[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie (Kamerstuk 33043-114)

Groene economische groei in Nederland (Green Deal)

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D25602, datum: 2025-06-02, bijgewerkt: 2025-06-05 16:05, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33043 -115 Groene economische groei in Nederland (Green Deal).

Onderdeel van zaak 2025Z11170:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


33043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)

Nr. 115 Lijst van vragen en antwoorden

Vastgesteld 2 juni 2025

De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Klimaat en Groene Groei over de brief van 25 april 2025 inzake het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie (Kamerstuk 33 043, nr. 114).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Thijssen

De griffier van de commissie,

Nava

Vragen en antwoorden

1
Waarom blijft u vasthouden aan fossiele subsidies van meer dan 40 miljard euro per jaar, terwijl er tegelijkertijd wordt bezuinigd op klimaatbeleid? Kunt u toelichten waarom het afbouwpad voor fossiele subsidies niet wordt versneld of uitgebreid?

Antwoord
In Nederland zijn sinds 2023 aanzienlijke stappen gezet in het afbouwen van fossiele subsidies, zoals een vastgelegd afbouwpad voor het verlaagde tarief in de energiebelasting op aardgas. Zoals aangegeven in de brief d.d. 3 december 2024 zet het kabinet in op het in Europees verband verder afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de energievoorziening.1 Als dit in de EU gebeurt, bevordert dit het gelijke speelveld binnen de EU en wordt de kans op verplaatsing van emissie beperkt.

In de Miljoenennota wordt het cumulatieve fossiele voordeel in beeld gebracht dat gepaard gaat met afzonderlijke regelingen die een fossiel voordeel bieden. Dat dit voordeel ongeveer gelijk is gebleven, komt door de stijging van verschillende beprijzingsinstrumenten, waarvan hierboven voorbeelden worden gegeven. Door de bovengenoemde verhoging van het tarief op aardgas in de energiebelasting in de hogere verbruiksschijven, is het tarief waartegen vrijstellingen en kortingen worden afgezet hoger, waardoor het berekende fossiele voordeel van deze vrijstellingen en kortingen toeneemt. Hogere beprijzing van emissies leidt op dat moment tot een stijging van de berekende fossiele voordelen. Het kabinet merkt op dat de totale fossiele voordelen daarmee een vertekend beeld kunnen geven van de mate waarin emissie passend wordt beprijsd en de verdere stappen die het kabinet hierop zet.

2
Waarom is er geen integraal pakket opgenomen in de Voorjaarsnota over hoe de klimaatdoelen alsnog gehaald gaan worden? Erkent u dat het ontbreken van een aanvullende financiële commitment bij de maatregelen de geloofwaardigheid van het klimaatbeleid ondermijnt?

Antwoord
De gesprekken over het Pakket voor Groene Groei binnen het kabinet zijn net als voorgaande jaren parallel aan de Voorjaarsnota gevoerd. De gesprekken over de Voorjaarsnota waren dit jaar eerder afgerond, waardoor kort erna het Pakket voor Groene Groei met een Kamerbrief en nota van wijziging met de Kamer is gedeeld. Met de maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd wordt een belangrijke stap gezet om de klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen. Hierbij zijn ook middelen uit het Klimaatfonds vrijgemaakt – er is dus sprake van financiële commitment.

3
Wat is precies de taakstelling van de 'vliegende brigade'?

Antwoord
De uitbreiding van de Expertpool energie-infrastructuur, belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) levert capaciteit, kennis en praktische ondersteuning aan decentrale overheden voor ruimtelijke ordeningsprocessen. Deze expertpool richt zich op energie-infrastructuur die essentieel is voor het oplossen van netcongestie op nationaal en regionaal niveau (hoog- en middenspanningsnetwerk); het kan bijvoorbeeld gaan om projecten die samenhangen met nationale en provinciale MIEK-projecten en onderstations binnen het hoog- en middenspanningsnetwerk die belangrijk zijn voor de nationale en regionale energievoorziening. Door de uitbreiding van capaciteit kunnen veel meer projecten ondersteund worden; hiermee kan afhankelijk van het project een aantal weken oplopend tot wel twee jaar tijdwinst worden behaald.

4
Hoeveel uitvoeringsmiddelen zijn er voor de jaren 2026-2030 beschikbaar gesteld? Welke middelen verwacht u na 2030?

Antwoord
In het ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 voor het Klimaatfonds wordt voor de periode 2026-2030 voorgesteld om voor diverse maatregelen uitvoeringsmiddelen (onder voorwaarden) toe te kennen of te reserveren.

Dit betreft in het perceel kernenergie ten eerste een toekenning onder voorwaarden € 39,6 mln. voor uitvoeringslasten KGG/RVO/Medeoverheden. Middelen zijn bedoeld voor extra fte om te borgen dat de benodigde werkzaamheden voor (de voorbereiding op) de bouw van vier kerncentrales uitgevoerd kunnen worden. Uitvoering wordt voorzien door KGG, RVO en medeoverheden, onder andere met het Rijk Regio Pakket (RRP). Verder worden er middelen beschikbaar gesteld voor de intensivering van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en voor de meet- en ongevalsorganisatie van de RIVM ter hoogte van € 54,8 mln. Ook wordt er een reservering opgenomen van € 81,2 mln voor kennisopbouw stralingsbescherming en het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval. Voor de bouw van de gewenste vier kernreactoren is, naast inzet vanuit het ministerie van Klimaat en Groene Groei, ook een uitbreiding van de projectorganisatie NEO NL benodigd om de rol van opdrachtgever (ministerie van Klimaat en Groene Groei) en opdrachtnemer (de projectorganisatie NEO NL) te scheiden. Hiervoor wordt € 22,1 mln beschikbaar gesteld.

Binnen het perceel energie-infrastructuur worden middelen beschikbaar gesteld voor een expertpool energie-infrastructuur ter hoogte van € 22,5 mln. Met dit budget kan de expertpool die bij decentrale overheden procedures versnelt vanuit RVO doorgang vinden. Dit leidt tot concrete versnelling van infraprojecten in het land. In lijn met deze aanpak wordt er ook personele capaciteit beschikbaar gemaakt bij een landelijke projectaanpak (€ 36 mln toegekend en € 50 mln gereserveerd). Tevens is € 13 mln vrijgemaakt voor een samenhangend pakket van beleidsmatige en wettelijke versnellingsmaatregelen die knelpunten wegnemen in de realisatie van de laag-, midden- en hoogspanningsprojecten die nodig zijn om netcongestie te verminderen.

Met name bij provincies zijn relatief veel nieuwe taken ontstaan op het gebied van het aanpakken van netcongestie, opstellen van energievisies, afstemmen van vraag en aanbod van energie, integraal programmeren en het opstellen provinciale Meerjaren Investeringsprogramma’s Energie en Klimaat. Hiervoor is € 50 mln aan uitvoeringskosten voor provincies opgenomen. Hiermee kunnen zij bijdragen aan het oplossen van netcongestieproblemen en het versneld aanleggen en beter benutten van infrastructuur.

In het perceel vroege fase opschaling betreft dit uitvoeringskosten voor verbetering van het toezicht op F-gassen (€ 4 mln). De middelen worden niet alleen gebruikt voor personele kosten maar ook voor bijvoorbeeld nieuwe meetapparatuur en het opzetten van een databank van logboeken. Verder worden er uitvoeringskosten gereserveerd voor de normering voor slechte huurwoningen (€ 29 mln), de uitfasering van slechte energie labels (€ 16,7 mln) en uitvoeringskosten voor de normerende aanpak in de plastic keten. Tot slot staat in het perceel vroege fase opschaling een reservering van € 6,7 mln voor toezicht en handhaving op de aangescherpte energiebesparingsplicht.

In het perceel verduurzaming industrie en vroege fase opschaling zijn uitvoeringskosten voor maatwerkaanpak AVI's (€ 2,8 mln) opgenomen. Deze maatregel betreft uitvoeringskosten bij het ministerie van IenW voor de maatwerkaanpak voor AVI’s. Daarnaast is € 1,8 mln extra toegekend voor de procesmatige ondersteuning door RVO van de verduurzaming van bedrijven uit het zesde industriële cluster (cluster 6-bedrijven).

Verder wordt bij de toegekende middelen voor subsidieregelingen ook altijd een deel van de middelen ingezet voor de uitvoering van de regeling (bijvoorbeeld door RVO). Het is nog onbekend hoeveel uitvoeringsmiddelen er nodig zullen zijn voor de periode na 2030.

5

Wat is de reden dat er na 2026 geen publiek-private samenwerking is voor het Energiefonds, los van de aanvulling door het SCF?

Antwoord
In 2025 was het dankzij de publiek-private samenwerking met energieleveranciers en netbeheerders mogelijk om voor de derde keer het energiefonds te openen. Tegelijkertijd kent de private-publieke samenwerking evidente beperkingen. Het Rijk kan alleen budget bijleggen wanneer private partijen meer dan een derde bijleggen. Zoals eerder met de Kamer gedeeld zijn er intensieve gesprekken gevoerd met de sector. Dit heeft geleid tot een bijdrage voor het fonds in 2025, nadat de sector eerder al had aangegeven niet voor een derde keer bij te willen dragen2. Het kabinet is de sector erkentelijk dat het voldoende beschikbaar heeft gesteld zodat het fonds van start kon en veel huishoudens heeft bereikt. Het ministerie van SZW en VRO werken aan een voorstel voor een meerjarig energiefonds met middelen uit het SCF. Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in het vervolgtraject van het SCF.

6
Hoeveel middelen verwacht u dat wordt verstrekt middels het SCF aan het Energiefonds? Hoe verhoudt zich dat tot andere landen?

Antwoord
Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor dit fonds. Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de uitvoering zoals de looptijd en doelgroep. Lidstaten zijn vrij om zelf te bepalen welke maatregelen zij voorstellen in hun SCF-plan en niet iedere lidstaat zal kiezen voor een energiefonds. Het is daardoor niet goed te vergelijken hoeveel andere landen hiervoor reserveren. Op 30 juni delen de lidstaten de voorstellen met de Europese Commissie.

7
Hoeveel middelen reserveert het kabinet voor het waarborgfonds en nationale deelneming warmte? Hoeveel middelen verwacht het kabinet nodig te hebben bij meer privaat aandeel?

Antwoord
Het kabinet heeft in het Klimaatfonds € 174,5 mln toegekend onder voorwaarden voor het Waarborgfonds Warmtenetten. Het aandeel privaat heeft geen invloed op de benodigde middelen voor het waarborgfonds. Het kabinet heeft ook € 224,0 mln toegekend onder voorwaarden voor een Nationale Deelneming Warmte. Met deze kapitaalstorting kan met beoogde solvabiliteit en de aandelenverhouding van maximaal 40% voor de nationale deelneming € 2,8 mld worden geïnvesteerd in warmtebedrijven. Voor de overige 60% van de aandelen wordt gekeken naar andere publieke aandeelhouders, zoals medeoverheden en infrastructuurbedrijven, en voor een minderheidsaandeel ook naar private bedrijven waaronder pensioenfondsen.

8
Hoeveel korting beoogt het kabinet te geven aan elektrische rijders in de motorrijtuigbelasting en hoe verhoudt zich tot het voornemen van het instellen van rekeningrijden?

Antwoord
Het kabinet verhoogt de korting in de motorrijtuigbelasting (mrb) in de periode 2026 t/m 2028 voor elektrische auto’s van 25% naar 30%. Dit compenseert deels het gemiddeld meergewicht van elektrische auto’s ten opzichte van fossiele alternatieven. Het kabinet is niet voornemens rekeningrijden in te voeren. In het maatregelenpakket van dit voorjaar is daarbij een structurele oplossing voor de gewichtscorrectie in de mrb van elektrische auto’s genoemd als een denkrichting. Voor het zomerreces stuurt het kabinet een contourenbrief over de hervorming van de autobelastingen naar de Kamer.

9
In hoeverre verwacht het kabinet dat de korting de aanschaf van elektrische auto's en bussen stimuleert in het licht van het instellen van milieuzones?

Antwoord
De tariefkorting op de mrb geldt voor elektrische personenauto’s en niet voor bussen. Milieuzones gelden voor dieselvrachtauto’s en -autobussen, dieselpersonenauto’s en bestelauto’s. In Amsterdam en Den Haag geldt de milieuzone ook voor brom- en snorfietsen. Zero-emissiezones gelden op dit moment alleen voor bestel- en vrachtauto’s. Voor de meeste fossiele personenauto’s gelden zowel milieu- als zero emissiezones niet, daarom is er geen verwacht effect van de korting op het instellen van deze zones.

10
Hoe verhoudt de overproductie uit China zich ten opzichte van de hoge energieprijzen in het huidig vestigingsklimaat voor industriepartijen zich in Nederland nu?

Antwoord
Zowel hoge energieprijzen als goedkope import uit China tasten op dit moment de concurrentiepositie van de basisindustrie in Europa aan. De rol van deze twee factoren kunnen echter sterk verschillen tussen verschillende bedrijfstakken en tussen bedrijven daarbinnen. In het algemeen geldt dat de overcapaciteit die is opgebouwd in China in diverse bedrijfstakken van de basisindustrie een aanzienlijke neerwaartse druk zet op de prijs van onder andere staal en basischemicaliën. De OECD geeft in haar rapport over de ontwikkelingen op de staalmarkt bijvoorbeeld aan dat de prijs van staal met 30%-50% is gedaald ten opzichte van juli 2021 en momenteel convergeert naar de prijs van staal in China.3 De OECD wijst hierbij op het feit dat dit grotendeels te wijten is aan de opgebouwde overcapaciteit in China, maar ook aan de steun die de Chinese staalsector ontvangt en de achterblijvende vraag naar staal op dit moment. Ditzelfde beeld bestaat voor de basischemie waar China veel capaciteit heeft bijgebouwd. Hierbij kan gedacht worden aan de productie van ethyleen en propyleen, waar de huidige en verwachte opbouw van capaciteit naar verwachting tot ten minste 2028 de prijs drukt.4

Tegelijkertijd wordt de Nederlandse en Europese basisindustrie geconfronteerd met hoge energie- en grondstofprijzen. De totale aardgasprijs (inclusief belastingen, netwerkkosten en leveringskosten maar exclusief btw) voor industriële grootverbruikers is over dezelfde periode met 60% tot 100% toegenomen. Voor elektriciteitsprijs (inclusief belastingen, netwerkkosten en leveringskosten maar exclusief btw) is deze toename voor grootverbruikers over de periode 2021 tot en met 2023 zelfs 130% tot 230%.5 Voor de staalsector is niet bekend hoe omvangrijk deze stijging is in Nederland (het CBS publiceert geen data die herleidbaar is naar één of enkele bedrijven in verband met bedrijfsgevoeligheid). Voor de organische basischemie bestaat dit beeld wel.6 De bestaande overcapaciteit op de markt zorgt ervoor dat industriepartijen vaak slechts in zeer beperkte mate deze kostprijsverhoging kunnen doorberekenen. Hierdoor neemt in veel gevallen de winstgevendheid van de installaties af en verslechtert het Nederlandse vestigingsklimaat voor de basisindustrie. Zo is het totale bedrijfsresultaat van de bedrijven in de organische chemie, door zowel de overcapaciteit als de gestegen grondstof- en energieprijzen van een kleine 2 miljard euro (voor belastingen) gedaald naar 100 miljoen euro.7 Desalniettemin blijft het belangrijk om hierbij te benadrukken dat de mate waarin bedrijven worden geconfronteerd met deze hogere energie- en grondstofprijzen, evenals de overcapaciteit, zeer bedrijfstak specifiek is en dat het daarnaast ook sterk kan verschillen van bedrijf tot bedrijf.

11
Welke gevolgen ontstaan er voor het CCS-project Aramis als er geen investeringsbesluit wordt genomen in 2026?

Antwoord
Als in 2026 geen investeringsbesluit wordt genomen dan zal Aramis pas op zijn vroegste eind 2030 of begin 2031 operationeel zijn. Dit betekent dat de bijdrage van Aramis aan de CO2-reductie in 2030 nihil zal zijn. Daarnaast kan uitstel van een investeringsbesluit ook doorwerken in de investeringsbeslissingen van de andere partners in de keten, waaronder die van de emittenten wat tot verdere vertraging kan leiden. Om die reden wordt met het pakket van dit voorjaar vanuit het kabinet alles op alles gezet om zo snel mogelijk tot een investeringsbesluit te komen.

12
Wat is het CO2-effect van de terugkeer van de indirecte kostencompensatie voor 3 jaar?

Antwoord
Het precieze effect van de IKC is afhankelijk van verschillende factoren. Van de verkregen subsidie dient ieder bedrijf minimaal 50% in verduurzaming te investeren. Voor ieder jaar waarin IKC wordt uitgekeerd, geldt bovendien dat dit uiterlijk in 2030 moet resulteren in een CO₂-reductie van minimaal 3% bij het betreffende bedrijf, aangezien dit één van de voorwaarden is om de subsidie te kunnen ontvangen. Daarnaast leidt de IKC-regeling tot lagere elektriciteitskosten, wat de businesscase voor elektrificatie versterkt. Elektrificatie is één van de belangrijkste pijlers voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie en de daaruit voortvloeiende CO₂-reductie. Zonder deze steun bestaat er een aanzienlijk risico dat geëlektrificeerde Nederlandse bedrijven ervoor kiezen om volledig te stoppen of hun productie naar het buitenland te verplaatsen, terwijl bedrijven die hun productieprocessen nog niet geëlektrificeerd hebben hiertoe (nog) niet zullen besluiten en voorlopig fossiel door blijven produceren. In de KEV2025 zal het PBL het integrale effect weergeven van de maatregelen gericht op de industrie.

13
Wat is het CO2-effect van de verlaging van de CO2-heffing?

Antwoord
In het voorjaarspakket is aangekondigd dat het heffingsdoel via aanpassing van de nationale reductiefactor wordt verschoven van 2030 naar 2032.
De Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa) gaat de nieuwe waarden van de nationale reductiefactor berekenen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de meest recente verwachtingen van de industriële productie van het PBL. Omdat deze berekening nog niet is afgerond kan op dit moment nog geen exacte uitspraak worden gedaan over de impact van deze maatregel. De nieuwe waarden van de nationale reductiefactor worden met Prinsjesdag gepubliceerd.

Daarnaast wordt tegelijkertijd het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs verhoogd van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2. Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Daarbij staat het kabinet open voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders. In de KEV2025 zal het PBL het integrale effect weergeven van de maatregelen gericht op de industrie.

14
Kunt u aan de overzichtstabel van maatregelen een inschatting van het CO2-effect toevoegen met een zelf te bepalen foutmarge per maatregel?

Antwoord
In bijlage 2 is een tabel opgenomen met een inschatting van het CO2-effect per maatregel, aangeduid met + (0 – 0,5 Mton), ++ (0,5 – 1,5 Mton), +++ (≥1,5 Mton). Deze emissiereductie zal naar verwachting rondom 2030 gerealiseerd worden – dat is onder andere afhankelijk van doorlooptijden van uitvoering van maatregelen. In de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2025, die met Prinsjesdag verschijnt, zal na integrale doorrekening door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijken wat de verwachtte CO2-uitstoot is in 2030.

15
Hoeveel aanvragen zijn er op dit moment gedaan voor het Noodfonds Energie?

Antwoord
Er zijn in totaal 222.500 aanvragen gedaan voor het Noodfonds Energie. Niet alle aanvragen voldoen aan de voorwaarden om een bijdrage vanuit het Noodfonds te ontvangen. Inmiddels zijn om die reden inmiddels 64.000 aanvragen afgekeurd. De verwachting is dat er zo’n 110.000 huishoudens steun zullen ontvangen.

16
Wat is het CO2-effect van het afstel van de plastictaks?

Antwoord
De polymerenheffing bij verwerkers (plastictaks) zou in combinatie met de eerder voorgenomen circulaireplasticnorm volgens de uitgevoerde impactanalyse9 een potentiële CO2-reductie hebben van 0,18-0,43 Mton CO2 in 2030, waarvan maximaal 0,15 Mton binnen Nederland. Alleen de CO2-reductie binnen Nederland (0,15 Mton) telt mee voor de nationale Klimaatwet. Er is niet doorgerekend wat het CO2-effect zou zijn geweest als alleen de heffing, zonder de norm, zou zijn ingevoerd. In plaats van de polymerenheffing en de eerder voorgenomen circulaireplasticnorm heeft het kabinet besloten tot beprijzingsmaatregelen in de afvalfase, waaronder een aanscherping van de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties. Op basis hiervan en afgegeven SDE++-beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5-2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting is onzeker. Zie ook het antwoord op vraag 42. Een deel van die maatregelen betreft een technische invulling; de sector is, via de Plastictafel, gevraagd om met een alternatief voorstel te komen dat leidt tot onder andere een CO2-reductie van 2 Mton in 2030 (t.o.v. KEV 2024) in het CE-domein (incl. AVI’s)

17

Kunt u kort schetsen wat het effect is van een normering of beprijzing op mono-CV ketels of dit de doelmatigheid van subsidie op warmtepompen verbeterd?

Antwoord
Zowel vormen van normering als beprijzing dragen in algemene zin bij aan het vergroten van de vraag naar warmtepompen en kunnen daarmee de doelmatigheid van beschikbare subsidies vergroten. Het precieze effect daarvan op de doelmatigheid van de subsidie is afhankelijk van de strengheid van een normering, de mate van beprijzing en de subsidie die gegeven wordt. Indien de subsidie meer huishoudens bereikt die zonder subsidie niet over zouden gaan tot de aanschaf van een warmtepomp, dan is de subsidie doelmatiger. Is de normering zodanig streng dat een huishouden toch wel over moet, dan neemt de doelmatigheid van de subsidie af en zijn deze publieke middelen minder nodig om hetzelfde effect te bereiken.

Het kabinet stimuleert met subsidie woningeigenaren (vanuit de ISDE), VvE’s (vanuit de SVVE) en verhuurders (vanuit de SVOH) om te kiezen voor een (hybride) warmtepomp. Dit kabinet kiest daarbij voor een vrijwillige route. Ook met de bestaande subsidies zijn de hoge aanschafkosten van een warmtepomp in verhouding tot een nieuwe hr-ketel voor sommige huishoudens een drempel om over te stappen op een warmtepomp. Daarvoor biedt het Nationaal Warmtefonds ondersteuning, met aantrekkelijke leningen voor de aanschaf van een warmtepomp, waaronder een renteloze lening voor woningeigenaren met een laag- en middeninkomen.

18
Hoeveel maandelijkse lastenverlichting krijgt een gemiddeld huishouden door de maatregel 'verlaging energiebelasting huishoudens'.

Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting in 2026-2028 met €200 miljoen per jaar (€600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent een lastenverlichting van €18,60 per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad, dit komt neer op circa €1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.

In het basispad zit echter ook een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is €4,15 in 2026, €3,93 in 2027 en €4,50 in 2028. Dit gaat om ongeveer 30 tot 40 cent per maand.

Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000 kWh, die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een gemiddeld verbruik een voordeel op van ongeveer €25 per jaar.

19
Waarom is de geplande uitgave van 768 miljoen euro voor CO2 vrije gascentrales verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035?

Antwoord
Op het Klimaatfonds hebben kasschuiven plaatsgevonden om de middelen in het juiste kasritme te zetten, passend bij de maatregel. Het doel van de maatregel is om met een subsidieregeling regelbare elektriciteitscentrales te ondersteunen in het versneld opereren op een CO₂-vrije energiedrager. De maatregel wordt momenteel nog verder uitgewerkt, passend bij de aangekondigde bijmengverplichting voor gascentrales. De subsidie wordt alleen verstrekt voor bijmenging die boven de norm is. Indien de maatregel wordt goedgekeurd (in het reguliere besluitvormingsproces) is het voornemen om de subsidie parallel te laten lopen aan de norm, die vanaf 2030 zal gelden. Hierdoor zijn middelen naar latere jaren verplaatst.

20
Waarom is de geplande uitgave van 984 miljoen euro voor verduurzaming van de industrie verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035?

Antwoord
In totaal is € 964 mln van de geplande uitgaven in het perceel VI-MKB verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035. Het grootste deel hiervan (€ 885 mln) heeft betrekking op de toekenning en reservering van middelen vanuit het Klimaatfonds voor de NIKI regeling. Deze regeling is recent goedgekeurd door de Europese Commissie en wordt in Q3 2025 voor het eerst opengesteld. De betreffende middelen zijn op basis van de meest recente inschattingen in het juiste kasritme geplaatst, waarbij het grootste deel van de geplande investeringen in 2031-2035 vallen. De NIKI regeling richt zich op innovatieve klimaattechnologieën voor de industrie die buiten de SDE++ vallen.

21
Waarom is de geplande uitgave 1,7 miljard euro voor investeringen in innovatieve technieken verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035?

Antwoord
Het totaal aan geplande investeringen in innovatieve technieken (perceel Vroege Fase Opschaling) is € 1,2 mld in 2031-2035. Het grootste deel van deze investeringen (€ 967 mln) zit in de maatregelen elektrolyse onshore en elektrolyse vraagsubsidies. Deze maatregelen zijn toegekend onder voorwaarden. Aangezien deze middelen nog niet zijn overgeheveld naar de departementale begroting voor uitvoering, zijn de geplande uitgaven geactualiseerd in een realistisch uitgavenritme.

22
Hoe groot is de kans dat Nederland met dit pakket de gestelde CO2-reductiedoelen haalt. Is de kans dat Nederland met dit pakket de gestelde CO2-reductiedoelen haalt groter dan 20%? Is de kans groter dan 50%? Is de kans groter dan 95%?

Antwoord
Het kabinet heeft in bijlage 2 van de Kamerbrief in de tabel een inschatting gemaakt van de CO2-reductie van maatregelen rondom 2030. De totale CO2-uitstoot in 2030 is ook afhankelijk van andere factoren, zoals economische groei, ontwikkeling van CO2- en energieprijzen en ontwikkelingen in andere landen. Het integrale effect van deze maatregelen, inclusief bovengenoemde factoren, zal zover mogelijk door PBL worden meegenomen in de KEV2025 – en daarbij ook een inschatting geven van de kans op het behalen van de CO2-reductiedoelen.

23
Hoeveel meer eigen energieopwek realiseert dit pakket in 2026?

24
Hoeveel meer duurzame energieopwek realiseert dit pakket in 2030?

Antwoord op 23 en 24
Het pakket heeft naar verwachting geen/beperkt effect op de eigen energieopwek in 2026 en 2030. Wel zitten er maatregelen in het pakket die een bijdrage leveren aan een toename van het aandeel duurzame energie rondom 2030, met name door de extra inzet van biobrandstoffen in de mobiliteit. Deze maatregel zorgt voor ca. 13 PJ extra duurzame energie. Daarnaast is met het pakket budget vrijgemaakt om de SDE++ in 2026 weer voor een bedrag van €8 miljard open te kunnen stellen. Mogelijk heeft dit ook een positief effect op duurzame energieopwek, maar het is lastig op voorhand te voorspellen of dit tot meer opwek leidt dan waar het Planbureau voor de Leefomgeving op voorhand rekening mee heeft gehouden.

25
Welk percentage van de Nederlanders maakt zich zorgen over klimaatverandering?

Antwoord
Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft eind 2024 een onderzoek ‘Klimaat en Samenleving’ naar burgerperspectieven gedaan, waarin 73% van de mensen1 aan geeft zich zorgen te maken over klimaatverandering. Er is met name grote bezorgdheid over het effect van klimaatverandering op de milieukwaliteit (78%) en extreme weersomstandigheden (74%).

26
Welk percentage van de Nederlanders wil dat de Nederlandse overheid méér doet om klimaatverandering tegen te gaan?

Antwoord
Uit hetzelfde onderzoek ‘Klimaat en Samenleving’ van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat 62% van de mensen vindt dat de Nederlandse regering op dit moment te weinig doet om klimaatverandering tegen te gaan. Daarnaast geeft 11% aan momenteel niet tevreden te zijn over wat de regering bereikt met het klimaatbeleid. Het onderzoek heeft de deelnemers niet gevraagd of de overheid méér moet doen om klimaatverandering tegen te gaan.

27
Waarom is er een onderputting van de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) en de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie-regeling (DEI)?

Antwoord
In de openstellingsronde van 2024 van de SCE was sprake van forse onderuitputting van het budget. De sector gaf destijds aan dat de basisbedragen vanwege kostenstijgingen voor veel projecten niet toereikend waren. Ook zijn er aanvragen afgewezen omdat ze niet voldeden aan de vergunningseisen. Voor de openstellingsronde van 2025 heeft het PBL de sector nauw betrokken om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de omstandigheden en kosten waarmee projecten te maken hebben. Ook voor de ronde van 2025 zijn nog niet veel aanvragen binnengekomen, maar deze staat nog open tot oktober. De SCE-regeling zal vanaf het najaar van 2025 geëvalueerd worden, waarbij ook aandacht zal zijn voor onderbenutting van de regeling. De evaluatie is naar verwachting gereed in Q1 van 2026.

De voornaamste oorzaak van de onderuitputting binnen het instrument DEI+ in 2024 is dat er meerdere projecten vertraagd zijn. De vertraging van projecten heeft (groten)deels te maken met de uitdagende marktomstandigheden op het moment, zoals stijgende arbeids- en materialenkosten als gevolg van inflatie, hogere rente en schaarste. DEI+-projecten krijgen hun subsidie uitbetaald in verschillende tranches over meerdere jaren. Projecten die hun mijlpalen niet halen ontvangen dus (nog) niet hun volgende tranche. Daardoor leiden de vertraagde projecten tot een onderuitputting op de begroting. Dit betekent ook dat de uitgaven naar latere jaren verschuiven, in het geval dat de mijlpalen later alsnog behaald worden. De onderuitputting is nadrukkelijk geen blijk dat de markt geen behoefte heeft aan DEI+-subsidie; in de afgelopen jaren zijn de openstellingen namelijk met circa factor drie overtekend. De onderuitputting geeft wel blijk van uitdagende marktomstandigheden waarmee de projecten te kampen hebben

28
Hoeveel CO₂ verwacht u dat afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zullen invoeren op het Aramis-project?

Antwoord
Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie specifiek voor AVI’s en afgegeven SDE++-beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5-2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting is onzeker. Zo is niet met zekerheid te zeggen of alle AVI’s die een SDE++-beschikking hebben, een definitief contract met Aramis zullen afsluiten.

Aramis is de meest voor de hand liggende opslaglocatie maar niet de enige mogelijkheid. De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden nog gevalideerd in een extern onderzoek.

29
In welke mate is de business case van Aramis afhankelijk van de levering van CO₂ door AVI’s?

Antwoord
De business case van Aramis is in grote mate afhankelijk van de levering van CO2 door AVI’s. Dit geldt in bijzondere mate voor het startvolume van circa 5 Mton dat Aramis nodig heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 28 is de inschatting dat de AVI's bij de startup van Aramis rond 2030 1,5-2 Mton CO2 in willen voeren in Aramis.

30
Is de impact in kaart gebracht van de aangekondigde lastenverzwaring middels herinvulling van de plasticheffing voor afvalverbranding op de investeringsbereidheid van AVI’s in CCS?

Antwoord
Ja, er is een rijksinterne raming uitgevoerd. De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden gevalideerd in een extern onderzoek. Met Prinsjesdag wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

31
Als AVI’s niet tot investeringen in CCS kunnen overgaan, wat betekent dit voor de tijdplanning van Aramis en de verduurzamingsopgave van de AVI’s?

Antwoord
Het wordt verwacht dat AVI’s een belangrijke bijdrage leveren aan de business case voor Aramis als toeleverancier van CO2. Zonder investeringen van AVI’s in CCS is een positieve investeringsbeslissing voor Aramis in 2026 onwaarschijnlijk, en zal de tijdsplanning van Aramis daardoor naar achteren verschuiven.

In de Beleidsvisie afvalverbranding8 zijn verwachtingen uitgesproken over de vermindering van het volume te verbranden afval in de AVI's. De maatregelen die dit voorjaar zijn afgesproken, geven extra prikkels aan maatschappelijke actoren om minder afval te laten verbranden en om de resterende CO2-emissies af te vangen. Zonder CCS worden die CO2-emissies niet afgevangen en zullen AVI's daarover de CO2-heffing industrie moeten betalen.

32
Hoe verhoudt de investering voor van het afdekken van het vollooprisico van Aramis zich tot de lastenverzwaring voor afvalverbranding, gezien het risico dat deze lastenverzwaring kan leiden tot minder investeringsbereidheid van AVI’s in Aramis?

Antwoord
Met het gedeeltelijk afdekken van het vollooprisico schept het kabinet de randvoorwaarden voor een investeringsbesluit van Aramis in 2026, omdat Aramis dan van start kan als er nog niet genoeg volumes zijn gecontracteerd voor een sluitende businesscase. Aanscherping van de CO2-heffing voor AVI’s maakt het afvangen van CO2 voor AVI’s financieel aantrekkelijker.

33
Wat bedoelt u met de volgende zin in de aan de Kamer gestuurde bijlage (toelichting op de besluitvorming en overzicht van klimaat en energiemaatregelen): “Voor Prinsjesdag 2025 wordt investeringszekerheid geboden voor bedrijven met AVI’s zodat zij kunnen investeren in verduurzaming op een manier die in lijn is met het doel om op termijn afvalverbrandingscapaciteit af te bouwen”?

Antwoord
Het kabinet onderzoekt of en hoe er investeringszekerheid gegeven kan worden aan bedrijven met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). In de recent gepubliceerde Beleidsvisie afvalverbranding kondigt het kabinet aan onderzoek te gaan doen naar het ontwikkelen van instrumentarium om sturing mogelijk te maken voor het rijk op de landelijke afvalverbrandingscapaciteit. Deze aankondiging riep vragen op binnen de sector. Bedrijven met AVI’s hebben plannen om fors te investeren in verduurzamingstechnieken, die bijvoorbeeld CO2-uitstoot verminderen en de circulaire economie ondersteunen, maar willen begrijpelijkerwijs wel zekerheid over terugverdienmogelijkheden die deze investeringen rechtvaardigen. Het kabinet wil daarom verduidelijken onder welke voorwaarden investeringen in verduurzaming van AVI’s hand in hand kunnen gaan met de beleidswens om op termijn AVI-capaciteit af te bouwen.

34
Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op het perceel kernenergie (voor het verlagen van de EB) op de bouw van kerncentrales?

Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting in 2026-2028 met € 200 mln. per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit bedrag wordt voor het grootste deel gefinancierd uit de vrije ruimte van het klimaatfonds en daarmee de facto het perceel Kernenergie (€ 400 mln.). Hiermee blijft € 13,5 miljard beschikbaar voor de ontwikkeling van kernenergie. Dat er € 13,5 miljard beschikbaar is geeft nog steeds het signaal af naar de technologieleveranciers dat Nederland deze ambitie serieus neemt. De resterende middelen in het Klimaatfonds zijn hard nodig voor realisatie van de afspraken die in het Hoofdlijnenakkoord zijn gemaakt over de bouw van vier kerncentrales.

In de voortgangsbrief nieuwbouw kernenergie van 16 mei 2025 9( heeft het kabinet aangegeven dat het gereserveerde budget in het Klimaatfonds onvoldoende is om de investering voor de bouw van vier kerncentrales te dekken. Ook is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat andere investeerders het gat kunnen dekken, ook als er verregaande garanties door de overheid worden gegeven. Het kabinet onderzoekt daarom mogelijkheden voor een Government Support Package en het aantrekken van additionele middelen voor kernenergie. De onttrekking van de middelen verandert dit traject niet. Om tempo te kunnen blijven maken met de bouw en ontwikkeling van kerncentrales is het van belang dat de resterende middelen uit het Klimaatfonds voor kernenergie bestemd blijven.

35
Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op het perceel kernenergie (voor het verlagen van de EB) op de bouw van kerncentrales?

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 34.

36
Waarom is de verwachte CO2-uitstootreductie per maatregel niet exact gekwantificeerd voor 2030? Hoe is de schatting van het CO2-effect per maatregel die met +-tekens wordt weergegeven tot stand gekomen? En over welke jaartallen gaat deze raming? (toelichting op de besluitvorming, tabel 2)

Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 14. Bij de inschatting van het emissiereductie-effect per maatregel is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van uitgevoerde onderzoeken, zowel door externe partijen als door ambtelijke werkgroepen (zie bijvoorbeeld het IBO Scherpe Doelen, Scherpe Keuzes). Daarbij is gekeken naar de reductie-effecten ten opzichte van KEV2024 die rondom 2030 kunnen worden gerealiseerd.

37
Waarom ontbreekt een raming van de totale CO2-reductie van het klimaatpakket voor 2030? (toelichting op de besluitvorming, tabel 2)

Antwoord
In de tabel is een inschatting van het CO2-effect per maatregel opgenomen, aangeduid met + (0 – 0,5 Mton), ++ (0,5 – 1,5 Mton), +++ (≥1,5 Mton). Dit zijn de inschattingen van de individuele effecten van maatregelen. Deze gaan gepaard met onzekerheden, bijvoorbeeld vanwege doorlooptijden van maatregelen. Verder zijn deze individuele effecten niet zonder meer op te tellen, om meerdere redenen. Zo zijn de eventuele interactie-effecten tussen maatregelen (omdat ze ingrijpen op hetzelfde reductiepotentieel) niet meegenomen, alsmede andere (exogene) factoren die van invloed zijn op de Nederlandse emissies (zoals economische groei en CO2- en energieprijzen). Daarom is het niet mogelijk op dit moment een exacte raming te geven van de totale CO2-reductie van de maatregelen. Het integrale effect van deze maatregelen zal door PBL worden meegenomen in de KEV2025.

38
Waarom is de verwachte CO2-reductie van de aanpassing van de CO2-heffing meer dan 1,5 megaton? Wanneer vindt deze CO2-reductie plaats? Wat wordt het nieuwe tarief voor de CO2-heffing in 2030? Wat betekent dit voor de CO2-reductie in de industrie in 2030? (toelichting op de besluitvorming, p. 4)

Antwoord
Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Deze technische variant behelst dat het heffingsdoel (de hoeveelheid vrijgestelde uitstoot) wordt verschoven van 2030 naar 2032. Tegelijkertijd is voorgenomen om het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs te verhogen van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2. Volgens een ambtelijke inschatting op basis van de Tariefstudie van PBL (2024) leidt deze tariefverhoging tot additionele emissiereductie tussen 2030 en 2035 van meer dan 1,5 Mton per jaar. Deze maatregel kan nog vervangen worden door een alternatief wat voor hetzelfde doelbereik zorgt. Hierover gaat het kabinet in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Wanneer de emissiereductie gerealiseerd wordt is afhankelijk van de realisatie van de randvoorwaarden voor verduurzaming, waar in het Pakket voor Groene Groei van het kabinet op wordt ingezet. In de KEV2025 zal het PBL het effect van de verschillende maatregelen in de industrie meenemen in de raming voor 2030.

39
Hoe waarschijnlijk is het dat de beoogde CO2-reductie van tenminste 1,5 megaton door Bioenergy with Carbon Capture and Storage (BECCS) behaald wordt in 2030? Welk beleid of stimuleringsmaatregelen zijn nodig om deze beoogde reductie met zekerheid in 2030 te bereiken? Wat is de onrendabele top van BECCS? (toelichting, p. 4)

Antwoord
Voor de maatregel is 1,5 Mton aan negatieve emissies ingeboekt voor 2030, dit kan via BECCS of andere technieken die zorgen voor netto verwijdering van koolstof uit de lucht. Naast BECCS wordt onderzoek gedaan naar andere technieken, bijvoorbeeld DACCS (Direct Air Carbon Capture and Storage). In 2025 zal de SDE++ open staan om via DAC CO2 te leveren aan de glastuinbouw en om bijkomend CO2 permanent op te slaan. Met de huidige categorieën wordt een start gemaakt met negatieve emissies. Om het volledige doelbereik te behalen, zal het kabinet de maatregel de komende tijd verder uitwerken, onder andere binnen de SDE++. Uit het eindadvies van PBL voor de SDE++ 2025 blijkt dat de onrendabele top voor BECCS (nieuwe post-combustion-CO2-afvang bij bestaande AVI- en BEC-installaties) 223 tot 273 euro per ton CO2 is.

40
Wat was de opgetelde CO2-reductie van de plasticheffing en de circulaire plasticnorm die het kabinet wil schrappen? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)

Antwoord
Zie het antwoord op vraag 16.

41
Wat betekent het verhogen van de afvalstoffenheffing, zoals voorgesteld in de technische invulling door het kabinet, voor de stijging van de afvalstoffenheffing bij bedrijven en huishoudens? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)

Antwoord
Het effect van het verhogen van de afvalstoffenbelasting op de afvalstoffenheffing die gemeenten in rekening brengen bij huishoudens, en op de tarieven die afvalverwerkers rekenen aan bedrijven die niet onder een gemeentelijke afvalstoffenheffing vallen, is afhankelijk van de mate van gedragsverandering die als gevolg hiervan plaatsvindt. De belasting per kilogram afval neemt toe, maar als bedrijven en huishoudens minder afval ongescheiden inleveren, drukt dat hun totale lasten. De verhoging kan aanleiding zijn voor afvalverwerkers om meer nascheiding en recycling toe te passen, voor gemeenten om beleid te voeren gericht op de vermindering van de hoeveelheid te verbranden afval en op meer gescheiden inzameling van afval zodat meer recycling kan plaatsvinden, en voor bedrijven om meer circulair om te gaan met hun reststromen. De lasteneffecten worden verder getoetst in de impactanalyse naar het voorgenomen maatregelenpakket die nu uitgevoerd wordt en met Prinsjesdag aan de Kamer zal worden gestuurd.

Zie ook het antwoord op vraag 44 over de invloed van het verhogen van de afvalstoffenheffing op kosten voor bedrijven en huishoudens.

Overigens is de verhoging van de afvalstoffenbelasting een technische invulling; aan de Plastictafel is gevraagd om met een alternatief beprijzingsvoorstel te komen dat past binnen de afgesproken randvoorwaarden.

42
Tot hoeveel megaton CO2-reductie in 2030 en daarna leidt het verhogen van de CO2-heffing voor AVI’s zoals voorgesteld in de technische invulling door het kabinet? Welk deel daarvan komt tot stand door CO2-opslag? Om welke AVI’s gaat dat? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)

Antwoord
Er is geen afzonderlijke raming gemaakt voor het effect van de aanscherping van de CO2-heffing, maar één raming voor het pakket van aanvullende beprijzingsmaatregelen in de afvalsector.

Per saldo leidt aanscherping van de afvalstoffenbelasting en de CO2-heffing tot extra fossiele CO2-reductie in 2030 en telt het afvangen van biogene CO2-emissies mee als koolstofverwijdering. De totale CO2-reductie die telt voor het nationale klimaatdoel komt hierdoor uit op afgerond 2 Mton in 2030.

Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie specifiek voor afvalverbrandingsinstallaties en afgegeven SDE++ beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5-2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting is onzeker. Zo is niet met zekerheid te zeggen of alle AVI’s die een SDE++-beschikking hebben, een definitief contract met Aramis zullen afsluiten.

Daarbovenop wordt nog een daling verwacht van afvalverbranding door verminderde import en meer scheiden van afval.

Er is ook een beperkt reductie-effect bij afvalstort te verwachten.

Na 2030 is er meer opvangcapaciteit en hebben bedrijven een langere periode gehad om te anticiperen op de hogere CO2-heffing. De verwachting is dat de CCS inzet toeneemt, waarbij in 2035 de ruime meerderheid van de CO2 afgevangen wordt voor CCS.

De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden gevalideerd in een extern onderzoek.

43
Zijn er naast de fiches voor het Klimaatfonds nog andere stukken voorbereid (zoals door andere ministeries I&W, LVVN en Financiën) ter besluitvorming voor het klimaatpakket en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?

Antwoord

De afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen over mogelijke klimaat- en energiemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld het IBO-Klimaat10 en de Keuzewijzer Klimaat11. Onderzoeksbureau CE-Delft heeft de maatregelen die in deze rapporten staan in één overzicht in kaart gebracht – inclusief een inschatting van het reductie-effect van maatregelen12. Ook wordt er jaarlijks een speelveldtoets uitgevoerd naar de effecten van het klimaatbeleid op het internationale speelveld voor bedrijven.13 Daarnaast zijn er diverse partijen die ideeën hebben aangedragen, bijvoorbeeld de Klimaatjongeren, NVDE, G40 en Uitvoeringsorganisaties. Deze informatie is reeds openbaar beschikbaar en/of met de Kamer gedeeld.

Sinds het najaar in 2024 heb ik meerdere gesprekken gevoerd met mijn collega bewindspersonen over de richting van en mogelijke maatregelen voor het Pakket voor Groene Groei. Voor de voorbereiding van deze gesprekken zijn agenda’s opgesteld met de bespreekpunten en verschillende opties tot maatregelen die toen op tafel lagen. De informatie in deze stukken betreft nadrukkelijk voorstellen om een gedeeld beeld te krijgen over het effect van maatregelen en de wenselijkheid ervan. Niet alle agenda’s zijn van tevoren afgestemd door de bewindspersonen en betreffen dus geen politiek gedragen uitkomsten. Deze stukken geven bovenop de reeds met uw Kamer gedeelde informatie inzicht in de totstandkoming van het maatregelenpakket en daarom acht ik het in dit geval van belang om deze informatie met uw Kamer te delen. In het overzicht is opgenomen in welke documenten en om welke reden informatie onleesbaar is gemaakt.

De minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis van deze informatie besloten tot een maatregelenpakket. Daarbij is onder andere gekeken naar het CO2-effect en de uitvoerbaarheid van maatregelen, maar ook het effect op de lasten en internationale concurrentiepositie van bedrijven, evenals de beschikbare middelen in het Klimaatfonds. Tijdens politieke besluitvorming zijn er uiteindelijk keuzes gemaakt / varianten van maatregelen gekozen - die niet altijd zijn opgenomen in de agenda’s, waardoor de stukken zoals opgenomen in de bijlage bij deze beantwoording niet altijd aansluiten bij de maatregelen die uiteindelijk zijn opgenomen in het pakket.

44
In hoeverre kunnen AVI’s een hogere CO2-heffing doorberekenen aan bedrijven en huishoudens? Wat betekent dit voor de afvalbelastingdruk voor bedrijven en huishoudens? Komt dit bovenop de voorgestelde verhoging van de afvalstoffenheffing? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)

Antwoord
De AVI's kunnen ervoor kiezen om de hogere kosten die zij hebben als gevolg van de CO2-heffing industrie door te berekenen aan bedrijven en gemeenten, afhankelijk van de looptijd van reeds afgesproken contracten. Datzelfde geldt voor de kosten als gevolg van de verhoging van de afvalstoffenbelasting. Het effect op de kosten die bedrijven en huishoudens zullen ervaren hangt af van de gedragsaanpassingen van de verschillende partijen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 41.

45
Wanneer de plastictafel er niet in slaagt om met een voorstel te komen waarmee 2 megaton CO2-reductie in 2030 en structureel 567 miljoen aan inkomsten gerealiseerd kan worden, hoe worden deze beoogde CO2-reductie en inkomsten dan alsnog gerealiseerd? Wat is de deadline voor de plastictafel om met een voorstel te komen? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)

Antwoord
Als de Plastictafel niet met een voorstel komt dat aan de randvoorwaarden voldoet, heeft het kabinet afgesproken de technische invulling zoals beschreven in het Pakket voor Groene Groei14 uit te voeren (aanscherping CO2-heffing industrie specifiek voor AVI's en verhoging van de afvalstoffenbelasting). Als het voorstel gedeeltelijk voldoet, kan het kabinet overwegen (delen van) het voorstel over te nemen en voor de resterende opgave de technische invulling voor zover nodig uit te voeren. De Speciaal Regeringsvertegenwoordiger Circulaire Economie is gevraagd om uiterlijk 30 juni a.s. schriftelijk te rapporteren over de uitkomsten van de gesprekken aan de Plastictafel.

46
Kunt u kwantificeren hoe de maatregelen uit het pakket zouden optellen tot 10 megaton?

Antwoord
Zie antwoord op vraag 37.

47
Kunt u per maatregel toelichten hoeveel megaton CO2-reductie u ermee denkt te realiseren?

Antwoord
Zie antwoord op vraag 14.

48
Hoe weet u dat dit pakket voldoende zal zijn om klimaatdoelen te halen?

49
Hoeveel reductie heeft u beoogd te realiseren bij het samenstellen van het pakket? Hoe heeft u dit doel bepaald en hoe heeft u hierop aangestuurd?

Antwoord op vragen 48, 49
Met het Pakket voor Groene Groei is beoogd het emissiereductiedoel voor 2030, namelijk 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990, binnen bereik te brengen. Het kabinet heeft hierop ingezet door maatregelen te treffen die bijdragen aan het op orde brengen van de randvoorwaarden, zoals het versnellen van vergunningsprocedures of aanleg van energie-infrastructuur. Daarnaast zijn in alle sectoren logische stappen gezet die bijdragen aan versnelling van de verduurzaming, rekening houdend met de uitvoerbaarheid en effect van maatregelen op bijvoorbeeld lasten en internationale concurrentiepositie. Deze stappen zijn logisch omdat ze aansluiten op al ingezet beleid, of op beleid dat er vanuit Europa aankomt. De totale CO2-uitstoot in 2030 is ook afhankelijk van andere factoren, zoals economische groei, ontwikkeling van CO2- en energieprijzen en ontwikkelingen in andere landen. Het integrale effect van deze maatregelen, inclusief bovengenoemde factoren, zal zover mogelijk door PBL worden meegenomen in de KEV2025 – en PBL zal daarbij ook een inschatting geven van de kans op het behalen van de CO2-reductiedoelen.

50
Welke maatregelen zijn afgevallen bij het samenstellen van het pakket?

Antwoord
De afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen over mogelijke klimaat- en energiemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld het IBO-Klimaat en de Keuzewijzer Klimaat. Onderzoeksbureau CE-Delft heeft een onderzoek uitgevoerd en de maatregelen die in deze rapporten staan in één overzicht in kaart gebracht – inclusief een inschatting van het reductie-effect van maatregelen. Daarnaast zijn er diverse partijen die ideeën hebben aangedragen, bijvoorbeeld de Jongeren en uitvoeringsorganisaties.

De minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis van deze informatie besloten over een maatregelenpakket. Daarbij is onder andere gekeken naar het CO2-effect en de uitvoerbaarheid van maatregelen, maar ook het effect op de lasten en internationale concurrentiepositie van bedrijven, evenals de beschikbare middelen in het Klimaatfonds.

51
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen de Jonge Klimaatbeweging (JKB), Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), Maatschappelijke Alliantie en G40 die in het aanvullend klimaatpakket zijn overgenomen?

Antwoord
De actieve betrokkenheid en inbreng van de genoemde maatschappelijke partijen wordt zeer gewaardeerd. De minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis van onder andere de input van het Jongerenakkoord, het rapport van de NVDE, suggesties van de Maatschappelijke Alliantie en G40 een afweging gemaakt om tot het Pakket voor Groene Groei te komen. Daarbij heeft het kabinet onder andere gekeken naar het CO2-effect, de uitvoerbaarheid van maatregelen en effecten op bijvoorbeeld lasten, internationale concurrentiepositie en de beschikbare middelen in het Klimaatfonds. Zo houdt het kabinet, in lijn met het advies van de NVDE en de Maatschappelijke Alliantie, vast aan het streven van een CO2-vrije elektriciteitssector in 2035 en vult dit verder in met versnelde opbouw van CO2-vrij regelbaar vermogen. Daarnaast zet het Pakket voor Groene Groei verder in op CCS en waterstof waar de Maatschappelijke Alliantie toe oproept.

Het kabinet maakt in lijn met de voorstellen van meerdere partijen ook meer middelen vrij voor de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen via het Nationaal Isolatie Programma (NIP) en het Nationaal Warmtefonds, en voor de verdere uitrol van warmtenetten. Daarnaast wordt ook een aanvraag ingediend bij de Europese Commissie om het Social Climate Fund deels in te zetten voor gerichte actie tegen energiearmoede. Ook het aanmoedigen van biobased bouwen werd in de verschillende rapporten voorgesteld, waar gehoor aan is gegeven met het stimuleren van het gebruik van biobased materialen door middel van een ketenbenadering. Ook de normering van de warmtepomp werd door meerdere partijen voorgesteld. Met het Hoofdlijnenakkoord is de normering om een warmtepomp te installeren op vervangingsmoment geschrapt. Het kabinet wil echter wel verder met het stimuleren van de (hybride) warmtepomp omdat deze een zeer aantrekkelijke optie is en blijft, en verkent daarom hoe te borgen dat mensen overstappen op dit duurzame alternatief wanneer dat financieel verstandig is.

Binnen de mobiliteit wordt in lijn met verschillende voorstellen de ingroei van EV in de zakelijke leasemarkt versneld, de inzet van hernieuwbare energie geleidelijk verhoogd en zoals de Maatschappelijke Alliantie bepleit worden extra middelen vrijgemaakt voor de verbetering van laadinfrastructuur. Ook wordt door jongeren aandacht gevraagd voor het OV en de rol hiervan in de toekomst. Het kabinet is wat dit onderwerp betreft voornemens middelen uit het Social Climate Fund (SCF) in te zetten om openbaar vervoer beschikbaar te maken voor mensen met een laag inkomen.

52
Hoe wordt met de Voorjaarsnota en het aanvullende klimaatpakket uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraken met medeoverheden op het gebied van klimaat en energie?

Antwoord
In 2025 worden nieuwe bestuurlijke afspraken gemaakt met medeoverheden gericht op de uitvoering van de energietransitie en het decentrale energiesysteem. Het klimaatpakket ondersteunt deze uitvoering met maatregelen op het gebied van warmte en elektriciteit. Daarnaast is specifiek voor de provincies een extra reservering gemaakt van 10 miljoen euro per jaar voor uitvoeringsmiddelen, in totaal 50 miljoen euro. In de Voorjaarsnota van 2026, als de nieuwe bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, worden de doelstellingen en corresponderende middelen opnieuw bezien.

53
Op welke momenten en op welke wijze zijn medeoverheden betrokken bij de totstandkoming van het gepresenteerde klimaatpakket? En hoe is hierbij rekening gehouden met hun uitvoeringscapaciteit?

54
Hoe waarborgt het klimaatpakket en de Voorjaarsnota dat medeoverheden voldoende middelen ontvangen om hun wettelijke verantwoordelijkheid te kunnen nemen in relatie tot de klimaatopgaven?

Antwoord op vragen 53 en 54
Bij de totstandkoming van het klimaatpakket is regelmatig en op verschillende niveaus overlegd met de medeoverheden. Allereerst wordt bij de vormgeving van individuele beleidsmaatregelen waarbij gemeenten, provincies en/of waterschappen een uitvoerende rol spelen door beleidsmedewerkers overlegd met de VNG, het IPO en de UvW. Daarbij wordt in samenspraak bekeken of de vormgeving van de maatregel aansluit bij de uitvoeringspraktijk. Daarnaast is de besluitvorming die leidde tot het klimaatpakket meermaals besproken in reguliere directeuren- en bestuurlijke overleggen met de VNG, het IPO en de UvW.

 

Bij het samenstellen van het klimaatpakket is rekening gehouden met de uitvoeringscapaciteit van medeoverheden. Medeoverheden ontvangen voor de jaren 2026 t/m 2030 ruim € 3,8 miljard voor de uitvoering van hun klimaat- en energietaken. De Raad voor het Openbaar Bestuur adviseerde in 2024 dat aanvullende middelen benodigd zijn.15 Het Rijk stelde daarom in 2024 al aanvullende middelen ter beschikking voor werkzaamheden rondom energie-infrastructuur en energiehubs. Bij de afgelopen voorjaarsbesluitvorming zijn geen aanvullende algemene uitvoeringsmiddelen vrijgemaakt voor de medeoverheden. Wel zijn er gesprekken gevoerd met medeoverheden om te achterhalen waar met name aanvullende middelen nodig zijn. Daaruit bleek dat provincies direct middelen nodig hebben voor hun aanpak van netcongestie. Het kabinet heeft om die reden hiervoor € 50 mln. beschikbaar gesteld. Het Rijk en de medeoverheden blijven in gesprek over de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid en de toereikendheid van de uitvoeringscapaciteit van medeoverheden.

55
Kunt u aangeven wat de te verwachten lastenverlichting is van de maatregelen genomen in het klimaatpakket en de voorjaarsnota afgezet tegen de te verwachten kostenstijgingen van onder andere energie (elektriciteit/gas) en netbeheerkosten (het IBO bekostiging elektriciteitsinfrastructuur) voor een gemiddeld huishouden met een gasaansluiting?

Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting in 2026-2028 met €200 miljoen per jaar (€600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent een lastenverlichting van €18,60 per jaar ten opzichte van het basispad. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.

In het basispad zit echter een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is €4,15 in 2026, €3,93 in 2027 en €4,50 in 2028.

Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000 kWh, die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een gemiddeld verbruik een voordeel op van ongeveer €25 per jaar. De energiebelastingtarieven op aardgas per m3 nemen komend jaar tot slot toe met 0,55 cent. Dit betekent een lastenverzwaring voor huishoudens van circa € 5.

In het IBO-rapport wordt becijferd dat de netwerktarieven voor elektriciteit voor huishoudens naar verwachting zullen stijgen met circa 7,6% per jaar. Op basis van het huidige nettarief voor elektriciteit (2025) van €368,09 zou dit betekenen dat de tarieven de komende periode ieder jaar met ongeveer €30 toenemen. Met een positieve grondhouding kijkt het kabinet of aan vier randvoorwaarden voldaan wordt voor amortisatie. Uiterlijk bij Prinsjesdag dit jaar wordt hierover een besluit genomen. Amortisatie heeft een effect op de nettarieven van alle gebruikers van het elektriciteitsnet. Hoe groot is afhankelijk van de vormgeving.

Tegelijkertijd hebben de netbeheerders een voorstel voor tijdsafhankelijke nettarieven uitgewerkt met als uitgangspunt: het betalen naar gebruik. In dit voorstel zullen de meeste huishoudens, met name zij met een laag verbruik, besparen op de nettarieven. Het kabinet staat hier in principe positief tegenover en verkent daarom de impact van een tijdsafhankelijk nettarief en mogelijkheden om eventuele nadelige effecten tegen te gaan. De ACM zal het voorstel toetsen aan relevante wet- en regelgeving en een consultatie houden, waarin belanghebbenden kunnen reageren op het voorstel. Uiteindelijk zal de ACM een besluit nemen over de invoering van een nieuw nettarief.

De ontwikkeling van energieprijzen zijn lastig te voorspellen, maar de groothandelsprijzen op lange termijn lijken op dit moment redelijk stabiel. Door de invoering van ETS2 en de bijmengverplichting groen gas zullen gasprijzen voor consumenten naar verwachting wel toenemen in de komende jaren. Het merendeel van de Nederlandse huishoudens op dit moment een vast contract, waardoor zij prijsschommelingen niet direct terugzien op de rekening.

56
Kunt u uitleggen hoe de bezuiniging van 600 miljoen euro op het Klimaatfonds om de energiebelasting te verlagen zich verhoudt tot de wettelijke doelstelling van 55% CO₂-reductie in 2030?

Antwoord
De belastingvermindering binnen de energiebelasting is een vast bedrag per elektriciteitsaansluiting dat ongeacht de hoeveelheid verbruikte energie in mindering wordt gebracht op de energierekening. Dit heeft geen invloed op het energieverbruik en daarmee gepaard gaande de CO2-uitstoot t/m 2030.

57
Wat zijn de gevolgen voor het klimaatbeleid van de bezuiniging van 600 miljoen euro door de verlaging van de energiebelasting? Kunt u dit uitsplitsen met perceel?

Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting in 2026-2028 met € 200 mln. per jaar (€ 600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit bedrag is voor het grootste deel gefinancierd uit de vrije ruimte van het Klimaatfonds en daarmee de facto het perceel Kernenergie (€ 400 mln.). De overige € 200 mln. komt uit de andere percelen van het Klimaatfonds, met uitzondering van het perceel CO2-vrije gascentrales, omdat middelen uit dit perceel al waren ingezet voor de dekking van prioritaire maatregelen voor netcongestie. Het perceel Energie-infrastructuur is met € 41 mln. gekort door verlaging van de middelen voor het Waarborgfonds warmtenetten. Het perceel Vroege fase opschaling is met € 72 mln. gekort. Dit is ingevuld door de volgende maatregelen: € 50 mln. Elektrolyse: onshore productiesubsidies deel 3, € 19,6 mln. iDSR, en € 2,4 mln. Algemene reservering uitvoeringskosten. Het perceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb is gekort met € 58 mln. via reeds naar KGG overgehevelde VEKI-middelen. Het perceel Verduurzaming gebouwde omgeving is met € 29 mln. gekort door verlaging van de ISDE.

De ombuiging op het perceel kernenergie en energie-infrastructuur hebben geen invloed op het doelbereik in 2030, omdat deze randvoorwaardelijk zijn. De overige ombuigingen kunnen een beperkt negatief effect hebben op het doelbereik in 2030. Het CO2-effect van Klimaatfondsmaatregelen is meestal beperkt, omdat deze meestal veelal gericht zijn op het op orde brengen van de randvoorwaarden en het reductie-effect voornamelijk wordt gedreven door bijbehorende normering of beprijzing.

58
Welk voordeel heeft een gemiddeld huishouden per maand aan de verlaging van de energiebelasting ten opzichte van 2024?

Antwoord

In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting in 2026-2028 met €200 miljoen per jaar (€600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent een lastenverlichting van €18,60 per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad, dit komt neer op circa €1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.

In het basispad zit echter een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting per aansluiting.

In het jaar 2024 bedroeg de vaste belastingvermindering €521,78, in 2025 is dit €524,95. Op basis van de afspraak in de Voorjaarsnota wordt de hoogte van de belastingvermindering in de komende jaren: € 529,10 in 2026, €228,88 in 2027 en €229,45 in 2028. Ten opzichte van 2024 gaat het daarmee om een voordeel van €7 tot €8 per jaar, dit gaat gemiddeld om ongeveer 60 cent per maand.

59
Hoeveel geld is er vanuit de begroting en het klimaatfonds nu beschikbaar voor warmtenetten in de jaren tot 2030 en hoe verhoudt zich dat tot de middelen in de vorige verdeling van het klimaatfonds en de begroting die gepresenteerd was met Prinsjesdag 2024?

Antwoord

Vanuit het Klimaatfonds is er € 1,8 mld. beschikbaar gesteld voor de collectieve warmte, waarvan € 1,4 mld. voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) en € 0,4 mld. voorwaardelijk voor maatregelen ter ondersteuning van de warmtetransitie, specifiek de Nationale Deelneming Warmte en het Waarborgfonds, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 7.

Er is 218,5 mln. meer beschikbaar ten opzichte van de Ontwerpbegroting Klimaatfonds 2025. Dit betreft een toename van € 398,5 mln. door bovengenoemde voorwaardelijke toekenningen voor de Nationale Deelneming Warmte en het Waarborgfonds. Tegelijkertijd is het budget van de WIS met €180 mln. naar beneden bijgesteld ten opzichte van vorig jaar als gevolg van de naar beneden bijgestelde ambitie voor het aantal aansluitingen aan warmtenetten (geen 500.000 maar 200.000 in 2030). Ook blijken de kosten in de praktijk niet snel omlaag te gaan, waardoor het te subsidiëren bedrag hoger blijft dan eerder voorzien. De € 180 mln. die hiermee vrijkomt wordt ingezet voor de maatregel Nationale Deelneming Warmte.

Ten slotte zijn er ook meer generieke middelen beschikbaar zoals de SDE++ en ISDE, die niet specifiek voor collectieve warmte zijn maar daar wel voor kunnen worden aangewend.

60
Hoe zijn de middelen voor warmtenetten onderverdeeld in de verschillende maatregelen en voor welke onderdelen van de aanleg van warmtenetten biedt dit ondersteuning (uitvoeringskosten, aanleg transportnet, aanleg distributienet, aansluiting, kosten warmte, etc.)?

Antwoord
In de antwoorden op vraag 7 en 59 is de onderverdeling van de Klimaatfondsmiddelen voor warmtenetten geschetst. De WIS biedt ondersteuning voor investeringskosten die gepaard gaan met de aanleg van een energie-efficiënt warmtenet, van bron tot en met aansluiting.

Ook zijn er reserveringen onder voorwaarden opgenomen voor het waarborgfonds en de nationale deelneming. Deze instrumenten beogen de uitvoeringskracht van (publieke) warmtebedrijven te vergroten. Met het waarborgfonds wordt het eenvoudiger en goedkoper om vreemd vermogen aan te trekken. Met de Nationale Deelneming kan het Rijk medeoverheden ondersteunen in de rol van medeaandeelhouder in warmtebedrijven.

Verder zijn er ook meer algemene instrumenten waar onderdelen van de warmteketen gebruik van kunnen maken, zoals SDE++ voor de verduurzaming van onder andere warmtebronnen, en de ISDE voor inpandige kosten, waaronder voor aansluiting op een warmtenet.

61
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hoeveel middelen ontvangen uit de Indirecte kostencompensatie ETS (IKC)?

Antwoord
Vorig jaar ontvingen 48 bedrijven IKC. In totaal werd er voor €147 miljoen aan IKC uitgekeerd, waarvan bijna 30% naar bedrijven in de chemiesector ging, 45% naar de metaalsector, 22% naar de papier- en kartonsector en het resterende deel naar overige bedrijven. Deze cijfers zijn gepubliceerd op de website van RVO in de rapportage over de subsidieregeling.

62
Welke voorwaarden worden er gesteld aan bedrijven die zich aanmelden voor de IKC? Hoe wordt dit gecontroleerd?

Antwoord
Om in aanmerking te komen voor het ontvangen van IKC moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • Het bedrijf valt onder één van de door Europese commissie vastgestelde IKC-sectoren.

  • De indirecte emissiekosten mogen niet het gevolg zijn van productieprocessen waarbinnen energiedragers worden verwerkt en worden geproduceerd met als doel meer dan 50 procent van de energiedragers te produceren met een fossiele oorsprong.

  • De subsidieaanvrager moet, indien van toepassing, hebben voldaan aan zijn verplichting een energie-audit uit te voeren op grond van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie.

  • Voor het ontvangen van IKC geldt in Nederland als voorwaarde dat bedrijven minstens 50% van de ontvangen middelen moeten investeren in CO₂-reducerende maatregelen die leiden tot een jaarlijkse CO₂-reductie van minimaal 3%. Wanneer dit doel voor een bedrijf niet haalbaar blijkt te zijn, kan de aanvrager onder voorwaarden toch subsidie krijgen, mits binnen twee jaar minstens 30% van het elektriciteitsverbruik uit koolstofvrije bronnen komt.

RVO beoordeelt de binnengekomen aanvragen en controleert of de aanvrager aan de bovengenoemde voorwaarden heeft voldaan.

63
Hoe bent u uitgekomen op het bedrag van 500 miljoen euro voor de IKC voor de komende drie jaar? Welke berekeningen liggen hieraan ten grondslag? Hoe zorgt u ervoor dat dit terechtkomt bij de bedrijven die het het meest nodig hebben?

Antwoord
Het budget is als volgt tot stand gekomen. Voor deze regeling kwamen afgelopen jaar ongeveer 50 tot 60 bedrijven in Nederland in aanmerking, op basis van de EU ETS-staatssteunrichtsnoeren. Het aantal bedrijven verandert in principe niet met de huidige EU richtlijnen. Voor de te hanteren ETS-prijs over 2024 met uitkering in 2025 geldt een bedrag van € 89,29. Voor de te hanteren ETS-prijs over 2025 met uitkering in 2026 geldt een bedrag van € 68,86. Voor de berekening van de claim voor de jaren na 2026 is uitgegaan van een CO2-prijs van €80/ton zonder verdere indexatie.

Het subsidiebedrag per bedrijf komt tot stand met de formule zoals gedefinieerd in de regeling. In deze formule worden de steunintensiteit, CO2-emissiefactor, CO2-prijs, product specifieke efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik en de hoeveelheid geproduceerd product met elkaar vermenigvuldigd.

Het budget komt terecht bij de bedrijven die hard worden geraakt door de indirecte kosten die elektriciteitsproducenten aan hun afnemers doorberekenen. Dit zijn tevens de bedrijven met het grootste risico op productieweglek naar landen buiten de EU, waar productie vaak tot 2,5 keer CO2-intensiever is.16

64
Er wordt in de voorwaarden voor de IKC gesteld dat bedrijven die gebruikmaken van de IKC 50% van de ontvangen subsidie investeren in CO2-reducerende maatregelen: wat zijn de criteria hiervoor en hoe wordt dit gemeten?

Antwoord
De subsidieaanvrager moet bij aanvraag een CO2-reductieplan aanleveren waaruit blijkt dat, uiterlijk 2030, in totaal ten minste 50 procent van het subsidiebedrag wordt geïnvesteerd in maatregelen die leiden tot ten minste 3 procent reductie per jaar van de broeikasgasemissies van de onderneming. RVO beoordeelt dit plan. Indien RVO een subsidiebeschikking afgeeft worden hier de volgende verplichting aan gesteld:

  • De aanvrager moet jaarlijks een monitoringsrapportage indienen (bij RVO) over de voortgang van de uitvoering van het CO2-reductieplan.

  • Als de subsidieaanvrager de maatregelen uit het CO2-reductieplan heeft uitgevoerd kan een verzoek tot vaststelling worden ingediend (bij RVO). De subsidieaanvrager zal bewijsstukken moeten aanleveren waaruit blijkt dat 50% van het subsidiebedrag daadwerkelijk is geïnvesteerd in de maatregelen.

  • Wijzigingen in het CO2-reductieplan dienen vooraf bij RVO te worden gemeld en is toestemming voor nodig.

RVO beoordeelt de bovenstaande zaken en zal de subsidie definitief vaststellen conform beschikking op het moment dat het bedrijf aan de bovengenoemde voorwaarden heeft voldaan.

65
Wat betekent het verlengen van de Indirecte Kosten Compensatie voor ETS-rechten voor de CO2-uitstoot de komende jaren? Klopt het dat het wegnemen van deze prijsprikkel leidt tot minder CO2-reductie?

Antwoord
Het precieze effect van de IKC is afhankelijk van verschillende factoren, maar er kan niet gesteld worden dat het verstrekken van IKC leidt tot minder CO2--reductie. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 12.

66
Aangezien wordt gesteld dat het tariefpad van CO2-heffing tot 2030 niet wordt aangepast, klopt het dat het tariefpad blijft zoals dat wat is gesteld in voetnoot 4) Prijspad in euro per ton (prijspeil 2025): 2026:100,7, 2027:113,6, 2028:126,4, 2029:139,3 en 2030: 152,1?

Antwoord
Ja, dit klopt.

67
Kunt u een overzicht geven van wat de jaarlijkse reductiefactor wordt van 2025 tot en met 2032, waardoor bedrijven onder de CO2-heffing niet in 2030 maar in 2032 aan het heffingsdoel hoeven te voldoen?

Antwoord
Zie antwoord op vraag 13.

68
Gegeven dat het kabinet open staat voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2- heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt: wat is het precieze heffingsdoel van de CO2-heffing?

Antwoord
Het ontwerp van de CO2-heffing is gericht op een restemissiedoel in 2030. Bij indiening van het wetsvoorstel voor de CO2-heffing industrie, bedroeg dit restemissiedoel 34,43 Mton (op basis van de KEV2019). Dit doel is vervolgens twee keer aangescherpt. Naar aanleiding van het coalitieakkoord van Rutte IV is het heffingsdoel aangescherpt met 4,85 Mton en afgelopen zomer met 1 Mton, specifiek bij de afvalverbrandingsinstallaties. Het huidige heffingsdoel komt daarmee op 28,59 Mton in 2030.

Een belangrijke opmerking hier is dat de emissies die onder de heffing vallen niet gelijk zijn aan de emissies die onder het industriedoel vallen. Zo zijn er emissies die wel onder het industriedoel vallen en niet onder de heffing (bijvoorbeeld bij ETS2 sectoren) en vice versa (bijvoorbeeld emissies bij elektriciteitsopwek vanuit industriële restgassen). Het behalen van het heffingsdoel komt daardoor niet 1 op 1 overeen met het behalen van het industriedoel.

69
Hoeveel inkomsten loopt de overheid mis door het aanpassen van de CO2-heffing of hoeveel levert het de overheid aan heffingsinkomsten op (van 2025 t/m 2032)?

Antwoord
Voor de CO2-heffing industrie geldt dat indien er sprake is van opbrengsten, deze worden teruggesluisd naar de industrie, en daardoor loopt de overheid aldus beschouwd geen inkomsten mis. Omdat de exacte aanpassingen nog niet bekend zijn is het nog niet mogelijk om een nieuwe raming van de opbrengsten te maken. Met Prinsjesdag wordt een nieuwe raming voor de resterende jaren van deze kabinetsperiode gepubliceerd.

70
Waar wordt de aanpassing op de CO2-heffing uit gedekt?

Antwoord
De opbrengsten van de CO2-heffing worden teruggesluisd naar de industrie via het Klimaatfonds. Binnen het Klimaatfonds zijn deze middelen ingezet voor diverse maatregelen waaronder het vollooprisico voor Aramis en de IKC. Indien uit de nieuwe raming blijkt dat deze naar beneden wordt bijgesteld zal met Prinsjesdag bekeken worden op welke budgetten binnen het perceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb een navenante bijstelling zal worden doorgevoerd.


  1. Kamerstukken II 2024/25, 32 813, nr. 1425.↩︎

  2. Kamerbrief 29023-562, 4 april 2025↩︎

  3. OECD (2025)↩︎

  4. S&P Global Commodity Insights (2024)↩︎

  5. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85666NED/table?ts=1748261247223↩︎

  6. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81156ned/table?ts=1748260359611↩︎

  7. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81156ned/table?ts=1748261948370↩︎

  8. Kamerstukken II 2024/25, 30 872, nr. 306↩︎

  9. Kamerstukken. 32645 nr. 156↩︎

  10. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/03/13/bijlage-2-hoofdrapport-ibo-klimaat↩︎

  11. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/11/29/ezk-keuzewijzer-klimaat-en-energie-rapport-4-december-2023↩︎

  12. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2025/04/25/inventarisatie-klimaat--en-energiemaatregelen-ministerie-kgg↩︎

  13. Speelveldtoets 2025 | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎

  14. Kamerstukken II 2024/25, 33 043, nr. 114↩︎

  15. Advies van de ROB: Koersen op klimaatneutraal↩︎

  16. CPB (2020)↩︎