Brief van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing over een advies over het voorstel van wet van de leden Boswijk en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers
Voorstel van wet van de leden Boswijk en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers
Brief commissie
Nummer: 2025D23453, datum: 2025-05-22, bijgewerkt: 2025-06-03 17:10, versie: 3 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (SP)
- Mede ondertekenaar: Y.C. Kling, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36381 -8 Voorstel van wet van de leden Boswijk en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers.
Onderdeel van zaak 2025Z10271:
- Indiener: M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- Medeindiener: Y.C. Kling, griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-05-22 09:30: Procedurevergadering tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (Procedurevergadering), tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- 2025-06-05 12:00: Procedures en brieven (zal geen doorgang vinden) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-06-19 14:15: Extra procedurevergadering commissie Justitie en Veiligheid (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
36 381 Voorstel van wet van de leden Boswijk en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar maken van beeldmateriaal van slachtoffers
Nr. 8 BRIEF VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE GRONDRECHTEN EN CONSTITUTIONELE TOETSING
Aan de Leden
Den Haag, 22 mei 2025
De tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
(hierna: de tijdelijke commissie) heeft tijdens haar
procedurevergadering van 27 maart 2025 besloten, gelet op het dictum en
het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, een
adviestraject te starten voor het Voorstel van wet van de leden Boswijk
en Mutluer tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek
van Strafrecht BES in verband met het strafbaar stellen van het openbaar
maken van beeldmateriaal van slachtoffers (Kamerstuk 36381). De vaste
commissie voor Justitie en Veiligheid is hierover geïnformeerd met een
brief van 27 maart 2025 (2025Z05775). Hierbij biedt de tijdelijke
commissie haar advies aan, dat ziet op de subsidiariteit en
proportionaliteit van het voorstel.
Inhoud wetsvoorstel en grondrechtelijk kader
Met het initiatiefvoorstel wordt een strafbaarstelling voorgesteld
voor het opzettelijk openbaar maken van afbeeldingen van personen die
dringend hulp nodig hebben of die ten gevolge van die situatie zijn
overleden. Het voorstel raakt aan de vrijheid van meningsuiting (o.a.
artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
en aan het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (o.a.
artikel 8 EVRM)).
Het voorstel heeft als doel de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers
te beschermen. Deze bescherming heeft een beperking tot gevolg van de
vrijheid van meningsuiting voor degenen die beeldmateriaal van
slachtoffers openbaar willen maken. Bij een beperking van de vrijheid
van meningsuiting (artikel 10 EVRM) is van belang dat deze (1) bij wet
is voorzien, (2) een legitiem doel dient en (3) in een democratische
samenleving noodzakelijk is. Bij de vraag of een beperking in een
democratische samenleving noodzakelijk is (3), beoordeelt het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) of er sprake is van een dringende
maatschappelijke behoefte en of de beperking proportioneel is, dat wil
zeggen: in verhouding staat tot het beoogde doel.1
Daarbij is van belang dat de wetgever de noodzaak van de beperking goed
onderbouwt.2 Ook de aard en ernst van de sancties
spelen een rol bij de beoordeling door het EHRM.3
Bovendien moet er geen lichter middel zijn om hetzelfde doel te bereiken
(subsidiariteit).4 Hieronder wordt ingegaan op de
onderbouwing van de subsidiariteit en proportionaliteit van de
voorgestelde strafbaarstelling.
Subsidiariteit: inzet van het strafrecht
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen het strafrecht in te
zetten. De inzet van het strafrecht is een uiterst middel en moet dus
zorgvuldig worden afgewogen. Het wetsvoorstel heeft als doel ervoor te
zorgen dat beelden van personen die dringend hulp behoeven niet langer
openbaar worden gemaakt, zodat geen inbreuk wordt gemaakt op hun
persoonlijke levenssfeer. Het EHRM leidt uit artikel 8 EVRM af dat
staten soms proactief maatregelen moeten nemen om het recht op
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer te beschermen.5 Het is in principe aan staten zelf
om te beoordelen hoe zij dit doen. Zo kan het nodig zijn om bepaalde
handelingen strafbaar te stellen om het recht op eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer te beschermen, bijvoorbeeld bij afschrikking
tegen zware geweldsdelicten. Als het gaat om het tegengaan van mindere
ingrijpende handelingen die bijvoorbeeld grote psychologische gevolgen
voor individuen kunnen hebben, is de inzet van het strafrecht niet
altijd nodig. Dan kan ook de mogelijkheid om op grond van het
privaatrecht naar de rechter te stappen, voldoende bescherming
bieden.6
De Raad van State heeft in zijn advies opmerkingen gemaakt over de
subsidiariteit. De Raad van State benadrukt het belang om in kaart te
brengen wat de verschillende mogelijkheden zijn om het maken en delen
van beelden van slachtoffers tegen te gaan, voordat tot
strafbaarstelling wordt overgegaan. Te denken valt aan het versterken
van civiele mogelijkheden om platforms aan te spreken waarop de beelden
worden getoond, als mogelijk minder ingrijpend instrument om hetzelfde
resultaat te bereiken. Mocht tot inzet van het strafrecht worden
overgegaan merkt de Raad van State nog op dat, gelet op de ernst van het
delict, er meer aanleiding lijkt om de strafbaarstelling een overtreding
te laten zijn in plaats van een misdrijf.
Anders dan aanbevolen door de Raad van State hebben de initiatiefnemers
niet in kaart gebracht welke minder ingrijpende alternatieven er zijn om
het maken en delen van beelden van slachtoffers tegen te gaan, voordat
tot inzet van het strafrecht wordt overgegaan. De initiatiefnemers geven
aan dat bewustwordingscampagnes tot dusver niet tot een kentering hebben
geleid en dat de strafbaarstelling kan helpen de bewustwording te
vergroten. Minder ingrijpende mogelijkheden via het privaatrecht zijn
niet verkend.
Gelet hierop geeft de tijdelijke commissie de leden in
overweging om in het kader van de subsidiariteit te wegen of inzet van
het strafrecht hier de meest aangewezen weg is.
Proportionaliteit: reikwijdte van de strafbepaling
Het wetsvoorstel heeft zoals gezegd als doel de persoonlijke levenssfeer
van slachtoffers te beschermen. De voorgestelde strafbaarstelling heeft
een beperking tot gevolg van de vrijheid van meningsuiting voor degenen
die beeldmateriaal waarop slachtoffers te zien zijn, openbaar willen
maken. Het EHRM beoordeelt bij het afwegen van de vrijheid van
meningsuiting tegen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer onder
meer de inhoud, vorm en gevolgen van de openbaarmaking.7 De
verspreiding van het beeldmateriaal speelt daarbij een rol.8 Als een bericht wordt verspreid
onder professionals of in een dusdanig beperkte kring dat deze geen
significante schade kan aanrichten, kan dit bijvoorbeeld een mitigerende
factor zijn bij deze beoordeling. Andersom geldt dat de impact op het
recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer aanzienlijk is bij
een bericht dat toegankelijk is voor alle internetgebruikers of dat door
het invullen van een naam in een zoekmachine naar voren komt, aldus het
EHRM.9
De Raad van State heeft over de gevolgen van de openbaarmaking ook
opmerkingen gemaakt. De Raad van State adviseert dat moet worden
verduidelijkt of onder de strafbaarstelling ook het delen van
afbeeldingen valt in een beperkte kring van privépersonen. De
Raad van State stelt daarbij de vraag of er draagvlak bestaat voor een
dergelijke strafbaarstelling. In de rechtspraak en wetsgeschiedenis zijn
namelijk aanknopingspunten te vinden om ervoor te kiezen het openbaar
maken van beeldmateriaal in een beperkte kring van privépersonen niet
strafbaar te maken. Verder adviseert de Raad van State toe te lichten
waarom ervoor is gekozen de eerste openbaarmaking van beeldmateriaal wel
strafbaar te stellen, maar de (verdere) verspreiding niet. De
Raad van State illustreert met een voorbeeld dat de voorgestelde
strafbaarstelling tot gevolg kan hebben dat een handeling met een
kleinere impact op de privacy – het delen in een beperkte kring van
privépersonen, bijvoorbeeld via een appgroep – wel strafbaar zal zijn en
het vervolgens verspreiden via internet – met een potentieel veel groter
bereik – niet.
De initiatiefnemers bevestigen dat het de bedoeling is dat de
strafbaarstelling ziet op de persoon die de beelden als eerste openbaar
maakt, ongeacht de omvang van de kring van personen. Het delen van
afbeeldingen in een beperkte kring valt hier dus ook onder. De
initiatiefnemers gaan niet in op de vraag van de Raad van State over het
draagvlak voor deze strafbaarstelling en de vraag of het proportioneel
is om het delen van beeldmateriaal in een beperkte kring van
privépersonen via een appgroep wel strafbaar te stellen, maar het verder
verspreiden via internet – met een groter bereik - niet. De
aanknopingspunten in de rechtspraak en wetsgeschiedenis voor een
beperktere strafbaarstelling worden ook niet besproken. Over het
strafbaar stellen van het verspreiden van beeldmateriaal merken
de initiatiefnemers op dat zij dit niet strafbaar willen stellen omdat
zij het probleem bij de kern willen aanpakken, namelijk bij degene die
de beelden openbaar maakt.
Verder maakt het wetsvoorstel het openbaar maken van beeldmateriaal
strafbaar, niet alleen wanneer aan de hand van
persoonskenmerken de persoon kan worden geïdentificeerd, maar
ook wanneer uit de context kan worden afgeleid om welke persoon
het gaat.10 Het EHRM beoordeelt zoals gezegd de
inhoud, vorm en gevolgen van de openbaarmaking bij het afwegen van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het recht op vrijheid
van meningsuiting.11 Hierbij speelt de wijze waarop de
persoon te zien is ook een rol.12
De Raad van State heeft over de herkenbaarheid van het slachtoffer de
vraag opgeworpen of een strafbaarstelling wel proportioneel is als
alleen uit de context of omgeving kan worden afgeleid wie is afgebeeld.
De privacyschending is in zo’n geval immers beperkt. De Raad van State
adviseert dat het slachtoffer herkenbaar moet zijn aan de hand van
persoonskenmerken, eventueel in combinatie met omgevingsfactoren, om
binnen de strafbaarstelling te vallen.
De initiatiefnemers hebben dit advies niet opgevolgd. De
initiatiefnemers vinden het van belang dat ook de omgevingskenmerken
onderdeel kunnen zijn van de strafbaarstelling. Zij menen dat ook sprake
kan zijn van een grove privacyschending wanneer het slachtoffer voor
nabestaanden herkenbaar is aan de hand van de context, bijvoorbeeld bij
beeldmateriaal van een ernstig auto-ongeluk. Zij geven daarmee impliciet
aan dat zij ook de openbaarmaking van beeldmateriaal met herkenbaarheid
van het slachtoffer aan de hand van de context in verhouding vinden
staan tot de voorgestelde straf (gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van de derde categorie).
Gelet op het voorgaande geeft de tijdelijke
commissie de leden in overweging om de proportionaliteit van de
strafbaarstelling te wegen, in het bijzonder de keuze om het openbaar
maken van beelden binnen een beperkte kring van privépersonen wel
strafbaar te stellen en verdere verspreiding niet.
De hiervoor genoemde punten kunnen betrokken worden bij de verdere
behandeling van het wetsvoorstel.
De voorzitter van de tijdelijke commissie,
Van Nispen
De griffier van de tijdelijke commissie,
Kling
Zie bijv. The Sunday Times v. the UK (no. 1), par. 62.↩︎
Zie Animal Defenders International v. the UK, par. 108 en Handyside v. the UK, par. 49.↩︎
Zie Bédat v. Switzerland, par. 79.↩︎
Zie Glor v. Switzerland, par. 94.↩︎
Zie Barbulescu v. Romania, par. 108-112.↩︎
Zie Söderman v. Sweden, par. 82 en 85 en Tolic and others v. Croatia, par. 94.↩︎
Zie Von Hannover v. Germany no. 2, par. 112.↩︎
Zie Von Hannover v. Germany no. 2, par. 112, en Karhuvaara and Iltalehti v. Finland, par. 47.↩︎
Zie Cicad v. Suisse, par. 60 en Kozan c. Turquie par. 51.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 36381, nr. 5, p. 17.↩︎
Zie Von Hannover v. Germany no. 2, par. 112.↩︎
Zie Reklos and Davourlis v. Greece, par. 42, en Wirtschafts-Trend Zeitschriften-Verlagsgesellschaft m.b.H. v. Austria (no. 3), par. 47 en Krone Verlag GMBH v. Austria, par. 51 en 55.↩︎