Ontwikkelingen op personeelsgebied voorjaar 2025
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2025
Brief regering
Nummer: 2025D26253, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-05 13:43, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie (Ooit BBB kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36600 X-82 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2025.
Onderdeel van zaak 2025Z11424:
- Indiener: G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Defensie
Preview document (🔗 origineel)
> Retouradres Postbus 20701 2500 ES Den Haag | |
---|---|
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag |
|
Datum | 5 juni 2025 |
Betreft | Ontwikkelingen op personeelsgebied voorjaar 2025 |
Ministerie van Defensie
Plein 4
MPC 58 B
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Onze referentie
D2025-002661\ MINDEF20250019527
Bij beantwoording, datum, onze referentie en onderwerp vermelden.
Geachte voorzitter,
Defensie staat voor de opgave om te komen tot een gevulde organisatie met beroepsmilitairen, burgermedewerkers en reservisten die elke dag klaar staan om te beschermen wat ons dierbaar is. Defensie kiest bij het bouwen aan een inzetbare en schaalbare krijgsmacht voor een aanpak die grootschaliger en ingrijpender is dan tot dusverre en die in een hoger tempo wordt gerealiseerd. De ambitie is om in 2027 onze krijgsmacht te hebben ingericht in een zogenoemde vredesorganisatie en een oorlogsorganisatie. Deze schaalbare krijgsmacht moet uiterlijk in 2030 en waar mogelijk sneller zijn gevuld met 100.000 mensen bestaande uit beroepsmilitairen, reservisten en burgerpersoneel. Over deze ambitie en (aanvullende) maatregelen heb ik u onlangs met de brief “Onze mensen, onze toekomst; meer, beter en sneller” geïnformeerd (Kamerstuk 33 763-X, nr. 161 van 24 maart 2025).
Ook heeft u onlangs de Stand van Defensie (Kamerstuk 36 600-X, nr. 78 van 21 mei 2025) ontvangen. Ik verwijs u naar het hoofdstuk over personele gereedheid voor de actuele informatie met betrekking tot de omvang en groei van het personeelsbestand.
Met deze brief geef ik u, voorafgaand aan het Commissiedebat Personeel van 19 juni a.s., de reactie van de minister en mijzelf op een aantal moties en toezeggingen. Desgewenst ga ik daarover met uw Kamer in gesprek tijdens het debat.
Decoratiebeleid
Moderniseren decoratiestelstelsel
De motie-Boswijk c.s. (Kamerstuk 29 521-X, nr. 485) verzoekt de regering om het decoratiestelsel op passende wijze te moderniseren. In mijn brief aan uw Kamer getiteld “Ontwikkelingen op personeelsgebied – Toekomst van de krijgsmacht” (Kamerstuk 33 763-X, nr. 157) van 15 oktober 2024 bent u al geïnformeerd over de adviesrol van de Commissie Decoraties Defensie. Deze speciale commissie adviseert de minister bijvoorbeeld over het instellen van een medaille voor ‘inzet op afstand’ of over de wijze van erkenning van het defensiepersoneel dat heeft bijgedragen aan de ondersteuning van Oekraïense militairen.
De afgelopen tijd is er gewerkt aan verdere modernisering van het decoratiestelstel. Defensie gaat het met name om het creëren van meer eenduidigheid bij het uitreiken van decoraties en het meebewegen met de nieuwe vormen van inzet. Daarbij zijn ten eerste de conceptbesluiten van de medailles per krijgsmachtdeel aangepast. Dat betekent dat er nu meer eenheid is tussen de verschillende defensieonderdelen in de wijze waarop de medailles worden toegekend. Ten tweede heeft Defensie een voorstel voor een nieuwe onderscheiding voor inzet uitgewerkt: de Herinneringsmedaille ‘Inzet op afstand’. Ten derde treft Defensie voorbereidingen voor het instellen van een nieuwe nationale dapperheidsmedaille. Dit najaar worden de voorstellen afgerond en vindt besluitvorming plaats. Tot slot ontwierp Defensie een herinneringsembleem voor personeel dat bijdroeg aan het geven van steun aan Oekraïense militairen. De eerste tien exemplaren zijn reeds op 24 februari 2025 uitgereikt door de minister. Het resterende deel volgt binnen afzienbare tijd. De minister beschouwt de motie derhalve als opgevolgd.
Medailles voor reservisten
Met de motie Kuzu c.s. (Kamerstuk 36200-X, nr. 45 van 22 november 2022) is verzocht om meer welwillendheid te tonen bij het uitreiken van medailles aan reservisten bij de operationele commando's. Uiteraard waarderen de minister en ik de inzet van reservisten ten zeerste en zijn wij ons bewust van het belang van passende erkenning. Daarbij is een gelijkwaardige behandeling van reservisten en beroepspersoneel het uitgangspunt en dat geldt ook voor het decoratiebeleid. In lijn met de motie is het medaillebeleid voor reservisten geëvalueerd en zijn stappen gezet richting een meer gelijkwaardige toekenning van medailles aan reservisten bij de operationele commando’s. Zo komen nu ook reservisten die voldoen aan de daarvoor gestelde criteria in aanmerking voor de krijgsmachtdeelmedailles. Ook spreekt Defensie met de reservistenbureaus over het medaillebeleid en hoe in de toekomst de gelijkwaardigheid te blijven borgen. De uitkomsten van deze gesprekken worden betrokken bij de verdere vormgeving ervan. De minister beschouwt de motie daarom als afgedaan.
Penning ter waardering Afghaanse oud-medewerkers
Tijdens het Kamerdebat over de stand van zaken rondom de evacuatie in Afghanistan gehouden op 31 maart 2022 is toegezegd dat Defensie zal onderzoeken hoe Afghanen die de defensiemedewerkers hebben ondersteund, een blijk van waardering kunnen krijgen (uit: plenair verslag 67e vergadering, 31 maart 2022). In lijn met deze toezegging zijn er inmiddels twee uitreikingsceremonies geweest waarin een blijk van waardering is overhandigd aan circa 200 betrokkenen in het bijzijn van hun naasten. Een derde en laatste uitreiking vindt in de tweede helft van 2025 plaats. Dit onderstreept het belang dat Defensie hecht aan hun bijdrage en betrokkenheid. Hiermee beschouwt de minister de toezegging als ingelost.
Dienmodel
Positie beroepsmilitairen versus dienjaar militairen
In het Wetgevingsoverleg Personeel en Materieel van 29 januari 2024 (Kamerstuk 36 410-X, nr. 78) heeft mijn ambtsvoorganger het lid Van Oostenbruggen (NSC) toegezegd om uw Kamer te informeren over de verschillen tussen beroepsmilitairen en dienjaarmilitairen. Dienjaarmilitairen worden nu aangesteld als reservist. Daarmee verschilt hun rechtspositie per definitie met die van beroepsmilitairen. De aanstelling van een dienjaarmilitair als reservist is echter minder passend gezien de specifieke positie van de dienjaarmilitair. Daarom heeft Defensie in overleg met de vakcentrales voor dienjaarmilitairen een andere aanstellingsgrond ingericht. Met deze nieuwe aanstellingsgrond, artikel 11a AMAR, is de dienjaarmilitair aangesteld als beroepsmilitair en bestaat er geen verschil meer in rechtspositie. Het wetgevingstraject hiertoe loopt. De verwachting is dat deze aanstellingsgrond eind 2025 geborgd zal zijn in de rechtspositie. Tot die tijd is de dienjaarmilitair aangesteld als reservist. Met deze toelichting acht ik de toezegging als nagekomen.
“Uniform naar werk”-dag
Met de motie-Boswijk c.s. is verzocht om te onderzoeken of Defensie samen met werkgeversorganisaties afspraken kan maken over het invoeren van een jaarlijkse “Uniform naar werk”-dag (Kamerstuk 36 600-X, nr. 12 van 24 oktober 2024). Voor dit onderzoek is Defensie in contact getreden met de werkgeversorganisatie VNO-NCW, de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) en de Stichting van de Arbeid. Daarnaast is met Franse partners gesproken over hun ervaringen met ‘Les journees nationales des reservistes’ waarbij op verschillende manieren het zijn van reservist wordt gepromoot en het dragen van een uniform door reservisten tot de mogelijkheden behoort. De eerste reacties van zowel de VNO-NCW, AWVN en de Stichting van de Arbeid zijn positief. De komende maanden zal ik dit initiatief samen met werkgeversorganisaties nader onderzoeken. Ik zal uw Kamer informeren over het resultaat.
Chroom-6
Chroom-6 is een onderwerp dat mij ten zeerste raakt. Het is verschrikkelijk dat (oud-)medewerkers ziek kunnen worden en zelfs kunnen overlijden door blootstelling aan chroom-6. Ik ben daarom bij enkele slachtoffers langs geweest en die heb ik hierover gesproken. Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het Commissiedebat Veiligheid en Integriteit van 24 april 2024 toegezegd (TZ202404-206) een nadere toelichting te verschaffen, inclusief de juridische componenten, op de barrières die we voorzien bij het uitvoeren van de motie Dobbe (Kamerstuk 36 410-X, nr. 58 van 7 februari 2024). De motie Dobbe vraagt de Regeling uitkering chroom-6 Defensie (hierna: de Uitkeringsregeling) ook van toepassing te laten zijn op nabestaanden, met als overweging dat nabestaanden van chroom-6 slachtoffers geen rechten kunnen ontlenen zonder voorafgaande melding door de overledene. Daarbij wordt door de indiener van de motie als argument aangevoerd dat het gevoel van onrechtvaardigheid van deze situatie zwaarder zou moeten wegen dan juridische complicaties.
Voor de inhoudelijke en juridische uiteenzetting verwijs ik u naar de beleidsreactie van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200-X, nr. 71) en de brief van 10 april 2024 (Kamerstuk 36 410-X, nr. 82) met de uitleg van het kabinet waarom er geen uitvoering wordt gegeven aan de motie. In deze brieven zijn de barrières die we voorzien bij het uitvoeren van de motie nader uitgelegd. De beginselen van het Nederlands schadevergoedingsrecht zijn hierin leidend.
Bij immateriële schade spreekt men in relatie tot een slachtoffer over smartengeld en in relatie tot een naaste over affectieschade. Dat roept de vraag op wat er voor een nabestaande geldt. Het uitgangspunt is dat een nabestaande niet zelfstandig recht heeft op een immateriële schadevergoeding. De nabestaande heeft alleen recht op het smartengeld van het slachtoffer als het slachtoffer hierop vóór diens overlijden, een beroep heeft gedaan.
Voor het opstellen van de Uitkeringsregeling zijn door de vakbonden en Defensie expertsessies georganiseerd. Deze hebben geleid tot het uitgangspunt dat de regeling in lijn moet zijn met het Nederlands schadevergoedingsrecht en daarmee met het Burgerlijk Wetboek. Daarmee is aansluiting gezocht bij de bestaande regelingen voor asbestslachtoffers. Ook bij die regeling kunnen nabestaanden wél in aanmerking komen voor vergoeding van materiële schade, maar niet voor de immateriële schade van het slachtoffer als deze daar bij leven niet om heeft gevraagd. Ter volledigheid geef ik u mee dat affectieschade sinds 1 januari 2019 voor vergoeding in aanmerking komt (Stb. 2018, 132). Naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden hebben sindsdien een eigen aanspraak op schadevergoeding voor hun eigen verdriet. Aan de wetswijziging is echter geen terugwerkende kracht toegekend.
Zoals u weet, zijn rechtszekerheid en rechtsgelijkheid belangrijke pijlers in ons rechtsstelsel. Het uitvoeren van de motie zou voor rechtsongelijkheid zorgen. De ene groep nabestaanden zou dan plots een vergoeding ontvangen waar andere nabestaanden die niet ontvangen. Hoezeer ik daarom ook de wens begrijp om verder tegemoet te komen aan de nabestaanden van chroom-6 slachtoffers; dit gaat niet zonder rechtsongelijkheid te creëren tussen nabestaanden. Het is voor mij een belangrijk punt om de rechtsgelijkheid tussen slachtoffers van beroepsziekten en hun nabestaanden te waarborgen en dus willekeur te voorkomen. Met deze nadere toelichting beschouw ik de toezegging als ingelost.
Opleiden
Verbeteren taalvaardigheid onder militairen
Het kabinet-Rutte IV heeft toegezegd de mogelijkheden te onderzoeken om de taalvaardigheid onder militairen te vergroten in de kabinetsreactie op het IOB-rapport (directie Internationaal onderzoek en beleidsevaluatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken) uit 2022 naar de VN-missie UN Multidimensional Integrated Stabilisation Mission (MINUSMA) in Mali (Kamerstuk 29 251-X, nr. 451). In de reactie erkent het kabinet dat ‘taalkennis en culturele sensitiviteit voor bepaalde functionarissen in een missie zoals MINUSMA cruciaal zijn om doeltreffend te functioneren’.
Mede daarom werkt het Talencentrum Defensie (TCD) aan het op orde brengen van de taalkwalificaties. Waar nodig koppelt Defensie taaleisen aan functies. In het kader van de ontwikkeling van een schaalbare krijgsmacht kunnen we ook missie-specifieke taaleisen formuleren. Hiermee geeft Defensie gericht, per functie, invulling aan de gevraagde versterking van de taalvaardigheid van militairen.
Naast de inspanningen om de taalvaardigheid van individuele militairen te versterken, werken we ook aan het professionaliseren van de inzet van tolken binnen Defensie. Het TCD gaat reservisten gedurende de opleiding opleiden tot (militair) taalondersteuner en cultureel adviseur. Daarbij zullen we opleidingen die civiel kunnen plaatsvinden uitbesteden en opleidingen die militair moeten zijn zelf verzorgen. Het TCD wordt zo (mede)verantwoordelijk voor het werven, het opleiden en beheer van tolken. Op deze manier kan Defensie steeds beschikken over passende taalkundige ondersteuning voor alle vormen van internationale inzet in missies en bij oefeningen en werkbezoeken. De taalgebieden herzien we periodiek en stemmen we af op de operationele behoeften van de defensieonderdelen. Op basis hiervan beschouw ik de toezegging als ingelost.
Tot slot
Over bovenstaande en andere onderwerpen gerelateerd aan defensiepersoneel wissel ik desgewenst met uw Kamer van gedachten tijdens het Commissiedebat Personeel op 19 juni.
Hoogachtend,
Mede namens de minister van Defensie
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,
G.P. Tuinman