Lijst van vragen en antwoorden over het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie (Kamerstuk 33043-114)
Groene economische groei in Nederland (Green Deal)
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D25602, datum: 2025-06-02, bijgewerkt: 2025-06-05 16:05, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: D.S. Nava, griffier
- Bespreken sectorale voorstellen klimaatmaatregelen Circulaire Economie
- Annotatie Inzet BWO's Klimaat
- Voorstel pakket circulaire economie
- Rapportage Beleidsinstrumenten Voortgangsoverleggen
- Agenda voortgangsoverleg klimaat Landbouw & Landgebruik
- Bespreken sectorale voorstellen klimaat en energiemaatregelen Mobiliteit
- Fiche LVVN-Uitvoering bossenstrategie tbv Voorjaarsbesluitvorming 2025
- Advies opt-in glastuinbouw ETS-2 voorjaar 2025
- Voortgangsoverleg en voorjaar 2025
- BWO Klimaatbeleid Industrie
- Bespreken sectorale voorstellen klimaat en energiemaatregelen Gebouwde omgeving
- Agenda Bestuurlijk overleg energietransitie glastuinbouw
- Stand van zaken Klimaat- en energiebesluitvorming Voorjaarsnota 2025
- Bespreken sectorale voorstellen klimaat en energiemaatregelen Landbouw
- CO2-heffing Industrie
- Overzicht mogelijke fiscale klimaatmaatregelen per sector
- BWO Klimaatbeid mobiliteit, nationale emissies
- Matrix plastic norm, plastic heffing en alternatieven
- Narratief pakketten autobelastingen en aanpalend beleid
- Bespreekpunten BWO Mobiliteit
- Toelichting CO2-heffing – fiches voor BWO Industrie 6 feb
- BWO Klimaat en Energiebeleid Industrie VJB25
- Agenda Voortgangsoverleg klimaat gebouwde omgeving
- Overzicht landbouw- en landgebruikmaatregelen - Voortgangsoverleg 2024
- Inhoudsopgave BWO’s Klimaat en Energiebesluitvorming
- Fiche LVVN-Veenweide tbv Voorjaarsbesluitvorming 2025
- Overzicht beleidsinstrumenten MOBILITEIT bij KEV2024
- Tabel met overzicht van maatregelen
- Beslispuntennotitie BWO 6 februari
- Aanpak voorbereiding voorjaarbesluitvorming autodossier (1)
- Agenda voortgangsoverleg mobiliteit Internationaal
- Gezamenlijke bespreekpuntennotitie BWO Klimaat – woensdag 9 oktober 2024
- Maatregelen Klimaatfonds
- Bespreken sectorale voorstellen klimaat- en energiemaatregelen mobiliteit
- BWO Verduurzaming Gebouwde Omgeving VJB
- Agenda BWO Glastuinbouw
- Memo varianten glastuinbouw
- BWO Gefaseerde normering warmtepomp
- Geannoteerde Agenda BWO Elektriciteit
- Agenda Bestuurlijk overleg energietransitie glastuinbouw
- Pakketten Glastuinbouw
- Voortgangsgesprekken Klimaatbeleid Industrie
- BWO klimaat-circulaire economie - Matrix plastic norm plastic heffing en alternatieven
- Tijdlijn en beleidsopties collectieve warmte
- Mogelijk additioneel pakket voor doelbereik
- Gezamenlijke bespreekpuntennotitie bila MKGG-MFIN
- BWO Klimaat en energiemaatregelen Glastuinbouw
- Weegmoment jaarverplichting RFNBO's in industrie
- BWO Glastuinbouw
- Voortgangsoverleg en voorjaar 2025
- Bespreeknotitie BWO Glastuinbouw 31 maart
- Agenda BWO voortgangsoverleg Elektriciteitssector
- Overzicht glastuinbouwmaatregelen - Voortgangsoverleg 2024
- Pakket verduurzaming Elektriciteitssector
- Technische briefing Glastuinbouw
- BWO Klimaat en energiemaatregelen Glastuinbouw Landbouw en Landbouwgebruik
- BWO Sectorale klimaatmaatregelen Circulaire Economie
- Addendum op bespreekpuntennotitie BWO Mobiliteit
- Subsidievoorstel Klimaatfonds bos en veenweide
- Agenda BWO Voortgang klimaat - circulaire economie
- Workflow Tool Rapportage Beleidsinstrumenten Voortgangsoverleggen Industrie
- Beslisnota bij Beantwoording vragen commissie over het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie (Kamerstuk 33043-114)
- Bestuurlijk overleg Voorjaarsbesluitvorming glastuinbouw
Onderdeel van kamerstukdossier 33043 -115 Groene economische groei in Nederland (Green Deal).
Onderdeel van zaak 2025Z11170:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-06-04 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-07-01 17:30: Procedurevergadering vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
33043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)
Nr. 115 Lijst van vragen en antwoorden
Vastgesteld 2 juni 2025
De vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Klimaat en Groene Groei over de brief van 25 april 2025 inzake het Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie (Kamerstuk 33 043, nr. 114).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2025. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Thijssen
De griffier van de commissie,
Nava
Vragen en antwoorden
1
Waarom blijft u vasthouden aan fossiele subsidies van meer dan 40
miljard euro per jaar, terwijl er tegelijkertijd wordt bezuinigd op
klimaatbeleid? Kunt u toelichten waarom het afbouwpad voor fossiele
subsidies niet wordt versneld of uitgebreid?
Antwoord
In Nederland zijn sinds 2023 aanzienlijke stappen gezet in het afbouwen
van fossiele subsidies, zoals een vastgelegd afbouwpad voor het
verlaagde tarief in de energiebelasting op aardgas. Zoals aangegeven in
de brief d.d. 3 december 2024 zet het kabinet in op het in Europees
verband verder afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de
energievoorziening.1 Als dit in de EU gebeurt, bevordert
dit het gelijke speelveld binnen de EU en wordt de kans op verplaatsing
van emissie beperkt.
In de Miljoenennota wordt het cumulatieve fossiele voordeel in beeld gebracht dat gepaard gaat met afzonderlijke regelingen die een fossiel voordeel bieden. Dat dit voordeel ongeveer gelijk is gebleven, komt door de stijging van verschillende beprijzingsinstrumenten, waarvan hierboven voorbeelden worden gegeven. Door de bovengenoemde verhoging van het tarief op aardgas in de energiebelasting in de hogere verbruiksschijven, is het tarief waartegen vrijstellingen en kortingen worden afgezet hoger, waardoor het berekende fossiele voordeel van deze vrijstellingen en kortingen toeneemt. Hogere beprijzing van emissies leidt op dat moment tot een stijging van de berekende fossiele voordelen. Het kabinet merkt op dat de totale fossiele voordelen daarmee een vertekend beeld kunnen geven van de mate waarin emissie passend wordt beprijsd en de verdere stappen die het kabinet hierop zet.
2
Waarom is er geen integraal pakket opgenomen in de Voorjaarsnota over
hoe de klimaatdoelen alsnog gehaald gaan worden? Erkent u dat het
ontbreken van een aanvullende financiële commitment bij de maatregelen
de geloofwaardigheid van het klimaatbeleid ondermijnt?
Antwoord
De gesprekken over het Pakket voor Groene Groei binnen het kabinet zijn
net als voorgaande jaren parallel aan de Voorjaarsnota gevoerd. De
gesprekken over de Voorjaarsnota waren dit jaar eerder afgerond,
waardoor kort erna het Pakket voor Groene Groei met een Kamerbrief en
nota van wijziging met de Kamer is gedeeld. Met de maatregelen die het
kabinet heeft aangekondigd wordt een belangrijke stap gezet om de
klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen. Hierbij zijn ook
middelen uit het Klimaatfonds vrijgemaakt – er is dus sprake van
financiële commitment.
3
Wat is precies de taakstelling van de 'vliegende brigade'?
Antwoord
De uitbreiding van de Expertpool energie-infrastructuur, belegd bij de
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) levert capaciteit, kennis
en praktische ondersteuning aan decentrale overheden voor ruimtelijke
ordeningsprocessen. Deze expertpool richt zich op energie-infrastructuur
die essentieel is voor het oplossen van netcongestie op nationaal en
regionaal niveau (hoog- en middenspanningsnetwerk); het kan bijvoorbeeld
gaan om projecten die samenhangen met nationale en provinciale
MIEK-projecten en onderstations binnen het hoog- en
middenspanningsnetwerk die belangrijk zijn voor de nationale en
regionale energievoorziening. Door de uitbreiding van capaciteit kunnen
veel meer projecten ondersteund worden; hiermee kan afhankelijk van het
project een aantal weken oplopend tot wel twee jaar tijdwinst worden
behaald.
4
Hoeveel uitvoeringsmiddelen zijn er voor de jaren 2026-2030 beschikbaar
gesteld? Welke middelen verwacht u na 2030?
Antwoord
In het ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 voor het Klimaatfonds wordt voor
de periode 2026-2030 voorgesteld om voor diverse maatregelen
uitvoeringsmiddelen (onder voorwaarden) toe te kennen of te
reserveren.
Dit betreft in het perceel kernenergie ten eerste een toekenning onder voorwaarden € 39,6 mln. voor uitvoeringslasten KGG/RVO/Medeoverheden. Middelen zijn bedoeld voor extra fte om te borgen dat de benodigde werkzaamheden voor (de voorbereiding op) de bouw van vier kerncentrales uitgevoerd kunnen worden. Uitvoering wordt voorzien door KGG, RVO en medeoverheden, onder andere met het Rijk Regio Pakket (RRP). Verder worden er middelen beschikbaar gesteld voor de intensivering van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en voor de meet- en ongevalsorganisatie van de RIVM ter hoogte van € 54,8 mln. Ook wordt er een reservering opgenomen van € 81,2 mln voor kennisopbouw stralingsbescherming en het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval. Voor de bouw van de gewenste vier kernreactoren is, naast inzet vanuit het ministerie van Klimaat en Groene Groei, ook een uitbreiding van de projectorganisatie NEO NL benodigd om de rol van opdrachtgever (ministerie van Klimaat en Groene Groei) en opdrachtnemer (de projectorganisatie NEO NL) te scheiden. Hiervoor wordt € 22,1 mln beschikbaar gesteld.
Binnen het perceel energie-infrastructuur worden middelen beschikbaar gesteld voor een expertpool energie-infrastructuur ter hoogte van € 22,5 mln. Met dit budget kan de expertpool die bij decentrale overheden procedures versnelt vanuit RVO doorgang vinden. Dit leidt tot concrete versnelling van infraprojecten in het land. In lijn met deze aanpak wordt er ook personele capaciteit beschikbaar gemaakt bij een landelijke projectaanpak (€ 36 mln toegekend en € 50 mln gereserveerd). Tevens is € 13 mln vrijgemaakt voor een samenhangend pakket van beleidsmatige en wettelijke versnellingsmaatregelen die knelpunten wegnemen in de realisatie van de laag-, midden- en hoogspanningsprojecten die nodig zijn om netcongestie te verminderen.
Met name bij provincies zijn relatief veel nieuwe taken ontstaan op het gebied van het aanpakken van netcongestie, opstellen van energievisies, afstemmen van vraag en aanbod van energie, integraal programmeren en het opstellen provinciale Meerjaren Investeringsprogramma’s Energie en Klimaat. Hiervoor is € 50 mln aan uitvoeringskosten voor provincies opgenomen. Hiermee kunnen zij bijdragen aan het oplossen van netcongestieproblemen en het versneld aanleggen en beter benutten van infrastructuur.
In het perceel vroege fase opschaling betreft dit uitvoeringskosten voor verbetering van het toezicht op F-gassen (€ 4 mln). De middelen worden niet alleen gebruikt voor personele kosten maar ook voor bijvoorbeeld nieuwe meetapparatuur en het opzetten van een databank van logboeken. Verder worden er uitvoeringskosten gereserveerd voor de normering voor slechte huurwoningen (€ 29 mln), de uitfasering van slechte energie labels (€ 16,7 mln) en uitvoeringskosten voor de normerende aanpak in de plastic keten. Tot slot staat in het perceel vroege fase opschaling een reservering van € 6,7 mln voor toezicht en handhaving op de aangescherpte energiebesparingsplicht.
In het perceel verduurzaming industrie en vroege fase opschaling zijn uitvoeringskosten voor maatwerkaanpak AVI's (€ 2,8 mln) opgenomen. Deze maatregel betreft uitvoeringskosten bij het ministerie van IenW voor de maatwerkaanpak voor AVI’s. Daarnaast is € 1,8 mln extra toegekend voor de procesmatige ondersteuning door RVO van de verduurzaming van bedrijven uit het zesde industriële cluster (cluster 6-bedrijven).
Verder wordt bij de toegekende middelen voor subsidieregelingen ook altijd een deel van de middelen ingezet voor de uitvoering van de regeling (bijvoorbeeld door RVO). Het is nog onbekend hoeveel uitvoeringsmiddelen er nodig zullen zijn voor de periode na 2030.
5
Wat is de reden dat er na 2026 geen publiek-private samenwerking is
voor het Energiefonds, los van de aanvulling door het SCF?
Antwoord
In 2025 was het dankzij de publiek-private samenwerking met
energieleveranciers en netbeheerders mogelijk om voor de derde keer het
energiefonds te openen. Tegelijkertijd kent de private-publieke
samenwerking evidente beperkingen. Het Rijk kan alleen budget bijleggen
wanneer private partijen meer dan een derde bijleggen. Zoals eerder met
de Kamer gedeeld zijn er intensieve gesprekken gevoerd met de sector.
Dit heeft geleid tot een bijdrage voor het fonds in 2025, nadat de
sector eerder al had aangegeven niet voor een derde keer bij te willen
dragen2. Het kabinet is de sector
erkentelijk dat het voldoende beschikbaar heeft gesteld zodat het fonds
van start kon en veel huishoudens heeft bereikt. Het ministerie van SZW
en VRO werken aan een voorstel voor een meerjarig energiefonds met
middelen uit het SCF. Lessen en signalen op basis van het energiefonds
van 2025 worden meegenomen in het vervolgtraject van het SCF.
6
Hoeveel middelen verwacht u dat wordt verstrekt middels het SCF aan het
Energiefonds? Hoe verhoudt zich dat tot andere landen?
Antwoord
Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de
Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in
te zetten voor dit fonds. Samen met de € 60 miljoen uit de
Rijksbegroting is er € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van
2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus om keuzes bij de
uitvoering zoals de looptijd en doelgroep. Lidstaten zijn vrij om zelf
te bepalen welke maatregelen zij voorstellen in hun SCF-plan en niet
iedere lidstaat zal kiezen voor een energiefonds. Het is daardoor niet
goed te vergelijken hoeveel andere landen hiervoor reserveren. Op 30
juni delen de lidstaten de voorstellen met de Europese Commissie.
7
Hoeveel middelen reserveert het kabinet voor het waarborgfonds en
nationale deelneming warmte? Hoeveel middelen verwacht het kabinet nodig
te hebben bij meer privaat aandeel?
Antwoord
Het kabinet heeft in het Klimaatfonds € 174,5 mln toegekend onder
voorwaarden voor het Waarborgfonds Warmtenetten. Het aandeel privaat
heeft geen invloed op de benodigde middelen voor het waarborgfonds. Het
kabinet heeft ook € 224,0 mln toegekend onder voorwaarden voor een
Nationale Deelneming Warmte. Met deze kapitaalstorting kan met beoogde
solvabiliteit en de aandelenverhouding van maximaal 40% voor de
nationale deelneming € 2,8 mld worden geïnvesteerd in warmtebedrijven.
Voor de overige 60% van de aandelen wordt gekeken naar andere publieke
aandeelhouders, zoals medeoverheden en infrastructuurbedrijven, en voor
een minderheidsaandeel ook naar private bedrijven waaronder
pensioenfondsen.
8
Hoeveel korting beoogt het kabinet te geven aan elektrische rijders in
de motorrijtuigbelasting en hoe verhoudt zich tot het voornemen van het
instellen van rekeningrijden?
Antwoord
Het kabinet verhoogt de korting in de motorrijtuigbelasting (mrb) in de
periode 2026 t/m 2028 voor elektrische auto’s van 25% naar 30%. Dit
compenseert deels het gemiddeld meergewicht van elektrische auto’s ten
opzichte van fossiele alternatieven. Het kabinet is niet voornemens
rekeningrijden in te voeren. In het maatregelenpakket van dit voorjaar
is daarbij een structurele oplossing voor de gewichtscorrectie in de mrb
van elektrische auto’s genoemd als een denkrichting. Voor het zomerreces
stuurt het kabinet een contourenbrief over de hervorming van de
autobelastingen naar de Kamer.
9
In hoeverre verwacht het kabinet dat de korting de aanschaf van
elektrische auto's en bussen stimuleert in het licht van het instellen
van milieuzones?
Antwoord
De tariefkorting op de mrb geldt voor elektrische personenauto’s en niet
voor bussen. Milieuzones gelden voor dieselvrachtauto’s en -autobussen,
dieselpersonenauto’s en bestelauto’s. In Amsterdam en Den Haag geldt de
milieuzone ook voor brom- en snorfietsen. Zero-emissiezones gelden op
dit moment alleen voor bestel- en vrachtauto’s. Voor de meeste fossiele
personenauto’s gelden zowel milieu- als zero emissiezones niet, daarom
is er geen verwacht effect van de korting op het instellen van deze
zones.
10
Hoe verhoudt de overproductie uit China zich ten opzichte van de hoge
energieprijzen in het huidig vestigingsklimaat voor industriepartijen
zich in Nederland nu?
Antwoord
Zowel hoge energieprijzen als goedkope import uit China tasten op dit
moment de concurrentiepositie van de basisindustrie in Europa aan. De
rol van deze twee factoren kunnen echter sterk verschillen tussen
verschillende bedrijfstakken en tussen bedrijven daarbinnen. In het
algemeen geldt dat de overcapaciteit die is opgebouwd in China in
diverse bedrijfstakken van de basisindustrie een aanzienlijke
neerwaartse druk zet op de prijs van onder andere staal en
basischemicaliën. De OECD geeft in haar rapport over de ontwikkelingen
op de staalmarkt bijvoorbeeld aan dat de prijs van staal met 30%-50% is
gedaald ten opzichte van juli 2021 en momenteel convergeert naar de
prijs van staal in China.3 De OECD wijst hierbij op het feit
dat dit grotendeels te wijten is aan de opgebouwde overcapaciteit in
China, maar ook aan de steun die de Chinese staalsector ontvangt en de
achterblijvende vraag naar staal op dit moment. Ditzelfde beeld bestaat
voor de basischemie waar China veel capaciteit heeft bijgebouwd. Hierbij
kan gedacht worden aan de productie van ethyleen en propyleen, waar de
huidige en verwachte opbouw van capaciteit naar verwachting tot ten
minste 2028 de prijs drukt.4
Tegelijkertijd wordt de Nederlandse en Europese basisindustrie geconfronteerd met hoge energie- en grondstofprijzen. De totale aardgasprijs (inclusief belastingen, netwerkkosten en leveringskosten maar exclusief btw) voor industriële grootverbruikers is over dezelfde periode met 60% tot 100% toegenomen. Voor elektriciteitsprijs (inclusief belastingen, netwerkkosten en leveringskosten maar exclusief btw) is deze toename voor grootverbruikers over de periode 2021 tot en met 2023 zelfs 130% tot 230%.5 Voor de staalsector is niet bekend hoe omvangrijk deze stijging is in Nederland (het CBS publiceert geen data die herleidbaar is naar één of enkele bedrijven in verband met bedrijfsgevoeligheid). Voor de organische basischemie bestaat dit beeld wel.6 De bestaande overcapaciteit op de markt zorgt ervoor dat industriepartijen vaak slechts in zeer beperkte mate deze kostprijsverhoging kunnen doorberekenen. Hierdoor neemt in veel gevallen de winstgevendheid van de installaties af en verslechtert het Nederlandse vestigingsklimaat voor de basisindustrie. Zo is het totale bedrijfsresultaat van de bedrijven in de organische chemie, door zowel de overcapaciteit als de gestegen grondstof- en energieprijzen van een kleine 2 miljard euro (voor belastingen) gedaald naar 100 miljoen euro.7 Desalniettemin blijft het belangrijk om hierbij te benadrukken dat de mate waarin bedrijven worden geconfronteerd met deze hogere energie- en grondstofprijzen, evenals de overcapaciteit, zeer bedrijfstak specifiek is en dat het daarnaast ook sterk kan verschillen van bedrijf tot bedrijf.
11
Welke gevolgen ontstaan er voor het CCS-project Aramis als er geen
investeringsbesluit wordt genomen in 2026?
Antwoord
Als in 2026 geen investeringsbesluit wordt genomen dan zal Aramis pas op
zijn vroegste eind 2030 of begin 2031 operationeel zijn. Dit betekent
dat de bijdrage van Aramis aan de CO2-reductie in 2030 nihil
zal zijn. Daarnaast kan uitstel van een investeringsbesluit ook
doorwerken in de investeringsbeslissingen van de andere partners in de
keten, waaronder die van de emittenten wat tot verdere vertraging kan
leiden. Om die reden wordt met het pakket van dit voorjaar vanuit het
kabinet alles op alles gezet om zo snel mogelijk tot een
investeringsbesluit te komen.
12
Wat is het CO2-effect van de terugkeer van de indirecte
kostencompensatie voor 3 jaar?
Antwoord
Het precieze effect van de IKC is afhankelijk van verschillende
factoren. Van de verkregen subsidie dient ieder bedrijf minimaal 50% in
verduurzaming te investeren. Voor ieder jaar waarin IKC wordt
uitgekeerd, geldt bovendien dat dit uiterlijk in 2030 moet resulteren in
een CO₂-reductie van minimaal 3% bij het betreffende bedrijf, aangezien
dit één van de voorwaarden is om de subsidie te kunnen ontvangen.
Daarnaast leidt de IKC-regeling tot lagere elektriciteitskosten, wat de
businesscase voor elektrificatie versterkt. Elektrificatie is één van de
belangrijkste pijlers voor de verduurzaming van de Nederlandse industrie
en de daaruit voortvloeiende CO₂-reductie. Zonder deze steun bestaat er
een aanzienlijk risico dat geëlektrificeerde Nederlandse bedrijven
ervoor kiezen om volledig te stoppen of hun productie naar het
buitenland te verplaatsen, terwijl bedrijven die hun productieprocessen
nog niet geëlektrificeerd hebben hiertoe (nog) niet zullen besluiten en
voorlopig fossiel door blijven produceren. In de KEV2025 zal het PBL het
integrale effect weergeven van de maatregelen gericht op de
industrie.
13
Wat is het CO2-effect van de verlaging van de
CO2-heffing?
Antwoord
In het voorjaarspakket is aangekondigd dat het heffingsdoel via
aanpassing van de nationale reductiefactor wordt verschoven van 2030
naar 2032.
De Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa) gaat de nieuwe waarden van de
nationale reductiefactor berekenen. Hierbij zal rekening worden gehouden
met de meest recente verwachtingen van de industriële productie van het
PBL. Omdat deze berekening nog niet is afgerond kan op dit moment nog
geen exacte uitspraak worden gedaan over de impact van deze maatregel.
De nieuwe waarden van de nationale reductiefactor worden met Prinsjesdag
gepubliceerd.
Daarnaast wordt tegelijkertijd het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs verhoogd van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2. Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Daarbij staat het kabinet open voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders. In de KEV2025 zal het PBL het integrale effect weergeven van de maatregelen gericht op de industrie.
14
Kunt u aan de overzichtstabel van maatregelen een inschatting van het
CO2-effect toevoegen met een zelf te bepalen foutmarge per
maatregel?
Antwoord
In bijlage 2 is een tabel opgenomen met een inschatting van het
CO2-effect per maatregel, aangeduid met + (0 – 0,5 Mton), ++
(0,5 – 1,5 Mton), +++ (≥1,5 Mton). Deze emissiereductie zal naar
verwachting rondom 2030 gerealiseerd worden – dat is onder andere
afhankelijk van doorlooptijden van uitvoering van maatregelen. In de
Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2025, die met Prinsjesdag
verschijnt, zal na integrale doorrekening door het Planbureau voor de
Leefomgeving (PBL) blijken wat de verwachtte CO2-uitstoot is
in 2030.
15
Hoeveel aanvragen zijn er op dit moment gedaan voor het Noodfonds
Energie?
Antwoord
Er zijn in totaal 222.500 aanvragen gedaan voor het Noodfonds Energie.
Niet alle aanvragen voldoen aan de voorwaarden om een bijdrage vanuit
het Noodfonds te ontvangen. Inmiddels zijn om die reden inmiddels 64.000
aanvragen afgekeurd. De verwachting is dat er zo’n 110.000 huishoudens
steun zullen ontvangen.
16
Wat is het CO2-effect van het afstel van de plastictaks?
Antwoord
De polymerenheffing bij verwerkers (plastictaks) zou in combinatie met
de eerder voorgenomen circulaireplasticnorm volgens de uitgevoerde
impactanalyse9 een potentiële CO2-reductie hebben
van 0,18-0,43 Mton CO2 in 2030, waarvan maximaal 0,15 Mton
binnen Nederland. Alleen de CO2-reductie binnen Nederland
(0,15 Mton) telt mee voor de nationale Klimaatwet. Er is niet
doorgerekend wat het CO2-effect zou zijn geweest als alleen
de heffing, zonder de norm, zou zijn ingevoerd. In plaats van de
polymerenheffing en de eerder voorgenomen circulaireplasticnorm heeft
het kabinet besloten tot beprijzingsmaatregelen in de afvalfase,
waaronder een aanscherping van de CO2-heffing voor
afvalverbrandingsinstallaties. Op basis hiervan en afgegeven
SDE++-beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor
ongeveer 1,5-2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door
afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting is
onzeker. Zie ook het antwoord op vraag 42. Een deel van die maatregelen
betreft een technische invulling; de sector is, via de Plastictafel,
gevraagd om met een alternatief voorstel te komen dat leidt tot onder
andere een CO2-reductie van 2 Mton in 2030 (t.o.v. KEV 2024)
in het CE-domein (incl. AVI’s)
17
Kunt u kort schetsen wat het effect is van een normering of beprijzing op mono-CV ketels of dit de doelmatigheid van subsidie op warmtepompen verbeterd?
Antwoord
Zowel vormen van normering als beprijzing dragen in algemene zin bij aan
het vergroten van de vraag naar warmtepompen en kunnen daarmee de
doelmatigheid van beschikbare subsidies vergroten. Het precieze effect
daarvan op de doelmatigheid van de subsidie is afhankelijk van de
strengheid van een normering, de mate van beprijzing en de subsidie die
gegeven wordt. Indien de subsidie meer huishoudens bereikt die zonder
subsidie niet over zouden gaan tot de aanschaf van een warmtepomp, dan
is de subsidie doelmatiger. Is de normering zodanig streng dat een
huishouden toch wel over moet, dan neemt de doelmatigheid van de
subsidie af en zijn deze publieke middelen minder nodig om hetzelfde
effect te bereiken.
Het kabinet stimuleert met subsidie woningeigenaren (vanuit de ISDE), VvE’s (vanuit de SVVE) en verhuurders (vanuit de SVOH) om te kiezen voor een (hybride) warmtepomp. Dit kabinet kiest daarbij voor een vrijwillige route. Ook met de bestaande subsidies zijn de hoge aanschafkosten van een warmtepomp in verhouding tot een nieuwe hr-ketel voor sommige huishoudens een drempel om over te stappen op een warmtepomp. Daarvoor biedt het Nationaal Warmtefonds ondersteuning, met aantrekkelijke leningen voor de aanschaf van een warmtepomp, waaronder een renteloze lening voor woningeigenaren met een laag- en middeninkomen.
18
Hoeveel maandelijkse lastenverlichting krijgt een gemiddeld huishouden
door de maatregel 'verlaging energiebelasting huishoudens'.
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de
energiebelasting in 2026-2028 met €200 miljoen per jaar (€600 mln.
cumulatief) te verhogen. Dit betekent een lastenverlichting van €18,60
per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad, dit komt neer op
circa €1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke
elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde
verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote
deel van de bedrijven en instellingen.
In het basispad zit echter ook een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is €4,15 in 2026, €3,93 in 2027 en €4,50 in 2028. Dit gaat om ongeveer 30 tot 40 cent per maand.
Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000 kWh, die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een gemiddeld verbruik een voordeel op van ongeveer €25 per jaar.
19
Waarom is de geplande uitgave van 768 miljoen euro voor CO2
vrije gascentrales verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035?
Antwoord
Op het Klimaatfonds hebben kasschuiven plaatsgevonden om de middelen in
het juiste kasritme te zetten, passend bij de maatregel. Het doel van de
maatregel is om met een subsidieregeling regelbare
elektriciteitscentrales te ondersteunen in het versneld opereren op een
CO₂-vrije energiedrager. De maatregel wordt momenteel nog verder
uitgewerkt, passend bij de aangekondigde bijmengverplichting voor
gascentrales. De subsidie wordt alleen verstrekt voor bijmenging die
boven de norm is. Indien de maatregel wordt goedgekeurd (in het
reguliere besluitvormingsproces) is het voornemen om de subsidie
parallel te laten lopen aan de norm, die vanaf 2030 zal gelden. Hierdoor
zijn middelen naar latere jaren verplaatst.
20
Waarom is de geplande uitgave van 984 miljoen euro voor verduurzaming
van de industrie verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035?
Antwoord
In totaal is € 964 mln van de geplande uitgaven in het perceel VI-MKB
verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035. Het grootste deel hiervan (€
885 mln) heeft betrekking op de toekenning en reservering van middelen
vanuit het Klimaatfonds voor de NIKI regeling. Deze regeling is recent
goedgekeurd door de Europese Commissie en wordt in Q3 2025 voor het
eerst opengesteld. De betreffende middelen zijn op basis van de meest
recente inschattingen in het juiste kasritme geplaatst, waarbij het
grootste deel van de geplande investeringen in 2031-2035 vallen. De NIKI
regeling richt zich op innovatieve klimaattechnologieën voor de
industrie die buiten de SDE++ vallen.
21
Waarom is de geplande uitgave 1,7 miljard euro voor investeringen in
innovatieve technieken verplaatst van 2025-2030 naar 2031-2035?
Antwoord
Het totaal aan geplande investeringen in innovatieve technieken (perceel
Vroege Fase Opschaling) is € 1,2 mld in 2031-2035. Het grootste deel van
deze investeringen (€ 967 mln) zit in de maatregelen elektrolyse onshore
en elektrolyse vraagsubsidies. Deze maatregelen zijn toegekend onder
voorwaarden. Aangezien deze middelen nog niet zijn overgeheveld naar de
departementale begroting voor uitvoering, zijn de geplande uitgaven
geactualiseerd in een realistisch uitgavenritme.
22
Hoe groot is de kans dat Nederland met dit pakket de gestelde
CO2-reductiedoelen haalt. Is de kans dat Nederland met dit
pakket de gestelde CO2-reductiedoelen haalt groter dan 20%?
Is de kans groter dan 50%? Is de kans groter dan 95%?
Antwoord
Het kabinet heeft in bijlage 2 van de Kamerbrief in de tabel een
inschatting gemaakt van de CO2-reductie van maatregelen
rondom 2030. De totale CO2-uitstoot in 2030 is ook
afhankelijk van andere factoren, zoals economische groei, ontwikkeling
van CO2- en energieprijzen en ontwikkelingen in andere
landen. Het integrale effect van deze maatregelen, inclusief
bovengenoemde factoren, zal zover mogelijk door PBL worden meegenomen in
de KEV2025 – en daarbij ook een inschatting geven van de kans op het
behalen van de CO2-reductiedoelen.
23
Hoeveel meer eigen energieopwek realiseert dit pakket in 2026?
24
Hoeveel meer duurzame energieopwek realiseert dit pakket in 2030?
Antwoord op 23 en 24
Het pakket heeft naar verwachting geen/beperkt effect op de eigen
energieopwek in 2026 en 2030. Wel zitten er maatregelen in het pakket
die een bijdrage leveren aan een toename van het aandeel duurzame
energie rondom 2030, met name door de extra inzet van biobrandstoffen in
de mobiliteit. Deze maatregel zorgt voor ca. 13 PJ extra duurzame
energie. Daarnaast is met het pakket budget vrijgemaakt om de SDE++ in
2026 weer voor een bedrag van €8 miljard open te kunnen stellen.
Mogelijk heeft dit ook een positief effect op duurzame energieopwek,
maar het is lastig op voorhand te voorspellen of dit tot meer opwek
leidt dan waar het Planbureau voor de Leefomgeving op voorhand rekening
mee heeft gehouden.
25
Welk percentage van de Nederlanders maakt zich zorgen over
klimaatverandering?
Antwoord
Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft eind 2024 een onderzoek ‘Klimaat
en Samenleving’ naar burgerperspectieven gedaan, waarin 73% van de
mensen1 aan geeft zich zorgen te maken over
klimaatverandering. Er is met name grote bezorgdheid over het effect van
klimaatverandering op de milieukwaliteit (78%) en extreme
weersomstandigheden (74%).
26
Welk percentage van de Nederlanders wil dat de Nederlandse overheid méér
doet om klimaatverandering tegen te gaan?
Antwoord
Uit hetzelfde onderzoek ‘Klimaat en Samenleving’ van het Sociaal
Cultureel Planbureau blijkt dat 62% van de mensen vindt dat de
Nederlandse regering op dit moment te weinig doet om klimaatverandering
tegen te gaan. Daarnaast geeft 11% aan momenteel niet tevreden te zijn
over wat de regering bereikt met het klimaatbeleid. Het onderzoek heeft
de deelnemers niet gevraagd of de overheid méér moet doen om
klimaatverandering tegen te gaan.
27
Waarom is er een onderputting van de Subsidieregeling Coöperatieve
Energieopwekking (SCE) en de Demonstratie Energie- en
Klimaatinnovatie-regeling (DEI)?
Antwoord
In de openstellingsronde van 2024 van de SCE was sprake van forse
onderuitputting van het budget. De sector gaf destijds aan dat de
basisbedragen vanwege kostenstijgingen voor veel projecten niet
toereikend waren. Ook zijn er aanvragen afgewezen omdat ze niet voldeden
aan de vergunningseisen. Voor de openstellingsronde van 2025 heeft het
PBL de sector nauw betrokken om een zo volledig mogelijk beeld te
krijgen van de omstandigheden en kosten waarmee projecten te maken
hebben. Ook voor de ronde van 2025 zijn nog niet veel aanvragen
binnengekomen, maar deze staat nog open tot oktober. De SCE-regeling zal
vanaf het najaar van 2025 geëvalueerd worden, waarbij ook aandacht zal
zijn voor onderbenutting van de regeling. De evaluatie is naar
verwachting gereed in Q1 van 2026.
De voornaamste oorzaak van de onderuitputting binnen het instrument DEI+ in 2024 is dat er meerdere projecten vertraagd zijn. De vertraging van projecten heeft (groten)deels te maken met de uitdagende marktomstandigheden op het moment, zoals stijgende arbeids- en materialenkosten als gevolg van inflatie, hogere rente en schaarste. DEI+-projecten krijgen hun subsidie uitbetaald in verschillende tranches over meerdere jaren. Projecten die hun mijlpalen niet halen ontvangen dus (nog) niet hun volgende tranche. Daardoor leiden de vertraagde projecten tot een onderuitputting op de begroting. Dit betekent ook dat de uitgaven naar latere jaren verschuiven, in het geval dat de mijlpalen later alsnog behaald worden. De onderuitputting is nadrukkelijk geen blijk dat de markt geen behoefte heeft aan DEI+-subsidie; in de afgelopen jaren zijn de openstellingen namelijk met circa factor drie overtekend. De onderuitputting geeft wel blijk van uitdagende marktomstandigheden waarmee de projecten te kampen hebben
28
Hoeveel CO₂ verwacht u dat afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zullen
invoeren op het Aramis-project?
Antwoord
Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing
industrie specifiek voor AVI’s en afgegeven SDE++-beschikkingen,
verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5-2 Mton
aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties
(fossiel en biogeen). Deze inschatting is onzeker. Zo is niet met
zekerheid te zeggen of alle AVI’s die een SDE++-beschikking hebben, een
definitief contract met Aramis zullen afsluiten.
Aramis is de meest voor de hand liggende opslaglocatie maar niet de enige mogelijkheid. De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden nog gevalideerd in een extern onderzoek.
29
In welke mate is de business case van Aramis afhankelijk van de levering
van CO₂ door AVI’s?
Antwoord
De business case van Aramis is in grote mate afhankelijk van de levering
van CO2 door AVI’s. Dit geldt in bijzondere mate voor het
startvolume van circa 5 Mton dat Aramis nodig heeft. Zoals aangegeven in
het antwoord op vraag 28 is de inschatting dat de AVI's bij de startup
van Aramis rond 2030 1,5-2 Mton CO2 in willen voeren in
Aramis.
30
Is de impact in kaart gebracht van de aangekondigde lastenverzwaring
middels herinvulling van de plasticheffing voor afvalverbranding op de
investeringsbereidheid van AVI’s in CCS?
Antwoord
Ja, er is een rijksinterne raming uitgevoerd. De plausibiliteit van de
aannames onder de raming wordt de komende maanden gevalideerd in een
extern onderzoek. Met Prinsjesdag wordt de Kamer hierover
geïnformeerd.
31
Als AVI’s niet tot investeringen in CCS kunnen overgaan, wat betekent
dit voor de tijdplanning van Aramis en de verduurzamingsopgave van de
AVI’s?
Antwoord
Het wordt verwacht dat AVI’s een belangrijke bijdrage leveren aan de
business case voor Aramis als toeleverancier van CO2. Zonder
investeringen van AVI’s in CCS is een positieve investeringsbeslissing
voor Aramis in 2026 onwaarschijnlijk, en zal de tijdsplanning van Aramis
daardoor naar achteren verschuiven.
In de Beleidsvisie afvalverbranding8 zijn verwachtingen uitgesproken over de vermindering van het volume te verbranden afval in de AVI's. De maatregelen die dit voorjaar zijn afgesproken, geven extra prikkels aan maatschappelijke actoren om minder afval te laten verbranden en om de resterende CO2-emissies af te vangen. Zonder CCS worden die CO2-emissies niet afgevangen en zullen AVI's daarover de CO2-heffing industrie moeten betalen.
32
Hoe verhoudt de investering voor van het afdekken van het
vollooprisico van Aramis zich tot de lastenverzwaring voor
afvalverbranding, gezien het risico dat deze lastenverzwaring kan leiden
tot minder investeringsbereidheid van AVI’s in Aramis?
Antwoord
Met het gedeeltelijk afdekken van het vollooprisico schept het kabinet
de randvoorwaarden voor een investeringsbesluit van Aramis in 2026,
omdat Aramis dan van start kan als er nog niet genoeg volumes zijn
gecontracteerd voor een sluitende businesscase. Aanscherping van de
CO2-heffing voor AVI’s maakt het afvangen van CO2
voor AVI’s financieel aantrekkelijker.
33
Wat bedoelt u met de volgende zin in de aan de Kamer gestuurde bijlage
(toelichting op de besluitvorming en overzicht van klimaat en
energiemaatregelen): “Voor Prinsjesdag 2025 wordt investeringszekerheid
geboden voor bedrijven met AVI’s zodat zij kunnen investeren in
verduurzaming op een manier die in lijn is met het doel om op termijn
afvalverbrandingscapaciteit af te bouwen”?
Antwoord
Het kabinet onderzoekt of en hoe er investeringszekerheid gegeven kan
worden aan bedrijven met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). In de
recent gepubliceerde Beleidsvisie afvalverbranding kondigt het kabinet
aan onderzoek te gaan doen naar het ontwikkelen van instrumentarium om
sturing mogelijk te maken voor het rijk op de landelijke
afvalverbrandingscapaciteit. Deze aankondiging riep vragen op binnen de
sector. Bedrijven met AVI’s hebben plannen om fors te investeren in
verduurzamingstechnieken, die bijvoorbeeld CO2-uitstoot
verminderen en de circulaire economie ondersteunen, maar willen
begrijpelijkerwijs wel zekerheid over terugverdienmogelijkheden die deze
investeringen rechtvaardigen. Het kabinet wil daarom verduidelijken
onder welke voorwaarden investeringen in verduurzaming van AVI’s hand in
hand kunnen gaan met de beleidswens om op termijn AVI-capaciteit af te
bouwen.
34
Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op het perceel kernenergie (voor
het verlagen van de EB) op de bouw van kerncentrales?
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de
energiebelasting in 2026-2028 met € 200 mln. per jaar (€ 600 mln.
cumulatief) te verhogen. Dit bedrag wordt voor het grootste deel
gefinancierd uit de vrije ruimte van het klimaatfonds en daarmee de
facto het perceel Kernenergie (€ 400 mln.). Hiermee blijft € 13,5
miljard beschikbaar voor de ontwikkeling van kernenergie. Dat er € 13,5
miljard beschikbaar is geeft nog steeds het signaal af naar de
technologieleveranciers dat Nederland deze ambitie serieus neemt. De
resterende middelen in het Klimaatfonds zijn hard nodig voor realisatie
van de afspraken die in het Hoofdlijnenakkoord zijn gemaakt over de bouw
van vier kerncentrales.
In de voortgangsbrief nieuwbouw kernenergie van 16 mei 2025 9( heeft het kabinet aangegeven dat het gereserveerde budget in het Klimaatfonds onvoldoende is om de investering voor de bouw van vier kerncentrales te dekken. Ook is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat andere investeerders het gat kunnen dekken, ook als er verregaande garanties door de overheid worden gegeven. Het kabinet onderzoekt daarom mogelijkheden voor een Government Support Package en het aantrekken van additionele middelen voor kernenergie. De onttrekking van de middelen verandert dit traject niet. Om tempo te kunnen blijven maken met de bouw en ontwikkeling van kerncentrales is het van belang dat de resterende middelen uit het Klimaatfonds voor kernenergie bestemd blijven.
35
Wat zijn de gevolgen van de bezuiniging op het perceel kernenergie (voor
het verlagen van de EB) op de bouw van kerncentrales?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 34.
36
Waarom is de verwachte CO2-uitstootreductie per maatregel
niet exact gekwantificeerd voor 2030? Hoe is de schatting van het
CO2-effect per maatregel die met +-tekens wordt weergegeven
tot stand gekomen? En over welke jaartallen gaat deze raming?
(toelichting op de besluitvorming, tabel 2)
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 14. Bij de inschatting van het
emissiereductie-effect per maatregel is zoveel mogelijk gebruik gemaakt
van uitgevoerde onderzoeken, zowel door externe partijen als door
ambtelijke werkgroepen (zie bijvoorbeeld het IBO Scherpe Doelen, Scherpe
Keuzes). Daarbij is gekeken naar de reductie-effecten ten opzichte van
KEV2024 die rondom 2030 kunnen worden gerealiseerd.
37
Waarom ontbreekt een raming van de totale CO2-reductie van
het klimaatpakket voor 2030? (toelichting op de besluitvorming, tabel
2)
Antwoord
In de tabel is een inschatting van het CO2-effect per
maatregel opgenomen, aangeduid met + (0 – 0,5 Mton), ++ (0,5 – 1,5
Mton), +++ (≥1,5 Mton). Dit zijn de inschattingen van de individuele
effecten van maatregelen. Deze gaan gepaard met onzekerheden,
bijvoorbeeld vanwege doorlooptijden van maatregelen. Verder zijn deze
individuele effecten niet zonder meer op te tellen, om meerdere redenen.
Zo zijn de eventuele interactie-effecten tussen maatregelen (omdat ze
ingrijpen op hetzelfde reductiepotentieel) niet meegenomen, alsmede
andere (exogene) factoren die van invloed zijn op de Nederlandse
emissies (zoals economische groei en CO2- en energieprijzen).
Daarom is het niet mogelijk op dit moment een exacte raming te geven van
de totale CO2-reductie van de maatregelen. Het integrale
effect van deze maatregelen zal door PBL worden meegenomen in de
KEV2025.
38
Waarom is de verwachte CO2-reductie van de aanpassing van de
CO2-heffing meer dan 1,5 megaton? Wanneer vindt deze
CO2-reductie plaats? Wat wordt het nieuwe tarief voor de
CO2-heffing in 2030? Wat betekent dit voor de
CO2-reductie in de industrie in 2030? (toelichting op de
besluitvorming, p. 4)
Antwoord
Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet
nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven
neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op
voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Deze
technische variant behelst dat het heffingsdoel (de hoeveelheid
vrijgestelde uitstoot) wordt verschoven van 2030 naar 2032.
Tegelijkertijd is voorgenomen om het tarief van de
CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs te verhogen van
152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2. Volgens
een ambtelijke inschatting op basis van de Tariefstudie van PBL (2024)
leidt deze tariefverhoging tot additionele emissiereductie tussen 2030
en 2035 van meer dan 1,5 Mton per jaar. Deze maatregel kan nog vervangen
worden door een alternatief wat voor hetzelfde doelbereik zorgt.
Hierover gaat het kabinet in gesprek met de industrie en andere
stakeholders. Wanneer de emissiereductie gerealiseerd wordt is
afhankelijk van de realisatie van de randvoorwaarden voor verduurzaming,
waar in het Pakket voor Groene Groei van het kabinet op wordt ingezet.
In de KEV2025 zal het PBL het effect van de verschillende maatregelen in
de industrie meenemen in de raming voor 2030.
39
Hoe waarschijnlijk is het dat de beoogde CO2-reductie van
tenminste 1,5 megaton door Bioenergy with Carbon Capture and Storage
(BECCS) behaald wordt in 2030? Welk beleid of stimuleringsmaatregelen
zijn nodig om deze beoogde reductie met zekerheid in 2030 te bereiken?
Wat is de onrendabele top van BECCS? (toelichting, p. 4)
Antwoord
Voor de maatregel is 1,5 Mton aan negatieve emissies ingeboekt voor
2030, dit kan via BECCS of andere technieken die zorgen voor netto
verwijdering van koolstof uit de lucht. Naast BECCS wordt onderzoek
gedaan naar andere technieken, bijvoorbeeld DACCS (Direct Air Carbon
Capture and Storage). In 2025 zal de SDE++ open staan om via DAC
CO2 te leveren aan de glastuinbouw en om bijkomend
CO2 permanent op te slaan. Met de huidige categorieën wordt
een start gemaakt met negatieve emissies. Om het volledige doelbereik te
behalen, zal het kabinet de maatregel de komende tijd verder uitwerken,
onder andere binnen de SDE++. Uit het eindadvies van PBL voor de SDE++
2025 blijkt dat de onrendabele top voor BECCS (nieuwe
post-combustion-CO2-afvang bij bestaande AVI- en
BEC-installaties) 223 tot 273 euro per ton CO2 is.
40
Wat was de opgetelde CO2-reductie van de plasticheffing en de
circulaire plasticnorm die het kabinet wil schrappen? (toelichting op de
besluitvorming, p. 5)
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 16.
41
Wat betekent het verhogen van de afvalstoffenheffing, zoals voorgesteld
in de technische invulling door het kabinet, voor de stijging van de
afvalstoffenheffing bij bedrijven en huishoudens? (toelichting op de
besluitvorming, p. 5)
Antwoord
Het effect van het verhogen van de afvalstoffenbelasting op de
afvalstoffenheffing die gemeenten in rekening brengen bij huishoudens,
en op de tarieven die afvalverwerkers rekenen aan bedrijven die niet
onder een gemeentelijke afvalstoffenheffing vallen, is afhankelijk van
de mate van gedragsverandering die als gevolg hiervan plaatsvindt. De
belasting per kilogram afval neemt toe, maar als bedrijven en
huishoudens minder afval ongescheiden inleveren, drukt dat hun totale
lasten. De verhoging kan aanleiding zijn voor afvalverwerkers om meer
nascheiding en recycling toe te passen, voor gemeenten om beleid te
voeren gericht op de vermindering van de hoeveelheid te verbranden afval
en op meer gescheiden inzameling van afval zodat meer recycling kan
plaatsvinden, en voor bedrijven om meer circulair om te gaan met hun
reststromen. De lasteneffecten worden verder getoetst in de
impactanalyse naar het voorgenomen maatregelenpakket die nu uitgevoerd
wordt en met Prinsjesdag aan de Kamer zal worden gestuurd.
Zie ook het antwoord op vraag 44 over de invloed van het verhogen van de afvalstoffenheffing op kosten voor bedrijven en huishoudens.
Overigens is de verhoging van de afvalstoffenbelasting een technische invulling; aan de Plastictafel is gevraagd om met een alternatief beprijzingsvoorstel te komen dat past binnen de afgesproken randvoorwaarden.
42
Tot hoeveel megaton CO2-reductie in 2030 en daarna
leidt het verhogen van de CO2-heffing voor AVI’s zoals
voorgesteld in de technische invulling door het kabinet? Welk deel
daarvan komt tot stand door CO2-opslag? Om welke AVI’s gaat
dat? (toelichting op de besluitvorming, p. 5)
Antwoord
Er is geen afzonderlijke raming gemaakt voor het effect van de
aanscherping van de CO2-heffing, maar één raming voor het
pakket van aanvullende beprijzingsmaatregelen in de afvalsector.
Per saldo leidt aanscherping van de afvalstoffenbelasting en de CO2-heffing tot extra fossiele CO2-reductie in 2030 en telt het afvangen van biogene CO2-emissies mee als koolstofverwijdering. De totale CO2-reductie die telt voor het nationale klimaatdoel komt hierdoor uit op afgerond 2 Mton in 2030.
Op basis van de aangekondigde aanscherping van de CO2-heffing industrie specifiek voor afvalverbrandingsinstallaties en afgegeven SDE++ beschikkingen, verwacht het kabinet op dit moment dat in 2030 voor ongeveer 1,5-2 Mton aan CO2 wordt afgevangen door afvalverbrandingsinstallaties (fossiel en biogeen). Deze inschatting is onzeker. Zo is niet met zekerheid te zeggen of alle AVI’s die een SDE++-beschikking hebben, een definitief contract met Aramis zullen afsluiten.
Daarbovenop wordt nog een daling verwacht van afvalverbranding door verminderde import en meer scheiden van afval.
Er is ook een beperkt reductie-effect bij afvalstort te verwachten.
Na 2030 is er meer opvangcapaciteit en hebben bedrijven een langere periode gehad om te anticiperen op de hogere CO2-heffing. De verwachting is dat de CCS inzet toeneemt, waarbij in 2035 de ruime meerderheid van de CO2 afgevangen wordt voor CCS.
De plausibiliteit van de aannames onder de raming wordt de komende maanden gevalideerd in een extern onderzoek.
43
Zijn er naast de fiches voor het Klimaatfonds nog andere stukken
voorbereid (zoals door andere ministeries I&W, LVVN en Financiën)
ter besluitvorming voor het klimaatpakket en zo ja, kunt u deze met de
Kamer delen?
Antwoord
De afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen over mogelijke klimaat- en energiemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld het IBO-Klimaat10 en de Keuzewijzer Klimaat11. Onderzoeksbureau CE-Delft heeft de maatregelen die in deze rapporten staan in één overzicht in kaart gebracht – inclusief een inschatting van het reductie-effect van maatregelen12. Ook wordt er jaarlijks een speelveldtoets uitgevoerd naar de effecten van het klimaatbeleid op het internationale speelveld voor bedrijven.13 Daarnaast zijn er diverse partijen die ideeën hebben aangedragen, bijvoorbeeld de Klimaatjongeren, NVDE, G40 en Uitvoeringsorganisaties. Deze informatie is reeds openbaar beschikbaar en/of met de Kamer gedeeld.
Sinds het najaar in 2024 heb ik meerdere gesprekken gevoerd met mijn collega bewindspersonen over de richting van en mogelijke maatregelen voor het Pakket voor Groene Groei. Voor de voorbereiding van deze gesprekken zijn agenda’s opgesteld met de bespreekpunten en verschillende opties tot maatregelen die toen op tafel lagen. De informatie in deze stukken betreft nadrukkelijk voorstellen om een gedeeld beeld te krijgen over het effect van maatregelen en de wenselijkheid ervan. Niet alle agenda’s zijn van tevoren afgestemd door de bewindspersonen en betreffen dus geen politiek gedragen uitkomsten. Deze stukken geven bovenop de reeds met uw Kamer gedeelde informatie inzicht in de totstandkoming van het maatregelenpakket en daarom acht ik het in dit geval van belang om deze informatie met uw Kamer te delen. In het overzicht is opgenomen in welke documenten en om welke reden informatie onleesbaar is gemaakt.
De minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis van deze informatie besloten tot een maatregelenpakket. Daarbij is onder andere gekeken naar het CO2-effect en de uitvoerbaarheid van maatregelen, maar ook het effect op de lasten en internationale concurrentiepositie van bedrijven, evenals de beschikbare middelen in het Klimaatfonds. Tijdens politieke besluitvorming zijn er uiteindelijk keuzes gemaakt / varianten van maatregelen gekozen - die niet altijd zijn opgenomen in de agenda’s, waardoor de stukken zoals opgenomen in de bijlage bij deze beantwoording niet altijd aansluiten bij de maatregelen die uiteindelijk zijn opgenomen in het pakket.
44
In hoeverre kunnen AVI’s een hogere CO2-heffing doorberekenen
aan bedrijven en huishoudens? Wat betekent dit voor de
afvalbelastingdruk voor bedrijven en huishoudens? Komt dit bovenop de
voorgestelde verhoging van de afvalstoffenheffing? (toelichting op de
besluitvorming, p. 5)
Antwoord
De AVI's kunnen ervoor kiezen om de hogere kosten die zij hebben als
gevolg van de CO2-heffing industrie door te berekenen aan
bedrijven en gemeenten, afhankelijk van de looptijd van reeds
afgesproken contracten. Datzelfde geldt voor de kosten als gevolg van de
verhoging van de afvalstoffenbelasting. Het effect op de kosten die
bedrijven en huishoudens zullen ervaren hangt af van de
gedragsaanpassingen van de verschillende partijen, zoals beschreven in
het antwoord op vraag 41.
45
Wanneer de plastictafel er niet in slaagt om met een voorstel te komen
waarmee 2 megaton CO2-reductie in 2030 en structureel 567
miljoen aan inkomsten gerealiseerd kan worden, hoe worden deze beoogde
CO2-reductie en inkomsten dan alsnog gerealiseerd? Wat is de
deadline voor de plastictafel om met een voorstel te komen? (toelichting
op de besluitvorming, p. 5)
Antwoord
Als de Plastictafel niet met een voorstel komt dat aan de
randvoorwaarden voldoet, heeft het kabinet afgesproken de technische
invulling zoals beschreven in het Pakket voor Groene Groei14 uit te voeren (aanscherping
CO2-heffing industrie specifiek voor AVI's en verhoging van
de afvalstoffenbelasting). Als het voorstel gedeeltelijk voldoet, kan
het kabinet overwegen (delen van) het voorstel over te nemen en voor de
resterende opgave de technische invulling voor zover nodig uit te
voeren. De Speciaal Regeringsvertegenwoordiger Circulaire Economie is
gevraagd om uiterlijk 30 juni a.s. schriftelijk te rapporteren over de
uitkomsten van de gesprekken aan de Plastictafel.
46
Kunt u kwantificeren hoe de maatregelen uit het pakket zouden optellen
tot 10 megaton?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 37.
47
Kunt u per maatregel toelichten hoeveel megaton
CO2-reductie u ermee denkt te realiseren?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 14.
48
Hoe weet u dat dit pakket voldoende zal zijn om klimaatdoelen te
halen?
49
Hoeveel reductie heeft u beoogd te realiseren bij het samenstellen van
het pakket? Hoe heeft u dit doel bepaald en hoe heeft u hierop
aangestuurd?
Antwoord op vragen 48, 49
Met het Pakket voor Groene Groei is beoogd het emissiereductiedoel voor
2030, namelijk 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990, binnen bereik
te brengen. Het kabinet heeft hierop ingezet door maatregelen te treffen
die bijdragen aan het op orde brengen van de randvoorwaarden, zoals het
versnellen van vergunningsprocedures of aanleg van
energie-infrastructuur. Daarnaast zijn in alle sectoren logische stappen
gezet die bijdragen aan versnelling van de verduurzaming, rekening
houdend met de uitvoerbaarheid en effect van maatregelen op bijvoorbeeld
lasten en internationale concurrentiepositie. Deze stappen zijn logisch
omdat ze aansluiten op al ingezet beleid, of op beleid dat er vanuit
Europa aankomt. De totale CO2-uitstoot in 2030 is ook
afhankelijk van andere factoren, zoals economische groei, ontwikkeling
van CO2- en energieprijzen en ontwikkelingen in andere
landen. Het integrale effect van deze maatregelen, inclusief
bovengenoemde factoren, zal zover mogelijk door PBL worden meegenomen in
de KEV2025 – en PBL zal daarbij ook een inschatting geven van de kans op
het behalen van de CO2-reductiedoelen.
50
Welke maatregelen zijn afgevallen bij het samenstellen van het
pakket?
Antwoord
De afgelopen jaren zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen over
mogelijke klimaat- en energiemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld het
IBO-Klimaat en de Keuzewijzer Klimaat. Onderzoeksbureau CE-Delft heeft
een onderzoek uitgevoerd en de maatregelen die in deze rapporten staan
in één overzicht in kaart gebracht – inclusief een inschatting van het
reductie-effect van maatregelen. Daarnaast zijn er diverse partijen die
ideeën hebben aangedragen, bijvoorbeeld de Jongeren en
uitvoeringsorganisaties.
De minister van KGG heeft samen met de betrokken (sector)bewindspersonen op basis van deze informatie besloten over een maatregelenpakket. Daarbij is onder andere gekeken naar het CO2-effect en de uitvoerbaarheid van maatregelen, maar ook het effect op de lasten en internationale concurrentiepositie van bedrijven, evenals de beschikbare middelen in het Klimaatfonds.
51
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen de Jonge Klimaatbeweging
(JKB), Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE), Maatschappelijke
Alliantie en G40 die in het aanvullend klimaatpakket zijn
overgenomen?
Antwoord
De actieve betrokkenheid en inbreng van de genoemde maatschappelijke
partijen wordt zeer gewaardeerd. De minister van KGG heeft samen met de
betrokken (sector)bewindspersonen op basis van onder andere de input van
het Jongerenakkoord, het rapport van de NVDE, suggesties van de
Maatschappelijke Alliantie en G40 een afweging gemaakt om tot het Pakket
voor Groene Groei te komen. Daarbij heeft het kabinet onder andere
gekeken naar het CO2-effect, de uitvoerbaarheid van
maatregelen en effecten op bijvoorbeeld lasten, internationale
concurrentiepositie en de beschikbare middelen in het Klimaatfonds. Zo
houdt het kabinet, in lijn met het advies van de NVDE en de
Maatschappelijke Alliantie, vast aan het streven van een
CO2-vrije elektriciteitssector in 2035 en vult dit verder in
met versnelde opbouw van CO2-vrij regelbaar vermogen.
Daarnaast zet het Pakket voor Groene Groei verder in op CCS en waterstof
waar de Maatschappelijke Alliantie toe oproept.
Het kabinet maakt in lijn met de voorstellen van meerdere partijen ook meer middelen vrij voor de verduurzaming van slecht geïsoleerde woningen via het Nationaal Isolatie Programma (NIP) en het Nationaal Warmtefonds, en voor de verdere uitrol van warmtenetten. Daarnaast wordt ook een aanvraag ingediend bij de Europese Commissie om het Social Climate Fund deels in te zetten voor gerichte actie tegen energiearmoede. Ook het aanmoedigen van biobased bouwen werd in de verschillende rapporten voorgesteld, waar gehoor aan is gegeven met het stimuleren van het gebruik van biobased materialen door middel van een ketenbenadering. Ook de normering van de warmtepomp werd door meerdere partijen voorgesteld. Met het Hoofdlijnenakkoord is de normering om een warmtepomp te installeren op vervangingsmoment geschrapt. Het kabinet wil echter wel verder met het stimuleren van de (hybride) warmtepomp omdat deze een zeer aantrekkelijke optie is en blijft, en verkent daarom hoe te borgen dat mensen overstappen op dit duurzame alternatief wanneer dat financieel verstandig is.
Binnen de mobiliteit wordt in lijn met verschillende voorstellen de ingroei van EV in de zakelijke leasemarkt versneld, de inzet van hernieuwbare energie geleidelijk verhoogd en zoals de Maatschappelijke Alliantie bepleit worden extra middelen vrijgemaakt voor de verbetering van laadinfrastructuur. Ook wordt door jongeren aandacht gevraagd voor het OV en de rol hiervan in de toekomst. Het kabinet is wat dit onderwerp betreft voornemens middelen uit het Social Climate Fund (SCF) in te zetten om openbaar vervoer beschikbaar te maken voor mensen met een laag inkomen.
52
Hoe wordt met de Voorjaarsnota en het aanvullende klimaatpakket
uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraken met medeoverheden op
het gebied van klimaat en energie?
Antwoord
In 2025 worden nieuwe bestuurlijke afspraken gemaakt met medeoverheden
gericht op de uitvoering van de energietransitie en het decentrale
energiesysteem. Het klimaatpakket ondersteunt deze uitvoering met
maatregelen op het gebied van warmte en elektriciteit. Daarnaast is
specifiek voor de provincies een extra reservering gemaakt van 10
miljoen euro per jaar voor uitvoeringsmiddelen, in totaal 50 miljoen
euro. In de Voorjaarsnota van 2026, als de nieuwe bestuurlijke afspraken
zijn gemaakt, worden de doelstellingen en corresponderende middelen
opnieuw bezien.
53
Op welke momenten en op welke wijze zijn medeoverheden betrokken bij de
totstandkoming van het gepresenteerde klimaatpakket? En hoe is hierbij
rekening gehouden met hun uitvoeringscapaciteit?
54
Hoe waarborgt het klimaatpakket en de Voorjaarsnota dat medeoverheden
voldoende middelen ontvangen om hun wettelijke verantwoordelijkheid te
kunnen nemen in relatie tot de klimaatopgaven?
Antwoord op vragen 53 en 54
Bij de totstandkoming van het klimaatpakket is regelmatig en op
verschillende niveaus overlegd met de medeoverheden. Allereerst wordt
bij de vormgeving van individuele beleidsmaatregelen waarbij gemeenten,
provincies en/of waterschappen een uitvoerende rol spelen door
beleidsmedewerkers overlegd met de VNG, het IPO en de UvW. Daarbij wordt
in samenspraak bekeken of de vormgeving van de maatregel aansluit bij de
uitvoeringspraktijk. Daarnaast is de besluitvorming die leidde tot het
klimaatpakket meermaals besproken in reguliere directeuren- en
bestuurlijke overleggen met de VNG, het IPO en de UvW.
Bij het samenstellen van het klimaatpakket is rekening gehouden met de uitvoeringscapaciteit van medeoverheden. Medeoverheden ontvangen voor de jaren 2026 t/m 2030 ruim € 3,8 miljard voor de uitvoering van hun klimaat- en energietaken. De Raad voor het Openbaar Bestuur adviseerde in 2024 dat aanvullende middelen benodigd zijn.15 Het Rijk stelde daarom in 2024 al aanvullende middelen ter beschikking voor werkzaamheden rondom energie-infrastructuur en energiehubs. Bij de afgelopen voorjaarsbesluitvorming zijn geen aanvullende algemene uitvoeringsmiddelen vrijgemaakt voor de medeoverheden. Wel zijn er gesprekken gevoerd met medeoverheden om te achterhalen waar met name aanvullende middelen nodig zijn. Daaruit bleek dat provincies direct middelen nodig hebben voor hun aanpak van netcongestie. Het kabinet heeft om die reden hiervoor € 50 mln. beschikbaar gesteld. Het Rijk en de medeoverheden blijven in gesprek over de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid en de toereikendheid van de uitvoeringscapaciteit van medeoverheden.
55
Kunt u aangeven wat de te verwachten lastenverlichting is van de
maatregelen genomen in het klimaatpakket en de voorjaarsnota afgezet
tegen de te verwachten kostenstijgingen van onder andere energie
(elektriciteit/gas) en netbeheerkosten (het IBO bekostiging
elektriciteitsinfrastructuur) voor een gemiddeld huishouden met een
gasaansluiting?
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de
energiebelasting in 2026-2028 met €200 miljoen per jaar (€600 mln.
cumulatief) te verhogen. Dit betekent een lastenverlichting van €18,60
per jaar ten opzichte van het basispad. Het voordeel komt terecht bij
elke elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde
verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote
deel van de bedrijven en instellingen.
In het basispad zit echter een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting per aansluiting. De netto lastenverlichting ten opzichte van dit jaar is €4,15 in 2026, €3,93 in 2027 en €4,50 in 2028.
Deze verhoging van de belastingvermindering komt bovenop de verlaging van de energiebelasting op het verbruiksdeel van elektriciteit van 1,3 cent per kWh tot een verbruik van 10.000 kWh, die al was voorzien in het basispad voor 2026. Dit levert huishoudens met een gemiddeld verbruik een voordeel op van ongeveer €25 per jaar. De energiebelastingtarieven op aardgas per m3 nemen komend jaar tot slot toe met 0,55 cent. Dit betekent een lastenverzwaring voor huishoudens van circa € 5.
In het IBO-rapport wordt becijferd dat de netwerktarieven voor elektriciteit voor huishoudens naar verwachting zullen stijgen met circa 7,6% per jaar. Op basis van het huidige nettarief voor elektriciteit (2025) van €368,09 zou dit betekenen dat de tarieven de komende periode ieder jaar met ongeveer €30 toenemen. Met een positieve grondhouding kijkt het kabinet of aan vier randvoorwaarden voldaan wordt voor amortisatie. Uiterlijk bij Prinsjesdag dit jaar wordt hierover een besluit genomen. Amortisatie heeft een effect op de nettarieven van alle gebruikers van het elektriciteitsnet. Hoe groot is afhankelijk van de vormgeving.
Tegelijkertijd hebben de netbeheerders een voorstel voor tijdsafhankelijke nettarieven uitgewerkt met als uitgangspunt: het betalen naar gebruik. In dit voorstel zullen de meeste huishoudens, met name zij met een laag verbruik, besparen op de nettarieven. Het kabinet staat hier in principe positief tegenover en verkent daarom de impact van een tijdsafhankelijk nettarief en mogelijkheden om eventuele nadelige effecten tegen te gaan. De ACM zal het voorstel toetsen aan relevante wet- en regelgeving en een consultatie houden, waarin belanghebbenden kunnen reageren op het voorstel. Uiteindelijk zal de ACM een besluit nemen over de invoering van een nieuw nettarief.
De ontwikkeling van energieprijzen zijn lastig te voorspellen, maar de groothandelsprijzen op lange termijn lijken op dit moment redelijk stabiel. Door de invoering van ETS2 en de bijmengverplichting groen gas zullen gasprijzen voor consumenten naar verwachting wel toenemen in de komende jaren. Het merendeel van de Nederlandse huishoudens op dit moment een vast contract, waardoor zij prijsschommelingen niet direct terugzien op de rekening.
56
Kunt u uitleggen hoe de bezuiniging van 600 miljoen euro op het
Klimaatfonds om de energiebelasting te verlagen zich verhoudt tot de
wettelijke doelstelling van 55% CO₂-reductie in 2030?
Antwoord
De belastingvermindering binnen de energiebelasting is een vast bedrag
per elektriciteitsaansluiting dat ongeacht de hoeveelheid verbruikte
energie in mindering wordt gebracht op de energierekening. Dit heeft
geen invloed op het energieverbruik en daarmee gepaard gaande de
CO2-uitstoot t/m 2030.
57
Wat zijn de gevolgen voor het klimaatbeleid van de bezuiniging van 600
miljoen euro door de verlaging van de energiebelasting? Kunt u dit
uitsplitsen met perceel?
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de
energiebelasting in 2026-2028 met € 200 mln. per jaar (€ 600 mln.
cumulatief) te verhogen. Dit bedrag is voor het grootste deel
gefinancierd uit de vrije ruimte van het Klimaatfonds en daarmee de
facto het perceel Kernenergie (€ 400 mln.). De overige € 200 mln. komt
uit de andere percelen van het Klimaatfonds, met uitzondering van het
perceel CO2-vrije gascentrales, omdat middelen uit dit
perceel al waren ingezet voor de dekking van prioritaire maatregelen
voor netcongestie. Het perceel Energie-infrastructuur is met € 41 mln.
gekort door verlaging van de middelen voor het Waarborgfonds
warmtenetten. Het perceel Vroege fase opschaling is met € 72 mln.
gekort. Dit is ingevuld door de volgende maatregelen: € 50 mln.
Elektrolyse: onshore productiesubsidies deel 3, € 19,6 mln. iDSR, en €
2,4 mln. Algemene reservering uitvoeringskosten. Het perceel
Verduurzaming industrie en innovatie mkb is gekort met € 58 mln. via
reeds naar KGG overgehevelde VEKI-middelen. Het perceel Verduurzaming
gebouwde omgeving is met € 29 mln. gekort door verlaging van de
ISDE.
De ombuiging op het perceel kernenergie en energie-infrastructuur hebben
geen invloed op het doelbereik in 2030, omdat deze randvoorwaardelijk
zijn. De overige ombuigingen kunnen een beperkt negatief effect hebben
op het doelbereik in 2030. Het CO2-effect van
Klimaatfondsmaatregelen is meestal beperkt, omdat deze meestal veelal
gericht zijn op het op orde brengen van de randvoorwaarden en het
reductie-effect voornamelijk wordt gedreven door bijbehorende normering
of beprijzing.
58
Welk voordeel heeft een gemiddeld huishouden per maand aan de verlaging
van de energiebelasting ten opzichte van 2024?
Antwoord
In de Voorjaarsnota is afgesproken om de belastingvermindering in de energiebelasting in 2026-2028 met €200 miljoen per jaar (€600 mln. cumulatief) te verhogen. Dit betekent een lastenverlichting van €18,60 per jaar per huishouden ten opzichte van het basispad, dit komt neer op circa €1,50 per maand. Het voordeel komt terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een zogenoemde verblijfsfunctie, dus geldt naast huishoudens ook voor het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.
In het basispad zit echter een verlaging van de belastingvermindering van 2025 naar 2026. Als dit effect wordt meegenomen is sprake van een lagere netto lastenverlichting per aansluiting.
In het jaar 2024 bedroeg de vaste belastingvermindering €521,78, in 2025 is dit €524,95. Op basis van de afspraak in de Voorjaarsnota wordt de hoogte van de belastingvermindering in de komende jaren: € 529,10 in 2026, €228,88 in 2027 en €229,45 in 2028. Ten opzichte van 2024 gaat het daarmee om een voordeel van €7 tot €8 per jaar, dit gaat gemiddeld om ongeveer 60 cent per maand.
59
Hoeveel geld is er vanuit de begroting en het klimaatfonds nu
beschikbaar voor warmtenetten in de jaren tot 2030 en hoe verhoudt zich
dat tot de middelen in de vorige verdeling van het klimaatfonds en de
begroting die gepresenteerd was met Prinsjesdag 2024?
Antwoord
Vanuit het Klimaatfonds is er € 1,8 mld. beschikbaar gesteld voor de
collectieve warmte, waarvan € 1,4 mld. voor de Warmtenetten
Investeringssubsidie (WIS) en € 0,4 mld. voorwaardelijk voor maatregelen
ter ondersteuning van de warmtetransitie, specifiek de Nationale
Deelneming Warmte en het Waarborgfonds, zoals ook toegelicht in het
antwoord op vraag 7.
Er is 218,5 mln. meer beschikbaar ten opzichte van de Ontwerpbegroting
Klimaatfonds 2025. Dit betreft een toename van € 398,5 mln. door
bovengenoemde voorwaardelijke toekenningen voor de Nationale Deelneming
Warmte en het Waarborgfonds. Tegelijkertijd is het budget van de WIS met
€180 mln. naar beneden bijgesteld ten opzichte van vorig jaar als gevolg
van de naar beneden bijgestelde ambitie voor het aantal aansluitingen
aan warmtenetten (geen 500.000 maar 200.000 in 2030). Ook blijken de
kosten in de praktijk niet snel omlaag te gaan, waardoor het te
subsidiëren bedrag hoger blijft dan eerder voorzien. De € 180 mln. die
hiermee vrijkomt wordt ingezet voor de maatregel Nationale Deelneming
Warmte.
Ten slotte zijn er ook meer generieke middelen beschikbaar zoals de
SDE++ en ISDE, die niet specifiek voor collectieve warmte zijn maar daar
wel voor kunnen worden aangewend.
60
Hoe zijn de middelen voor warmtenetten onderverdeeld in de verschillende
maatregelen en voor welke onderdelen van de aanleg van warmtenetten
biedt dit ondersteuning (uitvoeringskosten, aanleg transportnet, aanleg
distributienet, aansluiting, kosten warmte, etc.)?
Antwoord
In de antwoorden op vraag 7 en 59 is de onderverdeling van de
Klimaatfondsmiddelen voor warmtenetten geschetst. De WIS biedt
ondersteuning voor investeringskosten die gepaard gaan met de aanleg van
een energie-efficiënt warmtenet, van bron tot en met aansluiting.
Ook zijn er reserveringen onder voorwaarden opgenomen voor het waarborgfonds en de nationale deelneming. Deze instrumenten beogen de uitvoeringskracht van (publieke) warmtebedrijven te vergroten. Met het waarborgfonds wordt het eenvoudiger en goedkoper om vreemd vermogen aan te trekken. Met de Nationale Deelneming kan het Rijk medeoverheden ondersteunen in de rol van medeaandeelhouder in warmtebedrijven.
Verder zijn er ook meer algemene instrumenten waar onderdelen van de warmteketen gebruik van kunnen maken, zoals SDE++ voor de verduurzaming van onder andere warmtebronnen, en de ISDE voor inpandige kosten, waaronder voor aansluiting op een warmtenet.
61
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hoeveel middelen
ontvangen uit de Indirecte kostencompensatie ETS (IKC)?
Antwoord
Vorig jaar ontvingen 48 bedrijven IKC. In totaal werd er voor €147
miljoen aan IKC uitgekeerd, waarvan bijna 30% naar bedrijven in de
chemiesector ging, 45% naar de metaalsector, 22% naar de papier- en
kartonsector en het resterende deel naar overige bedrijven. Deze cijfers
zijn gepubliceerd op de website van RVO in de rapportage over de
subsidieregeling.
62
Welke voorwaarden worden er gesteld aan bedrijven die zich aanmelden
voor de IKC? Hoe wordt dit gecontroleerd?
Antwoord
Om in aanmerking te komen voor het ontvangen van IKC moet aan de
volgende voorwaarden worden voldaan:
Het bedrijf valt onder één van de door Europese commissie vastgestelde IKC-sectoren.
De indirecte emissiekosten mogen niet het gevolg zijn van productieprocessen waarbinnen energiedragers worden verwerkt en worden geproduceerd met als doel meer dan 50 procent van de energiedragers te produceren met een fossiele oorsprong.
De subsidieaanvrager moet, indien van toepassing, hebben voldaan aan zijn verplichting een energie-audit uit te voeren op grond van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie.
Voor het ontvangen van IKC geldt in Nederland als voorwaarde dat bedrijven minstens 50% van de ontvangen middelen moeten investeren in CO₂-reducerende maatregelen die leiden tot een jaarlijkse CO₂-reductie van minimaal 3%. Wanneer dit doel voor een bedrijf niet haalbaar blijkt te zijn, kan de aanvrager onder voorwaarden toch subsidie krijgen, mits binnen twee jaar minstens 30% van het elektriciteitsverbruik uit koolstofvrije bronnen komt.
RVO beoordeelt de binnengekomen aanvragen en controleert of de aanvrager aan de bovengenoemde voorwaarden heeft voldaan.
63
Hoe bent u uitgekomen op het bedrag van 500 miljoen euro voor de IKC
voor de komende drie jaar? Welke berekeningen liggen hieraan ten
grondslag? Hoe zorgt u ervoor dat dit terechtkomt bij de bedrijven die
het het meest nodig hebben?
Antwoord
Het budget is als volgt tot stand gekomen. Voor deze regeling kwamen
afgelopen jaar ongeveer 50 tot 60 bedrijven in Nederland in aanmerking,
op basis van de EU ETS-staatssteunrichtsnoeren. Het aantal bedrijven
verandert in principe niet met de huidige EU richtlijnen. Voor de te
hanteren ETS-prijs over 2024 met uitkering in 2025 geldt een bedrag van
€ 89,29. Voor de te hanteren ETS-prijs over 2025 met uitkering in 2026
geldt een bedrag van € 68,86. Voor de berekening van de claim voor de
jaren na 2026 is uitgegaan van een CO2-prijs van €80/ton
zonder verdere indexatie.
Het subsidiebedrag per bedrijf komt tot stand met de formule zoals gedefinieerd in de regeling. In deze formule worden de steunintensiteit, CO2-emissiefactor, CO2-prijs, product specifieke efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik en de hoeveelheid geproduceerd product met elkaar vermenigvuldigd.
Het budget komt terecht bij de bedrijven die hard worden geraakt door de indirecte kosten die elektriciteitsproducenten aan hun afnemers doorberekenen. Dit zijn tevens de bedrijven met het grootste risico op productieweglek naar landen buiten de EU, waar productie vaak tot 2,5 keer CO2-intensiever is.16
64
Er wordt in de voorwaarden voor de IKC gesteld dat bedrijven die
gebruikmaken van de IKC 50% van de ontvangen subsidie investeren in
CO2-reducerende maatregelen: wat zijn de criteria hiervoor en
hoe wordt dit gemeten?
Antwoord
De subsidieaanvrager moet bij aanvraag een CO2-reductieplan
aanleveren waaruit blijkt dat, uiterlijk 2030, in totaal ten minste 50
procent van het subsidiebedrag wordt geïnvesteerd in maatregelen die
leiden tot ten minste 3 procent reductie per jaar van de
broeikasgasemissies van de onderneming. RVO beoordeelt dit plan. Indien
RVO een subsidiebeschikking afgeeft worden hier de volgende verplichting
aan gesteld:
De aanvrager moet jaarlijks een monitoringsrapportage indienen (bij RVO) over de voortgang van de uitvoering van het CO2-reductieplan.
Als de subsidieaanvrager de maatregelen uit het CO2-reductieplan heeft uitgevoerd kan een verzoek tot vaststelling worden ingediend (bij RVO). De subsidieaanvrager zal bewijsstukken moeten aanleveren waaruit blijkt dat 50% van het subsidiebedrag daadwerkelijk is geïnvesteerd in de maatregelen.
Wijzigingen in het CO2-reductieplan dienen vooraf bij RVO te worden gemeld en is toestemming voor nodig.
RVO beoordeelt de bovenstaande zaken en zal de subsidie definitief vaststellen conform beschikking op het moment dat het bedrijf aan de bovengenoemde voorwaarden heeft voldaan.
65
Wat betekent het verlengen van de Indirecte Kosten Compensatie voor
ETS-rechten voor de CO2-uitstoot de komende jaren? Klopt het
dat het wegnemen van deze prijsprikkel leidt tot minder
CO2-reductie?
Antwoord
Het precieze effect van de IKC is afhankelijk van verschillende
factoren, maar er kan niet gesteld worden dat het verstrekken van IKC
leidt tot minder CO2--reductie. Zie voor verdere toelichting
het antwoord op vraag 12.
66
Aangezien wordt gesteld dat het tariefpad van CO2-heffing tot
2030 niet wordt aangepast, klopt het dat het tariefpad blijft zoals dat
wat is gesteld in voetnoot 4) Prijspad in euro per ton (prijspeil 2025):
2026:100,7, 2027:113,6, 2028:126,4, 2029:139,3 en 2030: 152,1?
Antwoord
Ja, dit klopt.
67
Kunt u een overzicht geven van wat de jaarlijkse reductiefactor wordt
van 2025 tot en met 2032, waardoor bedrijven onder de
CO2-heffing niet in 2030 maar in 2032 aan het heffingsdoel
hoeven te voldoen?
Antwoord
Zie antwoord op vraag 13.
68
Gegeven dat het kabinet open staat voor alternatieven die in
aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen
(gelijk aan het heffingsdoel van de CO2- heffing) en
klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt: wat is het precieze
heffingsdoel van de CO2-heffing?
Antwoord
Het ontwerp van de CO2-heffing is gericht op een
restemissiedoel in 2030. Bij indiening van het wetsvoorstel voor de
CO2-heffing industrie, bedroeg dit restemissiedoel 34,43 Mton
(op basis van de KEV2019). Dit doel is vervolgens twee keer
aangescherpt. Naar aanleiding van het coalitieakkoord van Rutte IV is
het heffingsdoel aangescherpt met 4,85 Mton en afgelopen zomer met 1
Mton, specifiek bij de afvalverbrandingsinstallaties. Het huidige
heffingsdoel komt daarmee op 28,59 Mton in 2030.
Een belangrijke opmerking hier is dat de emissies die onder de heffing vallen niet gelijk zijn aan de emissies die onder het industriedoel vallen. Zo zijn er emissies die wel onder het industriedoel vallen en niet onder de heffing (bijvoorbeeld bij ETS2 sectoren) en vice versa (bijvoorbeeld emissies bij elektriciteitsopwek vanuit industriële restgassen). Het behalen van het heffingsdoel komt daardoor niet 1 op 1 overeen met het behalen van het industriedoel.
69
Hoeveel inkomsten loopt de overheid mis door het aanpassen van de
CO2-heffing of hoeveel levert het de overheid aan
heffingsinkomsten op (van 2025 t/m 2032)?
Antwoord
Voor de CO2-heffing industrie geldt dat indien er sprake is
van opbrengsten, deze worden teruggesluisd naar de industrie, en
daardoor loopt de overheid aldus beschouwd geen inkomsten mis. Omdat de
exacte aanpassingen nog niet bekend zijn is het nog niet mogelijk om een
nieuwe raming van de opbrengsten te maken. Met Prinsjesdag wordt een
nieuwe raming voor de resterende jaren van deze kabinetsperiode
gepubliceerd.
70
Waar wordt de aanpassing op de CO2-heffing uit gedekt?
Antwoord
De opbrengsten van de CO2-heffing worden teruggesluisd naar
de industrie via het Klimaatfonds. Binnen het Klimaatfonds zijn deze
middelen ingezet voor diverse maatregelen waaronder het vollooprisico
voor Aramis en de IKC. Indien uit de nieuwe raming blijkt dat deze naar
beneden wordt bijgesteld zal met Prinsjesdag bekeken worden op welke
budgetten binnen het perceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb
een navenante bijstelling zal worden doorgevoerd.
Kamerstukken II 2024/25, 32 813, nr. 1425.↩︎
Kamerbrief 29023-562, 4 april 2025↩︎
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/85666NED/table?ts=1748261247223↩︎
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81156ned/table?ts=1748260359611↩︎
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/81156ned/table?ts=1748261948370↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 30 872, nr. 306↩︎
Kamerstukken. 32645 nr. 156↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/03/13/bijlage-2-hoofdrapport-ibo-klimaat↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/11/29/ezk-keuzewijzer-klimaat-en-energie-rapport-4-december-2023↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2025/04/25/inventarisatie-klimaat--en-energiemaatregelen-ministerie-kgg↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 33 043, nr. 114↩︎