[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aanpak grote monumenten en religieus erfgoed

Monumentenzorg

Brief regering

Nummer: 2025D25582, datum: 2025-06-02, bijgewerkt: 2025-06-03 10:51, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32156 -140 Monumentenzorg.

Onderdeel van zaak 2025Z11162:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 2 juni 2025
Betreft Aanpak grote rijksmonumenten en religieus erfgoed

Inleiding

In deze brief informeer ik u over de stand van zaken rond de financiering van grote rijksmonumenten en over religieus erfgoed. Verder breng ik u op de hoogte van de voortgang van een aantal moties en toezeggingen op het gebied van cultureel erfgoed.

Erfgoed en Kunsten

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Onze referentie

52686428

Aanleiding voor deze brief is een verkenning van vorig jaar, waaruit bleek dat de financieringsmogelijkheden voor eigenaren van grote rijksmonumenten niet toereikend zijn.1

Verder nam de Kamer na het erfgoeddebat van 17 oktober 2024 twee moties aan over de financiering van de monumentenzorg en over religieus erfgoed.2 In het debat beloofde ik de Kamer een brief waarin ik uiteenzet hoe ik hier invulling aan geef.3

Tot slot meld ik in deze brief hoe ik uitvoering geef aan het amendement Bontenbal c.s., waardoor op de OCW-begroting vanaf 2025 structureel € 5 miljoen beschikbaar komt voor het onderhoud van grote kerkgebouwen.4

Samenvatting

Onze monumenten zijn de ankers in onze omgeving. Ze zorgen ervoor dat we ons thuis voelen en vertellen ons over wie we zijn en waar we vandaan komen. Het is daarom belangrijk dat we als samenleving onze monumenten koesteren. Met de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland voor staat, verandert de fysieke leefomgeving snel en soms ingrijpend. Het behoud van monumenten als beeldbepalende elementen is dan nog urgenter. Maar er zijn ook financiële uitdagingen. De druk op de beschikbare middelen voor de monumentenzorg is groot. Met name voor eigenaren van grote rijksmonumenten zijn de mogelijkheden om aanspraak te maken op subsidie voor restauratie of onderhoud of om een lening af te sluiten in de praktijk beperkt. Een bijzondere opgave is die van het religieuze erfgoed.

Mede op verzoek van uw Kamer heb ik binnen het beschikbare budget gezocht naar mogelijkheden om de financieringsproblematiek voor eigenaren van grote rijksmonumenten te verlichten.5 In deze brief presenteer ik hiervoor een maatregelenpakket, waarbij de beschikbare middelen optimaal worden ingezet. Uitgangspunten zijn daarbij ’lenen waar het kan, subsidie waar het moet’ en het stimuleren van planmatig onderhoud waarmee dure restauraties worden voorkomen. Het pakket dat ik in deze brief aankondig bestaat uit de volgende hoofdmaatregelen:

  • de structurele ophoging van de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (Sim) met € 15,8 miljoen per jaar, waarvan € 5 miljoen specifiek voor grote kerkgebouwen;

  • een incidentele rijkssubsidieregeling voor grote monumenten van € 45 miljoen;

  • de introductie van een leenfaciliteit voor grote monumenten van eveneens € 45 miljoen;

  • de ophoging van de Restauratiefonds+ hypotheek met eenmalig € 10 miljoen;

  • eenmalige subsidies aan het Molenfonds en het Boerderijenfonds van ieder € 2,5 miljoen en

  • de incidentele ophoging van de Duurzame Monumentenlening (DML+) met € 50 miljoen.

Ook voer ik een herverdeling uit tussen de verschillende leenfaciliteiten van het Nationaal Restauratiefonds (NRF) en neem ik enkele kleinere maatregelen, zoals de ophoging van het maximumbedrag voor molens binnen de Sim.

De financiële dekking voor deze maatregelen heb ik gevonden binnen de op de OCW begroting beschikbare middelen voor monumentenzorg. De ophoging van de Sim wordt gedekt uit lagere vaststellingen in eerdere jaren en het amendement Bontenbal c.s., dat € 5 miljoen vrijmaakte voor de instandhouding van grote kerkgebouwen. De incidentele rijksregeling voor grote monumenten en de leenfaciliteit voor grote monumenten, evenals de subsidies aan het Molenfonds en het Boerderijenfonds worden gedekt door een aanpassing van de bevoorschotting aan het NRF van de Woonhuisregeling en incidenteel resterende middelen monumentenzorg. De incidentele ophoging van de DML+ wordt gedekt door een bijdrage vanuit het ministerie van VRO van € 25 miljoen en de op de OCW begroting beschikbare middelen voor de verduurzaming van monumenten. Zie paragraaf 1.3 voor een uitgebreidere toelichting.

Met deze maatregelen verwacht ik dat belangrijke stappen kunnen worden gezet om eigenaren van grote rijksmonumenten, waaronder grote kerkgebouwen, te ondersteunen bij de instandhouding van hun monument. Het is daarbij altijd een voorwaarde dat eigenaren ook zelf financieel bijdragen. De maatregelen zijn er op gericht om de restauratieachterstand onder niet-woonhuisrijksmonumenten te verkleinen tot het doel van 10%. Hiermee geef ik ook invulling aan de motie-Mohandis (GL/PvdA).6

Ook kondig ik aan dat ik het samenwerkingsprogramma Toekomst Religieus Erfgoed met vier jaar voortzet. Daarbij verschuift de focus van visievorming naar uitvoering. Het programma zal net als tot nu toe zowel gericht zijn op rijksmonumenten als op gemeentelijke monumenten en andere cultuurhistorisch waardevolle gebedshuizen. Het vervolg bestaat uit de volgende vijf lijnen:

  1. Procesondersteuning uitvoering kerkenvisies

  2. Kennisontwikkeling en informatie

  3. Behoud netwerkfunctie

  4. Financiële impuls instandhouding religieus erfgoed

  5. Vangnetfunctie waardevolle interieurs

Tot slot ga ik in op de stand van zaken met betrekking tot de volgende onderwerpen:

  • Beleidslijn mobiel erfgoed

  • Erfgoed en Overheid

  • Innovatieplatform archeologie

  • Communicatie duurzaamheidsregeling maatschappelijk vastgoed (motie Van der Wal7)

  • Betrekken vrijwilligersperspectief (motie Werner en Strien8)


1. Financiering voor de instandhouding van grote rijksmonumenten

De vraag naar financiering voor de instandhouding van grote rijksmonumenten is groter dan de beschikbare middelen, zo blijkt uit de bovengenoemde verkenning en uit een rapport van de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM). Daardoor blijft onderhoud achterwege of komen noodzakelijke restauraties niet tot stand, in het bijzonder bij grote niet-woonhuisrijksmonumenten.

Onvoldoende budget voor Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim)Zo moest de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in 2024 315 subsidieaanvragen afwijzen voor de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) omdat er te weinig geld was. In de Sim krijgen aanvragen voor lagere kosten bij overvraag voorrang boven aanvragen voor hogere kosten. Dat is nadelig voor het reguliere onderhoud aan grote rijksmonumenten, zoals grote kerkgebouwen. De eigenaren krijgen geen subsidie, of vragen minder subsidie aan dan eigenlijk nodig is voor onderhoud, wat kan leiden tot het verlies van monumentale waarden en dure restauraties. Ter illustratie: onderhoud van een monument in goede staat kost gemiddeld € 17 per vierkante meter. Voor restauratie van monumenten in slechte staat is dat ongeveer € 300.9

Restauratieregelingen provincies niet toereikend

Doel van Rijk en provincies is om het aantal niet-woonhuisrijksmonumenten in matige of slechte staat terug te brengen tot ongeveer 10%.10 Dat kost – afhankelijk van of dat doel in 2033 of in 2040 moet worden bereikt – in totaal € 770 of € 367 miljoen, bovenop de bestaande middelen voor restauratie.11

Vooral voor grotere restauraties zijn de provinciale restauratieregelingen ontoereikend. Dat is ernstig, want ook voor deze monumenten leidt uitstel tot onherstelbaar verlies van monumentale waarden en alsnog oplopende kosten. Er zijn ook categorieën niet-woonhuisrijksmonumenten (zoals monumentale parken) die in sommige provincies helemaal niet in aanmerking komen voor restauratiesubsidie.

Druk op leenmogelijkheden Nationaal Restauratiefonds (NRF)

Ook het NRF kan niet tegemoetkomen aan de sterk toegenomen vraag naar laagrentende leningen voor restauratie en verduurzaming van niet-woonhuisrijksmonumenten. Het tekort in 2025 en de eerste helft van 2026 is ongeveer € 75 miljoen. Dat is problematisch voor het hele financieringsstelsel, want het zet het principe ’lenen waar het kan, subsidie waar het moet’ onder druk. Lenen in de markt is voor de meeste eigenaren geen alternatief, want het is duurder, waardoor projecten financieel niet meer haalbaar zijn. Bovendien zijn banken door een gebrek aan kennis over monumenten terughoudend in het financieren van complexe restauraties en herbestemmingen.


Aanwijzing van nieuwe rijksmonumenten

Ten slotte worden er mede op verzoek van uw Kamer ook nieuwe rijksmonumenten aangewezen: belangrijke historische objecten die eerder nog niet in beeld waren. In de komende tijd gaat het bijvoorbeeld om monumenten uit de periode 1965-1990 (Post 65), om militair erfgoed (waaronder uit de Tweede Wereldoorlog), ‘geschenkwoningen’ van na de watersnoodramp in 1953 en monumenten uit de Koude Oorlog.12 Het betreft relatief kleine aantallen.

1.1 Aanpassing van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim)

Lagere percentages en een hoger budget

Eigenaren kunnen via de Sim subsidie aanvragen voor een vast percentage van de kosten die specifiek zijn voor het onderhouden van een rijksmonument. Om zoveel mogelijk eigenaren subsidie te kunnen verstrekken, heb ik vorig jaar al dit subsidiepercentage voor eigenaren van gebouwde en groene rijksmonumenten verlaagd.13 Voor eigenaren die de onderhoudskosten (deels) kunnen aftrekken van de winst gaat het om een verlaging van 40% naar 30%, voor de overige eigenaren van 60% naar 50%.

Verder komt er door het amendement-Bontenbal c.s. vanaf dit jaar op de begroting van mijn ministerie structureel € 5 miljoen beschikbaar voor het onderhoud van grote kerkgebouwen. Ik voeg dit bedrag vanaf 2025 toe aan de Sim, specifiek voor grote kerkgebouwen.14

Daarnaast verhoog ik met ingang van 2025 de Sim structureel met € 10,8 miljoen. Daarmee is er in de Sim in 2025 opgeteld € 110 miljoen beschikbaar voor planmatig onderhoud, en vanaf 2026 structureel € 103 miljoen per jaar. De RCE verwacht dat het tekort daarmee in 2027 of 2028 volledig kan worden weggewerkt. In de jaren hierna loopt het tekort naar verwachting weer iets op. Dit komt doordat eigenaren steeds na zes jaar een nieuwe aanvraag indienen voor de volgende onderhoudsperiode en aanvraagjaren ongelijk van grootte zijn.15

Aanpassing van de verdeling

Ik pas vanaf 2026 de verdeling aan van de € 103 miljoen die er dan beschikbaar is over de verschillende Sim-categorieën. Het budget voor archeologische rijksmonumenten verhoog ik van € 0,8 miljoen naar € 1,5 miljoen. Voor groene rijksmonumenten maak ik € 15,2 miljoen beschikbaar en voor gebouwde rijksmonumenten € 86,3 miljoen.

Ook de verdeling tussen kleine en grote rijksmonumenten breng ik meer in lijn met de behoefte van eigenaren. Vanaf volgend jaar gaat 60% van het budget naar kleine rijksmonumenten (dit is nu 75%) en 40% naar grote rijksmonumenten (dit is nu 25%).16

Een hoger maximumbedrag voor molens

Met ingang van aanvraagjaar 2026 verhoog ik het maximumbedrag aan subsidiabele kosten voor molens van € 72.500 naar € 95.000. Zo compenseer ik moleneigenaren voor gestegen onderhoudskosten. Doordat de maximale subsidiabele kosten voor molens niet meestijgen met de herbouwwaarde, maar gekoppeld zijn aan een vast maximum, is het nodig deze periodiek bij te stellen. 17

Onder de streep een betere verdeling

De maatregelen dragen bij aan een betere verdeling van de middelen voor planmatig onderhoud. De Sim komt hiermee meer in balans. Goed onderhoud aan rijksmonumenten zorgt voor het behoud van monumentale waarden en voorkomt dure restauraties in de toekomst. Daarnaast bieden de maatregelen ruimte om op beperkte schaal nieuwe rijksmonumenten aan te wijzen en daarmee toe te laten tot de Sim.

1.2 Restauraties: nieuwe financieringsmogelijkheden voor grote rijksmonumenten

In het financieringsstelsel komen grote rijksmonumenten onvoldoende aan bod, terwijl ze juist bepalend zijn voor het karakter van een stad, dorp of streek.

Daarom stel ik eenmalig € 60 miljoen beschikbaar voor de restauratie van grote rijksmonumenten. Het geld wordt verdeeld over twee posten:

  1. Ik stel € 45 miljoen beschikbaar voor de restauratie van grote rijksmonumenten. Met het Interprovinciaal Overleg (IPO) heb ik besproken dat daarvoor een rijkssubsidieregeling komt. Belangrijk voordeel van een rijkssubsidieregeling is dat die goed aan te sluiten is op de leenfaciliteiten van het NRF en het principe ‘lenen waar het kan’. De subsidie krijgt een ondergrens. Dat voorkomt dat ze concurreert met bestaande provinciale regelingen en het garandeert dat het geld wordt ingezet voor de grote opgaven.

  2. Er gaat € 15 miljoen naar een leenfaciliteit voor grote rijksmonumenten bij het NRF. Daarmee verwacht het NRF € 30 miljoen uit de markt aan te kunnen trekken voor het opzetten van een leenfaciliteit tegen een midden rentetarief.18 De aparte leenfaciliteit zal vooral gericht zijn op grote restauraties, die vaak complex zijn, lang duren en om maatwerk vragen.

In totaal komt zo eenmalig € 90 miljoen beschikbaar voor grote restauratieopgaven. Komende periode werk ik de rijkssubsidieregeling en de leenfaciliteit verder uit met de provincies, de RCE en het NRF.

Dit incidentele extra geld dekt nog niet de totale berekende opgave. Daarom pleit de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM) ervoor om de rijksregeling zo in te richten dat hier in de toekomst – zonder al te veel moeite – extra budget aan toegevoegd zou kunnen worden. Bij de ontwikkeling van de rijkssubsidieregeling zal ik de mogelijkheid hiertoe verkennen.

Provinciale restauratieregelingen

Ik vernieuw de bestuurlijke afspraken met de provincies uit 2012 en 2015 over de gezamenlijke inzet ten behoeve van restauraties. OCW zet de bijdrage van € 20 miljoen per jaar aan het Provinciefonds voort. De provincies matchen dat bedrag. De provincies zullen met ingang van 2026 zowel de bijdrage van OCW als die van henzelf compenseren voor inflatie. Tot slot harmoniseren de provincies hun restauratieregelingen zoveel mogelijk. Ik verwacht dat we de bestuurlijke afspraken over cultureel erfgoed, waar dit een onderdeel van is, eind 2025 kunnen ondertekenen.

Meer geld voor leningen bij het NRF

De fondsen voor restauratie en voor verduurzaming van niet-woonhuisrijksmonumenten lopen tegen hun grenzen aan. Daarom investeren de Ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) € 50 miljoen in de Duurzame Monumentenplus-Lening (DML+) van het NRF. VRO stelt dit jaar al € 25 miljoen beschikbaar. Het aandeel van OCW zal tot en met 2029 worden gerealiseerd via jaarlijkse bijdragen. Ook stel ik in 2025 eenmalig € 10 miljoen beschikbaar voor de Restauratiefondsplus-hypotheek (RFH+), waar de overvraag momenteel het grootst is.

Het NRF krijgt dus extra geld, maar gaat zijn budget ook beter verdelen over de verschillende fondsen. In 2025 en 2026 gaat € 40 miljoen van het fonds voor restauratie van woonhuisrijksmonumenten (de Restauratiefonds-hypotheek, RFH) naar de volgende de fondsen voor verduurzaming:

  • de Duurzame Monumenten-Lening (DML) voor kleinere verduurzamingsopgaven bij woonhuis rijksmonumenten;

  • de Duurzame Monumentenplus-Lening (DML+) voor grotere verduurzamingsopgaven bij niet-woonhuisrijksmonumenten.

  • de Restauratiefondsplus-hypotheek (RFH+) voor restauratie van niet-woonhuisrijksmonumenten.

Daarmee kan het NRF in elk geval het restant van 2025 en de eerste helft van 2026 voor een groter deel in de leenbehoefte voorzien.

Verder willen OCW en het NRF de laagrentende fondsen zoveel mogelijk ontlasten. Daarvoor zal het NRF scherper kijken welke ondersteuning eigenaren echt nodig hebben voor restauratie, verduurzaming of herbestemming van hun monument(en). Eigenaren die eigen budget hebben, of kunnen lenen bij een commerciële bank, hoeven misschien minder, of minder laagrentend, van het NRF te lenen.

Ook is het maximale leenbedrag verlaagd dat eigenaren tegen een lage rente kunnen lenen. Het uitgangspunt ’lenen waar kan’ is daarmee uitgebreid naar ’marktconform lenen als het kan, laagrentend lenen als het moet’. Zo kan het NRF zoveel mogelijk eigenaren ondersteunen met het beschikbare budget.

Ik heb het NRF gevraagd mij in de komende periode te blijven informeren over de ontwikkelingen. Ook zal ik met het NRF in kaart brengen wat er op de lange termijn nodig is om eigenaren te kunnen blijven ondersteunen met (laagrentende) leningen.

Subsidie Molenfonds en Boerderijenfonds

Voor molens en boerderijen die rijksmonument zijn is de reguliere financiering niet altijd geschikt. Molens hebben periodiek groot onderhoud nodig dat niet binnen de Sim past. Bij agrarisch erfgoed gaat het vaak om herbestemming in combinatie met restauratie en verduurzaming.

Eigenaren van molens en boerderijen kunnen voor dit soort projecten een aanvraag indienen bij het Molenfonds van Vereniging De Hollandsche Molen en het Boerderijenfonds. Beide fondsen raken echter binnen afzienbare tijd leeg. Daarom reserveer ik voor beide fondsen een incidentele subsidie van € 2,5 miljoen. Dit verstrek ik als de dit jaar geplande evaluatie van deze fondsen positief uitvalt.

1.3 Financiële dekking

Met de maatregelen uit deze brief komt er structureel bijna € 16 miljoen extra beschikbaar voor het onderhoud aan niet-woonhuis-rijksmonumenten (Sim) en in totaal € 155 miljoen incidenteel voor de financiering van de restauratie van grote rijksmonumenten en het versterken van verschillende fondsen. € 50 miljoen daarvan betreft incidentele subsidies en € 105 miljoen (revolverende) leningen.

Zie onderstaande tabel.

Financiële maatregelen Bijdrage Dekking
Structureel
Ophoging Sim algemeen € 10,8 miljoen Lagere vaststellingen
Ophoging Sim religieus € 5 miljoen Amendement Bontenbal c.s.
Incidenteel
Subsidieregeling grote monumenten € 45 miljoen Aanpassing bevoorschotting aan het NRF van de Woonhuisregeling + incidenteel resterende middelen monumentenzorg
Grote monumentenlening € 45 miljoen19
Ophoging RFH+ € 10 miljoen
Subsidie Boerderijenfonds € 2,5 miljoen
Subsidie Molenfonds € 2,5 miljoen
Ophoging DML+ € 50 miljoen € 25 miljoen vanuit duurzaamheidsmiddelen OCW en € 25 miljoen vanuit VRO

De financiering van het OCW-aandeel in deze maatregelen vindt plaats binnen het begrotingsartikel voor Cultuur door een betere inzet van de beschikbare middelen voor monumentenzorg.

Zo heb ik geconstateerd dat Sim-subsidies om diverse redenen structureel lager worden vastgesteld dan oorspronkelijk verleend. Het verschil tussen de verleende en vastgestelde bedragen benut ik om de Sim structureel op te hogen met € 10,8 miljoen. Tevens zal ik onderzoeken hoe het komt dat de vaststellingen steeds lager uitvallen en wat hieraan te doen is. Aanvullend zet ik het eveneens structurele bedrag van € 5 miljoen per jaar dat beschikbaar is gesteld met het amendement Bontenbal c.s. in om de overvraag bij de grote kerkgebouwen terug te dringen.

De incidentele impuls wordt gedekt via een aanpassing in de bevoorschotting van OCW aan het NRF van de Woonhuisregeling. Dit levert eenmalig € 50 miljoen op. Het resterende deel bekostig ik vanuit incidenteel resterende middelen, zoals bijvoorbeeld nog niet ingezette loon- en prijsbijstelling van afgelopen jaren en geld dat het vorig kabinet beschikbaar stelde (€ 25 miljoen) en het regulier beschikbare budget voor verduurzaming op artikel 14 van de OCW-begroting (€ 25 miljoen).

De maatregelen in deze brief zijn een belangrijke stap om de financieringsproblematiek aan te pakken bij grote rijksmonumenten, waaronder grote kerkgebouwen. In de komende periode werk ik de maatregelen verder uit en volg ik het resultaat, om zo nodig aanvullende maatregelen te treffen.

Ik zal ook kijken hoe de Woonhuisregeling zich ontwikkelt. Op basis van de aanvragen beslis ik of ook daar een meer optimale inzet van middelen gewenst is.

Er is nu een beperkte categorie monumenteneigenaren die geen aanspraak kan maken op instandhoudingssubsidie, terwijl andere eigenaren juist kunnen kiezen of subsidies kunnen combineren. Dat komt onder meer doordat de Sim bedoeld is voor onderhoud, terwijl vanuit de Woonhuisregeling ook subsidie wordt verstrekt voor restauratie. Bovendien zijn de doelgroepen in de regelingen op verschillende manieren gedefinieerd. Dat maakt het ingewikkeld en daarom wil ik de subsidieregelingen in de komende jaren harmoniseren en vereenvoudigen.

Tot slot blijf ik de stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) financieel steunen. De ERM geeft kwaliteitsrichtlijnen voor de uitvoering van restauraties en bevordert zo het vakmanschap en de kennis van restauratiearchitecten en schilders, gespecialiseerde aannemers en ambachtslieden zoals steenhouwers, glazeniers en molenaars. Zo kunnen zij ervoor zorgen dat restauratiewerkzaamheden met de grootste zorg plaatsvinden en dat de kwaliteit gegarandeerd is.


2. Religieus erfgoed

Het voortbestaan van religieus erfgoed staat onder druk. Door verandering van geloofsbeleving komen steeds meer, ook monumentale, gebedshuizen leeg te staan. Naar verwachting worden in de komende jaren zo’n 150 kerkgebouwen per jaar afgestoten.20

Dat is een verlies aan culturele waarde, want de vele kerkgebouwen, synagogen en kloosters zijn bepalend voor de identiteit van een stad of dorp en worden breed gewaardeerd.

Daarom zet ik het samenwerkingsprogramma Toekomst Religieus Erfgoed na 2025 nog vier jaar voort.21 Het programma startte in 2018, om religieus erfgoed in stand te houden en duurzaam door te geven. De Kamer onderschrijft het belang van het programma en ik sluit me daar volledig bij aan. Het programma doet immers belangrijk werk, zoals het ontwikkelen en delen van kennis, het uitvoeren van kerkenvisies en het in stand houden van het netwerk.

Ik breng wel een andere focus aan binnen het programma. Hieronder kunt u hier meer over lezen. Maar eerst blik ik, conform mijn toezegging aan de Kamer, terug op de resultaten van de kerkenvisies. Ook ga ik nader in op de opbrengsten van de onderzoeken naar kerktorens en beheerstichtingen.

2.1 Resultaten kerkenvisies

In de afgelopen jaren lag de focus van het programma Toekomst Religieus Erfgoed op kerkenvisies. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over de functie van een kerkgebouw in het omgevingsplan, inzichtelijk maken waar bij sluiting of verkoop kansen en bedreigingen liggen, of procesafspraken met religieuze organisaties maken. Maar de kerkenvisie is vooral een manier om met alle belanghebbenden te praten over de toekomst van de kerkgebouwen in een gemeente.22 Gemeenten waarderen de kerkenvisie en gebruiken ze vaak.23 Er zijn kerkenvisies voor de helft van de circa 7100 gebedshuizen in Nederland.24

Het programma Toekomst Religieus Erfgoed ondersteunde gemeenten die kerkenvisies opstellen financieel. Van 2019 tot 2021 konden ze daarvoor een decentralisatie-uitkering aanvragen. Naast financiële steun kunnen gemeenten hulp krijgen van een procescoach. Het programma organiseert verder bijeenkomsten en publiceert handreikingen met praktische informatie. Gemeenten zijn blij met die hulp en er zijn er steeds meer die met een kerkenvisie werken.25

Daarbij leggen ze ook verbanden met zaken als bijzondere kerkinterieurs of begraafplaatsen, en met andere beleidsterreinen, zoals toerisme. Verder is verduurzaming een speerpunt geworden, om kosten te besparen en de uitstoot van CO2 te beperken.

De uitkomsten van het kerkenvisietraject worden vaak onderdeel van het erfgoedbeleid en van omgevingsplannen van gemeenten.

2.2 Resultaten van het onderzoek naar kerktorens en beheerstichtingen

In deze paragraaf informeer ik u over onderzoeken die ik uw Kamer had toegezegd over de eigendomssituatie van kerktorens en naar de beheerstichtingen van kerkgebouwen.

Kerktorens zijn sterk bepalend voor het aangezicht van een stad of dorp, maar de gegevens erover waren beperkt. Daarom heeft het programma Toekomst Religieus Erfgoed onderzoek laten doen naar de monumentenstatus, de eigendomssituatie, de locatie en de leeftijd van de kerktorens.26

Zo’n 60% van alle kerkgebouwen in religieus gebruik (circa 4900 kerken) heeft een kerktoren.27 Daarvan zijn 1833 kerkgebouwen rijksmonument en hebben de meeste (1429) een toren.28 De helft van alle kerktorens is in eigendom van een kerkgemeenschap.

Kerktorens van na 1798 zijn meestal eigendom van de geloofsgemeenschappen, die daarmee verantwoordelijk zijn voor het onderhoud.29 Bij oudere kerktorens zijn de eigenaren als volgt verdeeld:

  • burgerlijke gemeente (33%),

  • stichting (19%)

  • kerkgenootschap (47%)

  • particulier bezit (1%)

Uit een peiling waarop 209 organisaties hebben gereageerd blijkt dat de meeste kerktorens (73%) goed zijn onderhouden. Een klein deel (7%) geeft aan op korte termijn bouwkundige ondersteuning nodig te hebben en 34% zegt financiële ondersteuning nodig te hebben om onderhoud te kunnen (blijven) uitvoeren.

Wat betreft de beheerstichtingen zien de onderzoekers een versnippering van verschillende kerkelijke, erfgoed- en beheerorganisaties, financiers en overheden, met eigen verantwoordelijkheden en financiële mogelijkheden. Dat bemoeilijkt een effectieve en integrale aanpak voor het behoud van dit erfgoed. 30

De meeste kerkgebouwen zijn nog steeds in eigendom van een geloofsgemeenschap. De onderzoekers adviseren de geloofsgemeenschappen beter te ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van het bieden van expertise over beheer, onderhoud en exploitatie.

De resultaten van de kerkenvisies en de resultaten en adviezen van het onderzoek naar kerktorens en hun beheerders betrek ik bij het vervolg van het programma Toekomst Religieus Erfgoed. Daarop ga ik hieronder verder in.

2.3 Voortzetting programma Toekomst Religieus Erfgoed na 2025

De RCE blijft het programma ook de komende vier jaar coördineren. Daarbij verschuift de focus van visievorming naar uitvoering. Het programma zal net als tot nu toe zowel gericht zijn op rijksmonumenten als op gemeentelijke monumenten en andere cultuurhistorisch waardevolle gebedshuizen. Het vervolg bestaat uit de volgende vijf lijnen:

1. Procesondersteuning uitvoering kerkenvisies

De focus komt meer te liggen op kerkeigenaren en -besturen. Die hebben vooral behoefte aan procesbegeleiding en aan onderzoek voor planvorming. Daarom kijk ik of de herbestemmingsregeling meer gericht kan worden op deze behoefte van het religieus erfgoed. Ook kijkt het programma of de procesbegeleiders beter kunnen worden ingezet en hoe kan worden aangesloten bij bestaande (provinciale) initiatieven.

2. Kennisontwikkeling en informatie

Naast procesbegeleiding en onderzoek blijft het programma kennis en informatie delen via bijeenkomsten en de website.

In aanvulling daarop zal het programma, in lijn met mijn toezeggingen aan de Kamer, aandacht besteden aan de volgende thema’s:

  • Het nevengebruik van kerkgebouwen door (christelijke) migrantengemeenschappen. Voortgaand religieus gebruik is immers een goede manier om kerkgebouwen te behouden en steeds meer (christelijke) migrantenkerken zijn op zoek naar een geschikte ruimte om hun geloof uit te oefenen. Daarom ben ik met hen in gesprek over de belemmeringen die ze ervaren en hoe we die kunnen wegenemen.

  • Joods erfgoed. Synagogen lopen tegen vergelijkbare problemen aan als kerkgemeenschappen. Ze worden ook bijna altijd in kerkenvisies meegenomen. Er zijn echter specifieke uitdagingen en is er een gebrek aan kennis over dit erfgoed buiten de Joodse gemeenschap. Ik wil die kennis, met de Joodse gemeenschap, vergroten en beschikbaar stellen via het programma.

  • Beheerstichtingen. Het onderzoek naar beheerstichtingen laat zien dat het blijven ontwikkelen van nieuwe vormen van beheer, exploitatie en herbestemming van belang is. Dat biedt kansen voor een bredere rol van kerkgebouwen binnen de maatschappij. Die rol kan per gemeente en gebedshuis verschillen: een grote stadskerk zal een andere betekenis hebben dan een grote dorpskerk.31 De mogelijkheden zijn bovendien verschillend. Zo is het vaak lastiger om cultureel aanbod als exploitatiemodel te ontwikkelen dan bijvoorbeeld commercieel gebruik. Het programma blijft het gesprek hierover stimuleren.

  • Kerktorens. Het programma ondersteunt eigenaren van kerktorens met kennis en advies over instandhouding. Voor eigenaren van kerktorens die de status hebben van rijksmonument, zijn er de Sim en de provinciale restauratieregelingen.

  • Duurzaamheid. Verduurzaming en slimme manieren van verwarmen schelen aanzienlijk in de kosten van het gebruik van kerkgebouwen. Daarom houdt het programma beheerders op de hoogte van de snelle ontwikkelingen op dit vlak.

3. Behoud netwerkfunctie

Het programma zal het netwerk voor religieus erfgoed in stand houden en uitbouwen, omdat de samenwerkingspartners dat erg belangrijk vinden.

Een bijzonder netwerk vormt ook het Grootste museum van Nederland, een breed samenwerkingsverband van religieuze instellingen dat steeds meer kerken en synagogen bekend en toegankelijk maakt voor het grote publiek. Ik blijf hen hierbij ondersteunen.

4. Meer geld voor grote kerkgebouwen

Ook kerkeigenaren profiteren van de incidentele verhoging van het budget voor grote restauraties en de Sim. Daarvan is zoals hierboven toegelicht € 5 miljoen bestemd voor grote kerkgebouwen.

5. Vangnetfunctie

Ik verken met Professionele Organisaties voor Monumentenbehoud (POM’s) en andere investeerders of een financieel arrangement mogelijk is voor bedreigde kerkgebouwen met een bijzonder interieur. Bij herbestemmingen van kerkgebouwen verdwijnen namelijk vaak belangrijke onderdelen van cultuurhistorisch waardevolle interieurs. De reden daarvan is dat deze elementen soms niet goed passen bij de beoogde nieuwe functie, een gewenste exploitatie in de weg staan of dat de verkopende eigenaar deze elementen niet wil overdragen aan de nieuwe eigenaar. Dat laatste speelt vooral bij katholieke kerken.

Ik hecht aan het behoud van waardevolle kerkinterieurs, maar natuurlijk kan niet alles behouden worden. Dit erkennen ook kerkelijke en maatschappelijke partijen. Daarom laat ik de RCE een instrument ontwikkelen dat eigenaren en beheerders helpt bij het maken van deze lastige keuzes.

De komende periode ga ik in gesprek met kerkbesturen en gemeenschappen, blijf ik zichtbaar op publieke evenementen en zal ik waar nodig bestuurlijke afspraken maken met gemeenten en provincies. Mijn ambitie is dat religieus erfgoed ook in de toekomst een belangrijke rol blijft spelen in de samenleving, zowel voor geloofsgemeenschappen als voor niet-gelovigen.

3 Stand van zaken moties en toezeggingen

Hieronder informeer ik u over de stand van zaken op een aantal andere lopende dossiers en los ik diverse toezeggingen in. Hierbij kies ik er in het licht van de taakstelling op de apparaatskosten van het ministerie van OCW voor om zoveel mogelijk gebruik te maken van algemene en reeds bestaande instrumenten. Ook zal ik mij er in de komende tijd op richten om daar waar dit mogelijk is trajecten af te ronden.

3.1 Programma Erfgoed en Overheid

Ik informeerde u eerder over de start het programma Erfgoed en Overheid.32 Ik ben dit stimuleringsprogramma – samen met de VNG en het IPO – gestart om gemeenten en provincies te ondersteunen bij het verbeteren van de uitvoering van hun erfgoedtaken. Dit is belangrijk, omdat er – vooral vanwege de grote ruimtelijke opgaven - de komende jaren veel op het erfgoed afkomt en daarmee op de gemeentelijke en provinciale erfgoedzorg. Het gaat niet alleen om meer, maar ook om ander werk. Want voor het behoud van erfgoed en het realiseren van een aantrekkelijke leefomgeving moet erfgoed vroegtijdig en volwaardig worden betrokken bij de transities.

Op verzoek van – en samen met – de gemeenten en provincies, is als eerste stap de Inventarisatie Erfgoed & Overheid uitgevoerd.33 Hiermee hebben we nog beter zicht gekregen op de knelpunten en uitdagingen in de uitvoeringspraktijk van de gemeentelijke en provinciale erfgoedzorg. Ook is bekeken welke ondersteuningsbehoefte (erfgoed)ambtenaren hebben en wat ze zelf als mogelijke oplossingen zien. Tot slot is in beeld gebracht wat eerder is gezegd en geschreven over dit onderwerp.

De inventarisatie geeft aan dat voor het versterken van de erfgoedzorg het volgende nodig is:

  • Meer inzicht in de wettelijke taken en hoe ze moeten of kunnen worden geïnterpreteerd in termen van (ambtelijke) uitvoeringsprogramma’s.

  • Harde cijfers die helpen bij het duiden van ‘goede’ erfgoedzorg, passend bij de eigen gemeente of provincie: wat is er nodig qua mensen en fte’s, geld en competenties?

  • Extra personeel, geld, instrumenten en de kennis om alles op de juiste manier in te zetten.

  • Een keten die op orde is – van advies tot vergunningverlening en handhaving - waarbinnen erfgoed een goede plaats heeft en op tijd wordt betrokken.

  • Bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak, in relatie tot andere bestuurlijke prioriteiten en de perceptie van ‘erfgoed als hindermacht’.

  • Helpende handen (op korte termijn), met specifieke kennis en vaardigheden, om de verbinding te leggen met andere beleidsvelden en erfgoed een goede plek te kunnen geven in de ruimtelijke transities.

  • Het delen van kennis via een laagdrempelig netwerk van mensen die in een vergelijkbare organisatie werken.

De rapportage bevestigt dat er – in de hele keten – een sterke behoefte is aan maatwerk. Dit vanwege de verschillen tussen gemeenten onderling en provincies onderling. Omdat de inventarisatie uitwijst dat de opgave niet met simpele ingrepen kan worden opgepakt, is er behoefte aan een aanpak voor de lange termijn, waarin gemeenten, provincies en het Rijk gezamenlijk optrekken. Een gezamenlijk team van OCW, IPO en VNG werkt hiertoe momenteel een aanpak uit. Hierbij worden ook de koepels binnen het erfgoedveld, zoals het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) betrokken. Een belangrijk uitgangspunt is dat de aanpak voor en door gemeenten en provincies wordt vormgegeven. Uitgangspunt is om in 2025 de eerste initiatieven te starten.

3.2 Mobiel erfgoed

In de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting erfgoed heeft toenmalig staatssecretaris Uslu aangekondigd dat, in samenspraak met de sector, gewerkt gaat worden aan een nieuwe beleidslijn voor mobiel erfgoed.34 Hieronder geef ik aan wat ik de komende jaren voor mobiel erfgoed doe. Door de taakstelling op de apparaatskosten van het ministerie van OCW zie ik geen ruimte om nieuwe initiatieven te ontplooien en om de sector actief te (blijven) ondersteunen bij het oplossen van knelpunten die de sector ervaart in wet- en regelgeving van andere ministeries.

Een bijzonder kenmerk van mobiel erfgoed is het streven om dit erfgoed ook daadwerkelijk mobiel te houden. Veel vrijwilligers en enthousiaste eigenaren zetten zich hiervoor in. In de afgelopen jaren zijn door de sector mobiel erfgoed belangrijke stappen gezet om de waardering en bekendheid van dit erfgoed te vergroten. Zo werkt de sector aan een eigen Nationaal Register Mobiel Erfgoed. Hiermee kan aan een breed publiek een overzicht gepresenteerd worden, van historische treinen, schepen en auto’s tot vliegtuigen en andere voertuigen.

Ook is een Toonbeeldenlijst tot stand gekomen: een website waarin het verhaal van de transportgeschiedenis wordt belicht aan de hand van een aantal belangrijke objecten.

Ik heb deze initiatieven de afgelopen jaren ondersteund en incidenteel financiële middelen beschikbaar gesteld via de RCE en het Mondriaan Fonds. De RCE organiseert bovendien samen met de Stichting Mobiele Collectie Nederland (MCN) het platform Mobiel erfgoed waar de sector samenkomt en kennis uitwisselt. De regeling ‘restauratie en verduurzaming mobiel erfgoed’ bij het Mondriaan Fonds is op dit moment nog niet uitgeput, dus de sector kan daar in de komende periode nog gebruik van maken.35 Helaas heb ik geen geld om de regeling na uitputting voort te zetten.

Al langer is een wens van de sector om mobiel erfgoed wettelijk te beschermen. Ook de commissie-Buma heeft in haar rapport Onvervangbaar en onmisbaar erop gewezen dat mobiel erfgoed beter beschermd zou moeten worden.36 Om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden die de Erfgoedwet nu al biedt, heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om mobiel erfgoed binnen bestaande wetgeving te beschermen.37

De onderzoekers concluderen dat op basis van de Erfgoedwet bescherming mogelijk is door mobiele-erfgoedobjecten aan te wijzen als beschermd cultuurgoed. Daarom kies ik ervoor om geen nieuw instrumentarium te ontwikkelen. Als dat nodig is kan ik, net als bij ander roerend erfgoed, objecten met een bijzondere waarde voor het Nederlandse cultuurbezit aanwijzen, als ze naar het buitenland dreigen te verdwijnen.

Een actuele opgave rondom mobiel erfgoed is verduurzaming. Met het oog op de klimaatdoelen is het kabinetsbeleid erop gericht om op termijn geen fossiele brandstoffen meer te gebruiken.38 Dit vormt een uitdaging voor het mobiele erfgoed en het streven om dit ook daadwerkelijk mobiel te houden.

In het Klimaatplan 2025-2035 heeft het kabinet aangekondigd dat waar mogelijk voor mobiel erfgoed wordt ingezet op duurzame brandstoffen. 39 Daar zal ik de sector de komende twee jaar, binnen mijn mogelijkheden, bij ondersteunen, bijvoorbeeld in de contacten met het ministerie van IenW als verantwoordelijk ministerie voor de verduurzaming van mobiliteit en dus ook voor het mobiel houden van dit erfgoed.

Tot slot wil ik hier de meest bepalende factor benoemen bij het behoud van mobiel erfgoed: alle vrijwilligers en eigenaren die zich vanuit hun passie bezig houden met onderhoud, restauratie en het rijden, vliegen of varen met mobiel erfgoed. Zij zijn waardevol en onmisbaar. In het programma FARO staan erfgoedgemeenschappen als deze centraal. De sector mobiel erfgoed is dan ook bij dit programma aangesloten. In het verlengde hiervan heb ik de RCE gevraagd om te onderzoeken hoe de sector ondersteund kan worden zichzelf nog beter te organiseren en ontwikkelen. Op deze manier kan de sector verder blijven werken vanuit een breed draagvlak binnen de samenleving en het mobiel erfgoed door blijven geven aan volgende generaties.

3.3. Innovatieplatform Nederlandse Archeologie

In 2022 adviseerde de Raad voor Cultuur – in het advies Archeologie bij de tijd - om een onderzoeksplatform op te richten voor de Nederlandse archeologie. Het werkveld heeft op verzoek van mijn voorganger een voorstel uitgewerkt voor een platform, dat erop gericht is om het archeologisch onderzoek dat dagelijks in Nederland wordt uitgevoerd naar een (nog) hoger niveau te tillen. Ik ben verheugd om u te kunnen melden dat ik recent een subsidie van € 7 miljoen heb verleend aan de Stichting Reuvens, om – in de periode 2025 t/m 2028 – uitvoering te geven aan het Innovatieplatform Nederlandse Archeologie (INA). De eerste oproep om projecten aan te melden is inmiddels geopend.

Het hoofddoel van het INA is het bevorderen van de kwaliteit en diepgang van archeologisch onderzoek, via:

  • het uitvoeren van onderzoek naar innovatie in de Nederlandse archeologie, op basis van een innovatieagenda en expertise vanuit het werkveld;

  • het (on)gevraagd adviseren van de politiek, overheden en belanghebbenden over het vernieuwen en verbeteren van het werkveld;

  • het delen van geleerde lessen met het veld om tot nieuwe, innovatieve samenwerkingsverbanden te komen.

Daarnaast heb ik € 1,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De NWO verdubbelt dit bedrag naar een totaal van € 3 miljoen. Hiervoor wordt – eveneens voor de periode 2025 t/m 2028 – binnen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) een speciaal traject ontwikkeld dat vragen die leven binnen de archeologische sector koppelt aan discussies in het bredere wetenschappelijke veld. Deze call zal in de tweede helft van dit jaar worden opengesteld.

De dekking voor deze maatregelen komt uit de middelen die het vorige kabinet hiervoor had gereserveerd.

3.4 Motie actieve communicatie DUMAVA
Tijdens het tweeminutendebat Erfgoed op 3 december 2024 heeft het lid Van der Wal een motie ingediend die de regering oproept om de subsidieregeling verduurzaming maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) breder en actiever bekend te maken onder beheerders van monumenten.40 Ik heb dit samen met het ministerie van VRO, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de RCE opgepakt. Beide diensten hebben gezamenlijk via hun communicatiekanalen (websites, sociale media) en doelgroepgerichte webinars aandacht besteed aan de mogelijkheid voor monumenteneigenaren om gebruik te maken van de DUMAVA. In aanloop naar de datum van openstelling van de DUMAVA op 2 juni jl. is tenslotte nog een nieuwsbericht gedeeld via de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM), het samenwerkingsverband van de Routekaart Verduurzaming Monumenten, de Federatie Particuliere Monumenteneigenaren, het NRF en Monumenten.nl met als doel een zo groot mogelijke verspreiding onder beheerders van monumenten te realiseren. Hiermee is deze motie afgedaan.

3.5 Motie betrekken vrijwilligersperspectief

In het kader van de vorig jaar uitgevoerde verkenning naar het financieringsstel voor de monumentenzorg is door de leden Werner en Van Strien een motie ingediend die oproept het vrijwilligersperspectief te betrekken bij het vernieuwen van het financieringsstelsel.41 Als invulling van deze motie heeft de RCE gekeken naar mogelijkheden om de klantreis voor subsidieaanvragers (waaronder vrijwilligers) te verbeteren. Deze verbeteringen zijn er vooral op gericht om het aanvraagproces en de communicatie hierover te vereenvoudigen. Enkele voorbeelden van recent doorgevoerde verbeteringen zijn een veranderde opzet van de RCE-website met specifiekere informatie over onderdelen van de regeling waar aanvragers moeite mee hebben. Ook zijn er webinars georganiseerd en kunnen eigenaren van archeologische rijksmonumenten voor veel voorkomend onderhoud nu een standaardbedrag aanvragen, zodat ze hiervoor zelf geen begroting meer hoeven op te stellen. Ik vind het belangrijk dat het verbeteren van het aanvraagproces permanent de aandacht heeft. Daarom vraag ik RCE om het aanvraagproces en de communicatie hierover te blijven vereenvoudigen waar dat nodig is. Hiermee is deze motie afgedaan.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Eppo Bruins


Bijlage 1 Het financieringsstelsel voor monumentenzorg

Uitgangssituatie financieringsstelsel monumentenzorg

Nederland telde eind 2024 61.686 gebouwde rijksmonumenten. Ongeveer de helft hiervan is woonhuis. De andere helft bestaat uit gebouwen in alle soorten en maten variërend van molens tot buitenplaatsen en van kerken tot industrieel erfgoed. Al deze rijksmonumenten hebben met elkaar gemeen dat zij het verhaal vertellen van onze geschiedenis. Zij dragen bij aan de identiteit van steden, dorpen en regio’s en zijn bakens van herkenning in een snel veranderende wereld.

De instandhouding van dit cultureel erfgoed en het doorgeven hiervan aan volgende generaties is in het belang van ons allemaal en dient zorgvuldig te worden uitgevoerd met oog voor originele details (bijvoorbeeld decoratief schilderwerk) en materialen. Eigenaren hebben bij veel werkzaamheden een vergunning voor nodig van de gemeente en het werk vereist vaak inzet van gespecialiseerde vaklieden. Dit maakt dat de kosten van de instandhouding van een rijksmonument in de regel hoger liggen dan van een pand dat niet is aangewezen als rijksmonument. Vanwege het maatschappelijke belang van instandhouding komen eigenaren van rijksmonumenten in aanmerking voor financiële ondersteuning. De overheid stelt hiervoor enerzijds (laagrentende) leenmogelijkheden en anderzijds subsidies beschikbaar. Onder instandhoudingskosten vallen zowel de kosten voor restauratie als voor regulier onderhoud.

Leenmogelijkheden

Bij de financiële ondersteuning van eigenaren geldt het principe ’lenen waar het kan, subsidie waar het moet’. De belangrijkste verstrekker van leningen aan monumenteneigenaren is het Nationaal Restauratiefonds (NRF), dat dit jaar 40 jaar bestaat. Sinds zijn oprichting is het NRF een zeer belangrijke partner voor het ministerie van OCW in het terugdringen van de restauratieachterstand. Monumenteneigenaren kunnen voor restauratie en/of verduurzaming bij het NRF een lening afsluiten tegen een rentetarief dat lager ligt dan de marktrente. Aanvullend is er de mogelijkheid van een marktconforme lening voor de overige kosten van een restauratieproject. Het NRF vult hiermee een gat op dat commerciële banken niet invullen. De fondsen van het NRF zijn tot stand gekomen met bijdragen vanuit het ministerie van OCW en hebben een revolverende werking. Dit houdt in dat ontvangen rente en aflossingen weer worden ingezet om nieuwe leningen te kunnen verstrekken. Inmiddels wordt het geld in het revolverende fonds al voor de vierde keer ingezet voor de financiering van nieuwe projecten. Het totaal van de fondsen die het NRF beheert voor het ministerie van OCW om laagrentende leningen uit te verstrekken bedraagt ruim € 650 miljoen. De rente en aflossing die jaarlijks op de uitgezette leningen terugkomt (revolverende werking) wordt telkens opnieuw uitgezet. In 2024 is voor circa € 75 miljoen aan laagrentende leningen verstrekt, waarmee meer dan 250 eigenaren zijn bediend.

Subsidies

Zowel de minister van OCW als de provincies stellen daarnaast subsidies beschikbaar aan eigenaren voor de instandhouding van rijksmonumenten. Daarbij bestaat een onderscheid naar het type rijksmonument (woonhuis/niet-woonhuis), het type opgave (onderhoud of restauratie) en het type eigenaar dat ervoor in aanmerking komt.

  • De Woonhuisregeling42 ondersteunt particuliere eigenaren bij onderhoud en restauratie van hun woonhuisrijksmonument. De subsidie kan jaarlijks na afloop van de werkzaamheden worden aangevraagd via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Tot en met aanvraagjaar 2029 is € 52,5 miljoen per jaar beschikbaar (voor werkzaamheden die hebben plaatsgevonden in het voorafgaande jaar) en daarna structureel € 50 miljoen. Het subsidiepercentage is maximaal 38%. In het geval van overvraag wordt dit percentage automatisch verlaagd tot het hoogst mogelijke subsidiepercentage waarbij alle aanvragen binnen het beschikbare budget gehonoreerd kunnen worden.

  • Eigenaren van niet-woonhuisrijksmonumenten worden ondersteund via de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). De Sim, uitgevoerd door de RCE, is bestemd voor subsidiëring van de reguliere onderhoudskosten op basis van een 6-jarig onderhoudsplan. Binnen de Sim zijn er deelbudgetten voor gebouwde rijksmonumenten, groene rijksmonumenten (bijvoorbeeld historische parken) en archeologische rijksmonumenten. Het subsidiepercentage bij gebouwde en groene rijksmonumenten bedroeg tot en met 2024 40% voor eigenaren die de onderhoudskosten voor het rijksmonument ten laste van de winst kunnen brengen. Voor overige eigenaren in deze categorieën bedroeg dit percentage 60%. Met ingang van 2025 is het subsidiepercentage voor groene en gebouwde rijksmonumenten verlaagd naar 30% voor eigenaren die de onderhoudskosten voor het rijksmonument ten laste van de winst kunnen brengen. Voor overige eigenaren in deze categorieën bedraagt dit percentage nu 50%. Voor eigenaren van archeologische rijksmonumenten bedragen deze subsidiepercentages met ingang van 2025 respectievelijk 60% en 80%. Om in aanmerking te komen voor subsidie moeten kosten technisch noodzakelijk, sober en doelmatig zijn en gericht op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden. Voor gebouwde rijksmonumenten geldt dat de subsidiabele kosten waarover subsidie wordt verstrekt maximaal 3% van de herbouwwaarde bedragen. In 2025 is er € 94,2 miljoen beschikbaar voor de Sim. Vanaf 2026 zou het budget bij ongewijzigd beleid terugvallen naar € 87,2 miljoen.

  • Restauratiesubsidie voor eigenaren van niet-woonhuisrijksmonumenten wordt verleend door de provincies. Via hun regelingen is circa € 45 miljoen per jaar beschikbaar. Hiervan is € 20 miljoen afkomstig van het Rijk op basis van bestuurlijke afspraken die in 2012 gemaakt zijn tussen OCW en de provincies. OCW heeft dit bedrag structureel in het Provinciefonds gestort.

In totaal is er jaarlijks dus inclusief de bijdragen vanuit provincies ruim € 180 miljoen aan subsidies beschikbaar voor onderhoud en restauratie van rijksmonumenten. Naast deze structurele subsidiemiddelen hebben opeenvolgende kabinetten de afgelopen jaren ook incidenteel geld vrijgemaakt. Voorbeelden hiervan zijn onder andere de Subsidieregeling tienjarige ondersteuning iconische rijksmonumenten (€ 35 miljoen), de Subsidieregeling restauratie rijksmonumenten 2019-2020 (€ 60 miljoen), een eenmalige bijdrage aan het Provinciefonds van € 15 miljoen voor een aantal urgente restauratieprojecten (2023), de subsidie voor Joods funerair erfgoed (€ 2,5 miljoen) en de subsidies aan het Boerderijenfonds (€ 7 miljoen) en het Molenfonds (€ 6 miljoen).

Structurele subsidies Structureel beschikbaar (in miljoenen €)
Sim 87,2
Woonhuisregeling 50
Restauratiesubsidie provincies 45
Totaal 182,2

  1. Kamerbrief 32156, nr. 128.↩︎

  2. Kamerstukken II 2024/25, 32 156, nr. 134 en 139.↩︎

  3. TZ202410-157↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 141.↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/25, 32156, nr. 134.↩︎

  6. Kamerstuk 32156, nr. 139.↩︎

  7. Kamerstukken II 2024/25, 32156, nr. 137.↩︎

  8. Kamerstukken II 2023/24, 31511, nr. 59.↩︎

  9. Deze bedragen zijn indicatief en gaan uit van een zeer sobere en doelmatige aanpak en zijn gebaseerd op het prijspeil 2020.↩︎

  10. De ratio achter dit percentage is dat er een ’werkvoorraad’ nodig is voor uitvoerende bedrijven werkzaam in de restauratiebranche. Sinds de publicatie van het Strategisch Plan voor de Monumentenzorg van toenmalig minister D’Ancona in 1994 is 10 procent restauratieachterstand het uitgangspunt van beleid.↩︎

  11. Hylkema Erfgoed en Fenicks (2024) Onderzoek restauratieopgave 2024-2033 en evaluatie restauratiesubsidies niet-woonhuisrijksmonumenten.↩︎

  12. Kamerstukken 32820, nr. 321 en 351 en 2023Z02930.↩︎

  13. Voor eigenaren van archeologische rijksmonumenten heb ik met ingang van 2025 deze subsidiepercentages verhoogd naar respectievelijk 60 en 80%. Dit omdat het toch al kleine jaarlijkse budget (0,8 mln.) structureel onderbenut werd, terwijl er wel een instandhoudingsopgave ligt. Archeologische rijksmonumenten hebben doorgaans geen of slechts een zeer beperkt verdienmodel, wat het opbrengen van de eigen bijdrage lastiger maakt.↩︎

  14. Kerkgebouwen zijn reeds gedefinieerd in de Sim. Onder de reikwijdte van de definitie vallen ook gebedshuizen van andere religieuze stromingen, zoals bijvoorbeeld synagogen.↩︎

  15. Dit wordt veroorzaakt doordat categorieën monumenten, bijvoorbeeld molens, in het verleden in één keer zijn ingestroomd in de regeling, maar ook door eerdere ophogingen van de regeling. Hierdoor zijn de groepen terugkeerders ongelijk van omvang.↩︎

  16. Kleine monumenten zijn monumenten met een herbouwwaarde lager dan € 8,3 miljoen; grote monumenten hebben een herbouwwaarde die hoger is dan € 8,3 miljoen.↩︎

  17. De reden voor dit vaste maximum is dat molens doordat zij snel slijten niet voldoende hebben aan het voor overige categorieën geldende maximum van 3 procent van de herbouwwaarde.↩︎

  18. Dit is een rentepercentage dat hoger ligt dan het percentage bij de laagrentende leningen, maar lager is dan de marktrente.↩︎

  19. Waarvan € 30 miljoen via het NRF vanuit de markt.↩︎

  20. De prognose is afkomstig van de Protestantse Kerk Nederland (tot ca 75 kerkgebouwen/jaar) en de Rooms-Katholieke Kerk (tot ca. 75 kerkgebouwen/jaar), waarvan een groot deel rijksmonumenten.↩︎

  21. Het samenwerkingsverband bestaat uit Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO), CIO-K, Erfgoedvereniging Heemschut, Vereniging Beheer Monumentale Kerken (VBMK), Museum Catharijneconvent, Nationaal Restauratiefonds (NRF), Ministerie van OCW.↩︎

  22. In de beleidsdoorlichting Erfgoed (DSP, 2022) is gekeken naar de evaluatie van kerkenvisies door de RCE uit 2021. Hieruit blijkt dat de grootste opbrengst van kerkenvisies de verbinding is tussen de verschillende belanghebbenden en beleidsterreinen. Het instrument is effectief gebleken in het faciliteren van de dialoog, het vergroten van de bewustwording en is een belangrijke voorwaarde voor het behoud van religieus erfgoed.↩︎

  23. Kerkenvisies feiten en inzichten, RCE (2024).↩︎

  24. Kerken Tellen (2021).↩︎

  25. Kerkenvisies feiten en inzichten, RCE (2024).↩︎

  26. Zicht op kerktorens. Een inventarisatie van kerktorens in Nederland. Kerk&Co (2024) Kerktorens in Nederland | Toekomst religieus erfgoed.↩︎

  27. Er is specifiek gekeken naar kerktorens in religieus gebruik om dat ten aanzien van die groep zorgen leefden met betrekking tot de instandhouding.↩︎

  28. Waarvan 52 torens zonder kerkgebouw. Van het totaal aantal rijksmonumentale kerkgebouwen heeft 75% een kerktoren.↩︎

  29. De oorzaak hiervan ligt in artikel 6 in de ‘Additioneele Artikelen tot de Acte van Staatsregeling’ van 1 mei 1798. Op grond artikel van dit artikel vervielen alle kerktorens aan de burgerlijke gemeente. Om die reden is tot op heden nog steeds een deel van kerktorens in eigendom van een burgerlijke gemeente.↩︎

  30. Verleden met Toekomst: De kunst van het beheren van kerkgebouwen in veranderende tijden, RCE (2024).↩︎

  31. Midden in de Samenleving. Verkenning van maatschappelijke betekenis van grote stadskerken. Bureau Berenschot, 2024 in opdracht van het Grote Kerkenoverleg. Momenteel wordt een vergelijkbaar onderzoek gedaan naar dorpskerken. De resultaten worden dit jaar verwacht.↩︎

  32. Tweede Kamer, 2024-2025, 32 820, nr. 533.↩︎

  33. Lysias, Inventarisatie Erfgoed en Overheid, 2024.↩︎

  34. Beleidsreactie op de beleidsdoorlichting Erfgoed, 12 juni 2023.↩︎

  35. Er is op het moment van deze Kamerbrief nog circa 1 miljoen euro beschikbaar.↩︎

  36. Rapport Onvervangbaar en Onmisbaar, 2022.↩︎

  37. Rapport onderzoek naar de bescherming van mobiel erfgoed onder de Erfgoedwet. Universiteit Leiden, 2024.↩︎

  38. Op biobrandstoffen (zoals 100% HVO) en nader te ontwikkelen transitiesporen met synthetische brandstoffen, zoals e-fuels’.↩︎

  39. Kamerbrief definitief ontwerp-Klimaatplan 2025-2035 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl. Hierin staat dat voor de verduurzaming van mobiel erfgoed waar mogelijk wordt ingezet op biobrandstoffen (zoals 100% HVO) en nader te ontwikkelen transitiesporen met synthetische brandstoffen, zoals e-fuels.↩︎

  40. Kamerstukken II 2024-25, 32156, nr. 137↩︎

  41. Kamerstukken II 2023/24, 31511, nr. 59.↩︎

  42. De subsidies die worden verstrekt op grond van het Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten.↩︎