[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36765 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Regels ter implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PbEU 2022, L 333) (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten)

Regels ter implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PbEU 2022, L 333) (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2025D26104, datum: 2025-06-02, bijgewerkt: 2025-06-04 15:41, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z11356:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


No. W16.24.00335/II 's-Gravenhage, 19 februari 2025

Bij Kabinetsmissive van 6 december 2024, no.2024002834, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels ter implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PbEU 2022, L 333) (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel implementeert de CER-richtlijn betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten. De verleners van essentiĆ«le diensten spelen een belangrijke rol bij het behoud van vitale maatschappelijke functies en economische activiteiten en vereisen daarom adequate bescherming. Het voorstel heeft tot doel deze functies en activiteiten te beschermen en roept hiertoe verplichtingen in het leven. Die verplichtingen omvatten onder meer het doen van een risicobeoordeling om alle relevante door de natuur en door de mens veroorzaakte risico’s in kaart te brengen, een zorgplicht om de weerbaarheid te vergroten en een meldplicht bij een incident dat de verlening van essentiĆ«le diensten verstoort of kan verstoren.

De implementatie van de richtlijn moet worden ingebed in bestaande structuren waarin verschillende partijen verantwoordelijkheden hebben op het gebied van de weerbaarheid van essentiƫle diensten. Het gaat daarbij om veel instanties omdat de reikwijdte van het voorstel zich uitstrekt over uiteenlopende maatschappelijke en economische activiteiten. Weerbaarheid is per definitie een sector-overstijgend onderwerp. Het is in die situatie van belang dat duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is, zowel wat betreft de instanties die het voorstel moeten uitvoeren als de entiteiten die de activiteiten verrichten waarop de in het voorstel voorziene verplichtingen van toepassing zijn.

De diversiteit van de entiteiten waarop het voorstel van toepassing is brengt ook met zich mee dat per sector moet worden beoordeeld op welke wijze de fysieke weerbaarheid moet worden verhoogd. Dit vergt onder meer betrokkenheid van de vakministers, die worden aangewezen als bevoegde autoriteit. Tegelijkertijd kent het wetsvoorstel aan de minister van Justitie en Veiligheid een coƶrdinerende taak toe. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert om nader in te gaan op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de coƶrdinerende taak en de (mede)betrokkenheid van de minister van Justitie en Veiligheid.

De Afdeling wijst erop dat de aan de vakministers toegekende bevoegdheid om toezicht te houden op basis van dit wetsvoorstel kan raken aan bevoegdheden die aan zelfstandige bestuursorganen zijn toegekend om voor bepaalde entiteiten toe te zien op de veiligheid van de door die entiteiten verrichte activiteiten. Het is van belang om te zorgen voor een duidelijke taakafbakening tussen vakministers en deze zelfstandige bestuursorganen om problemen door overlapping van bevoegdheden te vermijden.

De Afdeling adviseert om in het wetsvoorstel zoveel mogelijk te verduidelijken welke overheidsinstanties zijn uitgezonderd van het voorstel omdat zij activiteiten uitvoeren op het gebied van nationale veiligheid, openbare veiligheid, defensie of rechtshandhaving. De Afdeling adviseert bovendien om te verduidelijken of, en zo dit het geval is, op welke wijze, ten aanzien van het toezicht op de sector overheid wordt voldaan aan het vereiste van voldoende onafhankelijk toezicht, en zo nodig het voorstel aan te passen.

In verband met deze opmerkingen is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel en de toelichting.

1. Achtergrond en inhoud voorstel Wet weerbaarheid kritieke entiteiten

a. Implementatie CER-richtlijn, fysieke weerbaarheid en samenhang met NIS2

richtlijn
Het voorstel voor de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (hierna: Wwke) is gericht op de instandhouding van vitale maatschappelijke functies of economische activiteiten en het versterken van de weerbaarheid van kritieke entiteiten en het vermogen van die entiteiten om essentiĆ«le diensten te verlenen. (zie noot 1) Deze weerbaarheid heeft betrekking op bijvoorbeeld terroristische dreigingen, sabotage, of risico’s op het gebied van natuurrampen en klimaatverandering.

Het wetsvoorstel strekt tot de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2557. (zie noot 2) Deze richtlijn wordt hierna aangeduid als de CER-richtlijn, ontleend aan de woorden ā€˜critical entities’ en ā€˜resilience’, die voorkomen in de Engelstalige titel ervan. De implementatietermijn is op 17 oktober 2024 verstreken.

De doelstelling en systematiek van de CER-richtlijn hangen nauw samen met die van de gelijktijdig vastgestelde NIS2-richtlijn. (zie noot 3) Het voorstel voor een Cyberbeveiligingswet (hierna: Cbw) implementeert de NIS2-richtlijn. De Afdeling brengt over beide implementatievoorstellen gelijktijdig advies uit. De Cbw heeft betrekking op cyberveiligheid. Het voorliggende wetsvoorstel heeft uitsluitend betrekking op de fysieke weerbaarheid van entiteiten. Het is niet van toepassing op aangelegenheden die onder de voorgestelde Cbw vallen en evenmin op de beveiliging van de fysieke omgeving van netwerk- en informatiesystemen. (zie noot 4) Indien een entiteit op basis van de Wwke een kritieke entiteit is, is die entiteit van rechtswege een essentiƫle entiteit waarop de Cbw van toepassing is.

b. Hoofdlijnen voorstel Wwke
Het wetsvoorstel vereist dat ten aanzien van kritieke entiteiten veiligheids- en beveiligingseisen van toepassing zijn om hun weerbaarheid tegen risico’s en dreigingen te vergroten. Kritieke entiteiten zijn publieke of private organisaties die diensten aanbieden die van cruciaal belang zijn voor de instandhouding van vitale maatschappelijke functies, economische activiteiten, de volksgezondheid en openbare veiligheid of het milieu. (zie noot 5) Entiteiten worden door de minister die het aangaat aangewezen als kritieke entiteit. (zie noot 6)

Voor kritieke entiteiten geldt allereerst een zorgplicht. (zie noot 7) Deze plicht is erop gericht dat entiteiten maatregelen nemen om risico’s te beheersen en incidenten te voorkomen, of de gevolgen daarvan te beperken en herstel van hun operaties na incidenten te versnellen. Verdere invulling van de zorgplicht zal plaatsvinden door de kritieke entiteiten zelf, eventueel met behulp van sectorspecifieke voorschriften die worden gesteld in een EU-rechtshandeling, of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. (zie noot 8) Daarnaast rust op deze entiteiten een meldplicht. (zie noot 9) Op basis van deze plicht moeten kritieke entiteiten bij de bevoegde autoriteit (de verantwoordelijke minister) melding doen van een significant incident. Entiteiten hebben voorts een plicht om alle relevante door de natuur en door de mens veroorzaakte risico’s in kaart te brengen. (zie noot 10)

2. Afbakening van de reikwijdte

De richtlijn is niet van toepassing op "overheidsinstanties die activiteiten uitvoeren op het gebied van nationale veiligheid, openbare veiligheid, defensie of rechtshandhaving, met inbegrip van het onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten." (zie noot 11) Deze bepaling uit de richtlijn is vrijwel letterlijk overgenomen in het wetsvoorstel. Om welke organisaties het precies gaat wordt echter niet verder uitgewerkt. (zie noot 12) Volgens de toelichting gaat het "in ieder geval om het ministerie van Defensie en de politie". (zie noot 13) Overheidsinstanties waarvan de activiteiten slechts zijdelings verband houden met nationale veiligheid, openbare veiligheid, defensie of rechtshandhaving zullen via ontheffingen van de eerstverantwoordelijke minister worden uitgezonderd van de verplichtingen voorzien in het wetsvoorstel. (zie noot 14)

De woorden "in ieder geval", die in de toelichting worden gebruikt, roepen de vraag op welke organisaties nog meer geacht worden onder deze uitzondering te vallen. (zie noot 15) Zo is onduidelijk of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onder deze uitzondering moeten worden begrepen. Daarnaast is de vraag of het de bedoeling is dat de diensten, bedoeld in de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, onder de uitzondering zullen vallen.

De reikwijdte van een wet dient in hoofdzaak in de wet zelf te worden geregeld, omdat het een van de hoofdelementen van de wet is. (zie noot 16) Het is niet bevorderlijk voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid wanneer overheidsinstanties die over wezenlijke taken en bevoegdheden beschikken (zoals op het gebied van de nationale veiligheid), niet uitdrukkelijk in de wet worden uitgezonderd. Voor (onderdelen van) overheidsorganisaties waarvan de taken en bevoegdheden beperkter en minder indringend zijn, is nog voorstelbaar dat die - krachtens de wet - worden uitgezonderd bij algemene maatregel van bestuur.

De Afdeling adviseert deze uitzonderingen zo veel mogelijk te concretiseren in het wetsvoorstel.

3. Coƶrdinerende taak minister van Justitie en Veiligheid

De minister van Justitie en Veiligheid is eerstverantwoordelijk bewindspersoon voor de fysieke weerbaarheid van Nederland. Tegelijkertijd is bij de implementatie van de CER-richtlijn ervoor gekozen om de verschillende vakministers aan te wijzen als bevoegde autoriteit. (zie noot 17) Hierdoor is de uitvoering van de wet en de handhaving daarvan gespreid belegd. Om die reden is het van belang dat de minister van Justitie en Veiligheid coƶrdinerend kan optreden bij departementoverstijgende keuzes. Zo dient deze minister op basis van het voorstel betrokken te worden bij de nadere invulling van de samenwerking en ondersteuning die bevoegde autoriteiten bieden aan kritieke entiteiten (zie noot 18) en heeft hij een coƶrdinerende rol bij het bepalen van de strategie inzake de weerbaarheid van kritieke entiteiten. (zie noot 19) Daarnaast bevat het voorstel bepalingen waarbij besluiten door vakministers worden genomen ā€˜in overeenstemming met’ of ā€˜na overleg met’ de minister van Justitie en Veiligheid. (zie noot 20) Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het gaat om het aanwijzen van kritieke entiteiten. (zie noot 21)

In de toelichting ontbreekt een nadere uitwerking van de coƶrdinerende taak van de minister van Justitie en Veiligheid op basis van het voorstel. In tegenstelling tot het voorstel voor de Cbw, is in het voorstel voor de Wwke bovendien niet opgenomen dat de minister van Justitie en Veiligheid tot taak heeft om te zorgen voor sectoroverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten binnen Nederland. (zie noot 22) In dit verband is mede van belang dat de CER-richtlijn lidstaten opdraagt om ervoor te zorgen dat, indien er diverse bevoegde autoriteiten worden aangewezen, die autoriteiten doeltreffend samenwerken. (zie noot 23) Op basis van het voorstel en de toelichting is nog onvoldoende duidelijk op welke wijze aan deze taak invulling wordt gegeven, alsmede of de minister daarvoor in het voorliggende wetsvoorstel voldoende in positie wordt gebracht.

Verder is in de toelichting niet uiteengezet waarom in de voorbereiding van ministeriƫle regelingen of besluiten van vakministers de betrokkenheid van de minister van Justitie en Veiligheid beperkt blijft tot overleg en niet is bepaald dat hij met de regeling of het besluit moet instemmen. (zie noot 24) Deze regelingen of besluiten kunnen gevolgen hebben voor de nadere uitleg en goede werking van de wet en raken daarmee het te bereiken niveau van fysieke veiligheid in Nederland. In het licht van het voorgaande dient dan ook in de toelichting te worden gemotiveerd waarom bij regelingen of beslissingen van vakministers instemming van de minister van Justitie en Veiligheid niet is vereist.

De Afdeling adviseert om in de toelichting nader in te gaan op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de coƶrdinerende taak en de (mede)betrokkenheid van de minister van Justitie en Veiligheid. In ieder geval is het van belang in het wetsvoorstel vast te leggen dat de minister van Justitie en Veiligheid tot taak heeft om te zorgen voor sectoroverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten binnen Nederland.

4. Handhaving van bijzondere wetten door zelfstandige bestuursorganen

In het wetsvoorstel worden uitsluitend ministers aangewezen als bevoegde autoriteit. (zie noot 25) De ministers - of de door hen aangewezen ambtenaren - krijgen de bevoegdheid om toezicht te houden op de naleving van de wetten met gebruikmaking van de toezichthoudende bevoegdheden die in de Algemene wet bestuursrecht zijn geregeld. Ook krijgen zij handhavingsbevoegdheden, zoals bestuursdwang, dwangsom en bestuurlijke boete. (zie noot 26) Dat past bij het uitgangspunt dat het overheidsbeleid op rijksniveau zoveel mogelijk moet worden uitgeoefend onder ministeriĆ«le verantwoordelijkheid. Echter, in sommige gevallen vallen entiteiten reeds onder het toezicht op en de handhaving van specifieke wetten, opgedragen aan autoriteiten die hun bij wet toegekende taken in hoofdzaak uitoefenen buiten ministeriĆ«le verantwoordelijkheid. Zulke autoriteiten zijn ook bekend als zelfstandige bestuursorganen (zbo’s).

Zo vallen kerncentrales onder het wetsvoorstel en daarmee ook onder het toezicht van de minister van Infrastructuur en Waterstaat als de bevoegde autoriteit. (zie noot 27) Echter, in de Kernenergiewet zijn toezichts- en handhavingsbevoegdheden uitdrukkelijk toegekend aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). (zie noot 28) In 2016 is de ANVS bij wet aangewezen als zbo; zij verkreeg daarbij nog meer zelfstandigheid dan standaard is geregeld in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. De regering was destijds van oordeel dat die ruime mate van onafhankelijkheid noodzakelijk was op grond van internationaal en Europees recht. De beslissingen van het regulerende lichaam over nucleaire veiligheid en stralingsbescherming moeten namelijk genomen kunnen worden zonder druk van belangen die kunnen conflicteren met het belang van veiligheid, zo meende de regering. (zie noot 29)

Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat het wettelijk toezicht op de veiligheid van kerncentrales, dat momenteel uitsluitend berust bij de ANVS, tevens komt te liggen bij de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Daarmee kan overlapping van bevoegdheden ontstaan.

Het voorbeeld van de ANVS staat niet op zichzelf. Er zijn meer toezichthouders die de status van zelfstandig bestuursorgaan hebben, waarbij de ministeriële verantwoordelijkheid is beperkt, maar waarbij via het wetsvoorstel ook de minister wordt aangewezen als bevoegde autoriteit. (zie noot 30) Wanneer meer toezichthouders tegelijk bevoegd zijn, kan onduidelijk zijn voor de entiteiten wie het toezicht uitoefent, en het gevaar bestaat dat de toezichthouders met elkaar concurreren, óf dat geen van beide toezicht en handhaving uitoefent.

De Afdeling adviseert om in kaart te brengen welke zbo’s belast zijn met toezichts- en handhavingstaken gericht op veiligheid. Tevens adviseert zij in de toelichting aan te geven hoe wordt voorkomen dat de uitoefening van deze taken in de praktijk tot problemen leidt, doordat zij overlapt met taken die zijn toebedeeld via het wetsvoorstel. (zie noot 31)

5. Toezicht en handhaving ten aanzien van de sector overheid

Het wetsvoorstel wijst onder andere ministeries, met inbegrip van de daartoe behorende dienstonderdelen, aan als kritieke entiteiten. (zie noot 32) Voor de sector overheid is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegde autoriteit voor het toezicht op de naleving en de handhaving. (zie noot 33) De toelichting besteedt geen aandacht aan de vraag of een dergelijk ā€˜zelftoezicht’ in voldoende mate onafhankelijk is en welke voorzieningen daartoe zijn of worden getroffen.

De Afdeling adviseert om in de toelichting nader in te gaan op de vraag of, en zo ja hoe, ten aanzien van de sector overheid wordt voldaan aan het vereiste van voldoende onafhankelijk toezicht, en zo nodig het voorstel aan te passen.

6. Uitzonderingen op de Wet open overheid

Het wetsvoorstel bepaalt dat de bevoegde autoriteit, het centrale contactpunt en de minister van Justitie en Veiligheid onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijke gegevens kunnen verstrekken. De Wet open overheid (Woo) is niet van toepassing op deze gegevens, tenzij het gaat om milieu-informatie. (zie noot 34)

a. Afwijken van een algemene wet
De Woo is een algemene wet, waarvan alleen kan worden afgeweken als daarvoor de noodzaak is aangetoond. (zie noot 35) De Woo stelt openbaarheid van overheidsinformatie voorop, maar kent uitzonderingen in verband met, onder meer, de veiligheid van de Staat, bedrijfs- en fabricagegegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. (zie noot 36) Deze wettelijk verankerde uitzonderingen roepen de vraag op of het noodzakelijk is om de Woo niet van toepassing te verklaren op gegevens die in het kader van dit wetsvoorstel worden verstrekt.

De Afdeling adviseert om nader te motiveren waarom een afwijking, gezien de beperkingen in de Woo, noodzakelijk is.

b. Verduidelijking van de tekst
De voorgestelde bepalingen maken niet duidelijk aan wie de gegevens kunnen worden verstrekt. Uit de richtlijn blijkt dat het niet gaat om verstrekking aan derden, maar aan de Europese Commissie en aan andere betrokken autoriteiten. (zie noot 37)

De Afdeling adviseert om in het voorstel te verduidelijken aan wie de gegevens kunnen worden verstrekt.

7. Overige opmerkingen

a. Verplichtingen voor kritieke entiteiten in bankwezen, infrastructuur voor de financiƫle markt en digitale infrastructuur

Het voorstel zondert entiteiten in de sectoren bankwezen, infrastructuur voor de financiƫle markt en digitale infrastructuur uit van de toepassing van enkele onderdelen van het voorstel. (zie noot 38) De uitzondering vindt dus plaats op wetsniveau en van rechtswege. De CER-richtlijn gaat ervan uit dat aan de kritieke entiteiten die onder de uitzonderingsgrond vallen, een mededeling wordt gedaan van de uitzondering die op hen van toepassing is. (zie noot 39)

De Afdeling adviseert om het voorstel aan te passen door voor te schrijven dat aan kritieke entiteiten in de sectoren bankwezen, infrastructuur voor de financiƫle markt en digitale infrastructuur een mededeling wordt gedaan over de verplichtingen die op hen van toepassing zijn.

b. Aanwijzing van (sub)sectoren
De CER-richtlijn geeft in de bijlage een uitputtende lijst van sectoren, deelsectoren en categorieƫn van entiteiten waarop de CER-richtlijn van toepassing is. Het voorstel regelt de mogelijkheid voor de vakministers om, in aanvulling op de (deel)sectoren genoemd in de CER-richtlijn, (zie noot 40) bij regeling een sector en, daarbinnen, een subsector en categorie van entiteiten aan te wijzen (waarbinnen op zijn beurt ook kritieke entiteiten kunnen worden aangewezen). (zie noot 41)

De toelichting gaat niet in op de vraag hoe de bevoegdheid om overige (sub)sectoren aan te kunnen wijzen zich verhoudt tot het uitputtend karakter van de bijlage van de CER-richtlijn.

De Afdeling adviseert in de toelichting op dit punt in te gaan, en zo nodig het voorstel aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.


De vice-president van de Raad van State

Voetnoten

(1) Voorgesteld artikel 2 Wwke.
(2) Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PbEU 2022, L 333).
(3) Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (PbEU 2022, L 333). De afkorting NIS is afkomstig van de aanduiding van de vorige richtlijn ten aanzien van netwerk- en informatiesystemen.
(4) Voorgesteld artikel 4 Wwke; voorgesteld artikel 21, derde lid, Cbw.
(5) Zie tevens voorgesteld artikel 1 Wwke.
(6) Voorgesteld artikel 6 Wwke.
(7) Voorgesteld artikel 15 Wwke.
(8) Voorgesteld artikel 15, vierde lid, Wwke; memorie van toelichting, algemeen deel, paragraaf 8.1.2, ā€˜Zorgplicht’, waar de eigen verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de maatregelen ter uitwerking van de zorgplicht wordt onderstreept.
(9) Voorgesteld artikel 17 Wwke.
(10) Voorgesteld artikel 14 Wwke.
(11) Artikel 1, zesde lid, van de CER-richtlijn.
(12) Voorgesteld artikel 5 Wwke.
(13) Memorie van toelichting, algemeen deel, paragraaf 5.2, ā€˜Aanwijzing kritieke entiteiten’, onder ā€˜Toepassingsbereik’.
(14) Voorgesteld artikel 25 Wwke.
(15) Memorie van toelichting, algemeen deel, paragraaf 5.2, ā€˜Aanwijzing kritieke entiteiten’.
(16) Aanwijzing 2.19, toelichting, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(17) Voorgesteld artikel 8 Wwke.
(18) Voorgesteld artikel 10, tweede lid, Wwke.
(19) Voorgesteld artikel 13 Wwke.
(20) Zie bijvoorbeeld voorgestelde artikelen 6 en 25 Wwke.
(21) Voorgesteld artikel 6, eerste lid, Wwke.
(22) Vergelijk voorgesteld artikel 14, aanhef en onder b, Cbw.
(23) Artikel 9, eerste lid, van de CER-richtlijn.
(24) Zie artikelen 6, eerste en vierde lid, 7, eerste lid, 10, tweede lid, en 16 (ā€˜na overleg met’) en artikel 25, eerste en tweede lid, Wwke (ā€˜in overeenstemming met’).
(25) Voorgesteld artikel 8 Wwke.
(26) Voorgestelde artikelen 8, derde lid, 37 tot en met 41, Wwke.
(27) Kerncentrales zullen worden aangewezen als kritieke entiteit in de zin van de Wwke, omdat zij elektriciteit produceren en daarnaast ook medische isotopen leveren (zie het voorstel voor de Wwke, bijlage, sector "Energie" en sector "Gezondheidszorg").
(28) Artikelen 3, derde lid, onderdeel b, 58 en 59 van de Kernenergiewet.
(29) Kamerstukken II 2014/15, 34219, nr. 3, p. 4-5, nader uitgewerkt in p. 5-17.
(30) Voorbeelden van andere zbo’s zijn de Autoriteit Consument en Markt (Kamerstukken II 2011/12, 33186, nr. 3, p. 6), de Dienst Wegverkeer RDW, en de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (Kamerstukken II 2021/22, 36138, nr. 3, p. 15). De ACM houdt mede toezicht op veiligheid, bijvoorbeeld artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998.
(31) Voor de ANVS wordt dit besproken in de toelichting bij de Wwke, algemeen deel, paragraaf 7.8, ā€˜Ministerie van Klimaat en Groene Groei, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport’.
(32) Voorgesteld artikel 6, eerste lid, Wwke en de daarbij behorende bijlage.
(33) Voorgesteld artikel 8 Wwke.
(34) Voorgesteld artikel 35 Wwke.
(35) Aanwijzing 2.46 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
(36) Artikel 5.1, eerste lid, onderdelen b, c en d, en tweede lid, onderdelen e en f, Woo.
(37) Artikel 1, vierde lid, van de CER-richtlijn.
(38) Voorgesteld artikel 24 Wwke.
(39) Artikel 6, derde lid, eerste alinea, laatste volzin, en artikel 8, van de CER-richtlijn.
(40) Memorie van toelichting, artikelsgewijze toelichting op artikel 7 Wwke.
(41) Voorgesteld artikel 7, eerste lid, Wwke.