[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2025 (Kamerstuk 36725-1)

Voorjaarsnota 2025

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2025D26427, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-06 10:37, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36725 -3 Voorjaarsnota 2025.

Onderdeel van zaak 2025Z11496:

Preview document (🔗 origineel)


Antwoorden Feitelijke Kamervragen Voorjaarsnota 2025

Rectificatie Kadertoets uitgaven

In de Kadertoets uitgaven (tabel 5, p.17) van de Voorjaarsnota is per abuis de regel 6 'overige kadercorrecties' niet meegenomen in de berekening van het uitgavenkader onder regel 7 van de tabel. Dit betreft uitgaven die kaderrelevant zijn (conform de begrotingsregels van het kabinet), waarvoor het kader wordt gecorrieerd. De betreffende correctie zorgt daarnee niet voor ruimte onder het kader.

Tabel 1 hieronder toont de juiste overige kadercorrectie en de correcte optelling van de niet-kaderrelevante uitgaven.

Tabel 1 Kadertoets uitgaven
(in miljarden euro, min = onderschrijding) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Uitgavenkader bij Miljoenennota 2025 427 455 476,9 494,2 512,7
Foutief uitgavenkader in Voorjaarsnota 2025 425,5 449,6 482,5 497,4 515,7 537,7
Overige kadercorrecties 0,2 0,3 0,3 0,3 0,2 0,2
Correct uitgavenkader bij Voorjaarsnota 2025 425,7 449,8 482,9 497,7 515,9 537,9

Rectificatie Bijlage Opmerkelijke belastingconstructies

In Bijlage 9 Opmerkelijke belastingconstructies van de Voorjaarsnota 2025 is per abuis onderstaande tekst weggevallen.

3. Maatregelen tegen onbelaste toegang tot lijfrentekapitaal (FVW 2026)

a) Basisregeling en fiscale context

In de aangifte inkomstenbelasting kunnen voor een lijfrente premies in aftrek worden gebracht als uitgaven voor inkomensvoorzieningen. In de praktijk kan het zich voordoen dat een lijfrente waarvoor premies in aftrek zijn gebracht niet (langer) voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Dit kan ertoe leiden dat een dergelijke lijfrente onbelast kan worden genoten.  

b) Hoe werkt het?

In een lijfrenteovereenkomst bij de eigen vennootschap kan bijvoorbeeld (doorgaans onbewust) zijn verzuimd om op te nemen dat de lijfrente niet afgekocht mag worden. Er is dan in principe sprake van een niet kwalificerende lijfrente. Als er wel lijfrentepremies in aftrek zijn gebracht en die aftrek staat definitief vast (aangiften kunnen niet meer gecorrigeerd worden) leidt dit tot een onevenwichtigheid. De lijfrentepremies zijn in aftrek gebracht maar de uitkeringen zijn niet belast. De belastingplichtige kan zich dan namelijk beroepen op het gebrek in de lijfrenteovereenkomst. Als er geen kwade opzet in het spel is (wat moeilijk is te bewijzen) kan de Belastingdienst een dergelijke lijfrente niet in de heffing betrekking.

c) Wat is het uiteindelijke voordeel?

Gerechtigden tot een lijfrente krijgen hiermee onbelast toegang tot hun lijfrentekapitaal. Afhankelijk van de hoogte van het lijfrentekapitaal kan dat meer of minder zijn.

d) Wat is het handelsperspectief voor de overheid?

Het is onwenselijk als een lijfrente niet kan worden belast waarvoor wel uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen. Dat is een inbreuk op de omkeerregel waarbij de aanspraak onbelast is en de uitkering wel wordt belast.

Als maatregel in de Fiscale Verzamelwet 2026 (FVW2026) wordt voorgesteld om voor niet (langer) kwalificerende lijfrenten te bepalen dat indien een dergelijke lijfrente tot uitkering komt deze uitkeringen worden aangemerkt als belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Dit heeft tot gevolg dat de uitkeringen wel in de belastingheffing betrokken kunnen worden.  

Vraag 1

Kunt u een overzicht geven van de ingeboekte taakstellende onderuitputting per begroting?

Antwoord op vraag 1

In de Voorjaarsnota 2025 is de volgende aanvullende onderuitputting ingeboekt. 0,7 miljard euro in 2025, 1,5 miljard euro in 2026, 1,5 miljard euro in 2027 en 0,7 miljard euro in 2028. Dit komt bovenop de eerder geboekte aanvullende onderuitputting van 2,3 miljard in 2025 en 2026. De aanvullende onderuitputting kent geen concrete invulling, maar moet gaandeweg het jaar ingevuld worden met onderuitputting en generale meevallers. Indien de aanvullende onderuitputting Voorjaarsnota 2025 niet toereikend is wordt gekeken naar het inhouden van de prijsbijstelling tranche 2026 als alternatieve invulling. Daarnaast is 4,1 miljard euro aan in=uittaakstelling in 2025 ingeboekt (zie tabel 20 op pagina 56 van de Voorjaarsnota 2025).

Tabel 2 Verwachte onderuitputting*
in miljarden euro, + is saldo belastend 2025 2026 2027 2028
1. In=uittaakstelling ‒ 4,1 ‒ 4,1 ‒ 4,1 ‒ 4,1
2. Eerder geboekte aanvullende onderuitputting ‒ 2,3 ‒ 2,3
3. Aanvullende onderuitputting Voorjaarsnota 2025 ‒ 0,7 ‒ 1,5 ‒ 1,5 ‒ 0,7
Verwachte onderuitputting (1 t/m 3) ‒ 7,0 ‒ 7,9 ‒ 5,6 ‒ 4,8

* Voor 2026, 2027 en 2028 wordt verondersteld dat de in=uittaakstelling even hoog is als in 2025. De exacte hoogte is bekend na de voorjaarsbesluitvorming in het desbetreffende jaar.

Vraag 2

Kunt u uitleggen wat de toegevoegde waarde is van de eindejaarsmarge gegeven de in=uit-taakstelling?

Antwoord op vraag 2

Via de eindejaarsmarge kunnen departementen een deel van de middelen die in 2024 niet zijn besteed meenemen naar 2025. Als tegenhanger van de eindejaarsmarge wordt elk jaar een in=uittaakstelling geboekt op de Aanvullende Post. De gedachte achter de in=uittaakstelling is dat er aan het einde van dit jaar naar verwachting in ongeveer dezelfde mate als het voorgaande jaar sprake zal zijn van onderbesteding op de begrotingen. Het inboeken van een in=uittaakstelling voorkomt dat het uitkeren van de eindejaarsmarge leidt tot belasting van het uitgavenkader.

Vraag 3

Wat gebeurt er als er een suppletoire begroting wordt weggestemd? En wat gebeurt er als er een ontwerpbegroting wordt weggestemd?

Antwoord op vraag 3

Als een suppletoire begroting wordt weggestemd, wordt teruggevallen op de laatst geautoriseerde (suppletoire) begroting. Bijvoorbeeld de aangenomen ontwerpbegroting voor 2025 in het geval van wegstemmen eerste suppletoire begroting, indien er tussentijds geen andere incidentele suppletoire begroting is ingediend. Dit hangt af van het moment in het jaar. Na wegstemmen kan de betreffende bewindspersoon eventueel opnieuw een (incidentele) suppletoire begroting indienen.

Als een ontwerpbegroting wordt weggestemd wordt er niet teruggevallen op de laatste geautoriseerde begroting. Begrotingen worden voor een jaar geautoriseerd. Zonder ontwerpbegroting kunnen geen suppletoire begrotingen worden ingediend. Als een begroting wordt weggestemd, kan de situatie voorkomen dat een ministerie een betalingsverplichting moet nakomen zonder daar autorisatie voor te hebben. Om alsnog politiek tot overeenstemming te komen over een ingediende ontwerpbegroting die initieel niet op voldoende draagvlak kan rekenen kan worden besloten tot het uitstellen van de stemming, het indienen van amendementen (in het geval van de Tweede Kamer) of moties of het indienen van een novelle door het Kabinet.

Het wegstemmen van een (suppletoire) begroting is in de laatste decennia niet voorgekomen. Daarmee is het onontgonnen terrein. In april heeft de Algemene Rekenkamer op verzoek van uw Kamer een brief verzonden over de gevolgen van het verwerpen van begrotingen. Daarnaast adviseert de Raad van State op verzoek van de Eerste Kamer over het wegstemmen van begrotingen. Dit advies is nog niet verzonden.

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van de middelen in het klimaatfonds en de onttrekkingen de afgelopen jaren?

Antwoord op vraag 4

In de onderstaande tabel wordt de stand van de begroting van het Klimaatfonds weergegeven, na verwerking van de Eerste suppletoire begroting 20251 (en de bijbehorende Nota van wijziging2).

Tabel 3 Stand begroting Klimaatfonds na verwerking Eerste suppletoire begroting (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 t/m 2035
Stand Klimaatfonds 46 1.021 2.460 2.270 2.395 2.028 13.087

Alle onttrekkingen die in het verleden uit het Klimaatfonds zijn gedaan, kunt u vinden in bijlage 1 van de begroting 2025 van het Klimaatfonds.3 De onttrekkingen waar het kabinet afgelopen voorjaar toe heeft besloten, zijn te vinden in de bovengenoemde begrotingsstukken van dit voorjaar en worden tevens toegelicht in het Ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 Klimaatfonds van het ministerie van Klimaat en Groene Groei (bijlage van de Kamerbrief ‘Pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie’4).

Vraag 5

Kunt u een overzicht presenteren van de begrootte onderuitputting en de gerealiseerde onderuitputting sinds 2020? Kunt u daarbij ook weergeven welke onderuitputting er in de boeken staat voor het huidig jaar en eventueel voor komende jaren?

Antwoord op vraag 5

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de begrote onderuitputting en de gerealiseerde onderuitputting sinds 2020 inclusief de onderuitputting die in de boeken staat voor het huidige jaar en de komende jaren.

Tabel 4 Begrote en gerealiseerde onderuitputting*
in miljarden euro, + is saldo belastend 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028
Begrote onderuitputting ‒ 2,8 ‒ 2,9 ‒ 3,5 ‒ 5,9 ‒ 8,5 ‒ 7,0 ‒ 7,9 ‒ 5,6 ‒ 4,8
Gerealiseerde onderuitputting ‒ 2,3 ‒ 4,8 ‒ 6,2 ‒ 7,8 ‒ 6,0

*De gerealiseerde onderuitputting is exclusief meevallers op generale dossiers en uitvoeringsinformatie SZW en VWS.

Vraag 6

Wat zijn de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag (volgens verwachting) in 2026, 2027, 2028 en 2029?

Antwoord op vraag 6

De verwachte ontwikkeling van de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag is in onderstaand overzicht weergegeven. Voor de volledigheid zijn ook de huidige maximum uurprijzen weergegeven.

Tabel 5 Verwachte ontwikkeling maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag
2025 2026 2027 2028 2029
Dagopvang € 10,71 € 11,23 € 11,65 € 12,05 € 12,44
Buitenschoolse opvang € 9,52 € 9,98 € 10,35 € 10,70 € 11,05
Gastouderopvang € 8,10 € 8,49 € 8,81 € 9,11 € 9,41

De hierboven genoemde (verwachte) maximum uurprijzen voor 2026 en latere jaren zijn gebaseerd op de in het Centraal-Economisch Plan 2025 geraamde ontwikkeling van de loonvoet bedrijven en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (ofwel de prijsontwikkeling). Daarbij telt de ontwikkeling van de loonvoet bedrijven voor 80% mee en de prijsontwikkeling voor 20%.

Vraag 7

Wat is het indexatiepercentage van de inkomenscategorieën in de kinderopvangtoeslag voor 2026, 2027, 2028 en 2029?

Antwoord op vraag 7

Het indexatiepercentage van de inkomenscategorieën in de kinderopvangtoeslag voor 2026 bedraagt 4,04%. Voor de jaren daarna is het indexatiepercentage nog niet bekend. Wel kan een prognose worden gemaakt op basis van de in het Centraal-Economisch Plan 2025 opgenomen verwachte contractloonstijging. Op basis daarvan worden de inkomenscategorieën in de kinderopvangtoeslag geïndexeerd.

Het verwachte indexatiepercentage van de inkomenscategorieën in de kinderopvangtoeslag bedraagt 3,63% in 2027, 3,46% in 2028 en 3,26% in 2029. Overigens wordt op 1 januari 2029 het nieuwe kinderopvangstelsel ingevoerd, waarbij de hoogte van de vergoeding onafhankelijk is van het inkomen van de ouders.

Vraag 8

Wat is het maximumpremieloon in 2028 en 2029?

Antwoord op vraag 8

Het maximumpremieloon hangt af van de ontwikkeling van het minimumloon, dat op zijn beurt afhangt van de contractloonontwikkeling. Op basis van de meest recente raming van het CPB, wordt het maximumpremieloon nu geraamd op 85.310 euro voor 2028 en 88.199 euro voor 2029.

Vraag 9

Hoe werkt de berekening van de huurtoeslag? Wat zijn de parameters van de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 9

De huurtoeslag wordt berekend op basis van de hoogte van de huur, de huishoudsamenstelling en het inkomen. Tevens is er een vermogensgrens. Er is sprake van een inkomensafhankelijke afbouw, en bij een hogere huur wordt steeds minder vergoed.

Vraag 10

Welke bedragen zijn sinds de Miljoenennota 2025 afgeboekt of doorgeschoven zonder dat daar een CW3.1-beleidskader tegenover stond?

Antwoord op vraag 10

Afboekingen en doorgeschoven middelen vallen buiten de scope van artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet, en bijbehorende werkwijze Beleidskeuzes Uitgelegd, omdat het onderliggende beleid materieel niet wijzigt. Dit volgt ook uit de «Handreiking Beleidskeuzes Uitgelegd (CW 3.1)», waarin expliciet is aangegeven dat aanpassingen in de begrotingssystematiek uitgezonderd zijn van de werkwijze.

Vraag 11

Aangezien de begrotingsregels geen wet zijn, maar een beleidsafspraak tussen de coalitiepartijen, kunt u aangeven welke theoretische aanpassingen van het beleidskader mogelijk zijn?  Kunt u aangeven welke wijzigingen mogelijk zijn zonder te tornen aan de afspraken m.b.t. de Europese begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), die een maximaal begrotingstekort en een maximale staatsschuld voorschrijven?

Antwoord op vraag 11

Het kabinet voert trendmatig begrotingsbeleid hetgeen is verankerd in de Wet Houdbare Overheidsfinanciën. Om de basisprincipes van het trendmatig begrotingsbeleid te ondersteunen spreekt het kabinet aan het begin van een kabinetsperiode een set met begrotingsregels af. Nederland bepaalt in principe zelfstandig zijn begrotingsbeleid. Wel kan de Raad van de Europese Unie handhavingsmaatregelen opleggen als het overheidstekort of de overheidsschuld de referentiewaarden van het Stabiliteits- en Groeipact (respectievelijk 3% bbp en 60% bbp) overschrijden. Aanpassingen van de nationale begrotingsregels zijn in principe mogelijk, ongeacht of Nederland binnen of buiten deze Europese normen valt. Vanuit het oogpunt van verstandig en voorspelbaar begrotingsbeleid vindt het kabinet het echter niet wenselijk om begrotingsregels gedurende de kabinetsperiode aan te passen.

Vraag 12

Kunt u de Algemene Rekenkamer de opdracht geven om uit te zoeken welke ruimte er per begrotingsregel is voor het budgetrecht van Kamerleden?

Antwoord op vraag 12

De begrotingsregels zijn kabinetsinterne afspraken die zijn vastgelegd bij de start van het kabinet in de Miljoenennota 2025. Het betreft afspraken waar het kabinet zich aan heeft geconformeerd, maar waar van kan worden afgeweken indien hiertoe wordt besloten in de ministerraad of in het parlement. Overigens kan het Parlement zelf verzoeken doen aan de Algemene Rekenkamer.

Vraag 13

Kunt u aangeven waarom er sprake kan zijn van onderschrijdingen, als er aangegeven is dat bedragen juridisch verplicht waren? En kunt u aangeven welke budgetregels dit allemaal betreft?

Antwoord op vraag 13

Een juridische verplichting is een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke verplichting tot het doen van een kasbetaling aan een derde. Bijvoorbeeld op basis van een verdrag, wet, koninklijk besluit, ministeriële regeling, overeenkomst, subsidiebeschikking of andere controleerbaar vastgelegde afspraak. In welk begrotingsjaar een juridische verplichting tot betaling komt, staat nog niet in alle gevallen definitief vast.

Zo kan het gebeuren dat wanneer aanvankelijk de veronderstelling was dat een juridische verplichting in een zeker jaar tot een uitgave zou leiden en dit ook opgenomen is in de geautoriseerde uitgavenstand, naar later blijkt (deels) in een ander jaar tot betaling komt of minder kost dan voorzien. Zodoende kan dit tot onderschrijding (in het betreffende jaar) leiden.

Als de vraagstelling met de term ‘budgetregels’ doelt op welke concrete begrotingsartikelen sprake is van onderschrijding, verwijs ik naar de voorstellen van de suppletoire begrotingswetten van de vakministers.

Vraag 14

Kunt u een volledig overzicht maken van de besteding van de envelop GIDK (Groepen in de knel)? En kunt u daarbij aangegeven hoeveel geld er nog in de envelop zit en hoeveel daarvan gereserveerd is? Kunt u bij het al uitgegeven geld een uitsplitsing maken naar hoeveel is gegaan naar bijstandsgerechtigden, naar jongeren, naar dak-thuislozen en naar statushouders/nieuwkomers?

Antwoord op vraag 14

Alle middelen uit de envelop groepen in de knel zijn bestemd. Bij Miljoenennota 2025  is een gedeelte van de middelen uit de envelop verdeeld. Over de resterende middelen is bij Voorjaarsnota 2025 besloten.

Onderstaande tabel toont het overzicht met maatregelen. Een toelichting van de maatregelen kan gevonden worden in de Verticale toelichting bij Miljoenennota 2025 en Voorjaarsnota 2025.

Tabel 6 Besteding middelen uit envelop groepen in de knel
Nr. Budgettaire effecten maatregelen, in mln. euro's 2025 2026 2027 2028 2029 Struc.
Augustusbesluitvorming 2024
1. Integraal pakket problematische schulden 24 56 73 100 0 0
2. Aanpassing handhaving sociale zekerheid 6 12 12 12 12 12
3. Schoolmaaltijden 45 45 45 45 45 45
4. Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders verblijvende partner 1 12 12 12 12 12
5. Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen obv verblijfstitel en recht kinderbijslag 0 5 5 5 5 5
6. Verlengen aanvraagtermijn toeslagen 0 5 5 5 5 5
7. Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit in de inkomstenbelasting 1 1 1 1 1 1
8. Netto i.p.v. bruto terugvorderen 1 31 31 31 0 0
9. Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland 2 2 2 2 2 2
10. Tijdelijke verlenging IPS-regeling gemeentelijke doelgroep 4 3 2 0 0 0
11. Tijdelijke verlenging energiefonds 60 60 0 0 0 0
Voorjaarsbesluitvorming 2025
12. Ontwikkeling arbeidsvermogen afgewezen Wajongeren 0 0 4 8 13 29
13. Structurele verlenging IPS-regeling gemeentelijke doelgroep 0 6 14 14 12 12
14. Inkomensafhankelijke kindregeling en plusopvang CN 1 1 3 3 3 3
15. Werken met een arbeidsbeperking CN 0 4 4 4 4 4
16. Financiering sociaal ontwikkelbedrijven 34 37 39 42 44 90
17. Uitstellen aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium bij loonkostensubsidie met 1 jaar (naar 2027) 0 1 1 1 1 0
18. Vereenvoudiging Toeslagenwet 0 0 0 4 4 5
19. Verbreden pilot dakloze arbeidsmigranten 0 8 8 8 0 0
20. Verhoging minimumjeugdloon 0 0 39 40 42 60
21. Re-integratiedienstverlening WW'ers met een kwetsbare arbeidsmarktpositie 0 0 0 0 0 3
22. Uitvoering WGS en uitbreiding toezicht Wtta 3 7 7 7 7 7

Met bovengenoemde maatregelen worden onder meer de in de vraag genoemde groepen ondersteund. Zo ondersteunt de verbreding van de pilot dakloze arbeidsmigranten dak- en thuislozen en ondersteunt de verhoging van het minimumjeugdloon werkende jongeren. Verder gaat het onder andere om generieke maatregelen, waarvan niet kan worden uitgesplitst in hoeverre deze specifieke groepen bereiken.

Vraag 15

De Voorjaarsnota meldt een eenmalige uitgave van 8,5 miljard euro in 2026 voor het omzetten van defensiepensioenen naar kapitaalfinanciering. Kunt u toelichten waarom deze uitgave niet expliciet als eenmalige correctie is opgenomen in de EMU-saldoberekening, zoals bij de Voorjaarsnota 2024 wel werd aangekondigd? Op welke wijze wordt deze omvorming van defensiepensioenen budgettair gecompenseerd in de jaren daarna?

Antwoord op vraag 15

Zoals aangegeven in de Voorjaarsnota 2024 leidt het affinancieren van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen tot een eenmalige kostenpost in 2026 die het EMU-saldo belast. Deze eenmalige affinancieringskosten zijn hiermee onderdeel van het basispad en hierdoor niet expliciet opnieuw toegelicht in de Voorjaarsnota 2025 v.w.b. de EMU-saldoberekening. In de EMU-saldoberekening (tabel 21) zijn de eenmalige affinancieringskosten opgenomen in de categorie ‘Niet relevant rijksuitgave, wel relevant voor het EMU-saldo’. Deze uitgaven worden in tabel 22 expliciet uitgesplitst.

Wel is de reservering ten behoeve van het affinancieren van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen op basis van een actuelere actuariële berekening bijgesteld naar 8,15 miljard euro. De reservering is bijgewerkt op basis van de meest recente informatie over de ingangsdatum van de nieuwe ABP-pensioenregeling (die is uitgesteld van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027), de marktrente en ABP-dekkingsgraad. Uiteindelijk zijn de marktrente en ABP-dekkingsgraad op 31 december 2026 leidend voor het definitieve af te financieren bedrag. Dit wordt ook nader toegelicht in de Verticale Toelichting voor Defensie.

Vraag 16

Door de aanpak van ZZP’ers blijkt dat zij achteraf gezien in veel gevallen toch werknemer bleken en o.a. recht hebben op pensioen. Wat heeft dit voor budgettaire consequenties en hoe houdt deze Voorjaarsnota daar rekening mee?

Antwoord op vraag 16

Als blijkt dat ZZP’ers toch gekwalificeerd worden als werknemer, zullen zij recht hebben op het sociale zekerheidsregime dat past bij die status. Ook kunnen zij in dat geval aanspraak maken op pensioen, als de werkgever een pensioenregeling had. Pensioenfondsen zullen in dat geval trachten de premie te verhalen op de (voormalig) werkgever. Als dat niet mogelijk is hebben deze werknemers in beginsel toch recht op pensioen op basis van het principe ‘geen premie wel recht’. De kosten hiervoor moeten dan worden opgebracht door het fondscollectief. De budgettaire gevolgen met betrekking tot pensioen slaan daarom neer bij de pensioenfondsen en de opdrachtgevers van destijds.

In de Rijksbegroting wordt gezien het bovenstaande geen rekening gehouden met budgettaire gevolgen hiervan. De budgettaire gevolgen voor de werknemersverzekeringen zijn onzeker en lastig om op voorhand te kwantificeren, deze worden zichtbaar in de uitvoeringsinformatie van de verschillende regelingen en premies.

Vraag 17

In de Voorjaarsnota is sprake van oplopende uitvoeringskosten voor het SZW-domein, inclusief WIA-maatregelen, oplopend tot 1 miljard euro per jaar vanaf 2027. Kunt u uitsplitsen welke WIA-maatregelen hierin zijn opgenomen, wat de verwachte besparingen of verbeteringen zijn, en of deze bedragen reeds beleidsmatig zijn onderbouwd, en zo niet, wanneer ze beleidsmatig onderbouwd worden?

Antwoord op vraag 17

Naar aanleiding van de meest recente uitvoeringsinformatie van de verschillende uitvoeringsorganisaties, waaronder UWV, SVB en Dienst Toeslagen, zijn de regelingen op de SZW-begroting bijgesteld. In 2027 hebben deze bijstellingen geleid tot een tegenvaller van circa 1 miljard euro. Deze bijstelling is het gevolg van recente informatie over de ontwikkeling van het aantal gerechtigden en de uitkeringslasten, en hangt daarmee niet samen met de uitvoeringskosten.

Het kabinet heeft bij de Voorjaarsnota tot verschillende maatregelen besloten omtrent de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Een deel hiervan gaat gepaard met uitvoeringskosten voor het UWV. De uitvoeringskosten volgen uit het aantal benodigde fte’s voor het uitvoeren van de maatregelen en communicatie hierover. De uitvoeringskosten zijn daarmee onderbouwd.

Bij de VJN zijn voor de WIA de volgende uitvoeringskosten gereserveerd:

Tabel 7 Extra gereserveerde WIA-uitvoeringskosten bij Voorjaarsnota
x € 1 mln. 2025 2026 2027 2028 2029 2030 Cum Struc
Loonloze tijdvakken* ‒ 1 7 4 0 0 0 10 0
Herstelactie WIA-dagloon 13 27 13 0 0 0 53 0
SMC-uitvoeringskosten** 30 34 36 36 36 36 208 36
Totaal 42 67 53 36 36 36 271 36

* Bevat ook een kasschuif van 2025 naar 2026.

** Hierover zijn prestatieafspraken gemaakt met het UWV. Als de effecten uitblijven of tegenvallen zal de bestemming van deze middelen opnieuw worden bezien.

Vraag 18

Worden de bezuinigingen bij de ministeries van VWS en SZW doorgevoerd op trajecten gericht op automatische toekenning van rechten zoals huur- of zorgtoeslag, of op de digitalisering van toegang tot het sociaal minimum?

Antwoord op vraag 18

Nee, er zijn er geen bezuinigingen bij VWS en SZW doorgevoerd op trajecten gericht op automatische toekenning van rechten of op de digitalisering van toegang tot het sociaal minimum.

Vraag 19

Hoe verhoudt de afroming van de «Envelop groepen in de knel» zich tot de kabinetsdoelstelling om een adequaat sociaal minimum te garanderen en waarom is hiervoor gekozen?

Antwoord op vraag 19

Het kabinet vindt het van belang om huishoudens op het sociaal minimum te ondersteunen. Daarom zet het kabinet de middelen uit de envelop Groepen in de knel in op maatregelen die hieraan een bijdrage leveren. Zo wordt onder meer het minimumjeugdloon verhoogd, de financiering van beschut werk verbeterd en worden afgewezen Wajongeren in de Participatiewet ondersteund in de ontwikkeling van arbeidsvermogen.

Er zijn daarnaast nog vele terreinen die aandacht vragen van het kabinet. Daarom heeft het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming keuzes moeten maken en onder meer besloten om een deel van de middelen uit de envelop af te romen.

Vraag 20

Hoeveel van de toegezegde middelen voor het schrappen van de bezuiniging op de kinderopvang en het flankerend beleid is reeds juridisch verplicht, en welk deel is nog kasschuifgevoelig?

Antwoord op vraag 20

De middelen voor het schrappen van de bezuiniging op de kinderopvang en de middelen die zijn gereserveerd voor flankerend beleid zijn nog niet juridisch verplicht. De maximaal vergoede tarieven, de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages dienen voor aanvang van ieder kalenderjaar vastgesteld te worden middels een algemene maatregel van bestuur. Deze maatregel van bestuur kent een voorhangprocedure. Ook de middelen voor het flankerende beleid zijn niet juridisch verplicht, totdat daarvoor een concrete regeling is gepubliceerd of een overeenkomst is gesloten. Kasschuiven zijn voor beide niet voorzien.

Vraag 21

Klopt het dat de realistische ingangsdatum voor het nieuwe kinderopvangstelsel is doorgeschoven? Zo ja, wat zijn daarvan de budgettaire gevolgen per jaar?

Antwoord op vraag 21

De invoering van een nieuw financieringsstelsel voor kinderopvang betekent een ingrijpende wijziging voor zowel de sector als de uitvoering. Het kabinet heeft besloten om meer tijd te nemen voor de implementatie van en overgang naar het nieuwe financieringsstelsel. Dat geeft ook de sector meer tijd om het aantal kindplaatsen mee te laten groeien met de verwachte toename van de vraag naar kinderopvang. In 2029 moet het nieuwe financieringsstelsel ingaan.

In de SZW-begroting voor 2025 was invoering van het nieuwe financieringsstelsel nog voorzien per 1-1-2027. Onderstaande tabel toont de budgettaire mutaties die met dit besluit samenhangen.

Tabel 8 Mutaties in relatie tot nieuw financieringsstelsel
Bedragen x € 1 miljoen 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Invoering nieuwe financiering per 2029 ‒ 38 ‒ 607 ‒ 2.196 ‒ 1.860 ‒ 317 ‒ 156
Ingroeipadmiddelen 19 292 833 1.037 394 113
Flankerend beleid 2 32 31
Uitvoeringskosten 46 65
Totaal ‒ 19 ‒ 315 ‒ 1.363 ‒ 821 155 53

De eerste reeks toont de besparing bij de invoering van het nieuwe financieringsstelsel per 1-1-2029. Hierbij is ook aangenomen dat de ingroeistap die voor 2026 was voorzien twee jaar opschuift naar 2028. De tweede reeks toont de middelen die er in de voorjaarsbesluitvorming zijn gereserveerd voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering naar het nieuwe stelsel in per 1-1-2029.

In de Voorjaarsnota is ook een reservering getroffen voor flankerend beleid en het ondersteunen van de sector in de transitie naar het nieuwe stelsel. Ten slotte is in de Voorjaarsnota ook een aanvullende reservering opgenomen voor de uitvoeringskosten van de invoering van het nieuwe financieringsstelsel.

Vraag 22

Wat zijn de budgettaire en beleidsmatige implicaties van het besluit om in 2026 geen indexatie toe te passen op de maximum uurprijs in de kinderopvang? Welke groepen gezinnen worden hierdoor het meest geraakt?

Antwoord op vraag 22

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota besloten om de kinderopvangtoeslag voor 2026 volgens de reguliere systematiek te indexeren. De budgettaire consequenties van het terugdraaien van dit besluit zijn meeruitgaven van 184 miljoen euro in 2026 oplopend naar 337 miljoen euro in 2030, alle groepen worden hierdoor weer geïndexeerd.

Vraag 23

In hoeverre is het beleid ten aanzien van de indexering van kinderopvangtoeslag in overeenstemming met de evaluatie van de indexeringssystematiek? Wordt er voor 2026 beleidsmatig bijgestuurd?

Antwoord op vraag 23

Het indexeren van de kinderopvangtoeslag in 2026 is in overeenstemming met de aanbevelingen uit de evaluatie van de indexeringssystematiek. De kinderopvangtoeslag wordt voor 2026 volgens de reguliere, in de wet voorgeschreven systematiek, geïndexeerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van de wettelijke ruimte om de indexatie beleidsmatig bij te sturen.

Vraag 24

Kunt u aangeven hoeveel geld is gereserveerd voor de Taaleis en hoeveel daarvan wordt uitgekeerd aan gemeenten?

Antwoord op vraag 24

Bij de Voorjaarsnota is vanaf 2027 geld vrijgemaakt voor de taaleis in de bijstand. Structureel (vanaf 2040) gaat het om een bedrag van 17,4 miljoen euro. Deze maatregel kent een ingroeipad van 3,7 miljoen euro in 2027, 10,6 miljoen euro in 2028 en 17,4 miljoen euro in 2029. In de periode 2030-2039 is jaarlijks 22 miljoen euro beschikbaar om naast de nieuwe bijstandsgerechtigden ook taalonderwijs aan het zittend bestand van de bijstand aan te kunnen bieden. Alle bedragen worden volledig uitgekeerd aan gemeenten.

Vraag 25

Zijn er kortingen toegepast op middelen die eerder waren bestemd voor gemeentelijke uitvoering van schuldhulpverlening of het vereenvoudigen van toegang via één-loketstructuren?

Antwoord op vraag 25

Tijdens de voorjaarsbesluitvorming is besloten om te korten op de middelen die waren vrijgemaakt voor maatregelen uithet basispakket uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden. Door de korting op deze middelen vervalt onder andere voor schuldhulpverlening de 20 miljoen euro per jaar die gereserveerd was voor vroegsignalering en 8 miljoen euro per jaar voor het aanscherpen van de kwaliteitseisen van schuldhulpverlening. Daarnaast vervalt vanaf 2029 structureel 10 miljoen euro die gereserveerd was voor één loket voor overheidsincasso.

Vraag 26

Waarom stoppen de structurele gelden (€75 mln) voor de schuldenaanpak in 2029 en waarom is juist hiervoor gekozen? Welke middelen zijn voorzien voor de structurele bekostiging van het Schuldenknooppunt vanaf 2026?

Antwoord op vraag 26

Er zijn veel uitdagingen die de aandacht vragen van het kabinet. Daarom heeft het kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming keuzes moeten maken en onder meer besloten om op de envelop Groepen in de knel te korten. Deze middelen worden ter dekking ingezet voor de budgettaire problematiek op de SZW-begroting. Dit is onder andere ten koste gegaan van de middelen voor problematische schulden vanaf 2029. De resterende middelen worden besteed om kwetsbare groepen te ondersteunen, zoals met de structurele financiering van schoolmaaltijden, de verhoging van het minimum jeugdloon en betere financiering van beschut werk. Ook zijn de middelen voor de schuldenaanpak tot en met 2028 behouden.

Er zijn geen structurele middelen voor de bekostiging van het Schuldenknooppunt vanaf 2026 voorzien. Op 28 april 2025 heeft de staatssecretaris van Participatie en Integratie de Kamer geïnformeerd dat het Inlichtingenbureau (IB) de meest aangewezen partij is voor een publiek eigenaarschap van het Schuldenknooppunt.5 IB onderzoekt nu hoe het Schuldenknooppunt bij hen kan worden ondergebracht en welke juridische, financiële en technische implicaties dat heeft. Tot die tijd wordt het Schuldenknooppunt vanuit subsidie gefinancierd.

Vraag 27

Hoe wordt de toegankelijkheid van het energiefonds 2025 geborgd, met name voor huishoudens in energiearmoede?

Antwoord op vraag 27

In de Kamerbrief van 4 april jl. heeft de staatssecretaris Participatie en Integratie aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen en aangegeven dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen voor het energiefonds 2025, maar wel geldzorgen hebben, kunnen contact opnemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Toegankelijkheid wordt bevorderd via persoonlijke ondersteuning, onder andere via lokale hulpverleners, inlooppunten en keukentafelgesprekken. Er is geen papieren aanvraagroute, maar mensen krijgen hulp bij het digitaal indienen van de aanvraag, ook aan huis. Een DigiD is vereist; daarom is actief gecommuniceerd dat deze tijdig aangevraagd moet worden. Samenwerking met de alliantie digitale inclusie zorgt voor aanvullende ondersteuning, bijvoorbeeld via bibliotheken. Zie voor meer informatie de brief van de staatssecretaris van SZW van 25 april jl.6

Vraag 28

Welke middelen zijn in de begrotingswijziging voor 2025 opgenomen ten behoeve van het programma Simpel Switchen in de participatieketen? Zijn deze middelen juridisch verplicht of gevoelig voor kasschuiven?

Antwoord op vraag 28

Voor het programma Simpel Switchen in de Participatieketen is 5 miljoen euro beschikbaar voor de periode van 2024 tot en met 2027 (zie ook de SZW-begroting 2025; Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XV, nr. 2). Bij de eerste suppletoire begroting van SZW zijn geen extra middelen opgenomen ten behoeve van het programma Simpel Switchen. Wel is de eindverantwoording en daarmee de eindafrekening voor een subsidie aan Divosa voor het programma Simpel Switchen doorgeschoven van 2024 naar 2025. De subsidiemiddelen zijn geschoven om deze in het juiste kasritme te zetten.

Vraag 29

Worden de resultaten uit de invoeringstoets Breed Offensief meegenomen in de beleidsmatige en budgettaire keuzes binnen de Voorjaarsnota 2025?

Antwoord op vraag 29

Het kabinet is blij dat uit de resultaten van de invoeringstoets van het Breed Offensief is gebleken dat de uitvoering van de wet- en regelgeving hoofdzakelijk voorspoedig verloopt. Ook laat het zien dat er nog verbeterpunten zijn om de uitgangspositie van mensen met een arbeidsbeperking op de arbeidsmarkt te verbeteren. Daar wordt op verschillende manieren aan gewerkt. Zo zijn zowel het wetsvoorstel Participatiewet in balans als het wetsvoorstel voor de vereenvoudiging van de Banenafspraak onlangs aangenomen door de Tweede Kamer. Eerder heeft het kabinet in totaal structureel 100 miljoen euro beschikbaar gesteld om de komende jaren de infrastructuur van de sociaal ontwikkelbedrijven toekomstbestendig te maken en beschut werk te bevorderen. Tot slot zijn met de Voorjaarsnota 2025 aanvullende middelen vrijgemaakt voor het ontwikkelen van het arbeidsvermogen van mensen waarvan de Wajong-aanvraag is afgewezen en die tot de doelgroep van de Participatiewet behoren.

Vraag 30

Hoe waarborgt de regering een eerlijke beloning voor medewerkers van werk-ontwikkelbedrijven, gezien de signalen van tekorten en onderbetaling zoals aangeleverd door gemeenten en ondernemingsraden?

Antwoord op vraag 30

Het kabinet vindt het belangrijk dat medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven kunnen rekenen op een eerlijke beloning. De vaststelling van salarissen is echter een aangelegenheid voor gemeenten, sociaal ontwikkelbedrijven en de vertegenwoordiging van werknemers. Hierbij geldt voor iedereen met een dienstbetrekking – dus ook mensen die bij sociaal ontwikkelbedrijven werken- dat het wettelijk minimumloon en de wettelijke minimumvakantiebijslag de minimale beloning vormen. Hier moeten alle werkgevers zich aan houden, dus ook sociaal ontwikkelbedrijven. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt hier toezicht op en kan waar nodig handhavend optreden.

Vraag 31

Zijn er in de suppletoire begrotingen of de Voorjaarsnota middelen vrijgemaakt of geoormerkt voor projecten die onder het «recht op vergissen» vallen, zoals correctieprocessen bij uitkeringsinstanties of de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 31

Er zijn in de Voorjaarsnota en in de suppletoire begrotingen geen middelen vrijgemaakt of geoormerkt voor projecten binnen de Belastingdienst die onder het ‘recht op vergissen’ vallen.

Vraag 32

Is er sprake van kasschuiven of onderuitputting op de middelen voor woningbouwimpulsen? Kunt u specificeren welke middelen dit betreft?

Antwoord op vraag 32

Met de eerste suppletoire begroting van 2025 zijn er middelen toegevoegd aan het budget van de Woningbouwimpuls. Dit betreft 60 miljoen euro in 2025 als gevolg van amendement Grinwis cs.7 Daarnaast zijn er, om langjarig te voorzien in kerntaken die de realisatie van de woningbouwopgave ondersteunen, incidenteel woningbouwmiddelen ingezet. Daarvoor is er 15 miljoen euro op het budget in mindering gebracht in de jaren 2026, 2027 en 2028 (5 miljoen euro per jaar). Het totaalbudget voor de Woningbouwimpuls komt hiermee op 515 miljoen euro voor de jaren 2025-2029.

Vraag 33

Wat zijn de gevolgen vanuit de Rijksbegroting bezien van het bevriezen van de huurverhoging in 2025 en 2026 voor de investeringscapaciteit van woningcorporaties? Waarom is de opdracht voor het vinden van adequate compensatie niet als verplichting opgenomen in de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 33

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 34

Is het juist dat de extra middelen voor het versnellen van woningbouwprocedures nog niet juridisch zijn verplicht, en zo ja wanneer wordt hierover besluitvorming voorzien?

Antwoord op vraag 34

Bij de uitwerking van het financieel instrumentarium Woningbouwimpuls (WBI) en Gebiedsbudget is voorzien dat het versnellen van de woningbouw als voorwaarde wordt opgenomen. Er wordt bezien hoe het werken volgens de principes van parallel plannen en het hebben van een versnellingstafel kan worden verbonden als voorwaarde bij het verstrekken van een rijksbijdrage (zie Kamerbrief ‘Financieel instrumentarium woningbouw, 19 mei 2025’). De middelen voor WBI en Gebiedsbudget zijn gereserveerd op de begroting, en worden uitgekeerd in de jaren zoals opgenomen in de begroting, wanneer aan de voorwaarden van de financiële regeling is voldaan.

Vraag 35

Hoeveel woningbouwprojecten zijn in 2025 vertraagd of geschrapt als direct gevolg van de aangekondigde of reeds doorgevoerde huurbevriezing?

Antwoord op vraag 35

De huurbevriezing heeft naar verwachting weinig tot geen gevolgen voor projecten met sociale huurwoningen, waarvoor al een contractuele afname is overeengekomen of al gestart is met de bouw. Corporaties zullen ondanks de huurbevriezing het contract moeten nakomen. Voor de sociale huurwoningen die aankomende circa 18 maanden opgeleverd zouden worden zal dit het geval zijn.

Vraag 36

Hoe beoordeelt u de signalen van onder meer Aedes, de provincie Drenthe en het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de huurbevriezing ten koste gaat van de woningbouwproductie, en wat is de verwachte impact op de bouwopgave tot 2030?

Antwoord op vraag 36

Volgens de dilemmanotitie van de minister van VRO zorgt de huurbevriezing tot 2035 voor 85.000 minder nieuwe sociale huurwoningen en 365.000 minder verduurzaamde woningen door corporaties. Ook is de bouw van woningen in de periode 2027-2034 onzekerder doordat deze woningen deel uitmaken van een gebiedsontwikkeling waar ook corporatiewoningen waren voorzien. Naar verwachting zal de woningbouw hierdoor tot 2030 onder de beoogde 100.000 woningen per jaar blijven liggen en komt ook de vereiste voor 30% sociaal en 2/3 betaalbaar onder druk te staan.

Vraag 37

Op welke andere manieren kan de koopkracht van kwetsbare groepen verbeterd worden?

Antwoord op vraag 37

De besluitvorming over koopkracht vindt plaats in augustus. Hierbij wordt op basis van de dan actuele economische ramingen van het Centraal Planbureau (CPB), zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning (MEV), een integrale afweging gemaakt over de koopkrachtontwikkeling. In dat kader wordt gekeken naar het gehele instrumentarium dat het kabinet ter beschikking staat. De uitkomsten hiervan worden gepubliceerd in de Miljoenennota.

Vraag 38

Kunnen de naar achteren geschoven uitgaven voor de huurtoeslag niet beter ingezet worden om de koopkracht voor kwetsbare groepen te verbeteren in de jaren 2025 en 2026, in plaats van een huurbevriezing in te zetten die gecompenseerd moet worden in verband met de benodigde woningbouw?

Antwoord op vraag 38

Zoals aangegeven bij vraag 37, vindt de besluitvorming over koopkracht in augustus plaats. Daarin wordt een integrale afweging gemaakt van mogelijke instrumenten, waaronder inkomensondersteunende maatregelen zoals huurtoeslag en beleidsmaatregelen op het gebied van huren.

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 39

Wat is de budgettaire ruimte op de begrotingen? Welke middelen zijn juridisch verplicht, welke zijn bestuurlijk gebonden, welke zijn beleidsmatig belegd en hoeveel middelen zijn nog vrij te besteden? Hoeveel bedraagt naar verwachting de onderuitputting in 2025 en hoeveel bedragen naar verwachting de kasschuiven van 2025 naar latere begrotingsjaren?

Antwoord op vraag 39

In de begrotingen van de departementen is aangegeven wat de budgettaire ruimte is. Daarin is ook aangegeven in hoeverre middelen juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden en beleidsmatig belegd zijn. Dit wordt niet geüpdate bij de suppletoire begrotingen; daar worden onder andere realisaties gepresenteerd.

Het kabinet verwacht in 2025 circa 4,0 miljard euro aan reguliere onderuitputting. Daar bovenop heeft het kabinet circa 3,0 miljard euro aan aanvullende onderuitputting ingeboekt. Bij de Voorjaarsnota is 2,0 miljard euro uit 2025 naar latere jaren geschoven. Bij de Miljoenennota 2026 wordt duidelijk welke aanvullende kasschuiven uit 2025 worden verwerkt.

Vraag 40

Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen om dit jaar af te zien van integrale besluitvorming bij het hoofdbesluitvormingsmoment / de meerjarige Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 40

In de Voorjaarsnota 2025 heeft het kabinet een integrale afweging gemaakt van alle mee- en tegenvallers en beleidswensen.

Vraag 41

Vraag 41

Welk totaalbedrag aan kosten wordt er geraamd (vanaf de nulmeting tot aan voltooiing) voor de schadeafhandeling, de versterkingsopgave, de middelen volgend uit de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen (PEAG) (verduurzamingsopgave etc.), de bestuurlijke afspraken uit 2020, en het Nationaal Programma Groningen?

Antwoord op vraag 41

  • In 2018 hebben TCMG en IMG de schadeoperatie van NAM overgenomen en in 2020 heeft NCG de versterkingsoperatie van NAM overgenomen. Als dat wordt aangenomen als nulmeting, dan bedragen de totale kosten t/m 2024 voor de schadeoperatie 3.870 miljoen euro en voor de versterkingsoperatie 2.871 miljoen euro.

  • De toekomstige kosten voor schade en versterken worden jaarlijks herijkt waarbij de verwachte kosten voor de komende vijf jaar worden geraamd. De schade en versterkingsoperatie zullen naar verwachting ook na 2030 nog doorlopen. Bij de volgende herijking zal daarom het begrotingsjaar 2031 worden toegevoegd. Voor 2025 t/m 2030 worden de uitgaven aan de schadeafhandeling geraamd op 4.229 miljoen euro en voor de versterkingsoperatie op 3.847 miljoen euro.

  • Voor de kabinetsreactie op het PEGA rapport is bij de Voorjaarsnota 2023 een reeks op de Aanvullende Post gereserveerd die in totaal optelt tot 11,5 miljard euro. Deze reeks bestaat voor 4 miljard euro uit incidentele middelen, waarvan 3 miljard euro voor schade en versterken. Daarnaast is 7,5 miljard euro gereserveerd t/m 2055 voor de generatielange betrokkenheid, wat is bestemd voor sociaal en economisch perspectief en verduurzaaming. Een deel van deze middelen is inmiddels tot besteding gekomen.

  • Voor de Bestuurlijke afspraken uit 2020 is bij Voorjaarsnota 2021 1,5 miljard euro beschikbaar gesteld. De middelen die hieruit resteren zijn samengevoegd met PEGA middelen. Deze zijn grotendeels te vinden op de begroting van BZK voor IMG, NCG en de bijdrage aan de gemeenten en provincie. De volledige bijdragen aan gemeenten en provincie zijn ook te vinden in de meerjarige regeling.

  • Voor het NPG is 1,15 miljard euro beschikbaar gesteld bij Voorjaarsnota 2018. Daarvan is voor 2025 t/m 2028 nog 449 miljoen euro beschikbaar op de begroting van BZK, en in totaal nog 90,5 miljoen euro voor de jaren daarna op de Aanvullende Post van Financiën.

Vraag 42

Vraag 42

Welk totaalbedrag aan uitvoeringskosten wordt er geraamd (vanaf de nulmeting tot aan voltooiing) voor de schadeafhandeling, de versterkingsopgave, de middelen volgend uit de kabinetsreactie op de PEAG (verduurzamingsopgave etc.), de bestuurlijke afspraken uit 2020, en het Nationaal Programma Groningen?

Antwoord op vraag 42

  • Voor de schadeafhandeling is in de periode 2018 t/m 2024 door TCMG en IMG 1.305 miljoen euro aan uitvoeringskosten gemaakt. Voor de jaren 2025 t/m 2030 is 1.369 miljoen euro geraamd voor de uitvoeringskosten bij IMG.

  • Voor de versterkingsoperatie heeft de NCG sinds de oprichting in 2020 t/m 2024 is 609 miljoen euro aan uitvoeringskosten gemaakt. Voor de jaren 2025 t/m 2030 is 857 miljoen euro geraamd voor de uitvoeringskosten bij NCG.

  • Voor de maatregelen volgend uit de kabinetsreactie PEGA, de bestuurlijke afspraken uit 2020 en het NPG zijn middelen beschikbaar gesteld zoals onder 41 toegelicht. De uitvoeringskosten voor deze maatregelen worden gedekt uit deze budgetten.

Vraag 43

Zijn er nog overige kosten, en daaraan verbonden uitvoeringskosten, binnen het dossier Herstel Groningen, en zo ja welke (hoeveel en waarvoor)?

Antwoord op vraag 43

Op dit moment zijn alle verwachte kosten t/m 2030 opgenomen in de begroting van BZK op artikel 15, of op de Aanvullende Post van het ministerie van Financiën, zoals staat beschreven in de bijlage Groningen van de Voorjaarsnot. Jaarlijks worden de verwachte kosten voor schade en versterken herijkt.

Vraag 44

Hoe worden de extra Ster-inkomsten gerealiseerd die moeten dienen ter compensatie van de additionele korting van 50 miljoen euro op de bekostiging van de NPO?

Antwoord op vraag 44

Er is een impactanalyse aangekondigd om inzicht te krijgen in de gevolgen van het vergroten van de reclameruimte bij de landelijke publieke omroep voor private mediapartijen. Mede op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse wordt een besluit genomen over de toekomstige rol van reclame bij het financieren van de landelijke publieke omroep. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer van 2025 geïnformeerd.

Vraag 45

Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de besluiten over grote dossiers als defensie, stikstof en een eventuele publieke investeringsimpuls?

Antwoord op vraag 45

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota keuzes gemaakt, waaronder de bestemming van 2,3 miljard aan middelen voor het Startpakket stikstof en toekenning van ca. 1,2 mld. structureel aan Defensie. Het kabinet loopt niet vooruit op toekomstige besluitvorming en uw Kamer wordt hierover tijdig geïnformeerd.

Vraag 46

Waarom is de groei van de netto primaire uitgaven nu hoger dan de groei van 25,9% waar in het budgettair-structureel plan nog vanuit werd gegaan?

Antwoord op vraag 46

Waar de groei van de cumulatieve uitgaven tot met 2028 in het budgettair structureel plan uitkwam op 25,9%, komt deze in de jaarlijkse voortgangsrapportage op het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn uit op 26,9%. Dit komt door zowel nominale ontwikkelingen en prijsbijstellingen als hogere bbp-gerelateerde uitgaven (defensie, EU-afdrachten en het Gemeente- en Provinciefonds).

Vraag 47

Hoeveel budget wordt er in totaal uitgegeven aan armoedegelden, hoeveel wordt hier op bezuinigd en hoe is dat anders dan in de begroting?

Antwoord op vraag 47

Er is binnen de gestelde beantwoordingstermijn geen uitputtend overzicht samen te stellen van alle middelen die naar armoedebeleid gaan. De grootste uitgaven aan armoedebestrijding in 2025 zijn op de onderwerpen: bestrijden van energiearmoede (60 miljoen euro), preventie van geldzorgen & financiële educatie (18 miljoen euro), de instellingssubsidie voor «Sam& voor alle Kinderen» (18 miljoen euro) en overige subsidies voor bijvoorbeeld voedselhulp (5 miljoen euro). De uitgaven per categorie komen grotendeels overeen met 2024, hoewel de taakstelling uit het hoofdlijnenakkoord op subsidies vanaf 2026 zal leiden tot een reductie van de subsidiemiddelen voor armoede- en schuldenbestrijding zoals een structurele korting (14 miljoen euro) op financiële educatie vanaf 2030.

Vraag 48

Welke armoederegelingen gaan niet door, welke doelgroep treffen die en hoeveel geld valt daarmee vrij?

Antwoord op vraag 48

Tijdens de voorjaarsbesluitvorming is niet besloten tot het stopzetten van Rijksregelingen op het terrein van armoede. In de ontwerpbegroting van SZW 2025 is wel de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord ingevuld, hetgeen per 2026 zal leiden tot een reductie van de subsidiemiddelen voor armoede- en schuldenbestrijding.

Vraag 49

Levert de nieuwe armoededefinitie een intensivering of besparing op?

Antwoord op vraag 49

Er zijn geen middelen direct gekoppeld aan de hoogte van de armoedecijfers in Nederland. De nieuwe definitie leidt niet tot meer of minder uitgaven van de Rijksbegroting.

Vraag 50

Wordt er nu minder uitgegeven aan armoedebestrijding dan voor de nieuwe armoededefinitie?

Antwoord op vraag 50

De wijziging van de armoededefinitie heeft geen invloed op de bestedingen van het Rijk op het gebied van armoedebestrijding.

Vraag 51

Waarom wordt er toch gestuurd op het saldo, terwijl u bij het Notaoverleg Realistisch Ramen dit nog ontkende?

Antwoord op vraag 51

Het kabinet heeft tijdens de voorjaarsbesluitvorming vastgehouden aan trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat de uitgaven- en inkomstenkaders leidend zijn gedurende de kabinetsperiode. De Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling advisering) concludeert in de Voorjaarsrapportage dat de uitgaven en inkomsten voldoen aan de toetsen van het inkomsten- en uitgavenkader.8 Tegelijkertijd houdt het kabinet vast aan de Europese referentiewaarden voor het tekort (3% bbp) en de schuld (60% bbp). Dit houdt in dat bij een dreigende overschrijding van de referentiewaarde voor het tekort het saldo aanleiding kan geven voor eventuele maatregelen, zoals ook opgenomen in het HLA.

Vraag 52

Kan gesteld worden dat in deze Voorjaarsnota per saldo meevallers in de zorg gebruikt zijn voor per saldo tegenvallers binnen de rijksbegroting en de sociale zekerheid?

Antwoord op vraag 52

In het HLA is door het Kabinet afgesproken dat een per saldo meevaller in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet wordt, na saldering met eventuele tegenvallers elders in de zorg en op de VWS-begroting, ingezet voor lastenverlichting via een verlaging van de premies. Het kabinet heeft ervoor gekozen om een deel van de meevaller in de wijkverpleging in te zetten als alternatieve invulling voor de ombuiging op bij- en nascholing medisch-specialisten (165 miljoen euro). De resterende meevaller in de Zvw-uitgaven in 2026 en 2027 is volledig ingezet voor tegenvallers in het zorgdomein. In 2028, 2029 en 2030 is vrijwel de gehele meevaller in Zvw-uitgaven ingezet voor tegenvallers op de VWS-begroting. Structureel resteerde er daarna nog een zeer beperkt bedrag. Dit is meegelopen in het rijksbrede beeld.

Daarnaast zijn er ook andere meevallers in de zorg, waaronder een meevaller in de Wlz (230 miljoen euro structureel). De Zvw-meevallersregel is hier niet op van toepassing. Conform de reguliere begrotingsregel zijn deze meevallers eerst ingezet voor tegenvallers op de VWS-begroting. Het resterende bedrag is ingezet voor andere uitgavenproblematiek.

Vraag 53

Wat is er nodig om schulden mee te kunnen nemen in de armoededefinitie?

Antwoord op vraag 53

De armoededefinitie is opgesteld door CBS, SCP en Nibud. Dit zijn onafhankelijke instituten die zelf bepalen welke gegevens zij meenemen in de armoededefinitie.

Het klopt dat schulden momenteel niet worden meegenomen in de armoededefinitie, terwijl er op 1 januari 2024 ruim 747.000 huishoudens zijn die te maken hebben met problematische schulden. De verklaring hiervoor is dat de data die nodig zijn om schulden wel mee te nemen op dit moment niet beschikbaar zijn. De instituten hebben aangegeven dat zij bij volgende herijkingen van de armoededefinitie waar mogelijk verbeteringen zullen doorvoeren.

Vraag 54

Kunnen schulden worden meegenomen in de armoededefinitie als er een schuldenregister komt?

Antwoord op vraag 54

Als er een schuldenregister komt betekent dit niet automatisch dat schulden kunnen worden meegenomen in de armoededefinitie. De verklaring hiervoor is dat de afloscapaciteit van huishoudens geen onderdeel uitmaakt van het beoogde integrale schuldenoverzicht, terwijl dat nodig is om de invloed van schulden mee te kunnen nemen in de armoededefinitie.

Het is overigens aan de onafhankelijke instituten die de armoededefinitie hebben opgesteld (CBS, SCP en Nibud) om te bepalen welke gegevens zij meenemen in de armoededefinitie.

Vraag 55

Hoeveel mensen vallen onder de nieuwe armoededefinitie als vermogen niet zou tellen?

Antwoord op vraag 55

Het is niet precies bekend hoeveel mensen onder de nieuwe armoededefinitie vallen als vermogen niet mee wordt genomen. Het rapport van het CBS, SCP en het Nibud laat zien dat circa 1%-punt (daling van 4,4% naar 3,3%) van het verschil in de armoedecijfers kan worden verklaard door het meenemen van vermogen in de nieuwe armoededefinitie.9

Vraag 56

Wat is de maandelijkse achteruitgang voor werknemers met een arbeidsbeperking, uitgaande van minimumloon en parttime werk door het ingevoerde belastingplan? Kan daarbij aangegeven worden wat de achteruitgang is voor medewerkers in hun vakantiegeld door het ingevoerde belastingplan, wat er financieel voor nodig is om deze achteruitgang op te lossen en welke maatregelen dat zou betreffen?

Antwoord op vraag 56

Het is goed om te benadrukken dat in het Belastingplan geen maatregelen zaten die anders uitpakken voor werknemers met een arbeidsbeperking dan voor werknemers zonder arbeidsbeperking. Met het Belastingplan is de maximale algemene heffingskorting (AHK) verlaagd. Daarnaast is het tarief in de eerste schijf van box 1 verlaagd. Voor mensen met een inkomen vanaf ongeveer 26.000 euro weegt het voordeel van het lagere schijftarief op tegen het nadeel van de lagere AHK. De groep belastingplichtigen met een inkomen lager dan 26.000 euro ondervindt per saldo nadeel van beide maatregelen. Dit nadeel is groter naarmate het inkomen lager is, en bedraagt maximaal ongeveer 185 euro per jaar.

Los van de maatregelen uit het Belastingplan geldt dat mensen nadeel kunnen ondervinden als er geen loonstijging heeft plaatsgevonden. Dit geldt voor een deel van de medewerkers bij sociaal ontwikkelbedrijven die in 2025 in sommige gevallen (40%) een lager netto-inkomen hebben dan in 2024. Dit werkt met name door in de hoogte van de arbeidskorting. De grenzen in de arbeidskorting worden jaarlijks geïndexeerd. Als het inkomen constant blijft van het ene op het andere jaar, dan daalt het recht op arbeidskorting. Dit effect geldt alleen in het opbouwtraject van de arbeidskorting en is het sterkst tussen ongeveer 12.000 euro en 26.000 euro. Het nadeel kan oplopen tot maximaal ongeveer 32 euro per maand. Dit is echter geen gevolg van maatregelen uit het Belastingplan.

Daar staat tegenover dat per 2025 ook de huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd zijn. Of de betreffende werknemers hiervan profiteren hangt af van de individuele situatie. Het is dan ook niet eenduidig te zeggen hoeveel ervoor nodig is om de eventuele achteruitgang te compenseren. Deze groep zou het meest gebaat zijn geweest bij een verhoging van het CAO-loon.

Het vakantiegeld is onderdeel van het inkomen dat belast wordt in box 1. Het Belastingplan heeft dan ook geen ander effect op het vakantiegeld dan op het reguliere looninkomen. In de loonheffing wordt het vakantiegeld voor iedereen belast volgens de tabel bijzondere beloningen. Voor het inhoudingspercentage in die tabel is de marginale belastingdruk van belang. Het Belastingplan zorgt voor beperkte wijzigingen in de marginale belastingdruk. Het tarief in de eerste schijf is verlaagd met ruim één procentpunt, dat resulteert in een lager inhoudingspercentage. Daarnaast is het tarief in de tweede schijf met ongeveer 0,5%-punt verhoogd en is de afbouw van de AHK steiler geworden door het verschuiven van het afbouwpunt. Dit zorgt voor een wat hoger inhoudingspercentage.

Zoals elk jaar speelt indexatie van de inkomensgrenzen in de tabel bijzondere beloningen ook nog een rol. Als het inkomen van een belastingplichtige constant blijft, dan kan dat inkomen in 2025 net in een andere schijf van de tabel bijzondere beloningen vallen dan dat in 2024 het geval was. Hierdoor kan een hoger of lager inhoudingspercentage gaan gelden. Dit is echter geen gevolg van het Belastingplan.

Vraag 57

Wanneer is het schuldenregister operationeel en heeft de afroming van de envelop GIDK invloed op het tijdspad?

Antwoord op vraag 57

Na het korten op de middelen voor IBO schulden vanaf 2029 is er geen structurele financiering voor het integraal schuldenoverzicht. Daarom moet worden bezien of en hoe dit schuldenoverzicht operationeel kan gaan worden. Een integraal schuldenoverzicht vraagt in de vormgeving namelijk grote zorgvuldigheid omdat het hier om zeer gevoelige, persoonlijke informatie gaat. Tegelijk wordt onderzocht of onderdelen van het integraal schuldenoverzicht kunnen worden ontwikkeld. 

De komende jaren worden de eerste stappen gezet om gebundeld inzicht te bieden in schulden. Via Schuldenwijzer.nl zijn nu al alle beslagen bij gerechtsdeurwaarders in te zien. Het Vorderingenoverzicht Rijk, dat in ontwikkeling is, biedt mensen straks een overzicht van hun openstaande betaalverplichtingen aan de overheid.

Vraag 58

Klopt het dat de middelen voor vroegsignalering van gemeenten incidenteel worden gemaakt? Zo ja, heeft dit invloed op de uitvoering van gemeenten en kunnen gemeenten hun wettelijke taak voldoende blijven uitvoeren?

Antwoord op vraag 58

In de besluitvorming van de Voorjaarsnota is de keuze gemaakt de envelop groepen in de knel af te romen. De middelen voor problematische schulden waren o.a. beoogd voor gemeentelijk schuldenbeleid (vroegsignalering), beleid van SZW (integraal schuldenoverzicht voor huishoudens) en beleid van JenV (één overheidsincasso en het voorkomen van kostenoploop boetes). De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe ze deze middelen aanwenden. Ze leggen over de besteding van de middelen verantwoording af aan de gemeenteraad.

Vraag 59

Hoe verhoudt de voorgestelde dekking van de tijdelijke verhoging van de tariefkorting van de motorrijtuigenbelasting elektronische personenauto’s uit het Klimaatfonds zich tot de begrotingsregel van scheiden van inkomsten en uitgaven?

Antwoord op vraag 59

De begrotingsregels van het kabinet Schoof schrijven voor dat het uitgavenkader en het inkomstenkader in beginsel gescheiden zijn om zo begrotingsdiscipline te waarborgen. Dit betekent dat uitgaven niet automatisch gefinancierd mogen worden uit specifieke inkomstenbronnen.

De tijdelijke verhoging van de tariefkorting op de motorrijtuigenbelasting voor elektrische personenauto’s betreft een maatregel die onderdeel is van het klimaatpakket en daarmee in zijn totaliteit beoordeeld dient te worden. Het kabinet acht het daarmee uitlegbaar dat deze maatregel gedekt wordt uit het Klimaatfonds.

Vraag 60

Hoe groot is de resterende stelpost fiscale regelingen en constructies voor de jaren 2026 en verder?

Antwoord op vraag 60

In het HLA is een stelpost van 250 euro miljoen opgenomen om fiscale regelingen af te bouwen en belastingconstructies aan te pakken. Een stelpost betekent dat het kabinet voornemens is om concrete maatregelen te nemen met een bepaalde budgettaire opbrengt, die bijdragen aan het doel om fiscale regelingen af te bouwen en belastingconstructies aan te pakken. In het HLA is ook afgesproken dat als de stelpost niet volledig wordt gerealiseerd het resterende bedrag van de stelpost wordt ingevuld door de tabelcorrectiefactor beperkt toe te passen op de parameters van de inkomstenbelasting, waardoor onder andere de tariefschijven minder worden gecorrigeerd voor de inflatie.

Omdat deze stelpost vanaf 2026 ingevuld moet worden, heeft het kabinet in deze Voorjaarsnota voorstellen gedaan voor de concrete invulling van deze stelpost. Op die manier kan de benodigde wetgeving tijdig worden opgesteld. Als eerste wordt de constructie ‘vleugje zuivel’ in alcoholvrije dranken aangepakt, waarmee de verbruiksbelasting voor alcoholvrije dranken wordt omzeild door een klein vleugje zuivel toe te voegen aan frisdrank of vruchtensap.

Daarnaast wordt binnen de schenk- en erfbelasting de constructie estate planningstools aangepakt, waarmee door het aanpassen van de huwelijkse voorwaarden kort voor overlijden de erfbelasting wordt ontweken. Het resterende deel van de stelpost wordt deels ingevuld door het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting en deels opgevangen in het inkomstenkader. De invulling van de stelpost leidt tot een 4,8%-punt lagere toepassing van de tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting.

De stelpost fiscale regelingen voor constructies is structureel van aard en volledig ingevuld voor 2026 en de jaren daarna. Onderstaande tabel toont de budgettaire effecten van de maatregelen die het kabinet heeft voorgesteld ter invulling van deze stelpost.

Tabel 9 Invulling stelpost belastingconstructies en fiscale regelingen (in € mln., + = saldoverbeterend)
2026 2027 2028 2029 2030 Structureel
Stelpost fiscale regelingen en constructies ‒ 259 ‒ 259 ‒ 259 ‒ 259 ‒ 259 ‒ 259
Aanpakken constructie vleugje zuivel verbruiksbelasting alcoholvrije dranken 36 36 36 36 36
Aanpakken schenk- en erfbelasting constructie estate planningtools in huwelijksvermogensrecht 3 4 4 4 4 4
Beperkt toepassen tabelcorrectiefactor 126 126 126 126 126 126

Vraag 61

Op welke wijze wordt de resterende stelpost fiscale regelingen en constructies voor 2026 ingevuld?

Antwoord op vraag 61

Zie antwoord op vraag 60.

Vraag 62

Kunt u een overzicht geven van de in de suppletoire begrotingen aangekondigde CW3.1-toelichtingen, en daarbij aangeven wanneer de Kamer deze ontvangt?

Antwoord op vraag 62

Bijgaand een overzicht van de aangekondigde Beleidskeuzes Uitgelegd-kaders in de suppletoire begrotingen. De departementen worden geacht de toelichtingen cf. Beleidskeuzes Uitgelegd te versturen voordat er over het inhoudelijke beleidsvoorstel wordt gestemd.

Tabel 10
Departement Mutatie
Buitenlandse Zaken Oekraïne
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Voedselzekerheid
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Water
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Humanitaire hulp
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Migratie
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Veiligheid en stabiliteit
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Handel en Economie
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Gezondheid
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Nationaal Programma Groningen AP provincie Groningen
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Nationaal Programma Groningen AP economische agenda
Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties Middelen Hooflijnenakkoord nationale veiligheid
Defensie Steun Oekraïne
Economische Zaken SecFund
Klimaat en Groene Groei Vulmaatregelen gasopslag
Financiën en Nationale Schuld Naleving sancties
Financiën en Nationale Schuld Toeslagen Herstel
Asiel en Migratie Middelen wetsvoorstellen
Justitie en Veiligheid Nationale veiligheid versterken
Justitie en Veiligheid Garantieregeling forensiche zorg
Justitie en Veiligheid Sociale advocatuur
Justitie en Veiligheid Weerbaarheid
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur Subsidieregeling grasland
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur Mestbeleid 2026-2029
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur Mestaanwending en RENURE
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur Robotisering en digitalisering
Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur Onderzoeksinfrastructuur HCU
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Masterplan basisvaardigheden MBO
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Oplossen knelpunt samengestelde gezinnen WKB
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Reservering OCTAS
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Reservering UWV
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Groepen uit de knel -  verbeteren loonkostensubsidie Beschut Werk
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Groepen uit de knel - verhoging vminimumjeugdloon
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Steilere afbouw WKB vanaf een inkomen van 60.000 euro
Sociale Zaken en Werkgelegenheid Duurverkorting Werkloosheidsuitkering
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Verduurzamingsaanpak Nij Begun maatregel 29
Volksgezondheid, Welzijn en Sport COVID-19 vaccinatie
Volksgezondheid, Welzijn en Sport Backpay weduwen KNIL-militairen en ambtenaren

Vraag 63

Kunt u erop toezien dat de aangekondigde CW3.1-toelichtingen die betrekking hebben op in 2026 vrij te maken middelen voor de behandelingen van de begrotingen uiterlijk op Prinsjesdag aan de Kamer worden verstuurd?

Antwoord op vraag 63

Vakministers zijn verantwoordelijk voor het tijdig versturen van hun CW 3.1-toelichtingen voor de inhoudelijke stemming. Hier zal ik op toezien.

Vraag 64

Kunt u erop toezien dat de aangekondigde CW3.1-toelichtingen die betrekking hebben op nog in 2025 vrij te maken middelen zo spoedig mogelijk, en in ieder geval ruim voor de stemmingen, aan de Kamer worden verstuurd?

Antwoord op vraag 64

Hier zal ik op toezien, zie ook antwoord onder vraag 62.

Vraag 65

Waarom is in de suppletoire begrotingen niet de budgetflexibliteit vermeld, zoals voorgesteld in de Initiatiefnota Realistisch Ramen? Klopt het dat u dit in overweging zou nemen?

Antwoord op vraag 65

Zoals gesteld in de kabinetsreactie d.d. 14 maart jl. op de Initiatiefnota Realistisch Ramen, zal het kabinet het toevoegen van budgetflexibiliteit aan de eerste suppletoire begrotingen bij Voorjaarsnota meewegen in de overwegingen voor de verbetering, modernisering en vereenvoudiging van het begrotings- en verantwoordingsproces, zoals aangekondigd in de Kamerbrief Agenda toekomstbestendig begroten en verantwoorden.

Vraag 66

Zijn in eerdere jaren rekeningen doorgeschoven? Ging het zo slecht met de begrotingsdiscipline dat deze moet worden hersteld?

Antwoord op vraag 66

Het kabinet voert trendmatig begrotingsbeleid. Conform de afspraken in het HLA zijn de uitgaven- en inkomstenkaders gerespecteerd. Hierdoor voorkomt het kabinet dat tijdens de rit additionele rekeningen worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Ook volgende kabinetten zullen moeten blijven werken aan het beperken van de uitgavengroei. De huidige budgettaire situatie biedt weinig marge tot de Europese grenswaarden. Met name toekomstige budgettaire uitdagingen op het gebied van vergrijzing, veiligheid en energie-infrastructuur zullen op langere termijn zonder aanvullende maatregelen leiden tot overschrijding van de Europese referentiewaarden.

Vraag 67

Zijn de begrotingsregels uit de Startnota nog wel bij de tijd?

Antwoord op vraag 67

De begrotingsregels worden bij aanvang van ieder kabinet vastgesteld in de Ministerraad. De regels zijn onderdeel van het totaal aan financiële afspraken en gelden daarmee voor de gehele kabinetsperiode.

Vraag 68

Kan er een stofkam gehaald worden door de begrotingsregels?

Antwoord op vraag 68

Zie het antwoord op vraag 67.

Vraag 69

Zijn de begrotingsregels uit de Startnota in voldoende mate besproken tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen? Hebben deze regels wel enige democratische legitimatie?

Antwoord op vraag 69

De begrotingsregels zijn kabinetsinterne afspraken die worden vastgesteld in de Ministerraad en vervolgens de Startnota. Zij ontlenen hun democratische legitimiteit daarmee aan die van het kabinet. Het parlement gaat over zijn eigen agenda en kan zelf bepalen in hoeverre de begrotingsregels wel of niet in een debat zoals de Algemene Financiële Beschouwingen aan bod moeten komen.

Vraag 70

Zijn de uitgavenkaders wel zinvol? Ze kunnen toch ieder moment gecorrigeerd worden door kadercorrecties?

Antwoord op vraag 70

Om de overheidsfinanciën beheersbaar te houden en om geen rekeningen door te schuiven naar volgende generaties is er in de begrotingsregels opgenomen dat er voor de uitgavenkant een maximumgrens geldt: het zogenoemde uitgavenkader. Bij de Miljoenennota 2025 zijn het uitgaven- en inkomstenkader op basis van het HLA tot en met 2029 vastgesteld. Het idee van een kader is dat het kabinet vastlegt wat in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenkader). Het kader wordt bijgesteld op basis van aantal regels die zijn vastgesteld in begrotingsregels, zoals de uitgavemaatregelingen die raken aan de conjunctuur (bijvoorbeeld de WW en de bijstand) en nominale ontwikkeling. Daarnaast geeft deze Voorjaarsnota invulling aan de aanbevelingen van de Expertgroep om realistisch te ramen en is het kader gecorrigeerd voor de kasschuiven. Zoals de Raad van State heeft geconstateerd heeft het kabinet zich aan de bestaande afspraken en kaders gehouden.

Vraag 71

Is de budgettaire reservering voor de toeslagenaffaire nog steeds 12 miljard euro? Welk deel van dit bedrag is reeds daadwerkelijk uitgegeven?

Antwoord op vraag 71

Bijlage 4 van de Voorjaarsnota geeft een overzicht van de reserveringen voor de Hersteloperatie Toeslagen. In deze bijlage is per abuis 11,7 miljard euro genoemd als totaalbedrag, de actuele totaalkosten zijn echter 11,6 miljard euro. Hiervan is 6 miljard euro reeds uitgegeven.

Vraag 72

Is de budgettaire reservering voor de box 3-hersteloperatie nog steeds 14 miljard euro? Welk deel hiervan is reeds daadwerkelijk uitgegeven?

Antwoord op vraag 72

Zoals uiteengezet in Tabel 5 van de Nota naar aanleiding van het verslag van de Wet tegenbewijsregeling box 3 is in totaal een bedrag van 16,6 miljard euro aan derving ingeboekt naar aanleiding van de box 3-arresten van de Hoge Raad vanaf 24 december 2021.10 Deze derving neemt gedeeltelijk de vorm aan van lagere box 3-opbrengsten van nog op te leggen belastingaanslagen en gedeeltelijk de vorm van herstelbetalingen. De derving als gevolg van herstelbetalingen naar aanleiding van het kerstarrest bedroeg 2,8 miljard euro. Hiervan sloeg 0,7 miljard euro op de jaren 2017 tot en met 2020, waarvan het rechtsherstel is afgerond. De resterende 2,1 miljard euro sloeg op de jaren 2021 en 2022.

Het rechtsherstel voor deze jaren is nog niet volledig afgerond, omdat aanslagen met een vermogenscomponent anders dan spaargeld zijn aangehouden in afwachting van de uitspraken van de Hoge Raad in juni 2024. Het benodigde rechtsherstel als gevolg van de Hoge Raad-uitspraken van 6 juni 2024 start volgens planning in juli van dit jaar. Naast het bieden van rechtsherstel, geldt dat door de uitspraken de opbrengst van box 3 in alle nog te realiseren jaren tot invoering van het nieuwe box 3-stelsel lager is.

Vraag 73

Wordt er voor de pensioenen van Defensie nu 8 of 8,5 miljard euro ingelegd?

Antwoord op vraag 73

Bij Voorjaarsnota 2024 werd geraamd dat ten behoeve van het affinancieren van de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen op basis van toenmalige inzichten verondersteld dat 8,5 miljard euro nodig is. De reservering is bijgewerkt naar 8,15 miljard euro op basis van de meest recente informatie over de ingangsdatum van de nieuwe ABP-pensioenregeling (die is uitgesteld van 1 januari 2026 naar 1 januari 2027), de marktrente en ABP-dekkingsgraad. Uiteindelijk zijn de marktrente en ABP-dekkingsgraad op 31 december 2026 leidend voor het definitieve af te financieren bedrag. Dit wordt ook nader toegelicht in de Verticale Toelichting voor Defensie.

Vraag 74

Kan er in toekomstige stukken (in de volle breedte) niet meer worden gesproken over alleen maar ‘bijgesteld’, maar over ‘verlaagd’ en ‘verhoogd’ of op een andere manier dat duidelijk is om wat voor bijstelling het gaat, omdat het anders voor de Kamer een zoekplaatje is?

Antwoord op vraag 74

Het bijstellen van bijvoorbeeld het voorziene uitgavenniveau of gebruik van een (fiscale) regeling heeft geen gevolgen voor de budgettaire kaders. Een verlaging of verhoging heeft vaak wél betrekking op een beleidsmatige aanpassing. Conform de begrotingsregels leiden beleidsmatige aanpassingen in het inkomstenkader tot lastenrelevante budgettaire effecten. Daarom is het spreken over een verhoging of verlaging van bijvoorbeeld een fiscale regeling daadwerkelijk iets anders dan een bijstelling aangaande bijvoorbeeld gebruiksinformatie. Om die reden acht het kabinet het vollediger voor de Kamer om nauwkeurig onderscheid aan te geven waar de aanpassing van de begroting precies over gaat. 

Vraag 75

Welke indexeringspercentages en LPO-afspraken zijn toegepast in de voorjaarsnota op het terrein van klimaat- en energie? Kunt u een overzicht geven van deze specifieke mutaties?

Antwoord op vraag 75

Bij de Voorjaarsnota heeft het kabinet besloten om een gedeelte van de loon- en prijsbijstelling toe te voegen aan de begrotingen, waaronder de begroting van het ministerie van Klimaat en Groene Groei en van het Klimaatfonds. Voor de berekening hiervan wordt gebruikgemaakt van verschillende loon- en prijscategorieën. Voor elk onderdeel van de begroting wordt een loon- of prijscategorie bepaald. De indexatiepercentages per categorie zijn berekend door het Centraal Planbureau en het ministerie van Financiën. Op basis hiervan kan de totale loon- en prijsbijstelling worden berekend. De uitgekeerde loon- en prijsbijstelling is weergegeven in onderstaande tabellen.

Tabel 11 Loon- en prijsbijstelling Klimaat en Groene Groei (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
Loonbijstelling 52 63 51 49 48 52
Prijsbijstelling 27 31 27 27 18 33
Tabel 12 Loon- en prijsbijstelling Klimaatfonds 2025-2030 (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
Loonbijstelling 5 20 13 13 8 23
Prijsbijstelling 11 39 36 44 38 63
Tabel 13 Loon- en prijsbijstelling Klimaatfonds 2031-2035 (in miljoenen euro's)
2031 2032 2033 2034 2035
Loonbijstelling
Prijsbijstelling 30 40 43 45 45

Vraag 76

Wat is het verschil tussen het door het artikel 2-onderzoek van de Raad voor het Openbaar Bestuur (koersen op klimaatneutraal) geadviseerde niveau van uitvoeringsmiddelen voor medeoverheden en het bedrag dat in de Voorjaarsnota beschikbaar is gesteld voor de periode 2025 tot 2030?

Antwoord op vraag 76

Voor 2026 t/m 2030 stelt het Rijk via een SPUK11circa 3,7 miljard euro aan uitvoeringsmiddelen beschikbaar aan de gemeenten en provincies voor hun klimaat- en energietaken. Volgens het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) ‘Koersen op klimaatneutraal’ uit 2024 is voor deze jaren circa 1,3-1,4 miljard euro aanvullend benodigd. Bij de voorjaarsbesluitvorming zijn gesprekken gevoerd met VNG en IPO over mogelijke knelpunten in de uitvoering als gevolg van een tekort aan uitvoeringsmiddelen. Als gevolg van die gesprekken is aanvullend 50 miljoen euro vrijgemaakt zodat provincies door kunnen met hun aanpak van netcongestie. Het Rijk en de medeoverheden blijven in gesprek om ervoor te zorgen dat de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid doorgaat.[1] Vanaf 2026 wordt deze regeling omgezet in een decentrale-uitkering

Vraag 77

Kunt u per jaar aangeven hoeveel er in de periode 2020 ‒ 2030 is en zal worden bezuinigd op onderwijs? Hoeveel wordt er extra bezuinigd op onderwijs door dit kabinet en kunt u dit per maatregel en jaar aangeven?

Antwoord op vraag 77

Onderstaande tabel laat zien wat de extensivering en intensiveringen op het onderwijs zijn geweest in de periode 2020-2030. Deze periode beslaat 3 Kabinetten; Rutte III, Rutte IV en Schoof.

De grootste investeringen in onderwijs van het kabinet Rutte IV zijn salarissen onderwijspersoneel po (ca. 0,8 miljard euro), basisvaardigheden (ca. 1 miljard euro), kansengelijkheid (ca. 1 miljard euro), vervolgonderwijs (ca. 0,7 miljard euro), herinvoering basisbeurs (ca. 1 miljard euro) en het fonds onderzoek en wetenschap (tijdelijk ca. 0,5 miljard euro per jaar).

Tabel 14 Extensiveringen en Intensiveringen op het onderwijs in de periode 2020-2030 per Kabinet in miljoenen euro's
2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Extensivering Rutte III ‒ 148 ‒ 192 ‒ 205 ‒ 211 ‒ 248 ‒ 250 ‒ 215 ‒ 215 ‒ 215 ‒ 215 ‒ 215
Intensiveringen Rutte III 2.239 5.955 5.470 2.528 1.676 1.721 1.721 1.721 1.721 1.721 1.721
Saldo extensiveringen en intensiveringen Rutte III 2.091 5.763 5.264 2.317 1.428 1.471 1.506 1.506 1.506 1.506 1.506
Extensivering Rutte IV 0 0 ‒ 92 ‒ 176 ‒ 237 ‒ 225 ‒ 289 ‒ 264 ‒ 99 ‒ 109 ‒ 120
Intensiveringen Rutte IV 0 0 2.249 3.596 4.710 5.353 4.777 4.986 5.158 5.184 5.218
Saldo extensiveringen en en intensiveringen Rutte IV 0 0 2.157 3.419 4.473 5.128 4.489 4.722 5.059 5.076 5.098
Extensivering Schoof 0 0 0 0 0 ‒ 590 ‒ 841 ‒ 1.089 ‒ 1.290 ‒ 1.369 ‒ 1.379
Intensiveringen Schoof 0 0 0 0 0 135 135 1.432 182 162 162
Saldo extensiveringen en en intensiveringen Schoof 0 0 0 0 0 ‒ 455 ‒ 706 343 ‒ 1.108 ‒ 1.207 ‒ 1.217
Totale extensivering Rutte III, Rutte IV, Schoof ‒ 148 ‒ 192 ‒ 297 ‒ 387 ‒ 485 ‒ 1.065 ‒ 1.344 ‒ 1.568 ‒ 1.604 ‒ 1.692 ‒ 1.714
Totale intensiveringen Rutte III, Rutte IV, Schoof 2.239 5.955 7.719 6.124 6.386 7.209 6.633 8.139 7.061 7.067 7.101
Saldo extensiveringen en en intensiveringen Rutte III, Rutte IV, Schoof 2.091 5.763 7.421 5.737 5.901 6.144 5.289 6.572 5.457 5.375 5.386

Onderstaande tabel toont de in- en extensiveringen op het onderwijs die volgen uit het HLA na aanpassing door amendementen Bontenbal12 en Eerdmans.13 Daarnaast zijn twee ombuigingen opgenomen in de Voorjaarsnota 2025. HLA-maatregel 43 is alternatief ingevuld bij Voorjaarsnota 2025.

Tabel 15 Extensiveringen en intensiveringen Kabinet Schoof uitgesplitst per maatregel in miljoenen euro's
Extensiveringen Schoof 2025 2026 2027 2028 2029 2030
HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd ‒ 75 ‒ 45 ‒ 67 ‒ 70 ‒ 70 ‒ 70
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O ‒ 55 ‒ 170 ‒ 170 ‒ 170 ‒ 170 ‒ 170
HLA 24. Alternatieve invulling bijstelling sectorplannen hoger onderwijs en wetenschap ‒ 135 ‒ 135 ‒ 135 ‒ 135 ‒ 135 ‒ 161
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting 0 ‒ 81 ‒ 81 ‒ 81 ‒ 81 ‒ 81
HLA 34. Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking 0 ‒ 9 ‒ 9 ‒ 9 ‒ 9 ‒ 7
HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen ‒ 1 ‒ 1 ‒ 1 ‒ 1 ‒ 1 ‒ 1
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed ‒ 68 ‒ 124 ‒ 207 ‒ 261 ‒ 303 ‒ 291
HLA 41. Verminderen internationale studenten (via bestuurlijk akkoord) 0 ‒ 17 ‒ 68 ‒ 121 ‒ 158 ‒ 156
HLA 43. Afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden 0 ‒ 4 ‒ 8 ‒ 14 ‒ 14 ‒ 14
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap ‒ 107 ‒ 107 ‒ 107 ‒ 107 ‒ 132 ‒ 132
Amendement Eerdmans. Ten behoeve van 4x 25 miljoen fonds onderzoek en wetenschap ‒ 25 ‒ 25 ‒ 25 ‒ 25 0 0
Voorjaarsnota 2025. Opheffen onderwijskansenregeling 0 0 ‒ 90 ‒ 177 ‒ 177 ‒ 177
Voorjaarsnota 2025. Ingehouden prijsbijstelling ‒ 125 ‒ 123 ‒ 122 ‒ 120 ‒ 119 ‒ 118
Totale extensiveringen Schoof ‒ 590 ‒ 841 ‒ 1.089 ‒ 1.290 ‒ 1.369 ‒ 1.379
Intensiveringen Schoof
HLA 21. Eenmalige uitkering studielening sociaal leenstelsel 0 0 1.297 47 27 27
Schoolmaaltijden 135 135 135 135 135 135
Totale intensiveringen Schoof 135 135 1.432 182 162 162

Vraag 78

Kunt u een verschillenanalyse maken van de kostenramingen van het ministerie van Financiën en het CPB wat de asielinstroom betreft?

Antwoord op vraag 78

In de Voorjaarsnota heeft het kabinet de uitgaven voor organisaties in de asielketen, zoals het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), bijgesteld tot en met 2026 op basis van het mediaanscenario van de Meerjaren Productie Prognose (MPP). Daarnaast zijn structureel middelen vrijgemaakt voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In de budgettaire analyse Voorjaarsnota 2025 veronderstelt het CPB dat er ook in 2027 en verder nog hogere asieluitgaven zijn en trekt daarom het uitgavenniveau van 2026 structureel door.

Vraag 79

Kunt u een actualisatie geven van de beleidsmatige lastenontwikkeling en daarbij tevens onderscheid maken tussen gezinnen, bedrijven en buitenland? Kunt daarbij tevens per groep aangeven welk deel het gevolg is van het beleid van eerdere kabinetten en van dit kabinet?

Antwoord op vraag 79

Onderstaande tabellen tonen de stand van de beleidsmatige lastenontwikkeling (blo) ten opzichte van het basisjaar 2024: het cijfer voor 2028 is de optelsom van alle jaar-op-jaar mutaties tussen 2024 en 2028. In de eerste tabel is de blo als geheel terug te vinden, in de daarop volgende tabellen de uitsplitsing naar burgers, bedrijven en buitenland. In de tabellen staat ‘Blo alle kabinetten’ voor het effect van al het beleid op de blo, ‘Blo huidig kabinet’ geeft het effect weer van al het beleid van dit kabinet, en ‘Blo VJN’ het effect van de Voorjaarsnota op de blo ten opzichte van de Miljoenennota. De blo meet alleen de beleidseffecten van lastenmaatregelen. Hieronder vallen aanpassingen van belasting- en premietarieven of beleidsmatige aanpassingen van de grondslagen daarvan. Het effect van de conjunctuur op de daadwerkelijke afdrachten wordt niet meegenomen in de blo.

De klimaatbesluitvorming wordt bij het volgende verwerkingsmoment in augustus pas zichtbaar in de blo, als het pakket ook is verwerkt in het inkomstenkader. In de Miljoenennota zal een actualisatie worden gepresenteerd van de blo, inclusief klimaatpakket.

De totale beleidsmatige aanpassingen sinds het aantreden van dit kabinet leiden tot een cumulatieve lastenverzwaring van 4,5 miljard aan het einde van de kabinetsperiode. De belastingen op het arbeidsinkomen worden aanzienlijk verlaagd door het kabinet, over de hele kabinetsperiode met 2,4 miljard. Hierdoor houden werkenden aan het eind van de maand meer geld over van hun loonstrook. Hier staat tegenover dat de zorgpremies stijgen. Dit komt onder ander door de verlaging van het eigen risico in de zorg. Het lagere eigen risico zelf is geen onderdeel van de blo, dus is niet terug te zien in deze cijfers. Het afschaffen van het lage btw tarief voor logies is eveneens een lastenverzwaring. Daarnaast stijgen de lasten voor burgers in box 3. Dit heeft vooral een technische oorzaak binnen: door de uitspraak van de Hoge Raad over box 3 zijn de lasten tijdelijk gedaald (deze lastenverlichting valt buiten de kabinetsperiode), maar deze stijgen tijdens de kabinetsperiode weer naar het oorspronkelijke niveau. Deze ontwikkelingen verklaren voor een groot deel de ontwikkeling van de blo. Daarnaast speelt de vrachtwagenheffing een rol in de stijging van de lasten (voor bedrijven). De inkomsten uit deze heffing worden echter ingezet voor subsidiemaatregelen gericht op de sector. Deze zijn niet zichtbaar in de blo.

Tabel 16 Beleidsmatige lastenontwikkeling
Blo 2025 2026 2027 2028
In standen, mrd. euro
Blo alle kabinetten 1,3 6,7 12,0 14,1
Blo huidig kabinet ‒ 5,7 ‒ 1,2 2,8 4,5
Blo VJN 0,4 ‒ 0,3 ‒ 1,4 ‒ 0,1
Tabel 17 Beleidsmatige lastenontwikkeling burgers
Blo burgers 2025 2026 2027 2028
In standen, mrd. euro
Blo alle kabinetten 0,4 4,3 8,7 10,1
Blo huidig kabinet ‒ 4,2 ‒ 0,8 2,3 3,1
Blo VJN 0,3 0,5 ‒ 0,8 0,4
Tabel 18 Beleidsmatige lastenontwikkeling bedrijven
Blo bedrijven 2025 2026 2027 2028
In standen, mrd. euro
Blo alle kabinetten 0,9 2,0 2,8 3,5
Blo huidig kabinet ‒ 1,2 ‒ 0,4 0,3 1,2
Blo VJN 0,1 ‒ 0,8 ‒ 0,5 ‒ 0,4
Tabel 19 Beleidsmatige lastenontwikkeling buitenland
Blo buitenland 2025 2026 2027 2028
In standen, mrd. euro
Blo alle kabinetten 0,0 0,4 0,5 0,5
Blo huidig kabinet ‒ 0,4 0,0 0,1 0,1
Blo VJN 0,0 0,0 0,0 0,0

Vraag 80

Wat is het mediane loon (met en zonder vakantiegeld)?

Antwoord op vraag 80

Het meest recente mediane uurloon dat het CBS heeft gepubliceerd is 23,70 euro bruto (CBS: Werknemers uurloon en beroep). Dit bedrag is exclusief vakantiegeld. Met 8% vakantiegeld over het bruto loon is het mediane bruto loon van werknemers in 2023 uit op 25,6 euro. Het mediane loon voor 2024 en 2025 is nog niet bekend.

Vraag 81

Wat is 60% van het mediane loon?

Antwoord op vraag 81

In het antwoord op vraag 80 is benaderd dat het mediane bruto uurloon (inclusief vakantiegeld) in 2023 €25,6 bedraagt. 60% van dat bedrag is 0,6* 25,6 = 15,4 euro. In 2025 ligt dit bedrag waarschijnlijk nog iets hoger. FNV rekent met een bedrag van 16 euro voor 2024.

Vraag 82

Hoeveel kost het om het wettelijk minimumloon (WML) te verhogen naar 60% van het mediane loon (met behoud van koppeling met alle uitkeringen)?

Antwoord op vraag 82

Voor de beantwoording van deze vraag is aangenomen dat 60% van het mediane inkomen gelijk staat aan een bruto uurloon van 16 euro. Volgens de huidige inzichten is per 1 januari 2027 een bijzondere verhoging van het minimumloon van 5,0% benodigd om uit te komen op een minimumuurloon van 16 euro. Als de reguliere indexatie van het minimumloon in de komende jaren anders uitvalt dan nu verwacht, dan wijzigt het benodigde stijgingspercentage om uit te komen op een minimumuurloon van 16 euro. Het benodigde stijgingspercentage wijzigt eveneens als het mediane loon verandert.

Een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 5,0% met behoud van koppeling aan uitkeringen kost ongeveer 4,1 miljard euro per jaar. Dit betreft een grove inschatting van het budgettaire effect van een verhoging van het minimumloon met volledige doorwerking op uitkeringen. De raming bevat alleen de kosten op de SZW-begroting, dat betekent dat de doorwerking op bijvoorbeeld de huur- en zorgtoeslag niet is meegenomen. Daarnaast bevat de raming alleen de kosten van de Rijksoverheid als wetgever en niet van de Rijksoverheid als werkgever.

Vraag 83

Vraag 83

Op hoeveel procent van het mediane loon ligt het WML op dit moment? Wat was dit voor de afgelopen 10 jaar per jaar?

Antwoord op vraag 83

Voor het beantwoorden van deze vraag is gebruik gemaakt van OESO data. De reden hiervoor is dat deze maatstaf vaak wordt gebruikt om een vergelijking te maken tussen landen. De meest recent bekende verhouding tussen het bruto minimumloon en het mediane brutoloon is 49,14% voor het jaar 2023. De ontwikkeling van deze verhouding over de afgelopen tien jaar vindt u in de tabel hieronder. De tabel laat zien dat de verhouding redelijk stabiel is geweest.

Tabel 20 Verhouding bruto minimumloon en het bruto mediane loon
Jaar Verhouding bruto minimumloon en mediane loon
2023 49,14%
2022 46,34%
2021 46,41%
2020 46,62%
2019 47,18%
2018 47,13%
2017 47,32%
2016 46,95%
2015 46,62%
2014 46,90%

Vraag 84

Hoeveel kost het om de btw op energie te verlagen met 25%, 50%, 100%?

Antwoord op vraag 84

In Nederland is het algemene btw-tarief (21%) van toepassing op de levering van energie (aardgas, elektriciteit en stadsverwarming). Het verlagen van het tarief met 25%/50%/100% betreft een verlaging naar een btw-tarief van respectievelijk 15,75%/10,5%/0%.

De Europese btw-richtlijn 2006 geeft regels voor de minimale btw-tarieven. Voor energie is dat minimaal 5%. Daarnaast geldt specifiek voor de levering van aardgas dat uiterlijk tot 1 januari 2030 een verlaagd btw-tarief is toegestaan. Vanaf die datum zal op de levering van aardgas dus het algemene btw-tarief moeten gelden (momenteel 21% in Nederland). Dit betekent dat het btw-tarief op aardgas (tijdelijk), elektriciteit en stadsverwarming hoogstens tot 5% kan worden verlaagd.

In het huidige ICT-systeem van de btw kunnen er geen extra tarieven geïntroduceerd worden. Daardoor is een btw-verlaging op energie naar 5% alleen op korte termijn mogelijk als het bestaande verlaagde tarief van 9% generiek wordt verlaagd naar 5%. In het nieuw te implementeren OB-systeem kunnen nieuwe, extra btw tarieven worden toegevoegd. Dit is naar huidig inzicht per 1 januari 2028 mogelijk. Uiterlijk eind juni 2025 zal de detailplanning voor het nieuwe OB-systeem bekend worden. Daarom is er in de raming van de verlagingen naar 15,75%/10,5% uitgegaan van een invoeringsdatum van 1-1-2028. Het is wel mogelijk om per 1-1-2026 het btw-tarief op energie te verlagen naar 9%. Hier is geen nieuw tarief voor nodig.

In de onderstaande tabellen is weergegeven hoeveel de btw verlagingen kosten.

Tabel 21 Budgettaire gevolgen tijdelijk verlagen btw tarief aardgas naar 15,75% (in € mln., prijspeil 2025 en + = saldoverbeterend)
2028 2029 Struc Struc in
Tijdelijk verlagen btw-tarief op aardgas naar 15,75% ‒ 637 ‒ 637 0 2030
Structureel verlagen btw-tarief op elektriciteit en stoom/stadsverwarming naar 15,75% ‒ 333 ‒ 333 ‒ 333 2026
Totaal ‒ 970 ‒ 970 ‒ 333 2030
Tabel 22 Budgettaire gevolgen tijdelijk verlagen btw tarief aardgas naar 10,5% (in € mln., prijspeil 2025 en + = saldoverbeterend)
2028 2029 Struc Struc in
Tijdelijk verlagen btw-tarief op aardgas naar 10,5% ‒ 1275 ‒ 1275 0 2030
Structureel verlagen btw-tarief op elektriciteit en stoom/stadsverwarming naar 10,5% ‒ 665 ‒ 665 ‒ 665 2026
Totaal ‒ 1940 ‒ 1940 ‒ 665 2030
Tabel 23 Budgettaire gevolgen tijdelijk verlagen btw tarief aardgas naar 5% (in € mln., prijspeil 2025 en + = saldoverbeterend)
2028 2029 Struc Struc in
Tijdelijk verlagen btw-tarief op aardgas naar 5% ‒ 1942 ‒ 1942 0 2030
Structureel verlagen btw-tarief op elektriciteit en stoom/stadsverwarming naar 5% ‒ 1014 ‒ 1014 ‒ 1014 2026
Totaal ‒ 2956 ‒ 2956 ‒ 1014 2030
Tabel 24 Budgettaire gevolgen tijdelijk verlagen btw tarief aardgas naar 9% (in € mln., prijspeil 2025 en + = saldoverbeterend)
2026 2027 2028 2029 Struc Struc in
Tijdelijk verlagen btw-tarief op aardgas naar 9% ‒ 1413 ‒ 1413 ‒ 1413 ‒ 1413 0 2030
Structureel verlagen btw-tarief op elektriciteit en stoom/stadsverwarming naar 9% ‒ 738 ‒ 738 ‒ 738 ‒ 738 ‒ 738 2026
Totaal ‒ 2150 ‒ 2150 ‒ 2150 ‒ 2150 ‒ 738 2030

Vraag 85

Hoeveel kost het om de energiebelasting voor huishoudens te verlagen met 25%, 50% en 100%?

Antwoord op vraag 85

In de energiebelasting kan op dit moment geen onderscheid worden gemaakt tussen huishoudens en andere verbruikers. Het is daarom niet mogelijk om alleen de energiebelasting voor huishoudens te verlagen. Tariefverlagingen die zijn bedoeld voor huishoudens komen dus ook terecht bij bedrijven en instellingen.

Alle verbruikers betalen energiebelasting per kWh elektriciteit en per m3 aardgas. De EU-Richtlijn energiebelastingen bevat minimumtarieven waardoor de energiebelastingtarieven niet 100% kunnen worden verlaagd. Op elke elektriciteitsaansluiting van een object met zogenoemde verblijfsfunctie wordt de belastingvermindering in de energiebelasting toegepast (in 2025 afgerond 525 euro, excl. btw). Het gaat om alle huishoudens en het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.

Het verbruik van huishoudens bevindt zich vrijwel uitsluitend in de eerste twee schijven aardgas en elektriciteit van de energiebelasting. In de onderstaande tabel is voor 2026 voor verschillende type huishoudens  weergegeven wat de energiebelasting bedraagt in het basispad en bij verlagingen van de energiebelastingtarieven in de eerste en tweede schijven aardgas en elektriciteit met 25%, 50% en tot de EU-minimumtarieven. Voor het totale beeld is hierin verdisconteerd een verlaging van de belastingvermindering met respectievelijk 25%, 50% en 100%.

Tabel 25 Basispad energiebelasting in 2026, inclusief verlagingen tarieven en verlaging belastingvermindering (in € mln., + = saldoverbeterend en exclusief btw)
Beschrijving Gasverbruik in m3 Elektriciteits-verbruik in kWh Basispad Verlaging met 25% Verlaging met 50% Maximale verlaging
Een bewoner in nieuw, klein appartement 540 1.360 ‒ 93 ‒ 70 ‒ 46 6
Een bewoner in oud, klein appartement 680 1.390 ‒ 8 ‒ 6 ‒ 4 8
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement 840 2.050 144 108 72 10
Een bewoner in oude, kleine rijwoning 840 1.250 73 54 36 9
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning 990 1.420 175 131 88 11
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning 970 2.020 217 163 108 11
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning 870 1.970 154 116 77 10
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning 1.080 2.070 286 214 143 12
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning 1.500 2.390 559 419 280 17
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning 1.820 2.700 774 580 387 20
Aardgaswoningen totaal 1.020 1.910 236 177 118 12
Elektrisch verwarmde woning 310 1.960 ‒ 174 ‒ 130 ‒ 87 5
Woningen totaal 900 1.920 167 125 84 10

In de onderstaande tabel is voor 2026 weergegeven wat de budgettaire effecten zijn van een verlaging van de tarieven in de eerste twee schijven aardgas en elektriciteit met 25%, 50% en tot de EU-minimumtarieven. Voor het totale beeld is hierin ook opgenomen de verlaging van de belastingvermindering met 25%, 50% en 100%.

Tabel 26 Budgettaire effecten verlaging tarieven energiebelasting & verlaging belastingvermindering (in € mln., + = saldoverbeterend en exclusief btw)
Verlaging met 25% Verlaging met 50% Maximale verlaging
Eerste twee verbruiksschijven aardgas (tot 170.000 m3) ‒ 1.465 ‒ 2.936 ‒ 5.802
Eerste twee verbruiksschijven elektriciteit (tot 10.000 kWh) ‒ 514 ‒ 1.002 ‒ 1.982
Totaal verlaging tarieven ‒ 1.979 ‒ 3.938 ‒ 7.784
Belastingvermindering 1.421 2.843 5.686
Totaal ‒ 558 ‒ 1.095 ‒ 2.098

Vraag 86

Hoeveel wordt er door de overheid uitgegeven aan reclames en andere publiekscampagnes?

Antwoord op vraag 86

Uit de Jaarevaluatie campagnes Rijksoverheid 202414 van Dienst Publiek en Communicatie (DPC), het agentschap van AZ, blijkt dat de totale mediabestedingen aan publieksvoorlichting in 2024 35,3 miljoen euro was. In 2023 was dit nog 31,5 miljoen euro, een stijging van 12%.

Vraag 87

Wat is de verdeling van het voordeel van de hypotheekrenteaftrek per inkomensdeciel?  Wat is dit per vermogensdeciel?

Antwoord op vraag 87

Het WoonOnderzoek Nederland 2024 bevat cijfers over de belastingeffecten van de eigen woning.15 De tabel hieronder geeft het belastingeffect van de eigen woning per inkomenskwintiel weer. Dit belastingeffect is het saldo van de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait. Uit de tabel blijkt dat het hoogste kwintiel circa 50% van het belastingeffect van de eigen woning geniet.

Tabel 27 Belastingeffect eigen woning per inkomenskwintiel

20% laagste

inkomens

2e kwintiel 3e kwintiel 4e kwintiel 20% hoogste inkomens
Belastingeffect eigen woning (per jaar) 30 miljoen euro 294 miljoen euro 846 miljoen euro 1.775 miljoen euro 3.002 miljoen euro
Naar rato 1% 5% 14% 30% 50%

De verdeling van het voordeel van de hypotheekrenteaftrek per vermogensdeciel is door beperkingen in de beschikbare data niet exact te bepalen. Wel is op basis van cijfers van het CBS de verdeling van het eigen woningbezit bekend.16 De tabel hieronder toont deze verdeling. Van de huishoudens in het laagste vermogenskwintiel bezit 6% een eigen woning. Van de huishoudens in het hoogste vermogenskwintiel bezit 97% een eigen woning. Hierdoor ligt het voor de hand dat huishoudens in de hogere vermogenskwintielen ook meer voordeel genieten van de hypotheekrenteaftrek.

Tabel 28 Verdeling voordeel hypotheekrenteaftrek per vermogensdeciel

20% laagste

vermogens

2e kwintiel 3e kwintiel 4e kwintiel 20% hoogste vermogens
Eigen woningbezit per kwintiel 6% 6% 76% 96% 97%

Vraag 88

Wat kost het om woningcorporaties te compenseren voor het bevriezen van de sociale huren?

Antwoord op vraag 88

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 89

Wat is de totale huurverhoging over de afgelopen 20 jaar? Wat is dit per jaar?

Antwoord op vraag 89

In onderstaande tabel is het percentage jaarlijkse huurverhoging van alle huurwoningen van de afgelopen 20 jaar opgenomen.

Tabel 29 Jaarlijkse huurverhoging (in procentpunten)
2005 2
2006 2,7
2007 1,4
2008 1,9
2009 2,8
2010 1,6
2011 1,8
2012 2,8
2013 4,7
2014 4,4
2015 2,4
2016 1,9
2017 1,6
2018 2,3
2019 2,5
2020 2,9
2021 0,8
2022 3
2023 2
2024 5,4

Vraag 90

Wat zijn alle belastingvoordelen die huurders ten goede komen? Wat is het budgettair belang per maatregel?

Antwoord op vraag 90

Er zijn geen fiscale voordelen die specifiek op huurders zien. Huurders profiteren natuurlijk wel van generieke belastingverminderingen die aan alle huishoudens ten goede komen. Huurders kunnen in sommige gevallen wel in aanmerking komen voor inkomensondersteuning via de huurtoeslag. Dit betreft echter geen belastingvoordeel maar een gerichte inkomensondersteunende maatregel.

Vraag 91

Wat zijn de kosten van het afschaffen eigen risico?

Antwoord op vraag 91

Het kabinet heeft in het HLA afgesproken het verplicht eigen risico vanaf 2027 te verlagen naar een hoogte van 165 euro per jaar en het eigen risico te trancheren op 50 euro in de medisch-specialistische zorg. De kosten hiervan (circa 4 miljard euro in 2027) zijn reeds verwerkt in de VWS-begroting. Het kost naar verwachting 3 miljard euro extra om het verplicht eigen risico volledig af te schaffen per 2027. Dit effect bestaat uit het financieringseffect en het remgeldeffect. De derving van de opbrengsten uit het eigen risico (het financieringseffect) bedraagt circa 2 miljard euro. Door het afschaffen van het eigen risico zijn mensen zich minder bewust van de kosten en zullen zij vaker een beroep doen op zorg. Dit wordt het remgeldeffect genoemd en bedraagt naar verwachting circa 1 miljard euro. Voor het remgeldeffect wordt aangesloten bij ramingen van het CPB; het CPB zou daarom om een actuele inschatting van het remgeldeffect gevraagd moeten worden.

Vraag 92

Vraag 92

Hoeveel kost het om de mond- en tandartsenzorg in basispakket aan te bieden?

Antwoord op vraag 92

Het Zorginstituut heeft eind 2024 een kostenanalyse gemaakt van vijf scenario’s om meer mondzorg voor volwassenen te vergoeden uit het basispakket van de zorgverzekering. Het Zorginstituut schat de kosten van deze scenario’s bij een eigen risico van 165 euro op ongeveer 180 miljoen euro per jaar (één periodieke controle per jaar) tot 2,4 miljard euro per jaar (aanspraak jeugdigen uitbreiden naar volwassenen).

Vraag 93

Hoeveel kost het om Fysiotherapie in basispakket aan te bieden? 

Antwoord op vraag 93

De kosten zijn afhankelijk van de inrichting van de aanspraak. Het CPB heeft in 2020 de kosten geschat voor het opnemen van alle paramedische zorg in het basispakket (Zorgkeuzes in Kaart, maatregel 113, ongeveer 1,1 miljard euro in 2021). Deze berekening was echter gebaseerd op de toenmalige omvang in de aanvullende verzekering. Deze omvang is inmiddels gestegen naar 1,3 miljard euro in 2024. De daadwerkelijke kosten zijn afhankelijk van de inrichting van de aanspraak en aanvullende voorwaarden zoals eigen betalingen. Momenteel is er geen doorgerekend beleidsscenario beschikbaar.

Vraag 94

Hoeveel kost het om OV gratis te maken?

Antwoord op vraag 94

Vanwege bedrijfsgevoelige informatie kan slechts een globaal beeld worden geschetst: de totale vervoerskosten voor 2024 worden geschat op circa € 5,7 miljard per jaar. Dit bedrag wordt bekostigd door reizigersinkomsten (circa 3,6 miljard), door de OV-studentenkaart (OCW-begroting, circa  € 1 miljard) en door exploitatiesubsidies (o.a. via Provinciefonds en IenW-begroting (BDU Verkeer en Vervoer), circa € 1,1 miljard). De totale kosten voor het gratis maken van het openbaar vervoer vallen naar verwachting hoger uit, omdat er in deze kostenraming geen rekening mee is gehouden dat bij gratis openbaar vervoer de vraag naar openbaar vervoer sterk stijgt en de kosten voor (bijvoorbeeld) OV-personeel en materieel zal toenemen.

Vraag 95

Wat is er veranderd aan de aanpak van fiscale regelingen sinds het kabinet is aangetreden?

Antwoord op vraag 95

Net als vorige kabinetten blijft dit kabinet kritisch kijken naar fiscale regelingen die negatief zijn geëvalueerd en complex zijn voor bedrijven, burgers en de uitvoering. Er zijn op dit vlak al goede stappen gezet. Dit kabinet schaft de salderingsregeling in de energiebelasting en het verlaagde btw-tarief op logies af. Daarnaast heeft het kabinet het voornemen om de stakingsaftrek en meewerkaftrek af te bouwen en vervolgens af te schaffen per 2030. Het geld dat hiermee vrijkomt wordt gericht ingezet voor een nieuwe fiscale regeling voor startups en scale-ups. Ook voor het heffingsplafond in de belasting op leidingwater stelt het kabinet voor om deze af te schaffen. Het monitoren en periodiek evalueren van fiscale regelingen blijft ook voor dit kabinet belangrijk. Hier zien de begrotingsregels dan ook op toe. De budgettaire omvang, evaluatie-uitkomsten en de evaluatieagenda worden jaarlijks meegestuurd als bijlage bij de Miljoenennota. Op dit moment wordt gewerkt aan een ambtelijk rapport met beleidsopties voor negatief beoordeelde regelingen, zoals toegezegd in de kamerbrief van 17 oktober 2024 over de aanpak van fiscale regelingen.

Vraag 96

Vraag 96

Kunt u een lijst aanleveren van alle maatregelen en indicatoren die gebruikt worden om het ‘vestigingsklimaat’ te meten en versterken?

Antwoord op vraag 96

Het vestigingsklimaat beschrijft de condities waaronder bedrijven zich in Nederland kunnen vestigen en groeien. Dit wordt gemeten met objectieve indicatoren en bedrijvenpercepties. Het Nederlandse vestigingsklimaat staat internationaal vaak hoog gewaardeerd (bijvoorbeeld IMD World Competitiveness Ranking en Global Innovation Index). Hierbij spelen factoren zoals fiscaliteit (bijvoorbeeld de vennootschapsbelasting en de 30%-regeling), de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld hoog opleidingsniveau en sterke technische universiteiten), infrastructuur (bijvoorbeeld hoge logistieke kwaliteit), regel- en wetgeving (bijvoorbeeld relatief effectieve overheid), en de leefomgeving (bijvoorbeeld hoge mobiliteit) een belangrijke rol. Tegelijkertijd wijzen recente signalen op aandachtspunten zoals bedrijven die een hogere belastingdruk ervaren, krapte op de arbeidsmarkt, netcongestie, en onzeker stikstof- en klimaatbeleid.

Vraag 97

Wat is de inflatie per maand voor de afgelopen 10 jaar?

Antwoord op vraag 97

Het CBS publiceert maandelijks de inflatiecijfers. Onderstaand figuur geeft de jaarmutatie van de inflatie per maand voor de afgelopen tien jaar en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI) per maand de afgelopen tien jaar.

Figuur 1 Inflatie per maand (2015-2025)

Bron: CBS

Vraag 98

Op pagina 105 van de beslisnota staat een overzicht: «Wat is de verdeling van de korting van 50% van de prijsbijstelling?». Hoe verhoudt dit overzicht zich met het overzicht op pagina 229 Voorjaarsnota zelf? Waarom komen deze getallen niet overeen?

Antwoord op vraag 98

Onderdeel van de korting op prijsbijstelling zijn kortingen op HGIS-middelen. Deze uitgaven vallen echter niet onder de reguliere prijsbijstelling. Op pagina 229 van de VJN wordt het verloop van begrotingshoofdstuk 80 uitgebeeld, waarin alleen de reguliere prijsbijstelling wordt bijgehouden. De kortingen voor HGIS zijn opgenomen in de eigen hoofdstukken.

Vraag 99

Klopt het dat de totale korting op de prijsbijstelling op de ministeries 822 miljoen euro in 2025 en 843 miljoen euro in 2026 bedraagt (pagina 105 van de beslisnota)? Waarom is dit bedrag niet opgenomen in de Voorjaarsnota zelf?

Antwoord op vraag 99

De totale korting op de prijsbijstelling tranche 2025 bedraagt 822 miljoen euro in 2025 en 843 miljoen euro in 2026. Bij Miljoenennota 2025 is de dekking toeslagen al budgettair verwerkt als korting op de reservering. In de verticale toelichting op pagina 229 is de dekking toeslagen daarom al onderdeel van de basisstand bij Miljoenennota. Daarnaast valt de prijsbijstelling voor HGIS niet onder de reguliere prijsbijstelling en word HGIS geïndexeerd op het eigen begrotingshoofdstuk (zie antwoord vraag 98). HGIS is daarom geen onderdeel van de verticale toelichting op pagina 229. De korting in de Voorjaarsnota op begrotingshoofdstuk 80 voor de reguliere prijsbijstelling (dus exclusief dekking toeslagen en HGIS) bedraagt 508 miljoen euro in 2025 en 379 miljoen euro in 2026. Deze bedragen komen overeen met de verticale toelichting op pagina 229.

Vraag 100

Wanneer wordt bekend hoe de korting op de prijsbijstelling van 50% door de ministeries zal worden ingevuld? Klopt het dat geen enkel onderdeel op voorhand is uitgezonderd?

Antwoord op vraag 100

Door de korting op de prijsbijstelling hebben departementen minder prijsbijstelling gekregen en wordt de begroting minder geïndexeerd. De doorverdeling van de prijsbijstelling, en daarmee de verdeling van de korting, binnen de begroting is aan de departementen zelf. Voor een aantal departementen is de doorverdeling reeds verwerkt in de eerste suppletoire begrotingen. Voor de overige departementen zal de doorverdeling van de departementen in de Suppletoire Begroting September (SBS) en ontwerpbegroting plaatsvinden.

Vraag 101

Zijn toezichthouders en uitvoeringsorganisaties uitgezonderd van de korting van 50% op de prijsbijstelling?

Antwoord op vraag 101

Zie antwoord op vraag 100.

Vraag 102

Wat is het effect van de korting van 50% op de prijsbijstelling voor de uitvoering en handhaving?

Antwoord op vraag 102

Zie antwoord op vraag 100.

Vraag 103

Waarom wordt de dekking voor toeslagen afgetrokken van de totale korting op ministeries vanwege de korting op de prijsbijstelling, alvorens dit getal gepresenteerd wordt? Waarom worden andere dekkingen niet op dezelfde manier afgetrokken van dat getal?

Antwoord op vraag 103

Zie antwoord op vraag 99.

Vraag 104

Welke geneesmiddelen die beschikbaar zijn in de vrije verkoop worden nu beperkt in de zorgverzekeringswet? Wat zijn de kosten van deze geneesmiddelen voor de consument?

Antwoord op vraag 104

De mogelijkheden tot invulling van de maatregel worden momenteel in kaart gebracht, mede in afstemming met het Zorginstituut Nederland. Het gaat om betaalbare extramurale geneesmiddelen waarbij beargumenteerbaar is dat collectieve vergoeding niet noodzakelijk is, omdat in de vrije verkoop gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn. In de ombuigingslijst van het ministerie van Financiën worden de volgende middelen genoemd als mogelijke invulling van deze maatregel: maagzuurremmers (chronisch gebruik), middelen bij obstipatie, NSAID’s (ontstekingsremmers/pijnstillers; hoge doseringen), kunsttranen en allergiemiddelen (oogdruppels, neusspray, antihistaminica).

Aangezien nog geen keuze is gemaakt voor specifieke geneesmiddelen is ook nog niet te zeggen welke kosten deze hebben voor de consument. Aangezien het gaat om relatief goedkope geneesmiddelen, zal naar verwachting een groot deel van de ingeboekte taakstelling bestaan uit terhandstellingskosten. Dit zijn de kosten die de apotheek in rekening brengt voor de logistieke en zorgtaken die de apotheker uitvoert bij het verstrekken van een geneesmiddel.  

Vraag 105

Kunt een overzicht geven van de geneesmiddelen die sinds 2010 uit het basispakket zijn verdwenen?

Antwoord op vraag 105

In onderstaande tabel vindt u een overzicht van pakketuitnames. De antidepressiva zijn naar aanleiding van een advies van het Zorginstituut uit 2018 weer toegevoegd aan het pakket.

Tabel 30 Overzicht pakketuitnames
Maatregel Jaar Budgettair effect
Volledig uit het basispakket: acetylcysteïne  2010 ‒ 7
Gedeeltelijk uit het basispakket: anticonceptie  2011 ‒ 32
Gedeeltelijk uit het basispakket: antidepressiva  2011 ‒ 20
Gedeeltelijk uit het basispakket: maagzuurremmers  2012 ‒ 75
Volledig uit het basispakket: combinatie paracetamol/codeïne  2013 ‒ 10
Volledig uit het basispakket: paracetamol 1000 mg, vitamine d (laag gedoseerd) en calcium 2019 ‒ 40
Volledig uit het basispakket vitamine D (hoog gedoseerd) 2023 ‒ 129
Gedeeltelijk uit het basispakket: codeïne 2025 ‒ 13

Vraag 106

Wat betekent het afromen van de 404 miljoen euro die bedoeld was om problematische schulden aan te pakken voor de ambities met betrekking tot dat doel, bijvoorbeeld voor het integraal schuldenoverzicht voor huishoudens en het voorkomen van kostenoploop boetes?

Antwoord op vraag 106

Het basispakket uit het interdepartementaal beleidsonderzoek naar problematische schulden is het uitgangspunt voor de aanpak van schulden. Voor de uitwerking van de maatregelen uit dit pakket had het kabinet incidentele en structurele middelen gereserveerd. Er waren deze voorjaarsbesluitvorming veel problemen die de aandacht van het kabinet vragen en daardoor moesten er keuzes worden gemaakt. Alles integraal overwegend heeft het kabinet besloten dat de gemaakte reservering vanaf 2029 vervalt. Deze middelen worden ter dekking ingezet voor de budgettaire problematiek op de SZW-begroting. Dit heeft consequenties voor het uitwerken van het beleidspakket problematische schulden, aangezien sommige maatregelen structureel van aard zijn. Momenteel wordt onderzocht of onderdelen van het integraal schuldenoverzicht kunnen worden ontwikkeld. Recent heeft de staatssecretaris Rechtsbescherming de Kamer geïnformeerd over de voortgang op verschillende beleidsinitiatieven, waaronder de kosteloze betalingsherinnering. Met het wegvallen van structurele middelen voor deze maatregel moet echter worden bezien in hoeverre deze maatregel structureel mogelijk is. Hetzelfde geldt voor de maatregel van het ongedaan maken van de kostenoploop van boetes.

Vraag 107

Hoe verhoudt het afromen van de 404 miljoen euro wat bedoeld was om problematische schulden aan te pakken zich met het bevorderen van de bestaanszekerheid?

Antwoord op vraag 107

Dit kabinet heeft de ambitie om de bestaanszekerheid in Nederland structureel te verbeteren. Onderdeel daarvan is de envelop ‘groepen in de knel’. De middelen uit de envelop worden besteed om kwetsbare groepen te ondersteunen, zoals met de structurele financiering van schoolmaaltijden, de verhoging van het minimumjeugdloon en betere financiering van beschut werk. Ook worden de middelen voor schulden tot en met 2028 behouden.

Er zijn daarnaast nog veel uitdagingen die de aandacht vragen van het kabinet. Daarom heeft het kabinet bij de voorjaarsbesluitvorming keuzes moeten maken en onder meer besloten om vanaf 2029 200 miljoen euro van de envelop Groepen in de knel af te romen. Deze middelen worden ter dekking ingezet voor de budgettaire problematiek op de SZW-begroting. Dit is onder meer ten koste gegaan van de middelen voor problematische schulden vanaf 2029.

Vraag 108

Hoe hoog is de korting op de energierekening vanwege de verhoging van de energiebelastingvermindering met 200 miljoen euro per huishouden in 2026 in vergelijking met 2025?

Antwoord op vraag 108

Het kabinet stelt voor de belastingvermindering in de energiebelasting in de jaren 2026, 2027 en 2028 te verhogen voor een budgettaire omvang van 200 miljoen euro per jaar. Het voordeel komt in gelijke mate terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een verblijfsfunctie. Het gaat om alle huishoudens en het overgrote deel van de bedrijven en instellingen. De verhoging in 2026 is met deze budgettaire omvang per kwalificerende elektriciteitsaansluiting 18,60 euro (exclusief btw). Vanwege eerder in de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en het Belastingplan 2023 opgenomen wijzigingen die resulteren in een verlaging in 2026 ten opzichte van 2025 van 13,45 euro, is de verhoging in 2026 ten opzichte van 2025 per saldo 4,15 euro (exclusief btw).

Vraag 109

Kunt u een overzicht geven van de energiebelastingvermindering van 2021 t/m 2026?

Antwoord op vraag 109

De hoogte van de belastingvermindering in euro’s (exclusief btw) in de periode 2021-2026 is weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 31 Belastingvermindering energiebelasting in de periode 2021 t/m 2026 (in euro's, exclusief btw)
2021 2022 2023 2024 2025 2026
Basispad 461,62 681,63 493,27 521,81 524,95 510,50
Na verhoging uit Voorjaarsnota 2025 529,10

Vraag 110

Hoe wordt de ombuiging van 600 miljoen euro op het klimaatfonds opgevangen? Wat betekent dit voor de ambities m.b.t. de isolatie van woningen?

Antwoord op vraag 110

In de onderstaande tabel wordt weergegeven op welke posten in het Klimaatfonds de ombuiging van 600 miljoen euro is doorgevoerd.

Tabel 32 Ombuigingen Klimaatfonds (in miljoenen euro's)
VEKI 58
Kernenergie 400
Waarborgfonds warmtenetten 41
Elektrolyse productiesubsidies 50
Industrial Demand Side Response 20
Reservering uitvoeringskosten 2
ISDE 29
Totaal 600

De subsidie ISDE (Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing) is onder andere bedoeld voor isolatiemaatregelen. De ombuiging is doorgevoerd op een reservering binnen het Klimaatfonds, die gekoppeld is aan een normering ten aanzien van verwarmingsinstallaties van gebouwen. Het kabinet onderzoekt momenteel een dergelijke normering. Het is dus nog niet definitief dat de reservering binnen het Klimaatfonds naar dit doel zal gaan. De ombuiging heeft geen effect op de ambities van het kabinet t.a.v. de isolatie van woningen. Naast deze ombuiging van 29 miljoen euro, is er dit voorjaar bijna 1,2 miljard euro extra uit het Klimaatfonds overgeheveld voor de ISDE-regeling, en daarnaast 135 miljoen euro voor de voortzetting van het Nationaal Warmtefonds en 175 miljoen euro voor de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed.

Vraag 111

Klopt het dat de begrotingsregels en het trendmatig begrotingsbeleid dat sinds 1994 gevoerd wordt voor rust in het begrotingsproces zou moeten zorgen? Klopt het echter ook dat deze begrotingsregels, en de strikte toepassing daarvan nu al twee keer tot een kabinetscrisis hebben geleid (in augustus 2024 en april 2025)? Kortom, schieten deze begrotingsregels inmiddels niet hun doel voorbij?

Antwoord op vraag 111

Het trendmatig begrotingsbeleid en de bijbehorende begrotingsregels dragen inderdaad bij aan voorspelbaar en stabiel beleid voor Nederlandse burgers en bedrijven. Ook bevorderen heldere regels en afspraken een ordentelijk besluitvormingsvormingsproces. Dat concludeert ook de 17e SBR. Het kabinet acht de begrotingsregels dan ook zeer waardevol.

Vraag 112

Hoeveel mensen en fte zijn er werkzaam in het mkb? Kan dit uitgesplitst worden naar het microbedrijf, kleinbedrijf, en middenbedrijf?

Antwoord op vraag 112

Het mkb in Nederland bestaat volgens de definitie die CBS hanteert uit bedrijven met minder dan 250 werkzame personen. Zzp’ers hebben een groot aandeel in deze groep. In 2024 waren er volgens CBS cijfers bijna 1,3 miljoen mensen met een hoofdbaan als zzp'er. In het tweede kwartaal van 2025 waren er volgens CBS cijfers 2.359.530 mkb ondernemingen. De verdeling naar bedrijfsgrootte is als volgt:

  • ZZP en eenmanszaak (1 werkzaam persoon): 1.939.705 (82,2% van het mkb)

  • Microbedrijven (2 tot 10 werkzame personen): 352.355 (14,9% van het mkb)

  • Kleinbedrijven (10 tot 50 werkzame personen): 55.500 (2,4% van het mkb)

  • Middenbedrijven (50 tot 250 werkzame personen): 11.970 (0,5%% van het mkb)

Vraag 113

Klopt het dat de meevallers over 2024 (21 miljard euro) en over 2025 (8 miljard euro) op geen enkele manier zijn meegenomen bij de Voorjaarsbesluitvorming? En dat deze rechtstreeks verdwijnen in de Bermuda-driehoek van de staatsschuld? Is op deze manier nog wel een transparante en evenwichtige weging van de besteding van beschikbare middelen mogelijk? Waarop is deze absolute voorrangspositie voor de staatsschuld gebaseerd? Klopt het dat er bij de AFB met geen woord gesproken is over de begrotingsregels? Klopt het dus dat deze begrotingsregels geen democratische legitimatie en draagvlak hebben en dus grondig herzien dienen te worden?

Antwoord op vraag 113

Het kabinet voert conform de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (HOF) een trendmatig begrotingsbeleid. Hierbij geldt dat niet-beleidsmatige meevallers in de belasting- en premie-inkomsten ten gunste komen van het saldo en de staatsschuld. Andersom komen ook tegenvallers in belasting- en premie-inkomsten ten laste van het saldo en de staatsschuld. Op deze manier wordt in economisch goede tijden via de staatsschuld een buffer opgebouwd voor economische tegenwind. Dit geldt ook voor de meevallers over 2024 en 2025.

Voor de uitgaven geldt dat gewerkt wordt met een jaarlijks uitgavenkader waarbinnen de uitgaven ingepast moeten worden. In het jaarverslag 2024 was er binnen het kader geen meevaller: het kader is met 0,9 miljard overschreden ten opzichte van het vastgestelde niveau uit de Miljoenennota 2025. Wel is het zo dat de uitgaven uiteindelijk substantieel lager uitvielen dan waarmee eerder in de Miljoenennota 2024 rekening werd gehouden. Dit kwam door forse onderuitputting en kasschuiven. Veelal blijft dit geld behouden voor de beleidsdoelen: in 2024 is 11 miljard euro naar latere jaren doorgeschoven via kasschuiven en 2,6 miljard meegenomen naar 2025 via de eindejaarsmarge.

In de Voorjaarsnota sluit het kader meerjarig gezien. Dit is na verwerking van alle besluitvorming en mee- en tegenvallers. Daarnaast zijn in de Voorjaarsnota opnieuw stappen gezet om de begroting realistischer te maken. Met kasschuiven is per saldo 2,0 miljard euro uit 2025 en 7,1 miljard euro uit 2026 naar latere jaren geschoven.  Dit is geen meevaller: het leidt tot een saldoverbetering is deze twee jaren maar tegelijk tot een saldoverslechtering in latere jaren. De lagere uitgaven zijn dus geen indicatie van meer budgettaire ruimte, maar dat de overheid aan haar maximum zit qua uitvoeringscapaciteit.

Voor het antwoord op de vraag over de democratische legitimatie van de begrotingsregels verwijs ik naar het antwoord op vraag 69.

Vraag 114

Klopt het dat het kabinet geen nationale koppen wil bovenop Europese regels? Waarom dan nationale begrotingsregels bovenop de Europese begrotingsregels? Dit is toch een nationale kop? Waarom wordt er gekozen voor een dubbel slot op de deur dat alleen maar voor verwarring zorgt?

Antwoord op vraag 114

De Europese referentiewaarden voor het tekort (3% bbp) en de schuld (60% bbp) vormen de grenzen van wat vanuit het Europese begrotingsraamwerk is toegestaan. Voldoen aan deze referentiewaarden stelt Nederland in staat trendmatig begrotingsbeleid te voeren zonder handhavingsmaatregelen opgelegd te krijgen vanuit Brussel. Het principe dat het trendmatig begrotingsbeleid wordt gevoerd met inachtneming van de Europese begrotingsregels is ook vastgelegd in de Wet houdbare overheidsfinanciën en bevestigd in het HLA. Dit principe draagt bij aan rust en ordentelijk proces en voorspelbaar beleid voor burgers en bedrijven.

Vraag 115

Wat is het economisch belang van het mkb? Kan dit onder andere uitgedrukt worden in procentueel en absoluut aandeel in het bbp, winst en omzet? Kan dit uitgesplitst worden naar het microbedrijf, kleinbedrijf, en middenbedrijf?

Antwoord op vraag 115

Gezien het grote aandeel in het totaal aan bedrijven in Nederland (99,8%) speelt het mkb belangrijke rol in de Nederlandse economie. Specifieke cijfers over het aandeel van het mkb in het bbp, winst en omzet per bedrijfsgrootte worden echter niet door het CBS bijgehouden.

Vraag 116

Wat is de omvang van de inkoop van eigen aandelen per jaar voor de afgelopen 10 jaar? Wat zijn hiervan de meest recente cijfers?

Antwoord op vraag 116

De omvang van de inkoop van eigen aandelen wordt niet jaarlijks bijgehouden. In het FD is recent een overzicht gepubliceerd van de inkoop eigen aandelen door Nederlandse beursgenoteerde bedrijven tussen 2013 en 2023.17

Vraag 117

Wat is de totale waarde van corporatiewoningen in Nederland? En hoeveel schuld bij wooncorporaties staat daar tegenover?

Antwoord op vraag 117

Per eind 2024 bedraagt de totale marktwaarde van sociale huurwoningen in de DAEB tak naar verwachting circa 380 miljard euro. Per eind 2024 heeft het Waarborgfonds Sociale Woningbouw 95 miljard euro aan leningen geborgd voor woningcorporaties.

Vraag 118

Wat is (bij benadering) de totale grondwaardestijging in Nederland in de afgelopen 20 jaar?

Antwoord op vraag 118

De totale grondwaardestijging in Nederland van de afgelopen 20 jaar is niet generiek te duiden, de grondwaarde wordt bepaald door ligging, situering in het land en welke functie de grond heeft of mogelijk kan krijgen vanuit de ruimtelijke ordening. Een functiewijziging van weiland naar woonwijk rondom een stedelijk gebied geeft een andere waardeontwikkeling dan van bedrijventerrein naar natuurgebied. De grondwaarde fluctueert ook mee met mondiale economische ontwikkelingen zoals de financiële crisis van 2008 t/m 2013. Een generieke uitspraak over grondwaardestijging is daarmee niet mogelijk.

Vraag 119

Hoe is de verdeling van vermogen tussen de percentielen huishoudens waarvan de voornaamste inkomsten uit ondernemingen komen (dus ook zzp)? En wat is het gemiddelde bezit per percentiel?

Antwoord op vraag 119

Zoals de onderstaande tabel laat zien zijn er  in 2023 ruim 1,4 miljoen personen met een inkomen als zelfstandige als de belangrijkste bron van inkomsten. Deze groep bevat alle type zelfstandigen en dus zowel IB-ondernemers als directeur-grootaandeelhouders (dga’s). Het mediane vermogen van deze 1,4 miljoen personen (naast ondernemingsvermogen ook al het andere vermogen in het huishouden waartoe de persoon behoort) bedraagt 336,3 duizend euro.

Tabel 33 Verdeling vermogen tussen percentielen huishoudens met voornamelijk inkomen uit ondernemingen

Aantal personen

(x 1000) met voornamelijk inkomen uit zelfstandigheid

Mediaan vermogen van huishoudens ( x 1000 euro) met voornamelijk inkomen uit zelfstandigheid
Vermogen: 1e 10%-groep 119,8 ‒ 25,3
Vermogen: 2e 10%-groep 35,8 0,3
Vermogen: 3e 10%-groep 55,3 6,1
Vermogen: 4e 10%-groep 87,7 25,1
Vermogen: 5e 10%-groep 122,3 87,9
Vermogen: 6e 10%-groep 128,8 177,6
Vermogen: 7e 10%-groep 137,6 266
Vermogen: 8e 10%-groep 152,5 373
Vermogen: 9e 10%-groep 197 543
Vermogen: 10e 10%-groep 396,2 1253,6
Totaal 1433,1 336,3

Vraag 120

Hoe is de verdeling van inkomen tussen de percentielen huishoudens waarvan de voornaamste inkomsten uit ondernemingen komen (dus ook zzp)? En wat is het gemiddelde inkomen per percentiel?

Antwoord op vraag 120

Het CBS publiceert informatie over de inkomensdecielen binnen de gehele populatie. Er zijn dus geen gegevens beschikbaar over de specifieke inkomensverdeling van ondernemers. Onderstaande tabel laat zien in welke groepen van de inkomensverdeling ondernemers zich bevinden. Er zijn in 2023 ruim 1,4 miljoen personen met inkomen als zelfstandige als belangrijkste inkomensbron. Bijna 375 duizend ondernemers bevinden zich in de 10%-groep met de hoogste inkomens. Het gemiddelde persoonlijk inkomen bedraagt ongeveer 54 duizend euro.

Tabel 34 Verdeling inkomentussen percentielen huishoudens met voornamelijk inkomen uit ondernemingen
Aantal Gemiddeld inkomen
Gestandaardiseerd inkomen: 1e 10%-groep 105,2 10,2
Gestandaardiseerd inkomen: 2e 10%-groep 54,9 19,3
Gestandaardiseerd inkomen: 3e 10%-groep 61,1 23,2
Gestandaardiseerd inkomen: 4e 10%-groep 82,0 27,4
Gestandaardiseerd inkomen: 5e 10%-groep 104,1 32,6
Gestandaardiseerd inkomen: 6e 10%-groep 122,3 38,1
Gestandaardiseerd inkomen: 7e 10%-groep 140,5 43,8
Gestandaardiseerd inkomen: 8e 10%-groep 170,2 50,2
Gestandaardiseerd inkomen: 9e 10%-groep 218,4 59,5
Gestandaardiseerd inkomen: 10e 10%-groep 374,5 96,5
Totaal 1433,1 54,2

Vraag 121

Kan er een overzicht gegeven worden van alle subsidies voor het bedrijfsleven en budgettair belang per maatregel? Kan dit uitgesplitst worden naar mkb en niet-mkb?

Antwoord op vraag 121

Het ministerie van Economische Zaken (EZ) houdt geen overzicht bij van subsidies of subsidieregelingen met specifiek onderscheid tussen mkb en niet-mkb. Wel publiceert EZ, net als ieder departement, in de jaarlijkse ontwerpbegroting een subsidieoverzicht, waarin per beleidsartikel alle subsidiebudgetten zijn opgenomen.18 Tevens wordt er in het kader van het verantwoordingsproces van de begroting jaarlijks na publicatie van de jaarverslagen en slotwetten gedetailleerde informatie van ontvangers van financiële instrumenten gepubliceerd op Rijksfinanciën.nl.19 Dit betreft alle rijksbrede financiële instrumenten, zoals bijdragen, garanties, leningen, maar ook subsidies. In het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden private personen en eigennamen geanonimiseerd in de dataset. In de dataset wordt per jaar, begrotingshoofdstuk, artikel, instrument en regeling het bedrag en de ontvanger weergegeven. Hierbij wordt ook de rechtsvorm van de ontvangers weergegeven, zoals besloten vennootschappen, eenmanszaken en ook verenigingen en stichtingen. Of een ontvanger onder het mkb of grootbedrijf valt, wordt niet gepresenteerd. De openbare dataset bevat op dit moment data tot en met 2024.

Vraag 122

Hoeveel winst en omzet is er gemaakt door het inkopen van asielnoodopvang? Wat is hiervan de ontwikkeling van de afgelopen 10 jaar?

Antwoord op vraag 122

Het kabinet houdt niet bij welke winst ondernemers hebben gemaakt door de inkoop van asielopvang door het COA. Het is daarom ook niet bekend wat de ontwikkeling de afgelopen tien jaar is geweest.

Vraag 123

Hoe hoog zijn de extra kosten voor het mkb als gevolg van monopoliemacht of grote marktmacht in verschillende sectoren?

Antwoord op vraag 123

Er is geen specifieke informatie beschikbaar over de winst en omzet van het mkb, noch over de precieze indicatoren van monopoliemacht in verschillende sectoren. Ook bestaat er geen doorvertaling van de eventuele monopoliemacht naar kosten voor het mkb. Daardoor is het niet mogelijk te stellen wat de extra kosten voor het mkb zijn. Uit een studie van het CPB in 2019 blijkt dat zowel in sectoren met veel bedrijven als in sectoren die gedomineerd worden door een aantal grote bedrijven de markups in de periode tussen 2006 en 2015 nauwelijks zijn gestegen.

Vraag 124

Op welke manier kan de 19 miljard euro voor Defensie budgettair ingepast worden? Klopt het dat dit onmogelijk is als de begrotingsregels strikt toegepast worden?

Antwoord op vraag 124

De 16 tot 19 miljard euro voor defensie-uitgaven die is gecommuniceerd aan de vaste Kamercommissie Defensie in de Kamerbrief Financiële en personele doorrekening van de NAVO-capaciteitsdoelstellingen 2025, betreft een doorrekening van de benodigde budgetten om te voldoen aan de militaire capaciteitsvereisten die de NAVO stelt aan Nederland via het NATO Defence Planning Process (NDPP). De omvang van de Defensiebegroting is onderdeel van toekomstige budgettaire besluitvorming waar niet op vooruit wordt gelopen. De begrotingsregels zijn hierbij leidend.

Vraag 125

Klopt het dat in 2027 en 2029 buiten de uitgavenkaders getreden wordt? En dat u zichzelf niet aan de begrotingsregels houdt?

Antwoord op vraag 125

Zie het antwoord op vraag 70.

Vraag 126

Hoeveel wordt er in de periode 2022-2025 uitgegeven aan asielzoekers en statushouders (graag per jaar uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 126

Een overzicht van de uitgaven aan de asielketenorganisaties van artikel 37 op de begroting van Asiel en Migratie en de Rechtspraak en asieltoevoegingen rechtsbijstand op de begroting van Justitie en Veiligheid zijn weergegeven in onderstaande tabel. De informatie over 2022 tot en met 2024 betreft realisatiecijfers. De informatie over 2025 betreft de begroting op basis van de stand Voorjaarsnota.

Binnen de uitgaven voor het COA wordt geen onderscheid gemaakt tussen asielzoekers en statushouders die in het COA verblijven. Het is daarom niet mogelijk een exacte uitsplitsing te maken tussen kosten voor asielzoekers en statushouders. Ter indicatie: op 1 mei jl. verbleven circa 18.000 statushouders in het COA. Naar schatting verblijven gemiddeld circa 83.000 mensen in het COA in het jaar 2025. Als hiervan 18.000 statushouders zijn, is de schatting aan COA-uitgaven voor deze groep indicatief circa 924 miljoen euro in 2025.

Tabel 35 Overzicht uitgaven asiel (bedragen in miljoenen euro)
2022 2023 2024 2025
Realisatie Realisatie Realisatie Stand VJN25
COA 1.577 2.549 3.932 4.259
IND 521 767 796 920
NIDOS 109 245 331 432
Dienst terugkeer en vertrek1 22 26 32 125
Raad voor de Rechtspraak 34 50 69 80
Toevoegingen Rechtsbijstand 63 83 83 79
Overig2 114 166 199 291
Totaal 2.440 3.886 5.442 6.186
  1. Vanaf 2025 worden de apparaatskosten van Dienst terugkeer en vertrek verantwoord op artikel 37 van de beleidsbegroting van AenM. In de voorgaande jaren werden de apparaatskosten verantwoord op het apparaatsartikel van JenV. Dit verklaart de stijging vanaf 2025.

  1. Onder overige uitgaven vallen o.a. de uitgaven voor vreemdelingenbewaring bij de DJI, subsidies voor o.a. Vluchtelingwerk Nederland en uitgaven voor bijvoorbeeld de aanpak van overlastgevende asielzoekers.

Vraag 127

Is de OV-bezuiniging van 335 miljoen euro ingeboekt in de Voorjaarsnota? Zo ja, waar?

Antwoord op vraag 127

Het exacte bedrag wordt niet herkent, waarschijnlijk doelt de Kamer op de budgetkorting van 10% op de BDU (110 miljoen euro) per 2026 en de ramingsbijstelling als gevolg van de herijking van het studentenreisproduct (207,5 miljoen euro) per 2024.  De budgetkorting op de BDU is bij Ontwerpbegroting 2025 structureel per 2026 ingeboekt op de IenW-begroting. Daarnaast is het gebruik van het Studenten OV-reisproduct eind 2023 opnieuw herijkt, omdat minder gebruik werd gemaakt van deze dienst. De ramingsbijstelling is als meevaller verwerkt in de Voorjaarsnota 2024 (zie ook de toelichting op p. 133 en 134; Voorjaarsnota 2024, en op p. 29 en 30 van de 1e supp van OCW 2024). In 2024 zijn de  gevolgen van de herijking van het studentenreisproduct nog eenmalig gecompenseerd, zodat regionale vervoersbedrijven zich konden voorbereiden op de structurele gevolgen voor de reizigersopbrengsten.[1] Datzelfde jaar heeft opnieuw een herijking plaatsgevonden voor de bijstelling van de vergoeding in  2025. Uit deze herijkingsmeting blijkt dat de gemiddelde aantal gereisde kilometers door studenten zeer beperkt verder is gedaald. Hierdoor is de voorlopige vergoeding voor 2025 met 0,4 miljoen euro verminderd op grond van de herijking. In totaal is de voorlopige vergoeding vanwege de twee meest recente herijkingsonderzoeken gedaald met 207,9 miljoen euro.

[1] https://open.overheid.nl/documenten/dpc-eb0f7c7f3a231df88aecf6506ad7ffbac47df7a0/pdf

Vraag 128

De voorlopige vergoeding (voorschotbetaling) voor het studentenreisproduct is bijgesteld en wordt € 207,5 miljoen lager; komt deze bijstelling terug in de Voorjaarsnota als onderdeel van de begroting voor komende jaren? Zo ja, waar is deze te vinden?

Antwoord op vraag 128

Bij Voorjaarsnota 2024 is het resultaat van het herijkingsonderzoek van eind 2023 verwerkt als structurele meevaller in de begroting van 207,5 miljoen euro. Eind 2024 is met een extra herijkingsonderzoek bevestigd dat het aantal reisbewegingen van studenten structureel is afgenomen. Dit heeft nog tot een kleine aanvullende bijstelling geleid van 0,4 miljoen euro. Deze bijstelling is onderdeel van de mee- en tegenvallers op de studiefinancieringsraming die verwerkt is bij Voorjaarsnota 2025.

Vraag 129

Hoeveel van de in Nederland gemaakte winst (of andere kapitaalvergoeding, zoals rente) wordt direct weer in Nederland geïnvesteerd? Wat is dit procentueel en in euro's uitgedrukt?

Antwoord op vraag 129

Het is lastig om precies vast te stellen welk deel van de in Nederland gegenereerde winst of andere kapitaalvergoedingen zoals rente direct weer in Nederland wordt geïnvesteerd. Het CBS rapporteert over de bruto-investeringen in materiële vaste activa in Nederland. Hoewel deze cijfers niet specifiek aangeven welk deel afkomstig is van herbelegde winsten, bieden ze wel context over de totale investeringsactiviteit in Nederland. In maart 2025 was het volume van de investeringen in materiële vaste activa 2,2% groter dan een jaar eerder.

Vraag 130

Hoeveel middelen zijn er in totaal vrijgemaakt in de Voorjaarsnota voor het bevorderen van de digitale soevereiniteit van de Rijksoverheid?

Antwoord op vraag 130

Er zijn in de Voorjaarsnota geen middelen vrijgemaakt die specifiek als doel hebben om de digitale soevereiniteit te bevorderen. Op de begrotingen van onder meer BZK en EZ staan budgetten die wel (indirect) bijdragen aan digitale soevereiniteit, maar dit wordt niet apart bijgehouden. Op de BZK-begroting zijn dit onder meer uitgaven aan Logius, Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) en de Generieke Digitale Infrastructuur. Bij de Voorjaarsnota is 21 miljoen euro extra vrijgemaakt voor de RvIG, voornamelijk voor de migratie naar een nieuw IT-platform. Verder is onder meer 2 miljoen euro structureel uit de envelop Goed bestuur en sterke rechtsstaat beschikbaar gesteld voor beleid en initiatieven op het gebied van AI.

Vraag 131

Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de besluiten over grote dossiers als defensie, stikstof en een eventuele publieke investeringsimpuls?

Antwoord op vraag 131

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota keuzes gemaakt, waaronder de bestemming van 2,3 miljard euro aan middelen voor het Startpakket stikstof en toekenning van circa 1,2 miljard euro structureel aan Defensie. Het kabinet loopt niet vooruit op toekomstige besluitvorming en uw Kamer wordt hierover tijdig geïnformeerd.

Vraag 132

Wat zijn, naast de garantie voor TenneT, de tien meest omvangrijke verplichtingenmutaties die voor 2025 met de eerste suppletoire begrotingen in de rijksbegroting zijn verwerkt?

Antwoord op vraag 132

De garantie aan TenneT Nederland betreft een uitzonderlijk grote en nieuwe garantie. Er zijn geen vergelijkbare verplichtingenmutaties van deze omvang verwerkt met de eerste suppletoire begrotingen.

Een overzicht van de uitstaande garanties wordt met de Kamer gedeeld in de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag van het Rijk. De laatst actuele stand van de uitstaande garanties 2025 is te vinden in bijlage 13 van de Miljoenennota 2025 (Overzicht risicoregelingen van het Rijk). Bij Miljoenennota 2026 volgt een update van dit overzicht waarbij onder andere de garantie voor TenneT Nederland wordt toegevoegd. Een overzicht van alle verplichtingenmutaties voor 2025 is te vinden in de eerste suppletoire begrotingen van de departementen.

Vraag 133

Waarom baseert het ministerie van Financiën zich wat de economische groei betreft op de ramingen van het CPB, maar maakt het ministerie een eigen raming van het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 133

Zowel het Centraal Planbureau (CPB) als het kabinet maken een inschatting van het EMU-saldo in de komende jaren. Beide ramingen berusten op het macro-economische beeld uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB en de uitkomsten van de voorjaarsbesluitvorming, maar verschillen in de ramingen van bepaalde uitgaven en ontvangsten. De uitgavenraming van het ministerie van Financiën is een optelsom van de begrotingstotalen van departementen en de inkomstenraming bestaat uit een model dat gebaseerd is op realisaties, ramingen en beleidsmaatregelen. Het CPB kan vanuit zijn onafhankelijke rol besluiten om andere aannames te maken over zowel de uitgaven als de inkomsten, waardoor er verschillen kunnen ontstaan tussen de geraamde EMU-saldi.

Vraag 134

Wat gebeurt er met de resterende 0,9 miljard euro van de 3,4 miljard euro die op de Aanvullende Post was gereserveerd voor de Lelylijn?

Antwoord op vraag 134

Tijdens de Voorjaarsbesluitvorming is besloten om een groot deel van de gereserveerde middelen voor de Lelylijn op de Aanvullende Post alternatief in te zetten. Op de Aanvullende Post staat nog 657 miljoen euro gereserveerd. Deze middelen blijven op de AP staan.

Vraag 135

Kunt u uiteenzetten waar en hoeveel meevallers zich voordoen in de Zorgverzekeringswetuitgaven en hoe daar in het licht van de nieuwe begrotingsregel op dit punt mee omgegaan is?

Antwoord op vraag 135

De totale per saldo meevaller van de Zvw-uitgaven betreft structureel 342,1 miljoen euro. In onderstaande tabel zijn verschillende actualisaties weergegeven van de Zvw-sectoren.

Tabel 36 Overzicht actualisaties Zvw-sectoren
(bedragen in mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Acutalisatie Zvw: Wijkverpleging 0 ‒ 312 ‒ 397 ‒ 394 ‒ 414 ‒ 414
Acutalisatie Zvw: niet-IZA sectoren 0 ‒ 142 ‒ 112 ‒ 82 ‒ 62 ‒ 62
Acutalisatie Zvw: Medisch Specialistische Zorg (MSZ) 0 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75
Acutalisatie Zvw: Multi Disciplinaire Zorg (MDZ) 0 0 7 7 7 7
Acutalisatie Zvw: Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) 0 0 202 202 202 202
Acutalisatie Zvw: niet-IZA sectoren 7 0 0 0 0 0
Per saldo meevaller Zvw 7 ‒ 529 ‒ 375 ‒ 342 ‒ 342 ‒ 342

In het HLA is door het kabinet afgesproken dat een per saldo meevaller in de uitgaven aan de Zorgverzekeringswet wordt, na saldering met eventuele tegenvallers elders in de zorg en op de VWS-begroting, ingezet voor lastenverlichting via een verlaging van de premies.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om een deel van de meevaller in de wijkverpleging in te zetten als alternatieve invulling voor de ombuiging op bij- en nascholing medisch-specialisten (165 miljoen euro). De resterende meevaller in de Zvw-uitgaven in 2026 en 2027 is volledig ingezet voor tegenvallers in het zorgdomein. In 2028, 2029 en 2030 is vrijwel de gehele meevaller in Zvw-uitgaven ingezet voor tegenvallers op de VWS-begroting. Structureel resteerde er daarna nog een zeer beperkt bedrag. Dit is meegelopen in het rijksbrede beeld.

Vraag 136

Heeft het ministerie er zicht op hoeveel mensen in particuliere woningen wonen, die je ook wilt bedienen in een stuk lastenverlichting, maar nu niet in aanmerking komen voor de verhoging van de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 136

Huishoudens die in particuliere huurwoningen (circa 15% van de huurtoeslagontvangers) wonen hebben recht op huurtoeslag als zij onder de inkomensgrenzen vallen voor de huurtoeslag en een huur hebben onder de sociale huurgrens (900,07 euro in 2025). Vanaf 2026 komen ook huishoudens met een huur hoger dan de sociale huurgrens (zonder maximum) in aanmerking voor huurtoeslag. Zij komen ook in aanmerking voor de verhoging van de huurtoeslag.

Vraag 137

Waarom is er voor de jaren 2027 en 2029 gekozen voor een overschrijding van het uitgavenkader?

Antwoord op vraag 137

Zie het antwoord op vraag 70.

Vraag 138

Hoe is in deze Voorjaarsnota het uitgavenniveau en het uitgavenkader voor het jaar 2030 bepaald?

Antwoord op vraag 138

Elk jaar vindt de extrapolatie exercitie plaats. Tijdens de exercitie bezien de vakdepartementen samen met Financiën hoe de uitgavenniveaus worden geëxtrapoleerd. Tijdens de exercitie is bepaald wat het uitgavenniveau en uitgavenkader voor 2030 is. In de begrotingsregels van dit kabinet is vastgelegd welke uitgangspunten gelden voor het extrapoleren van de meerjaren cijfers (zie bijlage 1.4 bij de Miljoenennota 2025).

Vraag 139

In welke mate wordt door dit kabinet nog gestuurd op de ontwikkeling van het uitgavenniveau voor de zorg en de sociale zekerheid nu daar geen afzonderlijk uitgavenkader meer voor bestaat?

Antwoord op vraag 139

Conform de regels budgetdiscipline is en blijft iedere minister verantwoordelijk voor een goede beheersing van de departementale begroting. Dit kabinet informeert gedurende de kabinetsperiode de Kamer op totaalniveau aan de hand van één kadertoets. Aan de hand hiervan toets het kabinet of het verwachte uitgavenniveau binnen het vastgestelde uitgavenkader blijft. De informatie uit de deelkaders is niet verloren gegaan. In de meerjarige budgettaire nota's worden VWS en SZW in de horizontale ontwikkeling getoond.

Vraag 140

In welke mate wordt door dit kabinet nog gestuurd op de ontwikkeling van het uitgavenniveau voor investeringen nu daar geen afzonderlijk uitgavenkader meer voor bestaat?

Antwoord op vraag 140

Het kabinet heeft de deelplafonds conform het advies van de 17e SBR afgeschaft, omdat deze gepaard gingen met aanzienlijke administratieve lasten terwijl in de praktijk niet op deelplafonds maar op het totale uitgavenplafond werd gestuurd. Tegelijkertijd houdt het kabinet, conform de aanbevelingen van de SBR, wel het investeringsniveau in te gaten. Dit blijft ook voor het parlement inzichtelijk via de begrotingen van de begrotingsfondsen met een investeringskarakter en via de monitor investeringsfondsen in de bijlage van de Miljoenennota.

Vraag 141

Kunt u alsnog inzichtelijk maken wat de meerjarige gevolgen zijn van de Voorjaarsnotabesluitvorming voor het niveau van overheidsinvesteringen?

Antwoord op vraag 141

Het kabinet houdt in de begroting niet voor individuele maatregelen bij of dit investeringsuitgaven zijn. Wel blijft het investeringsniveau voor het parlement inzichtelijk via de begrotingen van de begrotingsfondsen met een investeringskarakter en via de monitor investeringsfondsen in de bijlage van de Miljoenennota (zie ook vraag 140). Daarnaast zal het kabinet, in navolging op het advies van de Afdeling advisering, in de Miljoenennota 2026 ingaan op de groei van de consumptieve- en investeringsuitgaven.20Ook rapporteert het kabinet in Europese begrotingsstukken over de overheidsfinanciën, waarbij voor de uitgaven onder andere een uitsplitsing wordt gemaakt tussen consumptieve uitgaven en overheidsinvesteringen. In de uitgavenreeksen in de jaarlijkse voortgangsrapportage21- die op 30 april met de Kamer is gedeeld - is de voorjaarsbesluitvorming meegenomen.

Vraag 142

Kan de Kamer in budgettaire nota’s voortaan ook geïnformeerd worden over het aandeel van investeringen in de rijksuitgaven en de ontwikkelingen daarin?

Antwoord op vraag 142

Zie antwoord op vraag 141.

Vraag 143

Heeft de stijging van de meerjarenraming voor de EU-afdrachten nog gevolgen voor de budgettaire verwerking van de inzet van het kabinet om tot minder EU-afdrachten dan voorzien in de meerjarenraming te komen?

Antwoord op vraag 143

In de lijn met de budgettaire afspraken uit het HLA zet het kabinet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting van 1,6 miljard euro ten opzichte van de meerjarige raming. De maatregel uit het HLA is structureel verwerkt in de raming. De meerjarige raming van de EU-afdrachten beweegt mee met inschattingen van de economische ontwikkeling, inflatie en marktrente.

Vraag 144

Kan inzicht gegeven worden in de daling van de huurtoeslag in 2027, als gevolg van de tijdelijke hogere huurtoeslag in 2026?

Antwoord op vraag 144

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 145

Wat is voor de jaren 2025 t/m 2039 de meerjarenraming van de huurderving voor woningcorporaties als gevolg van de huurbevriezing in 2025 en 2026?

Antwoord op vraag 145

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 146

Erkent u de conclusie van Ortec Finance op basis van het gezamenlijke rekenmodel dat door het Rijk en Aedes is gebruikt ten behoeve van de nationale prestatieafspraken dat er 48,8 miljard euro aan investeringscapaciteit verloren gaat door de huurbevriezing?

Antwoord op vraag 146

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 147

Hoeveel investeringscapaciteit gaat er bij woningcorporaties verloren als gevolg van de huurbevriezing in 2025 en 2026?

Antwoord op vraag 147

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 148

Wat zijn de koopkrachteffecten van het wegvallen van de boodschappenbonus in 2027?

Antwoord op vraag 148

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Door de huurbevriezing niet door te voeren, zullen de ingeboekte opbrengsten (inverdieneffecten op de huurtoeslag) zich niet realiseren. Deze opbrengsten kunnen derhalve ook niet ingezet worden voor het verhogen van de huurtoeslag, de zogenoemde boodschappenbonus. Het koopkrachtbeeld wordt in augustus bezien op basis van de actuele ontwikkelingen.

Vraag 149

Kunt u nader toelichten welke gevolgen het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor heeft voor de koopkracht van huishoudens en dan meer specifiek voor werkenden? Welke inkomensgroepen gaan er hierdoor op achteruit en met hoeveel (uitgedrukt in absolute getallen)?

Antwoord op vraag 149

Onderstaande tabel toont de mediane inkomenseffecten van de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor in de inkomstenbelasting werkt door op verschillende parameters. Zo worden ook de hoogte van de heffingskortingen en schijfgrenzen hierdoor minder geïndexeerd. De beperkte indexatie van de hoogte van de algemene heffingskorting werkt ook door op de hoogte van de bijstandsuitkering en de AOW. Als gevolg beïnvloedt de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor de hoogte van de inkomens van bijna alle huishoudens.  

Tabel 37 Mediane inkomenseffecten voor 2026 voor alle huishoudens
2026
Inkomensgroep
1e (<=107% WML) ‒ 0,2%
2e (107-174% WML) ‒ 0,3%
3e (174-258% WML) ‒ 0,3%
4e (258-381% WML) ‒ 0,3%
5e (>381% WML) ‒ 0,3%
Inkomensbron
Werkenden ‒ 0,3%
Uitkeringsgerechtigden ‒ 0,2%
Gepensioneerden ‒ 0,3%
Huishoudtype
Tweeverdieners ‒ 0,3%
Alleenstaanden ‒ 0,3%
Alleenverdieners ‒ 0,3%
Kinderen
Huishoudens met kinderen ‒ 0,2%
Huishoudens zonder kinderen ‒ 0,3%
Alle huishoudens ‒ 0,3%

Vraag 150

Kunt u nader toelichten wat de stelpost fiscale regelingen en constructies precies inhoudt en waarom dit gedekt moet worden? Waarom heeft u ervoor gekozen om dit te dekken met het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor?

Antwoord op vraag 150

Zie het antwoord op vraag 60.

Vraag 151

Wat is het precieze verschil tussen de raming van het ministerie van Financiën en het CPB wat betreft de EMU-saldi over de periode 2025-2029? Kunt u een duidelijke verklaring geven, zonder te verwijzen naar de Expertgroep?

Antwoord op vraag 151

De onderstaande tabel toont de verschillen tussen de Voorjaarsnota en het saldo van het CPB in zijn Budgettaire analyse Voorjaarsnota 2025. Het EMU-saldo dat het CPB verwacht, valt tot en met 2027 gunstiger uit dan in de raming van de Voorjaarsnota. In 2028 daarentegen voorziet het CPB juist een negatiever saldo. Deze verschillen worden vooral verklaard doordat het CPB ervan uitgaat dat de budgetten in de begroting door onderuitputting pas later worden besteed dan in de Voorjaarsnota werd geraamd. Dit leidt tot een beter saldo in de eerste jaren en een slechter saldo in de latere jaren. Daarnaast verwacht het CPB dat de asieluitgaven vanaf 2027 hoger zullen zijn dan het bedrag dat in de Voorjaarsnota is opgenomen en dat de korting op de EU-afdrachten vanaf 2028 uit het HLA slechts gedeeltelijk wordt gerealiseerd. Zie voor meer toelichting de paragraaf Verschil raming Voorjaarsnota en jaarlijkse Voortgangsrapportage uit de jaarlijkse Voortgangsrapportage op het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn en de jaarlijkse Voortgangsrapportage voor het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn, 29 april 2025, kamerstuk 21501-03-191.22

Tabel 38 Verschillenanalyse EMU-saldo tussen Voorjaarsnota en voortgangsrapportage (doorrekening CPB)
2025 2026 2027 2028
% bbp % bbp % bbp % bbp
Emu-saldo Voorjaarsnota ‒ 2,6% ‒ 3,0% ‒ 2,6% ‒ 2,1%
Aanvullende onderuitputting CPB 0,4% 0,2% 0,7% 0,3%
Hogere asielkosten CPB 0,1% ‒ 0,1% ‒ 0,2%
Hogere EU-afdrachten CPB ‒ 0,1%
Negatiever saldo decentrale overheden CPB ‒ 0,1% ‒ 0,2% ‒ 0,2% ‒ 0,2%
Overige verschillen 0,0% 0,1% 0,1% 0,1%
EMU-saldo CPB ‒ 2,3% ‒ 2,8% ‒ 2,0% ‒ 2,2%

Vraag 152

Hoe landt de verlaging van de energiebelasting via de verhoging van de belastingsvermindering bij kwetsbare huishoudens (armste decentiel)? Hoe verhoudt zich dat tot een verlaging van de energiebelasting via een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit?

Antwoord op vraag 152

Het voordeel komt in gelijke mate terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een verblijfsfunctie. Het gaat om alle huishoudens en het overgrote deel van de bedrijven en instellingen. Er zijn geen recente gegevens beschikbaar hoe aanpassingen van de energiebelasting precies bij de laagste inkomens landen. In het algemeen geldt dat een verhoging van de belastingvermindering naar verhouding een groter voordeel is voor huishoudens met een lager inkomen, omdat zij daar meer van profiteren dan van een tariefverlaging. Een tariefverlaging is gunstiger voor huishoudens met een hoger verbruik; dat zijn over het algemeen huishoudens met een hoger inkomen. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat er sprake is van grote variatie tussen huishoudens. Er zijn ook huishoudens met een laag inkomen en een hoog verbruik, en andersom.

Vraag 153

Wat houdt de fiscale regeling om medewerkersparticipaties voor startups en scale-ups te stimuleren precies in?

Antwoord op vraag 153

De voorgestelde fiscale regeling heeft als doel om bij te dragen aan meer succesvolle startups en scale-ups in Nederland door hen beter in staat te stellen talent aan te trekken en te behouden. De regeling geeft startups en scale-ups de mogelijkheid een internationaal concurrerend aanbod voor medewerkersparticipatie aan potentiële medewerkers te doen.

Ten eerste biedt de voorgestelde regeling werknemers van innovatieve startups en scale-ups een lagere loonheffing op hun inkomen uit aandelenopties. Hiermee wordt de hoogte van de belastingheffing meer in lijn gebracht met andere startuplanden. De lagere heffing wordt zo vormgegeven, dat de grondslag van het inkomen uit aandelenopties wordt versmald tot 65%. Daardoor is het effectieve tarief over het inkomen uit aandelenopties ongeveer gelijk aan wat de heffing zou zijn als de aandelenopties in box 2 zouden zijn belast. Om dit inzichtelijk te maken, is in de onderstaande tabellen een vergelijking opgenomen van de reguliere tarieven en de effectieve tarieven die van toepassing zijn bij een versmalde grondslag in box 1 (voor personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, exclusief op- en afbouw van heffingskortingen).

Tabel 39 Reguliere en effectieve tarieven bij een versmalde grondslag in box 1
Box 1 (2025) Inkomensgrens Tarieven Effectieve tarieven bij 65% grondslag
Schijf 1 T/m €38.441 35,82% 23,283%
Schijf 2 Meer dan €38.441 t/m €76.817 37,48% 24,362%
Schijf 3 Meer dan €76.817 49,50% 32,175%
Tabel 40 Tarieven in box 2
Box 2 (2025) Inkomensgrens Tarieven
Schijf 1 T/m €67.804 24,5%
Schijf 2 Meer dan €67.804 31%

Ten tweede zorgt de voorgestelde regeling ervoor dat het moment van heffing wordt uitgesteld tot uiterlijk het moment waarop de aandelen die uit de aandelenopties worden verkregen daadwerkelijk worden verkocht. Daarmee wordt voorkomen dat belasting wordt geheven op een moment waarop nog geen liquide middelen beschikbaar zijn om deze te voldoen.

De doelgroep betreft (werknemers van) jonge bedrijven met een schaalbaar en innovatief bedrijfsmodel waarvan de aandelen niet beursgenoteerd zijn. Voor de beleidsmatige consistentie, herkenbaarheid en uitvoerbaarheid wordt aangesloten bij de nieuwe definitie voor startups en scale-ups voor box 3 in het beoogde toekomstige stelsel. Om de uitvoering van de regeling door de Belastingdienst zoveel mogelijk te ontlasten is voorzien dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verantwoordelijk is voor de vaststelling of een onderneming voldoet aan de definitie van een startup of scale-up en de beschikkingen hiervoor afgeeft.

Binnenkort ontvangt u, naar aanleiding van de motie van het lid Van Eijk, een brief waarin nader wordt ingegaan op de achtergronden en vormgeving van de nieuwe regeling.

Vraag 154

Kunt u nader toelichten op welke wijze het toeslagpartnerschap wordt vereenvoudigd? Wat voor gevolgen heeft dit voor de koopkracht van huishoudens?

Antwoord op vraag 154

Beoogd wordt het toeslagpartnerbegrip te vereenvoudigen door het criterium samengestelde gezinnen per 2027 af te schaffen. Dit behelst het afschaffen van de regel dat mensen toeslagpartner worden als zij samenwonen met één andere volwassene en er daarnaast een minderjarig kind van één van beiden op het adres is ingeschreven. Hierdoor ontstaan nu veel onterechte partnerschappen. Denk hierbij aan mantelzorgers, mensen die tijdelijk een familielid of vriend in huis nemen, of mensen die gaan samenwonen (woningdelers) omdat zij geen eigen woning kunnen betalen. Deze huishoudens lopen in de huidige situatie hoge bedragen aan toeslagen mis. Circa 18.000 mensen ontvangen hogere toeslagen als gevolg van deze maatregel. Bij een voorbeeldsituatie waarin een alleenstaande ouder met twee kinderen een bijstandsuitkering een 19-jarig neefje zonder inkomen in huis neemt, is het inkomenseffect van de maatregel naar verwachting +13,9% in 2030. Dit huishouden krijgt vanaf 2027 door deze maatregel bijvoorbeeld recht op alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (3.389 euro in 2025). De maatregel wordt gedekt door het beperkt verlagen van de vermogensgrenzen in de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Het mediane inkomenseffect van het verlagen van de vermogensgrenzen voor de kleine groep huishoudens[1] waarbij een effect optreedt, bedraagt naar verwachting ‒ 4,4% in 2030. Voor alle huishoudens is het mediane inkomenseffect van het verlagen van de vermogensgrenzen naar verwachting 0,0% in 2030.[1] Dit zijn ongeveer 50.000 huishoudens (0,6% van het totaal aantal huishoudens).

Vraag 155

Wat is de precieze doorwerking van de beperking doorvoering van de tabelcorrectiefactor op de relevante fiscale variabelen?

Antwoord op vraag 155

In artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is vastgelegd welke bedragen in de inkomstenbelasting jaarlijks geïndexeerd worden met de tabelcorrectiefactor. Het kabinet heeft besloten om de inflatiecorrectie in 2026 te beperken voor deze bedragen. Om precies te zijn wordt de tabelcorrectiefactor voor 46,2% toegepast. De tabelcorrectiefactor voor 2026 is halverwege juli definitief bekend, maar is vooralsnog geraamd op 1,026. Het voor 46,2% toepassen van de tabelcorrectiefactor betekent dat de bedragen in de Wet inkomstenbelasting per 1-1-2026 verhoogd worden met een factor 1,012012 in plaats van 1,026.

Ook in verscheidene andere belastingwetten, zoals de Successiewet 1956, de Wet op de omzetbelasting 1968 en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, worden bedragen jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. Het beperkt toepassen van de tabelcorrectiefactor heeft geen invloed op bedragen in deze wetten.

Vraag 156

Hoe hoog zouden ze geraakte schijven en heffingskortingen zijn als de tabelcorrectiefactor volledig zou zijn doorgevoerd, en hoe hoog zijn de nu door de beperkte doorwerking?

Antwoord op vraag 156

Onderstaande tabel geeft de verwachte bedragen weer van de schijfgrenzen en heffingskortingen in de inkomstenbelasting in 2026, zowel bij volledige indexatie als bij het met 46,2% toepassen van de tabelcorrectiefactor. De tabel bevat voorlopige bedragen, de uiteindelijke hoogte is afhankelijk van de definitieve tabelcorrectiefactor en eventueel nieuw beleid.

Tabel 41 Verwachte bedragen schijfgrenzen en heffingskortingen in de inkomstenbelasting in 2026
Volledige indexatie Beperkte indexatie VJN
Eindpunt schijf 1 39.191 38.788
Eindpunt schijf 1, geboren voor 1946 41.556 40.989
Startpunt toptarief 79.955 78.880
Algemene heffingskorting 3.148 3.105
Afbouwpunt algemene heffingskorting* 29.697 29.697
Arbeidskorting bij eerste knik 1.006 992
Arbeidskorting bij tweede knik 5.356 5.283
Arbeidskorting bij derde knik 5.745 5.667
Inkomensgrens IACK 6.304 6.218
Maximale IACK 3.064 3.022
Ouderenkorting 2.088 2.060
Afbouwpunt ouderenkorting 46.487 45.853
Alleenstaandeouderenkorting 545 538
Jonggehandicaptenkorting 933 920

*Gekoppeld aan het wettelijk minimumloon

Vraag 157

Kunt u aangeven hoeveel de mediane koopkracht in 2025 en 2026 verbetert na de maatregelen uit de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 157

Koopkrachtcijfers bevatten een raming van de lonen en de prijzen. Naast de macro-economische onzekerheden, bijvoorbeeld voortvloeiend uit de internationale situatie, hebben de maatregelen uit de Voorjaarsnota invloed op de hoogte van de geraamde lonen en prijzen. Zo schrapt het kabinet de btw-verhoging op cultuur, media en sport en verlaagt het kabinet de energiebelasting. Tevens worden de sociale huren voor twee jaar bevroren. Deze maatregelen beïnvloeden de ontwikkeling van de prijzen (inflatie). De bevriezing van de sociale huren beïnvloedt ook de hoogte van de totale huurontwikkeling. Het CPB heeft in de ‘budgettaire analyse van de Voorjaarsnota 2025’ de zogenaamde macro-economische doorwerking van de maatregelen buiten beschouwing gelaten. Deze macro-economische doorwerking behelst onder andere de doorwerking van de maatregelen op de inflatie. Zonder deze doorwerking op de inflatie zijn de koopkrachtcijfers uit het CEP niet bij te werken. 

Van verschillende maatregelen, zoals de beperkte aanpassing van de tabelcorrectiefactor, zijn wel de inkomenseffecten te berekenen. Deze staan in de antwoorden op de vragen 148, 149 en 181.   

Bij de cMEV in augustus 2025 publiceert het CPB een nieuwe macro-economische raming inclusief koopkrachtcijfers.

Vraag 158

Kunt u nader toelichten waarom de EU-afdrachten in de periode 2025-2030 stijgen? Kunt u de desbetreffende bedragen nader uitsplitsen (graag per jaar aangeven)?

Antwoord op vraag 158

De getoonde reeks van de EU-afdrachten in de kadertoets uitgaven (tabel 5 in de Voorjaarsnota) is hieronder uitgesplitst. De meerjarige raming van de Nederlandse afdrachten aan de EU is bij de VJN verhoogd, met name door een bijstelling van het Nederlandse bni in verhouding tot het bni van de EU als geheel, en de verwachte economische ontwikkeling voor Nederland en de Unie. Daarnaast heeft er een update van de rentestanden plaatsgevonden voor het herstelinstrument NGEU die doorwerkt in de raming van de afdracht in het volgende MFK (vanaf 2028). Tot slot is het voorstel voor de eerste aanvullende begroting (DAB1) van de Europese Commissie in de raming verwerkt. In DAB1 wordt het overschot (surplus) over het begrotingsjaar 2024 verrekend met de EU-afdrachten van lidstaten in 2025. Voor Nederland leidt het surplus tot een lagere afdracht van 85 miljoen euro in 2025. Daarnaast zijn ook de invoerrechten en de perceptiekostenvergoeding opwaarts bijgesteld. Dit als gevolg van de meest recente CPB-raming (CEP 2025).

Tabel 42 Ontwikkeling Nederlandse raming afdrachten aan de EU in miljoen euro's (art. 3.1 BZ-begroting) en perceptiekostenvergoeding
+ is saldoverbeterend 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Bronnenrevisie incidenteel* 22 674
Meerjarig effect bni** 279 447 425 774 794 815
Rente-update NGEU ‒ 30 ‒ 31 ‒ 36
DAB 1/2025 - surplus 2024*** ‒ 85
Perceptiekostenvergoeding ‒ 115 ‒ 148 ‒ 155 ‒ 166 ‒ 173 ‒ 188
Totaal 101 974 270 578 590 591

*Gemeld in de Kamerbrief over nacalculatie 2024 EU-afdrachten op 10 februari (kst: 21501-03-190)
**Inschatting van de meerjarige doorwerking van de bronnenrevisie en de economische ontwikkeling
***Gemeld in Kamerbrief «eerste aanvullende Europese begroting 2025» op 12 mei (kst: 21501-03-192)

Vraag 159

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven uit de envelop groepen in de knel?

Antwoord op vraag 159

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 160

Kunt u aangeven hoeveel middelen er nog in de envelop groepen in de knel zitten die nog niet juridisch of bestuurlijk zijn gereserveerd?

Antwoord op vraag 160

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 161

Worden er naar aanleiding van de meerjarenscenario's van het MPP niet extra kosten verwacht voor de Asielopvang na 2026? En waarom zijn deze kosten wel/niet meegenomen, en zo ja, waar?

Antwoord op vraag 161

Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 78 heeft het kabinet bij Voorjaarsnota besloten om, op basis van de MPP, budgetten voor de asielketenorganisaties tot en met 2026 bij te stellen. Daarnaast heeft het kabinet structureel 374 miljoen euro extra vrijgemaakt voor de IND. Conform de afspraken in het HLA zet de minister van Asiel en Migratie in op het beperken van de asielinstroom en de bezetting in de asielketen.

Vraag 162

Kunt u een overzicht geven van de kosten die uit zijn gegeven aan huisvesting voor asielzoekers in de afgelopen vijf jaar, waarbij uitgesplitst naar nood- en vaste opvang? En hoeveel de gemiddelde kosten hiervoor waren per jaar?

Antwoord op vraag 162

In onderstaande tabel zijn de opvangkosten weergegeven, op basis van gegevens van het ministerie van Asiel en Migratie en het COA.

Tabel 43 Overzicht opvangkosten reguliere opvang en noodopvang
Jaar Totale opvangkosten Totale kosten reguliere opvang Totale meerkosten (crisis)noodopvang Gemiddelde totale bezetting Gemiddelde bezetting reguliere opvang Gemiddelde bezetting (crisis)noodopvang Gemiddelde kosten reguliere opvang Gemiddelde meerkosten (crisis)noodopvang
2020 € 698.197.451 € 698.197.451 27.302 27.302 € 25.573
2021 € 812.483.590 € 812.483.590 29.400 29.400 € 27.635
2022 € 1.531.001.402 € 1.178.233.808 € 352.767.594 43.420 30.000 13.420 € 27.136 € 26.287
2023 € 2.660.350.415 € 1.691.317.157 € 969.033.258 55.600 30.757 24.843 € 30.419 € 39.006
2024 € 3.490.782.024 € 2.286.759.094 € 1.204.022.930 68.868 33.609 35.259 € 33.205 € 34.148

Vraag 163

Kunt u een vergelijking geven hoeveel de kosten voor opvang zouden zijn geweest in de afgelopen vijf jaar, wanneer de Spreidingswet volledig zou zijn ingevoerd en er sprake zou zijn van vaste opvanglocaties, waarbij de kosten van niet-gebruik ook worden meegenomen?

Antwoord op vraag 163

De 'Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen', is op 1 februari 2024 in werking getreden. De spreidingswet kent een cyclus van twee jaar. De eerste cyclus loopt dus tot en met 31 januari 2026, waardoor er nog geen resultaten over de effecten bekend zijn. Het is daarom niet mogelijk een inschatting te maken wat de kosten voor asielopvang waren geweest in de afgelopen vijf jaar als de wet vijf jaar eerder in werking was getreden.

Vraag 164

De onderwijskansenregeling wordt uitgefaseerd. Vallen hier ook de leermiddelen als laptops onder? Zo ja, wat is het effect op de vergoeding van deze leermiddelen bij het wegvallen van de onderwijskansenregeling?

Antwoord op vraag 164

De onderwijskansenregeling is structurele bekostiging voor scholen met leerlingen met risico op leerachterstanden. Scholen geven jaarlijks aan hoe zij de middelen inzetten en hoe zij zicht houden op de effecten. Zij kiezen zelf de wijze van inzet. Scholen kunnen het dus inzetten voor leermiddelen zoals laptops, maar ook voor andere dingen, zoals kleinere klassen. Als scholen de middelen van de onderwijskansenregeling gebruiken om leermiddelen te financieren, dan zullen ze die uitgaven na het wegvallen van de regeling op een andere manier moeten dekken of kunnen ze deze uitgaven niet langer doen. De school kan ouders daarnaast wijzen op specifieke financieringsmogelijkheden, bijvoorbeeld via Stichting Leergeld of regelingen van gemeenten. Ook wordt in 2025 eenmalig 5 miljoen euro beschikbaar gesteld aan Leergeld Nederland.

Vraag 165

Kan ten aanzien van de «uitvoeringsinformatie VWS» worden aangegeven waar het precies om gaat? Gaat het ook om structurele onderuitputting (graag een overzicht)?

Antwoord op vraag 165

Op basis van uitvoeringsinformatie worden de ramingen van de zorguitgaven bijgesteld. Deze raming wordt periodiek bijgesteld, onder andere op basis van informatie van zorgverzekeraars over de ontvangen declaraties. De uitvoeringsinformatie VWS is gebaseerd op de kwartaalrapportages van het Zorginstituut en de februaribrief van de NZa.

In onderstaande tabel zijn alle actualisaties opgenomen die bij de voorjaarsbesluitvorming 2025 zijn verwerkt.

Tabel 44 Overzicht uitvoeringsinformatie VWS
(bedragen in mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Acutalisatie Zvw: Wijkverpleging 0 ‒ 312 ‒ 397 ‒ 394 ‒ 414 ‒ 414
Acutalisatie Zvw: niet-IZA sectoren 0 ‒ 142 ‒ 112 ‒ 82 ‒ 62 ‒ 62
Acutalisatie Zvw: Medisch Specialistische Zorg (MSZ) 0 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75
Acutalisatie Zvw: Multi Disciplinaire Zorg (MDZ) 0 0 7 7 7 7
Acutalisatie Zvw: Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) 0 0 202 202 202 202
Acutalisatie Zvw: niet-IZA sectoren 7 0 0 0 0 0
Actualisatie Wlz ‒ 360 ‒ 317 ‒ 230 ‒ 250 ‒ 230 ‒ 230
Actualisatie Wlz eigen bijdrage ‒ 9 ‒ 10 ‒ 10 ‒ 10 ‒ 11 ‒ 11
Actualisatie Wlz beheerskosten zorgkantoor ‒ 15 ‒ 15 ‒ 15 ‒ 15 ‒ 15 ‒ 15
Actualisatie Wlz - tandheelkundige zorg 7 7 7 7 7 7
Totaal uitvoeringsinformatie VWS ‒ 370 ‒ 864 ‒ 624 ‒ 611 ‒ 591 ‒ 591

Vraag 166

Er is structurele onderuitputting wijkverpleging, kan er een totaaloverzicht (van alle departementen) worden gegeven waar structurele onderuitputting plaats vindt? En kan aangegeven worden wat er met de rest van de structurele onderuitputting wijkverpleging gebeurt? Wat is de lijn als er sprake is van structurele onderuitputting?

Antwoord op vraag 166

Het kabinet heeft ervoor gekozen om een deel van de meevaller in de wijkverpleging in te zetten als alternatieve invulling voor de ombuiging op bij- en nascholing medisch-specialisten (165 miljoen euro). Voor de rest van de meevaller in de wijkverpleging geldt dat deze meeloopt in de per saldo meevaller in de Zvw-uitgaven. Deze meevaller is in 2026 en 2027 volledig ingezet voor tegenvallers in het zorgdomein. In 2028, 2029 en 2030 is vrijwel de gehele meevaller in Zvw-uitgaven ingezet voor tegenvallers op de VWS-begroting. Structureel resteerde er daarna nog een zeer beperkt bedrag. Dit is meegelopen in het Rijksbrede beeld.

In het algemeen geldt dat onderuitputting incidenteel of structureel van aard kan zijn. Structurele onderuitputting op een begroting, waarbij een bepaald budget jaar op jaar niet volledig kan worden uitgegeven, is een reden om in het voorjaar de raming naar beneden bij te stellen. Deze bijstelling kan ingezet worden ter dekking van tegenvallers of ten behoeve van het generale beeld. De Verticale Toelichting (bijlage 2) geeft een overzicht per departement weer.

Vraag 167

Waarom is het niet gelukt om de vervanging van het abonnementstarief Wmo tijdig in te voeren?

Antwoord op vraag 167

Bij Voorjaarsnota 2023 heeft het vorige kabinet aangekondigd het abonnementstarief Wmo 2015 te vervangen door een Inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage (ivb). Deze wijziging is nodig om ondersteuning vanuit de Wmo 2015 beschikbaar te houden juist voor degenen die er het meest afhankelijk van zijn, zeker in het licht van de vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt.

De planning om de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 2015 (ivb) per 1 januari 2026 in te voeren was reeds ambitieus, maar is met het kritische advies van de Raad van State (d.d. 28 augustus 2024) onder nog hogere druk komen te staan. Samen met (vertegenwoordigers van) de partijen in de uitvoeringsketen, is eind 2024 de conclusie getrokken dat deze planning niet meer realistisch is, omdat er voldoende tijd moet zitten tussen de publicatie van het wetsvoorstel en het moment van inwerkingtreding. Om zowel aan burgers en aanbieders van ondersteuning, als aan uitvoerende partijen – zoals het CAK en gemeenten – de kans te geven zich goed voor te bereiden op dit wetsvoorstel, is de beoogde implementatiedatum opgeschoven naar 1 januari 2027. De Tweede Kamer is hierover eind 2024 geïnformeerd (Kamerstukken II 2024/25, 29 538, nr. 365).

Vraag 168

Kan ten aanzien van de «uitvoeringsinformatie SZW» uitgebreider worden aangegeven waar het om gaat? Is er ook sprake van (structurele) onderuitputting?

Antwoord op vraag 168

Naar aanleiding van de meest recente cijfers van het CPB en de meest recente uitvoeringsinformatie van de verschillende uitvoeringsorganisaties, zijn de ramingen van de inkomensregelingen op de SZW-begroting bijgesteld. Bijstellingen vonden onder andere plaats op de arbeidsongeschiktheidsregelingen en de kinderopvangtoeslag. Het resultaat hiervan is de reeks «uitvoeringsinformatie SZW». Deze reeks omvat geen (structurele) onderuitputting. Inkomensregelingen zijn namelijk open einderegelingen waarop iedereen aanspraak kan maken die hier recht op heeft. Er kan daarom geen sprake zijn van onderuitputting.

Het totaal aan mee- en tegenvallers op de SZW-begroting volgend uit uitvoeringsinformatie, is te vinden in de verticale toelichting Sociale Zekerheid (bijlage 2 van de Voorjaarsnota).

Vraag 169

Kunt u de onderuitputting bij wijkverpleging van 414 miljoen euro nader toelichten en exact aangeven (uitgesplitst in categorieën) waar dit bedrag voor was ingeboekt?

Antwoord op vraag

De onderschrijding bij de wijkverpleging is niet nader uit te splitsen naar subcategorieën, de onderschrijding is vastgesteld op het totaalniveau van het kader. De onderschrijding op de uitgaven wijkverpleging is onder meer gesaldeerd met de overschrijdingen op de sectoren GGZ (202 miljoen euro) en multidisciplinaire zorg (7 miljoen euro). Daarnaast is een deel van de onderschrijding ingezet als alternatieve invulling voor de taakstelling bij- en nascholing zorgpersoneel (165 miljoen euro) en als dekking voor enkele andere kleinere posten op de VWS-begroting.

Vraag 170

Voor welke infrastructuur is het budget van 1 miljard euro bestemd dat in het kader van ‘fasering infrastructuur’ van 2026 naar 2027 wordt geschoven?

Antwoord op vraag 170

Het is nog niet bekend welke budgetten van infrastructuur worden gefaseerd van 2026 naar 2027. De situatie die in 2026 door de kasschuif die is ontstaan op de fondsen, wordt richting de Miljoenennota 2026 en de Voorjaarsnota 2026 zorgvuldig gevolgd en uitgewerkt aan de hand van actuele uitvoeringsinformatie. Zoals de minister van Infrastructuur en Waterstaat eerder aan de Tweede Kamer heeft laten weten, heeft deze schuif voor de verplichtingenruimte in 2026 geen gevolgen.

Vraag 171

Kunt u de kasschuiven uit tabel 19 toelichten waar het in een jaarschijf gaat om meer dan 100 miljoen euro per maatregel?

Antwoord op vraag 171

De kasschuiven worden per begroting toegelicht in bijlage 2 verticale toelichting. Daarnaast zijn uitgebreide toelichtingen van de kasschuiven te vinden in de 1e suppletoire begrotingen van de departementen.

Vraag 172

Hoe wordt de compensatie middengroepen kinderopvang ingevuld? Welke gevolgen heeft dit voor de koopkracht van de middengroepen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen?

Antwoord op vraag 172

Op de SZW-begroting is een reservering getroffen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag in de aanloop naar de invoering van een nieuw financieringsstelsel. De maximaal vergoede tarieven (de maximum uurprijs), de inkomensgrenzen en de vergoedingspercentages moeten voor aanvang van ieder kalenderjaar worden vastgesteld met een algemene maatregel van bestuur (Amvb). Deze Amvb kent een voorhangprocedure. De wijziging van het Besluit KOT voor 2026 zal in juni bij het parlement worden voorgehangen.

Het kabinet neemt begin juni een formeel besluit over de invulling van het Besluit KOT. Er is ook nog geen besluit genomen over de exacte besteding van de middelen in latere jaren. Wel kan een indicatie worden geven van een realistisch ingroeipad dat naar huidig inzicht mogelijk is met de gereserveerde middelen voor het ingroeipad. Bij dit mogelijke ingroeipad wordt ervan uitgegaan dat het vergoedingspercentage voor het eerste kind steeds gelijkmatig wordt verhoogd voor alle inkomensgroepen die nog geen recht hadden op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Onderstaande tabel toont voor ieder jaar tot welk toetsingsinkomen recht ontstaat op 96% vergoeding. Ook voor alle inkomens hierboven ontstaat recht op een substantieel hogere vergoeding voor de kosten van kinderopvang. In 2029 hebben alle inkomensgroepen recht op 96% vergoeding.

Tabel 45 Toetsingsinkomen tot waar recht geldt op 96% vergoeding
2024 2025 2026 2027 2028 2029
Toetsingsinkomen (lopende prijzen) € 28.300 € 47.400 € 56.400 € 83.800 € 111.200

De genoemde bedragen in bovenstaande tabel zijn nadrukkelijk indicatief.

Vraag 173

Klopt het dat het bij de hervorming van de werkloosheidswet het alleen gaat om een jaar uitstel van de oorspronkelijke plannen? Zo ja, wat is de reden dat het niet tijdig is ingevoerd? Zo nee, wat nog meer?

Antwoord op vraag 173

In het HLA is afgesproken om een besparing te laten plaatsvinden op de Werkloosheidswet van 200 miljoen euro vanaf 2027 en 217 miljoen euro structureel. Het kabinet vult deze besparing in met een duurverkorting van de Werkloosheidswet van 24 naar 18 maanden. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2027. Een duurverkorting heeft met vertraging een besparend effect op de WW-uitgaven, waardoor er ten opzichte van de besparing in het HLA in 2027 en 2028 minder wordt bespaard dan ingeboekt was bij het HLA. Vanaf 2029 is de besparing als gevolg van een duurverkorting hoger dan het HLA. 

Vraag 174

Kan aangegeven worden was er precies gebeurt met de 197 miljoen euro voor OCTAS?

Antwoord op vraag 174

Het kabinet heeft bij de voorjaarsnota 197 miljoen euro structureel vrijgemaakt voor structurele verbeteringen van het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit is gebaseerd op beleidsmaatregelen waar de Tweede Kamer via een kamerbrief binnenkort nader over wordt geïnformeerd.

Vraag 175

Wat is er nog beschikbaar in de envelop Groepen in de knel na het afromen?

Antwoord op vraag 175

Zie antwoord op vraag 14.

Vraag 176

Bij 'overig SZW’ wordt gesproken over overige intensiveringen, om welke gaat dat precies?

Antwoord op vraag 176

Het totaal aan intensiveringen op de SZW-begroting bij Voorjaarsnota is te vinden in de verticale toelichting Sociale Zekerheid (bijlage 2 van de Voorjaarsnota).

Vraag 177

Kunt u middels een tijdlijn aangeven welke besluiten er vanaf 2023 zijn genomen wat betreft de invoering van de nieuwe financiering kinderopvang en welke bedragen steeds hierbij gemoeid waren/zijn?

Antwoord op vraag 177

Wat betreft de invoering van de nieuwe financiering kinderopvang zijn er vanaf 2023 besluiten genomen rondom onder meer de invoeringsdatum en de ingroeipadmiddelen om het vergoedingspercentage stapsgewijs te verhogen. Deze besluiten zijn genomen bij respectievelijk Voorjaarsnota 2023 en 2025.

In het coalitieakkoord van Rutte IV in januari 2022 is het voornemen vastgelegd om een nieuw financieringsstelsel voor kinderopvang in te voeren met een lage inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor werkende ouders. De beoogde invoeringsdatum van het nieuwe stelsel was 1 januari 2025.

In het voorjaar van 2023 is besloten om de beoogde invoeringsdatum van het nieuwe stelsel bij te stellen naar 1-1-2027, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt en de noodzaak van een zorgvuldige voorbereiding. Uit de middelen die vrijvielen door de latere invoeringsdatum is een reservering getroffen voor een verhoging van de kinderopvangtoeslag met 400 miljoen euro in 2025 en 1200 euro miljoen in 2026 (in prijspeil 2022).

Het verhogen van de vergoedingspercentages werkt vanwege gedragsreacties meerjarig door op de uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Specifiek leidt de hogere vergoeding in 2026 naar verwachting ook tot een hoger gebruik in 2027 en 2028. In het voorjaar van 2025 zijn de middelen voor het verhogen van de vergoedingspercentages in 2026 in het juiste kasritme gezet.

In het HLA van het huidige kabinet werd aangekondigd dat de stelselherziening van het kinderopvangstelsel werd voortgezet. Vervolgens heeft het kabinet in het voorjaar van 2025 besloten om meer tijd te nemen voor de implementatie van en overgang naar de nieuwe financiering. In 2029 gaat de nieuwe financiering in. Een deel van de besparing die volgt uit de realistische ingangsdatum KOT wordt ingezet om voorafgaand aan het nieuwe financieringsstelsel voor de kinderopvang, een ingroeipad te hanteren. Dit ingroeipad zorgt ervoor dat de vergoedingspercentages stijgen en geleidelijk kunnen toegroeien naar 96% voor alle werkende ouders. Daarnaast is een reservering getroffen om middengroepen en de sector te ondersteunen bij de overgang naar het nieuwe financieringsstelsel, middels flankerend beleid. Ook is een aanvullende reservering getroffen op de aanvullende post voor implementatiekosten van het nieuwe financieringsstelsel.

In het onderstaande overzicht zijn de budgettaire gevolgen weergegeven van deze besluiten. Daarbij is gesaldeerd tussen het effect op de uitgaven en het effect op de ontvangsten. De budgettaire gevolgen zijn geïndexeerd naar het prijspeil 2024.

Tabel 46 Budgettaire gevolgen van genomen besluiten nieuwe financiering kinderopvang
Bedragen x € 1 miljoen 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Voorjaarsnota 2023
Invoering nieuwe financiering per 2027 ‒ 100 ‒ 1.900 ‒ 2.000 ‒ 500 ‒ 200
Ingroeipadmiddelen 400 1.200
Indexering naar prijspeil 2024 ‒ 14 ‒ 262 ‒ 275 ‒ 69 ‒ 28
Voorjaarsnota 2025
Kasschuif ingroeipadmiddelen 2026 34 ‒ 227 132 60 0 0
Invoering nieuwe financiering per 2029 ‒ 38 ‒ 607 ‒ 2.196 ‒ 1.860 ‒ 317 ‒ 156
Ingroeipadmiddelen 19 292 833 1.037 394 113
Flankerend beleid 2 32 31
Uitvoeringskosten 46 65
Totaal ‒ 114 ‒ 1.747 ‒ 1.618 ‒ 1.800 ‒ 988 156 54

Vraag 178

Kunt u nader toelichten hoe het ingroeipad KOT eruit zal zien en op welke wijze de middengroep zal worden gecompenseerd?

Antwoord op vraag 178

Zie het antwoord op vraag 172.

Vraag 179

Hoe hoog wordt het kindgebonden voor gezinnen met twee en vier kinderen in 2026 en hoe hoog zou dat zijn bij een gelijkblijvend afbouwpercentage (voor enkele voorbeeldinkomens)?

Antwoord op vraag 179

Onderstaande tabellen tonen de verwachte hoogte van het kindgebonden budget voor een paar met twee kinderen in de leeftijdscategorie 6 tot en met 11 jaar in 2026. De linker kolom toont de hoogte van de WKB met het afbouwpercentage in 2026 (7,6%). De rechter kolom toont de hoogte van de WKB in 2026 met het afbouwpercentage van 2025, indien dit gelijk zou blijven (7,1%).

Tabel 47 Hoogte kindgebonden budget bij een paar met 2 kinderen in 2026.
Inkomen Met afbouwpercentage 2026 Indien afbouwpercentage van 2025 van toepassing is
WML € 5.148 € 5.148
€ 50.000 € 4.468 € 4.512
€ 60.000 € 3.755 € 3.847
€ 70.000 € 3.043 € 3.181
€ 80.000 € 2.331 € 2.516
Tabel 48 Hoogte kindgebonden budget bij een paar met 4 kinderen in 2026.
Met afbouwpercentage 2026 Indien afbouwpercentage van 2025 van toepassing is
WML € 10.296 € 10.296
€ 50.000 € 9.616 € 9.660
€ 60.000 € 8.903 € 8.995
€ 70.000 € 8.191 € 8.329
€ 80.000 € 7.479 € 7.664

Vraag 180

Vraag 180

Kunt u per jaar aangeven met hoeveel de sociale huren in de afgelopen 10 jaar zijn verhoogd?

Antwoord op vraag 180

In onderstaande tabel is te zien hoeveel de sociale huur de afgelopen tien jaar jaarlijks is verhoogd.

Tabel 49 Huurverhoging sociale huur (in procentpunten, bron: CBS)
Jaar Huurverhoging
2015 2,6
2016 1,6
2017 1,1
2018 1,7
2019 2
2020 2,7
2021 0,3
2022 2,6
2023 0,1
2024 5,6

Vraag 181

Wat voor gevolgen heeft het verhogen van de huurtoeslag voor de koopkracht van huishoudens? Kunt u dit tevens per inkomensgroep uitsplitsen en uitdrukken in absolute cijfers?

Antwoord op vraag 181

Zie antwoord vraag 148.

Vraag 182

Welke (technische) bijstelling vindt er plaats wat het Herstel- en veerkrachtplan betreft?

Antwoord op vraag 182

In de Kamerbrief van 7 februari 2025 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijzigingen die het kabinet voornemens was door te voeren in het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).23 Deze bijstelling betreft de actualisatie van enkele mijlpalen en doelstellingen, mede naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en gewijzigde omstandigheden. Dit wijzigingsverzoek is op 12 mei 2025 formeel goedgekeurd in de Ecofinraad.24 Daarmee is een belangrijke stap gezet in de verdere uitvoering van het plan binnen de afgesproken Europese kaders. Hieronder vindt u een beknopt overzicht van de doorgevoerde wijzigingen.

Het nieuwe Raaduitvoeringsbesluit25 is het juridisch bindende document waarin alle nog te behalen mijlpalen en doelstellingen in detail staan toegelicht. 

Wijzigingen op grond van objectieve omstandigheden

  • Eén doelstelling van Wind op Zee is aangepast wegens uitdagingen op de leveranciersmarkt.

  • De doelstellingen voor Project Zero Emission Services (ZES) zijn neerwaarts bijgesteld wegens arbeidsmarktkrapte en gestegen kosten.

  • Drie mijlpalen van European Rail Traffic Management System (ERTMS) zijn wegens vertraging naar het vijfde betaalverzoek verplaatst.

  • Eén doelstelling van Veilige, Slimme, Duurzame Mobiliteit (VSDM) is wegens vertraging naar het vijfde betaalverzoek verplaatst.

  • Twee doelstellingen van Intelligente Wegkantstations (IWKS) zijn wegens gestegen kosten neerwaarts bijgesteld en verplaatst naar het vijfde betaalverzoek.

Wijzigingen die een beter alternatief vormen

  • Eén mijlpaal van de Energiebelasting is in lijn gebracht met de reeds aangenomen Wet Fiscale Klimaatmaatregelen Glastuinbouw.

  • Twee mijlpalen van de Hervorming van de Autobelasting zijn vervangen door twee mijlpalen van de Vrachtwagenheffing.

  • Twee mijlpalen van Luchtvaart in Transitie zijn in lijn gebracht met technologische ontwikkelingen.

  • Eén doelstelling van Vernieuwen IT infrastructuur bij Defensie is in lijn gebracht met technologische ontwikkelingen.

  • De mijlpalen van de Wet Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid voor Zelfstandigen (BAZ) zijn verplaatst naar het vijfde betaalverzoek.

Wijzigingen op grond van een administratieve aanpassing.

  • Eén doelstelling van Groenvermogen Waterstof is gewijzigd om de administratieve lasten te verlichten.

  • Eén doelstelling voor Programma Natuur is gewijzigd om de administratieve lasten te verlichten.

  • Voor AI Ned is voor één doelstelling de samenhang met een ander Europees project gespecificeerd.

  • Eén doelstelling van de Wet Open Overheid (Woo) is gewijzigd om de administratieve lasten te verlichten.

  • Eén mijlpaal van Tijdelijke extra personele capaciteit voor de zorg in crisistijd is gewijzigd om de administratieve lasten te verlichten.

Vraag 183

Ombuiging subsidietaakstelling Economische Zaken, waar komt deze terecht?

Antwoord op vraag 183

De subsidietaakstelling is bij de Voorjaarsnota verwerkt op het onverdeeld artikel op de EZ-begroting. Bij de Miljoenennota zal deze taakstelling specifiek worden ingevuld.

Vraag 184

Waarvoor worden de middelen Justitie en Veiligheid weerbaarheid ingezet?

Antwoord op vraag 184

De invulling van de middelen voor weerbaarheid (70 miljoen euro structureel vanaf 2027) zullen na nadere uitwerking via een Kamerbrief met concrete maatregelen (de zogenoemde 'hoe-brief') door de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Defensie worden gedeeld. Dit zal naar verwachting voor het zomerreces zijn.

Vraag 185

Hoe hoog zou het ODA-budget in de komende jaren geweest zijn als dit jaar niet was besloten de koppeling te laten varen, maar de koppeling te houden zoals altijd de gewoonte was?

Antwoord op vraag 185

Tijdens de Voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet besloten het ODA-budget te koppelen aan de ontwikkeling van het bni en het ODA-budget is daarop bijgesteld (gebaseerd op de economische groei tussen CEP'25 en MEV'25). Op deze manier is de ODA-prestatie langjarig stabiel. Dit is de eerste regel in onderstaande tabel. Voorgaande kabinetten hanteerden andere systematieken, waarbij er een koppeling was op basis van de streefwaarde van de Verenigde Naties: 0,7% van het bni. Ombuigingen werden van het ODA-budget afgehaald en intensiveringen toegevoegd. Hierdoor heeft de ODA-prestatie sinds 2013 afgeweken van de 0,7%. Volgens deze berekeningswijze zou het ODA-budget na de Voorjaarsbesluitvorming zijn zoals getoond in regel 2 (CEP'25 t.o.v. MEV'25). Het kabinet heeft ervoor gekozen om het ODA-budget niet te actualiseren n.a.v. de MEV’25. Indien deze actualisatie zou zijn verwerkt op basis van de werkwijze zoals in regel 2, zou het ODA-budget uitkomen zoals getoond in regel 3 (CEP'25 t.o.v. CEP'25).

Tabel 50 Stand ODA-budget, bijgesteld o.b.v. 0,7% (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
ODA-budget, Voorjaarsnota 2025 7.052 6.765 5.865 5.789 6.123 6.343
ODA-budget inclusief bijstelling o.b.v. 0,7%, CEP'25 t.o.v. MEV'25 7.172 6.784 5.911 5.864 6.202 6.556
ODA-budget inclusief bijstelling o.b.v. 0,7%, CEP'25 t.o.v. CEP'24 7.491 7.120 6.275 6.228 6.565 6.920

Vraag 186

Hoeveel bedraagt de BNI-koppeling van het ODA-budget in de afgelopen en komende jaren?

Antwoord op vraag 186

Onderstaande tabel laat de bijstelling van het ODA-budget zien zoals verwerkt in de Voorjaarsnota 2025. Toekomstige bijstellingen zijn afhankelijk van economische ontwikkelingen. Voor bijstellingen in vorige jaren verwijs ik u graag naar Voorjaarsnota’s van vorige jaren.

Tabel 51 Bijstelling ODA-budget bij Voorjaarsnota (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
Bijstelling VJN 2025 0 114 82 114 130 329

Vraag 187

Kan u kwalitatief inzichtelijk maken in hoeverre de BNI-koppeling van het ODA-budget is hersteld?

Antwoord op vraag 187

Het ODA-budget is bijgesteld op basis van de verwachte volume- en prijsontwikkeling van het bruto nationaal inkomen (bni). Dit is gedaan door de bni-ontwikkeling van de meest recente raming van het CPB, het CEP2025, af te zetten tegenover de laatste raming van het CPB, de MEV2025. Daarmee is het ODA-budget gekoppeld aan het bni.

Vraag 188

Hoe geld zou er, voor het sluiten van het HLA in de komende jaren, per jaar uitgesplitst, naar ODA gaan, en hoeveel is dat nu als gevolg van het HLA, de ontkoppeling van het BNI en deze Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 188

Onderstaande tabel laat het ODA-budget zien bij Voorjaarsnota 2024 en Voorjaarsnota 2025. De maatregelen uit het HLA zijn verwerkt bij Miljoenennota 2025. In de stand Voorjaarsnota 2025 zijn alle wijzigingen verwerkt, inclusief de bijstelling volgend uit de koppeling aan de bni-ontwikkeling.

Tabel 52 ODA-budget (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
Stand Voorjaarsnota 2024 7.489 7.812 7.980 8.221 8.615
Stand Voorjaarsnota 2025 7.052 6.765 5.859 5.789 6.123 6.343

Vraag 189

Waarom heeft het kabinet alsnog gekozen voor een BNI-koppeling van het ODA-budget?

Antwoord op vraag 189

Het kabinet heeft tijdens de voorjaarsbesluitvorming gekozen om het ODA-budget te koppelen aan de ontwikkeling van het bni. Op deze manier blijft de verhouding tussen het bni en het ODA-budget langjarig op peil. Met dit besluit wordt ook uitvoering gegeven aan de motie Huizinga-Heringa c.s. (36.600 XVII, M).

Vraag 190

Waarom is in de post ‘investeren sociale huur’ de compensatie voor de huurbevriezing incidenteel en niet structureel van aard?

Antwoord op vraag 190

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 191

Hoeveel procent van de als gevolg van de huurbevriezing verloren investeringscapaciteit van woningcorporaties wordt er hersteld door de compensatie ‘investeren sociale huur’?

Antwoord op vraag 191

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 192

Kunt u de 8 miljard extra uitgaven aan BuZa en OH in de periode 2025-2030 nader uitsplitsen (graag per onderdeel)?

Antwoord op vraag 192

De meerjarige ontwikkeling van de begrotingen van BZ en BHO laten de komende jaren een stijging zien. Vanwege verschillende redenen nemen de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting toe. Verwachte onderuitputting in de EU-begroting leidt tot lagere verwachte Nederlandse EU-afdrachten in 2025 en hogere verwachte NL EU-afdrachten in 2026 en 2027. De onderuitputting komt vooral door vertraging in de implementatie van de cohesie- en landbouwfondsen. De raming van de Nederlandse EU-afdrachten is bij Voorjaarsnota geactualiseerd, op basis van een inschatting van het meerjarige effect van de bronnenrevisie van het bruto nationaal inkomen (bni) en de verwachte economische groei voor de komende jaren. Dit effect is ook terug te zien in de raming van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK), vanaf 2028. Vanaf 2028 is de raming gebaseerd op een inschatting van de omvang van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) na 2027 en een inschatting van de rente en aflossing voor het coronaherstelfonds Next Generation EU (NGEU).  De raming van de bni-afdrachten stijgt hierdoor over de jaren met met 5 miljard, de btw- afdracht met 0,2 miljard, en de plastic-afdracht met 0,02 miljard. De invoerrechten zijn met ca. 1 miljard opwaarts bijgesteld als gevolg van de meest recente CPB-raming (CEP 2025). Verder worden in 2025 en 2026 ontvangsten verwacht voor het coronaherstelfonds, dit zorgt ervoor dat de netto-uitgaven 1,2 miljard euro in 2025 lager uitvallen. De netto-uitgaven voor BHO stijgen met 0,7 miljard euro onder andere vanwege de koppeling tussen het ontwikkelingshulpbudget en de groei van het bni. Ook leidt de lagere bezetting in de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden tot een meevaller op de BHO-begroting in 2025. Deze middelen zijn met een kasschuif in een ander ritme gezet.

Vraag 193

Waarom worden woningcorporaties niet jaarlijks volledig, structureel gecompenseerd voor de huurderving als gevolg van de huurbevriezing in 2025 en 2026?

Antwoord op vraag 193

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 194

Waarom wordt er in de post ‘investeren sociale huur’ onvoldoende geld uitgetrokken om de door de huurbevriezing uitgeholde investeringscapaciteit van woningcorporaties volledig te repareren?

Antwoord op vraag 194

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 195

Kunt u uiteenzetten hoe de verwachting is opgebouwd dat het begrotingstotaal van Asiel en Migratie gaat dalen met ongeveer 4 miljard euro in 2030 t.o.v. 2025? Op welke posten dalen de kosten? En waarop zijn deze verwachtingen gebaseerd?

Antwoord op vraag 195

De grootste daling tussen 2025 en 2030 betreft de bijdrage aan het COA. Deze daling is ongeveer 3,6 miljard euro. Ten eerste wordt dit veroorzaakt door crisisnoodopvangkosten die alleen in 2025 en 2026 geraamd zijn. Ten tweede heeft het kabinet in het HLA de al aflopende uitgaven aan asiel met aanvullend structureel circa 1 miljard euro verlaagd, gekoppeld aan een maatregelenpakket om de asielinstroom fors te verlagen. Een nadere uitsplitsing van de horizontale ontwikkeling per post van de begroting van Asiel en Migratie is weergegeven in de eerste suppletoire begroting 2025 van Asiel en Migratie.26

Vraag 196

Waar was de LPO voor bedoeld die nu wordt ingehouden voor de «rijksbrede problematiek?»

Antwoord op vraag 196

De loon- en prijsontwikkeling (LPO) die nu gedeeltelijk wordt ingehouden is bedoeld om uitgaven met een loon- of prijscomponent mee te laten groeien met de verwachte stijging van lonen en prijzen.

Vraag 197

Kunt u een totaaloverzicht maken van de uitgaven (begrotingssteun, militair en Oekraïne opvang) aan Oekraïne in de periode 2020-2030 (graag per jaar uitsplitsen) zowel leningen als giften bilateraal door Nederland verstrekt als door de Europese Unie?

Antwoord op vraag 197

Een geactualiseerd totaaloverzicht van de geraamde uitgaven aan Oekraïne voor de jaren 2025-2030 is in de Voorjaarsnota 2025 opgenomen in paragraaf 3.3.1 Oekraïne. Een overzicht van de gerealiseerde uitgaven van voorgaande jaren zijn terug te vinden in het Financieel Jaarverslag Rijk van het desbetreffende jaar. In deze overzichten wordt het onderscheid gemaakt tussen internationale steun (militair en niet-militair), binnenlandse regelingen (zoals opvang) en leveringszekerheid.

De Europese Unie levert ook (begrotings-) steun aan Oekraïne. De Europese Commissie publiceert de EU-steun aan Oekraïne op haar website.27 Daarnaast is Nederland een aantal garanties (vanaf de Financiën-begroting) aangegaan om deze steun en steun via andere multilaterale kanalen te faciliteren (zie onderstaande tabel).

Tabel 53 Oekraïne gerelateerde garanties
Bedragen in miljoenen euro Uitstaande garantie
Bilaterale garantie Wereldbank 100
Bilaterale garantie EU MFB 2022 215
Headroomgarantie MFB 2023 1.089
Headroomgarantie Oekraïnefaciliteit 2024 1.999
Headroomgarantie MFB 2024 3.416
Totaal 6.820

Vraag 198

Hoeveel scholen maken momenteel gebruik van de onderwijskansenregeling in het voortgezet onderwijs en hoeveel leerlingen zijn hierbij betrokken?

Antwoord op vraag 198

In 2025 komen 470 scholen met in totaal 894 vestigingen in aanmerking voor middelen uit de regeling onderwijskansen. Het aantal leerlingen op deze vestigingen is circa 453 duizend op basis van de definitieve bekostigingstelling op 1 oktober 2023.

Vraag 199

Kunt u aangeven hoeveel scholen in totaal gebruik maken van de onderwijskansenregeling en wat de consequenties zijn van het uitfaseren van de onderwijskansenregeling?

Antwoord op vraag 199

Zie het antwoord op vraag 198 voor het eerste deel van het antwoord. De onderwijskansenregeling is structurele bekostiging voor scholen met leerlingen met risico op leerachterstanden. Scholen geven jaarlijks aan hoe zij de middelen inzetten en hoe zij zicht houden op de effecten. Zij kiezen zelf de wijze van inzet. Uit onderzoek blijkt dat scholen dit met name inzetten voor extra onderwijspersoneel voor ondersteuning, voor extra onderwijstijd, of voor het verkleinen van klassen. Bijna driekwart van de scholen voor voortgezet onderwijs ontvangt middelen uit de onderwijskansenregeling, voor ruim de helft van de vestigingen. Op basis van de achterstandsscore van het CBS wordt deze structurele aanvullende bekostiging toegekend voor passende ondersteuning voor leerlingen die vanwege omgevingsfactoren hun leerpotentie niet optimaal kunnen benutten.

Vraag 200

Wat zijn de verwachte gevolgen van het opheffen van de onderwijskansenregeling voor scholen met een hoge achterstandsscore?

Antwoord op vraag 200

Zie het antwoord op vraag 199.

Vraag 201

Wordt er voorzien in alternatieve ondersteuning voor scholen die per 2027 geen aanspraak meer kunnen maken op de onderwijskansenregeling?

Antwoord op vraag 201

Er zijn geen financiële middelen voorzien om scholen hiervoor te compenseren. 

Vraag 202

Hoe wordt gemonitord of het opheffen van de onderwijskansenregeling invloed heeft op onderwijsresultaten van leerlingen met een onderwijsachterstand?   

Antwoord op vraag 202

De onderwijsresultaten worden gemonitord door de Inspectie van het Onderwijs. Deze monitoring zal blijven plaatsvinden, ook na het opheffen van de onderwijskansenregeling.

Vraag 203

Welke vormen van extra bekostiging blijven bestaan voor scholen met veel leerlingen met een risico op onderwijsachterstanden?   

Antwoord op vraag 203

Een kleinere groep vestigingen met relatief veel kwetsbare leerlingen ontvangt aanvullende bekostiging voor het verstrekken van een arbeidsmarkttoelage voor het personeel. Het doel hiervan is om de arbeidsmarktpositie van deze vestigingen te versterken. Deze regeling heeft een andere doelstelling dan de onderwijskansenregeling en de doelgroep verschilt ook; de arbeidsmarkttoelage gaat naar een veel kleiner aantal vestigingen waar de meeste leerlingen zitten met risico op leerachterstanden. Het Masterplan Basisvaardigheden bereikt straks in totaal ruim 7.800 scholen en 95% van alle leerlingen in het po, vo en (v)so. Daarnaast blijft het kabinet met de programma’s School & Omgeving, Brugfunctionaris en Schoolmaaltijden structureel in aanvullende ondersteuning voor kwetsbare leerlingen investeren. In het primair onderwijs blijven scholen middelen ontvangen voor onderwijsachterstandsbeleid.

Vraag 204

Wat is de reden volgens de minister achter de toezegging om de militaire steun te continueren met 3,1 miljard euro terwijl er reeds circa 10 miljard euro beschikbaar is gesteld aan militaire steun sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne?

Antwoord op vraag 204

Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel actief en onverminderd steunen in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw. De militaire en geopolitieke ontwikkelingen rondom Oekraïne leiden ertoe dat steun snel benodigd is en dat van dit pakket versneld 2 miljard euro in 2025 wordt geplaatst.

Vraag 205

In welke mate heeft de minister zicht op de effectiviteit van deze extra militaire steun aan een duurzame vrede tussen Oekraïne en Rusland?

Antwoord op vraag 205

De leveringen van militaire steun worden afgestemd op de behoefte die Oekraïne kenbaar maakt. Zo worden de F-16's onder meer ingezet voor de luchtverdediging van Oekraïense steden tegen Russische drones en raketten.

Vraag 206

Hoe verhoudt de extra militaire uitgaven aan Oekraïne zich tot bezuinigingen op sociale voorzieningen zoals de WW en de kinderopvang volgens de minister?

Antwoord op vraag 206

Nederland steunt Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel actief en onverminderd. Het continueren van de militaire steun op de Defensiebegroting past binnen dit beleid. Conform het HLA zijn de financiële middelen hiervoor buiten het uitgavenkader geplaatst. 

De ombuigingen op sociale voorzieningen volgen uit de gemaakte begrotingsafspraken en het trendmatig begrotingsbeleid. Dit betekent dat extra uitgaven en tegenvallers binnen het uitgavenkader dienen te worden voorzien van budgettaire dekking binnen datzelfde uitgavenkader.

Vraag 207

In hoeverre is het volgens de minister wenselijk om een wapenwedloop aan te gaan met Rusland door extra te investeren in defensie, terwijl het huidige defensiebudget van de NAVO ongeveer 3 keer hoger ligt dan die van Rusland?

Antwoord op vraag 207

Alhoewel de NAVO en EU-lidstaten gecombineerd nominaal veel meer uitgeven aan defensie dan Rusland, kan Rusland gecorrigeerd voor military purchasing power (koopkracht) in eigen land een grote dreiging voor de bondgenootschappelijke veiligheid vormen. De investeringen die het kabinet doet bij de Voorjaarsnota in defensie vormen daarmee een versterking van de strategie om een geloofwaardige afschrikking en indien nodig weerstand teweeg te brengen.

Vraag 208

Waarom wordt de vereenvoudiging toeslagpartnerschap niet gedekt via de envelop groepen in de knel, die voor dit soort zaken toch bedoeld was?

Antwoord op vraag 208

In de besluitvorming zijn maatregelen aan de inkomsten- en uitgavenkant, inclusief dekking, integraal gewogen. Dit heeft ertoe geleid dat de vereenvoudiging van het toeslagpartnerbegrip is gedekt uit het verlagen van de vermogensgrenzen in het kindgebonden budget en de zorgtoeslag. Hierbij heeft meegespeeld dat de dekking voor de maatregel op deze manier binnen het toeslagendomein kon worden gevonden. De middelen uit de envelop groepen in de knel zijn voor andere doeleinden ingezet.

Vraag 209

Wat zijn de gevolgen per maand voor de energierekening voor huishoudens als gevolg van de verlagen van de energiebelasting?

Antwoord op vraag 209

Het kabinet stelt voor om de belastingvermindering in 2026 te verhogen met 18,60 euro ten opzichte van het bedrag in het basispad. Vanwege eerder in de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en het Belastingplan 2023 opgenomen wijzigingen die resulteren in een verlaging in 2026 van 13,45 euro, is de verhoging ten opzichte van 2025 per saldo 4,15 euro. In 2027 is dit 3,93 euro en in 2028 is dit 4,50 euro ten opzichte van 2025. Daarmee komt het voordeel in de periode 2026-2028 ten opzichte van 2025 per maand op 30 tot 40 eurocent (exclusief btw) per kwalificerende elektriciteitsaansluiting.

Vraag 210

Wat is de reden voor de tijdelijke verlaging van de energiebelasting, in plaats van een structurele verlaging?

Antwoord op vraag 210

De dekking voor de verhoging van de belastingvermindering is gevonden in het Klimaatfonds. De dekking kon daarin worden gevonden voor de periode 2026-2028.

Vraag 211

Kan de minister toelichten waarom de uitgaven van het ministerie van Justitie en Veiligheid aan de NAVO-top zijn verdubbeld ten opzichte van de raming in de Voorjaarsnota van afgelopen jaar, en mogelijk zullen toenemen? Betreft de mogelijke stijging in kosten ook de extra inzet van politie en veiligheidsdiensten?

Antwoord op vraag 211

Zoals omschreven in de Kamerbrief van 25 april jl.28 van de minister van Buitenlandse Zaken, minister van Defensie en minister van Justitie en Veiligheid over de voortgang van de organisatie van de NAVO-top was bij Voorjaarsnota 2024 nog onvoldoende duidelijk welke investeringen benodigd zijn. Doordat de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen en de totale omvang van de NAVO-top nu duidelijker wordt, zijn ook de totale kosten (circa 183,4 miljoen euro) beter bekend. De stijging van deze kosten betreft ook middelen voor de inzet van de politie en specialistische ondersteuning bij de NAVO-top.

Vraag 212

Hoe wordt volgens de minister geborgd dat de inzet van politie en veiligheidsdiensten tijdens de NAVO-top niet ten koste gaat van de handhaving?

Antwoord op vraag 212

In antwoord van 12 maart jl. van de minister van Justitie en Veiligheid29 op de vragen gesteld door het lid Wijen-Nass staat aangegeven dat gedurende de NAVO-top het reguliere politiewerk doorgang zal vinden en dat indien nodig eenheden onderlinge bijstand verlenen. Het kan voorkomen dat een evenement geen doorgang kan vinden, dit wordt door het lokaal gezag op basis van de beschikbare politiecapaciteit bepaald. Daarnaast levert de Koninklijke Marechaussee naast inzet op de eigen taken ook bijstand, assistentie en ondersteuning aan de politie.

Vraag 213

Hoe zien de inkomstenkaders voor de inkomstenbelasting eruit na beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor in punt 2 & 6?

Antwoord op vraag 213

Het inkomstenkader omvat alle beleidsmatige aanpassingen van het fiscale beleid. Er is geen sprake van een apart inkomstenkader voor de inkomstenbelasting.

Vraag 214

Zijn gemeenten nu voldoende gefinancierd om de Woontopafspraken uit december 2024 te kunnen waarmaken?

Antwoord op vraag 214

Uitkomst van het onderzoek naar de financiële haalbaarheid ten behoeve van de Woontop is dat de beschikbare middelen voor de komende vijf jaar nagenoeg toereikend zijn. Het rijk zorgt voor een significante bijdrage aan de woningbouwproductie in elke regio. De resterende dekking wordt geleverd door gemeenten. De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten hoe ze deze middelen aanwenden. Gemeenten leggen over de besteding van de middelen verantwoording af aan de gemeenteraad. In het haalbaarheidsonderzoek is geen rekening gehouden met een eventuele huurbevriezing.

Vraag 215

Kunt u uiteenzetten hoe men tot een belastingvermindering van 529,10 komt? En is dit per gezin?

Antwoord op vraag 215

De belastingvermindering bedraagt in 2025 524,95 euro (excl. btw). Vanwege eerder in de Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord en het Belastingplan 2023 opgenomen wijzigingen die resulteren in een verlaging in 2026 van 13,45 euro, is de verhoging ten opzichte van 2025 per saldo 4,15 euro. Daarmee komt het bedrag in 2026 op 529,10 euro. Het voordeel komt in gelijke mate terecht bij elke elektriciteitsaansluiting van een object met een verblijfsfunctie. Het gaat om alle huishoudens en het overgrote deel van de bedrijven en instellingen.

Vraag 216

Kan aangegeven worden wat de impact is voor de volkshuisvesting van de dekking van de maatregelen ter dekking van de tegenbewijsregeling?

Antwoord op vraag 216

Aangenomen wordt dat hier met dekking van de tegenbewijsregeling wordt gedoeld op de tijdelijke verhoging van het forfait voor overige bezittingen in box 3 voor de jaren 2026 en 2027. De verhoging van het forfait is een tijdelijke maatregel tot aan de introductie van het stelsel van werkelijk rendement. Beleggers in vastgoed hebben in de jaren 2026 en 2027, net zoals over voorgaande jaren, de keuzemogelijkheid om gebruik te maken van de tegenbewijsregeling als dat in individuele situaties gunstiger blijkt te zijn. Zo kunnen zij aantonen dat het rendement over hun hele vermogen lager is dan het forfaitair berekende rendement. Het hogere forfait in box 3 kan eraan bijdragen dat verhuurders besluiten hun huurwoningen te koop aan te bieden. In dat geval komt de woning beschikbaar voor andere verhuurders of bijvoorbeeld koopstarters op de woningmarkt.

Naar verwachting zal in 2028 het stelsel van werkelijk rendement voor box 3 in werking treden. Voor beleggers in vastgoed zal dan de vermogenswinstsystematiek van toepassing zijn, waarbij lopende inkomsten en kosten jaarlijks in de belastinggrondslag voor box 3 worden betrokken, maar de waardestijging pas op het moment van verkoop van de onroerende zaak als vermogenswinst. Deze systematiek sluit daarmee beter aan op de praktijk van vastgoedinvesteerders.

Vraag 217

Op welk prijspeil zijn de besparingen van 68 miljoen euro voor verkorten trajectduur jeugdhulp en 260 miljoen euro voor invoeren een eigen bijdrage jeugdhulp van tabel 11 punt 6 op bladzijde 33 in 2028 ingeboekt op het gemeentefonds?

Antwoord op vraag 217

Het kabinet heeft afgesproken dat een eigen bijdrage wordt ingevoerd waarvan de opbrengst 260 miljoen euro is. Dit kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Voor trajectduur geldt dat AEF een verkenning heeft gedaan naar het verminderen van behandelduur (Verkenning naar het verminderen van de behandelduur in de jeugdzorg | Rapport | Rijksoverheid.nl). Op basis hiervan is een inschatting gemaakt van wat het sturen op trajectduur kan opleveren. De komende tijd werkt het kabinet beide maatregelen verder uit. 

Vraag 218

Wordt het bedrag van 507 miljoen euro voor het indexeren opbrengst hervormingsagenda jeugd van tabel 11 punt 6 op bladzijde 33 ook met de nieuwe berekeningsmethode voor taakwijzigingen geïndexeerd via de accrestranches uit voorgaande jaren? En zo ja, hoe hoog is dit bedrag van deze indexering in totaal?

Antwoord op vraag 218

De afgelopen maanden hebben het Rijk en medeoverheden intensieve gesprekken gevoerd om invulling te geven aan onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Naar aanleiding van deze overleggen heeft het Kabinet besloten voor 2025 tot en met 2027 in totaal circa 3 miljard euro cumulatief beschikbaar te stellen voor jeugdzorg en gemeenten, waarvan ook middelen voor de terugval in 2026 in het Gemeentefonds. Verder worden de maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd versterkt op inhoud en beheersbaarheid en vanaf 2028 worden aanvullende maatregelen uitgewerkt.

De oorspronkelijke besparingsopgave van de Hervormingsagenda is gebaseerd op het advies van de commissie van wijzen.30 Ten tijde van dit advies waren de uitgaven aan jeugdzorg lager dan op dit moment. Door de toename in uitgaven is de grondslag waarop de besparingen berekend worden vergroot, waardoor het tot hogere besparingen leidt. Het bedrag van 507 miljoen euro is daarmee gebaseerd op de omvang van de uitgaven aan jeugdzorg. Er is hier geen sprake van een taakmutatie.

De reeksen in de Voorjaarsnota op het terrein van jeugd die zijn gebaseerd op Van Ark en de indexering van de Hervormingsagenda staan in prijspeil 2024. Het uitgangspunt van het kabinet in de gesprekken met medeoverheden over jeugdzorg was om te komen tot een houdbaar en budgettair beheersbaar jeugdstelsel voor 2028 en verder. Indexatie van deze reeksen leidt per saldo niet tot meer middelen voor gemeenten, omdat het indexatie van zowel de extra middelen, als van de maatregelen uit de Hervormingsagenda betreft. De reeksen worden na toevoeging aan de grondslag van het gemeentefonds vanaf 2026 volgens reguliere systematiek genormeerd middels het accres.

Vraag 219

Is bij de indexering van de ombuigingen van de hervormingsagenda met 507 miljoen euro in 2028 er ook rekening mee gehouden dat slechts de helft hiervoor wordt meegenomen, daar gemeenten de andere helft al zelf moeten opvangen met ombuigingen, doordat de helft van het risico van de kostenstijging bij hen is neergelegd en ze daar al buiten de hervormingsagenda om ombuigingen voor moeten realiseren?

Antwoord op vraag 219

De maatregelen uit de Hervormingsagenda zijn in prijspeil en volume 2019 ingeboekt. De totale uitgaven aan jeugdzorg zijn in de periode 2019 tot 2024 gestegen met circa 50%. Het maatregelenpakket uit de Hervormingsagenda Jeugd levert meer op omdat de maatregelen een grotere budgettaire grondslag hebben. Daarnaast worden de maatregelen inhoudelijk versterkt. Er hoeven dus geen aanvullende ombuigingen getroffen te worden om de indexering van de Hervormingsagenda te dekken.

De deskundigencommissie onder leiding van Tamara van Ark heeft geadviseerd om de geconstateerde tekorten van 2024 evenredig te verdelen tussen Rijk en gemeente. Hoe gemeente deze tekorten invullen is aan gemeente zelf.

Vraag 220

Hoe luidt de onderliggende berekening van het bedrag van tabel 11 punt 6 op bladzijde 33 van 507 miljoen euro voor het indexeren opbrengst hervormingsagenda jeugd?

Antwoord op vraag 220

Zie het antwoord op vraag 219.

Vraag 221

Worden de bedragen van de ombuigingen uit de hervormingsagenda jeugd van 1.017 miljoen euro die in tabel 11 op bladzijde 33 in 2028 volledig zijn ingeboekt, met de nieuwe berekeningswijze taakwijzigingen ook onderwater via de accrestranches van de voorgaande jaren geïndexeerd?

Antwoord op vraag 221

Het is ons niet duidelijk wat met ‘onderwater’ wordt bedoeld. De berekening van het accres, inclusief het effect van taakmutaties, is toegelicht in bijlage 6 van de Voorjaarsnota.

Vraag 222

Is/wordt het reeds ingeboekte bedrag aan ombuigingen van de hervormingsagenda jeugdhulp in 2025 met de nieuwe berekeningswijze van taakwijzigingen onderwater via het accres geïndexeerd? En zo ja, hoeveel bedraagt het totaalbedrag aan negatief accres van deze indexatie in 2028?

Antwoord op vraag 222

Zie het antwoord op vraag 221.

Vraag 223

Hoe ziet de oploop van de ombuigingen uit de hervormingsagenda jeugd er in 2026 en 2027 uit met de correctie van tabel 11 punt 3 ‘Groeipad maatregelen Hervormingsagenda jeugd’ op bladzijde 33? En wordt deze oploop met de nieuwe berekeningswijze van taakwijzigingen ook via het accres geïndexeerd?

Antwoord op vraag 223

Het ingroeipad van de maatregelen uit de Hervormingsagenda wordt in de jaren 2026 en 2027 verzacht met 498 miljoen euro en 447 miljoen euro. Daarnaast zijn er in de jaren 2025, 2026 en 2027 aanvullende middelen beschikbaar gesteld vanwege de problematiek van ​gemeenten bij de jeugdzorg en aan het gemeentefonds. De aanvullende middelen voor genereren conform reguliere bbp-systematiek accres. De maatregelen zouden 961 miljoen euro in 2026 en 1017 miljoen euro in 2026 moeten opleveren.

Het groeipad van de Hervormingsagenda Jeugd na de correctie uit de Voorjaarsnota is 463 miljoen euro in 2026 en 570 miljoen euro in 2027.

Vraag 224

Vraag 224

Heeft er bij het nieuwe groeipad van de hervormingsagenda jeugd een verrekening plaatsgevonden met de 108 miljoen euro aan gemist accres (negatieve indexatie) die is achtergebleven bij het terugdraaien van de extra korting jeugd van 511 miljoen euro met de Miljoenennota 2025?

Antwoord op vraag 224

In Miljoenennota 2025 is beschreven dat de ingeboekte besparing van 511 miljoen euro op de jeugdzorg structureel is komen te vervallen. In de jaren voor dit besluit stond de betreffende korting voor 2026 en verder nog wel in de boeken. Daarom is hier in de jaren 2022, 2023 en 2024 – conform geldende berekeningswijze – geen accres over uitgekeerd. Er is in het HLA niet voor gekozen om dit accres met terugwerkende kracht uit te keren. Zoals beschreven in Kamerbrief normering teruggedraaide kortingen is het terugdraaien van deze 511 miljoen euro een politieke keuze.31 Het kabinet heeft hier bij de Voorjaarsnota geen andere afweging in gemaakt.

Vraag 225

Heeft er bij de berekening van het bedrag van 507 miljoen euro voor het indexeren opbrengst hervormingsagenda jeugd van tabel 11 punt 6 op bladzijde 33 een verrekening plaatsgevonden met de indexatie van de ingeboekte bedragen voor de ombuigingen uit de hervormingsagenda via het accres?

Antwoord op vraag 225

Zie het antwoord op vraag 218.

Vraag 226

Hoe is het bedrag van 400 miljoen euro ‘Demping terugval gemeentefonds 2026’ van punt 1 van tabel 11 op bladzijde 33 bepaald?

Antwoord op vraag 226

De deskundigencommissie heeft uitspraken gedaan over hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader uit de Hervormingsagenda Jeugd. De deskundigencommissie doet hiertoe verschillende adviezen waaronder het uitgavenniveau van 2024 als peiljaar te nemen. Deze adviezen leiden tot een verschil tussen het beoogde budget en het Meerjarig Financieel Kader. Dit verschil kan verklaard worden door verschillende bredere ontwikkelingen in het Gemeentefonds, mede als gevolg van de wijze van overgaan naar de nieuwe normeringssystematiek. Dit verschil is in de Voorjaarsnota weergegeven als ‘Demping terugval gemeentefonds 2026’. Dit wordt toegevoegd aan het Gemeentefonds.

Vraag 227

Klopt het dat de structurele financiële positie van gemeenten vanaf 2028 per saldo niet is verbeterd, maar ongeveer hetzelfde is gebleven (tabel p. 33)?

Antwoord op vraag 227

Het kabinet zet in op goede en beheersbare jeugdzorg en een gezonde financiële positie voor gemeenten. In Voorjaarsnota 2025 is voor 2025 tot en met 2027 in totaal circa 3 miljard euro cumulatief beschikbaar gekomen voor jeugdzorg en gemeenten, waarvan ook middelen voor de terugval in 2026 in het Gemeentefonds. Verder worden de maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd versterkt op inhoud en beheersbaarheid en vanaf 2028 worden aanvullende maatregelen uitgewerkt. Aanvullend zijn tussen Rijk en gemeenten nadere afspraken gemaakt, onder andere over het inhoudelijke versterken van de Hervormingsagenda en Deskundigencommissie Jeugd. Hierover wordt nog gesproken met de VNG en hoopt het kabinet u op korte termijn te kunnen informeren. De middelen enerzijds, en maatregelen anderzijds moeten ervoor zorgen dat de structurele (financiële) positie van gemeenten vanaf 2028 per saldo verbetert.

Vraag 228

Hoe verhouden reeks 9 en 17 en 18 zich met elkaar?

Antwoord op vraag 228

De arbeidsongeschiktheidspremies worden met 225 miljoen euro verhoogd, als algemene dekking binnen het inkomstenkader. Tijdens de besluitvorming in het voorjaar is zoals iedere besluitvorming breed gekeken naar belastingtarieven, grondslagen, premies en fiscale regelingen voor dekkingsopties, en hierover heeft uiteindelijk een integrale afweging plaats gevonden.

Ook is een schuif binnen de Aof-premie afgesproken. Deze maatregel hangt niet samen met de verhoging van de arbeidsongeschiktheidspremies, en ziet enkel toe op het verschil tussen het normaal tarief en het verlaagd tarief voor kleine werkgevers. In 2022 heeft het kabinet, als onderdeel van het «MKB-pakket» geld vrijgemaakt voor een extra verlaging van het lage Aof-tarief. Tijdens de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer is dat pakket gewijzigd en de premieverlaging kleiner geworden. De aanpassingen waren niet in elk jaar even groot, waardoor het Aof-tarief voor kleine werkgevers in 2026 en 2027 incidenteel stijgt, en het verschil met het normaal tarief in deze twee jaar kleiner wordt. In 2028 zou het verschil tussen het lage en het normale tarief weer gelijk zijn aan dat in 2025. Om deze incidentele afname van de korting voor kleine werkgevers te voorkomen, heeft het kabinet besloten tot een schuif binnen de Aof-premie.

Vraag 229

Kunt u Tabel 12 Inkomstenkader, inclusief de structurele doorwerking en inclusief de toelichting, actualiseren en daarin ook de besluitvorming uit de brief Pakket voor Groene Groei voor zover die gevolgen heeft voor de inkomstenkant verwerken?

Antwoord op vraag 229

De Voorjaarnota geeft de meest actuele stand weer van het inkomstenkader. Het volgende verwerkingsmoment vindt plaats in augustus. Dit is conform de besluitvormingssystematiek met een hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar en besluitvorming over koopkracht en bijbehorende lasten in augustus. Met de Miljoenennota zal een nieuwe actualisatie worden gepresenteerd van het inkomstenkader, met daarin alle budgettaire ontwikkelingen aan de inkomstenkant sinds de Voorjaarsnota.

Vraag 230

Wat is de stand van het EMU-saldo voor de periode 2025 tot en met 2030 na verwerking van de besluitvorming uit de brief Pakket voor Groene Groei?

Antwoord op vraag 230

De maatregelen uit de Kamerbrief Pakket voor Groene Groei hebben een beperkt budgettair effect via de inkomstenkant en geen effect op het saldo aan de uitgavenkant. Deze effecten zijn genoemd in de bijlage Toelichting op besluitvorming en overzicht klimaat- en energiemaatregelen van de Kamerbrief. Het verwachte effect op het saldo per jaar staat in de reeks hieronder:

Tabel 54 Saldo-effect besluitvorming Kamerbrief Pakket voor Groene Groei (- = saldo verslechterend.)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
€ -4 mln. € 211 mln. € 98 mln. € -309 mln. € -185 mln. € 98 mln.

Een nieuwe raming van het EMU-saldo zal volgen bij de Miljoenennota.

Vraag 231

Wat is de reden dat het inkomstenkader niet jaar-op-jaar sluit, en hoe verhoudt dat zich tot de begrotingsregels?

Antwoord op vraag 231

Het streven is om het inkomstenkader in ieder jaar van de kabinetsperiode te laten sluiten. In gevallen waarin een forse incidentele budgettaire derving optreedt, en gerichte dekking in hetzelfde jaar niet doelmatig kan worden vormgegeven (bijvoorbeeld doordat de omvang zou leiden tot grote incidentele mutaties van belastingtarieven elders) kan hiervan worden afgeweken, en kan ervoor gekozen worden de dekking over de resterende jaren van de kabinetsperiode te spreiden. In de begrotingsregels wordt onder andere naar deze praktijk verwezen daar waar het gaat om de behandeling van de gevolgen van gerechtelijke uitspraken. In de Voorjaarsnota is ervoor gekozen om de dekking van de derving binnen box 3 te spreiden over meerdere jaren.

Vraag 232

Waarom is de arbeidsongeschiktheidspremie structureel met 225 miljoen euro per jaar verhoogd?

Antwoord op vraag 232

Zie antwoord op vraag 228.

Vraag 233

Heeft het kabinet andere dekkingsmaatregelen voor de tijdelijke verlaging van de energiebelasting overwogen dan de structurele verhoging van de arbeidsongeschiktheidspremie?

Antwoord op vraag 233

Zie antwoord op vraag 228.

Vraag 234

Met hoeveel procentpunt wordt de arbeidsongeschiktheidspremie in totaal met deze Voorjaarsnota structureel verhoogd? Hoeveel levert dat jaarlijks op?

Antwoord op vraag 234

De Aof-premie wordt structureel verhoogd met 419 miljoen euro als gevolg van de maatregelen uit deze Voorjaarsnota. Dat komt overeen met een verhoging van 0,11%-punt.

Vraag 235

Hoe groot is de resterende stelpost fiscale regelingen en constructies voor de jaren 2026 en verder?

Antwoord op vraag 235

Zie het antwoord op vraag 60.

Vraag 236

Tot welke ramingsbijstelling heeft de certificatie van de Wet tegenbewijsregeling box 3 voor de verschillende betrokken jaren geleid?

Antwoord op vraag 236

Budgettaire ramingen van belastingmaatregelen worden altijd onafhankelijk getoetst door het CPB. Het CPB beoordeelt de raming op neutraliteit en redelijkheid. Dit certificeringsproces kan in sommige gevallen aanleiding geven tot wijziging van de raming. Onderstaande tabel geeft de wijzigingen weer die hebben plaatsgevonden bij de Wet tegenbewijsregeling box 3.

Tabel 55 Raming Wet tegenbewijsregeling box 3 voor en na het certificeringsproces (in € mln., en + = saldoverbeterend)
Jaar Raming voorafgaand aan certificeringsproces Raming na certificeringsproces Verschil
2017 ‒ 3 ‒ 3 0
2018 ‒ 22 ‒ 21 1
2019 ‒ 120 ‒ 112 8
2020 ‒ 783 ‒ 735 48
2021 ‒ 525 ‒ 489 36
2022 ‒ 1.581 ‒ 1.485 96
2023 ‒ 1.584 ‒ 1.483 101
2024 ‒ 2.221 ‒ 2.136 85
2025 ‒ 2.037 ‒ 1.570 467
2026 ‒ 2.024 ‒ 1.999 25
2027 ‒ 2.353 ‒ 2.382 ‒ 29
Struc 0 0 0

Vraag 237

Op welke wijze wordt de resterende stelpost fiscale regelingen en constructies voor 2026 ingevuld?

Antwoord op vraag 237

Zie het antwoord op vraag 60.

Vraag 238

Kunt u aangeven wat de consequenties zijn van het niet halen van de taakstelling stelpost fiscale regelingen en constructies voor de jaren 2026, 2027 en 2028?

Antwoord op vraag 238

Zie het antwoord op vraag 60.

Vraag 239

Waarom is de arbeidsongeschiktheidspremie structureel met 225 miljoen euro per jaar verhoogd?

Antwoord op vraag 239

Zie antwoord op vraag 228.

Vraag 240

Welk effect heeft de huurbevriezing in 2025 en 2026, in verband met de huurderving en de verminderde investeringscapaciteit bij woningcorporaties, op de meerjarenraming voor de vennootschapsbelasting en de btw?

Antwoord op vraag 240

Dergelijke effecten lopen mee in de raming van de belastingontvangsten van het ministerie van Financiën via hun effect op de economie zoals berekend door het CPB. Er is dan ook geen specifieke berekening beschikbaar van het effect van de huurbevriezing op de totale belasting- en premie-ontvangsten in de Voorjaarsnota zoals deze zijn toegelicht in paragraaf 4.2. Op verschillende manieren kunnen deze (en andere) maatregelen de economie beïnvloeden en daarmee de belastingontvangsten. Een belangrijk voorbeeld hiervan is minder belastbare winst door woningcorporaties, maar ook kan gedacht worden aan hogere belastbare consumptie van huurders. De raming in de Voorjaarsnota is gebaseerd op de CPB-berekening uit de CEP 2025 die dateert van eind februari 2025. Hierin is deze maatregel niet meegenomen.

Vraag 241

Op welke parameters heeft de tabelcorrectiefactor invloed? Welke parameters stijgen minder hard door de tabelcorrectiefactor minder toe te passen?

Antwoord op vraag 241

Zie het antwoord op vraag 155 en vraag 156.

Vraag 242

Kunt u nader toelichten wat het effect van de gestegen huizenprijzen in 2024 op die ramingsbijstelling is geweest?

Antwoord op vraag 242

Er is aangenomen dat het hier gaat om de herijking van de raming van de Wet tegenbewijsregeling box 3. In het antwoord op vraag 236 is uiteengezet hoe de raming tijdens het certificeringsproces is aangepast. De oorspronkelijke raming voor de Wet tegenbewijs was gemaakt in 2024; vervolgens vond begin 2025 het certificeringsproces plaats. Gedurende dit proces zijn de cijfers geüpdatet zodat de realisaties van het jaar 2024 mee zijn genomen. De stijging van de huizenprijzen gedurende 2024 bleek uit te zijn gekomen op 10,85%[1] en dat was hoger dan waar in de oorspronkelijke raming rekening mee was gehouden. Omdat de peildata van de WOZ-waardes één jaar achter lopen, werkt deze bijstelling door in de raming voor het jaar 2025. Deze waardestijging verklaart derhalve het grootste gedeelte van de herijking van 489 miljoen euro voor 2025. [1] Gemeten op basis van de stijging tussen december 2023 en december 2024 van de Prijsindex Bestaande Koopwoningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Vraag 243

Waarom is er met de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor gekozen voor een (gedeeltelijke) structurele dekking van de stelpost fiscale regelingen en constructies?

Antwoord op vraag 243

Zie het antwoord op vraag 60.

Vraag 244

Waarom wordt de Aof-premie door middel van reeks 17 en 18 budgetneutraal aangepast? Is dit in lijn met de wens van de Kamer rondom het Belastingplan in 2022?

Antwoord op vraag 244

Zie antwoord vraag 228.

Vraag 245

In 2025 bedragen de ontvangsten naar verwachting 428,7 miljard euro, de raming voor 2030 is 534,9 miljard euro, waardoor wordt dit verschil veroorzaakt? En wat betekent dit voor de uitgaven dan wel de hoogte van de belastingtarieven?

Antwoord op vraag 245

De belastingontvangsten worden beïnvloed door economische factoren (endogene groei) en beleid. Tabel 14 in de Voorjaarsnota toont de bijdrage van beide factoren aan de verwachte belastinginkomsten tot 2030. Het kabinet stuurt niet op de exacte hoogte van de belastingontvangsten. De verwachte belastingontvangsten hebben geen invloed op de uitgavenplafonds en het inkomstenkader (en daarmee ook niet op de hoogte van belastingtarieven).

Vraag 246

Wat is de omvang van de per saldo meevaller binnen de Zvw-uitgaven?

Antwoord op vraag 246

De totale per saldo meevaller van de Zvw-uitgaven betreft structureel 342,1 miljoen euro. In onderstaande tabel zijn verschillende actualisaties weergegeven van de Zvw-sectoren.

Tabel 56 Overzicht actualisaties Zvw-sectoren
(bedragen in mln.) 2025 2026 2027 2028 2029 2030
Acutalisatie Zvw: Wijkverpleging 0 ‒ 312 ‒ 397 ‒ 394 ‒ 414 ‒ 414
Acutalisatie Zvw: niet-IZA sectoren 0 ‒ 142 ‒ 112 ‒ 82 ‒ 62 ‒ 62
Acutalisatie Zvw: Medisch Specialistische Zorg (MSZ) 0 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75 ‒ 75
Acutalisatie Zvw: Multi Disciplinaire Zorg (MDZ) 0 0 7 7 7 7
Acutalisatie Zvw: Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) 0 0 202 202 202 202
Acutalisatie Zvw: niet-IZA sectoren 7 0 0 0 0 0
Per saldo meevaller Zvw 7 ‒ 529 ‒ 375 ‒ 342 ‒ 342 ‒ 342

Vraag 247

Vraag 247

Hoe verhoudt de compenserende lastenverzwaring in 2026 zich tot de begrotingsregel van het kabinet dat een per saldo meevaller in de Zvw-uitgaven na saldering kan worden ingezet voor een lastenverlichting?

Antwoord op vraag 247

Het kabinet heeft ervoor gekozen om een deel van de meevaller in de wijkverpleging in te zetten als alternatieve invulling voor de ombuiging op bij- en nascholing medisch-specialisten (165 miljoen euro). De resterende meevaller in de Zvw-uitgaven in 2026 en 2027 is volledig ingezet voor tegenvallers in het zorgdomein. Daarmee was er per saldo vanaf 2026 geen sprake meer van een meevaller die kon worden ingezet voor lastenverlichting gedurende de kabinetsperiode. Door de lagere Zvw-uitgaven dalen de zorgpremies. Om het lastenkader weer te sluiten is een compenserende lastenverzwaring noodzakelijk (conform begrotingsregels).

Vraag 248

Is de per saldo meevaller binnen de Zvw-uitgaven gebruikt om tegenvallers elders in de zorg en op de VWS-begroting te dekken, en zo ja welke?

Antwoord op vraag 248

Zie het antwoord op vraag 52.

Vraag 249

Is de per saldo meevaller binnen de Zvw-uitgaven ook gebruikt om andere tegenvallers, buiten de zorg en de VWS-begroting te dekken?

Antwoord op vraag 249

Zie het antwoord op vraag 52.

Vraag 250

Hoe verhoudt de compenserende lastenverzwaring in 2026 zich tot de begrotingsregel van het kabinet dat een per saldo meevaller in de Zvw-uitgaven na saldering kan worden ingezet voor een lastenverlichting?

Antwoord op vraag 250

Zie het antwoord op vraag 247.

Vraag 251

Waarom is, zoals ook blijkt uit de verticale toelichting, de actualisatie van de GGZ-uitgaven nu pas voor 2027 en verder verwerkt in de begroting?

Antwoord op vraag 251

De sector geestelijke gezondheidszorg (GGZ) is onderdeel van het integrale zorgakkoord (IZA). Binnen IZA-sectoren bepalen normaliter de in het IZA overeengekomen kaders de hoogte van de uitgavenraming van de premiegefinancierde zorguitgaven. In de begroting van VWS voor 2025 is op basis van gegevens uit de tweede kwartaalrapportage 2024 van het Zorginstituut en informatie van de NZa de GGZ uitgaven geactualiseerd. Dit is toen gebeurd voor de looptijd van het IZA tot en met 2026. Over verdere verwerking zouden afspraken gemaakt worden binnen het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA). Het kabinet heeft besloten deze actualisatie ook voor 2027 en verder te verwerken.

Vraag 252

Hoe verhoudt de inschatting van het CPB dat er sprake is van een ‘overschrijding van het inkomstenkader voor het zorgdeel van cumulatief 2,0 miljard euro over de kabinetsperiode’ zich tot de verwerking van het zorgdeel in de Voorjaarsnota (Tabel 12)?

Antwoord op vraag 252

Het CPB heeft een eigen raming van de zorguitgaven en, daaraan gekoppeld, de zorgpremies. Over meerdere jaren sluit deze raming goed aan op de premieraming van het kabinet. Het ritme waarin deze ramingen worden geüpdatet verschilt echter. Daarom kunnen de zorgpremieramingen per besluitvormingsmoment uit elkaar lopen. In het inkomstenkader dat is gepresenteerd in de Voojraarnsota, leiden lagere uitgaven aan de Zvw tot lagere premies (circa 0,5 miljard euro). Deze ruimte is aan de uitgavenkant ingezet voor tegenvallers elders. Daarmee is er per saldo geen sprake meer van een meevaller. Conform begrotingsregels is daarom binnen het inkomstenkader gecompenseerd voor de lagere premies met lastenverzwaringen, zodat het inkomstenkader sluitend is. De compenserende lastenverzwaringen worden door het CPB overgenomen. De ontwikkeling van de Zvw-uitgaven in de CPB-raming ten opzichte van de MEV, komt uit echter op een tegenvaller. Dit leidt in de CPB raming tot ca. 0,2 miljard euro aan hogere zorgpremies ten opzichte van de MEV. Samen met de compenserende lastenverzwaring uit de Voorjaarsnota (circa 0,5 miljard euro) leidt de 0,2 miljard euro aan hogere zorgpremies en zorgtoeslag in de ramingen van het CPB ten opzichte van de MEV tot een lastenverzwaring van circa 0,7 miljard euro in de jaren 2025-2028. Over de kabinetsperiode telt dit op tot een overschrijding van het inkomstenkader met 2 miljard euro. Exclusief de raming van de Zvw-uitgaven en de doorwerking daarvan, sluit de toetsing van het CPB goed aan op het inkomstenkader uit de voorjaarsnota, en is sprake van een sluitend kader volgens het CPB.

Vraag 253

Kan een uitsplitsing gegeven worden van de accijnzen in figuur 7?

Antwoord op vraag 253

Deze uitsplitsing is te vinden in bijlage 7, tabel 39. Zie hieronder:

Tabel 57 Uitsplitsing accijnzen (in miljoenen euro’s)
Belasting Miljoenennota 2025 Voorjaarsnota 2025
Accijns van lichte olie 4.547  4.557 
Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie 3.201  3.234 
Tabaksaccijns 3.380  3.016 
Alcoholaccijns 400  384 
Bieraccijns 460  474 
Wijnaccijns 351  345 

Vraag 254

Het kabinet neemt de aanbevelingen van de expertgroep realistisch ramen over, wat gaat er concreet gebeuren, welke stappen gaan er concreet gezet worden en wanneer?

Antwoord op vraag 254

In de kabinetsreactie op de Expertgroep realistisch ramen32staat per aanbeveling aangegeven hoe en wanneer het kabinet er gevolg aan zal geven.

Vraag 255

In de Voorjaarsnota is vermeld dat er vanaf 2029 een belasting op e-sigaretten (vapes) wordt ingevoerd, wat 75 miljoen per jaar zal opleveren. Kan worden toegelicht welke berekening hiervoor gebruikt is? Welke verdeelsleutel voor e-vloeistof (hoeveel eurocent per ml e-vloeistof) wordt er gehanteerd?

Antwoord op vraag 255

Het bedrag van 75 miljoen euro is taakstellend. Het exacte tarief zal later worden vastgesteld en is afhankelijk van de vormgeving van de wetgeving en de meest actuele informatie op dat moment.

Vraag 256

Zijn de verwachte opbrengsten van de belasting op e-sigaretten (vapes) vanaf 2029 inclusief verhaalde misgelopen belasting op illegale e-sigaretten? Wordt de misgelopen belasting op illegale e-sigaretten verhaald op de handelaren?

Antwoord op vraag 256

In het amendement van de heer Bontebal c.s. bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van OCW voor het jaar 2025 is onder andere de belasting op e-sigaretten ingezet als dekking voor het terugdraaien van een deel van de onderwijsbezuinigingen. De verwachte opbrengst van de belasting op e-sigaretten, 75 miljoen euro, is taakstellend. Het exacte tarief zal later worden vastgesteld en is afhankelijk van de vormgeving van de wetgeving en de meest actuele informatie op dat moment.

Vraag 257

In de toelichting bij 4.1 punt 16 wordt aangegeven dat de vormgeving en uitvoerbaarheid van de belasting op e-sigaretten (vapes) op dit moment wordt onderzocht. Wanneer wordt dit onderzoek afgerond en worden de conclusies verwacht?

Antwoord op vraag 257

Er wordt op dit moment inderdaad ambtelijk onderzoek gedaan naar de vormgeving en uitvoerbaarheid. Nederland zet nog steeds in op een herziening van de Richtlijn tabaksaccijns, zo volgt uit het statement dat Nederland samen met 15 andere lidstaten heeft gepubliceerd in december en de brief aan Von der Leyen die 15 lidstaten, waaronder Nederland, deze week hebben verzonden. Meer duidelijkheid over de herziening van de richtlijn is dan ook vereist. Tegelijkertijd wordt er onderzocht wat mogelijkheden zijn als de herziening toch uitblijft. De verwachting is dat hierover komend jaar meer duidelijkheid zal zijn.

Vraag 258

Hebben de inzichten en adviezen van de Expertgroep realistisch ramen al vrucht afgeworpen en effect gehad op de inkomstenraming in de Voorjaarsnota? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord op vraag 258

Het kabinet werkt aan het implementeren van de aanbevelingen van de Expertgroep realistisch ramen. Deze implementatie kost tijd, zoals toegezegd in de kabinetsreactie zal het kabinet bij de miljoenennota 2026 de kamer op de hoogte brengen over de voortgang.

Vraag 259

Waarom is er bij de Voorjaarsnota niets gedaan met de meevaller van 21 miljard euro in 2024 en van 8 miljard euro in 2025?

Antwoord op vraag 259

Zie het antwoord op vraag 133.

Vraag 260

Waarom leiden, cf. Tabel 14, beleidswijzigingen tot een daling van de inkomsten in 2028?

Antwoord op vraag 260

De optelsom van alle belastingmaatregelen voor alle belastingsoorten in 2028 pakt licht negatief uit voor de mutatie van de belastinginkomsten in dat jaar. Deze optelsom bestaat uit een hoeveelheid maatregelen met positieve en negatieve effecten, er is niet één aanwijsbare reden.

Vraag 261

Waar is de extra verwachte onderuitputting en de hogere in=uittaakstelling van 4,1 miljard euro per jaar precies op gebaseerd?

Antwoord op vraag 261

Het kabinet verwacht de komende jaren dat meer middelen niet tot besteding zullen komen. Daarom is in 2025 t/m 2028 aanvullende onderuitputting ingeboekt. Bij de Miljoenennota 2026 wordt het bedrag voor 2025 opnieuw bezien. Bij de Voorjaarsnota 2026 wordt bezien of de aanvullende onderuitputting voor 2026 t/m 2028 nog actueel is. De in=uittaakstelling van 4,1 miljard euro staat los van de aanvullende onderuitputting en is gebaseerd op de eindejaarsmarge.

Vraag 262

Kunt u Tabel 14 actualiseren en daarin ook de ‘Klimaatfondsbesluitvorming’ voor zover die gevolgen heeft voor de inkomstenkant verwerken?

Antwoord op vraag 262

Zoals aangegeven bij het antwoord van vraag 229, vindt het volgende verwerkingsmoment plaats in augustus. Dit is conform de besluitvormingssystematiek met een hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar en besluitvorming over koopkracht en bijbehorende lasten in augustus. Met de Miljoenennota zal een nieuwe actualisatie worden gepresenteerd van het inkomstenkader, en wordt ook een nieuwe raming gepresenteerd van de belastinginkomsten.

Vraag 263

Hoe ontwikkelen de beleidsmatige lasten in de Voorjaarsnota zich in vergelijking tot het bij Miljoenennota gepresenteerde beeld, en welk deel daarvan is het effect van het kabinetsbeleid?

Antwoord op vraag 263

Zie antwoord op vraag 79.

Vraag 264

Hoe ontwikkelen de beleidsmatige lasten zich als ook de klimaatbesluitvorming wordt meegenomen, en welk deel daarvan is het effect van het kabinetsbeleid?

Antwoord op vraag 264

Zie antwoord op vraag 79.

Vraag 265

Kunt u al aangeven hoe de beleidsmatige lasten zijn verdeeld tussen de categorieën inkomen/arbeid, vermogen/winst, klimaat/milieu en overig? Zo nee, wanneer wel?

Antwoord op vraag 265

Het effect van het beleid van het kabinet op de beleidsmatige lasten wordt door het ministerie van Financiën op maatregelniveau berekend. Dit houdt in dat per beleidsmaatregel die door dit kabinet of alle voorgaande kabinetten is genomen, wordt bepaald welk deel van het budgettair effect aan welke categorie kan worden toegerekend. Maatregelen kunnen immers effect hebben op meerdere categorieën. Op dit moment is het nog niet mogelijk om de gevolgen van alle maatregelen in een nieuwe indeling onder te verdelen (naast burgers/bedrijven/buitenland, zie vraag 79). Het ministerie van Financiën is op dit moment echter met het CPB een nieuwe, meer verfijnde, indeling aan het voorbereiden. De lasten worden hierbij op maatregelniveau onderverdeeld naar de economische grondslag die wordt belast: arbeid, kapitaal, consumptie. Het doel is om zo spoedig mogelijk gebruik te kunnen maken van deze nieuwe indeling, en hierover te rapporteren in toekomstige Miljoenennota’s.

Vraag 266

Waarom is de raming van uiteindelijk oninbare schuld ongewijzigd ten opzichte van de Voorjaarsnota 2024, terwijl de oninbare schuld (licht) is toegenomen?

Antwoord op vraag 266

De in de Voorjaarsnota genoemde raming van 3,5 miljard euro oninbare schuld is berekend over de schuld die nu nog open staat. Deze oninbaarheid komt boven op de al eerder gerealiseerde oninbare schuld van 655 miljoen euro. Ten opzichte van vorig jaar is dus de verwachting dat de totale oninbare schuld groter is.

Vraag 267

Waarom is de groei van de netto primaire uitgaven nu hoger dan de groei van 25,9% waar in het budgettair-structureel plan nog vanuit werd gegaan?

Antwoord op vraag 267

Zie het antwoord op vraag 46.

Vraag 268

Welke gevolgen heeft de ten opzichte van het budgettair-structureel plan toegenomen groei van de netto-primaire uitgaven voor de beheersing van de overheidsuitgaven en voor de volgens de afdeling van de Raad van State benodigde publieke investeringsimpuls?

Antwoord op vraag 268

Ten opzichte van het budgettair-structureel plan is de cumulatieve groei van de netto-primaire uitgaven in de jaarlijkse voortgangsrapportage voor de middellange termijn gestegen van 25,9% naar 26,9%. Dit betekent dat de cumulatieve uitgavengroei hoger ligt dan het maximum van 21% dat de Raad van de Europese Unie voor Nederland heeft vastgesteld voor de periode 2025–2028.33

Het aanbevolen uitgavenpad is gebaseerd op de voorwaarde dat de overheidsschuld op de middellange termijn (de aanpassingsperiode plus 10 jaar) op een prudent niveau blijft, namelijk onder de 60% van het bbp, of – indien hoger – geloofwaardig afneemt. Daarnaast moet het begrotingstekort op de middellange termijn onder de 3% van het bbp blijven.

De hoger dan aanbevolen uitgavengroei leidt niet tot handhavingsmaatregelen vanuit de Raad van de Europese Unie, zolang het tekort en de schuld binnen de referentiewaarden van het Stabiliteits- en Groeipact blijven (3% en 60%). In het geval dat deze worden overschreden, kunnen handhavende maatregelen volgen, die de toekomstige ruimte voor een aanvullende publieke investeringsimpuls beperken. Het is uiteraard ook mogelijk om ruimte te creëren voor extra investeringen door de groei van consumptieve overheidsuitgaven te beperken. Hier vraagt de Raad van State ook aandacht voor.

Vraag 269

Waarom bevat deze Voorjaarsnota niet net als vorig jaar een analyse van de verschillen tussen de saldoraming van Financiën en het CPB?

Antwoord op vraag 269

Door vervroegde publicatie van de Voorjaarsnota was de ex-ante doorrekening van het CPB nog niet beschikbaar. De verschillenanalyse is later opgenomen in de Jaarlijkse Voortangsrapportage op het Budgettair-Structureel Plan voor de middellange termijn (link toevoegen en zie hieronder).

De CPB-ramingen voor het EMU-saldo en de EMU-schuld verschillen van die in de Voorjaarsnota 2025 van het ministerie van Financiën. Beide ramingen staan in tabel hieronder. De kabinetsramingen zijn gebaseerd op de departementale begrotingen en de belastingraming van het ministerie van Financiën, terwijl het CPB een onafhankelijke raming maakt en andere uitgangspunten kan hanteren, met name over onderuitputting. Beide ramingen gebruiken het macro-economische beeld uit het CEP 2025 van het CPB als basis. Het EMU-saldo dat het CPB verwacht, valt tot en met 2027 gunstiger uit dan in de raming van de Voorjaarsnota. In 2028 daarentegen voorziet het CPB juist een negatiever saldo. Deze verschillen worden vooral verklaard doordat het CPB ervan uitgaat dat de budgetten in de begroting door onderuitputting pas later worden besteed dan in de Voorjaarsnota werd geraamd. Dit leidt tot een beter saldo in de eerste jaren en een slechter saldo in de latere jaren. Daarnaast verwacht het CPB dat de asieluitgaven vanaf 2027 hoger zullen zijn dan het bedrag dat in de Voorjaarsnota is opgenomen. Ook gaat het CPB ervan uit dat de korting op de EU-afdrachten vanaf 2028 uit het HLA slechts gedeeltelijk wordt gerealiseerd. Verder neemt het CPB in de raming van het saldo van decentrale overheden enkele beleidsmatige aannames mee. Zo veronderstelt het CPB oplopende tekorten in de WMO en de jeugdzorg. Voor de jaren tot en met 2027 is het saldo van de decentrale overheden bovendien neerwaarts bijgesteld op basis van de realisatiecijfers van 2024. De overige verschillen tussen de CPB-raming en de Voorjaarsnota zijn beperkt. De grootste afwijking betreft de prijsrisicobuffer in de SDE, die het CPB niet in de raming opneemt. Dit leidt tot een verbetering van het saldo bij het CPB ten opzichte van de Voorjaarsnota in 2026 tot met 2028.

Tabel 58 Verschillenanalyse EMU-saldo tussen Voorjaarsnota en voortgangsrapportage (doorrekening CPB)
2025 2026 2027 2028
% bbp % bbp % bbp % bbp
Emu-saldo Voorjaarsnota ‒ 2,6% ‒ 3,0% ‒ 2,6% ‒ 2,1%
Aanvullende onderuitputting CPB 0,4% 0,2% 0,7% 0,3%
Hogere asielkosten CPB 0,1% ‒ 0,1% ‒ 0,2%
Hogere EU-afdrachten CPB ‒ 0,1%
Negatiever saldo decentrale overheden CPB ‒ 0,1% ‒ 0,2% ‒ 0,2% ‒ 0,2%
Overige verschillen 0,0% 0,1% 0,1% 0,1%
EMU-saldo CPB ‒ 2,3% ‒ 2,8% ‒ 2,0% ‒ 2,2%

Vraag 270

Kunt u alsnog een toelichting geven op de verschillen tussen de saldoraming van Financiën en het CPB?

Antwoord op vraag 270

Zie het antwoord op vraag 269.

Vraag 271

Wat verklaart de verschillen in de meerjarenraming van de kosten voor de opvang van asielzoekers van Financiën en het CPB?

Antwoord op vraag 271

Zie het antwoord op vraag 78.

Vraag 272

Bij de koppen «intensiveringen» en «overige ombuigingen» staat exact dezelfde tekst, kan hier nadere uitleg over worden gegeven?

Antwoord op vraag 272

Dit betreft een intensivering op de begroting van Algemene Zaken van circa 0,3 miljoen euro naar aanleiding van het amendement-Van Nispen en Six Dijkstra34 over het terugdraaien van de taakstelling voor de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Voor dit bedrag is dekking gevonden op de begroting, via de apparaatsuitgaven van het kerndepartement.

Vraag 273

Wat is de reden dat het kabinet in 2025 veel minder budget via kasschuiven doorschuift dan in 2026?

Antwoord op vraag 273

Bij de Voorjaarsnota zijn budgetten zoveel mogelijk in een realistisch ritme geplaatst. Dit heeft ervoor gezorgd dat er meer middelen uit 2026 dan uit 2025 in een ander ritme zijn geplaatst. Bij de Miljoenennota 2026 wordt opnieuw bezien of aanvullende kasschuiven uit 2025 naar latere jaren nodig zijn.

Vraag 274

In hoeverre is er met kasschuiven op gestuurd om in 2026 op een EMU-saldo van 3,0% te komen? Hoe verhoudt zich dat tot realistisch ramen?

Antwoord op vraag 274

Uit de conclusies van de Expertgroep realistisch ramen is gebleken dat de overheid haar begrote uitgaven vaak niet waar kan maken, onder andere wegens de huidige krapte in de economie. Het kabinet heeft kasschuiven ingezet om middelen naar latere jaren te schuiven en zodoende de begroting realistischer te maken. Naast een realistischer kasritme hebben deze schuiven ook geleid tot een saldoverbetering in 2026, waarmee de 3%-tekortnorm wordt gerespecteerd.

Vraag 275

Kunt u van alle kasschuiven inzichtelijk maken in hoeverre de begrotingsregel is gevolgd dat ‘de som van de totale schuif uitkomt op nul’ en eventuele afwijkingen op deze regel toelichten?

Antwoord op vraag 275

In navolging van de conclusies van de Expertgroep realistisch ramen heeft het kabinet dit voorjaar door middel van de inzet van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Volgens de begrotingsregels dienen kasschuiven binnen de bestaande kaders worden ingepast. Het kabinet heeft besloten om eenmalig van deze regel af te wijken om de aanbeveling van de Expertgroep gestand te doen.

Door deze eenmalige uitzonderingen zijn zowel de uitgaven in een realistischer kasritme gezet en worden de kaders gerespecteerd. De middelen die zijn verschoven worden in latere jaren alsnog uitgegeven en tellen dus op tot nul. Wel zijn sommige middelen verplaatst tot buiten de meerjarenperiode, waardoor het cumulatieve uitgavenkader binnen de meerjarenperiode 4,8 miljard lager uitkomt.

Vraag 276

Wat is de reden dat de begrotingsregel dat ‘budgetten die worden geschoven dienen te worden ingepast onder het uitgavenkader’ niet is gevolgd in deze Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 276

Zie vraag 275.

Vraag 277

Definieert het kabinet het doorschuiven van budget tot voorbij de meerjarenperiode als een kasschuif of als een ombuiging? Kunt u dat toelichten?

Antwoord op vraag 277

Een kasschuif die middelen naar buiten de meerjarenperiode verplaatst worden nog steeds volledig als kasschuif beschouwd. Het geld wordt uiteindelijk nog steeds uitgegeven en blijft behouden voor het beoogde doel. Pas als een uitgave definitief wordt geschrapt telt het als een ombuiging.

Vraag 278

Is ook actief gezocht naar opties voor kasschuiven naar voren, waarmee toekomstige budgetten al eerder deze kabinetsperiode uitgegeven kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke waren dat en waarom zijn ze niet toegepast?

Antwoord op vraag 278

Bij de Voorjaarsnota zijn budgetten zoveel mogelijk in een realistisch ritme geplaatst. Zo zijn er ook kasschuiven naar voren verwerkt. Deze zijn terug te vinden in de Verticale Toelichtingen en de eerste suppletoire begrotingen van de departementen.

Vraag 279

Waarom is besloten de totale bestedingsruimte onder het uitgavenkader in deze kabinetsperiode (2025 t/m 2028) via kasschuiven met per saldo 4,7 miljard euro te verlagen ten opzichte van het in de Startnota afgesproken uitgavenniveau?

Antwoord op vraag 279

Zie vraag 275.

Vraag 280

Waarop is de exacte hoogte van de uiteenlopende bedragen gebaseerd die zijn ingeboekt voor aanvullende onderuitputting in de jaren 2025 tot en met 2028? Kunt u van deze bedragen en de verschillen een inhoudelijke onderbouwing geven?

Antwoord op vraag 280

Het kabinet verwacht de komende jaren dat meer middelen niet tot besteding zullen komen. Daarom is in 2025 t/m 2028 aanvullende onderuitputting ingeboekt. Bij de Miljoenennota 2026 wordt het bedrag voor 2025 opnieuw bezien. Bij de Voorjaarsnota 2026 wordt bezien of de aanvullende onderuitputting voor 2026 t/m 2028 nog actueel is.

Vraag 281

Kunt u uiteen zetten waarom u op pagina 55 van de Voorjaarsnota schrijft dat het inboeken van aanvullende onderuitputting niet de voorkeur heeft? Waarom is het in de Voorjaarsnota dan op grote schaal en voor vier verschillende begrotingsjaren toegepast?

Antwoord op vraag 281

Het inboeken van aanvullende onderuitputting past niet bij het uitgangspunt om realistisch te ramen. Het heeft de voorkeur om budgetten met kasschuiven op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting op departementale begrotingen in te boeken.

Het kabinet heeft dan ook ingezet op realistisch ramen en zodoende per saldo 2,0 miljard euro uit 2025 en 7,1 miljard euro uit 2026 naar latere jaren geschoven. Tegelijkertijd houdt het kabinet er rekening mee dat meer middelen in het geplande jaar niet tot besteding zullen komen. Om de begroting op totaalniveau meer realistisch te maken is besloten om aanvullende onderuitputting in te boeken.

Vraag 282

Kunt u per ministerie aangeven welke kasschuiven in 2025 zijn toegepast, op welke begrotingsartikelen en met welke bedragen? Wat zijn de implicaties hiervan voor de beleidsuitvoering in 2025?

Antwoord op vraag 282

De kasschuiven en bijbehorende implicaties voor de beleidsuitvoering worden per begroting toegelicht in bijlage 2 verticale toelichting. Daarnaast zijn uitgebreide toelichtingen van de kasschuiven te vinden in de 1e suppletoire begrotingen van de departementen.

Vraag 283

Vraag 283

Waarom acht u het ‘beter om onderuitputting met concrete maatregelen in de begroting te zetten’? Is dat ook gebeurd in de Voorjaarsnota? Zo ja, voor welke budgetten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 283

Het inboeken van aanvullende onderuitputting past niet bij het uitgangspunt om realistisch te ramen op departementaal begrotingsniveau. Het heeft de voorkeur om budgetten met kasschuiven op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting op departementale begrotingen in te boeken.

Het kabinet heeft dan ook ingezet op realistisch ramen en zodoende per saldo 2,0 miljard euro uit 2025 en 7,1 miljard euro uit 2026 naar latere jaren geschoven. Daarnaast zijn op verschillende begrotingen ramingsbijstellingen gedaan. De Verticale Toelichting (bijlage 2) geeft een overzicht per departement weer.

Vraag 284

Hoe groot acht u het risico dat kasschuiven naar achteren, die in 2005 en 2026 per saldo resulteren in het verlagen van de uitgaven met ruim 9 miljard euro, de kans op aanvullende onderuitputting ook verkleinen?

Antwoord op vraag 284

Door middel van kasschuiven worden begrotingen in een meer realistisch ritme geplaatst en wordt de (kans op) onderuitputting verkleind.

In de Voorjaarsnota is per saldo 2 miljard euro uit 2025 en 7,1 miljard euro uit 2026 naar latere jaren geschoven. Mogelijk worden bij Miljoenennota 2026 nog aanvullende kasschuiven verwerkt. Bij de Miljoenennota 2026 zal de aanvullende onderuitputting voor 2025 dan ook opnieuw worden bezien. Voor 2026 en latere jaren wordt bij de Voorjaarsnota 2026 bezien of de verwachting van aanvullende onderuitputting nog actueel is. Indien dit niet het geval is, wordt gekeken naar het inhouden van de prijsbijstelling tranche 2026 als alternatieve invulling.

Vraag 285

Kunnen de tegenvallers bij de contributiestijgingen toegelicht worden? Zijn het endogene ontwikkelingen? Zijn het beleidsbeslissingen?

Antwoord op vraag 285

De verplichte contributies aan onder andere de NAVO, OESO, VN, OVSE en OPCW zijn structureel gestegen. Dit zijn besluiten die in gezamenlijkheid/meerderheid worden genomen. Daarnaast neemt de Nederlandse bijdrage aan de Raad van Europa onder andere toe door het wegvallen van de contributie van Rusland. Een deel van de stijging van de Nederlandse bijdrage aan de Raad van Europa (0,5 miljoen euro) is financiering van nieuwe prioriteiten voortkomend uit de Raad van Europa-top van Reykjavik.

Vraag 286

Waarom is in deze Voorjaarsnota gekozen voor het inboeken van aanvullende onderuitputting en in het verleden voor taakstellende onderuitputting? Ziet u daar verschil in?

Antwoord op vraag 286

Aanvullende en taakstellende onderuitputting zijn inhoudelijk hetzelfde. Het betreft onderuitputting die verwacht wordt bovenop de reguliere in=uittaakstelling.

Vraag 287

Er is een kasschuif HVP van 1,4 miljard euro, omdat de verwachting is dat Nederland dat geld pas in 2026 ontvangt, waarop is dat gebaseerd?

Antwoord op vraag 287

Deze kasschuif is gemaakt omdat de indiening van het derde betaalverzoek, initieel gepland voor het tweede kwartaal van 2025, is verplaatst naar de tweede helft van 2025. Omdat de beoordelingsperiode meerdere maanden in beslag neemt, ontvangt Nederland, indien het betaalverzoek wordt goedgekeurd, de middelen ervoor niet langer in 2025, maar in 2026. De latere indiening van het derde betaalverzoek leidt tot een kasschuif op de ontvangsten van de Rijksbegroting met een omvang van 1,4 miljard euro van 2025 naar 2026. De verplaatsing van het betaalverzoek was nodig vanwege het inmiddels afgeronde wijzigingsverzoek en het feit dat enkele wetgevingstrajecten uit het derde betaalverzoek nog niet afgerond zijn. Het gaat hierbij specifiek om de (parlementaire) wetgevingstrajecten voor de Wet Versterking regie op de volkshuisvesting, de Energiewet, en de Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar).

Vraag 288

Kunt u de Kamer het ambtelijk rapport met beleidsopties voor negatief beoordeelde fiscale regelingen tijdig voor het debat over de Voorjaarsnota doen toekomen?

Antwoord op vraag 288

Zie het antwoord op vraag 95.

Vraag 289

Wat wordt bedoeld met de begrotingskoersproblematiek en de aanpassing in relatie tot de kabinetten van de gouverneurs van Sint-Maarten en Aruba?

Antwoord op vraag 289

In de begrotingsregels is opgenomen dat de wisselkoersrisico’s op de begroting van Koninkrijksrelaties generaal worden gedekt.

Vraag 290

Waaraan worden de verdragsmiddelen Suriname besteed? Waar wordt in 2025 al het geld aan besteed, want er vindt ook een kasschuif van 2026 en 2027 naar 2025 plaats?

Antwoord op vraag 290

De verdragsmiddelen Suriname zijn financiële middelen die voortkomen uit het verdrag tussen Suriname en Nederland dat getekend werd bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Deze middelen worden naar verwachting in 2025 ingezet voor diverse projecten ter bevordering van de sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname, waaronder bijvoorbeeld de bijdrage aan een Productie Krediet Fonds (PKF) en bijdragen voor de gezondheidszorg.

Vraag 291

Om wat voor meevallers gaat het bij de structurele ramingsbijstelling van circa 48 miljoen euro ter dekking van de begrotingsproblematiek?

Antwoord op vraag 291

Dit betreft het saldo van verschillende ramingsbijstellingen op de begroting van Justitie en Veiligheid waar de afgelopen jaren sprake van meevallers was. De grootste ramingsbijstellingen vinden plaats op de middelen voor intra- en extramurale sanctie uitvoering (7,3 miljoen euro), slachtofferzorg (6,9 miljoen euro), overige opdrachten bij opsporing en vervolging (6,1 miljoen euro), jeugdbescherming en jeugdsancties (5,1 miljoen euro) en het Schadefonds Geweldmisdrijven (4,9 miljoen euro).

Vraag 292

Op meerder plekken in de Voorjaarsnota wordt het eigen vermogen van instanties (o.a. DJI en Justis, maar ook NVWA (pagina 141) afgeroomd, kan een totaaloverzicht van alle reserves en eigen vermogen van instanties, agentschappen en ZBO’s worden gegeven? In hoeverre zijn al deze reserves en eigen vermogen nodig?

Antwoord op vraag 292

Het eigen vermogen van agentschappen in 2024 was 633 miljoen euro. Voor zbo’s is de data over het eigen vermogen en de reserves in 2024 nog niet beschikbaar, omdat nog niet alle zbo’s het jaarverslag over 2024 hebben afgerond. De dataset voor zbo’s over het eigen vermogen in 2023 is wel bekend, voor zover ministeries deze gegevens over hun zbo’s hebben aangeleverd. Deze openbare dataset is te vinden op Rijksfinanciën.nl onder ‘open data’  en ‘zbo’s in beeld’. Uit deze gegevens blijkt dat de som van eigen vermogens en reserves van de zbo’s (op basis van 2023) afgerond 647 miljoen euro bedraagt.

De Regeling Agentschappen staat toe dat agentschappen maximaal 5% van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar mogen aanhouden als eigen vermogen (reserves). Dit dient bijvoorbeeld om doelmatiger te kunnen werken, om financiële klappen in de bedrijfsvoering op te vangen en als buffer omdat een exacte sturing op een financieel resultaat van 0 euro in de praktijk lastig is. Het aanhouden van eigen vermogen staat op gespannen voet met het idee van integrale besluitvorming en een efficiënte allocatie. Daarom is dit beperkt toegestaan. M.a.w.: het kabinet is terughoudend met het aanhouden van afgezonderde potten geld.

De argumenten voor het aanhouden van een eigen vermogen bij zbo’s zijn hetzelfde als voor agentschappen. Daarnaast hebben zbo’s vaak ook eigen rechtspersoonlijkheid (meer risico) wat de noodzaak voor een eigen vermogen groter maakt. Verder stelt de kaderwet zbo’s dat zbo’s verplicht een egalisatiereserve moeten aanhouden, maar verbindt daar geen maximum aan.

Tabel 59 Overzicht eigen vermogen agentschappen 2024
Agentschap Eigen vermogen 2024 (x1000)
DPC 6.413
DHC 3.458
FMH 3.363
Logius 17.880
RVB 61.732
RVIG 16.934
SSC-ICT 10.299
O&P Rijk 12.009
RODI ‒ 3.248
RBL 2.828
Paresto 5.362
RDI 7.121
DICTU 24.881
NEA 1.790
RVO 62.969
KNMI 5.146
RWS 63.619
CJIB 30.862
DJI 172.111
IND ‒ 58
Justis 10.665
NFI 3.138
Justid 2.426
JIO 3.318
NVWA 39.440
DUO 6.821
NA 457
aCBG 2.222
CIBG 15.583
RIVM 43.742

Vraag 293

Waarom wordt er door u en de fractievoorzitters van de coalitiepartijen besloten waar de extra middelen als gevolg van de koppeling van het totale ODA-budget aan het Bruto Nationaal Inkomen aan worden besteed?

Antwoord op vraag 293

Het kabinet heeft bij voorjaarsbesluitvorming besloten over de koppeling van het ODA-budget aan het bni en dit is verwerkt in de Voorjaarsnota en de onderliggende suppletoire begroting voor BHO.

Vraag 294

Waarom wordt er gekozen voor een post IDA dat wel onder ODA-budget valt maar op de begroting van het ministerie van Financiën staat? Waarom wordt de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp bij deze keuze niet betrokken?

Antwoord op vraag 294

Het kabinet heeft gekozen om additioneel budget beschikbaar te maken voor IDA. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp is betrokken bij dit besluit vanuit haar coördinerende rol als bewindspersoon op ODA. Met het additionele budget voor IDA blijft het Nederlandse stemaandeel op peil en kan Nederland via de Wereldbank beleidsprioriteiten en -belangen bevorderen.

Vraag 295

Hoe wordt invulling gegeven aan het amendement dat voorziet in extra plekken in licht beveiligde inrichtingen, en in welke regio’s worden deze gerealiseerd?

Antwoord op vraag 295

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft recent in een brief aan uw Kamer35 aangegeven dat zij het Rijksvastgoedbedrijf gevraagd heeft te verkennen of er in de penitentiaire inrichting (PI) Zuid-Oost (locatie Ter Peel) 60 extra (tijdelijke) plekken met een lager beveiligingsniveau gerealiseerd kunnen worden. Ook wordt de mogelijkheid tot 27 extra licht beveiligde plekken verkend bij PI Haaglanden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer binnenkort informeren in de vierde voortgangsrapportage Capaciteit Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).

Vraag 296

Wat is het doel van het extra beschikbare budget voor politie en veiligheidsketen, en hoe wordt dit vertaald naar zichtbare verbeteringen in de wijk?

Antwoord op vraag 296

In de Nota van Wijziging die op 14 november jl. door de minister van Justitie en Veiligheid36met uw Kamer is gedeeld wordt de invulling van de middelen voor de politie en veiligheidsketen toegelicht. Hij heeft in de Kamerbrief over de investeringen in de politie en (strafrecht)ketenpartners en juridische borging van de neutrale uitstaling van boa’s37 toegelicht hoe deze investeringen bijdragen aan de slagkracht van de politie, onder andere in de wijk.

Vraag 297

De prijsbijstelling tranche 2025 wordt overgemaakt naar de Staten Generaal, is dit de volledige 100%? Zo ja, waarom is dit anders dan bij vele andere begrotingen waar maar 50% van de prijsbijstelling beschikbaar wordt gesteld? Kan er een totaaloverzicht van de loon- prijsbijstelling worden gegeven, waar die 50% is en waar 100% en wat de reden van het verschil is?

Antwoord op vraag 297

De Staten-Generaal heeft de volledige 100% van de prijsbijstelling gekregen. Het kabinet heeft besloten om 50% van de prijsbijstelling bij alle departementale begrotingen in te houden ter dekking van Rijksbrede problematiek. De begroting van de Staten-Generaal heeft echter een aparte wettelijke status. Op grond van art. 4.5 van de comptabiliteitswet worden de begrotingsramingen van de Staten-Generaal overgenomen, tenzij een evident zwaarwegende reden zich hiertegen verzet. In de ramingen van de Staten-Generaal was rekening gehouden met een volledige prijsbijstelling.

Vraag 298

Vraag 298

Wat wordt bedoeld met de begrotingskoersproblematiek en de aanpassing in relatie tot de kabinetten van de gouverneurs van Sint-Maarten en Aruba?

Antwoord op vraag 298

De Kabinetten hebben te maken met een wisselkoers- en begrotingskoers. De begrotingskoers is een valutakoers die door het Ministerie van Financiën bij het opstellen van de begrotingen is vastgesteld en waarop de begrotingen van de Kabinetten zijn gebaseerd. Gedurende het jaar is er sprake van een daadwerkelijke wisselkoers tussen euro’s en guldens/florijnen (afhankelijk van het eiland) die afwijkt van de geraamde valutakoers zoals gehanteerd bij de begroting.  De wisselkoers valt dit keer nadelig uit voor de Kabinetten, waardoor een afwijking is ontstaan tussen het begrote budget en de middelen. De Kabinetten zijn hiervoor gecompenseerd.

Vraag 299

Hoe verantwoordt u de verhouding tussen de miljardensteun aan Oekraïne en de zeer beperkte steun aan burgers in Palestina die lijden onder de genocide uitgevoerd door Israël?

Antwoord op vraag 299

Het kabinet is in het regeerprogramma overeengekomen Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel onverminderd te blijven steunen, in tijden van oorlog, herstel en wederopbouw, voor zolang als nodig. De Russische invasie van Oekraine duurt onverminderd voort. Het is van belang Oekraine in deze  fase te blijven steunen en de druk op Rusland zo hoog mogelijk te houden, om ervoor te zorgen dat Oekraine zo sterk mogelijk staat in de onderhandelingen over een staakt-het-vuren. In het conflict tussen Israel en Hamas blijft Nederland Israel met klem oproepen tot een staakt-het-vuren, naleving van het internationaal recht, het onmiddellijk en onvoorwaardelijk opheffen van de humanitaire blokkade en het verlenen van ongehinderde, veilige toegang van humanitaire hulp tot alle burgers in Gaza. Bovenop onze ongeoormerkte bijdragen voor humanitaire hulp wereldwijd heeft Nederland, sinds 7 oktober 2023, reeds 82 miljoen euro vrijgemaakt voor humanitaire hulp in context van de Gaza-crisis. Daarnaast is, van de reservering van 20 miljoen euro voor de wederopbouw van Gaza, recent 10 miljoen euro vrijgemaakt voor herstel van watervoorzieningen. De ruimte voor activiteiten op gebied van wederopbouw in Gaza is momenteel zeer beperkt gezien het aanhoudende oorlogsgeweld, de extreme humanitaire crisis en de Israëlische blokkade van vrije, ongehinderde hulpverlening.

Vraag 300

Waarom wordt er gekozen voor een structurele bezuiniging op de UNWRA die essentieel is voor het bieden van hulp aan Palestijnse vluchtelingen?

Antwoord op vraag 300

Toekomstige steun aan UNRWA is middels het aangenomen amendement (36 600 XVII, nr. 49) op de BHO-begroting door de Tweede Kamer vastgesteld.

Vraag 301

In hoeverre is er bij het budget «school en omgeving» sprake van een structurele onderuitputting (nu is een meevaller van 53,9 miljoen)?

Antwoord op vraag 301

Voor de nieuwe regeling 2025 ‒ 2028 wordt geen onderuitputting verwacht. Zoals toegezegd ontvangt de Tweede Kamer voor de zomer een brief over hoeveel kinderen gebruik gaan maken van de regeling School en Omgeving 2025 ‒ 2028 en hoeveel hiervoor worden afgewezen. De meevaller van 53,9 miljoen euro in 2025 wordt veroorzaakt door minder aanvragen op de vorige regeling in 2023 voor de subsidieregeling School en Omgeving 2023-2025. Toen scholen aanvraag voor deze subsidie moesten doen, was nog niet duidelijk of en hoe School en Omgeving structureel zou worden gemaakt. Door het tijdelijke karakter van de subsidie zijn scholen terughoudend geweest met aanvragen. Door het meerjarige karakter van de subsidie, is er ook in 2025 onderuitputting.

Vraag 302

Waarom zitten er in de VJN intensiveringen zoals de «basisvaardigheden mbo» en «niet afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden»? Waarom wordt dit niet in de reguliere begroting van 2026 verwerkt?  Wat was het exacte advies van de landsadvocaat? Welke communicatie heeft hierover eerder met de Kamer plaatsgevonden?

Antwoord op vraag 302

Conform de begrotingsregels vindt tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar besluitvorming plaats over aanpassing van de begroting in het lopende jaar en latere jaren. Deze besluiten, zowel mee- en tegenvallers als in- en extensiveringen, worden daarna meerjarig verwerkt in de Voorjaarsnota en de suppletoire begrotingen van de departementen.

De intensivering in basisvaardigheden in het mbo start daarbij al in 2025. Daarom is deze intensivering incidenteel voor de jaren 2025 tot en met 2027 in de eerste suppletoire begroting 2025 verwerkt. Het is belangrijk dat deze intensivering zo spoedig mogelijk in de begroting over 2025 van de mbo-instellingen verwerkt wordt voor inzet van docenten voor het nieuwe studiejaar 2025/2026. De verwerking van deze intensivering in de OCW-begroting 2026 zou dus te laat zijn het studiejaar 2025/2026.

De intensivering en de dekking van de Reisvoorziening Buitenland Studerenden (RBS) was onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming. Het advies van de landsadvocaat is medio februari ontvangen. De Kamer is vervolgens hierover via de voorjaarsnota en in de eerste suppletoire begroting 2025 van OCW geïnformeerd. De minister van OCW heeft hiermee zo snel mogelijk de financiële gevolgen van deze maatregel aan het parlement willen voorleggen.

De landsadvocaat heeft de risico’s van het afschaffen van de RBS in relatie tot het EU-recht onderzocht. De risico’s op strijdigheid met het EU-recht zijn beschreven en aan de hand van een kleur geclassificeerd. De landsadvocaat heeft voor één groep studenten die in een land binnen de EU studeren de risicoweging ‘rood’ gegeven en voor twee groepen die in een land binnen de EU studeren de risicoweging ‘oranje’. De minister van OCW heeft samenvattend geconcludeerd dat er een aanmerkelijk risico bestaat dat het afschaffen van de RBS voor studenten die in een land binnen de EU studeren in strijd is met het EU-recht, in het bijzonder met het vrij verkeer van personen. Het kabinet ziet dan ook een aanmerkelijke kans dat de maatregel, indien ingevoerd, zou moeten worden teruggedraaid als gevolg van juridische procedures.

Het EU-recht verzet zich niet tegen het afschaffen van de RBS voor studenten die in een land buiten de EU studeren. De landsadvocaat classificeert dat dan ook als ‘groen’. Het gaat dan om een aanzienlijk kleinere groep studenten. Het afschaffen van RBS voor deze groep zou leiden tot een ongelijke situatie tussen studenten die binnen en buiten de EU studeren. Het introduceren van een nieuw onderscheid zou het studiefinancieringsstelsel ook ingewikkelder maken. De minister van OCW heeft daarom besloten om de RBS in zijn geheel niet af te schaffen.

Vraag 303

Welke concrete uitgaven vallen onder de intensiveringen op het terrein van cultuur en wetenschap, die vanaf 2025 oplopen tot 916 miljoen euro in 2030, en hoe worden deze middelen verdeeld over de verschillende beleidsterreinen binnen cultuur en wetenschap?

Antwoord op vraag 303

De uitgaven die vallen onder de 916 miljoen worden per post toegelicht op pagina 103 van de Voorjaarsnota. Het merendeel van de uitgaven, 745 miljoen euro in 2030, volgt uit het amendement Bontenbal (Kamerstuk 36600-VIII, nr. 141). Intensiveringen uit dit amendement betreffen bijvoorbeeld het terugdraaien van de langstudeermaatregel (282 miljoen euro), het behoud van de Maatschappelijke diensttijd (130 miljoen euro), het verlagen van de korting op internationale studenten (125 miljoen euro) en het schrappen van de bezuiniging op de Functiemix Randstad (75 miljoen euro). Naast de uitgaven uit het amendement Bontenbal, zijn er ook uitgaven bij DUO om ICT-achterstanden weg te werken (10,9 miljoen euro), te voldoen aan nieuwe Rijksbrede wet- en regelgeving (6,5 miljoen euro) en om de gestegen kosten op het apparaat te compenseren (1,4 miljoen euro). Ook gaat het om uitgaven voor de bekostiging en studiefinanciering van de extra (EER-)studenten die worden geworven met het Nationaal versterkingsplan microchip-talent (27 miljoen euro). Ten slotte bevat de Voorjaarsnota een tweetal intensiveringen op cultuur: IV-beheer bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) (structureel 1,7 miljoen) en aanvulling van het Museaal Aankoopfonds (MAF) (incidenteel 6 miljoen).

Vraag 304

Welk deel van de intensiveringen op cultuur zoals opgenomen in de Voorjaarsnota is bestemd voor nieuwe of onafhankelijke culturele initiatieven? En op welke wijze wordt geborgd dat de middelen niet onevenredig terechtkomen bij reeds gevestigde instellingen?

Antwoord op vraag 304

De Voorjaarsnota bevat een tweetal intensiveringen op cultuur: IV-beheer bij de RCE en aanvulling van het Museaal Aankoopfonds (MAF). Deze intensiveringen zijn niet specifiek bestemd voor nieuwe of onafhankelijke culturele initiatieven.

Vraag 305

Kunt u aangeven op welke wijze de aanpak van stagediscriminatie verschilt tussen hogescholen en universiteiten?

Antwoord op vraag 305

De landelijke aanpak van het tegengaan van stagediscriminatie voor hogescholen en universiteiten is identiek. Het werkprogramma maakt geen onderscheid wat betreft activiteiten, omdat het vraagstuk van stagediscriminatie voor beiden overeenkomstig is. Wel heeft de Vereniging Hogescholen (VH) een aanvullend manifest ontwikkeld met VNO-NCW op het gebied van stages, waaronder stagediscriminatie.

Vraag 306

Hoe gaat de uitvoering van het stagediscriminatiemanifest en de daaraan gekoppelde werkgroep geëvalueerd worden?

Antwoord op vraag 306

De uitvoering van het stagediscriminatiemanifest is gekoppeld aan het werkprogramma van het Expertisecentrum Diversiteitsbeleid (ECHO). In de landelijke werkgroep tegen stagediscriminatie, die vier keer per jaar plaatsvindt, vindt de tussentijdse evaluatie plaats. Tijdens deze overleggen geven alle partners aan welke stappen zijn gezet tegen stagediscriminatie en worden knelpunten besproken. Het werkprogramma biedt bovendien concrete activiteiten die na afloop van het werkprogramma getoetst zullen worden. Daarbij vindt er uiteraard een financiële verantwoording van de subsidie plaats na afloop van het werkprogramma.

Vraag 307

Wat zijn de vervolgstappen omtrent de aanpak van stagediscriminatie na afloop van de stagediscriminatiewerkgroep in 2026?

Antwoord op vraag 307

Op de vervolgstappen kan het kabinet nog niet vooruitlopen. Het kabinet zal dit bepalen op basis van de behaalde resultaten van de aanpakken tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs en die van het mbo.

Vraag 308

Vindt u het belangrijk dat de aanpak van stagediscriminatie geborgd blijft bij universiteiten en hogescholen en dat hier middelen voor beschikbaar moeten blijven zijn?

Antwoord op vraag 308

Aandacht voor stagediscriminatie vindt het kabinet zeer belangrijk. De borging van de aanpak is met name aan de betrokken partijen zelf. Zoals ook bij het antwoord op vraag 307 is aangegeven, wil het kabinet nog niet vooruitlopen op de verdere vervolgstappen van de aanpak, zo ook op de financiering hiervan.

Vraag 309

Ziet de minister de aanpak van stagediscriminatie door onderwijsinstellingen als een onderdeel van de zorgplicht voor sociale veiligheid?

Antwoord op vraag 309

Het kabinet wil een zorgplicht voor veiligheid van studenten opnemen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Discriminatie is zeker een thema bij de zorgplicht veiligheid. Hoe deze zorgplicht er precies uit komt te zien, wordt op dit moment nog uitgewerkt. Daarbij wordt ook gekeken naar stagediscriminatie en hoe de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van werkgevers om stagediscriminatie tegen te gaan. Het kabinet zal, zoals toegezegd, in het najaar komen met een concept van het wetsvoorstel voor openbare internetconsultatie.

Vraag 310

Hoe wordt ervoor gezorgd dat de korting van 50 miljoen euro op de NPO niet ten koste gaat van de beschikbaarheid van informatie en cultuur voor brede lagen van de bevolking?

Antwoord op vraag 310

Het amendement van Bontenbal c.s. verzoekt de regering om de rijksmediabijdrage voor de landelijke publieke omroep te verlagen met 50 miljoen euro om een deel van de bezuinigingen op onderwijs terug te draaien. Tegelijkertijd verzoekt het amendement om de landelijke publieke omroep meer ruimte te geven om (online) reclameopbrengsten te generen waarmee de korting van 50 miljoen euro opgevangen kan worden. Er is een impactanalyse aangekondigd om inzicht te krijgen in de gevolgen van het vergroten van de reclameruimte bij de landelijke publieke omroep voor private mediapartijen. Mede op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse wordt een besluit genomen over de toekomstige rol van reclame bij het financieren van de landelijke publieke omroep. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer van 2025 geïnformeerd.

Vraag 311

Waarom is er besloten om alleen het volume-effect van de koppeling van het totale ODA-budget aan het Bruto Nationaal Inkomen (330 miljoen euro) volledig te gebruiken voor het ODA-budget?  Waarom wordt er in de suppletoire begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gecommuniceerd over een bedrag van 768 miljoen euro wat ook het prijseffect meeneemt?

Antwoord op vraag 311

Het ODA-budget is in 2026 t/m 2030 bijgesteld met cumulatief 768 miljoen euro als gevolg van de bni-koppeling. De koppeling ziet zowel op prijsontwikkeling als volumeontwikkeling van het bruto nationaal inkomen (bni), en is gebaseerd op de bni-ontwikkeling tussen MEV'25 en CEP'25. De gehele bni-koppeling is inzetbaar voor ODA-uitgaven. In 2030 is het ODA-budget bijgesteld met afgerond 330 miljoen euro, bestaande uit 110 voor het volumecomponent en 219 voor het prijscomponent.

Vraag 312

Kan in een overzicht worden aangegeven hoeveel het totale ODA-budget zou stijgen in de jaren 2026 t/m 2030 wanneer volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal Inkomen? Hoeveel zou het totale ODA-budget stijgen wanneer zou worden gekoppeld aan 0,44%? Kan dit worden aangevuld in de tabel zoals op pagina 110 van de beslisnota?

Antwoord op vraag 312

Bij de beantwoording van deze vraag wordt er vanuit gegaan dat met koppeling aan 0,44% wordt gedoeld op de koppeling zoals die nu is opgenomen in de Voorjaarsnota 2025, waarbij het ODA-budget is gekoppeld aan de ontwikkeling van het bni. Met deze koppeling blijft de ODA-prestatie namelijk langjarig stabiel op 0,44% van het bni. De bovenstaande regel laat de bijbehorende bijstelling zien, waarmee het ODA-budget nu is bijgesteld (gebaseerd op de economische groei tussen CEP'25 en MEV'25). De 0,7% verwijst naar de systematiek van voorgaande kabinetten, waarbij er een koppeling was op basis van de streefwaarde van de Verenigde Naties: 0,7% van het bni. Ombuigingen werden van het ODA-budget afgehaald en intensiveringen toegevoegd. Hierdoor heeft de ODA-prestatie sinds 2013 afgeweken van de 0,7%. De tweede regel laat de bijstelling zien waarmee het ODA-budget zou stijgen, indien er bijgesteld zou zijn a.d.h.v. deze koppeling (CEP'25 t.o.v. MEV'25). Het kabinet heeft ervoor gekozen om het ODA-budget niet te actualiseren n.a.v. de MEV’25. Indien deze actualisatie zou zijn verwerkt op basis van de werkwijze zoals in regel 2, zou het ODA-budget uitkomen zoals getoond in regel 3 (CEP'25 t.o.v. CEP'25).

Tabel 60 Bijstellingen ODA-budget (in miljoenen euro's)
2025 2026 2027 2028 2029 2030
Bijstelling VJN 2025 CEP'25 t.o.v. MEV'25 114 82 114 130 329
Bijstelling o.b.v. 0,7%, CEP'25 t.o.v. MEV'25 113 134 189 208 541
Bijstelling o.b.v. 0,7%, CEP'25 t.o.v. CEP'25 469 498 553 572 905

Vraag 313

Waarom wordt er gekozen voor een nieuwe systematiek van koppelen wat het ODA-budget alleen maar minder transparant maakt?

Antwoord op vraag 313

Het kabinet heeft besloten om het ODA-budget te koppelen aan de ontwikkeling van het bruto nationaal inkomen (bni), in lijn met het verzoek uit de Kamer. Daarnaast vormen solide en stabiele overheidsfinanciën een randvoorwaarde voor dit kabinet, en maakt het gerichte keuzes. Met de koppeling blijft de verhouding tussen het bni en het ODA-budget langjarig op peil en stuurt het kabinet op een langjarig gelijkblijvende ODA-prestatie.

Vraag 314

Waarom is er besloten om alleen het volume-effect van de koppeling van het totale ODA-budget aan het Bruto Nationaal Inkomen (330 miljoen euro) volledig te gebruiken voor het ODA-budget? Waarom wordt er in de suppletoire begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gecommuniceerd over een bedrag van 768 miljoen euro wat ook het prijseffect meeneemt?

Antwoord op vraag 314

Zie antwoord op vraag 311.

Vraag 315

Kan een volledig overzicht gegeven worden van de voorstellen voor koopkracht maatregelen in Caribisch Nederland (zowel bij SZW als eventueel bij andere ministeries, als algemeen), waar het gaat om energie, drinkwater, internet, etc.? Hoe was in 2023 en 2024 de ondersteuning op deze terreinen (hoeveel en voor welke onderwerpen)?

Antwoord op vraag 315

Van de in 2025 genomen maatregelen zijn de aanvullende subsidies op elektra, drinkwater en telecom, alsmede de energietoelage voor minimahuishoudens ook in 2023 en/of 2024 verstrekt. Deze maatregelen zijn additioneel aan de structurele subsidies die het Rijk verstrekt ten behoeve van de betaalbaarheid van elektra, drinkwater en telecom in Caribisch Nederland. Daarbij wordt opgemerkt dat het budget voor elektra in 2023 hoger was als onderdeel van het prijsplafond dat op dat moment van kracht was. De aanvullende maatregelen in 2024 waren onderdeel van een groter pakket aan koopkrachtmaatregelen (waaronder het verhogen van het minimumloon, de minimumuitkeringen en kinderbijslag), in lijn met het advies van de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland.

Tabel 61 Koopkrachtmaatregelen Caribisch Nederland
Bedragen in miljoenen 2023 2024 2025 2026 2027 Struc.
Energietoelage minimahuishoudens 7 4,5 4 4 0 0
Aanvullende telecomsubsidie 0 1,3 2,5 2,5 0 0
Aanvullende subsidie drinkwater 0 1,2 1,5 1,5 0 0
Aanvullende subsidie elektra 12,6 7,8 1 1 0 0

Vraag 316

Wat betekenen de voorgestelde maatregelen voor de koopkracht op de BES-eilanden, graag uitgesplitst voor verschillende groepen?

Antwoord op vraag 316

Het is niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling voor huishoudens in Caribisch Nederland te berekenen, omdat een raming van lonen en prijzen voor Caribisch Nederland ontbreekt. Op 21 mei jl. heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brief gestuurd met een toelichting op de voorgestelde maatregelen voor Caribisch Nederland. 

Eén van de maatregelen betreft het verlengen van de energietoeslag van 1.300 dollar per jaar in 2025 en 2026. Voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloonniveau zorgt dat in 2025 voor een inkomenseffect van 6,0% op Bonaire en Sint Eustatius, op Saba is dat 6,1%.

In Caribisch Nederland verlagen subsidies voor telecomaansluitingen, drinkwater en elektra de kosten voor huishoudens. In 2023 en 2024 zijn hier aanvullende subsidies aan toegevoegd. De aanvullende subsidie van 15 dollar per maand voor internet is verlengd in 2025 en 2026. Voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloonniveau zorgt dat in 2025 voor een inkomenseffect van 0,8% op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De aanvullende subsidie voor elektra wordt met 10 dollar per maand verhoogd in de tweede helft van 2025 en met 5 dollar per maand in 2026. De tarieven voor inwoners worden hierdoor deels verlaagd.  Voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloonniveau zorgt dat in 2025 (hele jaar) voor een inkomenseffect van 0,3% op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In 2024 is het drinkwatertarief met 6 dollar per maand verlaagd. Deze maatregel wordt verlengd in de tweede helft van 2025 en in 2026, naar hetzelfde niveau als 2024. Daarmee zorgt dit voor een alleenstaande met een inkomen op minimumloonniveau voor een inkomenseffect van 0,2% in 2025 (hele jaar) voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Vraag 317

Worden de middelen van de Aanvullende Post voor de ontsluiting van nieuwe woningen uit het HLA (2,5 miljard euro) nu overgeheveld naar de IenW-begroting of naar de begroting van het Mobiliteitsfonds?

Antwoord op vraag 317

De middelen worden overgeheveld naar het Mobiliteitsfonds.

Vraag 318

Waarom komt van de aan de begroting van het Mobiliteitsfonds toegevoegde WoMo II middelen (de 2,5 miljard euro HLA-middelen voor de ontsluiting van nieuwe woningen) na toepassing van de kasschuif WoMo II middelen slechts 275 miljoen euro in de huidige kabinetsperiode (2025-2028) tot besteding?

Antwoord op vraag 318

Het kabinet vindt het belangrijk om blijvend te werken aan een realistische begroting, in lijn met het advies van de expertgroep realistisch ramen. Dit voorjaar heeft het kabinet daarom kritisch gekeken naar het kasritme van de 2,5 miljard euro voor de ontsluiting van nieuwe woningen.

Momenteel is het kabinet nog in gesprek met lokale overheden over de besteding van de 2,5 miljard euro. Het streven is om dit najaar bij de BO MIRT’s concrete afspraken te maken over de besteding van de 2,5 miljard euro. De ervaringen met de 7,5 miljard euro worden betrokken bij deze afspraken. Een van die ervaringen laat zien dat gemeenten enkele jaren voorbereiding nodig hebben voordat daadwerkelijk met de start van een project kan worden begonnen. Het grootste deel van de kasuitgaven vindt pas vanaf dat moment plaats. Besteding van een groot deel van de middelen voor 2029 lijkt daarmee niet realistisch. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de krappe arbeidsmarkt en beperkingen in de vergunningverlening (o.a. door beperkte stikstofruimte) waardoor investeringen later starten. Op basis van de gemaakte afspraken met de regio tijdens het BOL en BO MIRT dit jaar, wordt in voorjaar 2026 bezien of het ritme nog realistisch is of aanpassingen behoeft.

Vraag 319

Waarom is er bij de aanpassing van de brede weersvoorziening niet meer rekening gehouden met de Europese voorwaarden, waardoor er nu 12 miljoen moet worden bijgeplust?

Antwoord op vraag 319

Het is onzeker of de huidige regeling geheel in lijn is met de EU-verordening. De aanvullende middelen zijn gereserveerd voor een mogelijk benodigde beleidsbijstelling waar aanvullende nationale financiering voor nodig is. Uitsluitsel of deze wijziging nodig is, wordt dit najaar verwacht.

Vraag 320

Welke concrete plannen zijn er om nieuwe woningbouwlocaties sneller te ontsluiten, en hoe wordt daarbij gestuurd op realistische uitvoerbaarheid?

Antwoord op vraag 320

Het is belangrijk om niet alleen te investeren in woningbouw zelf, maar ook in de bereikbaarheid en ontsluiting daarvan. Daarom heeft het kabinet (in het HLA) 2,5 miljard euro vrijgemaakt voor concrete infra-maatregelen t.b.v. nieuwe woningen in het hele land: zowel voor de grootschalige woningbouwlocaties als voor woningbouwlocaties daarbuiten. Het kabinet heeft gemeenten gevraagd om hiervoor concrete voorstellen in te dienen, de doelstelling is om hierover in het najaar (bij het Bestuurlijk Overleg MIRT in november) afspraken te maken. Het ministerie van VRO trekt hierbij nauw samen op met het ministerie van IenW. De middelen maken onderdeel uit van het Mobiliteitsfonds.

Vraag 321

Welke stappen worden er ondernomen om de bereikbaarheid van Groningen Airport Eelde te verbeteren, en wat is de beoogde impact hiervan op de regionale economie?

Antwoord op vraag 321

Om de bereikbaarheid van Groningen Airport Eelde te verbeteren levert het Rijk een bijdrage vanuit het Mobiliteitsfonds. Het gaat hierbij om een taakstellende bijdrage van 13 miljoen euro incl. btw, voor de aanleg van een verkeersveilige ontsluitingsweg naar de nabijgelegen N-weg, een verkeersveilige rotonde voor het nieuwe Bravo Businesspark alsook de aanleg van een OV-hub. De verwachting is dat het verbeteren van de bereikbaarheid en ontsluiten van Bussines Park Bravo nabij GAE zorgt voor een beter vestigingsklimaat in de regio.

Regionale luchthavens, waaronder Groningen Airport Eelde, zijn zelfstandige ondernemingen, die zelf verantwoordelijk zijn voor de bekostiging van hun activiteiten. Het Rijk draagt niet meer bij aan investeringen en aan exploitatie van de luchthaven.

Vraag 322

Welke maatregelen neemt het kabinet om het aantal onveilige spoorwegovergangen, zoals op het traject Harderwijk-Amersfoort, te verminderen, en welke locaties worden prioritair aangepakt?

Antwoord op vraag 322

Het kabinet streeft ernaar om de overwegveiligheid op peil te houden en waar mogelijk te verbeteren. In dit kader financiert het kabinet diverse verbetermaatregelen waarmee ProRail samen met lokale wegbeheerders risicovolle overwegen veiliger maakt. Hiertoe is een risicogestuurde aanpak vormgegeven waarbij de komende jaren op doelmatige wijze geïnvesteerd wordt om de grootst mogelijk veiligheidswinst te boeken. Het kabinet werkt ook samen met ProRail aan het voor 2028 opheffen of beveiligen van de eerder geprioriteerde 180 openbaar toegankelijke onbeveiligde overwegen uit het NABO-programma. Daarnaast zijn ook maatregelen nodig als de trein- of wegverkeersintensiteiten toenemen om te zorgen dat overwegen niet onveiliger worden, die conform de Beleidsagenda Spoorveiligheid 2020-2025 worden bekostigd door de opdrachtgever.  

Vraag 323

In januari 2024 is toegezegd dat in Q1 van 2025 een regeling voor de stimulering van de biologisch markt zou worden opengesteld, wat is daar de stand van zaken van en wanneer kan de Kamer publicatie van deze regeling verwachten?

Antwoord op vraag 323

De minister van LVVN zal naar verwachting voor de zomer een besluit nemen over de subsidieregeling en de Kamer hier schriftelijk over informeren in de eerder aan de Kamer toegezegde brief over biologische landbouw.

Vraag 324

Wat zijn de gevolgen van de verhoging van het minimumjeugdloon? Hoe worden de ondernemers daarvoor gecompenseerd? Welke gevolgen heeft dit voor prijzen in bijvoorbeeld de supermarkten? En welke lessen bij de verhoging van het minimumloon in Nederland en op Caribisch Nederland zijn meegenomen en meegewogen bij dit voorstel Welke gevolgen heeft dit voor het aanbod van banen die vooral door jongeren worden ingevuld?

Antwoord op vraag 324

Het minimumjeugdloon wordt per 1 januari 2027 per algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangepast. Bij het nemen van dit besluit, zijn veel verschillende factoren, waaronder die in de vraag worden genoemd, afgewogen. De bredere beleidsmatige afweging rond dit besluit volgt in de kabinetsreactie op de verkenning naar het wettelijk minimumjeugdloon. Deze kabinetsreactie verwacht de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het zomerreces aan de Tweede Kamer te zenden. Ook in de memorie van toelichting van de AMvB wordt ingegaan op de gevolgen van de verhoging, waaronder de inkomenseffecten.

Vraag 325

Wat wordt precies gedaan met de 4 miljoen euro die het kabinet vrijmaakt voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Wat zijn de meetbare doelen die daarmee bereikt moeten worden?

Antwoord op vraag 325

De regering maakt sinds 2022 incidenteel middelen vrij voor beleid dat mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt op de BES-eilanden beter in staat stellen om te  werken. Specifiek gaat het over beschut werk, loonkostensubsidie en jobcoaching. In Europees Nederlandse gemeenten behoort dit beleid tot de standaard dienstverlening vanuit de Participatiewet. De 4 miljoen euro maakt deze inzet structureel mogelijk. Dit is het bedrag dat de openbare lichamen BES nodig hebben voor het continueren van de huidige inzet.

In het najaar van 2025 vindt er onderzoek plaats naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de instrumenten. Op basis van de resultaten worden meetbare doelen gedefinieerd voor de toekomstige inzet van de middelen.

Vraag 326

Hoeveel geld is er gereserveerd voor de verschillende sporen van de nieuwe wet participatiewet in balans?

Antwoord op vraag 326

Het programma Participatiewet in balans kent drie sporen. Spoor 1 betreft het wetsvoorstel Participatiewet in balans dat onlangs is aangenomen door de Tweede Kamer. Spoor 2 gaat over de fundamentele herziening van de Participatiewet en spoor 3 betreft ambtelijk vakmanschap. Voor spoor 1 is er structureel 66,5 miljoen euro per jaar gereserveerd voor de uitkeringslasten (zie ook de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel38). Daarnaast is er met de Voorjaarsnota cumulatief 69,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de implementatie van spoor 1. Voor spoor 2 en spoor 3 zijn er op dit moment geen middelen beschikbaar.

Vraag 327

Aan welke specifieke beleidsopties uit OCTAS wordt invulling gegeven met het gereserveerde geld?

Antwoord op vraag 327

Zie antwoord op vraag 174.

Vraag 328

Hoeveel middelen zijn er nodig om respectievelijk stelsel 1, 2 of 3 van OCTAS uit te voeren?

Antwoord op vraag 328

In het OCTAS-eindrapport worden drie verschillende varianten geschetst. De varianten «Werk staat voorop» en «Basis voor werkenden» zijn niet in voldoende mate uitgewerkt om hier een kosteninschatting voor te kunnen geven.

De variant «Huidig stelsel beter» is het afgelopen jaar ambtelijk verder uitgewerkt. Het invoeren van alle maatregelen uit variant 1 zorgt voor een verwachte structurele toename van de uitgaven van ongeveer 700 miljoen euro. De opbouw van deze kosteninschatting is te vinden in de Kamerbrief die de minister van SZW op 28 januari 2025 met uw Kamer heeft gedeeld.39 Hierbij dient opgemerkt te worden dat niet voor alle maatregelen ramingen gemaakt konden worden. Ook geldt dat sommige maatregelen in de uitwerking een stuk kleiner en daarmee betaalbaarder zijn uitgedacht.

Vraag 329

Wat is het snelste moment dat de afschaffing loonwaardemeting voor beschut werk gerealiseerd kan worden, los van andere prioriteiten?

Antwoord op vraag 329

Invoering van een forfaitaire loonkostensubsidie voor beschut werk vraagt allereerst een wetswijziging. Daarnaast zal het enige invoeringstijd vergen en wijzigt de financiering. Het snelste tijdpad waarmee de loonwaardemeting voor beschut werk afgeschaft kan worden, is 1 januari 2027.

Vraag 330

Wat is de reden om alleen bij beschut werk de loonwaardemeting af te schaffen en niet de loonwaardemeting af te schaffen voor andere groepen?

Antwoord op vraag 330

Uit onderzoek blijkt dat de loonwaardemeting bij beschut werk in veel gevallen niet tot een juiste vaststelling van de loonkostensubsidie (LKS) leidt. Dit is het gevolg van de werkzaamheden die beschut werkers veelal uitvoeren. Dit zijn vaak losse taken of het betreft een gejobcarvde functie, en daarmee geen reguliere functie. In de loonwaardemeting wordt geen rekening gehouden met de economische waarde van de taken of functie, maar wordt enkel bepaald hoe goed iemand de taken of functie kan uitvoeren. Bij losse taken of bij een gejobcarvde functie ontstaat vaak een mismatch tussen de hoogte van de toegekende LKS en de daadwerkelijk benodigde LKS. Dit gebeurt als de economische waarde van de taken of gejobcarvde functie lager is dan het wettelijk minimumloon. Mensen uit de doelgroep banenafspraak waarbij loonkostensubsidie wordt ingezet, werken veel vaker op een reguliere functie. Daar speelt de mismatch tussen de uitkomsten van de loonwaardemeting en de loonkostensubsidie doorgaans minder.   

Vraag 331

Hoe groot is de groep mensen die geraakt zal worden door de maatregel om de WW van 24 naar 18 maanden te verkorten?

Antwoord op vraag 331

In 2024 waren er 24.000 personen met een WW-uitkering die de grens van 18 maanden looptijd in dat jaar passeerden. Dat aantal neemt de komende jaren naar verwachting toe als gevolg van de verwachte toename van de werkloosheid.

Vraag 332

Hoe verhoudt de maatregel om de WW van 24 naar 18 maanden te verkorten zich tot het doel van deze minister en dit kabinet om de bestaanszekerheid van mensen te verbeteren?

Antwoord op vraag 332

Het kabinet hecht groot belang aan het versterken van de bestaanszekerheid en neemt meerdere maatregelen om dit te bereiken. Er bestaan echter meer grote opgaven en dit vraagt om zorgvuldige financiële afwegingen. De verkorting van de maximale WW-duur is een besparingsmaatregel die tegelijkertijd kan werken als een prikkel voor werkloze werknemers om sneller de stap naar werk te zetten. De huidige krappe arbeidsmarkt biedt hiertoe ook kansen. Dit alles vanuit de gedachte dat een baan uiteindelijk de meest duurzame vorm van bestaanszekerheid biedt.

Vraag 333

Deelt u de opvatting van de FNV dat voornamelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals gedeeltelijk arbeidsongeschikten en ouderen, getroffen zullen worden door deze maatregel?

Antwoord op vraag 333

Het zijn overwegend relatief oudere werknemers die langer dan 18 maanden gebruik maken van een WW- of loongerelateerde WGA-uitkering. Deze werknemers hebben voldoende arbeidsverleden opgebouwd om een uitkeringsrecht van meer dan 18 maanden te hebben en het is voor hen relatief lastiger om een nieuwe baan te vinden. Tegelijkertijd zijn het niet uitsluitend 55-plussers die langer dan 18 maanden gebruik maken van deze uitkeringen. In de tabel hieronder is de leeftijdsverdeling opgenomen van alle mensen met een WW- of loongerelateerde WGA-uitkering die in 2024 de grens van 18 maanden looptijd zijn gepasseerd.

Tabel 62 Leeftijdsverdeling mensen met een WW- of loongerelateerde WGA-uitkering > 18 maanden
WW-uitkering > 18 maanden Loongerelateerde WGA-uitkering > 18 maanden
< 35 jaar 0% 0%
35 ‒ 44 jaar 8% 9%
45 ‒ 54 jaar 31% 31%
55 ‒ 64 jaar 46% 49%
65 ‒ 67 jaar 15% 11%

Vraag 334

Hoe rechtvaardigt het kabinet dat mensen die langdurig werkloos zijn en een koopwoning hebben met een overwaarde van circa 64.000 euro , geen recht meer hebben op een bijstandsuitkering, terwijl het in de praktijk voor veel 55-plussers en mensen met een beperking onmogelijk is hun woning te verkopen of een nieuwe hypotheek af te sluiten, zoals blijkt uit de analyse van CNV?

Antwoord op vraag 334

Wanneer mensen een overwaarde hebben die hoger is dan 65.500 euro, dan zal de bijstand meestal als lening worden verstrekt. Dit kan ook in de vorm van een krediethypotheek zijn. Mensen worden in de praktijk zelden gedwongen om hun eigen woning te verkopen, onder andere als gevolg van de krappe woningmarkt. Er zijn uitzonderingen mogelijk wanneer bijvoorbeeld de overwaarde buitengewoon hoog is.

Vraag 335

Het kabinet heeft kenbaar gemaakt dat het aan de slag zal gaan met het uitwerken van ‘extra maatregelen’ om mensen die geen baan hebben ‘beter te begeleiden naar nieuw werk’ naar aanleiding van deze ingrijpende bezuiniging op de WW. Welke maatregelen zal het kabinet nemen om dit te realiseren?

Antwoord op vraag 335

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeert uw Kamer voor het zomerreces over de WW-duurverkorting.

Vraag 336

Hoe wordt rekening gehouden met de koopkrachtontwikkeling bij de vervanging van het abonnementstarief Wmo met name van de middengroepen?

Antwoord op vraag 336

Dit wordt toegelicht in de memorie van toelichting bij het voorstel van Wet vervanging abonnementstarief Wmo 2015 en in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit vervanging abonnementstarief Wmo 2015, die op 25 maart 2025, respectievelijk 25 april 2025 aan uw Kamer zijn aangeboden (Kamerstukken II 2024/25, 36 713, nrs. 3 en 5).

De hoogte van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage wordt afgestemd op de financiële draagkracht van de burger. Tot een inkomen van 135% van het sociaal minimum zijn cliënten niet meer dan de minimumbijdrage verschuldigd (23,60 euro per maand). De minimumbijdrage is gelijk aan het abonnementstarief dat in 2019 werd ingevoerd, geïndexeerd naar het actuele prijspeil.

Cliënten met een bijdrageplichtig inkomen boven die inkomensgrens zijn bovenop de minimumbijdrage een marginaal tarief verschuldigd van 10% (d.w.z.: 10% van het bijdrageplichtig inkomen boven de inkomensgrens). De eigen bijdrage is gemaximeerd op 328 euro per maand.

Vraag 337

Wat wordt precies bedoeld met prijscompensatie zorguitgaven BES-eilanden? Wat is het beleid c.q. wat zijn de afspraken?

Antwoord op vraag 337

Er komt structureel 21 miljoen euro extra budget beschikbaar voor de toegenomen zorguitgaven op de BES-eilanden voor zowel de prijsstijging als de volumegroei. Het aantal mensen dat gebruik maakt van de zorg groeit en de geleverde zorg wordt ook duurder op de BES-eilanden. Met de prijscompensatie zorguitgaven wordt gedoeld op het effect op de begroting door de prijsstijging. Dit komt bijvoorbeeld door toegenomen prijzen van medicatie en medische uitzendingen. Het gaat hierbij om circa 10,5 miljoen euro structureel. Dit betreft een eenmalige bijstelling van de begroting om de begrotingsstand meerjarig in lijn te brengen met de verwachte zorguitgaven. Conform het reguliere beleid wordt elk jaar loon en prijsbijstelling aan departementen uitgekeerd om de begroting mee te laten stijgen met de algemene prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling van de zorgkosten in Caribisch Nederland kan echter afwijken ten opzichte van de prijsontwikkeling van de zorg in Europees Nederland.

Vraag 338

Vraag 338

Hoe kan het met een jaar uitstellen van het trancheren van het eigen risico zorgen voor een besparingsverlies?

Antwoord op vraag 338

Het trancheren van het eigen risico op 150 euro, bij een totaal verplicht eigen risico van 385 euro, zou tot een netto besparing leiden van 200 miljoen euro. De voorgenomen tranchering leidde enerzijds tot lagere verwachte ontvangsten van het eigen risico en anderzijds tot lagere verwachte zorguitgaven omdat tranchering zorgt voor een grotere werking van het remgeldeffect, waardoor het verwachte zorggebruik daalt. Deze besparing van 200 miljoen euro was al ingeboekt in de stand 2026 in de VWS-begroting 2025. Doordat de maatregel in 2026 niet wordt ingevoerd wordt de besparing niet gerealiseerd en is sprake van een besparingsverlies dat gedekt is.

Vraag 339

Hoe wordt de pakketmaatregel geneesmiddelen ingevuld?

Antwoord op vraag 339

De mogelijkheden tot invulling van de maatregel worden momenteel in kaart gebracht, mede in afstemming met het Zorginstituut Nederland. Het gaat om betaalbare extramurale geneesmiddelen waarbij beargumenteerbaar is dat collectieve vergoeding ervan niet noodzakelijk is, omdat in de vrije verkoop gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn. In de ombuigingslijst van het ministerie van Financiën worden de volgende middelen genoemd als mogelijke invulling van deze maatregel: maagzuurremmers (chronisch gebruik), middelen bij obstipatie, NSAID’s (ontstekingsremmers/pijnstillers; hoge doseringen), kunsttranen en allergiemiddelen (oogdruppels, neusspray, antihistaminica), o.a. tegen hooikoorts. 

Vraag 340

Wat is het doel van het RSV-immunisatieprogramma, welke groepen komen in aanmerking, en hoe wordt de effectiviteit van het programma gemonitord?

Antwoord op vraag 340

Het doel van het programma is het voorkomen van ernstige ziekte en ziekenhuisopnames van kinderen in hun eerste levensjaar als gevolg van een infectie met het RS-virus. De RSV-immunisatie zal komend najaar (september 2025) definitief van start gaan. Baby’s geboren vanaf 1 april jl. komen in aanmerking voor de RSV-immunisatie bij de JGZ. Na afloop van het eerste RSV-seizoen zal er een evaluatie plaatsvinden met betrokken partijen. Verder wordt monitoring en evaluatie van het Rijksvaccinatieprogramma uitgevoerd door het RIVM.

Vraag 341

Op welke wijze zorgt het kabinet ervoor dat zorgaanbieders ook medisch noodzakelijke zorg kunnen blijven verlenen aan onverzekerbare vreemdelingen?

Antwoord op vraag 341

Voor medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen kunnen zorgaanbieders een beroep doen op de wettelijke regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV). Op basis van deze regeling kunnen zorgverleners de kosten van medisch noodzakelijke zorg bij het CAK declareren. Op basis van de lagere realisatie van de uitgaven in 2024 is de verwachting dat de uitgaven ook structureel lager zullen uitvallen en daarom is er een structurele meevaller van 4 miljoen euro op deze regeling geboekt. Aangezien het hier een openeinderegeling betreft heeft het inboeken van deze meevaller geen invloed op de mogelijkheid van zorgaanbieders om medisch noodzakelijke zorg te verlenen (en te declareren).

Vraag 342

Wat betekent het uitstel van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage in de Wmo voor cliënten en voor gemeenten?

Antwoord op vraag 342

Door het uitstel van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage in de Wmo zijn cliënten in 2026 het abonnementstarief verschuldigd. De besparing op het Gemeentefonds die samenhangt met de invoering is in 2026 ongedaan gemaakt. Daarnaast hebben gemeenten en het CAK een jaar langer de tijd om zich voor te bereiden op inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

Vraag 343

Waarom wordt de intensivering huurregister nu via de Voorjaarsnota geregeld en niet zoals gebruikelijk in de Miljoenennota?

Antwoord op vraag 343

De behoefte aan een intensivering voor het huurregister komt voort uit het lopende onderzoek. Het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft daarom bij de Voorjaarsnota een beroep gedaan op extra middelen. De Voorjaarsnota is een regulier moment voor uitgavenbesluitvorming.

Vraag 344

Is het kabinet voornemens de eigen bijdrage voor GVS geneesmiddelen opnieuw te maximeren in 2026 en wanneer komt daar meer helderheid over?

Antwoord op vraag 344

Het kabinet neemt op korte termijn een besluit over de maximering in 2026.

Vraag 345

Kan het kabinet nader toelichten welke zelfzorggeneesmiddelen daarbij beoogd worden? Wanneer en met welke partijen wordt de aanpassing van de aanspraak verder uitgewerkt? Worden, met het oog op mogelijke gevolgen voor mensen met een chronische aandoening, ook patiëntenorganisaties betrokken bij de uitwerking?

Antwoord op vraag 345

De mogelijkheden tot invulling van de maatregel worden momenteel in kaart gebracht, mede in afstemming met het Zorginstituut Nederland. Het Zorginstituut adviseert het ministerie van VWS immers over het opnemen of uitnemen van zorg en de gevolgen daarvan, waaronder extramurale geneesmiddelen. Het Zorginstituut betrekt bij adviezen over wijzigingen van het verzekerde pakket ook partijen uit het zorgveld, waaronder patiëntenorganisaties.

Zelfzorgmiddelen zijn betaalbare extramurale geneesmiddelen waarbij beargumenteerbaar is dat collectieve vergoeding ervan niet noodzakelijk is, omdat er in de vrije verkoop gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn. In de ombuigingslijst van het ministerie van Financiën worden de volgende middelen genoemd als mogelijke invulling van deze maatregel: maagzuurremmers (chronisch gebruik), middelen bij obstipatie, NSAID’s (ontstekingsremmers/pijnstillers; hoge doseringen), kunsttranen en allergiemiddelen (oogdruppels, neusspray, antihistaminica), o.a. tegen hooikoorts.

Vraag 346

Welke huurprijsgrenzen wil het kabinet hanteren voor huurwoningen die onder de Wet betaalbare huur vallen? En hoeveel huurwoningen vallen dan straks onder de regeling t.o.v. huidige situatie?

Antwoord op vraag 346

De wijzigingen in de Wet betaalbare huur worden nog uitgewerkt. De Kamer zal hierover nader geïnformeerd worden.

Vraag 347

Hoe wil het kabinet invulling geven aan het meer gewicht geven van de WOZ-waarde in de huurprijs? En in welke mate wordt er minder rendement behaald op woningen (in verschillende prijscategoriën) in grote steden t.o.v. Nederland?

Antwoord op vraag 347

De wijzigingen in de Wet betaalbare huur worden nog uitgewerkt. De Kamer zal hierover nader geïnformeerd worden.

Vraag 348

Op basis van hoeveel individuele gevallen waarbij de wettelijke beslistermijn is overschreden, is de raming van 20 miljoen euro in 2025 en 50 miljoen euro in 2026 aan dwangsommen opgebouwd, en wat is het gemiddelde bedrag per geval waarop deze inschatting is gebaseerd?

Antwoord op vraag 348

In 2025 en 2026 is 50 miljoen euro per jaar gereserveerd op de begroting van Asiel en Migratie voor dwangsombetalingen door de IND. Deze raming is gebaseerd op de realisatie in 2024 van circa 37 miljoen euro, in combinatie met de gerealiseerde betalingen in de eerste vier maanden van 2025 van ongeveer 22 miljoen euro.

Vraag 349

Kunt u toelichten waar de geraamde 115 miljoen euro aan budgettaire consequenties als gevolg van het tweestatusstelsel en andere asielwetgeving concreet naartoe gaan, uitgesplitst naar de betrokken uitvoeringsorganisaties zoals de IND en de rechtspraak, en welke activiteiten of capaciteitsuitbreidingen hiermee precies worden bekostigd?

Antwoord op vraag 349

De 115 miljoen euro staat momenteel gereserveerd op artikel 92, Nog onverdeeld, van de begroting van Asiel en Migratie. De minister van Asiel en Migratie is verantwoordelijk voor de nadere verdeling en zal uw Kamer hierover op een later moment informeren.

Vraag 350

Kunt u toelichten waar de aanvullende 2,5 miljoen euro aan middelen voor de oprichting van het ministerie van Asiel en Migratie concreet aan wordt besteed?

Antwoord op vraag 350

Dit betreft de meerkosten van het oprichten van een nieuw ministerie. Dit komt bijvoorbeeld door de benoeming van een directeur Financieel Economische Zaken (FEZ) en uitbreiding van directies zoals bestuursondersteuning en FEZ door een extra bewindspersoon en de werkzaamheden voor de extra begroting.

Vraag 351

Hoe wordt de reservering van 374 miljoen euro aan structureel budget voor de IND (MPP) besteed, en welk aandeel hiervan is bedoeld voor het behoud dan wel uitbreiding van personele capaciteit voor het afhandelen van asielaanvragen?

Antwoord op vraag 351

De 374 miljoen euro voor de IND is beschikbaar voor het behoud van personeel om de asielaanvragen die volgen uit de Meerjaren Productie Prognose (MPP) en de bestaande voorraad te verwerken.

Vraag 352

Welk deel van het extra budget voor crisisnoodopvang dat beschikbaar is gesteld aan het COA in 2025 en 2026 betreft huisvestingskosten, en welk deel betreft overige voorzieningen zoals medische zorg en begeleiding?

Antwoord op vraag 352

Er is in 2025 circa 1,5 miljard euro en in 2026 758 miljoen euro beschikbaar voor crisisnoodopvang. Dit betreft geraamde meerkosten voor deze locaties ten opzichte van de gemiddelde kostprijs voor een reguliere opvangplek van circa 32.500 euro per jaar. De afrekening vindt plaats op basis van daadwerkelijk gerealiseerde meerkosten, die lastig voorspelbaar zijn.

Vraag 353

Welke uitvoeringsorganisaties ontvangen middelen vanuit de 115 miljoen euro aan budgettaire consequenties van het tweestatusstelsel, en hoe wordt onderling afgestemd om overlapping of dubbele inzet te voorkomen?

Antwoord op vraag 353

Zie het antwoord op vraag 349.

Vraag 354

Is in de verdeling van de 65 miljoen euro aan aanvullende uitvoeringsmiddelen rekening gehouden met specifieke voorzieningen voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, zoals genoemd bij de Stichting NIDOS?

Antwoord op vraag 354

Zie het antwoord op vraag 349.

Vraag 355

Op welke wijze wordt gemonitord of de invoering van het tweestatusstelsel leidt tot een toename van beroep- en bezwaarprocedures, en zijn hiervoor al middelen gereserveerd voor rechtsbijstand of de rechtspraak?

Antwoord op vraag 355

De monitoring van de werklast voor asiel voor de rechtsbijstand wordt meegenomen in het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) en voor de rechtspraak in de Meerjaren Productie Prognose (MPP). Het kabinet heeft 115 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de asielwetgeving, waaronder het invoeren van het tweestatusstelsel. De minister van Asiel en Migratie is verantwoordelijk voor de nadere verdeling van deze middelen.

Vraag 356

In hoeverre is in de Voorjaarsnota rekening gehouden met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 8 mei 2025 over de onrechtmatige verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen, en met de daaruit voortvloeiende risico’s op extra dwangsommen tot 100 euro per persoon per dag in ruim 35.000 zaken?

Antwoord op vraag 356

De Voorjaarsnota is aan uw Kamer aangeboden op 17 april jl. Dit was voor de uitspraak van het Europees Hof van Justitie.

Vraag 357

Als het kabinet het wenselijk vindt om de koopkracht te verbeteren door middel van verhoging van de huurtoeslag, waarom wordt de meevaller van circa 0,3 miljard euro in de huurtoeslag dan niet benut voor een beleidsmatige verhoging van de huurtoeslag?

Antwoord op vraag 357

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 358

Hoeveel mensen staan er op de wachtlijst voor een sociale huurwoning?

Antwoord op vraag 358

Er is geen landelijke registratie van het aantal mensen op een wachtlijst voor een sociale huurwoning. Woningzoekenden kunnen zich inschrijven bij regionale woonruimteverdeelsystemen of soms bij woningcorporaties zelf.

Vraag 359

Welke taken krijgt het nieuwe Huurregister en hoe gaat dit bijdragen aan transparantie op de huurmarkt?

Antwoord op vraag 359

Er vindt momenteel nog een onderzoek plaats naar het huurregister. Er zijn verschillende varianten van een huurregister denkbaar. Op basis van dit onderzoek zal het huurregister verder worden vormgegeven. Door meer gegevens te verzamelen over verhuurders kan de huurmarkt transparanter worden.

Vraag 360

Wat zijn de doelstellingen van het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie, en hoe wordt samenwerking met gemeenten hierin vormgegeven?

Antwoord op vraag 360

Het doel van het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie is om gemeenten te ondersteunen hun regierol ten aanzien van de lokale warmtetransitie goed te kunnen vervullen. Via het NPLW worden gemeenten ondersteunt met het signaleren en agenderen van kansen en belemmeringen bij uitvoering en beleid, met informatie, kennis en handelingsperspectief en door gemeenten te verbinden met andere stakeholders. De samenwerking wordt vormgegeven via een regionale ondersteuningsstructuur.

Vraag 361

Wat is de exacte berekening van de bezuiniging op de huurtoeslag als gevolg van de huurbevriezing? Welke cijfermatige aannames, berekeningen en formules liggen hieraan ten grondslag?

Antwoord op vraag 361

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 362

Hoe is de meevaller in de huurtoeslagontvangsten te verklaren?

Antwoord op vraag 362

Tijdens corona was de (dwang)invordering van terugvorderingen door Dienst Toeslagen gepauzeerd. Het was lastig in te schatten wat deze (meerjarige) pauzering van de invordering zou doen met het betaalgedrag van debiteuren. Het blijkt dat na hervatten van de incassering van de terugvorderingen er toch sneller wordt terugbetaald dan eerder ingeschat.

Vraag 363

Waaraan wordt de ombuiging van 150 miljoen euro incidenteel uit hoofde van ‘Dekking bestendiging VRO’ precies besteed en in welk jaar?

Antwoord op vraag 363

In tabel 2 ‘Belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties 2025’ van de 1e suppletoire begroting van VRO staan de belangrijkste onderwerpen waar deze dekking aan wordt besteed: onderwerpen 8, 11, 19, 20, 22, 23 en 34. De verwachte uitgaven per jaar op deze onderwerpen staan in de tabel. De ombuiging is niet per jaar gelijk aan de verwachte uitgaven in dat jaar.

Vraag 364

Uit welke ‘overige middelen’ uit ‘diverse reeksen’ komt de niet toegelichte 35 miljoen euro van de in totaal 150 miljoen euro van de ‘Dekking bestendiging VRO’?

Antwoord op vraag 364

De benodigde bijdrage is gelijk verdeeld over de posten naar rato van de geraamde uitgaven. Onderstaand betreffen de bedragen per regeling inclusief het jaartal voor de kasuitgaven:

  • 75 miljoen euro uit de Realisatiestimulans (2026-2030);

  • 15 miljoen euro uit de Woningbouwimpuls (2026-2028);

  • 25 miljoen euro uit grootschalige woningbouwgebieden (2026-2027);

  • 5 miljoen euro uit opschalen woningbouw (2029);

  • 30 miljoen euro uit uitvoering woningbouw (2025-2029).

Vraag 365

Hoeveel woningen kunnen er minder worden gerealiseerd als gevolg van de kortingen op onder andere de realisatiestimulans, grootschalige woningbouw en de Woningbouwimpuls in kader van de ombuiging ‘dekking bestendiging VRO’ van in totaal 150 miljoen euro?

Antwoord op vraag 365

Deze middelen zijn juist bedoeld om de randvoorwaarden te scheppen die nodig zijn voor het realiseren van woningen. Zonder bijvoorbeeld investeringen in goede, toegankelijke ruimtelijke informatie, versterking van het digitaal stelsel omgevingswet, of het versterken van uitvoerend apparaat is het niet mogelijk de woningbouwproductie voldoende op gang te brengen. Enerzijds worden de beschikbare bedragen van de regelingen lager, maar anderzijds worden budgetten beschikbaar gesteld die juist nodig zijn om woningproductie te ondersteunen.

Vraag 366

Voor welke sociale huurwoningen, van welke verhuurders, geldt de huurbevriezing in 2025 en 2026?

Antwoord op vraag 366

In de Voorjaarsnota is een huurbevriezing voor alle sociale verhuurders opgenomen voor 2025 en 2026.

Vraag 367

Heeft de coalitie tijdens de onderhandelingen over de huurbevriezing advies ingewonnen bij 1) de minister van VRO, 2) ambtenaren van het ministerie van VRO 3) ambtenaren van het ministerie van Financiën 4) de Dienst Toeslagen en 5) de Autoriteit woningcorporaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met dit advies gedaan?

Antwoord op vraag 367

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 368

Heeft u tijdens de onderhandelingen over de huurbevriezing advies ingewonnen bij 1) de minister van VRO, 2) ambtenaren van het ministerie van VRO 3 ) ambtenaren van het ministerie van Financiën 4) de Dienst Toeslagen en 5) de Autoriteit woningcorporaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met dit advies gedaan?

Antwoord op vraag 368

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 369

Hoe verhouden de huurbevriezing en de daardoor veroorzaakte uitholling van de investeringscapaciteit van woningcorporaties zich tot de conclusie van de Commissie Sociaal Minimum (2023) dat «[b]ij sociale huurwoningen […] het probleem met name in de beschikbaarheid [zit]. Huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum in een sociale huurwoning hebben doorgaans een betaalbare woning. Huishoudens zonder sociale huurwoning moeten – noodgedwongen – uitwijken naar een duurdere woning, waardoor de kosten snel kunnen oplopen. Als er meer sociale huurwoningen beschikbaar komen voor huishoudens met een laag inkomen, maakt dat huishoudens minder kwetsbaar voor hoge uitgaven aan wonen.»?

Antwoord op vraag 369

Het bestaande tekort aan sociale huurwoningen leidt er in de praktijk onder meer toe dat sommige woningzoekenden noodgedwongen uitwijken naar een middenhuur of vrije sector woning, terwijl dit voor hen moelijker betaalbaar is. Een toegenomen kwetsbaarheid voor hogere woonlasten hangt echter ook van een aantal andere factoren af. Allereerst is de mate van verduurzaming van de woning van belang, omdat dit de hoogte van de energiekosten beïnvloedt. Voor woningen die een significante sprong maken in isolatie levert dat een besparing op van 350 euro tot 550 euro per jaar.

Vraag 370

Wat is het effect van de huurbevriezing op de wachtlijsten voor sociale huurwoningen? Hoe pakt dat uit per woondealregio? Zijn er verschillen tussen doelgroepen (uitgesplitst naar contractvorm, verhuurder en huurtoeslagontvangers en niet-ontvangers; tot 120% sociaal minimum, tot inkomensgrens passend toewijzen, tot doelgroepengrens sociale huurwoning, middeninkomens, hogere inkomens)?

Antwoord op vraag 370

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 371

Hoeveel statushouders wachten op een sociale huurwoning? Wat is de impact op de wachttijd voor deze groep als gevolg van de huurbevriezing? Wat zijn de kosten van elke dag dat een statushouder moet verblijven in een reguliere- of noodopvang?

Antwoord op vraag 371

Op 19 mei 2025 verblijven 18.253 statushouders in het COA. Bij Voorjaarsnota werd voor 2025 een reguliere kostprijs aangehouden bij het COA van circa 32.500 euro per jaar. In de VJN wordt niet gerekend met een gemiddelde noodopvangkostprijs. Voor een verdere uitsplitsing verwijs ik u naar vraag 162.

Vraag 372

Hoe verandert de betaalbaarheid voor starters op de huurmarkt als gevolg van de huurbevriezing? Hoe pakt dat uit per woondealregio?

Antwoord op vraag 372

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 373

Wat zijn de gevolgen van de huurbevriezing voor jongeren die uit huis willen gaan? Hoe pakt dat uit per woondealregio?

Antwoord op vraag 373

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 374

Hoe beïnvloedt de huurbevriezing het prijsniveau in de vrije huursector? Hoe pakt dat uit per woondealregio?

Antwoord op vraag 374

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 375

Hoe verandert als gevolg van de huurbevriezing de investeringsbereidheid in de vrijesectorwoningmarkt? Hoe pakt dat uit per woondealregio?

Antwoord op vraag 375

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 376

Wat zijn de effecten van de huurbevriezing op nieuwbouwplannen die bestaan uit sociale huurwoningen en andere typen woningen. Welk deel van de projecten bevat gemengde plannen? Hoe pakt dat uit per woondealregio?

Antwoord op vraag 376

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 377

Hoe beïnvloedt de huurbevriezing de doorstroming in de sociale huursector? Hoe pakt dat uit per woondealregio?

Antwoord op vraag 377

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 378

Welke voorbeelden van een huurbevriezing zijn er bekend in het verleden of in andere landen? Wat zijn de effecten van deze huurbevriezing geweest in brede zin op de volkshuisvesting? Welke lessen zijn uit deze evaluaties getrokken bij het besluit tot huurbevriezing?

Antwoord op vraag 378

In de recente Nederlandse geschiedenis zijn de huren één keer eerder bevroren, dat was in 2021, met toen als directe aanleiding de Coronapandemie. Alleen in de oorlogsjaren 1914-1918 en 1940-1945 en in de jaren ’50 (1950, 1952, 1953, 1956, 1958 en 1959) en ’60 (1961, 1963 en 1965) was er eerder sprake van een huurbevriezing. Op die huurbevriezingen in de jaren ’50 en ’60 volgden hoge toegestane jaarlijkse huurverhogingen (10%-25%). Een recent voorbeeld van huurbevriezing is die in Berlijn in 2020. Volgens onderzoekers verbonden aan het Duits Economisch Instituut waren er positieve effecten voor zittende huurders en negatieve effecten op het huuraanbod. 3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 379

Wat is het doel van de huurbevriezing? Welke feiten en cijfers liggen ten grondslag aan de besluitvorming? Welke alternatieven zijn overwogen alvorens tot een huurbevriezing is over gegaan? Hoe zijn deze alternatieven tegen elkaar af gewogen?

Antwoord op vraag 379

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 380

Deelt het kabinet de zorgen van de stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw over de impact van de voorgenomen huurbevriezing?

Antwoord op vraag 380

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 381

Onderschrijft het kabinet de impactanalyse van de stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) waarin wordt geconcludeerd dat ongeveer 140 van de 262 actieve deelnemers in de komende vijf jaar niet meer kunnen voldoen aan de financiële normen die WSW hanteert voor het verstrekken van borging op leningen, en waarin WSW verwacht dat de corporaties hun investeringen al in de jaren 2027-2029 en mogelijk ook daarna fors neerwaarts moeten gaan bijstellen?

Antwoord op vraag 381

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 382

Kunt u de Kamer via de beantwoording van deze feitelijke vragen of anderszins voor de behandeling van de Voorjaarsnota en de suppletoire begrotingen, informeren over de uitkomst van de vraag van de stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) aan circa 140 woningcorporaties om op korte termijn informatie aan te leveren over de impact van de huurbevriezing en de bijsturingsmaatregelen die zij verwachten te treffen?

Antwoord op vraag 382

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 383

Deelt u de conclusie van de Autoriteit woningcorporaties dat de ambities uit de Nationale prestatieafspraken 2025-2035 en andere volkshuisvestelijke opgaven in het gedrang komen door de huurbevriezing?

Antwoord op vraag 383

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 384

Kan uit de voorgenomen huurbevriezing worden afgeleid dat het kabinet het recente signaal van de Autoriteit woningcorporaties verwerpt dat moet worden gelet op de samenhang tussen huurbeleid, huurtoeslagbeleid én woonlasten, omdat de verhouding tussen de huurprijs en de (energetische) kwaliteit van sociale huurwoningen is verstoord door het nationaal gevoerde huurbeleid, dat dit ten koste gaat van investeringen in kwaliteit door corporaties, en dat dit ook een risico is voor de doorstroming en het rechtvaardigheidsgevoel bij huurders en woningzoekenden?

Antwoord op vraag 384

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 385

Kunt u een overzicht maken van de huurverhogingen voor zittende huurders uitgesplitst naar contractvorm en verhuurder sinds 2020? Kunt u dit afzetten tegen de inflatie en cao-loonontwikkeling in diezelfde periode?

Antwoord op vraag 385

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 386

Kunt u inzicht geven in ontwikkeling van de prijs-kwaliteit verhouding tussen 2015 en nu van huurwoningen van 1) corporaties, 2) particuliere sociale verhuurders, 3) overige particuliere verhuurders en 4) institutionele verhuurders?

Antwoord op vraag 386

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 387

Kunt u het voordeel voor huurders van een huurbevriezing vergelijken met het voordeel voor huurders van wie de woning geïsoleerd wordt?

Antwoord op vraag 387

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 388

Kunt u op basis van de doorrekeningen van Ortec Finance over de huurbevriezing een overzicht geven van het verlies aan investeringscapaciteit bij woningcorporaties per woondealregio?

Antwoord op vraag 388

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 389

In het HLA van deze coalitie werd een huurverhoging van 6,1% geacht betaalbaar te zijn. Sinds de ondertekening zijn de lonen harder gestegen dan voorzien. Wat is exact de argumentatie en cijfermatige onderbouwing dat een huurbevriezing noodzakelijk is?

Antwoord op vraag 389

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 390

Wat is de stand van zaken voor wat betreft het IBO Huur? Wanneer gaat dit rapport naar de Kamer? Welke opties worden hierin besproken?

Antwoord op vraag 390

Het IBO huursector wordt binnenkort afgerond en naar verwachting begin juli naar de Kamer gestuurd. In dit IBO staan opties om de investeringscapaciteit te verbeteren, het verschil tussen insiders en outsiders te verminderen, de bestaande woningvoorraad beter te benutten, leefbaarheid te verbeteren, complexiteit te reduceren en fiscale stimulering van de koopsector af te bouwen. Daarnaast worden een aantal randvoorwaarden voor succesvol huurbeleid geschetst.

Vraag 391

Wat zijn de gevolgen van de huurbevriezing voor de kredietwaardigheid van WSW en woningcorporaties? Is bij het berekenen van het effect van de huurbevriezing rekening gehouden met een mogelijk lagere kredietwaardigheid van WSW geborgde financiering? Hoe groot is het verlies aan investeringscapaciteit als de rating daadwerkelijk zou dalen?

Antwoord op vraag 391

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 392

Voor welke sociale huurwoningen, van welke verhuurders, geldt de huurbevriezing in 2025 en 2026?

Antwoord op vraag 392

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 393

Welk effect zal de maatregel om de sociale huur te bevriezen hebben op de bouw van betaalbare woningen volgens de minister?

Antwoord op vraag 393

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 394

Deelt de minister de opvatting van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw dat door het doorzetten van het plan om de huren van sociale woningen te bevriezen ruim de helft van de Nederlandse woningbouwcorporaties snel in de financiële problemen komt, waardoor investeren in nieuwbouw en verduurzaming moeilijker zal worden?

Antwoord op vraag 394

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 395

Wat is het doel van de huurbevriezing tussen 2025 en 2027, en hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot vertraging in nieuwbouw van sociale huurwoningen?

Antwoord op vraag 395

3 juni jl. heeft de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer geïnformeerd dat het wetsvoorstel voor de huurbevriezing niet wordt ingediend (Kamerstukken II 2024/2025, 27926 nr.395). Hiermee vervalt ook de 1,1 miljard euro compensatie voor woningcorporaties.

Vraag 396

Welke beleidsmaatregelen worden voorbereid in het kader van de Wet Regie op de Volkshuisvesting, ondanks uitstel van de behandeling in de Kamer?

Antwoord op vraag 396

De wet Versterking regie volkshuisvesting zorgt ervoor dat in een hoger tempo meer betaalbare woningen gebouwd kunnen worden. De wet, tezamen met de onderliggende regelgeving die op dit moment wordt voorbereid, geeft de juiste wettelijke instrumenten aan de minister van VRO, provincies en gemeenten om te bepalen hoe, waar en voor wie we gaan bouwen. Voor het Rijk ziet dit voornamelijk toe op maken van een nationaal volkshuisvestingsprogramma. De voorbereidingen hiertoe zijn reeds gestart. De wet zorgt daarnaast voor het versnellen van processen en procedures voor woningbouw. Dit betreft zowel het versnellen van beroepsprocedures bij de Raad van State, maar ook verschillende procedurele versnelling zoals het afschaffen van de Ladder van duurzame verstedelijking en het vergunningvrij maken van mantelzorg- en familiewoningen. Dit vereist het vastleggen hiervan in het besluit Versterking regie volkshuisvesting. Tot slot zorgt de wet voor een eerlijke verdeling van urgent woningzoekenden over de regio, door gemeenten te verplichten een urgentieregeling vast te stellen met een aantal verplichte urgente groepen en de verplichting om de huisvestingsopgave van deze groepen af te stemmen met gemeenten in de regio. Dit wordt door middel van de wet, het besluit en de regeling Versterking regie volkshuisvesting vastgelegd.

Vraag 397

Waarom moet de envelop ouderenzorg in 2026 ingaan? En wat betekent dat voor 2027 t/m 2029 nu er middelen naar voren worden geschoven?

Antwoord op vraag 397

De intentie is om een deel van de envelop ouderenzorg te gebruiken voor de invulling van het budgettair kader van het HLA ouderenzorg (HLO). Omdat het akkoord in 2026 ingaat en de middelen van de envelop vanaf 2027 zijn gereserveerd, is een kasschuif toegepast. Dit betekent dat de beschikbare middelen in de envelop evenredig zijn verlaagd in de periode 2027-2029. Structureel is nog steeds 600 miljoen euro beschikbaar voor de kwaliteit van de ouderenzorg. Over de inzet van de envelop ten behoeve van het HLA zal de staatssecretaris LMZ u nader informeren bij de presentatie van het HLO.

Vraag 398

Loopt het bedrag (mutaties van de uitgaven gemeentefonds ten opzichte van de Miljoenennota 2025 zijn in het jaar 2025 de ‘Extra middelen gemeenten en jeugd’ van 414 miljoen euro ingeboekt op prijspeil 2024) mee in de grondslag voor de berekening van de accrestranche 2025, zodat dit bedrag in 2025 conform het advies-Van Ark wordt geïndexeerd naar prijspeil 2025?

Antwoord op vraag 398

Zie het antwoord op vraag 218.

Vraag 399

Is bij het Gemeentefonds de grondslag voor de berekening van een accrestranche voor het lopende jaar (dit jaar dus 2025) met de Voorjaarsnota inclusief of exclusief de nieuwe mutaties in dat jaar als gevolg van taakwijzigingen?

Antwoord op vraag 399

Mutaties in het lopende jaar worden in het juiste prijspeil toegevoegd en lopen conform reguliere systematiek daarom niet mee in de accresbepaling van dat jaar, maar genereren vanaf het volgende jaar accres.

Vraag 400

Kunt u een overzicht geven van de bedragen waarmee het groeipad van de ombuigingen van de hervormingsagenda jeugdhulp op het gemeentefonds via de nieuwe berekeningswijze van taakwijzigingen onderwater via het accres tot nu toe voor het verschijnen van de Voorjaarsnota 2025 zijn geïndexeerd?

Antwoord op vraag 400

Zie antwoord op vraag 221.

Vraag 401

Kunt een overzicht geven waarin per ministerie duidelijk wordt welk aandeel zij hebben -zowel in euro’s als in procenten- in de rijksbrede ombuigingen op de prijsbijstelling, loonbijstelling externe inhuur en incidentele loonontwikkeling?

Antwoord op vraag 401

Dit overzicht kan enkel worden gemaakt voor de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2025. Zie hiervoor onderstaande tabellen. De verdeling van de andere tranches is nog indicatief omdat de reservering jaarlijks wordt geactualiseerd voor wijzigingen in grondslagen en indexatiepercentages. Hierdoor staat de verdeling naar departementen voor latere tranches nog niet vast. Over het inhouden van de incidentele loonontwikkeling 2029 wordt besloten in het voorjaar van 2029.

Tabel 63 Ingehouden loonbijstelling (externe inhuur) per departement
In duizenden euro's 2025 % 2026 % 2027 % 2028 % 2029 % 2030 %
Staten Generaal 844 1% 828 1% 803 1% 795 1% 780 1% 780 1%
Overig Hoge Colleges van Staat 767 1% 722 1% 727 1% 707 1% 690 1% 718 1%
Algemene Zaken 73 0% 72 0% 72 0% 72 0% 72 0% 72 0%
Koninkrijksrelaties 118 0% 115 0% 115 0% 51 0% 48 0% 48 0%
Justitie & Veiligheid 33.332 26% 33.504 32% 33.704 37% 33.265 39% 33.288 42% 33.018 42%
Binnenlandse Zaken 11.315 9% 9.859 9% 8.285 9% 7.271 9% 5.914 8% 5.914 7%
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 4.615 4% 4.532 4% 4.534 5% 4.269 5% 3.723 5% 4.010 5%
Financiën 39.249 31% 28.293 27% 20.336 22% 17.046 20% 16.880 22% 16.880 21%
Defensie 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Infrastructuur en Milieu 2.685 2% 2.157 2% 1.930 2% 1.641 2% 1.538 2% 1.542 2%
Economische Zaken 8.166 6% 6.495 6% 4.984 5% 3.897 5% 2.030 3% 2.032 3%
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 3 0% 3 0% 3 0% 3 0% 3 0% 3 0%
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 428 0% 358 0% 341 0% 331 0% 332 0% 332 0%
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 14.201 11% 8.500 8% 7.410 8% 6.621 8% 5.962 8% 6.384 8%
Asiel en Migratie 4.535 4% 4.276 4% 2.563 3% 1.912 2% 1.912 2% 1.912 2%
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening 521 0% 427 0% 327 0% 338 0% 386 0% 382 0%
Klimaat en Groene Groei 2.874 2% 1.096 1% 1.017 1% 954 1% 938 1% 883 1%
Gemeentefonds 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Mobiliteitsfonds 2.505 2% 2.504 2% 2.494 3% 2.502 3% 2.493 3% 2.491 3%
Deltafonds 733 1% 755 1% 737 1% 724 1% 725 1% 714 1%
Nationaal Groeifonds 9 0% 21 0% 44 0% 59 0% 10 0% 79 0%
Klimaatfonds 24 0% 24 0% 42 0% 0% 0% 0%
Aanvullende post 723 1% 864 1% 1.638 2% 1.783 2% 707 1% 706 1%
Tabel 64 Ingehouden prijsbijstelling tranche 2025
In duizenden euro's 2025 % 2026 % 2027 % 2028 % 2029 % 2030 %
De Koning 229 0% 229 0% 229 0% 229 0% 229 0% 229 0%
Staten-Generaal 0% 0% 0% 0% 0% 0%
HCVS 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Algemene Zaken 607 0% 590 0% 566 0% 528 0% 514 0% 514 0%
Koninkrijksrelaties 2.039 0% 1.339 0% 1.250 0% 857 0% 682 0% 591 0%
Veiligheid en Justitie 64.723 8% 64.876 8% 63.640 8% 62.815 8% 62.620 9% 61.940 8%
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 26.553 3% 23.231 3% 18.407 2% 15.145 2% 11.976 2% 11.771 2%
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 191.837 23% 178.363 21% 196.527 24% 173.511 23% 172.342 24% 171.589 23%
Nationale Schuld 311 0% 305 0% 311 0% 311 0% 311 0% 311 0%
Financiën 47.176 6% 31.807 4% 26.789 3% 19.198 3% 19.142 3% 19.109 3%
Defensie 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Infrastructuur & Milieu 30.655 4% 26.322 3% 25.767 3% 23.957 3% 21.205 3% 22.033 3%
Economische Zaken 13.309 2% 12.959 2% 12.260 2% 11.573 2% 10.871 2% 10.897 1%
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 53.503 7% 28.690 3% 20.244 2% 13.320 2% 11.423 2% 11.087 1%
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 9.809 1% 9.971 1% 9.942 1% 8.695 1% 8.419 1% 8.440 1%
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 28.003 3% 27.087 3% 24.663 3% 21.627 3% 20.321 3% 17.286 2%
Asiel en Migratie 27.336 3% 24.902 3% 7.372 1% 5.133 1% 5.133 1% 5.133 1%
Volkhuisvesting en Ruimtelijke Ordening 53.983 7% 40.505 5% 40.715 5% 33.364 4% 31.036 4% 25.525 3%
Klimaat en Groene Groei 26.771 3% 30.882 4% 26.832 3% 26.521 4% 18.063 3% 32.935 4%
Gemeentefonds 80 0% 86 0% 92 0% 98 0% 104 0% 111 0%
Infrastructuurfonds 138.442 17% 158.735 19% 158.473 19% 153.940 21% 161.020 22% 159.568 21%
BES-fonds 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Deltafonds 21.544 3% 28.507 3% 28.097 3% 23.640 3% 21.492 3% 23.159 3%
Defensiematerieelbegrotingsfonds 0% 0% 0% 0% 0% 0%
Nationaal Groeifonds 193 0% 457 0% 945 0% 1.257 0% 219 0% 1.699 0%
Klimaatfonds 10.556 1% 38.758 5% 35.786 4% 44.311 6% 38.141 5% 62.558 8%
Aanvullende Post 10.503 1% 50.623 6% 66.376 8% 59.587 8% 53.874 7% 51.472 7%
HGIS non-ODA 12.538 2% 13.250 2% 12.061 1% 11.118 1% 10.685 1% 10.408 1%
HGIS ODA 48.884 6% 49.766 6% 37.091 5% 37.832 5% 40.485 6% 40.485 5%

Vraag 402

Wat zijn de beleidsmatige consequenties van deze drie maatregelen?

Antwoord op vraag 402

Zie antwoord op vraag 100.

Vraag 403

Wordt ook gemonitord hoe ministeries deze kortingen opvangen en invullen in hun begroting?

Antwoord op vraag 403

Het is aan de departementen hoe kortingen op de loon- en prijsbijstelling worden ingevuld. Dit is terug te vinden in de departementale begrotingsstukken. Het ministerie van Financiën houdt hier geen apart overzicht van bij.

Vraag 404

Kunt u toelichten wat het inhouden van de kabinetsbijdrage voor incidentele loonontwikkeling betekent? Wie treft deze maatregel en welke gevolgen kan dat hebben?

Antwoord op vraag 404

De incidentele loonontwikkeling is een bijdrage aan kabinetssectoren, bedoeld voor niet-contractuele salarisverhogingen. De hoogte van de kabinetsbijdrage in loon- en prijsontwikkeling (LPO) wordt elk voorjaar bepaald. Hierdoor wordt de verdeling van deze maatregel in het voorjaar van 2029 bezien.

Vraag 405

Welke sectoren ervaren de gevolgen van de bezuiniging op de incidentele loonontwikkeling (ILO)?

Antwoord op vraag 405

De hoogte van de kabinetsbijdrage in loon- en prijsontwikkeling (LPO) wordt elk voorjaar bepaald. Hierdoor wordt de verdeling van deze maatregel in het voorjaar van 2029 bezien.

Vraag 406

Wordt de volledige incidentele loonontwikkeling (ILO) geschrapt of een deel?

Antwoord op vraag 406

De ILO in 2029 wordt deels ingehouden.

Vraag 407

Wat is het effect van de bezuiniging op de incidentele loonontwikkeling (ILO) op de lonen van agenten, leraren en militairen? Graag in procenten als in euro’s.

Antwoord op vraag 407

De hoogte van de kabinetsbijdrage in loon- en prijsontwikkeling (LPO) wordt elk voorjaar bepaald. Hierdoor wordt de verdeling van deze maatregel in het voorjaar van 2029 bezien.

Vraag 408

Is de bezuiniging op incidentele loonontwikkeling (ILO) structureel of alleen voor de jaren 2029 en 2030 ingeboekt?

Antwoord op vraag 408

Het inhouden van de ILO in 2029 heeft een structureel effect.

Vraag 409

Betekent deze bezuiniging ook een structurele aanpassing van het referentiemodel?

Antwoord op vraag 409

Nee, het wel of niet uitkeren van de incidentele loonontwikkeling is een kabinetsbesluit los van de uitkomsten van het referentiemodel.

Vraag 410

Hoe verhoudt deze bezuiniging zich tot de afspraken met werkgeversorganisaties dat zij in staat worden gesteld om de salarisontwikkelingen in de markt te volgen?

Antwoord op vraag 410

De uitkomsten van het referentiemodel zijn gebaseerd op de loonontwikkeling in de markt. Deze uit zich in de contractloonstijging (CLS), die losstaat van de incidentele loonontwikkeling (ILO). Met de CLS worden overheidswerkgevers in staat gesteld om de loonontwikkelingen in de markt te volgen.

Vraag 411

Heeft de bezuiniging op de ILO ook effect op de Overheidsbijdrage aan de arbeidsvoorwaarden (OVA) voor de zorg?

Antwoord op vraag 411

Nee, in het OVA-convenant is vastgelegd dat de ILO wordt uitgekeerd.

Vraag 412

Wordt voor het jaar 2025 de ILO uitbetaald?

Antwoord op vraag 412

Ja.

Vraag 413

Is er over deze aanpassing van de kabinetsbijdrage voor de arbeidsvoorwaarden overleg geweest met werkgeversorganisaties en/of vakbonden?

Antwoord op vraag 413

Nee, de aanpassing van de kabinetsbijdrage is een kabinetsbesluit.

Vraag 414

Deelt u de door het vorige kabinet uitgesproken verwachting in de Voorjaarsnota 2024 dat ‘het invaren van de defensiepensioenen in 2026 een voorbeeld is van een eenmalige uitgave waarvoor het (landspecifieke maximale) uitgavenpad wordt geschoond’? Zo ja, om welke reden is deze kanttekening niet gemaakt bij de Voorjaarsnota 2025?

Antwoord op vraag 414

De affinancieringskosten voor de begrotingsgefinancierde militaire pensioenen zijn naar verwachting uitgaven waarvoor het landspecifieke maximale uitgavenpad kan worden geschoond, omdat het gaat om eenmalige kosten. Omdat er geen verandering in deze verwachting is ten opzichte van de Voorjaarsnota 2024 is dit niet nogmaals expliciet vermeldt in de Voorjaarsnota 2025.

Vraag 415

Betekent de BBP-systematiek ook dat gemeenten en provincies op een vast percentage van het BBP kunnen rekenen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 415

Nee. Het bestuurlijk uitgangspunt is dat de fondsen meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bruto binnenlands product (bbp) volgen (normeringssystematiek). Dat wil zeggen dat als het bbp stijgt, de fondsen meestijgen. De grondslag voor deze normeringssystematiek in enig jaar t is de omvang van het gemeentefonds of provinciefonds in jaar t. Daarnaast is er sprake van taakmutaties, waardoor de grondslag van het gemeentefonds of provinciefonds kan stijgen of dalen. Daarmee is er geen sprake van een vast percentage van het bbp.

Vraag 416

Waarom moeten gemeenten en provincies met een rijksbrede systematiek meelopen voor de indexering? Is dat ergens wettelijk vastgelegd?

Antwoord op vraag 416

Het gemeente- en provinciefonds lopen met betrekking tot de vaststelling van de normeringssystematiek mee in het tijdpad van de Rijksbegroting. Dat is vastgelegd in de Voorjaarsnota 2024 en de bijbehorende suppletoire begrotingen als gevolg van bestuurlijke gesprekken, dit is niet bij wet vastgelegd.

Vraag 417

Wat moeten gemeenten doen als de inflatie hoger is dan de raming in het voorjaar van het lopende jaar? In dat geval hebben gemeenten toch minder geld voor dezelfde hoeveelheid taken?

Antwoord op vraag 417

Om decentrale overheden vroeg in het jaar duidelijkheid te geven over de beschikbare middelen voor het lopende jaar wordt de bbp-index voor het lopende jaar definitief gemaakt bij de Voorjaarsnota van het lopende jaar conform de Rijksbrede LPO-methodiek. Het bestuurlijke uitgangspunt is dat de fondsen meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bruto binnenlands product volgen. Dit kan jaar-op-jaar verschillen, maar kijkend naar een langere periode (vanaf 2000) is de afwijking ‒ 0,2%. Dat de afwijking groter is in de afgelopen zeven jaar wordt voornamelijk veroorzaakt doordat deze jaren extra volatiel waren met de coronacrisis en de stijgende energieprijzen. Door de hoge inflatie de afgelopen jaren heeft dit geresulteerd in grotere negatieve afwijkingen. Zie ook de bevindingen van de expertgroep realistisch ramen.40 Wanneer de inflatie laag is, is er sprake van een omgekeerd effect (bijvoorbeeld de financiële-en eurocrisis). Dit verklaart waarom de afwijking over een langere periode minder afwijkt en tenderen naar een gemiddelde[41

Vraag 418

Is er nu volledige overeenstemming met de medeoverheden over de normeringssystematiek?

Antwoord op vraag 418

In overleg met Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) is in de Voorjaarsnota 2024 de normeringssystematiek op basis van het bbp vervroegd ingevoerd in combinatie met het schrappen van de oploop van de opschalingskorting. Zoals ik uw Kamer heb laten weten in mijn brief van 24 februari jl. over de berekeningswijze van de normeringssystematiek op basis van het bbp42, is het bij de bbp-systematiek uiteraard van belang dat taakmutaties in het juiste prijspeil aan de fondsen worden toegevoegd, om te zorgen dat de grondslag van de accrestranche juist is. Gemeenten en provincies worden in de circulaires geïnformeerd over de ontwikkeling van het accres. Samen met gemeenten, provincies en de VNG en het IPO wordt bekeken hoe hierover in de circulaires te rapporteren op een dusdanige wijze dat voor gemeenten en provincies de berekening van het accres navolgbaar is in het geval van uitnamen en toevoegingen (taakmutaties). De berekening van het accres is toegelicht in bijlage 6 van de Voorjaarsnota.43

Vraag 419

Is de exacte werking en toepassing van de normeringssystematiek ergens vastgelegd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 419

De berekening van het accres, inclusief het effect van taakmutaties, is toegelicht in bijlage 6 van de Voorjaarsnota. Ook is op 24 februari 2025 een brief naar de kamer verzonden over de berekeningswijze van de normeringssystematiek o.b.v. het bbp.44

Vraag 420

Wie is verantwoordelijk voor de berekening van het accres? Welke checks en balances zijn er in dit proces ingebouwd en welke rol hebben de medeoverheden daarbij?

Antwoord op vraag 420

De berekening van het accres is belegd bij het ministerie van Financiën. Het ministerie van BZK controleert de berekening en boekt de fondsen op bij overboekingen van het accres.

Vraag 421

Voorheen vond er bestuurlijke weging plaats van de uitkomsten van de accresberekening in het Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen. Is dat nog steeds het geval? Zo nee, waarom niet? Wanneer is dit voor het laatst gebeurd?

Antwoord op vraag 421

Dit gebeurt nog steeds als er bijzondere ontwikkelingen zijn, zoals bijvoorbeeld toen de energieprijzen sterk stegen.

Vraag 422

Waarom staat ‘op niveau’ op p. 251 tussen aanhalingstekens? Blijven gemeente- en provinciefonds wel of niet reëel op niveau?

Antwoord op vraag 422

Het bestuurlijke uitgangspunt is dat de fondsen meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bruto binnenlands product volgen. Er is voor gekozen om op niveau tussen aanhalingstekens te zetten omdat het een vakterm betreft en geen formele uitdrukking.

Vraag 423

Kunt u van tabel 31 op bladzijde 252 een uitsplitsing geven van de onderliggende posten die tezamen het bedrag van 718 miljoen euro vormen van de mutaties in de grondslag VJN 2025 in prijspeil 2025 in het jaar 2025?

Antwoord op vraag 423

Tabel 65
In miljoenen euro 2025
Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2024 134
Afrekening ruimte onder plafond bcf 2024 ‒ 115
IBO problematische schulden 19
Problematiek jeugd 414
Overboeking kinderopvang pleegouders naar gemeenten 13
Landelijke beeindigingsregeling veehouderij fase 2 10
Aanpak laaggeletterdheid 7
Faciliteitenbesluit opvangcentra 11
Begeleiding jongeren naar werk 15
Natuur bij energieprojecten 8
Alleenverdienersproblematiek 25
Impulsbudget arbeidsmarktregio's 35
Versterken arbeidsmarktregio's 9
Impulsbudget sociale infrastructuur 35
Uitvoeringskosten omgevingswet 81
Overig 18
Totaal 718

Vraag 424

Waarom is de raming van de opbrengsten van kansspelbelasting naar beneden bijgesteld?

Antwoord op vraag 424

De gerealiseerde opbrengsten van de kansspelbelasting in 2024 was lager dan verwacht in de Miljoenennota 2025. Deze realisatie werkt ook door in verwachte belastingontvangsten voor toekomstige jaren.

Vraag 425

Wordt de tijdelijke verlaging van de accijnzen op brandstoffen per 1 januari 2026 voortgezet, of vervalt deze maatregel op die datum?  

Antwoord op vraag 425

In het HLA is vastgelegd dat deze korting per 1 januari 2026 vervalt. Dit voorjaar heeft het kabinet niet besloten over een eventuele alternatieve maatregel. Zoals aangekondigd in het regeerprogramma, komt het kabinet voor het zomerreces met de contouren voor de hervorming van de autobelastingen. Daarin worden ook afwegingen geschetst over de ontwikkelingen van de prijs aan de pomp.  

Vraag 426

Het kabinet zegt toe te onderzoeken hoe de zuiveluitzondering uit de verbruiksbelasting kan worden gehaald. Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot het voornemen om tot een gedifferentieerde verbruiksbelasting te komen, waarin ook onderscheid kan worden gemaakt tussen bijvoorbeeld zuivel- en vruchtendranken? Wordt dit onderzoek tegelijk met de kabinetsbrief over de gedifferentieerde verbruiksbelasting naar de Kamer gestuurd en zo ja, wanneer zal dit zijn?

Antwoord op vraag 426

Zoals op pagina 262 van de Voorjaarsnota aangegeven zal het kabinet met een wetswijziging komen in het Belastingplan 2026 om de zuiveluitzondering in de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken aan te passen. Daarmee wordt de constructie «vleugje zuivel» in alcoholvrije dranken aangepakt. Voor de eventuele omzetting naar de gedifferentieerde verbruiksbelasting heeft dit geen effect.

Ook na de aanpassing van de zuiveluitzondering is het nog steeds mogelijk de huidige verbruiksbelasting (met een vlak tarief voor alle belaste dranken) om te zetten in een gedifferentieerde verbruiksbelasting op basis van het suikergehalte van de drank. Het kabinet beraadt zich nog over deze omzetting en zal de Kamers hierover informeren zodra de besluitvorming rond is. Bij de behandeling van het Belastingplan 2025 heeft het kabinet toegezegd twee extra scenario’s uiteen te zetten, aanvullend op de vijf scenario’s die in de contourenbrief over de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken van 26 april 2024 zijn uitgewerkt.

Het gaat hierbij om scenario V (waarin alleen alcoholvrije dranken met toegevoegd suiker worden belast) en scenario VI (waarin ook plantaardige zuiveldranken worden uitgezonderd, naast mineraalwater, zuivel- en sojadranken en pure vruchten- en groentesappen). Aan deze toezegging komt het kabinet voor de start van het zomerreces tegemoet.

Vraag 427

Waarom is er besloten om alleen het volume-effect van de koppeling van het totale ODA-budget aan het Bruto Nationaal Inkomen (330 miljoen euro) volledig te gebruiken voor het ODA-budget? Waarom wordt er in de suppletoire begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gecommuniceerd over een bedrag van 768 miljoen euro wat ook het prijseffect meeneemt?

Antwoord op vraag 427

Zie antwoord op vraag 311.

Vraag 428

Kan in een overzicht worden aangegeven hoeveel het totale ODA-budget zou stijgen in de jaren 2026 t/m 2030 wanneer volledig zou worden gekoppeld aan 0,7% en Bruto Nationaal Inkomen? Hoeveel zou het totale ODA-budget stijgen wanneer zou worden gekoppeld aan 0,44%? Kan dit worden aangevuld in de tabel zoals op pagina 110 van de beslisnota?

Antwoord op vraag 428

Zie antwoord op vraag 312.

Vraag 429

Wanneer, door wie, en waarom is het besluit genomen om een nieuwe systematiek van koppelen te creëren?

Antwoord op vraag 429

Zie antwoord op vraag 313.


  1. __Kamerstukken II 2024-2025, 36 725 M, nr. 1↩︎

  2. __Kamerstukken II 2024-2025, 36 725 M, nr. 3↩︎

  3. __Kamerstukken II 2024-2025, 36 600 M, nr. 2↩︎

  4. __Kamerstukken II 2024-2025, 33 043, nr. 114↩︎

  5. __Kamerstukken II, 2024/2025, 24 515, nr. 797.↩︎

  6. __Vergaderjaar 2024-2025, 29023, nr. 565↩︎

  7. __Vergaderjaar 2024/2025 Kamerstuk 36600 XXII, nr. 17↩︎

  8. __https://open.overheid.nl/documenten/f3a67e3d-0fca-47c4-9fab-48a2716bb43b/file↩︎

  9. __De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten (CBS, SCP, Nibud), 2024.↩︎

  10. __Kamerstukken II 2024/2025, 36 706, nr. 7↩︎

  11. __Vanaf 2026 wordt deze regeling omgezet in een decentrale-uitkering↩︎

  12. __Kamerstuk 36600-VIII, nr. 141↩︎

  13. __Kamerstuk 36600-VIII, nr. 140↩︎

  14. __Dienst Publiek en Communicatie, Jaarevaluatie campagnes Rijksoverheid 2024↩︎

  15. __Documenten | WoON 2024 | WoonOnderzoek Nederland↩︎

  16. __Wie zit waar in de vermogensverdeling? | CBS↩︎

  17. __Bedrijven kopen steeds vaker eigen aandelen in↩︎

  18. __Kamerstukken II 2024-2025, 36 600-XIII, bijlage 5↩︎

  19. __Zie: https://www.rijksfinancien.nl/open-data/Financiële%20instrumenten↩︎

  20. __https://open.overheid.nl/documenten/f3a67e3d-0fca-47c4-9fab-48a2716bb43b/file↩︎

  21. __Annual Progress Report - Netherlands (zie onder andere tabel 2 op pagina 11 (reeks 4, 5, en 6))↩︎

  22. __Jaarlijkse voortgangsrapportage voor het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn, 29 april 2025, kamerstuk 21501-03-191↩︎

  23. __Kamerbrief over de wijzigingen van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan, Kamerstuk 22848.↩︎

  24. __Verslag Eurogroep en Ecofinraad 12 en 13 mei 2025.↩︎

  25. __Nieuwe Raaduitvoeringsbesluit na goedkeuring wijzigingsverzoek mei 2025.↩︎

  26. __Kamerstukken II, 2024–2025, 36 725 XX↩︎

  27. __https://commission.europa.eu/topics/eu-solidarity-ukraine/eu-assistance-ukraine_en↩︎

  28. __Kamerstukken II 2024-2025, 28676, nr. 499↩︎

  29. __Kamerstukken II 2024-2025, 1603↩︎

  30. __Jeugdzorg: een onderwerp van aanhoudende zorg | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎

  31. __Kamerstuknummer 36 600B, nr.28↩︎

  32. __Kabinetsreactie rapport Expertgroep realistisch ramen | Publicatie | Rijksoverheid.nl↩︎

  33. __Council Recommendation of 21 January 2025 setting the net expenditure path of the Netherlands (C/2025/648)↩︎

  34. __Kamerstukken II 2024-2025, 36600 III, nr. 5↩︎

  35. __Kamerstukken II, 2024-25 24 587, nr. 1024↩︎

  36. __Kamerstukken II, 2024-2025 36 600 VI, nr. 31↩︎

  37. __Kamerstukken II, 2024-2025 36 600 VI, nr. 32↩︎

  38. __Kamerstukken II 2023/24, 36 582, nr. 3↩︎

  39. __Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 26448, nr. 799↩︎

  40. __Kamerstukken II vergaderjaar 2024-2025, 31 865, nr. 274↩︎

  41. __CPB: Saffier 3.0: Technical Background↩︎

  42. __Kamerstukken II vergaderjaar 2024-2025, 36 600 B, nr. 12↩︎

  43. __Kamerstuknummer 3600 600, nr. 25.↩︎

  44. __Kamerstuknummer 3600 600, nr. 25.↩︎