[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2025D24218, datum: 2025-05-27, bijgewerkt: 2025-05-28 16:10, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36416 -9 Voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek.

Onderdeel van zaak 2023Z15369:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 416 Voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek

Nr. 9 VERSLAG

Vastgesteld 27 mei 2025

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de initiatiefnemers worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

2. Geschiedenis van de Embryowet

2.1 Geschiedenis van de Embryowet

2.2 Het begrip embryo

2.2.1. De evaluaties van de embryowet over het begrip ‘embryo’

2.2.2. Begripsvorming en onderhavig wetsvoorstel

2.3 Artikel 24, onderdeel a

3. Verhouding tot advies Raad van State 2018

4. Kansen en risico’s met betrekking tot het mogelijk wetenschappelijk onderzoek met embryo’s of embryo-like structures (ELS)

4.1 Huidige mogelijkheden

4.2 Het belang van breder wetenschappelijk onderzoek met embryo’s die daarvoor zijn ontstaan

4.3 De balans tussen de beschermwaardigheid en het belang van onderzoek

4.4 Conceptwetsvoorstel regering tot wijziging Embryowet

5. Uitvoeringsaspecten

6. Internationale vergelijking

7. Draagvlak
8. Consultatie

9. Verhouding tot grond- en mensenrechten

II. ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I
ARTIKEL II


  1. ALGEMEEN

De leden van de PVV-fractie hebben de gewijzigde memorie van toelichting met belangstelling gelezen en hebben hier nog enkele vragen- en opmerkingen over.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van de aanpassing van de Embryowet. De leden van de NSC-fractie zien het belang in van de aanpassing van de Embryowet in het algemeen vanwege de wetenschappelijke ontwikkelingen die plaatsvinden. Zij zijn echter kritisch op het wetsvoorstel omdat het naar onze mening niet binnen de ethische grenzen blijft. Deze leden zijn van mening dat niet alles wat medisch-technisch mogelijk is óók ethisch verantwoord is. Daarnaast worden volgens de leden in lijn met het oorspronkelijke advies van de Raad van State onvoldoende naar alternatieven gekeken. Daarom hebben deze leden hierover verdere vragen.

Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers houdende wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De voorgestelde wijziging biedt naar het oordeel van de leden van de D66-fractie een belangrijke impuls voor medisch-wetenschappelijk onderzoek dat gericht is op het verbeteren van de zorg voor (toekomstige) patiënten, met name wensouders die niet vanzelf kinderen kunnen krijgen. Naar aanleiding van het voorstel voor deze wetswijziging hebben de leden van de D66-fractie verdere vragen.

Momenteel mag er volgens de wet uitsluitend onderzoek worden verricht met embryo's die overblijven na IVF-behandelingen.1 De initiatiefnemers willen daar met dit voorstel van wetswijziging verandering in brengen, door het tijdelijk bedoelde verbod op het doen ontstaan van embryo's voor onderzoek op te heffen. De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen toelichten hoe de tijdelijkheid van dit verbod in de Embryowet was vormgegeven.

De leden van de BBB-fractie nemen kennis van het voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De leden staan kritisch tegenover het initiatiefwetsvoorstel en pleiten voor een zorgvuldige afweging waarbij de ethische implicaties van het kweken van embryo’s voor onderzoek serieus worden genomen.

De grootste twijfel hebben deze leden erbij dat de wijziging tot gevolg heeft dat embryo’s gecreëerd mogen worden voor wetenschappelijk onderzoek. De leden vrezen dat de intrinsieke waarde van een embryo hierbij ondergeschikt gemaakt wordt aan het algemeen nut. Dit opent in de ogen van de leden van de BBB-fractie de deur voor een louter instrumentale benadering van menselijk leven. De leden willen echter betuigen dat een embryo een stadium van menselijk leven is dat een intrinsieke waarde heeft, los van het nut dat het voor wetenschappelijk onderzoek kan dienen. Hierop vragen zij een reactie van de initiatiefnemers.

Ook zetten deze leden vraagtekens bij de praktische uitvoerbaarheid van het voorstel. De leden denken dat het moeilijk is om objectieve criteria te stellen voor wanneer onderzoek niet op een andere manier kan worden verricht dan met embryo’s, en dat toezicht en handhaving in dat geval problematisch zullen zijn.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Deze leden hebben hier enkele vragen en opmerkingen bij.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de SGP-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het initiatiefvoorstel om het verbod op het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek af te schaffen. Genoemde leden wijzen erop dat de ontwikkeling van een embryo vanaf de conceptie tot de geboorte en verder in biologisch opzicht een continue ontwikkeling is waarin niet een bepaald moment is aan te wijzen waarop iets fundamenteel nieuws optreedt. De leden van de SGP-fractie hebben zich daarom altijd met volle overtuiging op het standpunt gesteld dat het menselijk leven vanaf het allerprilste begin absolute beschermwaardigheid verdient. Dit maakt dat zij zowel wetenschappelijk onderzoek met embryo’s als het creëren van embryo’s ten behoeve daarvan altijd hebben afgewezen.

De leden van de SGP-fractie constateren evenwel dat er verschillende visies bestaan ten aanzien van op welke wijze de beschermwaardigheid van het embryo dient te worden gewogen. Zij lezen dat de initiatiefnemers zelf spreken van een fundamentele beschermwaardigheid van embryo’s, waarbij sprake kan zijn van een weging van het chronologische aspect (toenemende beschermwaardigheid) en andere waarden ten opzichte van de beschermwaardigheid van het embryo. De leden van de SGP-fractie menen evenwel dat óók vanuit een dergelijke visie op embryo’s kritische vragen kunnen worden gesteld bij het initiatiefvoorstel. Aangezien de regering immers vanuit eenzelfde visie op embryo’s als de initiatiefnemers en op diverse momenten in de tijd heeft besloten géén ruimte te laten voor embryokweek ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, zullen de initiatiefnemers met een goede onderbouwing moeten komen waarom dit nu wél noodzakelijk zou zijn. Ook de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wijst op het belang van een toelichting die blijk geeft van een evenwichtige afweging van waarden, grondrechten, belangen en argumenten. Volgens de Afdeling is hiervan geen sprake. Tegen die achtergrond maken de leden van de SGP-fractie graag van de gelegenheid gebruik om een aantal vragen te stellen over het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote zorg kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Deze leden hebben daarom vragen en opmerkingen voor de initiatiefnemers.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zorgen om dit wetsvoorstel, omdat het voorstel gaat over het creëren van menselijk leven met als enige doel het doen van onderzoek. Deze leden schrijven het menselijk leven, ook vanaf het prilste begin, inherente waarde toe als schepping van de Schepper die aan het begin staat van alle leven. Het doen ontstaan van nieuw menselijk leven om het vervolgens te onderzoeken en daarna/daarmee te vernietigen doet naar de overtuiging van deze leden geen recht aan de waarde van het leven. De overheid heeft als taak om het leven te beschermen en daar hoort wat deze leden betreft ook het leven vanaf het prilste begin bij. De leden van de ChristenUnie-fractie menen dat de intrinsieke waarde van het menselijk leven maakt dat het doen ontstaan van embryo’s voor onderzoek niet af te wegen is met de op zichzelf legitieme wensen van de initiatiefnemers, namelijk om voortplantingstechnieken te verbeteren.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de initiatiefnemers voor het overgrote deel van hun memorie van toelichting teruggrijpen op de bevindingen uit de drie evaluaties van de Embryowet, die ook nog eens voor het grootste deel door dezelfde onderzoeksafdelingen van universiteiten zijn uitgevoerd. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of de weergave in de memorie van toelichting over de wenselijkheid van het opheffen van het verbod op embryokweek een representatie is van de opvattingen van de gehele medische en wetenschappelijke wereld in Nederland? Hebben de initiatiefnemers ook kennisgenomen van wetenschappelijke inzichten die niet pleiten voor het opheffen van het verbod? Welke bronnen zijn daarbij geraadpleegd? Hoe wegen de initiatiefnemers deze inzichten? 

1. Inleiding

De leden van de PVV-fractie vragen in hoeverre er overtuigend aangetoond wordt dat het opheffen van het verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor onderzoek noodzakelijk is, gezien steeds meer andere landen behoudender zijn met betrekking tot embryonaal onderzoek.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het besluit tot opheffing van het verbod op de totstandbrenging van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek ten hoogste vijf jaar na inwerkingtreding van de Embryowet genomen zou worden. Zij constateren echter ook, evenals de initiatiefnemers, dat dit niet is gebeurd. Zouden de initiatiefnemers kunnen reflecteren op mogelijke redenen waarom dit besluit nog niet genomen is, ondanks de bedoeling van de wetgever dat het verbod slechts tijdelijk zou zijn? Zouden de initiatiefnemers kunnen aangeven hoe het onderhavige voorstel zich verhoudt tot het gewijzigd amendement van de leden Ploumen en Ellemeet2 over het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren overigens dat er nog een taboe heerst rondom fertiliteit en fertiliteitsproblemen. Zij hechten veel waarde aan goede fertiliteitszorg. Hoe draagt het onderhavige voorstel bij aan het doorbreken van het taboe rondom fertiliteit en fertiliteitszorg? Welke andere mogelijkheden zien de initiatiefnemers voor het vergroten van de slagingskans van ivf-trajecten, naast het inzetten op verbeteringen in het kweekmedium? Hoe kijken de initiatiefnemers naar de effectiviteit van andere mogelijkheden om de slagingskans van ivf te vergroten in relatie tot het onderhavige voorstel? Hoe zouden de initiatiefnemers goede communicatie richting gametendonoren borgen? Geven gametendonoren toestemming voor één specifiek onderzoek en gaat het verlenen van toestemming via de CCMO? Liggen de kosten van het organiseren en toestemming vragen bij de indieners van het onderzoek? Zo nee, wie draagt de verantwoordelijkheid voor de kosten en organisatie voor het onderzoek indien het onderhavige voorstel wordt aangenomen? Zou dit voor extra belasting op het zorgpersoneel kunnen zorgen? Zo ja, op welke manier en zijn de zorgverleners meegenomen bij het opstellen van het voorstel?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tevens nog enkele vragen over de randvoorwaarden en de uitvoering. Welke randvoorwaarden zitten er aan het onderhavige voorstel? Hoe wordt geborgd dat er geen perverse financiële prikkels ontstaan vanuit de commerciële sector? Op welke wijze wordt erop toegezien dat er geen illegale handel of andere wanpraktijken ontstaan met betrekking tot eicellen?

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Paternotte en Bevers tot wijziging van de Embryowet in verband met de afschaffing van het tijdelijk verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. Allereerst willen zij de initiatiefnemers Paternotte en Bevers (en hun voorgangers) hartelijk danken voor het voorbereiden van dit weloverwogen en zorgvuldig tot stand gekomen initiatiefwetsvoorstel.

De leden van de NSC-fractie lezen dat met deze wet ook artikel 9 en 11 in werking treden. Kunnen initiatiefnemers de exacte wettekst voor ons weergeven en een toelichting daarop?

De initiatiefnemers willen met dit wetsvoorstel het verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor onderzoek opheffen. Momenteel mag er volgens de wet uitsluitend nog onderzoek worden verricht met embryo’s die overblijven na ivf-behandelingen. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers in te gaan op de vraag of hierbij volgens hen sprake kan zijn van (het gevaar van) een glijdende schaal. Hoe zeker is het dat het opheffen van het verbod op het speciaal kweken van embryo’s voor onderzoek niet een verdere opstap is naar ander instrumenteel gebruik van embryo’s?

Ook lezen de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemers stellen dat het kweken van embryo’s noodzakelijk is omdat fundamenteel onderzoek met embryo’s in de vroegste stadia van hun ontwikkeling niet mogelijk is met embryo’s die overblijven na ivf-behandelingen (restembryo’s), omdat deze embryo’s de vroegste ontwikkelingsstadia van nul tot drie dagen al voorbij zijn. Ook onderzoek met bijvoorbeeld embryo like structures (ELS) is volgens de initiatiefnemers geen alternatief voor onderzoek met speciaal gekweekte embryo’s. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op de vraag wat er zou moeten gebeuren als er in de (nabije) toekomst wel een alternatief gevonden wordt voor onderzoek met speciaal gekweekte embryo’s.

Delen de initiatiefnemers de mening van de leden van de CDA-fractie dat ongeacht of het verbod op het doen ontstaan van embryo’s wordt opgeheven of niet, onderzoek naar mogelijke alternatieven onverminderd zal moeten worden doorgezet? En delen de initiatiefnemers de constatering van het Rathenau Instituut dat het opheffen van het verbod kan leiden tot een verminderde inzet op het vinden van alternatieven? Op welke wijze zou volgens de initiatiefnemers gegarandeerd kunnen worden dat onderzoek naar mogelijke alternatieven onverminderd zal worden doorgezet? Zijn de initiatiefnemers bereid het onverminderd voortzetten van onderzoek naar alternatieven randvoorwaardelijk te maken voor het toestaan van het speciaal kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek?

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of de initiatiefnemers de opvatting delen dat als het verbod op het doen ontstaan van embryo’s zou zijn opgeheven, maar dat er later een alternatief voor onderzoek met speciaal gekweekte embryo’s wordt gevonden, het wettelijke verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek direct weer ingevoerd zou moeten worden? Zo niet, hoe verhoudt zich dat dan tot het feit dat de initiatiefnemers aangeven dat zij het idee aanhangen dat er bij embryo’s sprake is van een fundamentele beschermwaardigheid?

Zijn de initiatiefnemers bereid het toestaan van het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek in de wet tijdelijk te maken, zodat bijvoorbeeld iedere keer aan de hand van de vijfjaarlijkse wetsevaluatie bepaald kan worden of het toestaan van het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek al dan niet verlengd zou moeten worden?

2. Geschiedenis van de Embryowet


2.1 Geschiedenis van de Embryowet

De leden van de PVV-fractie vragen: wordt in de historische context voldoende onderbouwd waarom het oorspronkelijke tijdelijke karakter van het verbod is genegeerd door de wetgever?

2.2 Het begrip embryo

De leden van de CDA-fractie constateren dat na indiening van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel de regering een wetsvoorstel heeft ingediend waarmee onder andere de definitie van embryo wordt aangepast.3 Deze leden vragen de initiatiefnemers of deze voorgestelde wijziging naar hun mening nog invloed heeft op dit initiatiefwetsvoorstel.

2.2.1. De evaluaties van de embryowet over het begrip ‘embryo’

De leden van de PVV-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen uitleggen hoe betrouwbaar en toekomstbestendig de voorgestelde herdefinitie van het begrip ‘embryo’ is. Dit in verband met de snel veranderende biotechnologie.

Zowel experts als de initiatiefnemers wijzen op de positie van Nederland als voortrekker omdat Nederland geen commerciële voortplantingsgeneeskunde kent. De leden van de VVD-fractie zijn positief over de vermelding van de initiatiefnemers dat Nederland het voortouw kan nemen in het wetenschappelijk onderbouwen van nieuwe technieken op het gebied van de voortplantingsgeneeskunde. Op welke manier zien de initiatiefnemers dat het wetsvoorstel daadwerkelijk een voortrekkersrol faciliteert in het ontwikkelen van evidence-based voortplantingstechnieken? Zijn er aanvullende voorwaarden die zij noodzakelijk achten om deze voortrekkersrol te waarborgen?

Daarnaast zijn deze leden benieuwd op welke manier de voorgestelde wijzigingen geëvalueerd worden, met name de effecten op de medische wetenschap.

De leden van de NSC-fractie zijn kritisch over de wijziging van de definitie van een embryo in de nieuwe Embryowet zoals de regering voorstelt. Van welke definitie maakt het voorliggende voorstel gebruik, de nieuw voorgestelde definitie van de wijziging van de Embryowet of de oorspronkelijke definitie? Welke embryo’s vallen precies onder de wet? En is het niet belangrijk dat de uitbreiding van de definitie eerst afgerond wordt, zodat bekend is wat wettelijk precies valt onder de definitie van embryo, voordat er vastgesteld kan worden of deze embryo’s tot stand zouden moeten kunnen worden gebracht voor onderzoek?

De leden van de SP-fractie zijn positief over de grote waardering die de initiatiefnemers uitspreken over het niet-commerciële karakter van de Nederlandse voortplantingsgeneeskunde. Wel vragen zij de initiatiefnemers of dit niet-commerciële karakter voldoende gewaarborgd is, ook als de mogelijkheden voor onderzoek uitgebreid worden. Welke mogelijkheden hebben commerciële partijen nu en straks om zich in dit onderzoek te mengen? Is dit nu uitgesloten, of zijn hier eventueel aanvullende maatregelen voor nodig?

De leden van de SGP-fractie maken uit de toelichting op dat de initiatiefnemers oog hebben voor de beschermwaardigheid van de mens. Volgens de initiatiefnemers kunnen er echter belangen en waarden zijn die zwaarder wegen dan de beschermwaardigheid van het embryo. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers of zij er zich bewust van zijn dat de beschermwaardigheid van de mens betekent dat de mens beschermd moet worden vanwege zijn waarde en dat het woord ‘bescherming’ betrekking heeft op de houding die de mens dient aan te nemen ten opzichte van die menselijke waarde. Erkennen de initiatiefnemers dat de uitwerking van de menselijke waardigheid impliceert dat legitieme doelen zoals als wetenschappelijk onderzoek niet ten koste van menselijk leven mag gaan, in het bijzonder niet door die levens doelbewust te creëren om het daarna vervolgens weer te beëindigen?

Erkennen de initiatiefnemers dat de menselijke waardigheid inherent is aan het mens-zijn en daarmee diepgaande meningsverschillen over wat menselijk leven is overstijgt?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers nader toe te lichten hoe de definitiekwestie van een embryo samenhangt met het verbod op het doen ontstaan van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De initiatiefnemers gaan uitgebreid in op de adviezen uit de evaluaties rondom de definitie van het begrip embryo. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen dit plaatsen in zoverre het betrekking heeft op ELS die onder de definitie van een embryo komen te vallen als het concept wetsvoorstel op basis van de derde evaluatie (Kamerstuk 36677) aangenomen wordt, omdat in dat voorstel ELS wel als embryo worden betiteld maar niet onder het onderzoeksmoratorium vallen. In feite zou daarmee al het verbod op embryokweek voor onderzoek opgeheven worden. Maar aangezien initiatiefnemers in het nader rapport aangeven dat ELS geen toereikend alternatief zijn voor onderzoek gericht op beter begrip van de bevruchting of van de embryonale ontwikkeling in de eerste dagen, omdat die de genoemde ontwikkelingsstadia al voorbij zijn, is voor de leden van de ChristenUnie-fractie het verband tussen de definitiekwestie en embryokweek niet volledig helder en vragen zij nadere toelichting hierop. Bovendien vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om een specifieke toelichting op het geschrevene in paragraaf 4.2 in de memorie van toelichting waarin staat dat de inzet van ELS voor bepaalde onderzoeksvragen niet mogelijk is. Om welke onderzoeksvragen gaat het precies? En welke onderzoeksvragen kunnen wel beantwoord worden met inzet van ELS? Daarnaast vragen deze leden wat de wetenschappelijke inzichten zijn over de potentie van ELS. Kunnen ELS in de toekomst wel ontwikkeld worden zodat ze wel als alternatief kunnen dienen voor onderzoek waar dat nu nog niet mogelijk is? 

2.2.2. Begripsvorming en onderhavig wetsvoorstel

De leden van de SGP-fractie lezen dat volgens de initiatiefnemers de definitievorming van het begrip ‘embryo’ de kern omvat van de balans die in de Embryowet wordt beoogd tussen de beschermwaardigheid van het ongeboren leven enerzijds en het belang van wetenschappelijk onderzoek anderzijds. De initiatiefnemers constateren dat de regering voornemens is om het begrip embryo te wijzigen.4 De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers om nader toe te lichten hoe een eventuele wijziging van het begrip embryo wordt meegenomen in het initiatiefvoorstel. Kunnen zij schetsen welke precieze consequenties een eventuele wijziging heeft voor hun voorstel?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers van mening zijn dat Nederland de morele verantwoordelijkheid moet nemen om op gedegen wijze nieuwe technieken te ontwikkelen. Zij vragen zich af of dit argument bij eerdere besluitvormingsmomenten over het al dan niet toestaan van embryokweek voor wetenschappelijk onderzoek ook een rol heeft gespeeld, bijvoorbeeld in 2002 bij de inwerkingtreding van de Embryowet. Waarom zou uit het feit dat Nederland geen commerciële voortplantingsgeneeskunde heeft moeten worden afgeleid dat Nederland een ‘morele verantwoordelijkheid’ heeft om een voortrekkersrol te gaan vervullen? Zijn er volgens de initiatiefnemers ook argumenten waarom Nederland géén voortrekkersrol zou moeten pakken?

De initiatiefnemers spitsen hun wetsvoorstel vooral toe op het verbeteren van technieken in de voortplantingsgeneeskunde. Klopt het dat hun voorstel niet beperkt is tot specifiek wetenschappelijk onderzoek dienaangaande, maar hun wetsvoorstel ruimte biedt voor embryokweek voor in principe elk wetenschappelijk onderzoek? Klopt het dat pas sprake zal zijn van toetsing nádat de embryo’s al zijn gecreëerd? Hebben de initiatiefnemers overwogen hun wetsvoorstel (op wetsniveau) in te perken tot specifieke vormen van wetenschappelijk onderzoek?

De leden van de SGP-fractie vragen zich naar aanleiding van de toelichting af of hoe groot het probleem nu precies is dat de initiatiefnemers met het onderhavig wetsvoorstel proberen op te lossen. Hoeveel wensouders zouden er bijvoorbeeld mee geholpen zijn? Welke onderzoeken zouden gedaan kunnen worden die nu geen doorgang kunnen vinden?

2.3 Artikel 24, onderdeel a

De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers waarom er geen bredere politieke overeenkomst of breed maatschappelijk debat gezocht is vóór het indienen van een initiatiefwet over een gevoelig onderwerp als dit.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de initiatiefnemers refereren naar de voorgenomen tijdelijkheid van het moratorium dat het creëren van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek op dit moment onmogelijk maakt. Hierbij stellen zij dat, gezien het huidige kabinet een initiatiefwetsvoorstel niet zal ontraden, de tijd rijp is voor het voorliggende wetsvoorstel. Dit verbaast de leden van de BBB-fractie. Uit onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt dat veel burgers dit een controversieel thema vinden en strikte voorwaarden stellen aan dit type onderzoek. Ook benadrukken zij dat de zorgen van burgers serieus genomen moeten worden voordat het kweken van embryo’s voor onderzoek wordt toegestaan. De leden horen graag van de initiatiefnemers hoe zijn vinden dat hieraan is voldaan.

3. Verhouding tot advies Raad van State 2018

Zijn de nieuwe inzichten sinds 2018 voldoende om het eerdere negatieve advies van de Raad van State overtuigend te weerleggen, zo vragen de leden van de PVV-fractie de initiatiefnemers. Kunnen zij deze dan onderbouwd toelichten?

De leden van de NSC-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat “een meer omvattend beeld nodig is van de mate van beschermwaardigheid van het embryo”. Zij vragen daarom de initiatiefnemers hoe zij juridisch en ethisch de beschermwaardigheid van embryo’s en het recht op leven zien in het licht van deze wet die de creatie en vernietiging van -eventueel grote aantallen- embryo’s toe gaat staan.

De initiatiefnemers reageren in hoofdstuk 3 van de toelichting op de punten van de Raad van State met betrekking tot het recht op leven en de beschermwaardigheid van het embryo. Toch lijken de leden van de BBB-fractie hier te lezen dat de initiatiefnemers met name de bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek zwaar te laten wegen. Deze leden vragen daarom aan de initiatiefnemers: hoe wordt het recht op leven gewaarborgd, als embryo’s gecreëerd worden zonder enige kans op uitgroeien tot menselijk leven?

Het is de leden van de SGP-fractie op basis van de toelichting niet helemaal duidelijk op welke punten het huidige initiatiefvoorstel overeenkomt dan wel afwijkt van het wetsvoorstel uit 2018. Kunnen de initiatiefnemers dit toelichten?

Wat zegt het de initiatiefnemers, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie, dat de evaluaties van de Embryowet sinds de eerste evaluatie in 2006 adviseren het verbod op het speciaal kweken van embryo’s op te heffen, terwijl de Afdeling zelfs in 2018 onvoldoende feitelijke aanleiding zag om het verbod op te heffen? Hoe duiden de initiatiefnemers dat beide adviezen zo ver uit elkaar liggen? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers rekenschap te geven van de uiteenlopende adviezen van beide gezaghebbende bronnen.

4. Kansen en risico’s met betrekking tot het mogelijk wetenschappelijk onderzoek met embryo’s of embryo-like structures (ELS)

4.1 Huidige mogelijkheden

Klopt het wel dat ‘huidige beperkingen in de wetgeving’ fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ernstig belemmeren, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Is het wel reëel om dat zo te stellen?

De leden van de NSC-fractie lezen in artikel 18 van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde dat het creëren van menselijke embryo’s voor onderzoeksdoeleinden is verboden. Wat is de reden dat de initiatiefnemers toch deze wet indienen waarbij het creëren van menselijke embryo’s voor specifieke onderzoeksdoeleinden wel mogelijk wordt gemaakt? Welke juridische consequenties heeft de voorgestelde wet van de indieners die tegen het bovengenoemde verdrag ingaat?

De leden van de NSC-fractie hebben gezien dat dankzij robotisering en andere vormen van high-throughput technologie in een lab duizenden embryo’s tot stand kunnen worden gebracht. De leden lezen in het voorstel echter niet dat de CCMO toetst op de omvang van een experiment. De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat de omvang wél wordt meegenomen als toetsingscriterium van de CCMO. Bij dierproeven wordt dit ook gedaan. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen waarom de omvang van een experiment niet tot de toetsingscriteria behoort en welke bezwaren er zijn om dit toetsingscriterium toch in de wet op te nemen?

De leden van de NSC-fractie lezen in onderzoek dat embryo’s ook tot stand worden gebracht met als doel te onderzoeken of genetische aanpassingen veilig gemaakt kunnen worden5, ondanks het feit dat het genetisch aanpassen van de kiembaan ook in deze landen niet toegestaan is. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat onderzoek naar de veiligheid van kiembaanmodificatie een belangrijke doelstelling is van het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek, dat met dit wetsvoorstel kiembaanmodificatie een stap dichterbij komt en dat dit niet duidelijk in de memorie van toelichting wordt genoemd of in het publieke debat naar voren komt? Zo niet, kunnen initiatiefnemers aangeven waar dit tot nu toe duidelijk naar voren is gekomen?

De leden van de NSC-fractie zijn bezorgd over een mogelijke glijdende schaal op ethisch vlak, mocht het voorstel worden aangenomen. Hoe wordt voorkomen dat het opheffen van dit verbod de poort opent naar meer vergaande toepassingen, zoals kiembaangenmodificatie of designerbaby's? Zouden de initiatiefnemers bovengenoemde ontwikkelingen als wenselijk beschouwen? Waarom worden bij deze wetswijziging abstracte toetsingscriteria gehanteerd in plaats van een heldere afbakening waarbij duidelijk wordt gemaakt wat precies wel en niet onderzocht kan worden?

De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers te verduidelijken wat het voorgestelde artikel 10, tweede lid toevoegt boven het reeds bepaalde in het huidige artikel 10. Concreet vragen zij te verduidelijken wat de toevoeging betekent ten opzichte van onderdeel a en b waarin staat dat alleen toestemming wordt verleend als ‘redelijkerwijs aannemelijk is dat het onderzoek zal leiden tot de vaststelling van nieuwe inzichten op het terrein van de medische wetenschap’ en het ‘redelijkerwijs aannemelijk is dat de vaststelling, bedoeld onder a, niet door andere vormen of methoden van wetenschappelijk onderzoek kan plaatsvinden dan onderzoek met de desbetreffende embryo's of door onderzoek van minder ingrijpende aard’. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan, ligt het dan niet voor de hand dat óók zal worden voldaan aan het nieuwe artikel 10, tweede lid? Wat voegt het nieuwe artikel dan nog precies toe?

4.2 Het belang van breder wetenschappelijk onderzoek met embryo’s die daarvoor zijn ontstaan

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers onder andere mitochondriale vervangingstherapie (MRT) noemen als een voorbeeld van een nieuwe techniek die nu of binnen afzienbare tijd op de drempel staat van mogelijke introductie in de klinische praktijk. Zouden de initiatiefnemers kunnen reflecteren op de wijze waarop MRT zich verhoudt tot het VN-verdrag met betrekking tot de rechten van mensen met een handicap en het beeld wat de samenleving van mensen met een beperking heeft en eventueel hieruit voortvloeiende schadelijke gevolgen voor mensen met een beperking?

De leden van de VVD-fractie lezen dat onderzoek met alternatief materiaal, zoals diermodellen of ELS, niet los te zien is van het voornemen van het kabinet om te komen tot een nieuwe definitie van het begrip “embryo”. De leden zijn positief dat de initiatiefnemers het belang van ELS voor wetenschappelijk onderzoek benadrukken, maar vragen hoe wordt voorkomen dat door een nieuwe definitie onduidelijkheid ontstaat over wat wel en níet onder deze bescherming valt, zoals ELS. En op welke manier kan geborgd worden dat “in een wijziging van de definitie van het begrip embryo, het onderhavig wetsvoorstel mee wordt genomen”?

De leden van de NSC-fractie willen weten of het onderzoek naar de veiligheid van kiembaanmodificatie een legitiem onderzoeksdoel is volgens de initiatiefnemers, waarvoor we embryo’s zouden moeten doen ontstaan. Zo ja, waarom is dit een legitiem onderzoeksdoel als de techniek die onderzocht moet worden niet mag worden ingezet en dus redelijkerwijs geen voordeel biedt voor genoemde toepassingsgebieden? Vinden de initiatiefnemers dat onderzoek met humane embryo’s moet worden beperkt tot technieken die daadwerkelijk wettelijk toegestaan zijn en dus ook kunnen worden ingezet in de medische praktijk?

In de memorie van toelichting bespreken de initiatiefnemers het belang van nieuw onderzoek dat gedaan zou kunnen worden als deze wetswijziging plaatsvindt. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie of er een concreet voorbeeld gegeven kan worden van onderzoek dat nu niet kan worden uitgevoerd onder de huidige wetgeving, dat wel mogelijk zal zijn als deze wetswijziging doorgevoerd wordt. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie waarom restembryo's of ELS geen alternatief bieden voor dit onderzoek.

De leden van de CDA-fractie merken op dat met de door de regering voorgestelde Wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie, ELS worden uitgezonderd van het kweekverbod.6 Deze leden vragen de initiatiefnemers in te gaan op de vraag of hiermee het opheffen van het kweekverbod zoals in onderhavig initiatiefwetsvoorstel voorgesteld, nog nodig is.

De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast of het klopt dat het probleem van werken met ELS vooral is dat we niet weten of embryomodellen een écht embryo nabootsen, als er geen onderzoek wordt gedaan naar hoe een embryo zich ontwikkelt. Zo ja, betekent dat dan in potentie ook, dat als dergelijk onderzoek wel gedaan is en daaruit blijkt dat een bepaald embryomodel een écht embryo weet na te bootsen, dat er in dat geval dan geen reden meer is om het kweken van echte embryo’s daarna toe te staan?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers erop wijzen dat onderzoek naar specifieke toepassingen niet betekent dat deze ook automatisch toegepast zullen worden. Vinden de initiatiefnemers echter niet dat het mogelijk kunnen toepassen van vergaande technieken meegewogen moet worden bij het toestaan van onderzoek daarnaar? Blijkt ook uit publieksonderzoek van het Rathenau Instituut dat burgers belang hechten om te weten welk doel het wetenschappelijk onderzoek precies dient?

De leden van de SGP-fractie menen dat het opheffen van het verbod op embryokweek de deur opent naar allerlei (controversiële) onderzoeken. Dat het voorstel niet strikt is afgebakend, blijkt ook uit de formuleringen in het conceptwetsvoorstel die voor diverse interpretatie vatbaar zijn. Kunnen de initiatiefnemers aangeven of er specifieke onderzoeken zijn die zij zouden willen uitzonderen of dat zij ruimte willen bieden voor elk denkbaar onderzoek, mits binnen de gestelde criteria van de Embryowet?

Uit de toelichting kan worden opgemaakt dat het verbeteren van vruchtbaarheidsbehandelingen een belangrijk doel voor de initiatiefnemers lijkt te zijn om embryokweek mogelijk te maken. Ten aanzien van fertiliteitsproblemen vragen de leden van de SGP-fractie of de initiatiefnemers meer kunnen toelichten over factoren en oorzaken die hieraan ten grondslag liggen. Vanuit principes van proportionaliteit en subsidiariteit, welke alternatieven voor embryokweek ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek zien zij om vruchtbaarheidsproblemen tegen te gaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien met de initiatiefnemers dat wetenschappelijke vooruitgang een grote vooruitgang kan betekenen voor gezondheid en welzijn. Zeker als het gaat om een kinderwens kunnen betere technieken hoop bieden en bijdragen aan de vervulling van deze wens. Kunnen de initiatiefnemers precies aangeven welke vormen van onderzoek door middel van dit wetsvoorstel worden toegestaan, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het zowel gaat om fundamenteel onderzoek naar bevruchting, vroege ontwikkeling als specifieke erfelijke ziektes. Hoe fundamenteler het onderzoek, hoe breder de toepassing van de opgedane kennis, zo menen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wordt er in de wet gewaarborgd dat de opgedane kennis alleen wordt toegepast op het verbeteren van voortplantingstechnieken? Zo ja, waar is dat vastgelegd? Zo nee, op welke manier willen de initiatiefnemers deze afbakening vastleggen?  

Hebben de initiatiefnemers overwogen om het doen ontstaan van embryo’s alleen toe te staan voor onderzoek naar voorkomen van het doorgeven van ernstige erfelijke aandoeningen, met gedoneerde cellen van de man en vrouw die deze ernstige erfelijke aandoeningen op hun potentiële kind zouden overdragen? Wat vinden de initiatiefnemers van deze afbakening?  

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de initiatiefnemers menen dat Nederland momenteel is ‘overgeleverd’ aan technieken die niet preklinisch zijn getoetst omdat dit in Nederland niet is toegestaan. Deze leden vinden de term ‘overgeleverd’ niet passen in deze context omdat er ook de keuze bestaat om de nieuwe technieken waarvan de veiligheid en effectiviteit niet voldoende bewezen is niet toe te passen. Waarom lijkt dit geen optie te zijn voor de initiatiefnemers? 

4.3 De balans tussen de beschermwaardigheid en het belang van onderzoek

De leden van de NSC-fractie merken op dat de wetenschap steeds verder gaat en er grote ethische vragen opkomen. Vooral IVG-embryo’s, ook al zijn deze nu technisch nog niet realiseerbaar, zouden een scala aan onverwachte, wellicht onwenselijke, reproductieve mogelijkheden bieden. Het kan voorkomen dat in de toekomst twee mensen van hetzelfde geslacht met nieuwe technologie een biologisch eigen embryo kunnen maken of dat er massaproductie van embryo’s plaatsvindt. In de internetconsultatie wordt erop aangedrongen om deze IVG-embryo’s voor onderzoek toe te staan en experts houden er wel degelijk rekening mee dat IVG-embryo’s binnen afzienbare tijd technisch realiseerbaar zijn. Op welke manier gaan de initiatiefnemers met bovenstaande ontwikkelingen om en welke ethische grenzen zien de initiatiefnemers bij bovenstaande ontwikkelingen?

Op welke manier wordt bij experimenten met embryo’s rekening gehouden met het ‘te dienen belang’ van het onderzoek en het belang bij de totstandbrenging van embryomodellen? De wet vereist wél dat het onderzoek van medische aard is. Wat valt hieronder? Valt bijvoorbeeld toxicologie hieronder?

De leden van de NSC-fractie willen graag weten of de initiatiefnemers het ethisch aanvaardbaar vinden om de veiligheid van kiembaanmodificatie te onderzoeken als duidelijk is dat deze techniek elders in de wereld met behulp van deze veiligheidsstudies zal worden ingezet voor het verbeteren van esthetische, cognitieve of sportieve kenmerken van mensen, net zoals embryoselectie ook voor genderselectie wordt ingezet.

De toestemmingsverlening is voor de leden van de NSC-fractie onduidelijk. In artikel 12 wordt geregeld dat de donateur toestemming moet geven voor het ter beschikking stellen van zijn of haar geslachtscellen of embryo’s. Geldt deze toestemming ook voor het gebruik van geslachtscellen die zijn omgezet in iPs-cellen, of voor het gebruik van embryomodellen die uit deze cellen zijn afgeleid? Zo ja, op welke manier wordt deze toestemming geregeld?

De leden van de NSC-fractie lezen in de gewijzigde memorie van toelichting dat onderzoek met gebruik van embryo’s nog steeds mogelijk is, mits het doel en de wijze van onderzoek in redelijke verhouding staan tot de bezwaren en de CCMO het onderzoek beoordeelt volgens artikel 10 en 11. Welk onderzoek kan volgens de initiatiefnemers dan wel gedaan worden wat nu nog niet kan? Waarom hebben de initiatiefnemers geen expliciete additionele toetsing ingebouwd als zij erkennen dat het maatschappelijk debat gevoelig is, maar het wetsvoorstel juist zien als versterking van de Embryowet?

De leden van de BBB-fractie lezen dat de initiatiefnemers hier stellen: “immers gaan er embryo’s verloren wanneer deze embryo’s ontstaan ten behoeve van onderzoek”. Deze formulering doet volgens de leden geen recht aan de voorgenomen wijziging van de wet. Immers, “verloren gaan” suggereert een passieve gebeurtenis, terwijl de wetswijziging voorstelt het mogelijk te maken dat er embryo’s gecreëerd worden waarbij vanaf het begin af aan het doel is dat zij verloren gaan zonder mogelijkheid om tot een mens uit te groeien. Deze leden vragen hierop een reflectie van de initiatiefnemers.

Ook stellen de initiatiefnemers “[…]dat vroege vormen van menselijk leven weliswaar beschermwaardig zijn, maar niet absoluut beschermwaardig. Er kunnen belangen en waarden zijn die zwaarder wegen dan de beschermwaardigheid. Hierdoor moet per situatie en soms per casus worden bepaald of ingrijpen gerechtvaardigd”. De leden van de BBB-fractie vrezen hier voor een glijdende schaal. Daarnaast zal het in de praktijk erg lastig werkbaar zijn om per situatie of zelfs per casus te bepalen wanneer de beschermwaardigheid sterker weegt en wanneer niet. Ook hierop vragen zij een reflectie van de initiatiefnemers.

Hierboven hebben de leden van de SGP-fractie reeds enkele opmerkingen gemaakt over hoe zij de beschermwaardigheid van embryo’s zien. Zij zijn het met de initiatiefnemers eens dat de wetgever een afweging dient te maken tussen de beschermwaardigheid van het ongeboren menselijk leven en andere belangen.

In haar position paper ter voorbereiding op het rondetafelgesprek van 9 april 2025 stelde professor Beers het volgende: ‘De creatie van onderzoeksembryo’s maakt een grotere inbreuk op de beschermwaardigheid van embryo’s dan wetenschappelijk gebruik van restembryo’s.’ De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers hierop te reageren. Zien zij een doorslaggevend ethisch verschil tussen het gebruik van restembryo’s in wetenschappelijk onderzoek en het doen ontstaan van embryo’s speciaal voor onderzoek?

De CCMO toetst onderzoeksvoorstellen slechts op kwaliteit, nut, noodzaak, proportionaliteit, maar niet op bredere maatschappelijke impact of wenselijkheid. Wie zou dat volgens de initiatiefnemers moeten toetsen of wegen? Zou dit niet onderdeel moeten vormen van het wettelijke kader, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het verstandig van de initiatiefnemers om, op advies van de Afdeling, een paragraaf toe te voegen over de beschermwaardigheid van het embryo. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe de Nederlandse bevolking verdeeld is over het spectrum dat geschetst wordt tussen de uitersten van absolute beschermwaardigheid vanaf de bevruchting en de instrumentele kijk op een embryo? Deze leden vragen tevens op welke manier de eigen positie van de initiatiefnemers, namelijk die van enige beschermwaardigheid van de vroege vormen van menselijk leven, tot uiting komt in dit wetsvoorstel. Welke waarde kennen zij toe aan het embryo en welke bescherming verbinden zij daaraan? Op welk moment wegen andere belangen zwaarder? Hoe rijmen de initiatiefnemers deze weging van belangen met het feit dat een embryo waarde heeft? Maakt niet de intrinsieke waarde van een embryo als menselijk leven dat bepaalde doelen, die in zichzelf legitiem kunnen zijn, niet ten koste van mensenlevens mogen gaan, zeker niet als het gaat om het opzettelijk creëren en beëindigen van menselijk leven? 

De initiatiefnemers schrijven bovendien een toenemende beschermwaardigheid aan het embryo toe. Hoe komen zij tot dit standpunt? Wat maakt dat een embryo naarmate het zich ontwikkelt meer bescherming waard is, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Deze leden zijn de overtuiging aangedaan dat een embryo zich ontwikkelt áls mens, niet tót mens, en dus al vanaf het prilste begin alles in zich heeft om zich als mens te ontwikkelen. Omdat er zoveel onbekend is over dit prilste begin vinden deze leden het gepast om uiterst voorzichtig te zijn en daarom ook dit prilste begin volledige bescherming toe te kennen. Kunnen de initiatiefnemers ingaan op deze overtuiging? 

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op hun ethische uitgangspunten. Deze leden menen te lezen in de memorie van toelichting dat zij redeneren vanuit de gevolgethiek: de ‘winst’ die er te behalen valt door het onderzoek dat mogelijk moet worden met deze wetswijziging, weegt op tegen de inbreuk op de bescherming van het embryo. Herkennen de initiatiefnemers zich hierin? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen vervolgens hoe groot de initiatiefnemers de ‘winst’ inschatten, die het rechtvaardigt om een inbreuk te maken op de bescherming van het embryo. In welke mate zal de slagingskans van vruchtbaarheidsbehandelingen toenemen, zo vragen deze leden. Als dat niet bekend is, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de initiatiefnemers of zij omwille van een potentiële verbetering in vruchtbaarheidsbehandelingen een inbreuk op de bescherming van een embryo gerechtvaardigd zien.  

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de mogelijkheden die kunstmatige intelligentie biedt om de relatie tussen succesvolle ivf-behandelingen en kenmerken van gebruikte embryo's te analyseren en te voorspellen zijn ingezet. Is er oog voor deze mogelijkheid in het veld en staan de initiatiefnemers ervoor open om aan deze veel minder ingrijpende manier van onderzoeken bij voldoende potentie de voorkeur te geven dan aan embryo-onderzoek? 

4.4 Conceptwetsvoorstel regering tot wijziging Embryowet

De leden van de PVV-fractie vragen: zijn er risico’s wanneer twee wetsvoorstellen met overlappende definities tot juridische conflicten gaan leiden?

De leden van de SP-fractie vinden het een goede zaak dat de initiatiefnemers in de memorie van toelichting uitgebreid ingaan op de verhouding van dit wetsvoorstel ten opzichte van het wetsvoorstel Wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie. Daarbij merken zij wel op dat er in de toelichting begrijpelijkerwijs wordt verwezen naar de conceptversie van dat wetsvoorstel, terwijl de regering inmiddels het voorstel daadwerkelijk naar de Kamer heeft gestuurd. Zijn de initiatiefnemers nog steeds van mening dat beide wetsvoorstellen goed op elkaar aansluiten?

Volgens de initiatiefnemers kan het wetsvoorstel van de regering om de Embryowet te wijzigen7 parallel worden doorgevoerd naast hun initiatiefvoorstel. De leden van de SGP-fractie zien het regeringsvoorstel echter als een alternatief voor het volledig toestaan van het kweken van embryo’s ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, ongeacht of er sprake is van een ‘klassiek embryo’ of ELS, zoals de initiatiefnemers willen. Het regeringsvoorstel maakt nadrukkelijk een onderscheid tussen kweek van ELS voor wetenschappelijk onderzoek en kweek van ‘klassieke embryo’s’ voor wetenschappelijk onderzoek. In die zin sluiten de voorstellen elkaar niet uit, maar gaat het initiatiefvoorstel wel nadrukkelijk een stap verder. Zien de initiatiefnemers dit ook zo?

5. Uitvoeringsaspecten

De leden van de PVV-fractie vragen: is de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) als onafhankelijk orgaan voldoende toegerust om de verhoogde ethische en juridische complexiteit van dit type onderzoek te beoordelen? Zo ja, hoe is dat dan geregeld?

De leden van de NSC-fractie lezen in artikel 2 lid 3 van het voorstel dat de CCMO aan een aantal regels toetst. Zijn de initiatiefnemers het eens dat de toetsingscriteria uitgebreid zou moeten worden dat altijd het laagste aantal kweekdagen en/of dat er een afweging wordt gemaakt of de inzet van embryo’s het belang van het onderzoeksresultaat rechtvaardigt? Kunnen initiatiefnemers hierop reflecteren? Bij de Wet op de dierproeven zijn er wel toetsingscriteria geformuleerd waarbij gestreefd wordt naar vermindering, vervanging en verfijning. Waarom gebeurt dit niet bij onderzoek met humane embryo’s?

De leden van de NSC-fractie merken dat de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van IVG snel gaan. Klopt het dat met artikel 24e er een verbod komt op het gebruik van samengebrachte pluripotente stamcellen die zich vormen als eicel en zaadcel voor onderzoeksdoeleinden? Kunnen de initiatiefnemers hier een toelichting op geven? Klopt het dat samengebrachte pluripotente stamcellen die zich hebben ontwikkeld tot een eicel en zaadcel bij elkaar gebracht mogen worden tot een embryo voor onderzoeksdoeleinden en voor zwangerschap? Klopt het dat er met deze wet geen verbod komt op het inbrengen van een IVG-embryo bij een vrouw? Kunnen initiatiefnemers hier een toelichting op geven?

De initiatiefnemers geven aan dat specifiek wordt afgebakend ten behoeve van welke terreinen van de medische wetenschap embryo’s tot stand mogen worden gebracht, namelijk fertiliteitsonderzoek, kunstmatige voortplantingstechnieken of erfelijke c.q. aangeboren aandoeningen. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat transplantatietechnieken ook thuis zouden moeten horen in deze opsomming, of dat deze met opzet zijn weggelaten.

De initiatiefnemers geven aan dat de toetsing door de CCMO mogelijk zwaarder zal worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers hierover met de CCMO hebben overlegd. Is de CCMO voldoende geëquipeerd om deze zwaardere taak op zich te nemen?

De leden van de SP-fractie merken op dat de memorie van toelichting weinig praktische informatie geeft over hoe het proces om embryo’s die puur voor onderzoeksdoeleinden tot stand worden gebracht er in de praktijk uit zou moeten zien. Er wordt wel verwezen naar donoren van zaad- en eicellen, maar hoe dit proces in praktijk zou moeten werken en welke waarborgen daarbij zouden worden getroffen, wordt niet besproken. Zouden de initiatiefnemers daar wat uitgebreider op in kunnen gaan? Zouden de initiatiefnemers daarbij ook in kunnen gaan op de psychosociale aspecten van eiceldonatie waar de Raad van State in zijn advies naar verwees?

De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers te concretiseren hoe de CCMO invulling gaat geven aan het voorgestelde artikel 10, tweede lid. Hoe wordt bijvoorbeeld een term als ‘de bezwaren’ gematerialiseerd? Hoe wordt invulling gegeven aan een term als ‘redelijkerwijs’?

6. Internationale vergelijking

De leden van de PVV-fractie vragen of het wel wenselijk is om het Nederlandse beleid samen te voegen met landen als het Verenigd Koninkrijk en België, ondanks de culturele en ethische verschillen. Leidt dit niet tot information bias en daarmee tot mogelijke onjuiste keuzen?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat wetgeving in Zweden, België en het Verenigd Koninkrijk het toestaan om embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek te doen ontstaan. Hoeveel onderzoeken zijn er in deze landen inmiddels geweest waarbij er gebruik is gemaakt van embryo’s die speciaal voor wetenschappelijk onderzoek zijn ontstaan? Om hoeveel gemaakte embryo’s gaat het gemiddeld per onderzoek en wat is de variatierange hierin? Welke procedures volgen zij om de benodigde eicellen te verkrijgen? Bestaat er in deze landen nog extra wetgeving om commerciële eiceldonatie (voor wetenschappelijke doeleinden) tegen te gaan? Staan deze landen toe om eicellen in te vriezen op sociale indicatie? Verkrijgen de wetenschappers de eicellen via privéklinieken of via instellingen die door de overheid worden gefinancierd?

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de meeste EU-landen regulering bestaat op het gebied van de voorwaarden bij het tot stand brengen van embryo’s, maar dat er onderling sterke verschillen zijn. Nederland onderscheidt zich onder andere doordat het geen commerciële voortplantingsgeneeskunde kent. Wat betekent dit onderscheid volgens de initiatiefnemers in de praktijk in vergelijking met landen als het Verenigd Koninkrijk, waar het hier voorgestelde al is toegestaan?

De leden van de NSC-fractie lezen dat in andere landen waar speciale kweek van embryo’s voor onderzoek is toegestaan, zoals China, Zweden, België of Engeland, dit wordt ingezet om bijvoorbeeld het volledige transcriptoom of proteoom in kaart te brengen.8 Ook worden embryo’s gemaakt om transcriptiefactoren te bestuderen zoals TEAD49 en OCT410, mede door deze genen te veranderen met CRISPR-Cas. Kunnen de initiatiefnemers van elk van deze studies aangeven of deze vallen onder de noemer “wetenschappelijk onderzoek waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat het zal leiden tot de vaststelling van nieuwe inzichten op het terrein van onvruchtbaarheid, het terrein van kunstmatige voortplantingstechnieken, het terrein van aangeboren aandoeningen of het terrein van de transplantatiegeneeskunde en dat niet dan met gebruikmaking van in de eerste volzin bedoelde embryo’s kan worden verricht” en waarom? Kunnen zij een voorbeeld van onderzoek met humane embryo’s dat niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet? Als deze studies al eens in het buitenland zijn uitgevoerd is het dan nog nodig om in Nederland het onderzoek te herhalen en hiervoor weer embryo’s tot stand te brengen?

De leden van de NSC-fractie lezen dat in bovengenoemde studies regelmatig gebruik wordt gemaakt van genetische aanpassingen in het embryo om de functie en de rol van een gen in embryonale processen te begrijpen. Dat is niet te realiseren bij restembryo’s uit ivf. Daarvoor moeten embryo’s vanaf de bevruchting aangepast worden. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat genetisch editen een belangrijke doelstelling is van het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek, dat dit een belangrijk gevolg is van het wetsvoorstel en dat dit niet duidelijk in de memorie van toelichting wordt genoemd of in het publieke debat naar voren komt? Zo niet, kunnen initiatiefnemers aangeven waar dit tot nu toe duidelijk naar voren is gekomen?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er in veel landen buiten Nederland een vrijwel exclusief commerciële setting van de voortplantingsgeneeskunde is. Hierbij worden nieuwe technieken en methoden vaak snel geïntroduceerd in de klinische praktijk, zonder gedegen evaluatie en soms met schadelijke gevolgen. De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek binnen een gecontroleerde setting om de veiligheid en effectiviteit van nieuwe behandelmethoden te garanderen. Daartoe vragen de leden van de D66-fractie waarom Nederland wel een geschikte plek is om dergelijk onderzoek uit te voeren. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie of de initiatiefnemers het met hen eens zijn dat het ontbreken van een wettelijke mogelijkheid tot het doen ontstaan van embryo's voor onderzoek in Nederland de publieke (voortplantings)zorg belemmert en innovatie overlaat aan buitenlandse commerciële partijen.

Het verbaast de leden van de BBB-fractie dat de initiatiefnemers juist de drie landen die verdergaande wetgeving hebben uitgebreid aanhalen, maar alle (nabij gelegen) landen met strengere wetgeving niet. De Raad van State wees ook op het internationale perspectief en de vele landen met strengere wetgeving. De leden vragen de initiatiefnemers om hierop te reageren.

De leden van de SP-fractie lezen dat onderzoek met puur daarvoor tot stand gebrachte embryo’s momenteel al mogelijk is in België, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Hoe verschillen de onderzoekspraktijk en de potentiële waarde van het Nederlandse onderzoek van de situatie in die landen? In hoeverre is er in die landen wel sprake van een commerciëler ingestelde onderzoekspraktijk? Welke toegevoegde waarde zou het Nederlandse onderzoek hebben ten opzichte van het onderzoek dat nu al daar plaatsvindt?

De initiatiefnemers voeren de internationale vergelijking als een belangrijk argument op om embryokweek ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek toe te staan. Zij wijzen daarbij expliciet op de mogelijkheden in buurlanden België en het Verenigd Koninkrijk. De leden van de SGP-fractie vinden dit geen sterk argument aangezien ons grootste buurland Duitsland zelfs een expliciet verbod op het creëren van embryo’s voor onderzoeksdoeleinden kent. De Afdeling wijst erop dat embryokweek voor wetenschappelijke doeleinden in een groot aantal Europese landen niet is toegestaan. Laat dit niet zien, zo vragen de leden van de SGP-fractie, dat elk land een eigen, inhoudelijke afweging dient te maken over de wenselijkheid van het al dan niet toestaan van embryokweek? Kunnen de initiatiefnemers het politieke debat schetsen in landen waar embryokweek voor wetenschappelijk onderzoek nu niet is toegestaan of verboden? Zijn ook in die landen voorstellen voor verruiming van de wetgeving?

De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit de vergelijking met andere landen op dat Nederland een voortrekkersrol zou vervullen als dit wetsvoorstel wordt ingevoerd, omdat slechts drie landen in Europa embryokweek toestaan. Hiermee is wat deze leden betreft niet aan de voorwaarde voldaan die gesteld werd bij de inwerkingtreding van de wet en het geformuleerde moratorium, namelijk dat er een verschuiving zou moeten zijn in opvattingen in omringende landen hierover. Waarom wegen de initiatiefnemers dit anders?

7. Draagvlak

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de initiatiefnemers stil hebben gestaan bij mogelijke verdergaande stappen op het gebied van onderzoek en ontwikkelingen met embryo’s, waaronder kiembaanmodificatie. Hoewel het onderhavige voorstel niet gaat over het al dan wel of niet toestaan van kiembaanmodificatie, wekt het wel dergelijke discussies op.11 Hoe reflecteren de initiatiefnemers op het feit dat een deel van het werkveld het onderhavige wetsvoorstel ziet als een eerste stap in het mogelijk maken van het opheffen van het kiembaanmodificatieverbod?

De leden van de NSC-fractie lezen dat uit het onderzoek ‘gewicht in de schaal’ van het Rathenau Instituut blijkt dat er zeer gering draagvlak is in de samenleving voor dit voorstel:

“met het gebruik van restembryo’s voor onderzoek kan 39% van de Nederlanders instemmen onder de voorwaarden die daarvoor gelden in de Embryowet, en 26% neigt naar instemmen. Voor het speciaal voor onderzoek tot stand brengen van embryo’s is minder steun: 23% stemt daarmee in en 26% neigt naar instemmen. Van de Nederlanders wijst 18% dit af, 18% neigt daarnaar en 15% weet het niet.” Wat is de reden dat dit wetsvoorstel toch wordt ingediend terwijl het draagvlak ter discussie staat?

De leden van de D66-fractie delen het uitgangspunt dat de bescherming van embryo's een serieuze ethische kwestie is. De leden van de D66-fractie hebben er het volste vertrouwen in dat in dit voorstel zorgvuldig wordt omgegaan met de beschermwaardigheid. Het creëren van embryo’s voor onderzoek wordt enkel toegestaan onder strikte voorwaarden en met een specifiek wetenschappelijk doel. Kunnen de initiatiefnemers toelichten op welke wijze patiënten en wensouders beschermd zullen worden, zodat het moreel verantwoord blijft?

Voor maatschappelijk draagvlak is het van belang dat de samenleving zo goed mogelijk mee wordt genomen in de keuzes die gemaakt worden. Het Rathenau Instituut adviseert daarom helder te communiceren waarom bepaald onderzoek wel toegestaan wordt, wat de meerwaarde daarvan is en waarom dat niet op een andere wijze onderzocht kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de initiatiefnemers tegemoet willen komen aan dit advies. Deze leden vragen of de initiatiefnemers bereid zijn verplicht te stellen dat de CCMO bij iedere goedkeuring van een bepaald onderzoek hierover open en transparant moet communiceren, waarbij specifieke informatie gegeven moet worden over nut en noodzaak van het betreffende onderzoek met gekweekte embryo’s ten opzichte van bestaande medische oplossingen.

De initiatiefnemers staan stil bij mogelijke verdergaande stappen op het gebied van onderzoek en ontwikkelingen met embryo’s, en zorgen die daarover zouden kunnen bestaan. De Raad van State geeft in het advies aan dat er bezorgdheid kan bestaan over mogelijke verdergaande stappen, zoals het inzetten van controversiële technieken als kiembaanmodificatie of in-vitro gametogenese (IVG). Ondanks dat dit nog steeds niet toegestaan is na het opheffen van het kweekverbod, wordt het verbod op kweken door sommigen wel gezien als een extra slot op de deur. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers hoe zij aan deze zorgen tegemoet denken te kunnen komen. Zijn de initiatiefnemers bijvoorbeeld bereid om een hoger strafmaximum in de wet op te nemen voor overtreding van de verboden die nog wel blijven bestaan?

Uit de publieksdialogen die in de periode 2019-2020 hebben plaatsgevonden bleek dat voorstanders van het toestaan van speciaal kweken hier wel voorwaarden aan stelden. Het gaat dan bijvoorbeeld om voorwaarden zoals de bescherming van eiceldonoren en de verplichting om onderzoek te blijven doen naar alternatieven voor speciaal kweken, zo schrijft ook de Raad van State in zijn advies. De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers overwogen hebben de (psychosociale) bescherming van eiceldonoren als voorwaarde voor onderzoek met gekweekte embryo’s op te nemen. Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers het onderzoeksrapport van het Rathenau Instituut ‘Gewicht in de schaal’ (2019) als steunbetuiging zien voor hun wetsvoorstel. Zij vragen zich af of dit terecht is en of het Rathenau Instituut zelf dit ook zo ziet. Het Rathenau Instituut wijst er in reactie op het initiatiefvoorstel op dat veel burgers het een controversieel thema vinden. De onderzoekers concluderen immers dat de mening van mensen afhangt van een grote verscheidenheid aan argumenten. Het Rathenau Instituut stelt dat veel mensen nog aarzelen of ze instemmen met het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek of dit nog niet helemaal weten. Uit onderzoek dat het Rathenau Instituut uitvoerde in 2019 en 2020 blijkt dat bijna 70% van de Nederlanders niet overtuigd is van het opheffen van het verbod op embryokweek. De initiatiefnemers stellen dat als burgers goed op de hoogte zijn van de doelstellingen van het onderzoek en de voorwaarden waaronder dit mag plaatsvinden zij overwegend positief staan tegenover onderzoek. Kunnen de initiatiefnemers toelichten hoe zij de zorgen van burgers hebben verdisconteerd in hun voorstel? Uit de toelichting kan worden opgemaakt dat het verbeteren van vruchtbaarheidsbehandelingen een belangrijk doel voor de initiatiefnemers lijkt te zijn om embryokweek mogelijk te maken. De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers weten of burgers hier inderdaad positief over denken. Zij wijzen erop dat het ongeclausuleerd schrappen van de verbodsbepaling óók embryokweek voor andersoortig wetenschappelijk onderzoek mogelijk maakt waar burgers mogelijk meer of minder negatief over denken. Hoe hebben de initiatiefnemers dit betrokken bij hun voorstel? Hebben zij overwogen om hun voorstel in te perken tot embryokweek voor specifieke vormen van wetenschappelijk onderzoek? Is het verstandig om onderzoek te gaan doen als je nog geen debat hebt gevoerd of je de mogelijke toepassing überhaupt wel wilt gaan gebruiken?

In het position paper ter voorbereiding op het rondetafelgesprek van 9 april 2025 stelde het Rathenau Instiuut het volgende: ‘Een belangrijke voorwaarde is voor veel burgers dat goed is nagedacht over hoe eicellen die nodig zijn voor het tot stand brengen van embryo’s, verkregen worden. Dit vereist een intensief medisch traject, vergelijkbaar met ivf. Eicellen moeten op een ethische manier worden verkregen en van (indirecte) dwang of financiële prikkels mag

geen sprake zijn.’ De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers hierop te reageren. Zijn zij van mening dat aan deze voorwaarde voldaan is?

De leden van de ChristenUnie-fractie missen in de samenvatting die de initiatiefnemers van het onderzoek ‘Gewicht in de schaal’ van Rathenau Instituut geven in de memorie van toelichting dat mensen in hun opvatting de beschermwaardigheid van het embryo meewegen, net als het doel van het tot stand brengen van embryo’s, de gevolgen voor vrouwen die eicellen moeten doneren en de mogelijkheid van alternatieven. Zijn de initiatiefnemers op de hoogte van het nieuwe publieksonderzoek van het Rathenau Instituut over dit onderwerp? Kunnen zij uiteenzetten hoe de resultaten van dit onderzoek zich verhouden tot het wetsvoorstel, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen de initiatiefnemers op de aanbevelingen uit de eindrapportage van de maatschappelijke dialoog van Schuttelaar en Partners12 en van het onderzoek ‘Gewicht in de schaal’ van het Rathenau Instituut13 dat de bredere maatschappelijke gevolgen van embryokweek eerst moeten worden besproken in een maatschappelijke dialoog voordat er tot een wijziging van de Embryowet overgegaan kan worden. Deze leden menen dat dit nog niet voldoende gebeurd is en menen dat de initiatiefnemers in de toelichting op het wetsvoorstel de gevolgen van embryokweek voor aanpalende onderwerpen nog niet voldoende hebben doordenkt, omdat dit wat de initiatiefnemers betreft buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel ligt. De leden van de ChristenUnie-fractie denken aan de onderwerpen kiembaancelmodificatie, de gevolgen voor de inzet op onderzoek naar alternatieven waar geen embryo’s bij gebruikt hoeven te worden en de mogelijkheden die daarmee geopend worden om experimentele (vruchtbaarheids)technieken toe te passen. Erkennen de initiatiefnemers dat er gevolgen zijn voor deze genoemde onderwerpen, ook als deze niet binnen de strikte reikwijdte van de wet vallen? Kunnen de initiatiefnemers ingaan op deze gevolgen en aangeven in hoeverre deze gevolgen al maatschappelijk zijn gewogen?

Het valt de leden van de ChristenUnie-fractie op dat één van de bevindingen van het Rathenau Instituut14 is dat Nederlanders weinig belang hechten aan ethics dumping en moral freeriding, terwijl de initiatiefnemers hier uitgebreid op ingaan in hun memorie van toelichting en dit als kernargument lijken te bestempelen om embryokweek toe te staan in Nederland. Sluit de argumentatie in de memorie van toelichting in dat licht voldoende aan op de beleving van de Nederlanders en kunnen initiatiefnemers voldoende zeker zijn van het draagvlak waar hun wetsvoorstel op kan rekenen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.


8. Consultatie

Geen opmerkingen of vragen van de fracties.

9. Verhouding tot grond- en mensenrechten

De leden van de BBB-fractie zien dat de initiatiefnemers hier simpelweg stellen dat een embryo geen aanspraak kan maken op bescherming van artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De leden missen hier nogmaals, zoals ook bij paragraaf 4.3, een inhoudelijke, afgewogen, ethische reflectie op de balans tussen recht op leven, beschermwaardigheid van de embryo en de voordelen van het creëren van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. De leden willen de initiatiefnemers vragen deze reflectie alsnog te leveren.

De leden van de SGP-fractie zijn verbaasd hoe summier in de toelichting ingegaan wordt op de verhouding tot grond- en mensenrechten. Zij lezen dat de initiatiefnemers de discussie over ‘welk onderzoek wél en welk onderzoek niet toestaan’ (zij vermoeden dat de initiatiefnemers hiermee doelen op wetenschappelijk onderzoek met embryo’s) niet als een primair juridische discussie zien. De leden van de SGP-fractie vinden dit opmerkelijk aangezien het initiatiefvoorstel toch echt een wetswijziging betreft waarbij ook grondrechten en internationaal verankerde mensenrechten een rol spelen.

Volgens de initiatiefnemers is het internationaal beschermde recht op leven zoals te vinden in artikel 2 EVRM niet zomaar toepasbaar op het (beginnend) menselijk leven waar de Embryowet op van toepassing is. Kortheidshalve komt de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 2 EVRM erop neer dat het aan de lidstaten is om de beschermwaardigheid van beginnend menselijk leven in nationale wetgeving uit te werken. Dit maakt dat de leden van de SGP-fractie veel belang hechten aan wat de initiatiefnemers hierover zeggen.

Volgens de initiatiefnemers is er geen sprake van een inbreuk op artikel 2 EVRM. Zij stellen: ‘Embryo’s die onderwerp zijn van wetenschappelijk onderzoek zullen immers niet gebruikt worden om menselijk leven tot stand te brengen’. De leden van de SGP-fractie vinden dit een opmerkelijke stelling omdat ook beargumenteerd kan worden dat een embryo reeds menselijk leven is. De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers hierop te reflecteren. Ook vragen zij de initiatiefnemers toe te lichten hoe artikel 2 EVRM functioneert in landen waar embryokweek voor wetenschappelijke doeleinden verboden is. Weegt voor deze landen artikel 2 EVRM mee in de afwijzing van embryokweek? De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers jurisprudentie vanuit niet-EU-landen hierbij te betrekken.

De leden van de SGP-fractie vragen de initiatiefnemers naar het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (1966). In dit verdrag wordt in artikel 6, lid 1 het volgende gesteld: ‘Every human being has the inherent right to life. This right shall be protected by law. No one shall be arbitrarily deprived of his life.’ Kunnen de initiatiefnemers vanuit de totstandkoming van dit verdrag toelichten hoe dit verdrag zich verhoudt tot hun initiatiefvoorstel? Hoe moet ‘human being’ worden gedefinieerd?

De leden van de SGP-fractie wijzen voorts op het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (1997). Dit Verdrag van Oviedo zegt in artikel 18, lid 2: ‘The creation of human embryos for research purposes is prohibited.’ Hoe verhoudt het initiatiefvoorstel zich hiertoe, zo vragen de leden van de SGP-fractie. Voor zover bij de leden van de SGP-fractie bekend, heeft Nederland dit verdrag immers officieel goedgekeurd.

Vervolgens vragen de leden van de SGP-fractie de initiatiefnemers of er vanuit grond- en mensenrechtenperspectief een verschil kan of mag worden aangebracht in de mate van bescherming van embryo’s op grond van het doel waarvoor zij tot stand zijn gebracht.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL II

Wetenschappelijk onderzoek met speciaal tot stand gebrachte embryo’s blijft verboden indien niet aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het is alleen toegestaan als redelijkerwijs aannemelijk is dat het onderzoek zal leiden tot nieuwe inzichten. Hoe vindt toezicht hierop plaats? En volgens welke (wetenschappelijke) criteria wordt de aannemelijkheid van nieuwe inzichten getoetst?

De voorzitter van de commissie,

Mohandis

Adjunct-griffier van de commissie,

Meijerink


  1. Embryowet, 2002↩︎

  2. Kamerstuk 35173, nr. 10↩︎

  3. Wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie, kamerstuk 36677, nr. 2↩︎

  4. Wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie, kamerstuk 36677, nr. 2↩︎

  5. Alanis-Lobato et al 2020↩︎

  6. Wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie, kamerstuk 36677, nr. 2↩︎

  7. Wijziging van de Embryowet naar aanleiding van de derde wetsevaluatie, kamerstuk 36677, nr. 2↩︎

  8. Collier et al 2017, Yan et al 2013, Blakeley et al 2015, Petropoulos et al 2016↩︎

  9. Stamatiadis et al. 2022↩︎

  10. Fogarty et al. 2017↩︎

  11. NVOG, 3 april 2025, ‘NVOG ondersteunt huidig voorstel voor wijziging van de Embryowet’, https://www.nvog.nl/nvog-ondersteunt-huidig-voorstel-voor-wijziging-van-de-embryowet/↩︎

  12. Schuttelaar & Partners, maatschappelijke dialoog over het speciaal kweken van embryo’s. Eindrapportage, Den Haag: 9 maart 2020, pag. 55 ↩︎

  13. Rathenau Instituut (2019) Gewicht in de schaal, Nederlanders over onderzoek met embryo’s, pag. 72-75↩︎

  14. Idem, pag. 74↩︎