Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel) (36547) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D26474, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-06 09:21, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-06-05 16:00: Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel) (36547) (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel
Voorzitter: Nijhof-Leeuw
Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel) (36547).
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Ik zou u willen verzoeken om plaats te
nemen. Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Wijziging van het
Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere
wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van
mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van
ernstige benadeling en van voordeeltrekking. Daar gaan we het vanavond
over hebben. Als ik naar de planning kijk, kunnen we tussen 18.30 uur en
19.00 uur de eerste termijn afgerond hebben, maar dat ligt ook aan uw
vergaderefficiëntie, omdat we het combineren met de dinerpauze. We gaan
kijken hoe het voor de rest in de tijd loopt.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
We beginnen met de eerste spreker van de zijde van de Kamer, de heer
Boomsma van NSC. Hij heeft ingeschreven voor twintig minuten. We gaan
het zien. Aan u het woord.
De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Het kabinet is gevallen, maar de grote problemen
kunnen niet wachten. Dat geldt zeker voor de aanpak van mensenhandel.
Mensenhandel is moderne slavernij, slavernij die niet in een ver
verleden en ver weg plaatsvindt, maar in het hier en nu, in Nederland
anno 2025. Mensen die urenlang moeten doorwerken voor een fractie van
het minimumloon, die ergens in een vies hok moeten slapen achter in de
zaak. Kinderen van 13 jaar die drugspakketjes moeten rondbrengen.
Vrouwen die onder valse voorwendselen naar Nederland worden gelokt en in
een nachtmerrie van uitbuiting terechtkomen. Nederlandse vrouwen die
worden uitgehuwelijkt en juist in het buitenland als slaaf worden
behandeld.
Mensenhandel is een veelkoppig monster, maar in alle gevallen een
buitengewoon ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid, zeker
wanneer het gaat om gedwongen prostitutie. Als raadslid in Amsterdam heb
ik te vaak gezien wat een ongekend leed dat veroorzaakt. Alleen al voor
de wallen schatten organisaties en het OM indertijd dat tussen de 10% en
80% van de vrouwen daar onder dwang zou werken. Het kan daarbij gaan om
financiële, emotionele of fysieke dwang, om grof geweld en harde
intimidatie, maar ook om emotionele uitbuiting of om mensen met grote
schulden die worden gedwongen om heel veel geld te verdienen.
Mijn eerste vraag aan de minister is wat zijn inschatting is, op basis
van recente cijfers, inzichten en onderzoeken. Hoeveel mensenhandel,
dwang en uitbuiting kom er voor in de prostitutiesector? Die 10% tot 80%
waar we het over hebben, geeft immers al aan dat we eigenlijk veel te
weinig weten. Vindt de minister dat we als overheid voldoende zicht
hebben op dit probleem of is er meer nodig om dat te krijgen?
Voorzitter. Hoe dan ook, zelfs bij de meest optimistische schattingen
worden er dus vele honderden, zo niet duizenden vrouwen in Nederland
commercieel verkracht, elke dag, bijna onder onze ogen en in Amsterdam
ook onder de ogen van een miljoen toeristen. Ik heb in mijn tijd in
Amsterdam gezien hoe vaak strafrechtelijke zaken hierover misliepen, hoe
moeilijk het vaak was om het bewijs rond te krijgen, ook al omdat veel
vrouwen te bang, te zeer in de war of te getraumatiseerd waren dan wel
te zeer gechanteerd werden om te kunnen getuigen. Ik noem vrouwen uit
Roemenië die door bendes worden bedreigd dat hun zus of dochter zal
worden vermoord als de vrouw niet genoeg geld opbrengt. Of vrouwen uit
West-Afrika, vaak met nauwelijks opleiding, die worden gechanteerd met
voodooamuletten. 40% van de onderzoeken leidt niet tot een veroordeling.
Wij mogen dit niet laten gebeuren.
Voorzitter. Het is daarom heel goed dat we dit wetsvoorstel betreffende
de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel ter tafel
brengen en dat we betere mogelijkheden krijgen om mensenhandel succesvol
te vervolgen. Het was al jaren een duidelijke wens vanuit de
rechtspraktijk om het artikel te vereenvoudigen en scherper te krijgen
en om meer handvatten te krijgen. Eindelijk dus. Goed dat straks
bijvoorbeeld duidelijker wordt wat onder beïnvloedingsmiddelen zoals
misbruik van een kwetsbare positie wordt verstaan. Goed ook dat
kinderhandel apart wordt omschreven.
Nieuw Sociaal Contract heeft nog wel een aantal kanttekeningen,
voorstellen en vragen. De grote vraag nu is of de wet in deze vorm echt
de beste handvatten biedt om op te treden. Ten eerste biedt de wet in
onze ogen op in ieder geval één punt een achteruitgang, namelijk het
voorgestelde schrappen van artikel 273f, lid 1 sub 1, lid 3. Dat artikel
stelt dat werven, meenemen of ontvoeren van personen met als doel die in
een ander land prostitutie te laten bedrijven strafbaar is. Dat zou dus
worden geschrapt. Daardoor wordt het juist moeilijker om de uitbuitende
pooiers te kunnen vervolgen, want dit sublid geeft juist de kans om
nader onderzoek te doen als er signalen zijn van uitbuiting maar nog
geen hard bewijs. Dit is ook het betoog van de landelijke officier
mensenhandel bij het Openbaar Ministerie. Je moet dat artikel dus
bewaren, juist omdat in heel veel gevallen dwang of het dwangmiddel nog
niet goed kan worden bewezen zelfs als de pooiers feitelijk heel veel
bepalen van wat er met die vrouwen gebeurt. Het is natuurlijk geen
toeval dat zoveel prostituees komen uit arme landen, Oost-Europa of
Zuid-Amerika, en dat het aantal slachtoffers uit die streken de
afgelopen tijd schrikbarend is toegenomen. Deze vrouwen zijn extra
kwetsbaar voor uitbuiting. Omdat ze bijvoorbeeld de taal niet spreken en
niet weten waar ze naartoe kunnen, zijn zij extra afhankelijk. De Hoge
Raad heeft nu invulling gegeven aan het artikel waarin staat dat sprake
moet zijn van omstandigheden die uitbuiting veronderstellen. Dat biedt,
zo heb ik begrepen, het OM gewoon meer mogelijkheden om op te treden.
Daarom zijn wij ook mede-indiener van het amendement van de SGP, om dat
in lid 8 over werven in een ander land terug te brengen.
Voorzitter. Een belangrijke kern van deze wet en de modernisering ervan,
is natuurlijk de introductie van het begrip "ernstige benadeling". Wij
begrijpen de achterliggende gedachte: als er niet voldoende bewijs is
voor mensenhandel, wil je toch kunnen vervolgen. Het nadeel is echter,
zoals eerder ook naar voren werd gebracht door de Raad van State, dat er
voor het begrip "ernstige benadeling" nog enigszins onduidelijk is wat
daar nou de definitie van is — wanneer is daarvan sprake? — en hoe
omstandigheden en huisvesting bijvoorbeeld worden meegewogen.
Voor het begrip "uitbuiting" is men daarentegen al sinds 2005, dus al
twintig jaar, bezig om daar invulling aan te geven. Daar bestaat al heel
veel jurisprudentie voor. Het lijkt erop dat je dan ook makkelijker
aanknopingspunten kunt vinden om daarmee tot een veroordeling te komen.
Wij zijn dan ook geneigd om de redenering van onder andere de Nationaal
Rapporteur Mensenhandel daarin te volgen, dat het meer duidelijkheid
gaat bieden om in plaats daarvan uitbuiting afzonderlijk op te nemen in
de wet. Dan stel je dus naast mensenhandel uitbuiting afzonderlijk
strafbaar, zonder beïnvloedingsmiddelen en -handelingen en zonder dat
het oogmerk bewezen hoeft te zijn. Dat sluit ook aan bij de terminologie
en de bestaande jurisprudentie, en het voorziet in alle situaties waarin
dat oogmerk niet kan worden bewezen.
Voorzitter. Mocht dat geen steun krijgen — het is natuurlijk een forse
aanpassing van de wet — en het begrip "ernstige benadeling" blijft
overeind, dan willen we wel een andere wijziging, die mijn collega Van
Nispen zal toelichten en indienen, om misleiding afzonderlijk toe te
voegen aan artikel 273fa. Daarin heb je situaties, juist ook bij
arbeidsmigranten, waarbij niet direct dwangmiddelen zijn opgenomen, maar
mensen een totaal verkeerd beeld is geschetst van waar ze terecht zouden
komen. Het is gek dat misleiding dan wel onder mensenhandel als
beïnvloedingsmiddel wordt gezien, maar niet bij ernstige benadeling. We
hopen dat de minister die toevoeging wel kan omarmen.
Voorzitter. Dan het non-punishmentbeginsel. Daar zijn wij, eerlijk
gezegd, nog niet over uit. De Raad van State en de minister geven aan
geen noodzaak te zien om dat in de wet op te nemen, omdat die afweging
nu ook al kan worden gemaakt. Maar heel veel organisaties uit het veld
geven aan dat het kan worden toegepast, maar dat dit in de praktijk niet
gebeurt. Graag een reactie van de minister. Waarom wordt het dan nu niet
of nauwelijks toegepast? En wat zijn daar de gevolgen van? Het is juist
ook opgesteld om opsporing te versterken, om mensen het vertrouwen te
geven dat ze zich kunnen melden, en om zo meer zekerheid te bieden voor
de slachtoffers. Wordt er überhaupt bijgehouden hoe vaak dit
non-punishmentbeginsel in de huidige situatie in acht wordt genomen en,
zo nee, is de minister bereid om dat te onderzoeken?
Voorzitter. Helaas komt uitbuiting ook voor binnen het huwelijk. Ook in
Nederland zijn er vrouwen, vaak met een islamitische
migratieachtergrond, maar niet altijd, die hier naartoe komen of worden
gehaald, vervolgens niet naar buiten mogen en worden gedwongen om heel
hard te werken, niks mogen of worden mishandeld. Deze zogenaamde
"verborgen vrouwen" leven in een chronische situatie van onmacht, angst,
geweld, repressie, schaamte, financiële afhankelijkheid en uitbuiting.
In sommige gevallen weten deze vrouwen ook niet dat dit in Nederland
absoluut niet kan. Als ze het wel weten, geldt ook hier: ze spreken de
taal niet, ze hebben geen geld, ze hebben geen bankrekening; ze zitten
vaak volkomen vast. Voor een deel kan dat vallen onder het bestaande
strafrecht, bijvoorbeeld als er sprake is van huiselijk geweld, maar
uitbuiting en slavernij hoort ook echt thuis onder het artikel over
mensenhandel. Dat is helder uiteengezet door Shirin Musa van Femmes for
Freedom, bij het rondetafelgesprek dat we hadden aangevraagd. Het is
heel goed dat we dit nu recht kunnen zetten in een amendement van mijn
ambtgenoten, waarbij huwelijksuitbuiting expliciet wordt ondergebracht
in artikel 273f. ik ben heel blij dat we dat op dit moment kunnen
regelen.
Vervolgens moet er natuurlijk ook worden gehandhaafd. De gemeente
Rotterdam heeft enkele jaren geleden een steekproef gedaan, waaruit
bleek dat maar liefst 20% van huwelijksmigranten in een gedwongen
isolement leeft. Dat is natuurlijk schrikbarend hoog. Hoe ziet de
minister dat? Welke stappen gaat hij zetten om, als het amendement is
aangenomen, er ook voor te zorgen dat er daadwerkelijk kan worden
gehandhaafd en uitgevoerd, zodat we dit kunnen stoppen?
Deze vorm van huwelijksuitbuiting vindt ook plaats door Nederlandse
mannen met een migratieachtergrond, maar dan in het buitenland. Die
trouwen een vrouw in bijvoorbeeld Pakistan en laten die dan uitbuiten
door de schoonfamilie. Femmes for Freedom geeft aan dat het gaat om
honderden Nederlandse vrouwen met een migratieachtergrond die
slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap en dwang en uitbuiting in
het buitenland. Huwelijkse uitbuiting moet natuurlijk hier in Nederland
strafbaar zijn, maar dat geldt ook voor wie dat in het buitenland doet,
wanneer iemand met een vrouw uit buitenland trouwt en haar in het land
van herkomst opsluit. Soms gaat het niet om Nederlandse vrouwen, maar om
vrouwen in het land van herkomst. Is de minister het met ons eens dat de
jurisdictie daar dan ook moet worden uitgebreid, net als bij
huwelijksdwang en meisjesbesnijdenis het geval is? Welke stappen wil de
minister zetten om daarvoor te zorgen?
Het is ook heel belangrijk om in die gevallen voldoende consulaire
bijstand te verlenen. Ik zei al dat het soms gaat om meisjes die hier
zijn geboren, maar soms ook niet. Het gaat om meisjes die hier zijn
geboren, die dan uitgehuwelijkt daar naartoe worden gebracht en dan
jarenlang uit zicht raken. We hebben een voorbeeld kunnen lezen in de
media van de Pakistaanse Nadia die achttien jaar gevangen zat in
Afghanistan en dus haar Nederlandse paspoort verloor, doordat ze het
niet kon vernieuwen. Maar ja, ze zat gevangen. Dit gaat dus om een
Nederlands meisje. Zij is dan slachtoffer van een kindhuwelijk, van
huwelijksdwang, van achterlating, van huwelijkse uitbuiting en van
huwelijkse gevangenschap en zij werd bijna aan haar lot overgelaten. Het
kan ook gaan om Nederlandse mannen die dan een vrouw in het land van
herkomst trouwen dus.
Wij kunnen dit niet ongestraft laten gebeuren en het kan al helemaal
niet zo zijn dat ze als ze dan hun paspoort verliezen niet terecht
kunnen bij het consulaat. Voor meisjes en vrouwen moet dus een oplossing
komen, zodat zij hun paspoort terug kunnen krijgen. Nederland mag deze
vrouwen niet aan hun lot overlaten. Daarom komen we samen met de SP met
een voorstel voor een dochterregeling, zodat ze hun Nederlandse paspoort
kunnen terugkrijgen, voldoende hulp krijgen, per direct ook in
veiligheid kunnen worden gebracht en indien nodig hulp kunnen krijgen om
naar Nederland terug te keren.
Voorzitter. Dan arbeidsuitbuiting. Arbeidsmigranten zijn natuurlijk
extra kwetsbaar voor uitbuiting. Minister Van Hijum heeft al een groot
aantal maatregelen genomen om te komen tot selectiever en gerichter
arbeidsmigratiebeleid met de Wtta. Bedrijven kunnen sneller worden
gesloten als ze arbeidsmigranten uitbuiten en er komen ook hogere
boetes. De Arbeidsinspectie krijgt extra capaciteit. Dat is hard nodig
en dat is goed, want het uitbuiten van arbeidsmigranten is een
verdienmodel geworden in Nederland en dat is slecht voor
Nederland.
Ik vraag nog wel aan de minister van SWZ waar de Arbeidsinspectie nou
nog meer mee geholpen is om die misstanden bij arbeidsmigranten beter
aan te kunnen pakken. Ik zie specifiek nu dat het innemen van paspoorten
door de werkgever als een indicatie wordt gezien van ernstige
benadeling. Het lijkt me evident dat dat niet de bedoeling is. Kan de
minister aangeven of dat inderdaad daadwerkelijk wordt meegenomen, of
daarop wordt gecontroleerd en dan op wordt gehandhaafd?
Ik lees ook in onderzoeken dat 50% van de inspecties door de Nederlandse
Arbeidsinspectie administratief plaatsvindt. Bedrijven zorgen er dus op
papier voor dat alles klopt. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk zorgen
ze er op papier voor dat alles klopt. Als ze zich niet aan de regels
houden, gaan ze dat natuurlijk niet op papier schrijven. Dus je moet ook
fysieke bezoeken brengen. Ik lees dat er jaarlijks maar enkele zaken
daadwerkelijk worden aangepakt, hoewel het opsporingsteam maar liefst 50
medewerkers heeft. Dat betekent dat heel veel van die gevallen van
ernstige uitbuiting gewoon onder de radar lijken te blijven.
Ik denk dus dat je echt toe moet naar meer fysieke onverwachte
controles, meer gesprekken op locatie, om die misstanden te zien, om er
controle over te krijgen, om die effectief aan te kunnen pakken en om
die slachtoffers effectief te kunnen beschermen. Graag een
reactie.
Het Openbaar Ministerie heeft eerder aangegeven dat men is begonnen met
het werven van extra officieren van justitie en parketsecretarissen om
deze instroom van strafzaken te kunnen behandelen. De vraag is even hoe
het daar nu mee staat en hoeveel er nu extra aan de slag kunnen.
Voorzitter. Dan over de slachtoffers. De regering heeft een buitengewoon
zware verantwoordelijkheid om deze gruwelijke vormen van uitbuiting te
voorkomen. Maar als wij daar niet in slagen, dan moeten wij die
slachtoffers zo goed mogelijk opvangen. Op dit moment is die opvang heel
erg versnipperd, met een wirwar van regelingen en financieringsstromen
met allemaal verschillende criteria en regelingen en gemeentes die
mensen naar elkaar doorverwijzen. Elke week krijgen twee slachtoffers
van mensenhandel geen opvangplek door gebrek aan bedden, maar ook vaak
door een gebrek aan coördinatie. Dat is natuurlijk extra schrijnend,
omdat slachtoffers dan vaak weer opnieuw slachtoffer worden van hun
uitbuiters, dus die secundaire victimisatie.
Ik begrijp dat 60% van de slachtoffers van mensenhandel opnieuw wordt
verhandeld als ze geen opvang kunnen krijgen. Klopt dat? Maar dan moet
dat toch anders? Dan moeten we toch z.s.m. ingrijpen en beter regelen
dan iedereen in ieder geval een plek krijgt met een centrale
financieringsstructuur en een landelijk verwijssysteem? Graag een
reactie van de minister. Wij overwegen op dit punt een motie in te
dienen.
Nederland moet veilig zijn voor slachtoffers van mensenhandel, maar niet
voor de daders.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was een kleine veertien minuten, dus u hebt het keurig
gedaan. Ik constateer dat ik bij de start van het debat verzuimd heb om
de bewindspersonen welkom te heten. Bij dezen heb ik dat rechtgezet. We
gaan verder met de tweede spreker van de zijde van de Kamer: de heer
Ceder van de ChristenUnie. Aan u het woord. U hebt ingetekend voor 15
minuten.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter. We kijken hoe ver we komen.
Voorzitter. Dit onderwerp, mensenhandel, raakt mij diep. Net als de heer
Boomsma was ik, overigens in dezelfde periode als hij, gemeenteraadslid
in Amsterdam. Daarbij kwam ik regelmatig in aanraking met de harde
werkelijkheid van prostitutie, met name vrouwen achter ramen op de
Wallen. Wat mij daarvan is bijgebleven waren niet de beleidsstukken of
de vergaderingen, maar de ontmoetingen met deze mensen, met kwetsbare
vrouwen, overigens voor het overgrote deel afkomstig uit
Oost-Europa.
Eén avond staat in mijn geheugen gegrift. Ik liep mee met Bright Fame,
een organisatie die vrouwen ondersteunt die willen stoppen met
prostitutie. Die avond sprak ik met verschillende vrouwen achter de
ramen. We konden ook echt achter de ramen komen — er was een
vertrouwensrelatie — en openhartig met hen praten. Een van hen, een
jonge vrouw uit Oost-Europa, deelde haar verhaal met mij. Ze stond daar
niet uit vrije wil, zei ze. Haar partner had haar daartoe gedwongen en
haar onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald.
Ze moest op korte termijn voor de rechter verschijnen en getuigen. Maar
ze was doodsbang, niet alleen voor de rechtszaak, maar vooral voor de
dreiging dat het kind dat ze had met die partner die haar dwong om
achter de ramen te staan, haar zou worden afgenomen, waarna ze het nooit
meer zou terugzien. Ik vroeg haar hoeveel vrouwen met wie ze daar sprak
volgens haar ook met dwang of misleiding achter de ramen waren beland.
Ze keek me aan en zei: "Vrijwel allemaal. Ik denk zeven van de tien." Ze
baseerde dat op wat ze hoorde in de gesprekken en de ervaring die ze
deelde met andere vrouwen.
Voorzitter. De heer Boomsma zei het al: het varieert van een paar
procent tot 90%. Maar als we dat getal nemen van zeven op de tien, dan
betekent dat dat van de ongeveer 1.100 vrouwen achter de ramen in
Amsterdam er mogelijk 770 slachtoffer zijn van mensenhandel, en dat
allemaal onder toeziend oog van de overheid, die een aantal jaren
geleden besloot dat legalisering van prostitutie tot meer veiligheid zou
moeten leiden. Een experiment met levensgevaarlijke gevolgen,
letterlijk.
Voorzitter. Dit is moeilijk te verteren en mag ons ook nooit koud laten,
want mensenhandel is iets gruwelijks. Ieder mens is van onschatbare
waarde en heeft intrinsieke waardigheid, persoonlijke vrijheid en
lichamelijke integriteit. Als samenleving moeten we daarvoor opstaan en
ook te vuur en te zwaard verdedigen. Als misbruik wordt gemaakt van de
afhankelijkheidssituatie of kwetsbare positie van iemand of wanneer er
sprake is van uitbuiting, dan heeft de overheid te handelen.
De afgelopen jaren heb ik, zoals eerder aangegeven, talloze
hartverscheurende verhalen gehoord, niet alleen van de vrouw in kwestie
die ik eerder noemde, maar ook van vele andere vrouwen die onder valse
voorwendselen of dwang uit andere landen naar Nederland zijn gehaald om
zich te laten misbruiken. Maar er zijn ook minderjarige asielzoekers die
gedwongen in de prostitutie terechtkomen. Ik denk ook — mensenhandel is
immers niet beperkt tot seksuele uitbuiting — aan criminele uitbuiting
van vaak kwetsbare mensen die worden gedwongen om mee te werken aan
misdrijven, bijvoorbeeld als katvanger of als bezorger van drugs. Of
denk aan de uitbuiting van arbeidsmigranten, waarvan iedereen de
verhalen kent.
Voorzitter. Het is heel goed dat de huidige wet door deze regering wordt
gemoderniseerd en aangescherpt. Hier ligt een wetsvoorstel waarvan ik in
grote lijnen denk dat we hiermee als samenleving en als overheid echt
een stap vooruit zetten. Ik kan het niet laten om eraan toe te voegen
dat deze modernisering de directe uitvoering is van de motie van mijn
voormalige fractiegenoot Stieneke van der Graaf uit november 2020. Zij
heeft hier als ChristenUnie-Kamerlid destijds keihard voor geknokt. Ook
zij vond dit een hartverscheurend onderwerp waaraan recht gedaan moest
worden. Graag markeer ik dat ook vandaag bij de behandeling van deze
wet. Ik hoop dat zij meekijkt.
Voorzitter. Waar ik me echt grote zorgen over maak, is de seksuele
uitbuiting van minderjarigen en adolescenten. Deze groep is zó
ontzettend kwetsbaar. Dat blijkt ook uit de cijfers. Als je bijvoorbeeld
het rapport Monitor Mensenhandel 2019-2023 van de Nationaal Rapporteur
Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen erbij pakt, dan zie je
dat de rapporteur bij herhaling aandacht vraagt voor de langjarige trend
dat minderjarige en adolescente slachtoffers steeds verder uit het beeld
raken van zowel politie en justitie als hulpverleners. En dit terwijl de
cijfers over die groepen boekdelen spreken. Van de slachtoffers van
binnenlandse seksuele uitbuiting is 23,6% minderjarig en 29% adolescent.
Laat dat tot je doordringen. Meer dan de helft van alle slachtoffers van
binnenlandse uitbuiting is óf minderjarig óf adolescent. We moeten er
echt meer werk van maken om juist deze groep slachtoffers te helpen en
daders aan te pakken. Herkent de minister deze zorgwekkende cijfers? Wat
is volgens hem nodig voor een daadkrachtige en doeltreffende
aanpak?
Voorzitter. Ik ben blij dat het kabinet, althans het kabinet in
missionaire status, zich heeft gecommitteerd aan een verhoging van de
minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 jaar. Die is nu 18 jaar. De
schrijnende verhalen maken dat ook dit kabinet vindt dat die leeftijd
omhoog moet. Dit is iets waar de ChristenUnie zich jarenlang hard voor
heeft gemaakt. Hopelijk wordt dit nu toch eens echt doorgevoerd, juist
ter bescherming van de kwetsbare vrouwen. Ik hoop dat dit ook gaat
helpen om de problemen die je nu ziet bij die groep adolescenten en
jongeren aan te pakken.
Wel wil ik de minister vragen wanneer wij de nota van wijziging mogen
verwachten op de Wrs, de wet die dit gaat regelen. Ik hoop toch echt
vóór het zomerreces. Het is belangrijk om deze wet in behandeling te
nemen. Hij ligt er al een aantal jaar. Ik denk dat we juist met het
behandelen van deze wet de urgentie laten zien. Ook op dit onderdeel en
met dit wetsvoorstel moeten wij doorpakken. Ik zeg dan ook: aarzel niet
en zet alles op alles om dit echt op de kortst mogelijke termijn te
regelen. Kan de minister toezeggen dat de nota van wijziging, die
volgens mij al langer dan een jaar op zich laat wachten, voor het reces
naar de Kamer toekomt, zodat we deze plenair kunnen behandelen? Er zijn
zo veel misstanden. Wat mij betreft is elke dag dat dit langer duurt,
een dag te veel. Dit biedt ook een kans om werk te maken van het aan
banden leggen van juist de misstanden rondom thuisprostitutie en
mogelijk ook van het bespreken van het invoeren van een
pooierverbod.
Voorzitter. Ik ga in op het amendement over de bescherming van
adolescenten, want tot die tijd moeten we meer uit de kast trekken om de
groep adolescenten tot 21 jaar te beschermen. We weten allemaal dat
jongeren gemiddeld genomen beïnvloedbaarder zijn dan mensen met meer
levenservaring en dat zij in sociaal dwingende situaties eerder het
risico lopen mee te gaan in dingen die zij eigenlijk niet willen. Ik
vind dat wij ons juist in dit wetsvoorstel van die kwetsbaarheid
rekenschap moeten geven.
Daartoe heb ik samen met de heer Boomsma van Nieuw Sociaal Contract een
amendement ingediend. Ik leg het even technisch uit. Het voorliggende
wetsvoorstel herziet onder andere artikel 273f van het Wetboek van
Strafrecht. In dat artikel is voor het basisdelict mensenhandel niet
alleen een handeling met het oogmerk van uitbuiting vereist; ook moet
deze handeling gepaard gaan met het aanwenden van een middel. Een middel
kan zijn: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Mijn amendement voegt
aan de wet een bepaling toe, namelijk dat aan het middelenvereiste is
voldaan indien het slachtoffer de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft
bereikt. Door dit in de wijziging automatisch te koppelen, geeft de wet,
vind ik, beter rekenschap van het feit dat adolescenten in verminderde
mate in staat zijn om juist op het gebied van het al dan niet aangaan of
het voortzetten van een als seksuele uitbuiting aan te merken relatie,
een vrije keuze te maken. Zij zijn immers extra kwetsbaar voor
uitbuiting of misleiding.
Dat het helemaal niet gek is om dit zo te regelen, laat ook het Duitse
wetboek van strafrecht zien. In artikel 232a van het Strafgesetzbuch
wordt bepaald dat een persoon die iemand die de leeftijd van 21 jaar nog
niet heeft bereikt, aanzet tot prostitutie, zich per definitie schuldig
maakt aan gedwongen prostitutie, aan Zwangsprostitution. Dat is niet
een-op-een toepasbaar in de Nederlandse context. Dat geef ik gelijk toe.
Want bij ons is mensenhandel bij de strafbaarstelling een losstaand
delict. Volgens mij is de invulling van het middelenvereiste zoals
voorgesteld in mijn amendement, een goede manier om de kwetsbaarheid van
adolescenten ook in het Nederlandse strafrecht te verankeren. Ik ben dan
ook benieuwd naar de appreciatie van de minister van dit amendement. En
ik verwacht, als ik naar de Kamer kijk, volop steun om dit te regelen,
ook omdat ik hoop dat het minimum van 21 jaar uit het hoofdlijnenakkoord
geen dode letter is, en dat dit een forse stap in de juiste richting van
de bescherming van kwetsbare mensen is.
Voorzitter. Dan wil ik het hebben over de opsporing, die volgens ons
helaas tekortschiet. Ik heb het al kort gehad over het rapport van de
Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Daarin lees ik de nogal pijnlijke
conclusie dat de opsporing van mensenhandel over de jaren heen steeds
minder effectief is. Ik denk dat mijn amendement kan bijdragen, dat het
recht doet aan de praktijk van veel slachtoffers, maar ik vraag me ook
af hoe de minister die conclusies van de Nationaal Rapporteur leest.
Samengevat: het aantal aanmeldingen van slachtoffers neemt toe, maar het
aantal verdachten in de opsporingsfase neemt af; tegelijkertijd komen er
ook minder mensenhandelzaken voor de rechter. Mijn vraag aan de minister
is dan ook: hoe kan dit, waar gaat dit mis en wat doet hij hieraan? En
dit gaat verder dan de wetgeving moderniseren. Het draait volgens mij
vooral ook om het maken van scherpe keuzes en het stellen van
prioriteiten. Doet hij dat ook?
Voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling heb ik ook weer samen met de
heer Boomsma een motie ingediend om arbeidsmigratie in het kader van
prostitutie, die, laten we wel wezen, zeer kwetsbaar is voor
mensenhandelpraktijken, terug te dringen. In deze aangenomen motie
stonden twee verzoeken. In de eerste plaats was dat het verzoek om de
mogelijkheden van het tegengaan van arbeidsmigratie in het kader van
prostitutie te onderzoeken, met informatie daarover in de brief over
sekswerk die het kabinet voor het begin van 2025 had aangekondigd. Maar
die brief is er naar mijn weten nog niet. Wanneer kunnen we deze
verwachten? Kan ik er een toezegging over krijgen dat deze nog voor het
zomerreces komt? Het andere verzoek uit de motie was om in gesprek te
gaan met de landen van herkomst van deze vorm van migratie, om meer grip
te krijgen op deze migratiestromen en ze waar mogelijk terug te dringen.
Zoals ik al eerder aangaf, wist bijvoorbeeld een wijkagent in Amsterdam
mij jaren geleden te vertellen dat naar schatting ongeveer 80% van de
vrouwen die hij sprak uit Oost-Europa kwam. Het zijn geen Nederlandse
vrouwen; daar zit een migratiestroom achter waarvan wij ons ook als
overheid mogen afvragen in hoeverre deze wenselijk is. Daarover heeft de
Kamer zich overigens al uitgesproken: die is niet wenselijk, we moeten
dat terugdringen. Mijn vraag is daarom: welke inspanningen heeft het
kabinet op dit punt gedaan in het halfjaar na het aannemen van deze
motie en welke concrete tastbare resultaten heeft dat nou
opgeleverd?
Dan het non-punishmentbeginsel. Mijn steun voor deze wet laat onverlet
dat ik een aantal keuzes van de regering nog niet begrijp. Een daarvan
is het non-punishmentbeginsel, en het gegeven dat dit niet is opgenomen
in deze wet. Dit beginsel, dat wel in het Verdrag van Warschau en in de
Europese mensenhandelrichtlijn zit, is in Nederland niet wettelijk
verankerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld in het geval van criminele
uitbuiting iemand gedwongen kan worden om een strafbare handeling te
verrichten en daar toch bestraft voor kan worden, terwijl die persoon
gedwongen is door een andere persoon. En natuurlijk kunnen officieren
van justitie en rechters dit beginsel wel impliciet meewegen, maar mijn
beeld is dat dat in de praktijk niet vaak gebeurt. Dat is jammer, want
slachtoffers zwijgen dan, uit angst om aan hun eigen vervolging mee te
werken, en worden daardoor dubbel gestraft, terwijl we juist het hele
verhaal van slachtoffers willen horen om hen te kunnen helpen en om het
stelsel van criminele uitbuiting aan te pakken, wat nu helaas te weinig
gebeurt. Ik wil de minister daarom vragen om hierop te reflecteren. Is
hij van mening dat het non-punishmentbeginsel nu in afdoende mate wordt
toegepast in het Nederlandse strafrechtstelsel? Op basis waarvan
concludeert hij dit en liggen er cijfers ten grondslag aan zijn
conclusie?
De voorzitter:
Een interruptie voor u van de heer eh ...
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Diederik van Dijk, SGP. Geeft niks.
De voorzitter:
Sorry, hoor. Oké, aan u het woord.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter. Een belangrijk punt dat de heer Ceder aansnijdt. En
de achterliggende gedachte begrijp ik heel goed en is ook heel nobel; ik
had uiteraard niet anders verwacht van mijn collega. Tegelijkertijd, ik
las de toelichting op dit amendement en het viel me op hoe daarin werd
benadrukt dat het van belang blijft om maatwerk te leveren. Mede daarom
is zowel het OM als de Raad van State als het kabinet eigenlijk heel
kritisch op die codificatie, omdat je het zo misschien juist meer rigide
maakt. Dat wil de heer Ceder volgens mij ook niet. Kan hij dus toch even
reflecteren op de kritiek van onder meer het OM, de Raad van State en
het kabinet?
De heer Ceder (ChristenUnie):
In beginsel leg je in de wet vast wat je belangrijk vindt. Vervolgens is
het aan niet alleen het OM, maar ook de rechter om dat middels
uitspraken in te vullen. Door jurisprudentie kun je maatwerk aanleveren.
Binnen de kaders van wat de wettekst letterlijk zegt, kun je dat
aanvullen. Er zijn dus twee manieren om dit rechtsbeginsel te benaderen.
Het is namelijk een beginsel; de vraag is of je het codificeert of niet.
Als je het niet codificeert, zeg je: het hangt in de lucht en impliciet
weten we allemaal dat het bestaat; het is aan de rechters om dat toe te
passen. Dat kan, maar het nadeel daarvan is dat je datgene wat je als
Nederlandse wetgever als norm stelt en belangrijk vindt, niet
opschrijft, niet codificeert. De andere benadering is dat je het
vastlegt — volgens mij is het niet zo gek; een meerderheid van de Kamer
heeft dit voorstel aangenomen en wij handelen al in de geest daarvan —
en vervolgens de rechter vraagt om daar waar er uitzonderingen zijn …
Dat zou dus betekenen dat, als iemand gedwongen wordt om een criminele
handeling te verrichten en dat aantoonbaar bewezen is, maar er toch
redenen zijn om ook die persoon zelf nog een straf te geven, dat de
uitzondering op de regel is. Volgens mij biedt jurisprudentie daar
voldoende ruimte voor. Je kan de wettekst natuurlijk zo inrichten dat
die ruimte er ook is. Dat is een andere, systemische benadering van de
vraag of je dit wilt codificeren of niet. Het uitgangspunt is hetzelfde:
je wilt het niet te strak inrichten.
Maar volgens mij is de vraag: wat wil je dat de uitzondering is? Volgens
mij zou je in bijna alle gevallen waarin iemand gedwongen is om een
handeling te verrichten, diegene niet dubbel willen straffen: één, omdat
iemand gedwongen is om die handeling te verrichten en, twee, dat iemand
daar vervolgens ook nog voor gestraft wordt. Dat moet het uitgangspunt
zijn. Als blijkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat iemand daar
zelf nog een zware verantwoordelijkheid in had, moet je maatwerk
leveren. Volgens mij liggen onze standpunten niet ver uit elkaar.
Rechtvaardigheid moet toegepast worden, maar ik denk dat wat wij willen
en de geest daarvan veel beter tot uiting komt als we het
non-punishmentbeginsel juist wel codificeren, ervan uitgaande dat de
jurisprudentie de ruimte laat om dat verder in te kaderen.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik volsta hier met de heer Ceder te bedanken voor zijn uitleg. Ik zie
nog steeds een aantal risico's, maar ik ben heel benieuwd hoe de
minister hierop reflecteert.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik gaf al aan dat dit niet uit de blauwe lucht komt vallen.
Ik heb met mevrouw Mutluer een motie ingediend om dit te verankeren en
die is ook aangenomen. Er ligt dus ook een parlementaire wens. Het is
weleens vaker voorgekomen in deze Kamer dat een advies van de Raad van
State ter kennisgeving wordt aangenomen maar er toch een andere weging
wordt gemaakt. Ik denk dat het belangrijk is om per geval te bekijken
wat de geest daarvan is. Ik denk — dat vind ik soms bij andere adviezen
niet — dat ik juist meega met de kritiek, maar op dit punt denk ik:
volgens mij willen wij hetzelfde, maar gaat het om de benadering die je
kiest. Volgens mij kom je dan op hetzelfde uit, maar ligt het
zwaartepunt op een andere plek. Voor mij ligt de zwaarte op het niet
dubbel straffen van slachtoffers en de ruimte maken om iemand nog wel
een gepaste straf te geven wanneer nodig. Dat zou mijn weging zijn.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Verkuijlen. Ga uw gang.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik ben benieuwd hoe meneer Ceder dat dan ziet. Hij zegt dat het
non-punishmentbeginsel moet worden toegepast als er sprake is van dwang.
Maar dat is niet nodig als iemand minderjarig is. De bommenleggertjes in
de grote steden zijn allemaal jongetjes in de leeftijd van 15 à 16 jaar,
die soms willens en wetens dit soort delicten plegen. Ik heb er grote
moeite mee om die onder het non-punishmentbeginsel te brengen. Ik vind
dat uw voorstel op dat punt wat ver reikt. Wat mijn fractie betreft
zouden we het keurig netjes aan de rechtspraak en het OM kunnen
overlaten of zij van mening zijn dat het een slachtoffer is. Ik wil hier
ook wel het vertrouwen uitspreken dat zij heel goed in staat zijn om dat
te doen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de heer Ceder op dat punt.
De dwang blijkt al als een meerderjarige een minderjarige uitnodigt om
dit te doen; daar gaat de wetgever dan eigenlijk van uit. Vindt u dat
het non-punishmentbeginsel daar dan moet worden toegepast? Daarbij kan
er namelijk ook sprake zijn van het willens en wetens plegen van een
delict.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik de heer Verkuijlen goed begrijp — het is trouwens goed om hem
weer in de Kamer te hebben — doelt hij op het amendement-Bikker, dat
vraagt om het middelenvereiste voor minderjarigen weg te laten. Ik heb
er goede redenen voor om dat naar Duits voorbeeld te verankeren; dat heb
ik net aangegeven. Daarin zit volgens mij niet automatisch de koppeling
met het non-punishmentbeginsel. Wij hebben eerder wel, naast dat
amendement, de wens geuit om dat in de wet op te nemen. We hebben
daarover een motie ingediend, die ook is aangenomen, maar het is niet in
de wet opgenomen. Daar ben ik nu kritisch op. Dat zijn volgens mij dus
twee verschillende dingen. Op het moment dat het amendement-Bikker
aangenomen wordt, is daarmee het non-punishmentbeginsel niet per se
verankerd. Dat zouden we daarnaast nog willen.
Om in te gaan op de casuïstiek: volgens mij moet het uitgangspunt zijn
dat iemand — u had het over een bommetjeslegger — die gedwongen wordt,
die aantoonbaar slachtoffer is, die misleid is et cetera, niet dubbel
gestraft zou moeten worden, dus dat het non-punishmentbeginsel geldt. Op
het moment dat de rechter echter besluit dat niet voldaan is aan het
bestanddeel dat iemand een slachtoffer is, maar dat iemand misschien
juist medeplichtig is, of besluit dat iemand, ondanks dat die
minderjarig is, wel degelijk zelf iets geïnitieerd heeft en dat er geen
sprake is van slachtofferschap, is het non-punishmentbeginsel niet van
toepassing.
Volgens mij — en dat heb ik volgens mij ook aan de heer Van Dijk
proberen toe te lichten — verandert mijn voorstel in de praktijk niet zo
veel, behalve dat je als wetgever uitdrukt dat de norm zou moeten zijn
dat je in beginsel niet dubbel straft als iemand een slachtoffer is.
Daarmee zeg ik dus niet dat je in het geval van de situatie die u
schetst, als de rechter tot een andere conclusie komt, namelijk dat die
persoon helemaal geen slachtoffer is, geen maatregelen meer zou kunnen
nemen. Dat zou ik onrechtvaardig vinden. Volgens mij wordt ook niet
geregeld wat er gebeurt als er niet voldaan is aan het bestanddeel dat
iemand slachtoffer zou zijn. Volgens mij moet dat eerst bewezen worden.
Als dat niet bewezen verklaard is, is er ook geen reden om het
non-punishmentbeginsel toe te passen, omdat iemand ook gewoon dader of
medeplichtig, of hoe je het ook wil kwalificeren, kan zijn.
Ik denk dus dat uw zorg een belangrijke is, maar het verankeren van het
non-punishmentbeginsel in de wet staat daar niet aan in de weg, omdat de
uitkomst volgens mij hetzelfde is. Ik beredeneer het echt vanuit de
gedachtegang dat je normeert wat je belangrijk vindt. Ik vind dat dit
een belangrijk uitgangspunt zou moeten zijn, dat je niet alleen als
beginsel zou moeten houden, maar dat je, omdat je het als beginsel hebt,
ook zou moeten verankeren in de wet, met voldoende ruimte voor
maatwerk.
De voorzitter:
Ik moet zeggen dat uw antwoorden wel erg lang zijn, meneer Ceder. Dat
wil ik toch even meegeven.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Excuus, voorzitter. Ik ben zeer gepassioneerd, maar ik zal mijn
antwoorden inkorten.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank aan de heer Ceder voor zijn antwoord en voor zijn welkom; dat doet
me goed. Ik vind het heel interessant, omdat het artikel over
mensenhandel heel goed geschikt is om die ronselaars, die uitbuiters,
keihard aan te pakken met stevige straffen. Maar er zijn natuurlijk ook
een aantal andere delicten, zoals doen plegen en uitlokken, waarbij je
in feite dezelfde rechtsfiguur krijgt dat het om een slachtoffer gaat.
Er zijn dus wel meer mogelijkheden. Ik ben er nog niet van overtuigd of
we dat nu niet gewoon met een gerust hart bij het OM en de officier
moeten laten, maar in ieder geval dank voor uw toelichting.
De voorzitter:
Meneer Ceder, u kunt hierop reageren. Doet u dat dan alstublieft kort.
Daarna kunt u verder met uw betoog.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb volgens mij bij beide interrupties aangegeven waar ik het wel
belangrijk vind en waar het volgens mij geen afbreuk doet aan de zorgen
van zowel de heer Verkuijlen als de heer Van Dijk, maar het juist een
toevoeging kan zijn. Ik hoor ook graag de reflectie van de minister
daarop. Ik wil benadrukken dat ik niet voor ogen heb om, door het in de
wet te verankeren, het maatwerk los te laten. Dat is volgens mij ook
niet het effect op het moment dat wij het wel verankeren. Er ligt ook
een amendement van mij voor.
Voorzitter, ik ga door. Wat mij betreft is het een verbetering en daarom
heb ik samen met de heer Van Nispen een amendement ingediend dat dit zou
moeten bewerkstelligen.
Ik heb nog een aantal gedachtes als het gaat om moties, maar die zal ik
naar aanleiding van de beantwoording door de minister wegen. Ik kijk uit
naar de beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Dan kom ik bij de volgende spreker van de
zijde van de Kamer. Dat is de heer Verkuijlen van de fractie van de VVD.
De heer Verkuijlen heeft zich ook voor vijftien minuten ingeschreven.
Aan u het woord.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mensenhandel is een van de meest mensonterende
delicten in ons Wetboek van Strafrecht, een delict in strijd met het
grootste goed waar wij in een vrije democratie voor staan: de
persoonlijke vrijheid. De inbreuk is niet eenmalig. Jonge mensen worden
onder dwang stelselmatig seksueel uitgebuit door gewetenloze criminelen,
of ze worden gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden te werken of
strafbare feiten te plegen. De slachtoffers zijn kwetsbaar en raken vaak
voor het leven getekend. Een groot aantal hiervan wordt binnen een
aantal jaren opnieuw slachtoffer van mensenhandel; mijn voorganger zei
het al.
Het is daarom goed dat de Kamer zich breed ervoor heeft uitgesproken om
dit debat over de modernisering van het artikel over mensenhandel
vandaag ongewijzigd doorgang te laten vinden. De slachtoffers en de
mensen in de opsporing verdienen dat ook, omdat het huidige artikel te
complex is en een te hoge bewijslast kent. Dat blijkt onder meer uit het
aantal sepots.
Ik wil allereerst namens mijn fractie waardering richting beide
ministers uitspreken voor de voorgenomen aanpassingen van het
wetsartikel mensenhandel. Belangrijk is dat die waardering ook
doorklinkt in de strafrechtketen. Dat zijn uiteindelijk de mensen voor
wie een toegankelijk artikel het belangrijkste gereedschap is om dit
mensonwaardige delict effectief aan te pakken.
Maar mijn fractie ziet ruimte voor verbetering op een aantal
onderwerpen. Ik kom daarom met een drietal amendementen, die ik hierna
zal toelichten.
De aangiftebereidheid van mensenhandel is laag, te laag. In het
actieplan Samen tegen Mensenhandel is opgenomen het bewustzijn en de
meldingsbereidheid te vergroten. Ik herinner mij nog dat de Kamer de
vorige staatsecretaris aanspoorde om hotels gericht te benaderen om
mensenhandel te melden. In sommige hotels bleken kamers op één dag
meerdere keren geboekt te worden door seksuele uitbuiters, terwijl
receptiemedewerkers gewoon kunnen zien dat een jong meisje tussen twee
mannen die een hotelkamer boeken een allesbehalve normaal beeld
is.
Ondanks die inspanningen blijft de aangiftebereidheid laag en dat is
voor de VVD te vrijblijvend, zeker in het licht van een ingrijpende
delict als mensenhandel zou iedereen die daar kennis van neemt verplicht
aangifte moeten doen. Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat op
verkrachting een aangifteplicht rust, terwijl er, wanneer iemand
stelselmatig verkracht wordt, zoals bij seksuele uitbuiting, geen
verplichting tot aangifte is.
Voorzitter. Ik maak ook graag gebruik van de kans om mijn waardering uit
te spreken voor de mensen die onbaatzuchtig die eerstelijnshulpverlening
verzorgen voor dergelijke slachtoffers. Eerder mocht ik in dat licht een
werkbezoek aan het Leger des Heils in Groningen brengen. Ik was diep
onder de indruk van de gedreven manier waarop zij de slachtoffers
bijstonden. Voor de slachtoffers en de mensen in de
eerstelijnshulpverlening zou een dergelijke aangifteplicht dan ook niet
moeten gelden.
Voorzitter. Artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering regelt de
aangifteplicht voor een aantal ingrijpende delicten, zoals terrorisme,
mensenroof en verkrachting. Met dit amendement willen wij het delict
mensenhandel daaraan toevoegen. Het amendement heeft geeft hiermee
uitvoering aan de breed aangenomen motie-Veltman/Bikker, die oproept om
bij de modernisering van het artikel mensenhandel een aangifteplicht te
bewerkstelligen en die aan het artikel toe te voegen. Ik dien dit
amendement dan ook samen met mevrouw Bikker in.
Een tweede onderwerp gaat ons als VVD al langer aan het hart. Mijn
fractiegenote mevrouw Becker heeft zich daar al meerdere jaren voor
ingezet. Het betreft uitbuiting van vrouwen in gedwongen huwelijken. Met
de EU-richtlijn 1712 uit 2024 …
De voorzitter:
U mag uw zin afmaken.
De heer Verkuijlen (VVD):
… wordt Nederland verplicht expliciet te maken dat onder uitbuiting ook
een gedwongen huwelijk valt. Dit is een proces dat veel tijd gaat
vergen, te veel tijd. Daar wil mijn fractie niet op wachten.
De voorzitter:
Dan onderbreek ik u nu heel even voor een interruptie van de heer Van
Nispen. Ga uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Excuus, voorzitter. Ik heb het verkeerd getimed. Mijn interruptie gaat
over het vorige punt. Voor wat de heer Verkuijlen nu gaat zeggen en voor
het amendement dat hij nu gaat aankondigen spreek ik alvast waardering
uit. Dat heb ik natuurlijk al gezien. Dat is heel goed.
De heer Verkuijlen (VVD):
Waarvoor dank.
De heer Van Nispen (SP):
Mijn interruptie — hij is nu toch al onderbroken — gaat over de
aangifteplicht. Ik vind dat sympathiek klinken. Wij hebben destijds ook
voor die motie gestemd, want natuurlijk wil je dat hier aangifte van
wordt gedaan. Die wens hebben we allemaal, maar de discussie bij een
aangifteplicht, bij ieder delict, is natuurlijk altijd: helpt die
uiteindelijk? Schrikt die sommige mensen niet af?
Ik hoorde de heer Verkuijlen zeggen dat voor een aantal mensen die
aangifteplicht niet moet gelden. Ik wil hem vragen om dat toch nog één
keer toe te lichten. We willen natuurlijk allemaal hetzelfde. We willen
dat er aangifte wordt gedaan van alle gruwelijke delicten, dus zeker ook
van mensenhandel, maar ik hoop dat de heer Verkuijlen ook de zorg
begrijpt die bij dit vraagstuk komt kijken. Als je verplicht bent
aangifte te doen en je doet dat niet, dan kan dat natuurlijk tot
bestraffing leiden. Bereiken we dus niet het tegenovergestelde en hoe
weet de heer Verkuijlen zo zeker dat dat niet zo is?
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de vraag van de heer Van Nispen. Het is een terechte vraag en
een terechte zorg. Wij willen die aangifteplicht laten gelden om het
simpele feit dat de vraag om het te melden in de praktijk te weinig
wordt opgepakt. We moeten daar in het actieprogramma specifiek op
inzetten. Ik heb net in dat voorbeeld met dat hotel toch vrij duidelijk
aangegeven waar mijn zorg zit. Die situaties duren voort. Het is een
voortdurend delict.
Wij vinden dat het ieders dure plicht is om daar gewoon aangifte van te
doen. Dan kunnen we wel heel veel bewustzijnscampagnes houden, maar als
er geen stok achter de deur is, dan gaat dat niet lukken. We hebben wel
gezegd dat we dat expliciet niet willen doen voor het slachtoffer zelf,
omdat die in een moeilijke situatie zit, maar ook niet voor die
eerstelijnshulpverlening. In de jurisprudentie is overigens uitgesproken
waar die lijn zo’n beetje te trekken is. Je hebt een aantal beroepen die
een verschoningsrecht hebben, maar dit moet breder worden getrokken. Het
gaat bijvoorbeeld met name om mensen in het leger die dat doen. Het gaat
erom dat we de vrijblijvendheid ervan afhalen. We willen zorgen dat de
aangiftes toenemen, dat we meer kennis krijgen en dat de
opsporingsdiensten echt aan de slag kunnen met dit vreselijke
delict.
De heer Van Nispen (SP):
Dan nog een korte vervolgvraag, want ik kan die benadering goed volgen.
Ik snap die benadering ook, zeker als u zegt dat dit niet moet gelden
voor slachtoffers, hulpverleners en andere beroepsgroepen met een
verschoningsrecht. Maar waar is dat in de wet geregeld? Of zegt de heer
Verkuijlen dat het niet in de wet is geregeld, maar in de
jurisprudentie? Ik ben gewoon benieuwd hoe dit nu precies zit.
De heer Verkuijlen (VVD):
De heer Van Nispen slaat de spijker op zijn kop. Er is jurisprudentie
over waar die secuur getrokken kan worden, namelijk tot aan de
eerstelijnshulpverlening.
De voorzitter:
Dan is er nog een interruptie van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik begrijp waar de wens tot een aangifteplicht vandaan komt. Volgens mij
bleek uit het verhaal van de rapporteur dat we zo'n 868 mensen
daadwerkelijk in beeld hebben gehad, terwijl het gaat om ten minste
5.000 mensen die slachtoffer worden van mensenhandel. Het enige waar ik
zelf nog naar op zoek ben — het werd me net nog niet helemaal duidelijk
in het interruptiedebatje — is hoe de heer Verkuijlen kijkt naar de
situatie waarin het slachtoffer bang is dat er misschien meteen aangifte
wordt gedaan en daarom niet meer in vertrouwen durft te praten. Dat
speelt vooral wanneer het slachtoffer praat met een vertrouwenspersoon
die niet onder het verschoningsrecht valt. Heeft dat dan niet een
averechts effect?
De heer Verkuijlen (VVD):
Dat is een goede vraag. We hebben het hier net even gehad over de
inschatting die het OM en de rechter maken. Ik denk dat dit precies van
die gevallen zijn waarin die inschatting gemaakt kan worden.
Tegelijkertijd moeten we ook nadrukkelijk uitdragen dat hulpverlening
voorgaat en opsporing daarna volgt. In die lijn zou je dat ook in de
praktijk moeten brengen.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Uit het antwoord maak ik op dat de heer Verkuijlen zich ook wel zorgen
maakt over wat er gebeurt als je je meldt bij een vertrouwenspersoon die
geen verschoningsrecht heeft. Dat komt nu niet heel duidelijk naar voren
in het voorstel zoals dat nu in stemming wordt gebracht in deze Kamer.
Wil de heer Verkuijlen wellicht nog even kijken naar de exacte tekst om
te zien of er niet nog een aanpassing in kan worden aangebracht? Het zou
zonde zijn als er een totaal averechts effect wordt bereikt. Het lijkt
mij ook niet de bedoeling dat er straks mensen vervolgd worden,
bijvoorbeeld vertrouwenspersonen die geen aangifte hebben gedaan,
mogelijk zelfs op nadrukkelijk verzoek van het slachtoffer dat in
vertrouwen is gaan praten.
De heer Verkuijlen (VVD):
Die handschoen neem ik graag op. Ik kijk daar graag met u nog even
naar.
De voorzitter:
U kunt uw bijdrage vervolgen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik had het over huwelijksuitbuiting. Ik pak daar de draad weer op. Deze
vorm van uitbuiting is actueel. Recent is het OM in Lelystad nog met
succes tot vervolging van huwelijksuitbuiting overgegaan, maar dat
vereiste van de officier van justitie wel veel juridische lenigheid en
ervaring met mensenhandel. Om het artikel toegankelijker, nauwkeuriger
en voldoende bepaald strafbaar te stellen, willen we met dit amendement
gedwongen huwelijksuitbuiting expliciet toevoegen aan het artikel over
mensenhandel. Dit amendement zullen wij indienen met de ChristenUnie, de
SP en het NSC.
Voorzitter. Dat brengt mij bij mijn derde amendement en dat betreft een
nieuwe vorm van arbeidsuitbuiting, namelijk ernstige benadeling. Het is
al eerder aan de orde gekomen. Ernstige benadeling is een eenvoudiger te
bewijzen vorm van arbeidsuitbuiting en kent een strafmaximum van zes
jaar. Daar ligt ook meteen een zorg van mijn fractie. Het onderscheid
tussen arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling lijkt een hellend vlak.
Met andere woorden, kunnen we arbeidsuitbuiting niet bewijzen, dan gaan
we voor ernstige benadeling. Kan de minister toelichten hoe hij dit
onderscheid in de praktijk voor zich ziet?
Als ervoor wordt gekozen om ernstige benadeling ten laste te leggen,
verliezen slachtoffers een belangrijk recht, namelijk het spreekrecht.
Juist dat spreekrecht is voor slachtoffers, en ter overtuiging van een
rechtbank, van belang. Zij verliezen de mogelijkheid om ter zitting te
vertellen onder welke erbarmelijke omstandigheden zij, vaak gepaard met
mentale mishandeling, over een langere periode arbeid hebben moeten
verrichten. Met dit amendement willen wij het spreekrecht bij lichtere
vormen van arbeidsuitbuiting toevoegen aan het artikel over
mensenhandel.
Voorzitter. In de laatste jaren is er een toename van de instroom van
mensen uit Oost-Europa — het is al gememoreerd — ten behoeve van
seksuele uitbuiting. Met deze moderniseringsslag komt het oude artikel
273F, lid 1, sub 3, dat hierin voorzag, te vervallen. Het is de
nadrukkelijke wens van het Openbaar Ministerie dat dit artikel,
aangevuld met de nieuwe terminologie, terugkeert met het oog op een
effectieve aanpak. Daarom ondertekenen wij het amendement van de SGP dat
hierin voorziet.
Voorzitter. Ten slotte vraag ik uw aandacht voor een frequent voorkomend
probleem. Zoals bekend hebben de opsporingsdiensten de verplichting om
bij een aangifte van mensenhandel direct tot opsporing over te gaan, het
zogenaamde doorlaatverbod dat voor mensenhandel geldt. Tegelijk ziet het
Vreemdelingenbesluit erop toe dat slachtoffers onder voorwaarden in
aanmerking komen voor een zogenaamde W8-verblijfstatus. Vanuit de
opsporing bereiken ons signalen dat er valse aangiften van mensenhandel
worden gedaan met het oogmerk om die verblijfstatus te verkrijgen.
Vanwege de doorlaatplicht betekent dit in de praktijk dat die valse
aangiften direct opvolging moeten krijgen. Dat kost vaak een dag
opsporingscapaciteit, terwijl er volgens het OM elke dag tien tot
twintig rechercheurs van Team Mensenhandel met dergelijke kansloze zaken
bezig zijn. Dat gaat ten koste van de echte slachtoffers en de opsporing
van de daders van mensenhandel. Ik verzoek de minister hierop te
reflecteren. Ik heb een motie hierover in voorbereiding.
Voorzitter. Dan sluit ik af. Mensenhandel is een delict waarvan de
aanpak kan rekenen op Kamerbrede steun. Ik zie dat ook als onze dure
plicht naar de slachtoffers en de mensen die in de strafrechtketen
werken. Vandaag zetten wij op dit punt een belangrijke stap.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkuijlen. Dan kom ik bij de volgende spreker van de
zijde van de Kamer, de heer Krul van de fractie van het CDA. Ook u hebt
zich ingeschreven voor 15 minuten. Aan u het woord.
De heer Krul (CDA):
Dat is helemaal correct, voorzitter.
Voorzitter. Vandaag spreken we over een wet die heel hard nodig is, want
per jaar vallen tienduizenden slachtoffers ten prooi aan criminelen die
miljarden verdienen aan mensenhandel. "Mensenhandel" klinkt als iets wat
je in heel enge films ziet; als iets wat niet zomaar in Nederland
voorkomt. Maar wie denkt dat het niet veel voorkomt, zal schrikken van
het feit dat mensenhandel de snelst groeiende misdaadindustrie ter
wereld is. En het gebeurt niet alleen in Amsterdam. Ik kan mij
herinneren uit mijn tijd als gemeenteraadslid in Den Helder — geen plek
waar je meteen aan denkt bij mensenhandel — dat wij een werkbezoek
brachten aan een huis waar kwetsbare vrouwen uit Oost-Europa werden
opgesloten. Het huis was specifiek in de staat gebleven waarin die
vrouwen moesten verblijven. De situatie in dat huis was mensonterend.
Acht tot twaalf vrouwen op een kamer met één of twee matrassen, gewoon
in een heel normale wijk in Den Helder.
Voorzitter. Het is goed dat deze wet er nu ligt, want met deze wet
werken we aan het vereenvoudigen en het verruimen van de
strafbaarstelling. Dat zijn zaken die belangrijk zijn. Wij moeten recht
doen aan mannen en vrouwen die worden gedwongen tot seksuele handelingen
en criminele activiteiten of onderbetaalde arbeid moeten verrichten. Het
is een vorm van moderne slavernij. Het is heel belangrijk dat wij dit
wetsvoorstel uitgebreid behandelen.
Voorzitter. Het huidige wettelijk kader is te ingewikkeld,
onsamenhangend en niet effectief. Om echt goed recht te kunnen doen aan
de slachtoffers, kwetsbare vrouwen en ook mannen, is het belangrijk dat
wij hun rechten op een betere manier gaan borgen.
Ik wil deze wet langs een paar lijnen behandelen. Ik ga in op
arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling, seksuele uitbuiting en criminele
uitbuiting. Voordat ik dat doe, heb ik een vraag aan beide
bewindspersonen. Denken zij met de modernisering van deze wet ook een
toekomstbestendig wetsvoorstel in handen te hebben dat bestand is tegen
veranderende maatschappelijke gebeurtenissen?
Enfin. Arbeidsuitbuiting. Hier ligt volgens de minister het zwaartepunt
van deze wet, met als doel kwetsbare personen op de arbeidsmarkt ruimere
strafrechtelijke bescherming te bieden tegen grove misstanden, zoals
onderbetaling en slechte huisvesting; een versterking van de wet die
hard nodig is. In sommige andere Europese landen liggen de lonen veel
lager en is het contrast tussen het loon in dat land en Nederland hoog,
waardoor het slachtoffer denkt erop vooruit te gaan. Terwijl, als je
kijkt naar de Nederlandse standaarden, er misschien wel sprake is van
arbeidsuitbuiting vanwege de relatief lage lonen en slechtere
arbeidsomstandigheden. In hoeverre wordt dit meegewogen als het
slachtoffer bijvoorbeeld niet direct door heeft dat er sprake is van een
uitbuitingssituatie? Met andere woorden, in hoeverre krijgt de term
"misleiding" plek in deze nieuwe strafbaarstelling?
Voorzitter. De minister schreef in de schriftelijke beantwoording, ter
opvolging van de motie-Van den Brink/De kort, dat het kabinet bekijkt of
er passende instrumenten zijn om het innemen van reisdocumenten en
bankpassen van arbeidsmigranten te kunnen sanctioneren, zodat werkgevers
die de persoonlijke vrijheid inperken, kunnen worden bestraft. Kan de
minister hier een update over geven?
Dan ernstige benadeling. Deze wet introduceert een nieuwe
strafbaarstelling in artikel 273fa van het Wetboek van Strafrecht,
namelijk ernstige benadeling. Dit houdt in dat door misbruik van een
kwetsbare positie, een persoon onder bepaalde omstandigheden arbeid moet
verrichten, waarmee deze persoon ernstig wordt benadeeld. Dit heeft als
doel kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt veel beter te beschermen, met
name arbeidsmigranten die laag of ongeschoold werk verrichten, maar ook
bijvoorbeeld personen met een verstandelijke beperking. Op dit moment is
de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting hoog, omdat de rechter hoge
eisen stelt aan de bewijsbaarheid. Daarom wordt deze strafbaarstelling
voorgesteld als vangnetbepaling voor de gevallen die niet direct
aangemerkt kunnen worden als arbeidsuitbuiting, de zogenaamde
grensgevallen.
Ik wil benadrukken dat het ook hierbij gaat om ernstige
arbeidsmisstanden. De minister geeft zelf al aan dat het in principe om
dezelfde slachtoffers kan gaan als bij de voorgestelde strafbaarstelling
van arbeidsuitbuiting. Maar tegelijkertijd verschilt de strafmaat van
ernstige benadeling behoorlijk van de strafmaat bij arbeidsuitbuiting
via het delict mensenhandel, namelijk maximaal twaalf jaar
gevangenisstraf tegenover maximaal zes jaar. Vindt de minister deze
delta wenselijk? Wat is precies de reden dat die strafmaat zo ontzettend
afwijkt? Er is vanuit verschillende organisaties kritiek geuit op de
onduidelijkheid van de definitie van ernstige benadeling. Kan de
minister op deze kritiek reflecteren? Is dit volgens hem voldoende
duidelijk? En is er naar schatting sprake van grote overlapping met het
voorgestelde artikel 273?
Dan seksuele uitbuiting. De minister schrijft dat het zwaartepunt van
deze wet niet hier ligt, maar bij arbeidsuitbuiting. Het CDA wil
benadrukken dat de aanpak van seksuele uitbuiting minstens even
belangrijk en noodzakelijk is. Dat mag niet ondersneeuwen. Samen met
onder andere de politie en het Openbaar Ministerie is het CDA van mening
dat het schrappen van het huidige lid 1 sub 3, dat de expliciete
omschrijving van seksuele uitbuiting inhoudt, een gemiste kans is. Kan
de minister uitgebreid ingaan op de motivatie van het schrappen van dit
artikellid?
De politie gaf aan dat dankzij dat artikellid het juist mogelijk kan
zijn om vroegtijdig een onderzoek te starten en de drempel lager is om
tot een strafbaarstelling te komen. Graag een reactie. Het OM gaf
daarnaast aan dat het een vangnetfunctie had en het een belangrijke
instaptitel is voor het toepassen van dwangmiddelen tegen illegale
prostitutie. Is de minister van mening dat door het schrappen ervan we
niet juist een stap teruggaan in de bewijsbaarheid van seksuele
uitbuiting? En waarom vindt de minister dat op dit punt geen
vangnetbepaling nodig zou zijn, maar expliciet wel bij
arbeidsuitbuiting?
Het strafrecht is een belangrijk middel om mensenhandel aan te pakken,
maar het is slecht één onderdeel van het hele pakket. Is de minister van
plan om, los van dit wetsvoorstel, ook andere trajecten te verbeteren,
zoals de hulpverlening voor slachtoffers van seksuele uitbuiting en de
beschikbare informatievoorziening? Want met name de taalbarrière van
bijvoorbeeld buitenlandse vrouwen die in Nederland worden uitgebuit, kan
een drempel vormen om hulp te zoeken. In hoeverre zijn deze vrouwen
überhaupt in beeld? Ik begrijp dat ik hiermee de randen van dit
wetsvoorstel opzoek, maar het is een ontzettend belangrijk onderwerp.
Ook verklaren buitenlandse sekswerkers niet snel over hun
uitbuitingssituatie. Zij lopen het risico dat hun handelaar hun paspoort
inneemt. In hoeverre is voor deze vrouwen een vangnet gecreëerd?
Voorzitter. Er ligt al heel lang een plan van aanpak mensenhandel op de
plank. De Kamer heeft verschillende keren om aanscherpingen en
verbeteringen gevraagd. Kan de minister ingaan op de huidige stand van
zaken van dit plan en aangeven wat er daadwerkelijk al is verbeterd? Hoe
verhoudt dat plan zich tot de onderhevige wet? Moet er bijvoorbeeld,
naar aanleiding van deze wetsbehandeling, ook weer een aanscherping
komen van de plannen?
Voorzitter. Daarnaast gaat er nog heel veel mis in de beschikbaarheid
van opvangplekken voor vrouwen die slachtoffer zijn van seksuele
uitbuiting en illegale prostitutie. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel
schreef in de vorig jaar gepubliceerde Monitor Mensenhandel 2019-2023
dat de opvang en de hulpverlening onvoldoende gegarandeerd zijn in
Nederland. Er is te veel verschil tussen regio's qua hulpverlening en er
is ook te veel verschil tussen regio's als het om expertise gaat. Het
risico daarvan is dat slachtoffers keer op keer elders worden uitgebuit.
Dat gaat gewoon de verkeerde kant op. Nogmaals, ik begrijp dat het niet
per se in deze wet gevangen is, maar ik wil graag van deze minister
horen wat zijn concrete plannen zijn om de samenhang tussen de
hulpverleningsorganisaties en de hulpverlening an sich te
verbeteren.
Seksuele uitbuiting is voor gemeentes ook steeds moeilijker in kaart te
brengen. In Drenthe wordt bijvoorbeeld overwogen om een toezichtteam
voor prostitutie op te richten, om dit specifieke deel daar in kaart te
brengen. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.
Voorzitter, mijn laatste punt, tot slot. Criminele uitbuiting. De
regering schrijft in de memorie van toelichting: hoe indringender de
beïnvloeding is, hoe eerder er sprake is van criminele uitbuiting. Ook
hangt het af van de omstandigheden van het geval. Naar onze mening
lijken dit subjectief geformuleerde eisen. Is dit volgens de minister
een duidelijk omschreven definitie? Hoe beoordeelt hij dat in het licht
van de kritiek van zowel de politie als het OM dat met de huidige
strafbaarstelling de haalbaarheid van een zaak laag wordt ingeschat?
Welke plaats krijgt het non-punishmentbeginsel hierin? Waarom is er niet
voor gekozen om dit beginsel — het is al eerder gepasseerd — eindelijk
wettelijk te verankeren?
Voorzitter. Criminele uitbuiting wordt daarnaast niet als expliciet
voorbeeld genoemd in de memorie van toelichting bij het geïntroduceerde
artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht over het voordeel trekken
uit arbeid of diensten van een persoon. Kan de minister bevestigen dat
criminele uitbuiting hier wel onder valt? Of wordt dit expliciet niet
beoogt? Zeker als het gaat om criminele uitbuiting is voordeel trekken
uit handelingen van het slachtoffer een zwaarwegend onderdeel. Graag een
verduidelijking.
Voorzitter. Steeds vaker zien we dat jongeren worden geronseld door
criminelen om strafbare feiten te plegen, zoals in de vorm van drugs
uithalen. Onder het mom" het is makkelijker om veel geld te verdienen
met kleine klusjes dan via een echte bijbaan" worden veel jongeren
geronseld. Dat zijn vaak jongeren in kwetsbare posities, met een
moeilijke thuissituatie, schuldenproblematiek of simpelweg verkeerde
vrienden. Ze staan bloot aan de verleidingen van de drugswereld. Ze
kunnen niet goed beseffen dat een criminele toekomst een giftige
toekomst is. Hoe kunnen we deze jongeren beter ondersteunen? Hoe denkt
de minister bijvoorbeeld over uitstapprogramma's voor jongeren die in de
criminaliteit zijn beland?
Voorzitter, ik ga afronden. We vragen ons af in hoeverre kinderen die
worden overgehaald om drugs uit te halen uit containers, bijvoorbeeld in
de haven, kunnen rekenen op strafrechtelijke bescherming onder het
voorgestelde artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Wanneer valt
zo'n geval onder criminele uitbuiting en wanneer juist niet?
Voorzitter, tot slot. Ik heb niet het genoegen gehad om eerder met de
heer Verkuijlen in de Kamer te zitten. Ik heb wel van mijn voorganger
begrepen dat het, zoals zij dat omschreef, een goeie is, iemand die je
er goed bij kunt hebben. Dus ook namens mij aan de heer Verkuijlen:
welkom terug in de commissie.
De voorzitter:
Dank u wel, heer Krul. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen is van de fractie van de SP. U heeft zich
ingeschreven voor acht minuten. Aan u het woord.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Maar ik denk dat het in 7 minuten en 50 seconden
ook moet lukken.
Mensenhandel is een ernstig probleem, een vorm van moderne slavernij.
Dat moet op alle mogelijke manieren voorkomen worden. Als dat niet is
gelukt en het vindt toch plaats, dan is het: opsporing, vervolging en
berechting.
Over dat laatste gaat deze wet. Laat ik dus beginnen met steun
uitspreken voor deze wet: het is nodig om de huidige strafbaarstelling
van mensenhandel te moderniseren en uit te breiden. Daarover is vrijwel
iedereen het eens. We hebben er ook al vaak toe opgeroepen: artikel 273f
moet veranderen. Het doel is dat de praktijk daarmee beter uit de voeten
kan. Ik denk dat de minister daar deels goed in is geslaagd met zijn
voorstel. Het is eigenlijk nog steeds best moeilijk leesbaar. Ik heb
geen idee hoe dat beter had gekund. Het is een verbetering, maar wij
denken dat het op onderdelen nog beter kan. Deels is het daarover al
gegaan. Dat is niet zozeer qua leesbaarheid, maar echt qua inhoud.
Voordat ik daaraan toekom, zeg ik het volgende. De wet wijzigen is goed,
maar je moet zoveel meer doen dan dat voor een effectieve aanpak. Dat
betreft bijvoorbeeld het besef dat het een typisch haaldelict is: je
ziet het niet vanzelf, maar pas als je ernaar gaat zoeken. Dat schreeuwt
om voldoende capaciteit, die er te vaak niet is bij de politie en het
OM. Het vraagt om goede zorg voor slachtoffers, het bevorderen van de
meldings- en aangiftebereidheid, de garantie van voldoende opvang. Hier
kom ik nog op terug.
Maar eerst over het nieuwe artikel en de ernstige benadeling. Het nieuwe
artikel dat wordt voorgesteld, artikel 273fa, kent nadelen. Daar is al
door vorige sprekers op gewezen. Wat is nu precies het onderscheid met
mensenhandel en waarom overlappen twee dwangmiddelen wel en de rest
niet? De Arbeidsinspectie zegt bijvoorbeeld dat we misleiding zouden
moeten toevoegen. De heer Boomsma had het er ook over. Dan zou je
namelijk ook de praktijken rondom Europese arbeidsmigranten kunnen
aanpakken. Aan hen wordt veel beloofd; ze worden dus misleid bij de
werving, maar zitten vervolgens in een afhankelijkheidsrelatie en worden
uitgebuit. Dat is het amendement op stuk nr. 24, ingediend met de heer
Boomsma.
Wij zeggen daar wel bij dat dit wat ons betreft second best is, want het
is bedoeld om uitbuiting beter aan te pakken. Waarom noemen we het dan
niet zo? In plaats van een nieuwe, toch ingewikkelde term te
introduceren — want wat is nou precies "benadeling"? — zou je volgens
ons de term "uitbuiting" moeten gebruiken, want dat is wat je wilt
aanpakken. Het gaat niet alleen om arbeidsuitbuiting, zoals de term
"benadeling" doet vermoeden. Het gaat ook om andere vormen van
uitbuiting. Dat is een breder vangnet. Daarom is er het amendement op
stuk nr. 19, ingediend met de heer Boomsma.
Dit voorstel komt tegemoet aan de wens van een extra trede op de
strafrechtelijke ladder, een vangnet voor uitbuitingssituaties die niet
als mensenhandel zijn te kwalificeren. Maar het is wel breder dan het
door de regering voorgestelde begrip "ernstige benadeling". Dit is dus
een vangnet dat naast arbeidsuitbuiting ook gaat over seksuele
uitbuiting en criminele uitbuiting, waarbij je het oogmerk niet hoeft te
bewijzen. Volgens ons heeft dat wel degelijk een belangrijke meerwaarde.
We beseffen dat het redelijk fundamenteel is om een wet bij amendement
op deze manier te wijzigen. We hebben dat amendement wel heel lang
geleden al ingediend. Er had in de tussentijd dus al goed naar gekeken
kunnen worden. Ik reken dan ook op een grondige reactie van de
minister.
Deze wet beoogt daders aan te pakken en slachtoffers te helpen, maar
soms wordt het slachtoffer ook gedwongen dader, dus onder dwang,
bijvoorbeeld bij criminele uitbuiting. Het beginsel is dat het
slachtoffer niet bestraft wordt, maar dat wordt nauwelijks toegepast in
de praktijk. Het is heel moeizaam. We hebben een heel duidelijke oproep
gekregen — de heer Ceder wees daar ook al op — om dat
non-punishmentbeginsel in de wet te verankeren, zodat het nadrukkelijker
tot een afweging leidt. Samen met mevrouw Bikker en mevrouw Tseggai heb
ik daar in mijn amendement op stuk nr. 14 een voorstel voor
gedaan.
De vraag is: gaan we voor de echte daders of de slachtoffers? Het
verankeren van dit beginsel leidt niet tot het vrijuit gaan van daders.
Het leidt tot een afweging en maakt maatwerk mogelijk. Bij de
bestraffing moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, zoals
de ernst van het delict, de mate van dwang, de leeftijd, de toegebrachte
schade. Pas dan kun je tot een eerlijke, gerechtvaardigde uitkomst
komen. En nee, die wettelijke verankering is ook niet het eindpunt, niet
de oplossing voor alles, maar het begin. Want ja, er is meer nodig,
zoals bijvoorbeeld bewustwording in de praktijk van hoe criminele
uitbuiting tegenwoordig precies werkt, maar dat regel je natuurlijk niet
bij wet.
Over huwelijkse uitbuiting is al terecht een goed pleidooi gehouden door
de heer Verkuijlen. Want uitbuiting binnen het huwelijk is inderdaad
voor sommige vrouwen, die vaak een migratieachtergrond hebben of als
huwelijksmigrant hier zijn, bittere realiteit. Geen bewegingsvrijheid,
permanente controle, opgesloten zitten, mishandeld en als huisslaaf
uitgebuit worden: een leven in constante angst en onderdrukking. De SP
heeft hier in het verleden ook al met de VVD een motie over
ingediend.
Huwelijkse uitbuiting is ook een vorm van uitbuiting die expliciet
erkend had moeten worden in dit wetsvoorstel. Daarom hebben wij
volledige steun gegeven aan het amendement op stuk nr. 21 van de VVD en
NSC. We hebben het medeondertekend, en ook namens mij complimenten aan
Femmes for Freedom en Shirin Musa in het bijzonder. Haar collega's zijn
hier ook aanwezig. Onvermoeibaar knokken voor de rechten van meisjes en
vrouwen. Mijn complimenten daarvoor.
In het verlengde hiervan wil ik aandacht vragen voor de eveneens door
Femmes for Freedom bepleite dochterregeling voor verdwenen vrouwen, ook
al door de heer Boomsma toegelicht. Dit gaat doorgaans om Nederlandse
jonge vrouwen die in het buitenland zijn achtergelaten en daar zijn
uitgebuit, die na verloop van tijd weten te ontkomen en zich hier
melden. Het kan gaan om vrouwen die de Nederlandse nationaliteit hadden,
maar deze zijn kwijtgeraakt door onvrijwillig verblijf in het
buitenland, opgesloten, gedwongen, uitgebuit, waardoor ze zich nergens
konden melden.
Het kan ook gaan om dochters van gastarbeiders die zich in Nederland
vestigden en destijds alleen een verblijfsvergunning hadden, omdat hun
ouders toen eigenlijk nog van plan waren om terug te gaan. Ook bij hen
kan sprake zijn van onvrijwillig verblijf en situaties van uitbuiting.
De vraag is nu wat Nederland specifiek doet voor deze vrouwen. Volgens
onze informatie veel te weinig. Wat is de reactie op het voorstel van
Femmes for Freedom voor een speciaal afgebakende dochterregeling voor
verdwenen vrouwen? Kunnen zij op hulp en steun rekenen? Erkent de
regering de zorgplicht, aangezien deze minderjarige vrouwen destijds uit
het zicht zijn geraakt en zij ernstig slachtoffer zijn geworden? Wij
overwegen hierover een motie in te dienen in de tweede termijn.
Er zijn zorgen over de rechten van slachtoffers. Die zorgen merkten we
ook al in het rondetafelgesprek, onder andere bij het Leger des Heils en
CoMensha. Er zou namelijk verschil zijn als het gaat om bescherming van
slachtoffers en voor welk delict vervolgd en berecht wordt wat betreft
kosteloze rechtsbijstand en het van toepassing zijn van de
voorschotregeling. Waarom geen gratis advocaat en een voorschotregeling
bij ernstige benadeling, of uitbuiting, zoals door ons voorgesteld
wordt? Graag een reactie.
Dan nog over de opvang. Het doel van de wet is betere opsporing en
vervolging van daders. Als dat lukt, zijn er ook meer slachtoffers in
beeld, voor wie goede opvang nodig is. Slachtoffers hebben natuurlijk
een veilige plek nodig. Het Leger des Heils wijst ons erop dat het
opvanglandschap versnipperd en decentraal georganiseerd is. We hebben
daar recent, door een noodkreet van Valente, ook aandacht voor gevraagd
in een ander debat, over huiselijk geweld. Er is dus soms geen plek voor
slachtoffers, of de slachtoffers zitten op de verkeerde plek, zonder
juiste begeleiding. Afgelopen dinsdag is er nog een motie van ons over
aangenomen, maar wat kan de regering hier nou in betekenen? Wat wordt
eraan gedaan om goede opvang met de juiste hulp en begeleiding voor
ieder slachtoffer te organiseren? Is er niet meer landelijke regie nodig
en zijn er niet meer plekken nodig? Hoe wordt daar nou voor
gezorgd?
Ten slotte zou ook ik een reactie willen op de recente kritiek van de
Nationaal Rapporteur op de aanpak van arbeidsuitbuiting. De Nationaal
Rapporteur Mensenhandel vindt die aanpak namelijk passief en de
opsporing door de Arbeidsinspectie gebrekkig. Vaak wordt er geen nader
onderzoek gedaan, maar wordt er door rechercheurs gekeken naar de
papieren realiteit, terwijl malafide bedrijven er vaak alles aan doen om
de boekhouding er goed uit te laten zien. Ook zegt de Nationaal
Rapporteur: áls er dan nader onderzoek volgt, blijft de Arbeidsinspectie
passief. Er worden bijvoorbeeld geen inspecties op de werkvloer
uitgevoerd en er wordt niet met bijvoorbeeld de buren gepraat. Dan kom
je er toch nooit achter hoe het zit? De cijfers spreken voor zich: van
de naar schatting 2.000 mensen die jaarlijks slachtoffer zijn van
arbeidsuitbuiting, komen gemiddeld zo'n zeven zaken voor de rechter. Ik
ben echt benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt en hoe hij denkt dat
het beter gaat worden, want de vraag is wel: lossen we dit probleem op
met een betere wet na vandaag, of is er meer voor nodig? En zo ja, wat
is dat dan? Graag een uitgebreide reactie.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan krijgen we de volgende spreker van de
zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Tseggai van de fractie
GroenLinks-PvdA. U hebt zich voor tien minuten ingeschreven. Aan u het
woord.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Yes. Dank u wel, voorzitter. We staan hier vandaag om te spreken over
een wetsvoorstel dat het bestaande artikel 273f moet vervangen; het is
al vaak genoemd. Dat klinkt wat juridisch, maar volgens mij is het niet
alleen een kwestie van juridische techniek. Het nieuwe artikel in deze
wet is namelijk meer dan dat. Het moet ons helpen met een betere aanpak
van mensenhandel. Achter mensenhandel zit, zoals eerder gezegd, een
gruwelijke realiteit van uitbuiting, die het leven van individuen
verwoest. We hebben het over gedwongen prostitutie, arbeidsuitbuiting,
moderne slavernij, criminele uitbuiting en zelfs de zeldzame maar
onmenselijke praktijken van orgaanhandel. Het zijn geen abstracte
beschrijvingen. Het gaat over echte mensen: jonge vrouwen die geen
vrijheid hebben om te gaan en staan waar ze willen, verstandelijk
beperkten die misbruikt worden en jongeren die geronseld worden en in
criminele netwerken belanden. Deze slachtoffers mogen niet onzichtbaar
blijven. Juist daarom is het belangrijk dat we mensenhandel keihard
aanpakken en de verhalen van slachtoffers zichtbaar maken, want zoals
mijn collega Van Nispen zei: het is nogal een stil delict.
Om al deze redenen is modernisering dus niet alleen wenselijk, maar ook
noodzakelijk. Het wetsvoorstel van het kabinet om mensenhandel te
definiëren als "een ernstige inbreuk op iemands lichamelijke en
geestelijke integriteit", met straffen die kunnen oplopen tot vijftien
jaar, is wat ons betreft een stap in de goede richting, net zoals het
feit dat misstanden in de arbeidssfeer betere strafrechtelijke
inkadering krijgen. Echter, het is wat ons betreft niet de
eindbestemming maar slechts een tussenstation op de lange weg naar een
betere aanpak van mensenhandel.
Over arbeidsmisstanden gesproken: we begrijpen dat er een delict moet
komen waarbij de bewijsdrempel wat lager ligt dan voor arbeidsuitbuiting
als mensenhandel — dan gaat het om een vangnet voor arbeidsmisstanden
waarbij het bewijzen van mensenhandel te moeilijk is, maar er genoeg
reden is om de dader aan te pakken — maar we zijn wel bezorgd over de
invulling daarvan met het nieuwe delict "ernstige benadeling in de
arbeidssfeer". Het kabinet wil hiermee werkgevers aanpakken die misbruik
maken van de kwetsbare positie van werknemers. Echter, wat ons betreft
moet voorkomen worden dat de grens te vaag wordt tussen ernstige
benadeling en mensenhandel aan de ene kant en ernstige benadeling en de
bestuursrechtelijke handhaving door de Arbeidsinspectie aan de andere
kant. Daarom sluiten wij ons aan bij het amendement op stuk nr. 19 van
de collega's Van Nispen en Boomsma om het begrip "ernstige benadeling"
te vervangen door het bredere begrip "uitbuiting". Dit concept is al
bekend in de wetgeving en jurisprudentie, en omvat niet alleen
arbeidsuitbuiting maar ook seksuele uitbuiting, criminele uitbuiting en
andere vormen van uitbuiting. Door het begrip "uitbuiting" te verankeren
in de wet kunnen we een breder vangnet creëren voor slachtoffers van
mensenhandel en voorkomen dat daders vrijuit gaan omdat de bewijslast te
hoog is.
Voorzitter. Hoe wordt het werkterrein van het OM en de Arbeidsinspectie
afgebakend, vragen wij ons af. Wanneer gaat het over strafbaarheid in
het kader van mensenhandel en wanneer over een situatie waarin geen
sprake is van strafbaarheid maar van overtreding van arbeidswetten? Ik
begrijp dat bij de handhaving van de aanpak van arbeidsmisstanden
afspraken worden gemaakt met de Arbeidsinspectie en het OM over in welke
situatie van arbeidsmisstanden het bestuursrecht geldt en wanneer het
strafrecht ingezet kan worden. Kan de minister vertellen wat de stand
van zaken daarvan is? Komen er ook meer heldere criteria voor die
afbakening dan alleen voor gevallen van onderbetaling? Ik denk daarbij
aan misstanden op het vlak van huisvesting, vormen van dwang, slechte en
gevaarlijke arbeidsomstandigheden, valse beloftes of misleiding om
mensen naar Nederland te halen, et cetera.
Voorzitter. Een ander belangrijk punt is het zogeheten
non-punishmentbeginsel; het ging er net al even over. Dit beginsel houdt
in dat slachtoffers van mensenhandel niet gestraft mogen worden voor
criminele feiten die ze onder dwang hebben gepleegd. In de praktijk zien
we dat dit beginsel niet altijd wordt nageleefd. Daardoor worden
slachtoffers soms toch vervolgd voor bijvoorbeeld diefstal of
drugshandel; de heer Ceder heeft het net allemaal uitstekend uitgelegd.
Het lijkt mij belangrijk dat we ervoor zorgen dat ook in de praktijk het
non-punishmentbeginsel altijd gerespecteerd wordt. Wij dienen het
amendement over het non-punishmentbeginsel daarom mede in.
Verder zijn we van mening dat we de koppeling tussen de erkenning van
slachtofferschap en een strafrechtelijk onderzoek moeten loslaten. Op
dit moment moeten vreemdelingen zonder verblijfstitel die slachtoffer
van mensenhandel zijn, aangifte doen en meewerken aan een
strafrechtelijk onderzoek om in aanmerking te komen voor bescherming en
ondersteuning. Eerst moet het slachtoffer bedenktijd zien te krijgen en
daarvoor moet aangetoond worden dat er aanwijzingen voor mensenhandel
zijn. Het slachtoffer komt alleen in aanmerking voor een tijdelijke
verblijfsvergunning, opvang, zorg en juridische bijstand als het
slachtoffer aangifte doet en verder meewerkt tijdens de vervolging en
berechting van een eventuele mensenhandelaar.
Wat ons betreft gaat hier een perverse prikkel van uit, omdat het
slachtoffers kan afschrikken die bang zijn voor de daders of die geen
vertrouwen hebben in autoriteiten. We begrijpen dat niet iedereen die
alleen maar zegt slachtoffer te zijn van mensenhandel zomaar kan rekenen
op een verblijfstitel; de heer Verkuijlen benoemde dit net ook al even.
Daarom pleiten wij ervoor om het vaststellen van het slachtofferschap
over te laten aan een onafhankelijke autoriteit. Deze autoriteit kan op
basis van een zorgvuldige beoordeling vaststellen of iemand slachtoffer
is van mensenhandel, zonder dat er direct een strafrechtelijk onderzoek
hoeft te worden gestart. Zo kunnen we slachtoffers sneller en
effectiever helpen en voorkomen we dat zij verder getraumatiseerd
worden. Ik hoor graag van de minister hoe hij daarover denkt.
Voorzitter. Dan de klanten, want mensenhandel is een verdienmodel:
zonder vraag zijn er geen aanbieders en zonder klanten dus ook geen
mensenhandelaren. Wat mijn fractie betreft is het daarom van groot
belang dat we ook de klanten aanpakken. Dat zijn immers geen passieve
toeschouwers, maar actieve deelnemers in het stelsel dat mensenhandel
mogelijk maakt. Door de vraag naar uitgebreide arbeid en seksuele
diensten in stand te houden, faciliteren zij de misdaad en profiteren
zij van het leed van anderen. De statistieken laten zien dat er nog
steeds weinig klanten worden berecht, te weinig wat mijn fractie
betreft. Het kabinet heeft maatregelen aangekondigd om klanten aan te
pakken, maar wij vinden dat de maatregelen die in het actieplan Samen
tegen Mensenhandel staan niet ver genoeg gaan. Het gaat niet alleen om
bewustwording. Natuurlijk is bewustwording heel erg belangrijk, maar
niet iedereen is daarvoor vatbaar en heeft dan dus toch betaalde seks
met een minderjarige.
Ik vraag daarom wat het kabinet nog meer gaat doen om dit aan te pakken.
Gaat er nu de strafbaarstelling van mensenhandel beter opgeschreven
wordt, ook meer aandacht uit naar de vervolging van klanten? Het is
uiteindelijk aan het OM om te bepalen wie er wordt vervolgd. Wat mij
betreft mag er in het vervolgbeleid meer aandacht voor klanten komen.
Zou de minister daarover in overleg willen treden met het OM? Wat mij
betreft zou het het mooiste zijn als er heldere doelstellingen komen om
klanten beter aan te pakken.
Voorzitter. Dan nog een punt in dit verband. Dankzij een initiatiefwet
van de Kamer werd artikel 273g in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.
Daardoor worden klanten strafbaar die misbruik maken van een sekswerker
die slachtoffer is van mensenhandel. Het gaat daarbij om sekswerkers bij
wie het voor de klant duidelijk is dat zij niet vrijwillig hun beroep
uitoefenen. Dit artikel heeft echter tot weinig vervolgingen geleid,
terwijl er zeker in deze branche van sekswerk echt veel mis is, zoals
collega's Boomsma en Ceder al aanhaalden. Daarin zitten ook veel
slachtoffers. Ik zou daarom graag willen weten hoe de vervolging van dit
misdrijf in de praktijk verloopt en hoe die vervolging kan worden
versterkt. Ook op dit punt overweeg ik een motie. Het zou ook helpen als
de aangekondigde nota — die werd net ook al genoemd — met de
uitgangspunten van de wet over regulering van prostitutie er zou komen,
want dan wordt het wellicht makkelijker om een onderscheid te maken
tussen legale en illegale, gedwongen prostitutie. Wat is de stand van
zaken?
Voorzitter. Ik rond af. Ik heb nog iets over het aanbod. In Frankrijk
vraagt men inmiddels van websites die porno aanbieden om de leeftijd van
de klanten te verifiëren. Dat heeft er gisteren toe geleid dat alle
pornowebsites op zwart gingen, maar dat geheel terzijde. Daarmee pak je
de klanten aan. Daar kun je wat van vinden, maar in Nederland zijn we
nog niet eens zo ver dat we minderjarige slachtoffers of minderjarige
aanbieders op die websites beschermen. Door van aanbieders van
seksadvertenties te eisen dat zij zelf de leeftijd van de sekswerker met
wie wordt geadverteerd te checken, voorkomen we dat. Het is niet de
eerste keer dat wij daarnaar vragen. Juist nu we het hebben over de
aanpak van mensenhandel, is de tijd rijp om meer te doen aan het
beschermen van minderjarigen die tegen betaling seks aan moeten bieden.
Voorkomen is beter dan genezen, lijkt mij. Ik wil dus graag dat die
leeftijdscheck verplicht wordt. Graag een reactie. Ik denk ook hier aan
een motie.
Ten slotte, voorzitter. De strijd tegen mensenhandel is een lange weg.
We moeten … Ik zie dat de heer Krul een interruptie heeft.
De voorzitter:
U mag uw zin afmaken.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Oké. Ik wilde zeggen dat we moeten blijven investeren in preventie,
bescherming, vervolging en samenwerking. Alleen zo kunnen we wat ons
betreft deze vorm van moderne slavernij uitbannen.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik moet toegeven dat het een vraag buiten de orde is, maar die is toch
wel degelijk naar aanleiding van het goede betoog van mevrouw Tseggai.
Het CDA is er groot voorstander van dat de leeftijd voor prostitutie
naar 21 gaat. Het gaat om een heel kwetsbare groep. Dat geldt ook voor
de industrie waar mevrouw Tseggai net over sprak, namelijk de
porno-industrie. Ook daar gaat het gewoon om een heel kwetsbare groep,
waar helaas uitbuiting ook om de hoek ligt. Dat is gebleken. Er was een
groot Volkskrantonderzoek afgelopen jaar. In Nederland ook. Zou het niet
een heel goed idee zijn om ook daar de minimale leeftijd naar 21 jaar te
brengen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of dat het probleem oplost, want we hebben een
minimumleeftijd, maar die wordt niet altijd gerespecteerd. Wat mij
betreft kunnen we veel beter focussen op de handhaving van de
minimumleeftijd die we al hebben dan het probleem verschuiven naar een
hogere minimumleeftijd.
De voorzitter:
De heer Krul, korte vervolgvraag.
De heer Krul (CDA):
Oké. Ik ben het met mevrouw Tseggai eens dat we daar beter op moeten
handhaven. Op dit moment moet je 18 jaar zijn om vrijwillig deel te
nemen aan het maken van porno. We weten uit onderzoek dat de groep die
dat doet het lang niet altijd vrijwillig doet. Ook daar zijn misstanden
als het afpakken van paspoorten et cetera, ook gewoon bij Nederlandse
bedrijven die dit produceren. Wij denken dus dat je wel degelijk een
stap kan zetten als je zegt: die kwetsbare groep, die hele jonge groep,
zouden we beter kunnen beschermen door toch ook echt die minimale
leeftijd, zoals we bij prostitutie terecht gaan doen, voor het kunnen
deelnemen aan deze praktijken naar 21 te verhogen. Ik ben benieuwd of
mevrouw Tseggai erkent of ziet dat dat wel degelijk kan helpen om die
kwetsbare groep te beschermen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb daar eerlijk gezegd toch serieuze twijfels over. Volgens mij
willen de heer Krul en ik hetzelfde, namelijk dat er geen jonge
kwetsbare mensen tegen hun zin sekswerk hoeven te doen of
seksadvertenties hoeven te maken. Ik vraag me gewoon af of het verhogen
van de minimumleeftijd dat probleem oplost of dat dat het probleem
verschuift. Want iemand van 22 is nog steeds best jong en kan ook heel
erg kwetsbaar zijn, maar mag dan wel legaal die advertenties maken of
daaraan meewerken of sekswerk doen. Ik vraag me dus gewoon af of dit het
probleem oplost. Ik heb daar twijfels over.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Heel kort. Ik denk dat ik in ieder geval het standpunt van mevrouw
Tseggai begrijp, al ben ik het er niet mee eens. Vat ik het goed samen
dat zij zegt: "Het moet gewoon mogelijk zijn vanaf 18 jaar, zolang het
helemaal vrijwillig is, en zolang het helemaal vrijwillig is, is het
prima als iemand 18 is. Wij zien geen reden om de leeftijd te verhogen,
want het gaat uiteindelijk om de groep die het niet vrijwillig doet en
daar moeten we beter op handhaven"? Begrijp ik het dan goed?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Volgens de Nederlandse wet is iemand vanaf 18 jaar volwassen. Als
diegene besluit om sekswerk te doen, vrijwillig, dan heb ik daar geen
principiële bezwaren tegen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik vond dat mevrouw Tseggai net een aantal verstandige dingen zei; mijn
complimenten. Ik wil het even afpellen om te kijken of ik het goed
begrepen heb. De heer Krul had het net over de minimumleeftijd van
mensen die instappen in de porno-industrie. Dat parkeer ik even, maar
klopt het dat u de Wrs niet alleen steunt, maar ook vindt dat we vaart
moeten maken met elementen daarvan, ook met de verhoging naar 21 jaar?
Steunt u mijn oproep om te kijken of we voor de zomer daarin stappen
kunnen zetten? Die wet ligt er immers al een aantal jaren.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mag ik even een wedervraag stellen om te kijken of ik de vraag goed
begrijp? Is de vraag van de heer Ceder of wij het eens zijn om voor de
zomer stappen te gaan zetten met de Wrs of is de vraag of wij voor de
zomer stappen willen zetten richting het verhogen van de
minimumleeftijd? Of allebei?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Beide.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Oké, allebei. Ik denk dat het goed is als wij stappen zetten richting
Wrs. Daar kijkt mijn fractie ook naar uit. Alleen, ik heb, zoals ik net
ook al zei richting de heer Krul, geen principiële bezwaren tegen een
volwassen iemand — volgens de Nederlandse wet is dat iemand van 18 jaar
— die sekswerk gaat doen. Ik weet niet of het heel veel mensen zijn,
maar ik denk dat je door het verhogen van de minimumleeftijd niet echt
een probleem oplost.
De heer Boomsma (NSC):
In 2014 heb ik in Amsterdam voorgesteld om de minimumleeftijd voor
prostituees te verhogen naar 21. Toen werd er gezegd: dat hoeft niet,
want dat wordt binnenkort landelijk geregeld. Nou, we zien waar we nu
staan. Ik hoop dus zeker dat we die wet nog snel kunnen behandelen. Maar
mijn vraag is deze. Er zijn allerlei gemeentes waar dit
bestuursrechtelijk al is ingevoerd en waar de ervaringen gewoon heel
goed zijn. Ik ben het met mevrouw Tseggai eens dat het niet alle
problemen oplost of dat het principieel meteen verworpen moet worden als
iemand volwassen is. Maar in de praktijk zie je gewoon dat met name
vrouwen van 19 of 20 extra kwetsbaar zijn en extra gevoelig voor
uitbuiting. Uitbuiting vindt heel veel plaats. De ervaring in al die
gemeentes in Nederland, waaronder Amsterdam, is dat je hiermee echt een
heleboel leed kunt voorkomen. Ik wil haar toch vragen om dat nog een
keer in overweging te nemen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Als de heer Boomsma mij vraagt om iets in overweging te nemen, dan doe
ik dat per definitie heel graag. Maar ik blijf wel bij mijn eerdere punt
dat ik denk dat iemand van 22 die gedwongen sekswerk doet nog steeds
heel kwetsbaar is. Ik zie gewoon niet zo wat het opschuiven van die
grens doet. Ik heb minder principiële bezwaren tegen iemand van 19 die
vrijwillig sekswerk doet dan wellicht een van de heren die mij hierover
net interrumpeerden. Ik zou gewoon willen dat de leeftijdsgrens die wij
nu hebben, goed handhaven. Ik sta aan de kant van de heer Boomsma als
het gaat om ervoor zorgen dat mensen niet onvrijwillig sekswerk doen,
maar ik heb niet heel veel vertrouwen in een verhoging van de
minimumleeftijd.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Ik zie uit naar een vervolg van deze discussie. Voor nu wil ik nog een
vraag stellen over wat u aangaf over wat ze in Frankrijk hebben gedaan.
Daar hebben ze een aantal pornowebsites gewoon op zwart gezet omdat die
onvoldoende aan leeftijdsverificatie doen. Ik vind het heel interessant
en goed wat ze in Frankrijk doen. Je wilt immers gewoon niet dat het
allemaal toegankelijk is voor kinderen. Zegt mevrouw Tseggai — als ze
dat zegt, dan kunnen wij ons daarbij aansluiten — dat wij dat ook in
Nederland gaan doen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou het liever willen omdraaien, omdat ik denk dat het belangrijker
is dat wij ervoor zorgen dat er geen minderjarigen in advertenties
staan. Als je ervoor zorgt dat een adverteerder moet verifiëren dat
degenen in die advertenties meerderjarig zijn, dan voorkom je dat. Ik
vind dat op dit moment meer prioriteit hebben dan ervoor zorgen dat
iemand van 17 niet op een pornosite kan.
De voorzitter:
De heer Boomsma, tot slot.
De heer Boomsma (NSC):
17 of waar die leeftijdsgrens dan precies ligt, oké. Nou, daar zijn we
het dan in ieder geval over eens, over de vrouwen die worden
geadverteerd. Die moeten in ieder geval meerderjarig zijn en wat ons
betreft dus boven de 21.
De heer Krul (CDA):
Ik zal geen vraag stellen, maar omdat mevrouw Tseggai aangaf altijd
graag dingen in overweging te willen nemen, geef ik haar ook iets ter
overweging. Bij porno, en zeker ook bij prostitutie, begint het vaak
legaal. Meisjes worden op jonge leeftijd geworven, soms met een mooi
verhaal over heel snel veel geld verdienen, maar uiteindelijk wordt het
uitbuiting. En dan is die groep wel degelijk extra kwetsbaar vergeleken
met misschien een wat meer volwassen persoon.
Het klopt: vanaf 18 ben je volwassen. Maar dat betekent niet dat je geen
leeftijdsrestricties kan toevoegen. Ik zou mevrouw Tseggai in overweging
willen geven dat je in Nederland ook pas vanaf je 20ste buschauffeur mag
worden, terwijl je dan ook al volwassen bent. Daar hebben we met elkaar
dus wel een minimumleeftijd voor bedacht, omdat wij vinden dat iemand
van 20 toch beter geëquipeerd is om met een bus te rijden dan iemand van
18. Maar gaat het om zoiets als prostitutie of, in dit geval, het maken
van porno, dan vinden we dat niet. Dat is de overweging die ik meegeef
voor het debat dat we ongetwijfeld binnenkort verder gaan voeren.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou de heer Krul erop willen wijzen dat je vanaf je 18de wel Kamerlid
mag worden. Het is dus de vraag of we dat dan wel een gepaste
verantwoordelijkheid vinden voor iemand van 18. Nee, ik maak er een
grapje over. Ik begrijp wat de heer Krul zegt. De wetgever oordeelt
verschillend over verschillende verantwoordelijkheden vanaf 18 jaar.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij was u klaar met uw bijdrage. Klopt dat?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wilde nog een paar afrondende zinnen zeggen. Daar was ik mee
bezig.
Dit wetsvoorstel is wat mijn fractie betreft een goede stap voorwaarts,
maar het is nog niet genoeg. Wij hopen dus van harte dat de Kamer de
genoemde amendementen aanneemt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tseggai. We gaan luisteren naar de heer Van Dijk. O,
eerst een interruptie van de heer Van Dijk. Ga uw gang.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Excuus dat ik eventjes wachtte. Er kwamen net zo veel mannen naar voren
dat ik dacht: ik ga daar vanuit het conventionele blok niet ook nog
tussen staan. Ik kom juist naar voren omdat ik het oprecht waardeer dat
mevrouw Tseggai zo ingaat op de minimumleeftijd en zo. Dat waardeer ik.
Ik zie ook uit naar het debat hierover.
Ik volgde ook het interruptiedebatje van zo-even over de vraag wat het
nou uitmaakt, 18 of 21. Mag ik dan ook ter overweging meegeven dat voor
dit soort activiteiten — prostitutie, pornofilms maken et cetera — vaak
mensen tussen de 15 en 18 jaar geronseld worden, zodat ze als het ware
aan de gang kunnen als ze 18 zijn? In dat licht zou het echt helpen als
18 21 wordt. Wil mevrouw Tseggai dat ook meenemen in haar "denkproces",
als ik dat zo mag zeggen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Tseggai neemt alles graag mee in haar denkproces, maar ik maak
mij zorgen, want worden dan niet mensen tussen de 18 en 21 geronseld?
Eerlijk gezegd, ben ik er nog niet van overtuigd dat we dat kunnen
voorkomen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tseggai. Dan gaan we nu inderdaad luisteren naar de
heer Van Dijk. Dat is de volgende spreker van de zijde van de Kamer. De
heer Van Dijk is lid van de fractie van de SGP.
Meneer Van Dijk. U hebt zich ingeschreven voor vijftien minuten. Aan u
het woord.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Er zijn onderwerpen die het hart raken, omdat ze
gaan over onrecht, over onrechtvaardigheid, over mensen die door anderen
worden ontmenselijkt. Dit wetsvoorstel dwingt ons stil te staan bij de
vraag: wie zijn we als samenleving, wat tolereren we en wat absoluut
niet? Mensenhandel is een misdaad tegen de waardigheid van de mens. Die
ontneemt mensen hun vrijheid, hun autonomie en uiteindelijk hun
menselijkheid. Iemand wordt verwrongen tot iets. Het wetsvoorstel dat
vandaag voorligt, beoogt recht te doen aan slachtoffers en de aanpak van
mensenhandel effectiever te maken. De SGP steunt de inzet om de aanpak
tegen mensenhandel te verstevigen. Maar juist omdat het om zulke
ingrijpende bepalingen gaat, is zorgvuldigheid essentieel.
Voorzitter. De aanpak van mensenhandel snakt naar modernisering en
verscherping. Iedere dag worden vrouwen uitgebuit, gemanipuleerd en soms
letterlijk verkocht alsof ze een product zijn — moderne slavernij.
Mensenhandel moet sneller en strenger bestraft kunnen worden. Daarmee
geven we een principieel en moreel belangrijk signaal af. Onrecht en
ontering van mensen laten ons niet onverschillig.
Als christen en als volksvertegenwoordiger zie ik hierin ook een
Bijbelse opdracht. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld en het staat
geen enkel mens vrij om het leven van een ander mens te nemen, een mens
uit te buiten of te verhandelen. Mensenroof is in de Bijbel een van de
ernstigste misdrijven. Dat laat zien hoe fundamenteel dit kwaad is en
hoe hoog wij de bescherming van menselijke waardigheid moeten
achten.
Voorzitter. De SGP is niet volledig overtuigd van het feit dat het
wetsvoorstel dat nu voorligt daadwerkelijk tot een verscherping van de
aanpak van mensenhandel leidt, want als we de aanpak van mensenhandel
willen aanscherpen en moderniseren, doen we echt een stap terug als we
het met het huidige voorstel voor pooiers juist makkelijker maken om
buitenlandse prostituees uit te buiten. Dat punt is eerder al door
andere collega's aangekaart.
De SGP neemt de indringende waarschuwing van het OM serieus: Nederland
dreigt bij onzorgvuldige toepassing van deze wet een vrijhaven te worden
voor de uitbuiting van buitenlandse vrouwen. Deze waarschuwing is
gericht op het in het voorstel opgenomen oogmerk van uitbuiting, dat
bewezen moet worden. Dit oogmerk verzwaart de bewijslast en maakt het
juridisch ingewikkelder voor het OM om opzet en dwang te bewijzen,
terwijl voorheen de veronderstelling volstond dat de vrouw in kwestie
als prostituee zou worden uitgebuit.
Met dit wetsvoorstel is het straks niet meer genoeg als een buitenlandse
vrouw naar Nederland is gehaald voor de prostitutie, meer dan de helft
van haar inkomsten afstaat en niet zelf bepaalt met wie en hoe vaak ze
seks heeft; het OM moet dan ook dwang bewijzen. Schrijnende
mensenhandelzaken zullen hierdoor mislukken of vaker worden afgedaan als
mensensmokkelzaken. Dit delict kent echter een veel lagere
strafbepaling. Daarom heb ik samen met collega's een amendement
ingediend om het oogmerk van uitbuiting te schrappen. Langs deze weg
bieden we het OM een wettelijke grondslag en bieden we kwetsbare vrouwen
gerechtigheid. Graag ontvang ik een reactie van de minister op dit
amendement.
En kan de minister bevestigen dat de werkwijze van het OM erop gericht
is om daders van mensenhandel voor het meest zware delict te vervolgen?
Welke obstakels ziet hij nog om mensenhandelzaken niet te laten
mislukken of lichter af te doen? Juist die buitenlandse vrouwen zijn
ontzettend kwetsbaar. Pooiers pakken hun paspoort af en zij spreken de
taal niet en kennen de weg naar politie en hulpinstanties niet.
Het aantal buitenlandse prostituees dat in ons land uitgebuit wordt,
kent de afgelopen jaren een enorme vlucht. Op twee derde van de online
seksadvertenties op Nederlandse websites staan vrouwen uit Zuid-Amerika,
China en Oost-Europa. Wat gaat de minister hier concreet tegen doen? Is
de minister bereid om samen met de SGP de handschoen op te pakken om
onlineseksadvertenties aan banden te leggen? En welke mogelijkheden ziet
hij om websites die keer op keer beelden tonen van uitgebuite vrouwen,
offline te halen? Is de minister bereid om meer te investeren in
uitstapprogramma's voor prostituees?
Voorzitter. Goede wetgeving valt of staat met degelijke uitvoering en
effectieve handhaving. Welke intensiveringen voert de minister door om
betrokken uitvoeringsorganisaties, zoals politie, OM en rechtspraak,
voldoende toe te rusten om deze verscherping van de aanpak van
mensenhandel aan te kunnen? En kan het wetsvoorstel, nu er toch al zo
veel vertraging is opgelopen, in 2026 blijven ingaan?
De bescherming van slachtoffers blijft een andere belangrijke
prioriteit. Veel slachtoffers van mensenhandel worden onder dwang ook
zelf betrokken bij strafbare feiten, denk aan prostitutie,
identiteitsfraude of illegale arbeid. De SGP onderschrijft het
uitgangspunt dat slachtoffers van mensenhandel in de eerste plaats
bescherming verdienen. Echter — en dat is ook in verschillende
interrupties uitgewisseld ofwel nader toegelicht — een te starre
wettelijke verankering kan onbedoeld tot rechtsongelijkheid of
bewijsproblemen leiden. De SGP wil voorkomen dat dit beginsel wordt
misbruikt door mensen die zich beroepen op slachtofferschap, maar dat
niet zijn of niet volledig onder dwang hebben gehandeld.
Iedere zaak vereist maatwerk. Een blinde toepassing is onwenselijk en
zal zelfs het draagvlak voor slachtoffers kunnen ondermijnen. Ik heb —
en ook daarover hebben we interrupties gehad — het amendement gezien dat
de heer Van Nispen, mevrouw Bikker en mevrouw Tseggai hierover hebben
ingediend. Ik heb natuurlijk ook de kritiek gezien van het OM, de Raad
van State en het kabinet, die de codificatie sterk afraden. Uit de
stukken van het OM blijkt dat het non-punishmentbeginsel al wordt
toegepast. Kan de minister verzekeren dat deze route onder de aandacht
van alle betrokken politiebeambten en het OM is gebracht? En wordt dit
beginsel altijd getoetst ingeval een dader zich op dit beginsel
beroept?
Voorzitter. Vervolgens vraagt de SGP nadrukkelijk aandacht voor vormen
van mensenhandel die niet expliciet benoemd worden in het wetsvoorstel.
Draagmoederschap is een vorm van moderne slavernij waarbij vrouwen
gereduceerd worden tot baarmoeder. Bij het aangaan van een
draagmoederschapstraject wordt uitsluitend rekening gehouden met de
belangen van wensouders. Daarbij wordt er onvoldoende stilgestaan bij
het feit dat draagmoeders worden uitgebuit en kinderen als handelswaar
worden gezien.
Al sinds 2011 valt draagmoederschap onder de EU-richtlijn mensenhandel.
Helaas zien we een toename van het aantal draagmoederschapstrajecten dat
zowel in Nederland als daarbuiten wordt aangegaan, waarbij de wens van
de wensouders prevaleert boven de rechten van de draagmoeder en het
kind. Het is onbestaanbaar dat Nederland, deze richtlijn in acht nemend,
nog steeds geen wetgeving heeft ontwikkeld om draagmoederschap tegen te
gaan. Sterker nog, het kabinet heeft wetgeving in voorbereiding om
draagmoederschap verder te reguleren. Het kabinet maakt het hiermee
mogelijk dat moderne slavernij geaccepteerd wordt en legaal voortgang
vindt.
Om draagmoederschap nu ook in nationale wetgeving vast te leggen als
vorm van mensenhandel, heb ik samen met BBB een amendement ingediend.
Draagmoederschap als vorm van mensenhandel is geregeld in de
EU-richtlijn uit 2011, welke in 2024 door een amendement van de SGP in
het Europees Parlement is aangescherpt. Ik vraag de minister waarom
Nederland hier nog steeds geen gehoor aan heeft gegeven.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de heer Van Dijk zeggen dat hij het jammer vindt … Nou, "jammer"
is een understatement. Ik hoor hem zeggen dat hij het vervelend vindt
dat de regering kiest voor het reguleren van draagmoederschap, maar niet
voor het tegengaan van draagmoederschap. De heer Van Dijk noemde het
"moderne slavernij". Hij gaat mij toch niet vertellen dat hij denkt dat
alle draagmoeders gedwongen worden?
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik kan inderdaad niet zeggen dat ik weet dat alle draagmoeders daartoe
gedwongen worden. Dat zal ik dus ook niet zeggen. Ik weet wel dat er op
dit terrein heel veel misgaat. Zeker bij kinderen via een draagmoeder in
het buitenland, of het nou om Zuid-Amerika, Oekraïne of de VS gaat, doen
zich wel degelijk misstanden voor. Daarnaast — even los van de vraag in
hoeverre het wel of niet uit altruïstische motieven plaatsvindt — heb ik
vooral de vinger gelegd bij het punt dat dit uiteraard buiten de wil van
het kind om gaat en het kind hier altijd de dupe van is als die wordt
losgescheurd van de echte moeder.
De voorzitter:
Mevrouw Tseggai, een korte vervolgvraag.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik vind wel dat de heer Van Dijk forse woorden gebruikt als hij zegt dat
hij niet weet dat alle moeders dit onder dwang doen. Vervolgens komt de
heer Van Dijk met allemaal voorbeelden uit het buitenland, maar volgens
mij staan wij hier in het Nederlandse parlement wetten te maken voor
Nederland. Wat beoogt de SGP nu met dit amendement?
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Voor alle duidelijkheid: ik vraag eigenlijk het volgende. Ook wij vallen
onder de Europese richtlijn. In die richtlijn wordt draagmoederschap
aangeduid als mensenhandel. Ik wil dat dit ook vertaald wordt in onze
wetgeving. Dat staat dus haaks op het komen met wetgeving die
draagmoederschap legaal maakt en ook de lijn vanuit het buitenland — in
die zin zitten wij niet op een eiland — wel degelijk openlaat.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Die EU-richtlijn is er omdat er inderdaad in sommige buitenlanden
gedwongen draagmoederschap bestaat. Ik ken echter geen Nederlandse
voorbeelden. Misschien heeft de heer Van Dijk die wel. Dan hoor ik dat
ook graag.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ook mevrouw Tseggai zal wel degelijk weten dat er tegen stevige betaling
draagmoederschapstrajecten plaatsvinden vanuit Zuid-Amerika dan wel
andere landen. Ik hoor mevrouw Tseggai buiten de microfoon zeggen dat ze
het over Nederland heeft. Maar het wordt wel gedoogd, om het zo maar te
zeggen, via oneigenlijke trajecten, vaak via adoptieprocedures en
dergelijke. Het wordt dus wel toegestaan dat er vanuit het buitenland
een kind wordt geregeld. Daar moet een eind aan worden gemaakt.
De heer Van Nispen (SP):
Ik denk dat ik de intentie van de heer Van Dijk goed begrijp. Het gaat
namelijk om misstanden bij bijvoorbeeld draagmoederschap, maar ook bij
gedwongen huwelijken en illegale adoptie. Hij wil er geen
onduidelijkheid over laten bestaan dat dat ook een vorm van mensenhandel
is. Maar ik dacht net even te horen dat hij vindt dat iedere vorm van
draagmoederschap een vorm van mensenhandel zou zijn. Dat kan hij vinden,
maar dat debat gaan we volgens mij op een ander moment voeren, bij de
wet die nog in de maak is, waarmee bijvoorbeeld commercieel
draagmoederschap tegengegaan kan worden. Het kan zijn dat we dan een
verschil van mening hebben, maar misschien ook niet. Dat debat gaan we
hebben.
Maar dan het amendement van mevrouw Wijen-Nass en de heer Diederik van
Dijk op stuk nr. 23. Ik lees toch goed dat zij zaken toevoegen aan lid 5
van artikel 273f, na "uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een
persoon" en alle zaken die er al staan? De heer Verkuijlen voegt eraan
toe: ook bij gedwongen huwelijken. Het is heel verstandig om dat te
doen. Door uw amendement zou het lid luiden: uitbuiting omvat ten minste
uitbuiting van een persoon bij draagmoederschap, bij gedwongen
huwelijken en bij illegale adoptie. Dan moet het dus wel gaan om
uitbuiting bij draagmoederschap. Als dat zo is, hebben we volgens mij
een andere situatie dan dat per definitie iedere vorm van
draagmoederschap als mensenhandel wordt bestempeld.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank aan de heer Van Nispen voor deze vraag. Inderdaad, ook in de
EU-richtlijn gaat het over gedwongen draagmoederschap, dus inderdaad
"uitbuiting van". Daar ziet het amendement op. Ik meende — vandaar dat
ik reageerde zoals ik reageerde — dat mevrouw Tseggai de link legde met
altruïstisch draagmoederschap. Daarop heb ik inderdaad de mening van de
SGP gegeven. Maar het is waar: het amendement is beperkt. Het amendement
ziet er eigenlijk uitvoering te geven aan die EU-richtlijn.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, korte vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Helder. Zo las ik het amendement ook. Ik hoop dat de minister het ook op
die manier leest, want dan kan ik me daar in ieder geval meer bij
voorstellen dan hoe ik het net meende te horen, namelijk — dat is een
grotere discussie — überhaupt geen draagmoederschap, een verbod per
definitie. Dat vind ik echt een andere discussie, die niet bij dit
wetsvoorstel thuis zou horen, wat mij betreft.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik snap het. Ik wou eigenlijk vooral aangeven dat in mijn ogen — maar
die discussie krijgen we later — wat zo'n EU-richtlijn vraagt haaks
staat op dit wetsvoorstel, dat het niet onmogelijk maakt dat via
betaling et cetera uit het buitenland een kind wordt gekocht, waarbij in
heel veel gevallen dus wel dwang aan de orde is. Maar de heer Van Nispen
heeft gelijk: het gaat in het amendement over de uitbuiting van
draagmoederschap. Klopt.
De voorzitter:
Dan kunt u uw betoog vervolgen, meneer Van Dijk.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ja, dat gaan we doen. Landen als Spanje, Italië en recent ook Ierland
erkennen dat hier sprake is van moderne slavernij. Nederland loopt graag
voorop met het veroordelen van mensenrechtenschendingen. Laat Nederland
dit voorbeeld volgen. Ik vraag de minister: is hij bereid om, net als
Ierland, Italië en Spanje, draagmoederschap als vorm van mensenhandel
aan te merken en daarom — ik kom even terug op de link die ik al legde —
het wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken? Is
de minister bereid om de mogelijkheden voor erkenning van de afstamming
van kinderen die via draagmoederschap geboren zijn, terug te dringen in
uitvoering en beleid? Hiermee wordt het technisch onmogelijk om
draagmoederschap nog langer oogluikend toe te staan.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De SGP steunt dit wetsvoorstel in
de kern. We zien dat het nodig is, dringend zelfs. Het moet eenvoudiger
worden om mensenhandel op te sporen en mensenhandelaren strenger en
sneller te straffen. De SGP heeft daarbij oog voor alle vormen van
mensenhandel. Ik heb daarom met een tweetal amendementen getracht het
wetsvoorstel verder aan te scherpen. Wij doen dat niet enkel uit
juridische overwegingen, maar vanuit een diepe overtuiging dat wij
geroepen zijn om op te komen voor wie weerloos is. In Bijbelboek
Spreuken, 31, lezen we: opent uw mond voor de stomme, voor het recht van
allen die wegkwijnen; doe uw mond open, oordeel rechtvaardig en verschaf
de verdrukte en de behoeftige recht. Dat is een opdracht. Een opdracht
die geldt voor iedereen en zeker ook voor volksvertegenwoordigers.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan gaan we nu luisteren naar de volgende
spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Wijen-Nass van de
fractie van BBB. U hebt zich voor tien minuten ingeschreven. Aan u het
woord.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. In 2023 zijn er 868 slachtoffers van
mensenhandel gemeld bij het landelijk Coördinatiecentrum tegen
Mensenhandel. Geschat wordt dat hier jaarlijks zo'n 5.000 mensen
slachtoffer van worden. Mensenhandel bestaat in verschillende vormen:
van seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting tot criminele uitbuiting,
en zelfs gedwongen orgaanverwijdering.
Wat al deze vormen van mensenhandel met elkaar gemeen hebben, is dat ze
een heel scala aan mensenrechten schenden. Daarom is in artikel 273f van
het Wetboek van Strafrecht de strafbaarstelling van mensenhandel
opgenomen. Hoewel dit artikel een belangrijk doel dient, zijn er ook
problemen mee, want mensen worden op dit moment niet goed genoeg tegen
mensenhandel beschermd door deze wet; zij worden beschermd door de
rechter. Het huidige wetsartikel bevat niet alle voorwaarden voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dat is schadelijk voor de
rechtszekerheid. Daarnaast ervaart ook de rechtspraktijk het huidige
wetsartikel als complex, ingewikkeld en onduidelijk. Daarom is het van
groot belang om de strafbaarstelling van mensenhandel te herzien en te
moderniseren. Mijn fractie, de BBB, is dan ook blij dat het debat van
vanavond gewoon doorgaat en dat we hierover vergaderen.
Het is goed dat er nu werk gemaakt wordt van deze wet, want er bestaan
al jaren onduidelijkheden. In eerste instantie is mijn fractie dus ook
positief gestemd over het doel van de wet, maar wij hebben nog wel wat
inputpunten over hoe de wet nu in elkaar zit.
De BBB is van mening dat er in het huidige wetsvoorstel te veel
samenhang zit tussen het soort delicten en de strafmaxima die daaraan
hangen. Voor alle soorten uitbuiting geldt nu namelijk hetzelfde
strafmaximum, terwijl de ene vorm van uitbuiting toch echt aanzienlijk
ernstiger is wat ons betreft dan de andere vorm. Ik heb het over de
kwalificatie onder lid 5, artikel 273f. Neem bijvoorbeeld criminele
uitbuiting in de vorm van gedwongen bedelarij. Deze vorm van uitbuiting
kan traumatiserend zijn voor het slachtoffer en kan grote gevolgen
hebben voor diens verdere leven. Maar denk ook eens aan gedwongen
orgaanverwijdering. Hierbij raakt iemand letterlijk een deel van
zichzelf kwijt. Hoewel een slachtoffer van gedwongen bedelarij ook de
gevolgen hiervan de rest van zijn leven met zich meedraagt, is een
slachtoffer van gedwongen orgaanverwijdering 100% zeker dat het leven
nooit meer normaal zal zijn. Bij gedwongen orgaanverwijdering zijn de
gezondheidsrisico's niet alleen mentaal, het is ook risicovol en kan
leiden tot de dood. Graag zou ik dus een antwoord van de minister
krijgen op de vraag waarom hier dezelfde strafmaat aan hangt.
Een ander voorbeeld is het verschil tussen arbeidsuitbuiting en seksuele
uitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting wordt iemand gedwongen arbeid uit te
voeren tegen een schijntje van het minimumloon. Hoewel dat schrijnend
is, is seksuele uitbuiting wat ons betreft nog van een totaal andere
orde. Behalve dwang is bij seksuele uitbuiting ook sprake van een
schending van het recht op lichamelijke integriteit. Ook hierbij zou ik
van de minister graag een reactie willen op de vraag waarom hetzelfde
strafmaximum is gehanteerd.
BBB heeft in de schriftelijke ronde die hieraan vooraf ging, gevraagd of
de regering bereid is een verschil in strafmaxima aan te brengen,
afhankelijk van de ernst van de vorm van uitbuiting. Het antwoord daarop
van de minister was wat ons betreft niet bevredigend. De minister van
Justitie en Veiligheid wees op het feit dat de Nederlandse strafmaxima
voor mensenhandel al ruim boven de minimale strafmaxima liggen die de
EU-richtlijn op dit onderwerp voorschrijft, maar dat was niet wat ik
bedoelde met mijn vraag. Volgens BBB zouden strafmaxima een
signaalfunctie en afschrikkingsfunctie moeten vervullen. Mensen moeten
aan de strafmaxima kunnen aflezen hoe de maatschappij een misdaad
veroordeelt. Bedelarij gelijkstellen aan orgaanverwijdering is niet het
signaal dat volgens de BBB uitgedragen moet worden.
Er is nog een reden om te differentiëren in de strafmaxima. Er zijn
namelijk wel strafverzwaringsgronden van toepassing waarmee de rechter
kan bepalen welke straf in een specifiek geval passend is. Maar een van
de belangrijkste redenen waarom we nu een wetswijziging bespreken, is
dat de huidige wet onduidelijk is. Het afgelopen jaar heeft de Hoge Raad
zelf uitspraken moeten doen om invulling te geven aan de
delictsomschrijvingen, omdat die in de wet niet toereikend beschreven
waren. En nu, in de gewijzigde wet, stelt de minister voor om de rechter
te laten bepalen of de wijze van uitbuiting invloed moet hebben op de
strafmaat. BBB is daar duidelijk in: ja, de vorm van uitbuiting moet
invloed hebben op de strafmaat en ja, gedwongen orgaanverwijdering moet
een hoger strafmaximum hebben dan gedwongen bedelarij.
Het is de taak van de wetgever om dat verschil duidelijk vast te leggen
en niet de taak van de rechter. Juist om deze onduidelijkheid weg te
nemen staan we vandaag hier. Wij staan hier om strafbepaling eenvoudiger
te maken en er meer samenhang in te brengen. Vooral omdat mijn fractie
van mening is dat orgaanverwijdering en seksuele uitbuiting echt van een
andere orde zijn, heb ik al een amendement ingediend om hierin te
differentiëren. Ik krijg daar graag een reactie op van de
minister.
Voorzitter. Met de wet wordt beoogd de strafrechtelijke bescherming
tegen mensenhandel te verbeteren door te voorzien in een nieuwe
strafbaarstelling van ernstige benadeling. Bijna alle
uitvoeringsorganisaties stellen dat het onduidelijk is wat er wordt
verstaan onder "ernstige benadeling". Iedereen noemt het onduidelijk.
Deze wet ligt nu juist voor om onduidelijkheden weg te halen. Dat was
het hele doel van deze wet. Ik zou daar graag nog een nadere reactie op
krijgen van de minister.
Voorzitter. Dan heb ik ook nog een vraag over de strafbaarstelling van
voordeeltrekking. Deze strafbaarstelling richt zich op profiteurs van
mensenhandel, kinderhandel of ernstige benadeling van een persoon. Het
gaat telkens om het verkrijgen van financieel voordeel uit een van deze
misdrijven. Hierbij wordt een strafmaximum van zes jaar gesteld. Ik ben
benieuwd hoe de minister tot die zes jaar is gekomen. Mijn fractie is
van mening dat deze zes jaar best wel flink afwijkt van het strafmaximum
van het hoofddelict. Acht jaar past hier voor ons beter bij.
We weten dat er criminele samenwerkingsverbanden bestaan die zich
richten op allerlei vormen van mensenhandel. In de wet staat dat er,
wanneer men zich hier schuldig aan maakt, een strafverzwaring met een
derde mogelijk is. Dat is voor mijn fractie onvoldoende. Wanneer er
sprake is van een gewoonte of beroep, dan is het zeer aannemelijk dat de
verdachte strafbare feiten niet slechts bij één persoon gepleegd heeft.
Mocht mijn amendement over voordeeltrekking aangenomen worden, dan kan
ook dit strafbare feit zwaarder bestraft worden.
Voorzitter. Dan nog even terugkomend op de recent gewijzigde
EU-richtlijn inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en de
bescherming van slachtoffers daarvan. De minister wijst op de minimale
strafmaxima uit deze richtlijn. Is de minister ook van plan om andere
elementen uit de richtlijn op te nemen in artikel 273f van het Wetboek
van Strafrecht? In de gewijzigde EU-richtlijn zijn bijvoorbeeld drie
vormen van uitbuiting toegevoegd en is een beschrijving van het begrip
"uitbuiting" opgenomen. Het gaat dan om uitbuiting via draagmoederschap,
gedwongen huwelijken en illegale adoptie. Ik ben benieuwd waarom de
minister deze vormen niet heeft opgenomen in de wet. Voor mijn fractie
zijn dit namelijk ook ernstige vormen van uitbuiting en mensenhandel.
Daarom hebben wij dit in een amendement gegoten. Ik krijg daar graag een
reactie op van de minister.
Voorzitter. BBB erkent, net als de regering, dat het recidivepercentage
bij mensenhandel veel te hoog is. Bij binnenlandse seksuele uitbuiting
blijkt dat 36% van de daders binnen twee jaar opnieuw een delict pleegt.
Het recidivepercentage loopt zelfs op tot 58% binnen vijf jaar en 65%
binnen zeven jaar. Daarom is BBB blij te zien dat de minister een
bijzondere strafverzwaringsgrond aan de wet heeft toegevoegd, waardoor
bij meervoudige recidive het strafmaximum met een derde wordt verhoogd.
BBB hoopt dat hierdoor de recidivepercentages de komende jaren zullen
dalen.
Tot slot, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dan ga ik u toch eerst even onderbreken voor een interruptie van de heer
Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zit aandachtig te luisteren naar mevrouw Wijen-Nass. Ik hoor u een
paar keer zeggen: de strafmaat is onvoldoende. Suggereert u dat de
afschrikwekkende werking daarmee te laag is en dat daders zich er
daardoor niet van laten weerhouden om dit delict te plegen? Als blijkt
dat dit een groep daders betreft die zich helemaal niets aantrekt van de
strafmaat, zouden we dan niet beter kunnen kijken naar het vergroten van
de pakkans? U heeft al een aantal zinnige dingen gezegd over die
modernisering, en die kan daarin een rol spelen. Hoe kijkt u daarnaar?
De strafmaat kan mij ook niet hoog genoeg zijn, maar omdat u de
afschrikwekkende werking zo expliciet benoemt, ben ik benieuwd wat u
daarvan verwacht.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb in mijn betoog een paar verschillende dingen genoemd. Het gaat
enerzijds over wat wij als parlement een passende strafmaat vinden bij
deze delicten. Wat past daarbij? Dat zou altijd een afschrikkende
werking moeten hebben. Ik ben het wel met de heer Verkuijlen eens dat
het ook een groep mensen betreft die zich daar niet per se door laat
afschrikken. Dat staat natuurlijk los van de vraag wat wij als parlement
vinden dat een straf zou moeten zijn, zeker op het moment dat we daders
daadwerkelijk pakken. Ik ben mijn betoog ook begonnen met de
constatering dat het belangrijk is dat we veel meer gevallen gaan
opsporen. Het waren er, uit mijn hoofd, 868 in 2023, terwijl het gaat om
5.000 gevallen en misschien nog wel veel meer. Dat moet natuurlijk veel
en veel beter. We proberen dat nu ook aan te pakken met de modernisering
van die wet. Als we dan nog even teruggaan naar de strafmaat — dat is
namelijk ook wat ik duidelijk heb proberen te maken in mijn verhaal —
dan vind ik dat in de wet nu onvoldoende duidelijk wordt gemaakt wat we
een nóg ernstiger delict vinden. Orgaanverwijdering is wat betreft onze
fractie daar echt een voorbeeld van. Dat zou volgens ons strenger
bestraft mogen worden.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor die toelichting. Wij hebben een amendement dat met name ziet
op dat spreekrecht. U weet ook dat, als het om een lagere straf gaat,
dit recht niet van toepassing is. Ik had gehoopt dat u daar nog iets
over zou zeggen. Ik hoop natuurlijk ook dat u dat amendement zult
steunen, maar dank voor uw toelichting.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat amendement over het spreekrecht heb ik ook gezien. Dat lijkt mij een
goed amendement. Ik zal het uiteraard nog met mijn fractie doornemen
voor de stemming van aanstaande dinsdag, maar de intentie daarachter is
wat mij betreft goed.
Tot slot, mevrouw de voorzitter. Wat leggen rechters in Nederland nu
uiteindelijk op? Je ziet dat we als wetgever best forse strafmaxima
koppelen aan deze delicten, maar in de praktijk worden die straffen
bijna nooit opgelegd. Ik ben heel benieuwd of de minister al kan
inschatten wat die straffen straks daadwerkelijk gaan worden, gelet op
eerdere jurisprudentie in deze zaak. Daar ben ik heel benieuwd
naar.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wijen-Nass. Dan zijn wij nu gekomen bij … O, er is
toch nog een interruptie. Mevrouw Tseggai, aan u het woord.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Excuses, mevrouw Wijen-Nass was sneller klaar dan ik had verwacht. Ik
heb eigenlijk dezelfde vraag aan mevrouw Wijen-Nass als die ik net aan
de heer Van Dijk stelde. Die gaat over het amendement waarin onder
andere draagmoederschap wordt genoemd. Kan mevrouw Wijen-Nass mij
misschien uitleggen wat zij beoogt met dit amendement, specifiek waar
het gaat over draagmoederschap?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Jazeker. Ik heb geprobeerd om dat in mijn spreektekst duidelijk te
maken. Het is ook in de EU-richtlijnen opgenomen. Ik heb het niet alleen
over draagmoederschap, maar ook over twee andere zaken, waaronder het
gedwongen huwelijk. Het lijkt mij goed als we dat als wetgever
vastleggen in de wet. Het gaat mij echt om uitbuiting van het
draagmoederschap. Ik hoorde zojuist in het interruptiedebatje met de
heer Van Dijk van de SGP: komt dat dan voor in Nederland? Volgens de
website van het Kenniscentrum Mensenhandel Twente komt het ook in
Nederland echt wel voor. Ik vind het belangrijk om dat als wetgever te
verankeren in de wet.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Heel fijn antwoord. Dank daarvoor. Mijn enige twijfel is dan of BBB
erover heeft nagedacht hoe we ervoor zorgen dat we het voor vrouwen die
vrijwillig draagmoeder willen zijn, bijvoorbeeld voor een homostel, niet
ineens heel moeilijk gaan maken.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Als er "uitbuiting" staat, denk ik dat er wel echt iets aan de hand moet
zijn. Draagmoederschap kan momenteel in Nederland. Niet commercieel,
maar het kan wel. Ik denk dat dit puur en alleen gaat om de
uitbuiting.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu gekomen bij de laatste spreker van de zijde
van de Kamer, de heer Emiel van Dijk van de fractie van de PVV. Hij
heeft voor zes minuten ingetekend. Aan u het woord.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over het wetsvoorstel
Modernisering uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. Het tweeledige
wetsvoorstel is volgens de memorie van toelichting ingediend om
strafrechtelijke aanpak van mensenhandel effectiever en eenvoudiger te
maken, en om zowel de vervolging van daders als de bescherming van
slachtoffers te verbeteren.
Allereerst voorziet het wetsvoorstel in een modernisering. Artikel 273f,
dat ziet op de strafbaarstelling van mensenhandel, wordt door vele
partijen, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, als te
complex ervaren. Door de vage formulering van de wet heeft de rechter de
strafbaarstelling in grote mate naar eigen inzicht in de jurisprudentie
moeten invullen. Het is begrijpelijk dat de regering nu kiest voor meer
samenhang en vooraf gedefinieerde begrippen. Dat juicht de PVV toe. Alle
voorwaarden die in de rechtspraktijk worden gehanteerd, worden met dit
wetsvoorstel gecodificeerd.
De PVV is echter totaal niet enthousiast over de uitbreiding van de
strafbaarstelling, het tweede aspect van het wetsvoorstel. Deze
uitbreiding introduceert namelijk de nieuwe, niet afgebakende,
juridische term "ernstige benadeling". Deze term komt niet voor in het
strafrecht en de rechter zou hier opnieuw jarenlang richting aan moeten
gaan geven. Dat is wat ons betreft niet wenselijk. Waarom acht de
minister het nodig om een nieuwe en vaag gedefinieerde term te
introduceren om de strafbaarstelling van mensenhandel te verruimen?
Welke misstanden zouden volgens hem nu buiten beeld blijven? Kan de
minister daar een aantal concrete voorbeelden van geven?
Voorzitter. Ernstige arbeidsvoorwaarden die niet gekwalificeerd worden
als mensenhandel zijn toch ook gewoon geen mensenhandel? Hoe kan men
serieus beweren dat bijvoorbeeld onderbetaling of onveilige
werkomstandigheden onder mensenhandel zouden vallen? Is die manier
waarop je personeel behandelt of waarop je andere mensen behandelt
verkeerd? Dat is absoluut waar. Het getuigt van een gebrek aan goed
werkgeverschap en daar moeten werkgevers voor worden aangepakt. Maar
Nederland heeft de Arbeidsinspectie en bedrijven kunnen nu al beboet of
zelfs tijdelijk gesloten worden. Het OM kan bij grove nalatigheid ook
een strafrechtelijk onderzoek instellen. Werknemers kunnen zelf via de
civiele rechter achterstallig loon of smartengeld eisen bij psychische
schade. De PVV is dan ook nog lang niet overtuigd van de noodzaak van de
introductie van de term "ernstige benadeling", noch van het idee dat dit
de strafbaarstelling toegankelijker of effectiever zou maken. Graag een
reactie hierop van de minister.
Voorzitter. Tot slot een punt dat nauw samenhangt met het vorige punt,
te weten de uitbreiding van de strafbaarstelling. Hier kleeft een grote
nadelige consequentie aan. In Nederland krijgen slachtoffers van
mensenhandel drie maanden bedenktijd om aangifte te doen. Bij aangifte
kunnen zij op grond van de Vreemdelingenwet aanspraak maken op een
tijdelijke verblijfsvergunning. Door het oprekken van de definitie van
mensenhandel met dit wetsvoorstel zouden meer mensen recht kunnen
krijgen op legaal verblijf in Nederland. En we weten allemaal dat
Nederland dit niet aankan. Kan de minister garanderen dat door deze
aanpassing van de wet niet meer mensen het recht krijgen op legaal
verblijf en een tijdelijke verblijfsvergunning voor Nederland?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik zie dat er toch nog een interruptie
komt, van de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Als iemand slachtoffer is van uitbuiting en mensenhandel, is het heel
belangrijk om die zaak rond te krijgen, zodat de daders vervolgd kunnen
worden. Het is dan belangrijk dat iemand wel tijdelijk verblijf in
Nederland krijgt, zodat we de daders voor de rechter kunnen krijgen. Is
de PVV het daar wel mee eens?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Daar ben ik niet van overtuigd. Ik denk dat het ook een aanzuigende
werking zou kunnen hebben. Het zou de deur open kunnen zetten naar
misschien wel crimineel gedrag. Misschien heb je ervoor gekozen om voor
€10 per uur en onderdak bij de werkgever hier te komen werken, illegaal,
terwijl je in Marokko voor €1,50 per uur moet werken. En vervolgens, als
de werkgever betrapt wordt, kun je, als je zegt het slachtoffer te zijn
van uitbuiting en van mensenhandel, ineens een verblijfsvergunning
krijgen. Ik vind niet dat dit de kant is die we op moeten gaan. Ik zie
dat echt wel als een risico. Daarom zijn wij daar in principe geen
voorstander van.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, meneer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Je moet natuurlijk altijd voorkomen dat regelingen — dat geldt ook voor
deze — worden misbruikt. Dan zou er sprake zijn van misbruik van de
regeling. Maar het gaat ook vaak om slachtoffers van gedwongen
prostitutie. Ik heb vele onderzoeken gelezen, bijvoorbeeld over vrouwen
uit Nigeria die via Italië hiernaartoe komen. Die worden dan hier
tewerkgesteld en uitgebuit. Als die vrouwen hier uit die situatie willen
ontsnappen, moeten zij toch aangifte kunnen doen en moet er tijd zijn om
de daders te vervolgen. Ik mag toch aannemen dat de PVV het ermee eens
is dat je voor deze gevallen wel een tijdelijke verblijfsvergunning zou
moeten toestaan?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ten eerste had die mevrouw in Italië aan de grens moeten worden
tegengehouden als ze geen visum had. Dat is één. Laten we daarmee
beginnen. Laten we dat niet ons probleem maken. Vervolgens is het
natuurlijk goed mogelijk om, alvorens tot uitzetting van een illegaal
persoon over te gaan, een aangifte op te nemen, een dossier op te bouwen
en eventueel een telefoonnummer of een e-mailadres te noteren voor het
uitwisselen van extra informatie. Je kunt altijd nog contact opnemen met
die mensen. We moeten er niet voor gaan zorgen dat je als beloning voor
gedrag dat illegaal is een verblijfsvergunning kunt krijgen. U noemt nu
een schrijnend geval van iemand die in de prostitutie wordt gedwongen.
Dat is niet leuk en dat is verschrikkelijk. Maar er zijn ook legio
andere gevallen en situaties denkbaar waarin hier wel misbruik van zal
worden gemaakt. Er wordt dan eerst voordeel behaald uit het illegaal
hiernaartoe komen, het in de criminaliteit gaan of vrijwillig in de
prostitutie gaan, terwijl je hier eigenlijk niet mag zijn. En
vervolgens, als je dan betrapt wordt, trek je de slachtofferkaart en
word je beloond met een legaal verblijf in Nederland. Ik vind niet dat
we die deur moeten openen. Vandaar dat wij daar niet positief tegenover
staan.
De voorzitter:
Ik zie geen vervolgvraag meer. U was klaar met uw bijdrage?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik was klaar.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan zijn we aan het einde van de eerste termijn van de
zijde van de Kamer gekomen. Ik kijk even naar de klok. Het is een paar
minuten voor 18.30 uur. Dan schors ik hierbij de vergadering tot 19.30
uur. Dan zie ik u graag terug.
De vergadering wordt van 18.28 uur tot 19.33 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de wijziging van het Wetboek
van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten. We
zijn aangekomen bij de eerste termijn van het kabinet. Als eerste is het
woord aan minister Van Hijum van Sociale Zaken.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Ik zie een aantal van u verrast kijken. Laat ik
mijn collega danken voor de collegialiteit. Omdat aan mijn adres een
beperkt aantal vragen zijn gesteld, die ik met plezier beantwoord, heb
ik daarna de gelegenheid om nog een aantal andere verplichtingen na te
komen. Hierna kan mijn collega het dikke mapje dat hier ligt doornemen.
Dus dank voor de gelegenheid en ook dank richting mijn collega, niet
alleen voor de gelegenheid om hier het onderdeel arbeidsuitbuiting met u
te bespreken, maar ook voor het indienen van dit voorstel. JenV is hier
in the lead, maar ik kan u verzekeren dat het ook voor Sociale Zaken een
belangrijk thema is.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik wil even weten of ik het goed begrijp. Ik neem aan dat we wel gewoon
appreciaties kunnen verwachten van de minister van SZW in de tweede
termijn. Dat is mijn vraag aan het kabinet. Als de minister dit debat
niet gaat afwachten en eerder weggaat …
Minister Van Hijum:
U krijgt uiteraard appreciaties op alle amendementen.
De heer Krul (CDA):
Ja, maar er zullen in de tweede termijn mogelijk moties worden ingediend
op het terrein van arbeidsmigratie. Het is vrij ongebruikelijk om te
vertrekken voordat de Kamer in tweede termijn haar woordvoering heeft
gedaan. Ik vind het prima, maar dan wil ik wel zeker weten dat de moties
geapprecieerd worden.
Minister Van Hijum:
Wat de moties betreft heeft de heer Krul daar natuurlijk gelijk in. Het
is voor mij ook geen principieel punt. Het is een aanbod dat mij uit
collegialiteit is gedaan, maar als de Kamer mij roept, dan ben ik
er.
De voorzitter:
Ik kijk even naar het kabinet. Ik heb altijd geleerd dat het kabinet met
één mond spreekt, maar ik laat dat aan de bewindspersonen over.
De heer Krul, de laatste keer op dit punt.
De heer Krul (CDA):
Het is ook zeker voor mij geen principieel punt. Als de minister elders
nuttiger voor het land kan zijn, graag. Maar ik wilde wel even zeker
weten dat de moties gewoon geapprecieerd worden, ook op het terrein van
SZW.
Minister Van Hijum:
Zeker. Dat kan ik u garanderen.
De voorzitter:
Volgens mij bent u gerustgesteld, meneer Krul.
Minister Van Hijum:
Dank voor de coulance.
Laat ik toch even met een persoonlijke noot beginnen, want van velen van
u heb ik ook persoonlijke betrokkenheid bij dit thema gehoord. In ieder
geval heb ik benadrukt horen worden hoe belangrijk dit onderwerp is. Ik
onderschrijf dat persoonlijk ook. Ik heb de afgelopen maanden veel
werkbezoeken mogen afleggen op het terrein van Sociale Zaken waar
arbeidsmigratie aan de orde was. Ik heb heel veel wantoestanden gezien
als het ging om situaties op de werkvloer. Ik heb voorbeelden gehoord
van hoe uitbuiting plaatsvindt: onderbetaling, ontzettend slechte
arbeidsomstandigheden, abominabele huisvesting.
Mijn eerste opmerking betreft een vraag van de heer Van Dijk. Hij vroeg
of we hier wel moeten spreken over mensenhandel. Nou, je komt af en toe
echt moderne vormen van slavernij tegen, waarbij misbruik wordt gemaakt
van de kwetsbare positie waarin mensen zitten. Daarom is het zeer
terecht dat er in dit perspectief, in dit wettelijk kader, ook aandacht
is voor de vraag hoe je dat niet alleen bestuursrechtelijk maar ook
strafrechtelijk van de nodige antwoorden kunt voorzien. Ik ben ook
oprecht verheugd om dit wetsvoorstel samen met de minister van JenV te
bespreken, want het voorziet echt in een maatschappelijke behoefte om de
strafrechtelijke aansprakelijkheid van ernstige misstanden in de
arbeidssfeer te verruimen.
Dat past ook goed bij een aantal andere thema's waar ik me als minister
van SZW hard voor maak. Aan de voorkant zijn we namelijk hard bezig om
die arbeidsmisstanden te voorkomen. U kent ongetwijfeld de aanbevelingen
van de commissie-Roemer, het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Het kabinet voert dat hele pakket uit. Dat staat ook in het
hoofdlijnenakkoord. Hoewel dat misschien niet meer helemaal geldig is,
is dat nog steeds het kompas. We zetten ons ervoor in om kwetsbaarheid
voor uitbuiting en andere misstanden te verminderen, door
arbeidsmigranten ook minder afhankelijk te maken van hun
werkgever.
Onlangs hebben we in deze Kamer ook de Wet toelating
terbeschikkingstelling van arbeidskrachten behandeld, ten behoeve van de
bescherming van arbeidskrachten in de uitzendsector en het weren van
malafide partijen van de markt. Dat voorstel is inmiddels aangenomen bij
de Kamer en ligt nu bij de Eerste Kamer. We zijn gestart met het bieden
van toegankelijke informatie, hulp en dienstverlening aan
arbeidsmigranten via het project Work in NL. Onlangs heb ik bij het
Juridisch Loket in Den Haag mogen zien hoe dat werkt en hoe op die
manier arbeidsmigranten worden geïnformeerd over hun rechten. Op die
manier is er binnenkort in alle arbeidsmarktregio's hulp beschikbaar
voor arbeidsmigranten, juist ook voor de arbeidsmigranten die tegen zeer
schrijnende misstanden aanlopen.
Waar zich toch misstanden voordoen, komt er met dit wetsvoorstel extra
instrumentarium beschikbaar om hier gericht en daadkrachtig tegen op te
treden. Wat dat betreft is het een strafrechtelijk sluitstuk in een set
van maatregelen om misstanden op de arbeidsmarkt aan te pakken.
Ik heb recent met de Arbeidsinspectie wat dieper gesproken over het
wetsvoorstel en over waarop zij straks, in de toekomst, echt
strafrechtelijk kunnen gaan handhaven. De Arbeidsinspectie heeft in mijn
richting nogmaals nadrukkelijk aangegeven dat zij geholpen zijn met dit
wetsvoorstel. Door een extra trede toe te voegen aan de strafrechtelijke
ladder zal de Arbeidsinspectie minder vaak voortijdig een onderzoek
hoeven te beëindigen en kunnen ze meer zaken strafrechtelijk oppakken.
Ook biedt de voordeeltrekkersbepaling de ruimte om meer randfiguren in
een onderzoek aan te pakken, bijvoorbeeld inleners.
De Arbeidsinspectie heeft ook benadrukt dat zij voortvarend op weg is om
klaar te zijn zodra de wet in werking treedt. De afgelopen jaren is de
capaciteit om de wet uit te voeren al uitgebreid. Het pakket van Roemer
voorzag ook in de financiële middelen daarvoor. De nieuwe collega's bij
de Arbeidsinspectie zijn inmiddels ook grotendeels opgeleid op het thema
arbeidsuitbuiting. Die worden net als de zittende rechercheurs opgeleid
om het voorliggende voorstel uit te voeren.
Ook heeft de opsporingsdienst sinds 2023 een aparte afdeling voor
arbeidsuitbuiting, waarmee de strafrechtelijke aanpak van
arbeidsuitbuiting is gebundeld, geïntensiveerd en geprofessionaliseerd.
Met dit nieuwe instrumentarium en de strafrechtelijke opsporing door de
Arbeidsinspectie — door een aantal van u is zeer terecht benadrukt dat
je een wet kunt hebben, maar vooral de naleving moet organiseren — zijn
we op de goede weg om de daders aan te pakken en om de aanpak te
verbeteren.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Boomsma. Ga uw gang.
De heer Boomsma (NSC):
Dank aan de minister. Hij zegt dat de Arbeidsinspectie aangeeft dat men
tevreden is met de toevoeging van het begrip "ernstige benadeling", maar
er is natuurlijk ook veel kritiek op geweest, onder anderen door de
Nationaal Rapporteur. Die zegt: nee, je kunt uitbuiting beter
afzonderlijk strafbaar stellen. Dat is vanwege alle redenen die we al
hebben genoemd in het debat. Hoe ziet de minister dat? Ziet hij niet ook
het risico, dat velen zien, dat als je nu ernstige benadeling toevoegt,
veel vervolgingen zich daarop gaan richten omdat dat makkelijker rond te
krijgen is? Maar dan heb je een lagere strafmaat en mensen zien dan ook
af van vervolging voor uitbuiting.
Minister Van Hijum:
Ik heb ook daarover zelf met de rapporteur gesproken, ook in
aanwezigheid van de Arbeidsinspectie. Ik zal u nog even meenemen in wat
de overwegingen van de Arbeidsinspectie zijn om te zeggen: wij zijn
juist met deze bepaling geholpen en niet met het apart strafbaar stellen
van uitbuiting. Sterker nog, de Arbeidsinspectie geeft aan dat het dan
eerder moeilijker wordt om te handhaven, omdat uitbuiting en
arbeidsuitbuiting dan te dicht op elkaar zitten en het onderscheid dan
moeilijk te maken is. Zij geven aan dat voor beide vereist is dat er
sprake is van uitbuiting en dat hetzelfde beoordelingskader voor beide
begrippen geldt.
In tegenstelling tot wat er weleens wordt gezegd, is in de rechtspraak
de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het beoordelingskader niet
uitgekristalliseerd. Ik meen dat de heer Van Dijk zei dat er hierover
heel veel jurisprudentie is. Het blijkt juist dat die uitspraken toch
nog heel veel kanten op gaan. Dat is grillig. Feiten en omstandigheden
worden niet altijd hetzelfde gewogen. Bij uitbuiting zijn weliswaar geen
middelen vereist, maar ze spelen via de achterdeur vaak toch een rol
omdat uitbuiting in de rechtspraak wordt beoordeeld aan de hand van
omstandigheden die op die middelen duiden.
De Arbeidsinspectie zegt: om die reden hebben wij eigenlijk juist
behoefte aan een vangnetbepaling, omdat in de praktijk heel veel zaken
de lat net niet halen. Daardoor moeten onderzoeken voortijdig worden
beëindigd of worden afgerond op een ander strafbaar feit. De ernstige
benadeling zit als het ware tussen het bestuursrechtelijke
instrumentarium dat de Arbeidsinspectie heeft en dat toeziet op de
naleving van de arbeidswetten en de arbeidsuitbuiting waarvoor de lat,
de bewijslast, in de praktijk te hoog wordt gevonden om zaken rond te
krijgen. Daarvoor heeft die ernstige benadeling dus een belangrijke
toegevoegde waarde.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Maar er is toch jurisprudentie sinds 2005 over het begrip uitbuiting?
Hoe wordt dat dan verder ingevuld voor ernstige benadeling? Hoe worden
arbeidsomstandigheden erbij betrokken? Daar is toch nog heel veel
onduidelijkheid over?
Minister Van Hijum:
Daar zal zeker ook weer nieuwe jurisprudentie over moeten ontstaan, maar
ik wijs er wel op dat ook in de memorie van toelichting aan de hand van
hele concrete casussen, voorbeeldnormen en ook praktijknormen wordt
geschetst waar de gradaties zich bevinden. Het verschil zit 'm eigenlijk
in de mate van proportionaliteit van een overtreding, die ook gekoppeld
is aan bijvoorbeeld de mate waarin de beloningsverplichtingen niet
worden nagekomen. Als twee derde van het loon niet is betaald gedurende
een periode van twee maanden, wordt automatisch aangenomen dat er sprake
is van uitbuiting. Onder een derde wordt er zelfs ernstige benadeling
niet aannemelijk geacht en daartussenin wel. Er zit dus een gradatie,
een oploop in de bewijslast en daarmee heeft de Arbeidsinspectie ook wel
handvatten gekregen om eerder en makkelijker tot veroordeling of althans
tot het aanhangig maken van een zaak over te gaan.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Boomsma (NSC):
Ik heb begrepen dat het juist verwarrend is, omdat het zich puur richt
op het inkomen en niet duidelijk is hoe andere omstandigheden worden
gewogen. Dan gaat het om arbeidsomstandigheden en dergelijke, om
overnachtingen. Als je zegt "je moet minimaal twee maanden lang zo veel
hebben onderbetaald", dan is het risico juist dat je iemand bijna twee
maanden lang kunt onderbetalen.
Minister Van Hijum:
Nee, met alle respect: dat is alleen dat specifieke onderdeel.
Uiteindelijk bepaalt het samenspel van omstandigheden of er sprake is
van ernstige benadeling. Dat kun je niet op voorhand precies duiden.
Misschien mag ik een voorbeeld noemen dat mij is aangereikt en waaruit
blijkt dat arbeidsuitbuiting niet aannemelijk gemaakt kon worden,
terwijl eigenlijk iedereen zegt: als je die ernstige benadeling
toevoegt, dan kun je deze situaties toch aanpakken.
Dat betrof een vonnis over arbeidsuitbuiting in een autowasstraat. Het
ging over een Hongaarse werknemer die gemiddeld zes dagen in de week
werkte, elf, twaalf uur per dag tegen een dagloon van €35. Die
werknemers waren gehuisvest boven de autowasstraat. Pauzes werden
nauwelijks toegestaan. Men moest doorwerken bij ziekte. Weigeren om te
werken betekende direct verlies van huisvesting. Ze hadden weliswaar een
eigen bankrekening maar geen beschikking over hun bankpas. Er was geen
vrije tijd om op zoek te gaan naar ander werk of een andere
woning.
Volgens de rechtbank was er slechts sprake van "zeer slecht
werkgeverschap" en niet van arbeidsuitbuiting. In deze situatie volgde
vrijspraak. Voor dit soort situaties, zegt ook de Arbeidsinspectie, heb
je toch die tussenbepaling nodig om dit soort zaken niet terug te hoeven
gooien en op voorhand te moeten zeggen: dit is waarschijnlijk kansloos
voor de strafrechter, dus laten we het maar bij een boete houden. Ik
hoop dat daarmee concreet wordt wat in ieder geval de toegevoegde waarde
is ook voor de Arbeidsinspectie in de uitvoeringspraktijk.
Mevrouw Tseggai vroeg mij nog hoe het werkterrein van het OM en dat van
de Arbeidsinspectie worden afgebakend. Wanneer strafbaarheid
mensenhandel en wanneer geen strafbaarheid maar overtreding van
arbeidswetten? Een precieze afbakening is op voorhand niet te geven. Of
er sprake is van arbeidsuitbuiting dan wel een overtreding van
arbeidswetten is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Meldingen van arbeidsuitbuiting en straks ook ernstige benadeling worden
door de opsporingsdienst opgepakt. Daartoe is de opsporingsdienst ook
verplicht op grond van de Aanwijzing mensenhandel van het OM.
Dat betekent dat de opsporingsdienst die meldingen verrijkt en
beoordeelt. Als een melding onvoldoende informatie bevat die duidt op
arbeidsuitbuiting, dan kan de melding worden doorgezet naar het
toezicht. Het OM en de Arbeidsinspectie bekijken gezamenlijk de impact
van het wetsvoorstel, en omdat de opsporingsdienst onder gezag van het
OM acteert, vindt frequent overleg plaats over de resultaatsafspraken en
over operationele kwesties.
De heer Van Nispen vroeg daar eigenlijk ook een beetje naar. Hij vroeg
hoe ik kijk naar de kritiek van de Nationaal Rapporteur en of het
wetsvoorstel het gat oplost tussen het grote aantal slachtoffers en het
beperkte aantal zaken. Laat ik beginnen met een aantal nuanceringen. Ik
zei net al dat ik gesproken heb met de Nationaal Rapporteur. Die is ook
echt positief. Over de nieuwe afdeling arbeidsuitbuiting zegt de
rapporteur dat dat echt een goede stap is die wordt gezet. Ten behoeve
van strafrechtelijk onderzoek doet die afdeling veel meer dan alleen
tactisch onderzoek, bijvoorbeeld bijna 100 intakes met potentiële
slachtoffers, op dit moment ruim 30 zaken in vooronderzoek en in 2024
zijn ook zo'n 70 restprocessen-verbaal verstrekt aan de toezicht- en
andere ketenpartners. Onderzoeken die de lat van artikel 273f van het
Wetboek van Strafrecht niet halen, worden nogal eens voortgezet op
mensensmokkel.
Met deze wet zullen straks meer strafrechtelijke onderzoeken worden
afgerond, ook op het gebied van ernstige benadeling. Ook zet de
Arbeidsinspectie in op verdere verbeteringen, bijvoorbeeld door meer
proactief op te sporen. Dat wil ook zeggen: door het maken van
informatiebeelden. Daarmee probeert men een verdachte in het vizier te
krijgen om zo bij een slachtoffer uit te komen, in plaats van andersom.
Daarnaast wordt ook ingezet op het onderkennen van arbeidsuitbuiting
tijdens inspecties. Ik heb een aantal keer met dat soort inspecties
meegelopen, en je ziet hoe de inspecteurs op dat punt echt op al die
juridische kwalificaties scherp proberen te zijn.
De heer Boomsma vroeg of de controles van de Arbeidsinspectie ook
weleens onaangekondigd zijn en niet alleen maar administratief. Ik
herken echt het beeld niet dat er alleen maar op basis van papier wordt
gescreend en zaken worden opgepakt. Ik kan hem wat dat betreft echt
geruststellen. Wat hij wil, is ook echt de werkwijze van de
Arbeidsinspectie, zowel van de opsporingsdienst als bij het
bestuursrechtelijke toezicht. Alle meldingen van arbeidsuitbuiting
worden in behandeling genomen en waar mogelijk opgevolgd. Als er zicht
is op mogelijke slachtoffers, vindt er altijd een gesprek met hen plaats
om mogelijke arbeidsuitbuiting vast te stellen. De feiten en
omstandigheden in de praktijk zijn altijd bepalend, niet hoe alles op
papier is vormgegeven. Dat laat onverlet dat je af en toe natuurlijk wel
een check op feiten doet in je databases, om te kijken hoe die matchen
met gegevens en eerdere constateringen. Bovendien zijn alle controles
onaangekondigd, zodat mogelijke overtreders en daders geen
bewijsmateriaal kunnen wegmaken.
Waar is de inspectie dan nog meer mee geholpen om misstanden bij
arbeidsmigranten beter aan te pakken, vraagt de heer Boomsma. Ik heb al
aangegeven dat het mogelijk maken van een harde, strenge aanpak echt
prioriteit heeft. Arbeidsuitbuiting is schrijnend en gebeurt veel te
veel op de Nederlandse arbeidsmarkt. We bespreken vandaag deze wet, maar
er is een flink aantal zaken opgepakt in de afgelopen periode die
complementair de Arbeidsinspectie mogelijkheden geven om misstanden aan
te pakken, zoals de Wet toelating terbeschikkingstelling van
arbeidskrachten, die ik net al even noemde en die we 1 januari 2027 gaan
invoeren, en het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers, dat ook
onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer. Voor de zomer informeer ik de
Kamer nog over de wens om boetes in de arbeidswetgeving te indexeren. We
ondersteunen arbeidsmigranten ook breed via de Work in NL-punten. Samen
met organisaties die slachtoffers van arbeidsuitbuiting helpen, zoals
FairWork en de stichting Barka, proberen we mensen ook aan de voorkant
te attenderen op hun rechten. Overigens heb ik begrepen dat de stichting
FairWork vandaag haar 25-jarig jubileum viert, waarmee ik ze van harte
feliciteer.
De heer Ceder vroeg mij nog wat ik doe om in de EU grip te krijgen op
migratie. Wij zijn echt actief. We hebben die discussie overigens ook
eerder met elkaar gehad, in andere debatten. We zijn actief met andere
lidstaten in gesprek om de schaduwkanten van het vrije verkeer te
adresseren. Dat vrije verkeer is natuurlijk wel een randvoorwaarde
waarmee we in de Europese Unie te maken hebben. Een heel concrete
opbrengst hiervan is dat het positionpaper dat ik namens zes andere
lidstaten aan de Eurocommissaris heb overhandigd, over het tegengaan van
oneigenlijke detachering van derdelanders, nu ook op de agenda van de
Commissie staat. Dat gaat de komende periode verder gebracht worden. Dat
gaat over verduidelijkingen in de richtlijn en over het gezamenlijk
optrekken in het kader van de ELA, de Europese arbeidsinspectie.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Toch nog even op het vorige punt, over de kritische vragen die zijn
gesteld over de Arbeidsinspectie. Die gingen over de te passieve houding
en het verwijt dat zij de onaangekondigde inspecties te weinig op de
werkvloer uitvoerden, te weinig spraken met de buren en te veel
vertrouwden op de administratie en de papieren werkelijkheid. Hoorde ik
de minister nou net zeggen: dat waren misschien wel problemen, maar
inmiddels is het allemaal verbeterd en behoort dat tot het verleden? Of
hoorde ik de minister zeggen: dat is eigenlijk gewoon nooit het geval
geweest?
Minister Van Hijum:
Ik herken sowieso niet dat zich alleen maar baseerden op de papieren
werkelijkheid. Ik denk niet dat dat überhaupt ooit het geval is geweest.
Maar ik zie wel dat er natuurlijk flink wordt gewerkt om de informatie
die nodig is om tot vervolging te komen, ook uit de praktijk,
daadwerkelijk wordt opgehaald, samen met toezichtpartners, maar zeker
ook op de werkvloer. Ook de uitbreiding van capaciteit heeft daaraan
bijgedragen.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Heel goed. Dan hoop ik dat we daar inderdaad de zichtbare resultaten van
gaan zien en dat dat ook erkend en gedeeld wordt door partijen die
kritisch meekijken en dat ook echt kunnen weten. Dat kan ik alleen maar
hopen.
Maar ik heb ook nog een vraag over wat de minister daarvoor zei in het
interruptiedebat met de heer Boomsma. Dat ging eigenlijk al in op het
amendement, dat inmiddels nr. 26 heeft gekregen. Misschien komt de
minister van Justitie daar ook nog op terug, maar ik wil deze minister
wel alvast het volgende vragen. Hij zegt dat de Arbeidsinspectie enorm
geholpen is met het begrip "ernstige benadeling". Dat kan zijn, maar dat
is natuurlijk het halve verhaal, omdat er ook heel veel kritiek is op
die term "ernstige benadeling". Een aantal partijen heeft de Kamer
opgeroepen om juist het bredere begrip "uitbuiting" te gebruiken. Je
organiseert op die manier niet alleen het vangnet voor
arbeidsuitbuiting, maar ook voor andere vormen van uitbuiting waarbij je
het oogmerk niet hoeft te bewijzen en de hoge lat van het
mensenhandelbegrip net niet haalt.
Minister Van Hijum:
Ik heb inderdaad met de minister afgesproken dat hij nader zal ingaan op
de juridische afbakening. Ik heb hier vooral willen signaleren dat er nu
een groot gat zit tussen aan de ene kant het bestuursrechtelijk
instrument dat je kunt inzetten en dat je nodig hebt om het effectief te
maken, en aan de andere kant het huidige strafrecht, waarin het over
arbeidsuitbuiting gaat. De Arbeidsinspectie zegt dat ze met dat kader
veel zaken terug moet gooien en dat ze aanloopt tegen een hoge
bewijslast. "Ernstige benadeling" is precies het goede begrip. En ja,
dat moet zich natuurlijk verder uitkristalliseren, maar het is precies
het goede begrip om in dat tussengebied meer zaken daadwerkelijk voor de
rechter te kunnen brengen. We hopen echt dat we daarmee de afschrikkende
werking rondom dit soort wantoestanden kunnen vergroten en het
economisch voordeel dat heel veel werkgevers hebben bij het toelaten van
dit soort situaties daadwerkelijk kunnen verminderen.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Van Nispen (SP):
Dan hervatten we deze discussie zo meteen met de andere minister. Maar u
benoemde precies het doel dat ons amendement ook heeft. Wij hanteren
niet hetzelfde begrip, want het oogmerk van uitbuiting hoeft niet meer
bewezen te worden, maar het gaat er wel om dat politie en OM hiermee uit
de voeten kunnen. Natuurlijk gebeurt dat op basis van dossiervorming
door onder andere de Arbeidsinspectie — dat begrijp ik helemaal — maar
we kunnen hier dus niet enkel afgaan op de zeer gewaardeerde kijk van de
Arbeidsinspectie. Overigens hoor ik ook graag een positieve appreciatie
over het andere amendement, over het toevoegen van het begrip
"misleiding", waar de Arbeidsinspectie juist om gevraagd heeft, maar dat
gaan we zo horen. Ik vind dat we de kritiek die er juist uit andere
hoeken is gekomen, ook heel serieus moeten nemen. Het is natuurlijk niet
de Arbeidsinspectie die vervolgt en die zaken voor de rechter brengt;
dat zal het OM toch moeten doen.
Minister Van Hijum:
Ja, dat snap ik. Daar zal zo dadelijk ook op worden ingegaan. Ik weet
overigens dat het begrip "misleiding" ook een element in de discussie is
waar misschien iets genuanceerder op gereageerd kan worden in de
duiding. Maar het gaat er ook om dat de mensen die op de werkvloer komen
en daar de misstanden moeten signaleren die zich in de praktijk
voordoen, ermee uit de voeten kunnen. Zij moeten een goede
instrumentenkoffer hebben om die misstanden te duiden en aan te pakken.
Voor mij is zo'n signaal van de Arbeidsinspectie dus wel degelijk
buitengewoon belangrijk. De afgelopen maanden hebben we voortdurend
gekeken hoe we die instrumentenkoffer echt maximaal kunnen vullen met de
lichtste tot en met de zwaarste sancties — dan heb ik het over de
strafrechtelijke aanpak — en door het verhogen van boetes op
verschillende terreinen. Nogmaals, ik geloof echt dat dit een aanvulling
is in die koffer.
De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen. Nee, ik zie toch nog een interruptie.
De heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik moet zeggen: ik steun u in die lijn, omdat het alternatief is dat ze
vrijuit gaan. Dat is dan eigenlijk de resultante. En we willen hier
vanavond dat er een effectieve aanpak komt. Maar ik heb nog een andere
vraag aan u, die veel meer op het voorbeeld ziet dat ik net gaf over dat
hotel waar de mensen achter de balie dondersgoed doorhebben wat er
gebeurt. Heeft u het idee dat de inspectie dat scherp heeft? Worden er
ook weleens boetes opgelegd aan organisaties die nalaten om dat te
melden?
Minister Van Hijum:
"Die nalaten om dat te melden"? Ik kan u niet precies de casussen
toelichten waarin die boetes wel of niet worden opgelegd, maar ik weet
wel dat de Arbeidsinspectie natuurlijk toezicht houdt op grond van alle
arbeidswetten en ook mogelijkheden heeft om boetes op te leggen. Ik weet
niet of dat aan de orde is in de specifieke casus zoals u die nu
duidt.
De voorzitter:
De heer Verkuijlen. Korte vervolgvraag.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor het antwoord tot zover, maar ik doelde meer op degenen die het
faciliteren. Bij de werkgever die uitbuit, is het evident; dan kan de
Arbeidsinspectie direct optreden. Maar het gaat mij met name om een
faciliterende organisatie die er dondersgoed kennis van heeft dat dit
zich voltrekt. Is de Arbeidsinspectie dan ook bij machte om daar boetes
voor uit te delen?
Minister Van Hijum:
Echt de inlenende organisatie. Daar is natuurlijk de wet die we onlangs
hebben aangenomen die over de toelating van arbeidskrachten gaat een
heel belangrijke in. Daarmee wordt het makkelijker om ook de inlener aan
te pakken, omdat de inlener geacht wordt om alleen maar zaken te doen
met uitzendbedrijven, detacheerders of welke uitleners dan ook die een
certificaat hebben. Doen ze dat niet, dan is er automatisch de
mogelijkheid om boetes op te leggen. Dus die wet helpt ook bij het
identificeren van die situaties. Hopelijk zuivert die de markt. Het is
echt een marktordeningsinstrument. En of dat de afgelopen periode is
gebeurd? Nou, ik hoop het wel. Ik weet wel dat deze wet het voor de
Arbeidsinspectie in ieder geval makkelijker maakt om dan ook echt stevig
op te treden.
De voorzitter:
U kunt uw bijdrage vervolgen, uw beantwoording.
Minister Van Hijum:
Volgens mij heb ik de meeste vragen hiermee beantwoord. Ik kijk nog even
of ik mensen heb overgeslagen.
De voorzitter:
Ik zie niemand die zo in één keer in de benen springt om naar voren te
rennen, dus ik denk inderdaad dat dat het geval is. Dan gaan we nu naar
de beantwoording van de minister van JenV.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank ook aan de leden voor hun vragen en inbrengen in
de eerste termijn en de amendementen. Ik begin met een korte inleiding
en dan heb ik blokjes over arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling, in
aanvulling op wat de minister voor SZW al heeft verteld, een blok
opsporing, een blok mensenhandel, en dan meer de juridische zijde
daarvan, en dan eindig ik met slachtoffers. Aan het einde van mijn
termijn zal ik ook de amendementen appreciëren zoals die nu zijn
ingediend.
We bespreken vandaag een actueel onderwerp. In 2023 werden 863 mensen
slachtoffer van mensenhandel, zo blijkt uit de Monitor Mensenhandel van
de Nationaal Coördinator Mensenhandel. Dat zijn alleen de geregistreerde
slachtoffers. Het zijn er naar verwachting nog veel meer. Mensenhandel
vormt een grote schending van mensenrechten, van het recht op
lichamelijke integriteit, het recht op persoonlijke vrijheid en het
recht op menselijke waardigheid. Slachtoffers van mensenhandel verkeren
vaak in een afhankelijkheidssituatie of een kwetsbare positie, waarvan
op grove wijze misbruik wordt gemaakt. Het kan gaan over een
minderjarige die gedwongen wordt om zich te prostitueren en aan wie
anderen dan grof geld verdienen, maar het kan ook gaan om een
basisschoolleerling die onder druk wordt gezet om drugspakketjes rond te
brengen of een arbeidsmigrant die gedurende lange tijd onder slechte
omstandigheden moet werken voor veel te weinig loon.
Al deze vormen van uitbuiting zijn onacceptabel. Ze vragen om een
effectief strafrechtelijk instrumentarium dat daders stopt en bestraft
en tegelijkertijd slachtoffers beschermt. Het huidige strafrechtelijke
normenkader is hiertoe op onderdelen ontoereikend gebleken, met name
waar het gaat om ernstige misstanden in de arbeidssfeer. De
rechtspraktijk, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie en het
Openbaar Ministerie, geeft aan het huidige strafrechtelijke
instrumentarium als onvoldoende te ervaren om de huidige misstanden
effectief aan te pakken. Ook in het rapport van de Algemene Rekenkamer,
genaamd Daders vrijuit, slachtoffers niet geholpen, uit 2021, is
geconcludeerd dat de huidige instrumenten om arbeidsuitbuiting en
ernstige benadeling aan te pakken niet effectief zijn.
Een van de belangrijkste doelstellingen van dit wetsvoorstel is dan ook
om die strafrechtelijke bescherming tegen arbeidsuitbuiting te
verruimen. Daartoe wordt in de eerste plaats — ik kom daar zo nog
uitgebreider op terug — ernstige benadeling als nieuw delict
geïntroduceerd, waarmee ruimere mogelijkheden ontstaan om
strafrechtelijk op te kunnen treden tegen ernstige misstanden in de
arbeidssfeer.
In de tweede plaats wordt de strafbaarstelling die ziet op het trekken
van voordeel uit mensenhandel verruimd en verbreed, zodat profiteurs van
mensenhandel of ernstige benadeling van een persoon effectiever kunnen
worden vervolgd en bestraft.
Daarnaast is de afgelopen jaren in toenemende mate gebleken dat de
huidige mensenhandelbepaling op verschillende andere terreinen
tekortschiet. Het is een lang wetsartikel met veel overlap en gebrek aan
samenhang tussen de verschillende onderdelen, waardoor de bepaling in de
praktijk als ontoegankelijk wordt ervaren, ook omdat niet alle
voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in de wet staan. Uit
het oogpunt van rechtszekerheid is dat onwenselijk. Daarom wordt de
wettelijke regeling hiermee toegankelijker gemaakt. Er wordt meer
samenhang gebracht in het geheel van strafbare gedragingen. Alle
voorwaarden voor strafbaarheid worden in de wet neergelegd en juridische
kwalificaties en strafmaxima worden beter aangesloten op het specifieke
karakter van de gedragingen waaraan deze zijn verbonden. Om deze redenen
en op deze manieren wil ik met dit wetsvoorstel de wettelijke regeling
van mensenhandel moderniseren en verruimen, zodat de vervolging van
daders en de bescherming van slachtoffers worden verbeterd.
Dat brengt mij bij het einde van mijn inleiding en bij mijn eerste
blokje: arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Ik loop ze allemaal
af, want velen van u hebben verschillende vragen in verschillende vormen
gesteld. Als u niet direct uw eigen vraag herkent, komt die
waarschijnlijk nog, want het luistert allemaal nauw en het zit hem in de
nuances.
De heer Verkuijlen, de heer Van Nispen en mevrouw Wijen-Nass hebben
gevraagd of ik kan reflecteren op het onderscheid tussen ernstige
benadeling en mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting. De minister
van SZW heeft daar al het een en ander over verteld, maar ik ga daar
graag nog wat uitgebreider op in. Bij uitbuiting of benadeling zal het
vaak gaan om een combinatie van financieel nadeel en andersoortig
nadeel. Daarbij kunt u denken aan lange werkweken en zeer lage betaling
onder slechte werkomstandigheden. Huisvestingsomstandigheden en een
opgelegde vrijheidsbeperking kunnen relevant zijn als deze onderdeel
zijn van de arbeidsrelatie. Daarvan gaf de minister van SZW net een
voorbeeld. Voor de beoordeling of er sprake is van mensenhandel in de
vorm arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling, is de mate van
disproportionaliteit van belang. In de memorie van toelichting — er werd
al aan gerefereerd — zijn daarom vuistregels geformuleerd die in de
rechtspraktijk houvast zullen geven bij welke mate van financiële
benadeling, mensenhandel of ernstige benadeling bestuursrechtelijke
handhaving in beeld komt.
Het werd al genoemd: heel kort gezegd, als het gaat om het financiële
voordeel — nogmaals, dat is niet het enige criterium — geldt een
onderbetaling van twee derde of meer gedurende minimaal twee maanden als
indicatie voor het van toepassing zijn van arbeidsuitbuiting. Hebben we
het over een onderbetaling tussen een derde en twee derde gedurende
minimaal twee maanden, dan is dat de vuistregel voor het van toepassing
zijn van ernstige benadeling. Bij geringe onderbetaling, dus onder een
derde, en — dat is van belang — zonder bijkomend andersoortig nadeel
valt het buiten het bereik van ernstige benadeling. Dan kan bij
overtreding van de arbeidswetten bestuursrechtelijk worden
gehandhaafd.
Omdat daders doorgaans via onderbetaling financieel voordeel willen
behalen, verwacht ik dat de vuistregels in veel gevallen ook
daadwerkelijk zullen worden toegepast en daarmee voor de praktijk een
richtinggevende functie zullen hebben. Maar in aanvulling op deze
vuistregels bevatten de parlementaire stukken ook diverse concrete
voorbeelden van situaties waarin sprake is van een combinatie van
financieel en andersoortig nadeel, waarbij steeds is aangegeven of
arbeidsuitbuiting ofwel ernstige benadeling daarbij al dan niet in beeld
komt.
Dus, in antwoord op uw vraag: er is zo veel mogelijk geconcretiseerd bij
welke mate van disproportionaliteit over het algemeen sprake is van
ofwel arbeidsuitbuiting ofwel ernstige benadeling. Het OM had daar ook
nadrukkelijk om gevraagd in het consultatieadvies. Bij het
rondetafelgesprek hebben het OM, de politie en de al eerder genoemde
Nederlandse Arbeidsinspectie aangegeven dat deze vuistregels en de
voorbeelden voldoende aanknopingspunten bieden voor de rechtspraktijk.
Dat sterkt mij en ook de minister van SZW in het vertrouwen dat in de
praktijk op een goede manier toepassing kan worden gegeven aan de
omschrijving van zowel arbeidsuitbuiting als ernstige benadeling, zoals
hier geïntroduceerd.
De heer Krul vroeg of het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf voor
ernstige benadeling wenselijk is gelet op het strafmaximum van twaalf
jaar gevangenisstraf dat is gesteld op arbeidsuitbuiting. Ik ben het met
hem eens dat ernstige benadeling wel degelijk een ernstig misdrijf is.
Dit misdrijf kan een vangnet vormen voor situaties die juist net iets
minder zwaar zijn dan situaties van arbeidsuitbuiting. Ik ben al
ingegaan op het verschil tussen beide misdrijven en ik denk dat daarmee
deels ook een verklaring wordt gegeven voor het verschil dat er bestaat
in de strafmaxima tussen beide delicten. Er is sprake van een oplopen
van proportionaliteit. We geven met de zes jaar wel degelijk een signaal
af over de ernst van het desbetreffende misdrijf en de ernst in
verhouding tot de andere misdrijven. Hierbij wordt aangesloten bij het
strafmaximum dat oorspronkelijk gold voor mensenhandel. Deze
strafbedreiging biedt de rechter naar ons oordeel voldoende armslag om
in een concreet geval met een afweging van alle relevante feiten en
omstandigheden een passende straf op te leggen.
Mevrouw Tseggai vroeg niet zozeer naar het onderscheid tussen ernstige
benadeling en arbeidsuitbuiting. Zij wees juist de andere kant op, naar
beneden, en vroeg wanneer het bestuursrecht dan van toepassing is. Ik
noemde net al de vuistregel die daar in financiële zin voor geldt: is
een onderbetaling minder dan een derde, dan zal er in de regel geen
sprake zijn van ernstige benadeling, zeker niet als daar geen andere
nadelen dan financiële aan verbonden zijn. Dan kom je dus terecht in het
bestuursrecht en bij alle maatregelen die daaronder vallen. Welke zijn
dat dan? Dat kunnen maatregelen zijn uit de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet
— die werd al even genoemd door de minister van SZW — en de Wet arbeid
vreemdelingen als het gaat om niet-vergunde arbeid.
Het overtreden van deze voorschriften kan op verschillende wijzen worden
gehandhaafd. Ik noem bijvoorbeeld het opleggen van een eis tot naleving,
het opleggen van een bestuurlijke boete of het stilleggen van de
werkzaamheden als er sprake is van ernstig gevaar of van recidive.
De heer Krul vroeg hoe het zit als mensen uit landen komen waar de lonen
veel lager liggen dan in Nederland. In hoeverre is er dan sprake van
arbeidsuitbuiting? Het is een heel begrijpelijke vraag, maar mijn
antwoord daarop kan heel kort zijn. Bij de beoordeling — is er sprake
van arbeidsuitbuiting? — zijn de in de Nederlandse samenleving geldende
maatstaven maatgevend. Dat is ook de bestendige jurisprudentie. Het is
daarbij dus irrelevant of het slachtoffer wel of niet heeft ingestemd
met het naar Nederlandse maatstaven te lage loon. Het maakt dus ook niet
uit of het slachtoffer wel door had dat hij of zij werd uitgebuit. Dat
is ook geëxpliciteerd in het zevende lid van artikel 273f.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een verhelderende vraag. De minister heeft het over de financiële
vuistregel. Zijn er nog andere vuistregels, bij andere vormen van arbeid
of misstanden, die niet zozeer financieel van aard zijn?
Minister Van Weel:
Zeker. Een aantal daarvan zijn in de memorie van toelichting opgenomen.
Die geven bijvoorbeeld aan wat het verschil is tussen arbeidsuitbuiting
en ernstige benadeling. Daarbij wordt ook gezegd dat als er alleen maar
sprake is van een financieel nadeel dat minder is dan een derde, je
onder die laag valt en bij het bestuursrecht terechtkomt. Ondanks dat de
onderbetaling wellicht niet meevalt, kan het wel degelijk zo zijn dat
andere omstandigheden ervoor zorgen dat er toch sprake is van ernstige
benadeling. Dat zijn bijvoorbeeld huisvestingsomstandigheden of het feit
dat mensen geen beschikking hebben over het geld dat aan hen wordt
betaald. Net werd het voorbeeld van de bankpas genoemd. Dus ondanks dat
de financiële vuistregel niet wordt gehaald, kan er nog steeds sprake
zijn van ernstige benadeling. En dan schuift het dus weer van het
bestuursrecht naar het strafrecht.
De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen. Ik zie dat het zo voldoende is.
Minister Van Weel:
Dan kom ik op de vraag die niet alleen door de heer Van Nispen, maar ook
door anderen is gesteld. Waarom is er nou gekozen voor ernstige
benadeling en niet voor een aparte strafbaarstelling van uitbuiting? De
minister van SZW heeft daar voornamelijk namens de Nederlandse
Arbeidsinspectie al iets over verteld. In aanvulling daarop zal ik de
juridische argumentatie daarvoor geven die wij bij het opstellen hiervan
hebben gewogen. Het korte antwoord hierop is: omdat de strafrechtelijke
aansprakelijkheid met een uitbuitingsdelict niet of nauwelijks zou
worden verruimd.
Op één onderdeel wordt die zelfs beperkt. Dat ga ik zo toelichten. Het
centrale strafrechtelijke verwijt bij mensenhandel is namelijk "de
beoogde of de daadwerkelijke uitbuiting van een persoon". Dat komt tot
uitdrukking in het vereiste oogmerk van uitbuiting. De heer Van Nispen
noemde dat zelf ook al in een interruptie. In de praktijk wordt bij
arbeidsuitbuiting de drempel hiervoor lang niet altijd gehaald. Dat is
het dilemma waar de minister van SZW bij stilstaat. Als je een aparte
strafbaarstelling voor "uitbuiting" zou invoeren, dan zou bewezen moeten
worden dat iemand daadwerkelijk is uitgebuit. Je maakt uitbuiting immers
strafbaar. Je gaat dan dus van "het oogmerk", dat in het kader van
mensenhandel al strafbaar kan zijn, naar daadwerkelijk bewijzen dat er
sprake is van uitbuiting. De beoogde uitbuiting, of het oogmerk, zou dan
niet meer voldoende zijn. Dus een aparte strafbaarstelling van
uitbuiting voorziet naar onze mening niet in de gewenste verruiming van
de strafrechtelijke bescherming, maar kan in zeker opzicht zelfs leiden
tot een beperkter bereik dan mensenhandel, waarbij alleen al het oogmerk
van uitbuiting voldoende is.
De heer Van Nispen (SP):
Vooropgesteld, dat is natuurlijk ook niet de bedoeling van ons
amendement. Maar volgens mij is het ook niet zo. Dat klinkt misschien
wat al te pretentieus, maar ik bedoel het serieus. Het is zeker niet de
bedoeling; we proberen juist een ruimer vangnet te maken. We komen daar
nog uitgebreid op terug. Maar specifiek op dit punt: hoe zit het dan
bijvoorbeeld met de poging tot uitbuiting? Dat zou ook kunnen binnen ons
amendement, zoals wij dat nu gemaakt hebben, met artikel 45 Wetboek van
Strafrecht en de "poging tot". Dan hoeft niet dat oogmerk bewezen te
worden en kan teruggevallen worden op de poging, zodat die uitbuiting
zich niet verwezenlijkt hoeft te hebben.
Minister Van Weel:
Daar overvraagt u me. Daar kom ik op terug in tweede termijn. Ik wil dit
wel secuur doen.
De voorzitter:
De heer Van Nispen voor een korte, verduidelijkende vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Oké, dank u wel, voorzitter; heel kort. Dat waardeer ik. Dit luistert
ook wel nauw en het moet heel zorgvuldig. Maar ik probeer echt goed te
benadrukken, mede namens de mede-indieners — en ik hoop dat de minister
dat wil aannemen — dat we nu juist proberen om dat ruimere vangnet te
bieden. Dus we pogen het op geen enkele manier te beperken. Ik waardeer
het dat de minister dit ook zo serieus neemt en het gaat bekijken.
Minister Van Weel:
Ja, ik neem dat mee. Ik krijg natuurlijk al flarden van assistentie,
maar die ga ik u onthouden, want daarmee doe ik uw interruptie geen
recht. Er is wel degelijk ook gekeken naar het amendement met het
oogmerk dat u ermee heeft. Alleen wordt door ons betoogd dat juist de
ernstige benadeling datgene omvat wat u wilt bereiken met uitbuiting, en
meer, en dat er een risico bestaat dat je de lat juist hoger legt als je
uitbuiting als zodanig zou opnemen in plaats van ernstige benadeling. Ik
zal dat in tweede termijn aangaande "de poging" nog verder
toelichten.
De heer Emiel van Dijk vroeg nog waarom het noodzakelijk is om het
delict "ernstige benadeling" te introduceren. Ik denk dat ik daaraan, in
combinatie met wat de minister van SZW heeft gezegd, invulling heb
gegeven. Kortweg komt het erop neer dat er tussen de bestuursrechtelijke
mogelijkheden en het bewijzen van arbeidsuitbuiting eigenlijk een leemte
was waarbij vaak de drempel niet kon worden gehaald, en er dus niet
strafrechtelijk kon worden bestraft terwijl dat wel wenselijk werd
geacht. Dat is de reden geweest voor het introduceren van het nieuwe
begrip.
Dan kom ik bij het blokje opsporing. Dat begon met de vrij feitelijke
vraag van de heer Diederik van Dijk of het wetsvoorstel nog steeds in
2026 in werking kan treden. Het korte antwoord is ja. De
ketenorganisaties achten dat haalbaar. Maar dit hebben u en ik en de
collega's in de Eerste Kamer natuurlijk ook in de hand, dus het hangt
wel af van hoe spoedig we de behandeling en de stemming in beide Kamers
kunnen doorlopen.
De vraag was ook welke intensiveringen er worden doorgevoerd bij
bijvoorbeeld politie, OM en de rechtspraak, om voldoende toegerust te
zijn om deze verscherping aan te kunnen. Er zijn middelen vrijgemaakt
voor de verschillende uitvoeringsorganisaties van 10 miljoen euro
structureel. En de ketenorganisaties zijn net als de Nederlandse
Arbeidsinspectie al bezig met het treffen van voorbereidingen op de
inwerkingtreding van deze wet. Dus dat gaat inderdaad om het werk van
mensen, zowel bij de NLA alsook bij het OM. Daar is men dus mee bezig.
Na de inwerkingtreding blijven we natuurlijk de effecten voor alle
ketenpartners monitoren en gaan we zo nodig bijsturen.
Dan kom ik op de toepassing van het non-punishmentbeginsel. Een aantal
van u hebben daar vragen over gesteld. Ik kom daar natuurlijk in de
appreciatie van amendementen ook nog op terug. Zowel volgens het OM als
de politie als de rechtspraak voorziet het Nederlandse rechtssysteem al
in het faciliteren van het beginsel van non-punishment. Ik noem dat een
"beginsel", omdat het een beginsel is. Het is geen vereiste om dat
wettelijk te verankeren. Er moet voldaan worden aan een invulling van
het beginsel.
Bij ons geldt in algemene zin dat de officier van justitie, maar ook een
rechter, bij weging van alle feiten en omstandigheden ook kan meenemen
dat de verdachte die ook slachtoffer is van mensenhandel, deze strafbare
feiten mogelijk onder dwang heeft gepleegd. Dat kan leiden tot het
staken van het opsporingsonderzoek of tot het seponeren van de zaak. Als
het onderzoek naar het strafbare feit wordt gestaakt, vindt er ook geen
registratie plaats in de systemen van het OM.
Als de verdachte wel wordt gedagvaard, bijvoorbeeld bij een ernstig
strafbaar feit, dan kan de officier van justitie bij de rechter vorderen
dat een strafuitsluitingsgrond zoals psychische overmacht, zoals we die
kennen in ons rechtssysteem, wordt toegepast en dat de rechter weliswaar
de verdachte schuldig verklaart, maar daarbij geen straf of verminderde
straf oplegt. Als er in de strafeis van de officier of in het vonnis van
de rechter rekening wordt gehouden met dwang, dan wordt het niet
geregistreerd.
In algemene zin wordt er dus gezegd dat er weinig gebruik wordt gemaakt
van het non-punishmentbeginsel. Dat herkennen de ketenorganisaties niet.
Het wordt alleen niet eenduidig geregistreerd. Het hangt af van de zaak
an sich. Het kan dus ook zijn dat een zaak op verschillende momenten in
de strafrechtketen wordt afgedaan of op een andere manier wordt
afgedaan, juist vanwege het non-punishmentbeginsel. Het beeld dat er
geen gebruik van zou worden gemaakt, wordt dus bestreden.
Ik moet daarbij wel zeggen dat als u zou vragen — ik wil geen moties
uitlokken, maar toch — of daar in het kader van de invoering van deze
wet meer aandacht aan kan worden besteed bij de opleiding van zowel
opsporingsinstanties als het OM en de rechtspraak, om zeker te weten dat
het non-punishmentbeginsel nou juist iets is dat hier een rol heeft, ik
daar welwillend tegenover zou kunnen staan. Maar dit is uiteraard een
puur hypothetische situatie.
Dan een vraag van mevrouw Wijen-Nass. Welke straffen leggen rechters nu
op? Kan er ook iets over de verwachting van de opgelegde straffen na de
inwerkingtreding worden gezegd? De Nationaal Rapporteur Mensenhandel
heeft in december vorig jaar de Monitor Mensenhandel gepubliceerd.
Daarin is het aantal straffen over de periode van 2019 tot 2023
geanalyseerd. Er wordt ook nader ingegaan op de opgelegde straffen en de
bijkomende straffen. Naar dat rapport zou ik u graag willen verwijzen
voor een uitgebreide analyse. Het is moeilijk voor mij om te zeggen wat
het effect zou zijn van de inwerkingtreding van deze wet op die analyse.
Dat zal echt na de inwerkingtreding moeten blijken.
Een heel ander onderwerp: klanten van mensenhandel. Mevrouw Tseggai
vroeg daarnaar. Wat gaat het kabinet doen om klanten van mensenhandel
aan te pakken? Gaat er meer aandacht naar de vervolging van de klanten?
Ook vroeg ze of ik daarover in overleg wil treden met het Openbaar
Ministerie. Enkele van de acties uit het actieplan richten zich op het
vergroten van de aanpak van klanten. Er wordt onder andere ingezet op
het verkrijgen van media-aandacht waarin wordt uitgelegd dat en waarom
een klant-dader wordt vervolgd. Daarnaast moeten klanten zich natuurlijk
bewust zijn van wat mensenhandel is. Ze moeten het kunnen signaleren en
ze moeten ook handelingsperspectief hebben. Er is al een aantal
succesvolle zaken geweest, waarin ook media-aandacht is gegenereerd.
Daarnaast organiseren het OM en de politie jaarlijks één landelijke
actiedag in het kader van de aanpak van klanten. Die actiedagen zijn
erop gericht om preventief te handelen door mogelijke klanten of
klanten, indien bekend, te waarschuwen dat ze strafbaar zijn door wat ze
doen. Als een actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, dan
worden die ook ingezet voor strafrechtelijke vervolging. Een eerste van
dit soort actiedagen heeft eind 2024 plaatsgevonden.
De heer Ceder vroeg: hoe leest de minister de conclusies van de
Nationaal Rapporteur waarin wordt aangekaart dat de opsporing
tekortschiet? Ik ben uiteraard bekend met het rapport. Dat is ook aan
mij aangeboden. Ik ben het er ook mee eens dat de opsporingsinstanties
een hele belangrijke rol spelen in het bestrijden van mensenhandel en
het opsporen van slachtoffers. Ik ben het niet helemaal eens met de
korte conclusie van de Nationaal Rapporteur dat de opsporing
tekortschiet. Er worden echter wel verbeterpunten in het
signaleringsproces aangedragen door de Nationaal Rapporteur. Daar zal ik
serieus op ingaan in mijn beleidsreactie op dat rapport, die ik nog voor
het zomerreces met uw Kamer hoop te kunnen delen. Daarin zal ik er dus
nader op ingaan.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wil nog even terug naar de klanten, die ik inderdaad in mijn inbreng
aangehaald heb. De minister noemt op zich allerlei sympathieke
maatregelen, maar die gaan meer over communicatie, voorlichting en
preventie. Ik ben echter eigenlijk op zoek naar: welke maatregelen gaat
de minister nemen voor strafvervolging van klanten?
Minister Van Weel:
Het gebeurt al. Ik noemde het al als een van de punten. Er zijn ook
zaken geweest waarin klanten zijn vervolgd en waarin er media-aandacht
is gegenereerd. Hopelijk gaat daar de afschrikwekkende werking van uit
dat ook klanten kunnen en zullen worden aangepakt. Ik noemde het als een
van de mogelijke opvolgingen van de actiedagen die worden georganiseerd.
Als daar opsporingsinformatie uit voortkomt die daar aanleiding toe
geeft, zal er tot vervolging worden overgegaan. De mogelijkheden zijn er
dus. Het wordt gedaan. We proberen de aandacht erop te vestigen. In het
kader van het actieplan komen we daarover te spreken, ook in het
volgende debat dat we daarover zullen hebben in het kader van
mensenhandel en prostitutie. Ik heb het idee dat het 'm niet zit in de
mogelijkheden die ik als medewetgever met u kan schetsen. Het is een
kwestie van doen. Daar is het actieplan de aanjager van, denk ik.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het op zich fijn dat de minister zegt dat hij geen problemen of
gebreken ervaart als het gaat om wetgeving, maar we moeten toch meer
kunnen doen dan alleen communicatiecampagnes?
Minister Van Weel:
Ik kan niet zelf gaan vervolgen. Daar staan gelukkig enkele wetten en
regels aan in de weg. Ik ben er dus voor om het mogelijk te maken voor
het OM, maar daarna is het natuurlijk aan het OM om daar ook opvolging
aan te geven. Als u mij dus vraagt of ik een keer met het OM wil
bespreken hoe zij daartegen aankijken, of zij nog beperkingen ervaren en
of ik daar nog iets in kan betekenen, wil ik dat graag toezeggen. Dan
neem ik dat mee in mijn periodieke overleg met het OM.
De heer Boomsma (NSC):
Ik denk dat het heel goed is, want het is natuurlijk wel waar en
ontzettend belangrijk dat het vaak allemaal begint met de klanten. Mijn
vraag is nu: is er een overzicht van hoe vaak klanten zijn vervolgd? Er
zit natuurlijk een verschil tussen bijvoorbeeld klanten van minderjarige
prostituees en klanten die worden vervolgd omdat ze gebruikmaken van
prostituees die onder dwang verkeren, maar misschien niet minderjarig
zijn. Dus, gebeurt dat laatste ook voldoende? Zijn er uit die actiedag
waar de minister het over had ook vervolgingen voortgekomen?
Minister Van Weel:
Ik ga dat meenemen, als u dat goedvindt, zeg ik via de voorzitter tegen
de heer Boomsma, in de voortgangsbrief over het actieplan Samen tegen
Mensenhandel, waarmee ik nog voor de zomer kom. Dit is namelijk ook een
van de acties uit dat plan.
Dat brengt mij meteen bij dat plan. Er werd gevraagd door de heer Krul
of ik kan ingaan op de stand van zaken van dat plan. Ik zou hem
hetzelfde antwoord willen geven: dat komt eraan, namelijk voor het
zomerreces in een voortgangsbrief. Het actieplan en de modernisering van
artikel 273f zijn parallel aan elkaar ontwikkeld. Ook dit wetsvoorstel
ligt al even voor ter behandeling. Het actieplan hoeft dus niet te
worden geactualiseerd naar aanleiding van de discussie die we hier
hebben, maar is eigenlijk op hetzelfde moment opgesteld als en dus
volledig in samenhang met het wetsvoorstel.
De heer Diederik van Dijk vroeg welke obstakels er worden gezien om
mensenhandelzaken niet te laten mislukken of lichter te laten afdoen. Ik
kom terug op zijn amendement, dat in het verlengde hiervan ligt. Het
wetsvoorstel omvat wetsartikelen die juist makkelijker toepasbaar zijn
voor de rechtspraktijk en ruimere strafbaarstelling inhouden. Dat
betekent dat de kring van personen die voor mensenhandel — en ook voor
ernstige benadeling overigens — kunnen worden vervolgd, wordt verruimd.
Daarmee denk ik dat het juist een impuls geeft aan de rechtspraktijk in
dat opzicht.
Hij vroeg ook het wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming
in te trekken. Dan zou ik op de stoel gaan zitten van mijn gewaardeerde
collega de staatssecretaris Rechtsbescherming, die dit wetsvoorstel in
zijn portefeuille heeft. Het lijkt mij passend om de inhoudelijke vragen
daarover aan de orde te laten komen tijdens de verdere behandeling van
het wetsvoorstel door hem met uw Kamer. Hij kan daar ook veel meer en
veel zinniger dingen over zeggen dan ik dat kan.
In datzelfde kader vroeg u nog wel of ik bereid ben om net als in
Ierland, Italië en Spanje draagmoederschap als vorm van mensenhandel aan
te merken en het wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming
in te trekken. Op dat tweede punt heb ik net al geantwoord.
Op het eerste punt stel ik voorop dat draagmoederschap op vrijwillige
basis op zichzelf genomen niet verboden is in Nederland. Dit
wetsvoorstel brengt daar ook geen verandering in. Maar ik zeg er ook bij
dat de situaties van uitbuiting van draagmoederschap ook nu al onder het
bereik van mensenhandel kunnen vallen. De opsomming van specifieke
vormen van uitbuiting is namelijk niet uitputtend. Met het wetsvoorstel
ter implementatie van de herziene Europese richtlijn mensenhandel, dat
op dit moment bij de Raad van State voorligt voor advies, wordt
draagmoederschap overigens wel expliciet toegevoegd aan artikel 273f.
Maar daar komen we dus op een later moment nog over te spreken.
Dat brengt mij bij het kopje mensenhandel juridisch. Daaronder was dit
de eerste vraag, dus die heb ik daarmee behandeld. Mevrouw Wijen-Nass
vroeg of de drie specifieke uitbuitingsvormen die in de herziene
EU-richtlijn mensenhandel worden geëxpliciteerd ook in de
strafbaarstelling van mensenhandel worden geëxpliciteerd. Dat gebeurt
dus in datzelfde wetsvoorstel dat nu voorligt bij de Raad van State,
waarmee we sec de EU-richtlijn implementeren in artikel 273f. Het korte
antwoord daarop is dus: ja.
De heer Krul vroeg of criminele uitbuiting voldoende duidelijk
gedefinieerd is, zodat zaken op dat vlak ook voldoende haalbaar zijn.
Criminele uitbuiting is overigens nu al strafbaar onder de huidige
strafbaarstelling van mensenhandel, dus het OM en de politie hebben er
wel ervaring mee hoe ze dat moeten aanpakken. Bij criminele uitbuiting
gaat het erom dat de dienst die voor een dader moet worden verricht,
strafbaar is. In het Chinesehoreca-arrest overwoog de Hoge Raad dat de
vraag of, en zo ja wanneer, er sprake is van uitbuiting in de zin van
artikel 273f niet in algemene termen te beantwoorden is, maar sterk is
verweven met de omstandigheden van het geval.
In dit arrest ging het overigens over een Chinees restaurant waarin
verschillende uit China afkomstige medewerkers zeer lange werkdagen
maakten voor inwoning en tegen lage vergoeding. Daar ging het dus niet
om criminele uitbuiting, maar uit dat arrest komen criteria naar voren
voor het bepalen of er sprake is van uitbuiting. Die criteria zijn ook
van toepassing op criminele uitbuiting en geven daarvoor het
richtinggevend kader. Dan gaat het om de aard en de duur van de te
verrichten strafbare activiteit, welke beperkingen deze voor betrokkenen
meebrengen en het daarmee behaalde economisch voordeel door degene die
de betrokkene tot die strafbare feiten heeft aangezet. Er is dus steeds
sprake van een weging van al die factoren binnen een zaak aan de hand
van één geval. Dat is zeer gebruikelijk binnen het strafrecht. De
politie en het OM beschikken dan ook over voldoende handvatten om te
kunnen beoordelen of sprake is van criminele uitbuiting.
Dat brengt me bij de hele concrete vraag van de heer Krul of een
situatie waarin kinderen worden gedwongen om drugs uit een container te
halen onder criminele uitbuiting valt. Zoals het een minister, niet
zijnde een rechter, betaamt, zeg ik: dat kan inderdaad het geval zijn.
Maar zoals altijd in het strafrecht, hangt dat af van alle
omstandigheden in het specifieke geval. Ik kan dat dus niet in algemene
zin zeggen. Uit de rechtspraak kan wel worden afgeleid dat gevallen
waarin zeer jonge kinderen worden ingezet voor het verrichten van een
strafbaar activiteit, zelfs reeds bij het eenmalig begaan van een
strafbaar feit, zoals winkeldiefstal, worden aangemerkt als criminele
uitbuiting. Daar is jurisprudentie over. In die zin verwacht ik dus dat
dit wetsartikel daar ook voldoende handvatten voor zal bieden.
De heer Krul vroeg ook nog of het voordeel trekken uit criminele
uitbuiting strafbaar is. Dat is het geval. De strafbaarstelling van
voordeeltrekking in artikel 273fb richt zich tot profiteurs van
mensenhandel, kinderhandel of ernstige benadeling van de persoon. Dat
gaat telkens om het verkrijgen van financieel voordeel uit een van deze
misdrijven. Het voordeeltrekken uit mensenhandel, bestaande uit
criminele uitbuiting, is dus zeker ook een strafbaar feit.
Dat brengt mij bij de wat grotere vraag van mevrouw Wijen-Nass, waarom
voor verschillende vormen van uitbuiting hetzelfde strafmaximum geldt en
waarom dat voor de ene vorm van uitbuiting niet hoger is dan voor de
andere. De strafbaarstelling van mensenhandel geeft uitvoering aan
daartoe strekkende internationale verplichtingen en sluit nauw aan bij
de bewoordingen daarvan. Onder meer het Palermo Protocol en de recent
herziene EU-richtlijn mensenhandel geven een definitie van mensenhandel
en beschrijven welke vorm van uitbuiting ten minste daaronder moeten
worden begrepen. Tevens verplichten zij tot een strafbaarstelling van
mensenhandel, waarbij de herziene richtlijn ook concrete
minimumstrafhoogtes voorstelt. Maar ook daarbij wordt er geen
onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van uitbuiting. Het
past dus ook niet goed om dat nu in de nationale implementatie wel te
doen.
De strafmaxima van twaalf jaar voor mensenhandel en vijftien jaar voor
kinderhandel liggen wel ruimschoots boven de minimale strafmaxima die op
grond van de genoemde EU-richtlijn zouden moeten gelden. Daar gaat het
namelijk om een strafmaximum van vijf jaar of bij ernstige vorm van
mensenhandel tien jaar gevangenisstraf.
De nationale strafmaxima kunnen uiteraard verder worden verhoogd in het
geval een of meer strafverzwaringsgronden van toepassing zijn. Ik denk
dat daarmee de strafmaxima voldoende ruimte geven aan het OM en de
rechter. Natuurlijk zullen zij kijken naar de feiten en omstandigheden
en zullen zij voor de door u genoemde voorbeelden wel degelijk tot een
heel ander strafeis komen in die uitzonderlijke gevallen, ondanks dat ze
binnen hetzelfde strafmaximum zitten. U weet dat wij geen strafminima
toekennen, dus ook dat zie ik hier niet als een oplossing. U vroeg
waarom het strafmaximum voor voordeeltrekking zes jaar is. Via u,
voorzitter, zeg ik tegen mevrouw Wijen-Nass: het financieel profiteren
van misdrijven als mensenhandel, kinderhandel en ernstige benadeling is
op zichzelf al verwerpelijk en onacceptabel, los van het begane
gronddelict. Daarom is op de voordeeltrekking een maximum van zes jaar
gevangenisstraf gesteld. Die is niet afhankelijk van het gronddelict,
maar ziet puur op het voordeel trekken. De rechter kan daarbij
natuurlijk wel de ernst van het gronddelict meewegen en op die manier
tot een hogere straf komen.
De heer Krul vroeg naar de buitenlandse werving voor prostitutie. Daar
kom ik later nog op terug in het kader van de amendementen. Het kerndoel
van dit wetsvoorstel was het vereenvoudigen van de regeling en het
aanbrengen van meer samenhang, zonder afbreuk te doen aan de reikwijdte
van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Vanuit die gedachte — dat
buitenlandse werving voor prostitutie al valt onder de algemene
strafbaarstelling van mensenhandel — is ervoor gekozen om deze
specifieke strafbaarstelling niet op te nemen in het wetsvoorstel.
Tegelijkertijd zeg ik daarbij dat het voor mij het allerbelangrijkst is
dat de strafwet toereikende mogelijkheden biedt om seksuele uitbuiting
keihard aan te pakken. Er mag absoluut niet de indruk ontstaan dat dit
wetsvoorstel die aansprakelijkheid op dit punt zou pogen in te perken.
Ook het OM en de politie hebben aangegeven, zoals u heeft kunnen
vernemen, dat zij graag de aparte strafbaarstelling van buitenlandse
werving willen behouden. Tegen die achtergrond zeg ik u nu alvast dat ik
geen bezwaar heb tegen het behoud van deze strafbaarstelling in het
wetsvoorstel. Zoals gezegd kom ik daar zo nog op terug bij de
appreciatie.
Dan huwelijkse uitbuiting en de rechtsmacht die wij genieten. De heer
Boomsma vroeg of ik vind dat die moet worden uitgebreid. De Nederlandse
rechtsmachtregeling ten aanzien van mensenhandel sluit aan bij de
afspraken in internationale verdragen. Dat betekent dat Nederland
ongeclausuleerde rechtsmacht heeft over alle vormen van mensenhandel,
wanneer het feit buiten Nederland is gepleegd door een Nederlander, of
een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, of
tegen een Nederlander of vreemdeling met een vaste woon- of
verblijfplaats in Nederland. Dat is dus een zeer ruime regeling. U
noemde zelf al dat die aansluit bij de rechtsmacht die we ook hebben ten
aanzien van huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. Vanuit
die gedachte en coherentie zie ik geen aanleiding om de
rechtsmachtregeling verder te verruimen voor dit specifieke
doeleinde.
De heer Krul vroeg ook op welke manier ik borg dat dit wetsvoorstel
toekomstbestendig genoeg is bij veranderende maatschappelijke
gebeurtenissen. Dat hangt samen met wat ik net al noemde: de wens om het
strafrechtelijk normenkader te vereenvoudigen én te verruimen, om de
aanpak effectiever te maken. Gelet op de grote variëteit aan situaties
die we hiermee willen bestrijken, is bij de strafbaarstellingen,
waaronder bij ernstige benadeling, gekozen voor meer algemeen
geformuleerde delictsbestanddelen, zoals "het oogmerk van uitbuiting" of
"ernstig wordt benadeeld". Juist door deze algemene formuleringen, die
steeds aan de hand van voorbeelden worden geconcretiseerd, wordt
bevorderd dat ze zich ook uitstrekken tot mogelijke toekomstige
delictsvormen die we nu nog niet kunnen voorzien. Ik ga ervan uit dat we
hiermee de modernisering voldoende hebben bestendigd. Mocht dat in de
toekomst toch anders blijken, dan kunnen we uiteraard de wet
aanpassen.
Tot slot het laatste blok, over slachtoffers. De heer Ceder vroeg wat
nodig is voor een doeltreffende aanpak om minderjarige slachtoffers in
beeld te brengen. Het versterken van de positie van minderjarige
slachtoffers is een van de actielijnen uit het actieplan Samen tegen
Mensenhandel. Daarbij wordt in brede zin gekeken naar bescherming en
signalering. Dat betekent vooral het trainen van
eerstelijnsprofessionals die werken met minderjarigen die kwetsbaar zijn
voor uitbuiting, en het inbedden daarvan in regionale
samenwerkingsverbanden. Ik ben gisteren op bezoek geweest bij Keerpunt,
een onderdeel van Fier. Daar probeert men juist op een laagdrempelige
manier en online via een chatfunctie bereikbaar te zijn en open te staan
voor kinderen in problemen. Het gaat daarbij dus om problemen die te
maken hebben met uitbuiting. Maar het is wel duidelijk dat deze
doelgroep, zeker als de kinderen onder grote stress, druk of dwang
staan, zeer terughoudend is met het zoeken van contact of hulp. Het
blijft dus zoeken naar een manier om deze jonge doelgroep te bereiken
zonder dat je ze afschrikt.
Je moet het vooral niet vanuit de politie benaderen. Daarom wordt het in
dit geval, bij Keerpunt, op een anonieme manier mogelijk gemaakt, zonder
verplichtingen en zonder meteen naar hulpverlening te grijpen. En dan is
het maar hopen dat je een vertrouwensband kunt opbouwen waarmee je dit
bloot kunt leggen. Ik vond het indrukwekkend wat ik gisteren zag, maar
het was ook indrukwekkend om te zien hoe groot de uitdagingen zijn
wanneer je dit in kaart wilt brengen. Het is dan ook terecht dat het een
van de actielijnen in het actieplan is. Maar ook hier komen we in de
voortgangsbrief op terug.
In het verlengde daarvan vroeg de heer Krul hoe we jongeren die
slachtoffer worden van criminele uitbuiting, nog beter kunnen
ondersteunen. En hoe denk ik over uitstapprogramma's voor jongeren die
in de criminaliteit zijn beland? Ik verwijs hiervoor niet alleen naar
Keerpunt, waar ik gisteren was, maar ook breder naar het programma
Preventie met Gezag, een programma dat mijn ministerie aan 27 gemeenten
aanbiedt.
Het is een domeinoverstijgende gebiedsgerichte preventieaanpak met
lokale justitiepartners. Laat ik er eentje uitkiezen waar ik zelf op
bezoek ben geweest, het programma Alleen jij bepaalt wie je bent.
Jongeren die in andere gevallen wellicht nooit op het sportveld zouden
terechtkomen, sporten nu wel een paar keer per week. Dat wordt vanuit de
school georganiseerd, niet alleen omdat ze dan leren voetballen, maar
vooral ook vanwege al het andere dat ze daarmee leren. Ik noem: werken
in teamverband, omgaan met teleurstellingen wanneer je verliest, en
discipline, want je moet op tijd komen voor je team. Al dit soort
elementen zijn er dus op gericht om te zorgen dat juist die kwetsbare
jongeren steviger in hun schoenen komen te staan en nee durven te zeggen
tegen diegenen die proberen om hen in te zetten.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Nog even over de toepassing van de jurisdictie. Het is heel goed om van
de minister te horen dat die net als bij vrouwelijke genitale verminking
geldt. Maar voor alle duidelijkheid, wat betekent het voor een
Nederlandse man met een Nederlands paspoort, misschien met een
Pakistaanse achtergrond, die naar Pakistan gaat, daar een vrouw huwt en
haar daar in gevangenschap houdt? Als die vrouw alleen een Pakistaanse
nationaliteit heeft, is die man dan alsnog strafbaar volgens de
Nederlandse wet?
Minister Van Weel:
Ja. Ik zal het nog een keer oplezen, want uw voorbeeld valt hier volgens
mij onder. Het gaat om alle vormen van mensenhandel. Nou, daar hebben we
het hier dus over. "Indien het feit buiten Nederland is gepleegd door
een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of
verblijfplaats heeft." Daar is dus sprake van en daarmee is het antwoord
ja. Daarna volgt namelijk een of: "of tegen een Nederlander of een
vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft".
Uw voorbeeld valt onder de eerste clausulering.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Boomsma (NSC):
Voor alle zekerheid: het kan dus ook gaan om een vrouw die zelf
Pakistaans is en in Pakistan woont en is opgegroeid? Maar de man die
haar in huwelijkse gevangenschap en uitbuiting houdt, is dan dus een
Nederlander. Maar het gebeurt in Pakistan.
Minister Van Weel:
Ja.
De heer Boomsma (NSC):
Oké.
Minister Van Weel:
Het gaat over alle vormen van mensenhandel, indien het feit is gepleegd
door een Nederlander of een vreemdeling die hier een vaste woon- of
verblijfplaats heeft. Het maakt dus niet uit tegen wie dat is.
Mevrouw Tseggai vroeg wat de minister ervan vindt om een onafhankelijke
autoriteit in te stellen om het slachtofferschap vast te stellen. In het
kader van het actieplan Samen tegen Mensenhandel kijken we ook hier of
de vaststelling van slachtofferschap van slachtoffers die in aanmerking
komen voor de B8/3-regeling, niet alleen maar gedaan kan worden door de
opsporingsdiensten en losgekoppeld kan worden van het opsporingsproces.
Daarbij bekijken we ook nadrukkelijk hoe we de huidige knelpunten in de
uitvoering bij de geringste aanwijzing en bij de bedenktijd kunnen
verbeteren.
De vraag naar de vaststelling van het slachtofferschap is onderdeel van
de verkenning die we aan het uitvoeren zijn. Ik kom daar later dit jaar
bij de Kamer op terug.
De voorzitter:
Dat roept toch nog een vraag op bij mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ja. Verhelderend. Op zich een fijn antwoord. Maar komt de minister in
die verkenning ook terug op de mogelijkheid van een onafhankelijke
autoriteit?
Minister Van Weel:
Zeker.
De heer Boomsma vroeg of ik zicht heb op het percentage vrouwen dat
onder dwang in de prostitutie zit en, zo ja, waar we dit op baseren. We
spreken hier regelmatig over met uw Kamer, in het kader van de
commissiedebatten over mensenhandel en prostitutie. Ik kijk uit naar de
volgende episode die we daarvan hebben. Daar komt deze vraag regelmatig
terug. Ik verwijs dan altijd naar het onderzoek uit 2022 inzake de aard
en omvang van de Nederlandse seksbranche, dat toen door het ministerie
van Justitie en Veiligheid is uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het gewoon
niet mogelijk is om harde cijfers te krijgen over de aantallen
sekswerkers die in deze branche werken. De enorme mobiliteit tussen
onderdelen van de branche en de fluctuaties tussen seizoenen maken het
verzamelen van die cijfers ingewikkeld. Ik vind het dus heel moeilijk om
hier zicht op te krijgen. Heel vaak spreken wij met elkaar over
individuele misstanden die aan het licht zijn gekomen, maar het krijgen
van meer zicht op de volledige omvang is gewoon lastig. Nogmaals, dit
strekt wat buiten dit wetsvoorstel. Ik spreek hier graag verder over in
het commissiedebat Prostitutie. Een concreet antwoord heb ik niet voor
u.
Dat brengt mij op de vraag wanneer ik kom met mijn nieuwe plannen voor
sekswerk. Een aantal van u heeft daarom gevraagd. Dat geldt ook voor de
in het regeerprogramma afgesproken verhoging van de minimumleeftijd naar
21 jaar. Ik ga die plannen net niet voor de zomer redden. Ik verwacht
daar in de tweede helft van dit jaar op terug te kunnen komen. Zoals u
weet staat het in het regeerprogramma. De Wrs ligt nog voor. Ik heb zelf
mijn eigen grondvisie op sekswerk ontwikkeld. Ik hoop na de zomer met
een compleet pakket te komen. Maar het demissionaire karakter vereist
iets meer procedurele stappen in het consultatieproces.
De heer Diederik van Dijk sprak over de misstanden bij
advertentieplatforms. Er staan op Nederlandse websites veel vrouwen uit
Zuid-Amerika, China en Oost-Europa. Hij vroeg wat we hier concreet tegen
kunnen doen. Laat ik zeggen dat sekswerker in Nederland een legaal
beroep is. Het plaatsen van sekswerkadvertenties door personen die
vrijwillig hebben gekozen voor dit beroep is niet verboden. Maar
natuurlijk moeten we er wel scherp op zijn dat op deze platforms geen
misstanden zoals mensenhandel plaatsvinden. Ik weet dat die wel
plaatsvinden. Het Field Lab Tulpafslag heeft hier onderzoek naar gedaan
en heeft naar aanleiding daarvan ook gesprekken gevoerd met de
platforms. Ik ben in gesprek met de organisaties die daarbij betrokken
waren om nog dit jaar opvolging te kunnen geven aan de aanbevelingen van
het Mensenhandel Field Lab.
Daarnaast is op 17 februari de DSA in werking getreden, de Digital
Services Act, de Europese verordening die ziet op gelijke behandeling
van tussenhandeldiensten en het beschermen van de onlinegrondrechten van
burgers. Ook daarin zijn regels opgenomen over onder meer de omgang met
illegale inhoud. Er wordt voorzien in kennisgeven, een actiemechanisme
en vermelding van illegale inhoud. Daarnaast zijn er regels opgesteld
voor het misbruik van diensten door afnemers en voor reclame op
onlineplatforms. Zo dienen deze sites een duidelijk meldingsmechanisme
te hebben, zodat bezoekers mogelijk illegale inhoud makkelijk kunnen
melden, en moeten de sites transparant zijn over wat ze daarmee hebben
gedaan. Ik hoop dat ook de Digital Services Act zal bijdragen aan het
tegengaan van bijvoorbeeld digitale advertenties die verband houden met
mensenhandel.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Goed om te horen dat de minister dit punt op zich serieus neemt. Hij
heeft het over nieuwe regels en de nodige onderzoeken. Maar we weten dat
er de nodige websites zijn waar keer op keer geadverteerd wordt met
vrouwen die uitgebuit worden. Hoe vaak lukt het om dit soort websites
offline te krijgen? Er is immers een instrumentarium. Wordt dat ingezet?
Is daar iets van te zeggen?
Minister Van Weel:
Ik weet dat dat wordt ingezet, maar ik kan u geen getallen geven. Ik kan
deze vraag wel meenemen in de voortgangsbrief die ik eerder noemde naar
aanleiding van het actieplan. Ik kom daar graag op terug.
De heer Van Nispen (SP):
Ik had nog een vraag over het vorige. Ik ben vanavond iedere keer te
laat, sorry daarvoor. Het ging over de Wet regulering sekswerk. De
minister gaf de planning en zei dat de demissionaire status van het
kabinet leidt tot iets meer handelingen in de consultatiefase. Ik
begrijp niet goed wat de minister daarmee bedoelt. De Kamer besluit of
het controversieel is of niet. Heel veel meer smaken zijn er niet. Wat
bedoelde de minister met die opmerking?
Minister Van Weel:
Dat klopt. De wet ligt bij uw Kamer. Maar er is ook aan mij gevraagd,
ook naar aanleiding van de commissiedebatten die we hebben gehad, wat
mijn visie is, de relatie tot datgene wat wordt vermeld in het
regeerprogramma en mijn intentie met de Wrs. Ik zal daarmee komen, maar
vanwege de demissionaire status — niet uit de school klappen — vereist
dat dat we iets meer werken. In gevallen waarin we normaal gesproken
vanuit de eigenstandige bevoegdheid van een bewindspersoon zouden
communiceren met uw Kamer, werken we nu iets meer via onze onderraden-
en ministerraadsysteem om te voorkomen dat we buiten de kaders van het
regeerprogramma zouden treden. Het heeft dus niks te maken met de
inhoud, maar het kost gewoon meer tijd én we zitten kort voor het reces.
Daarom zeg ik dat ik het voor de zomer niet meer red.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Ik zou gewoon zeggen: de minister is daarmee bezig. Hij is bezig met het
ontwikkelen van zijn visie. Deze minister gaat erover. Ik zou het vooral
belangrijk vinden om de betrokkenen — de organisaties, de keten,
iedereen uit het veld, de sekswerkers zelf niet te vergeten — mee te
laten praten. Juist die laatsten, maar dat heeft de minister
ongetwijfeld al gedaan. Dat lijkt me veel belangrijker dan, vanwege de
demissionaire status van het kabinet, zorgen voor allemaal extra
overlegorganen binnen politiek Den Haag. Dat lijkt me helemaal nergens
voor nodig. Of de Kamer verklaart het controversieel — ik verwacht dat
niet per se — of de Kamer doet dat niet. Ik zou de minister willen
vragen om er toch vooral mee door te gaan. We moeten nog heel even
geduld hebben; binnenkort hebben we de procedurevergadering waarin dat
wordt besloten. Maar daarna is het óf niet door óf wel door, en er
verder niet heel veel meer van afhankelijk maken.
Minister Van Weel:
U krijgt van mij wat u van mij gevraagd heeft. U krijgt mijn visie op
sekswerk, op de manier waarop ik wens om te gaan met de implementatie
van het regeerprogramma en mijn visie op de Wrs, zoals gevraagd. Daar is
dus niks aan veranderd.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De heer Van Nispen fietste er even doorheen met het vorige punt, maar ik
wilde nog even naar de leeftijdsverificatie. Mij schoot net te binnen
dat we het recent met de staatssecretaris Rechtsbescherming in het kader
van kansspelen ook hebben gehad over illegale adverteerders. Toen heb ik
een motie ingediend om whitelisting te onderzoeken, zijnde een systeem
waarbij alleen aanbieders mogen adverteren die, in het geval van
kansspelen, legaal zijn en die, in het geval van seksadvertenties,
legitiem en legaal handelen. Ik snap dat ik de minister hiermee overval,
dus hij kan er ook in tweede termijn op terugkomen. Ik snap dat websites
op zwart zetten lastig is, maar misschien kunnen we dit op een andere
manier wel tegengaan.
Minister Van Weel:
Ik zou er eigenlijk niet in tweede termijn op terug willen komen, maar
deze vraag willen doorgeleiden naar mijn collega van Binnenlandse Zaken.
Onder andere de leeftijdsverificatie speelt vooral binnen dat dossier.
Er speelt een hoop op EU-terrein. Daar ben ik niet volledig van op de
hoogte. Ik zou graag uw vraag, specifiek op dit onderwerp, willen
doorgeleiden.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat de minister van JenV hier best zelf even over zou kunnen
nadenken. In het kader van de kansspelen gaat uw collega voor
Rechtsbescherming dat ook doen. Deze dingen kunnen we in Nederland doen,
dat hoeft niet in Europees verband. Ik zou de minister willen verzoeken
om dit in overweging te nemen.
Minister Van Weel:
Ik neem het in overweging.
De heer Krul (CDA):
Deze minister is scherpzinnig, scherp van geest. Hij heeft even de tijd
gehad om na te denken. Hij zal het mij ongetwijfeld niet kwalijk nemen
dat ik vanuit mijn positie toch een beetje aan het draadje ga trekken
dat hij zojuist uit zijn jasje los liet lopen. Ik begrijp er eigenlijk
helemaal niks van dat de minister zegt dat hij sinds de val van het
kabinet, sinds de demissionaire status, meer aan de leiband ligt — zo
vertaal ik het maar even — van zijn collega-bewindspersonen, en dat hij
meer aan onderraden en overleggen nodig heeft om binnen het
regeerprogramma met iets aan de slag te gaan waarover in de Kamer
helemaal geen controverse of per se een meningsverschil is. Wat bedoelde
de minister daar nou precies mee?
Minister Van Weel:
Ik heb hiermee natuurlijk iets te diep in de keuken laten kijken. Maakt
u zich geen zorgen: de manier waarop wij met elkaar omgaan is hier
helemaal niet veranderd. U krijgt van mij mijn visie. Ik heb u alleen
verteld dat ik dat niet red voor de zomer. Daar wou ik het eigenlijk
maar bij laten.
De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen.
Minister Van Weel:
Dank. De heer Van Nispen vroeg wat Nederland doet voor vrouwen die in
het buitenland zijn achtergelaten en worden uitgebuit. Dat kunnen
vrouwen met een Nederlandse nationaliteit zijn, zoals hij zei, maar ook
vrouwen met een verblijfsvergunning. De heer Van Nispen vroeg of deze
vrouwen op steun van deze regering kunnen rekenen. Het antwoord daarop
is ja. Het ministerie van Buitenlandse Zaken levert consulaire bijstand
aan slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland.
Zij doen dat in nauwe samenwerking met het Landelijk Knooppunt
Huwelijksdwang en Achterlating. Per geval kijkt BZ in overleg met het
knooppunt naar de mogelijkheden om het slachtoffer te kunnen bijstaan,
maar ook om ondersteuning te kunnen bieden bij een veilige terugkeer
naar Nederland. Natuurlijk is het van belang dat er oog is voor mogelijk
schrijnende situaties.
Het voorbeeld werd aangehaald van de vrouw die haar Nederlandse
nationaliteit is kwijtgeraakt wegens een verblijf buiten Nederland en de
EU langer dan dertien jaar, zoals in dit geval. Wij kennen alleen deze
casus, moet ik daarbij zeggen. Maar laten we eerlijk zijn: het is
natuurlijk verschrikkelijk en schrijnend. In dit geval hebben het
knooppunt, Buitenlandse Zaken en de IND nauw met elkaar samengewerkt.
Gelukkig is de betrokkene teruggekeerd naar Nederland. We moeten daar
oog voor hebben. We hebben daar mechanismes voor. Laten we hopen dat
deze casus zich niet vaak voordoet.
De heer Van Nispen (SP):
Zonder al te diep op deze ene casus in te gaan, zeg ik dat daar wel
behoorlijk wat voor nodig was. Dat is niet zomaar gegaan van "goh, kijk
eens hoe goed Nederland dat heeft gedaan".
Maar laat ik het weer even veralgemeniseren. De minister zegt "ja, wij
zijn er voor deze vrouwen", maar in de praktijk is het: nee. De minister
zegt: wij kennen heel veel van die zaken niet. Dat zegt dan meer iets
over de werking van dat landelijk knooppunt en de ambassades, want die
zaken zijn er wel degelijk. Die kennen wij bijvoorbeeld wel. Die krijgen
wij aangereikt. Er zijn dus meer voorbeelden van mensen die niet goed
geholpen worden door de Nederlandse overheid of door de ambassades. Ze
krijgen van de ambassades te horen: dat laat de wet nou eenmaal niet
toe. Voor die wet is uiteindelijk deze minister verantwoordelijk. Ik
vind het moeilijk te beoordelen of het nou zit in de wet of in de
toepassing van de wet. Maar ik kan echt met klem ontkrachten dat het nu
al zo goed gaat in de praktijk.
Minister Van Weel:
Ik kan u niet zeggen of het goed gaat, want de organisaties die ik
noemde vallen ... De IND op dit moment even wel, maar die andere
organisaties niet. Ik kan u daarover dus geen waardeoordeel geven, maar
ik kan alleen zeggen dat die instanties er zijn en dat de
verantwoordelijkheid daar ligt. Als u daar knelpunten ervaart, dan zie
ik ze graag. Dat geldt natuurlijk ook voor concrete casus. Waar
politieke aandacht nodig is, van mij dan wel van de minister van
Buitenlandse Zaken, zullen we die op gepaste wijze geven.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Van Nispen (SP):
Dan hebben we dit in ieder geval al heel goed gehoord en in de oren
geknoopt. Maar daarbij hoor ik goed dat de minister zegt: ik vind dat
hier een verantwoordelijkheid ligt voor de Nederlandse overheid; er was
een zorgplicht ten tijde van hun vertrek, dus er is nog steeds een
verantwoordelijkheid voor de overheid en ik vind dat de mensen die zich
melden, die hiervan het slachtoffer zijn, goed geholpen moeten worden.
Dat hoor ik de minister dus ook heel duidelijk zeggen. Dat staat nog
even los van de vraag of het goed gaat in de praktijk of niet en los van
de vraag hoeveel zaken het zijn. Maar dat is wel wat de minister hier
uitstraalt.
Minister Van Weel:
Ja, binnen de kaders van de wet, zeg ik er wel bij. We kunnen geen
dingen doen waarvoor er geen wettelijke grondslag is of waarbij er geen
mogelijkheid is om te acteren. Maar ik vind dat aan iedereen die zich
meldt goede zorg en aandacht moet worden besteed en dat er gedaan moet
worden wat kan.
De heer Boomsma (NSC):
Ik schrok er wel een beetje van dat de minister zei: wij zijn maar met
één casus bekend. Dat was de casus die we net noemden in de bijdrage,
terwijl we gewoon van allerlei andere gevallen hebben vernomen. Dat is
ook bekend bij de ambassades. Dan moet er iets in de communicatie worden
verbeterd. Maar ik heb nu in ieder geval goed gehoord dat de minister
zegt: wij nemen dat zeer serieus en wij nemen als overheid onze
verantwoordelijkheid voor deze mensen.
Maar de vraag is ook even in welke gevallen dat zo is. De minister zegt:
er is consulaire bijstand. We horen over veel gevallen waarin die
consulaire bijstand niet goed loopt of niet goed wordt verleend en
waarin mensen elkaar niet weten te vinden. Dat landelijk knooppunt is
gericht op huwelijkse gevangenschap en huwelijkse dwang, maar niet
zozeer op uitbuiting. Klopt dat? Is het zo dat men ook bij gevallen van
huwelijkse uitbuiting consulaire bijstand kan krijgen?
Minister Van Weel:
Het korte antwoord op uw laatste vraag is ja. Ik moet wel even zeggen
dat de casus waarvan ik zei dat er maar eentje bekend was, betrof iemand
die de Nederlandse nationaliteit was kwijtgeraakt, vanwege het verblijf
in het buitenland en het niet kunnen verlengen ervan. Natuurlijk zijn er
meer casussen bekend van huwelijksdwang in het buitenland et cetera. Er
wordt echt meer consulaire bijstand gegeven dan alleen in dit ene geval.
Als u daar klachten over heeft, zou ik u net zoals net de heer Van
Nispen willen uitnodigen mij die voor te leggen. Ik geleid dat graag
door. Ik herhaal maar wat ik net ook zei: ik vind dat er binnen de
wettelijke kaders zorg en aandacht moet zijn voor deze mensen.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag.
De heer Boomsma (NSC):
Daar ben ik heel blij mee. Dank daarvoor. We hadden natuurlijk ook nog
de vraag over de zogenaamde dochterregeling. Misschien gaat de minister
daar nog op in, dat je dus moet voorkomen dat deze vrouwen, die in
gevangenschap zaten, onterecht de Nederlandse nationaliteit
verliezen.
Minister Van Weel:
Zoals ik al zei is ons daar maar één geval van bekend maar het loket
staat ook daarvoor open. Ik weet dat het moeilijk is geweest in dat ene
geval, dat het veel voeten in de aarde heeft gehad. Het was dan ook een
uniek en een eerste geval. Ik hoop dat dat in verdere gevallen sneller
en beter gaat.
Dan was er een vraag van de heer Krul over buitenlandse sekswerkers en
het vangnet. Er is gezegd dat buitenlandse sekswerkers niet snel
verklaren over een uitbuitingssituatie, omdat ze het risico lopen dat
hun paspoort dan wordt ingenomen. Is daarvoor een vangnet? Slachtoffers
van uitbuiting kunnen terecht bij zorgcoördinatoren en het
Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel CoMensha. Voor buitenlandse
slachtoffers van mensenhandel is er Categorale Opvang Slachtoffers
Mensenhandel, COSM, ingericht en daar ontvangen deze slachtoffers
onderdak en begeleiding. Ze kunnen daar ook in beeld komen bij
bestuurlijke controles die worden uitgevoerd in de
sekswerkbranche.
Maatschappelijk werkers van hulporganisaties zijn regelmatig betrokken
bij controles op de sekswerkbranche. Contact opnemen met
hulpverleningsorganisaties is voor deze mensen nu eenmaal vaak
laagdrempeliger dan contact opnemen met de politie of de gemeente, zeker
als het gaat om verklaringen over uitbuitingsorganisaties. Die
hulpverleningsorganisaties kunnen sekswerkers en slachtoffers vervolgens
begeleiden wanneer zij melding of aangifte willen doen bij de politie.
Ze kunnen hulp bieden bij de eerste opvang en ze kunnen ook advies geven
over specialistische zorg en juridische vraagstukken die er mogelijk
leven.
De heer Boomsma vroeg of er één centrale financieringsstructuur voor
opvang zou kunnen komen. Ik moet zeggen dat de verantwoordelijkheid voor
de opvang van slachtoffers van mensenhandel valt binnen de portefeuille
van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maar het
verbeteren van het opvanglandschap is wel een prioriteit binnen het
actieplan Samen tegen Mensenhandel. Daarvoor ben ik natuurlijk als
coördinerend bewindspersoon wel degelijk verantwoordelijk.
Op dit moment loopt er een ontwikkeltraject, waarin wordt gewerkt aan
verbetervoorstellen voor de inrichting van het hulp- en opvanglandschap
voor slachtoffers van mensenhandel. Zaken als de financiering, de
criteria, de schaalgrootte, maar ook de governance zijn onderdeel van
dit onderzoek. Dat ontwikkeltraject wachten we af en dan zullen we
keuzes maken over de wijzigingen of de herinrichting van het hele
opvanglandschap. Naar verwachting zal ik u dat in het najaar 2025 kunnen
doen toekomen.
Dat geldt eigenlijk ook als antwoord op de vraag van de heer Krul naar
concrete plannen om de opvangplekken uit te breiden en in samenhang te
brengen. Dat maakt onderdeel uit van hetzelfde ontwikkeltraject en komt
dus dit najaar.
Dan was er nog een vraag van de heer Emiel van Dijk of met de
modernisering van 273f meer slachtoffers van mensenhandel in aanmerking
komen voor een verblijfsrecht in Nederland op grond van de B8-regeling.
Het is waar dat met de modernisering van dat artikel de bescherming van
slachtoffers van mensenhandel wordt verbreed. De slachtoffers van
ernstige benadeling, wat dus het nieuwe delict is dat in deze wet zal
worden opgenomen, zullen ook worden geschaard onder arbeidsgerelateerde
uitbuiting. Daarmee komen ze op basis van Europese wetgeving in
aanmerking voor tijdelijk verblijfsrecht.
In het Vreemdelingenbesluit bestaat al een grond om verblijfsrecht te
geven aan slachtoffers van arbeidsgerelateerde uitbuiting, en daar
vallen straks dus ook de slachtoffers van ernstige benadeling onder. Er
wordt op dit moment gewerkt aan beleidsregels ten aanzien van een
verblijf van deze slachtoffers. Als daar meer duidelijkheid over is, zal
uw Kamer daarover worden geïnformeerd door de minister van Asiel en
Migratie, wie dat tegen die tijd dan ook maar is.
Wordt er misbruik gemaakt van de regeling? Dat was een vraag van de heer
Verkuijlen. Ik zeg daarbij dat misbruik van een regeling altijd moet
worden tegengegaan. Dat is de inzet die we daarbij hebben. Maar het
beeld van misbruik zoals dat wordt geschetst, wordt in de praktijk niet
breed herkend. Het probleem van de B8-aangifte zit 'm meer in het feit
dat de aangiften uiteindelijk onvoldoende opsporingsindicaties opleveren
en daarom qua opsporing geen resultaat opleveren. Maar dat wil niet
zeggen dat er onterecht gebruik werd gemaakt van de B8-regeling. Dat
heeft meer te maken met het feit dat er strafrechtelijk uiteindelijk
geen opvolging aan kan worden gegeven, om welke reden dan ook.
Redenen kunnen zijn: het ontbreken van bewijs, het feit dat daders niet
te achterhalen zijn et cetera, et cetera. Dat blijkt ook uit het
WODC-onderzoek dat daarnaar is gedaan. We zijn nu aan het kijken wat we
in het kader van het actieplan kunnen doen om verbeteringen aan te
brengen in de knelpunten die er zijn om daadwerkelijk te komen tot
opsporingsindicaties en vervolging, ook om de schaarse capaciteit van de
politie en het OM hiermee beter te kunnen benutten. Daar hoort u later
dit jaar meer over van mij.
De heer Van Nispen had een vraag over de voorschotregeling en de
kosteloze rechtsbijstand. "Kunnen slachtoffers van ernstige benadeling
daarvoor ook in aanmerking komen?" Ik zeg tegen hem dat de
voorschotregeling ook geldt voor ernstige benadeling, zij het wel tot
een maximumbedrag van €5.000. De ongemaximeerde voorschotregeling is
hier dus niet van toepassing. Dat houdt ermee verband dat een ernstige
benadeling naar haar aard niet kan worden aangemerkt als een ernstig
geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf.
In de geldende systematiek is ervoor gekozen om een ongemaximeerde
voorschotregeling alleen van toepassing te laten zijn op ernstige
geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven. Dat gaat om de bijzondere aard
van die delicten en de impact daarvan op de slachtoffers. Dus hoe
ernstig ernstige benadeling ook is en hoe groot de impact ook kan zijn,
het wordt toch gezien als een andere orde van impact en delict. Met
betrekking tot de kosteloze rechtsbijstand bevat artikel 44, lid 4 van
de Wet op de rechtsbijstand een regeling voor rechtsbijstand aan het
slachtoffer van een gewelds- of een zedenmisdrijf. Ook daarvan is bij
ernstige benadeling geen sprake.
Dat brengt mij aan het einde van de antwoorden op uw vragen. Dan rest
mij nog de appreciatie van de amendementen.
De voorzitter:
Ik zie dat er toch nog een vraag onbeantwoord is gebleven.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb een vraag gesteld naar aanleiding van een aangenomen motie. De
Kamer heeft uitgesproken dat prostitutie en de arbeidsmigratie die
daarmee gepaard gaat … In ieder geval is volgens de cijfers ongeveer de
helft van de prostituees in Nederland afkomstig uit het buitenland. Dat
zijn expats, of hoe je het ook wilt noemen, maar die zijn in ieder geval
niet in Nederland woonachtig. Dit kabinet voert een streng
migratiebeleid. Maar prostitutie is een van de sectoren waar misschien
wel de meeste buitenlanders in werken. Er is een motie aangenomen om dat
aantal terug te dringen. Ze komen uit Europa, met name uit Oost-Europa,
zoals de minister weet, maar ook van daarbuiten. Die motie is aangenomen
en we zouden ook een brief daarover krijgen, maar die heb ik niet
gekregen. Nu kan ik een motie indienen waarin we opnieuw, met een
Kamermeerderheid denk ik, vragen om dat terug te dringen. Ik zou de
minister graag willen vragen om een toezegging te geven dat in ieder
geval teruggekomen wordt op de uitwerking, liefst voor het zomerreces,
zodat we ons er ook nog op kunnen beraden of het kabinet voldoende
stappen gezet heeft, overeenkomstig het beleid dat het kabinet volgens
mij in alle sectoren van arbeidsmigratie voert.
Minister Van Weel:
Ja, als dat zo is ... Ik denk niet dat die motie op mijn terrein is
aangenomen. Ik denk dat dat mijn collega van SZW was. Maar ik geleid uw
verzoek gaarne naar hem door. Ik sta hier namelijk in dat kader mede
namens hem. Ik weet zeker dat hij daar schriftelijk op zal willen
terugkomen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Voorzitter, omdat het voor ons zo'n belangrijk punt is, zou
ik graag willen vragen om dit als een toezegging te noteren, waardoor we
er ook echt een reactie op krijgen, het liefst voor het reces.
Minister Van Weel:
Dat laatste kan ik moeilijk namens hem toezeggen, maar ik zal het
verzoek om dat voor het reces te doen wel naar hem doorgeleiden.
De voorzitter:
Dan noteren we dat de vraag doorgeleid wordt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, maar dat is geen toezegging dat die reactie er komt. Mag ik het dan
zo doen? Kan ik een toezegging krijgen dat die er komt? De wens is dat
dat voor het zomerreces is. Als dat niet lukt, dan hoor ik dat wel. Maar
in ieder geval is de toezegging dat die reactie er komt. Op een
aangenomen motie, dus ja, ik …
Minister Van Weel:
Daarom aarzel ik ook niet om toe te zeggen dat u een reactie krijgt op
uw aangenomen motie.
De voorzitter:
Dan noteren wij een toezegging.
Minister Van Weel:
Ik neem kennis van de wens.
Dat brengt mij bij de amendementen. Ik zal proberen daar gezwind
doorheen te gaan. Ik begin met het amendement op stuk nr. 13 van de heer
Diederik van Dijk en anderen. Dat gaat over de zelfstandige
strafbaarstelling van buitenlandse werving voor prostitutie. Ik heb het
u al gezegd in mijn beantwoording in de eerste termijn. Ik geef deze
oordeel Kamer. Het was nooit beoogd om met het weglaten het
daadwerkelijke delict minder strafbaar te maken of om de reikwijdte te
beperken. Maar als het expliciteren daarvan helpt om die perceptie weg
te nemen heb ik daar geen moeite mee.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 13: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 14 gaat over het wettelijk verankeren van het
non-punishmentbeginsel. Ook daar heb ik al een hoop over gezegd, dus het
mag geen verrassing zijn dat ik dit amendement ontraad, om redenen die
ik eerder in dit debat heb ingebracht.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 14: ontraden.
Minister Van Weel:
Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 15, van Bikker en Boomsma. Dit
amendement ontraad ik. Ik deel wel de onderliggende zorg van mevrouw
Bikker en de heer Boomsma dat jeugdige sekswerkers de gevolgen van het
sekswerk mogelijk niet voldoende kunnen overzien en daardoor
kwetsbaarder zijn voor geweld en uitbuiting. Dat is ook waarom we in het
regeerprogramma een verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie
naar 21 jaar hebben aangekondigd. Maar dit amendement moet ik toch
ontraden. Prostitutie is in beginsel een legaal beroep waarvoor op dit
moment nog geen minimumleeftijd geldt. Het amendement stelt in feite dat
het aanzetten van een jongvolwassene tot prostitutie strafbaar is,
terwijl de werkzaamheden waartoe die persoon wordt aangezet, volkomen
legaal zijn. Dat is denk ik niet de volgorde waarin we de dingen moeten
doen. Het ligt wat mij betreft meer voor de hand om eerst met een
wettelijke minimumleeftijd voor prostitutie te komen en dan te kijken,
ook in dat kader, welke gedragingen strafbaar zouden moeten worden
gesteld en vervolgens daar de extra strafbaarstellingen te
realiseren.
Ik moet ook zeggen dat dit raakt aan de vormgeving van het
sekswerkbeleid. Ik heb u gezegd dat ik spoedig met mijn visie daarop
kom. Ik zou heel graag dit onderwerp betrekken bij de discussie die we
daarover kort na de zomer gaan hebben.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 15: ontraden.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 18, van mevrouw Wijen-Nass, gaat over het
verhogen van het wettelijk strafmaximum voor ernstige benadeling en
opzettelijk voordeel trekken. We hebben het hier al even over gehad
tijdens mijn beantwoording van uw vragen. Ik ontraad dit amendement;
laat ik daarmee beginnen. Hoewel ik met u van oordeel ben dat voordeel
trekken en ernstige benadeling ernstige misdrijven zijn die met kracht
moeten worden bestreden, moet ik dit amendement ontraden. Met het
strafmaximum wordt door de wetgever een signaal afgegeven over de ernst
van het desbetreffende misdrijf in het algemeen en de ernst van dat
misdrijf in verhouding tot andere misdrijven. Naar het oordeel van het
kabinet wordt met het strafmaximum van zes jaar op een passende wijze
uitdrukking gegeven aan de ernst van deze feiten. Daarbij is ook
betrokken dat van de hoogte van het strafmaximum een voldoende
afschrikwekkend effect moet uitgaan. Het strafmaximum van zes jaar biedt
de rechter voldoende armslag om in een concreet geval met afweging van
alle relevante feiten en omstandigheden een passende straf op te leggen,
waarbij de rechter in het geval van voordeeltrekking de mogelijkheid
heeft om ook rekening te houden met de ernst en de gevolgen van het
begane gronddelict.
Ten overvloede merk ik ook nog op dat voordeel trekken uit kinderhandel
of uit ernstige benadeling van een kind beneden de leeftijd van 18 jaar
al wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht jaar. In lijn met het
geldende recht ligt dit maximum hoger dan de maximale gevangenisstraf
die op het basisdelict is gesteld.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb nog een korte verduidelijkende vraag. In mijn amendement vraag ik
om van zes jaar naar acht jaar te gaan omdat ik vind dat er nu wel een
enorm verschil is met het hoofddelict, want daar staat twaalf jaar en
vijftien jaar op. Begrijp ik het goed dat de minister zegt die zes jaar
prima voldoende te vinden?
Minister Van Weel:
Ik zei niet "prima", maar daar komt het wel op neer.
De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 18: ontraden.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 20, van de heer Verkuijlen en mevrouw Bikker,
gaat over de aangifteplicht bij mensenhandel. Dat amendement ontraad ik,
maar ik geef daar wel een toelichting bij. Het klinkt namelijk
ontzettend logisch om een aangifteplicht voor mensenhandel in te voeren.
Ik kan me voorstellen dat ook de mensen die naar dit debat kijken,
denken: hoe kun je nou tegen een aangifteplicht zijn, want zo'n plicht
leidt toch in veel meer gevallen tot blootstelling van mensenhandel? Dat
kan waar zijn, maar er zitten ook haken en ogen aan die aangifteplicht,
vooral vanuit het perspectief van slachtofferbescherming. Het kan
namelijk niet de bedoeling zijn dat hulpverleners die in vertrouwen
worden genomen, worden verplicht om naar de politie te stappen. Dat
geldt voor de hulpverleners, maar dat kan ook gelden voor een buurvrouw,
een mentor of iemand die in vertrouwen wordt genomen. Er ligt meteen een
enorme last op de schouders van die mensen op het moment dat zij voelen
dat zij de vertrouwensrelatie die ze hebben, mogelijk tegen de wens van
het slachtoffer in, moeten breken om aangifte te doen. Dus ik ontraad
het opnemen van een aangifteplicht in dit wetsvoorstel. Ik zie wel
kansen in het beter signaleren, meer bewustwording creëren, meer
handelingsperspectief geven en zorgen dat meer signalen aankomen bij de
opsporingsdiensten. Dat regelen we overigens in het kader van het
actieplan.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de reactie van de minister. Hier lopen we enigszins uiteen. We
hebben in het amendement nadrukkelijk groepen — we zullen daar nog aan
toevoegen "mensen met een vertrouwensfunctie" — uitgesloten van die
aangifteplicht. Vanavond is op verschillende manieren het
opportuniteitsbeginsel van het OM en de rechterlijke macht aan de orde
gekomen. Dat betekent dus ook dat als die de overtuiging hebben dat dit
een vertrouwensfunctie is, die aangifteplicht daar niet op rust. Ik heb
net ook een vraag aan uw collega gesteld over die facilitators, zoals
hotels. Ik heb een staatssecretaris genoemd die al die hotels heeft
bezocht en met de branche in gesprek ging. Ik hoor u zeggen dat u veel
vertrouwen heeft in dat hele traject van bewustwording en het verhogen
van de meldingsplicht, maar de resultante is na drie jaar dat we nog
steeds een lager aantal aangiftes hebben en dat kan niet zo zijn voor
dit delict. Bovendien heeft deze Kamer eerder in een motie tot
uitdrukking gebracht, bijna unaniem, dat zij voor een aangifteplicht
is.
Minister Van Weel:
Dat laatste is aan uw Kamer. U vraagt mij om het amendement te
appreciëren. Nogmaals, ik geef die uitgebreide toelichting erbij omdat
ik snap waar de wens vandaan komt om deze aangifteplicht te hebben. Ik
meld alleen ook wat ik merk in mijn werkbezoeken, als ik bij mensen kom
die te maken hebben met mensen die slachtoffer zijn van uitbuiting,
namelijk dat het überhaupt mensen zover krijgen dat ze erover gaan
praten, dat ze dit erkennen, al een enorme stap is. Dan is de route naar
uiteindelijk aangifte doen en een strafrechtelijk proces voor een
heleboel van dit soort mensen een enorme hobbel. Daar moeten we wat aan
verbeteren. Daar ben ik het helemaal mee eens.
Ik wil er alleen voor waken dat we met die aangifteplicht nou juist ook
niet meer dat eerste signaal oppakken. Er is ontzettend veel
hulpverlening die ontzettend dienstbaar kan zijn, die mensen in nood
echt kan helpen in acute situaties voordat je ooit komt tot het
aangifteproces. Dus ik ben het met u eens dat je die keten zo gesloten
mogelijk wilt hebben. Ik ben alleen bang dat als je meteen in de eerste
fase een plicht oplegt … Alleen de groep van hulpverleners uitsluiten is
wat mij betreft te smal. Ik denk dat dat breder moet zijn. Ik zou
zeggen: meer mensen wél uitsluiten van die plicht dan niet. Ik kan ook
categorieën bedenken die je misschien wel die plicht op zou willen
leggen. In deze vorm, alles afwegende, ontraad ik 'm, omdat ik denk dat
de nadelen niet opwegen tegen de voordelen.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zit op één met lijn met u als u zegt: die eerste signalen zijn heel
belangrijk, evenals de vertrouwenwekkende omgeving voor het slachtoffer
zelf om daar indicaties van te krijgen. Tegelijkertijd zie ik dat de
aangiftebereidheid afneemt en dat u steeds minder signalen krijgt dat
deze delicten worden gepleegd. Waar ik natuurlijk op doel, zijn niet die
slachtoffers en die mensen daaromheen. Dat zijn die mensen die die
hotels runnen, die gewoon de verplichting hebben om hun personeel voor
te lichten over dat dit niet kan. Wat er namelijk achter vandaan komt,
als je een aangifteplicht hebt, is eigenlijk een onrechtmatige daad, ook
voor dat soort organisaties. Dat stelt de slachtoffers in staat om echt
een schadeclaim in te dienen voor wat hen daar is overkomen. Ook de
minister kan dat op enig moment doen. Hier liggen onze visies dus toch
echt uit elkaar, maar ik heb gehoord wat de minister zei.
Minister Van Weel:
Nogmaals, onze visies liggen uit elkaar, maar niet in het effect dat we
willen bereiken. Ik denk dat we daarin gelijk zijn. Ik ben het met u
eens dat we juist bij medewerkers van dit soort hotels et cetera dat
bewustzijn willen hebben, maar ook dat men de drang voelt om hier
melding van te maken. Dat is ook niet de relatie waarin die zachte
signalen worden gegeven. Dat ben ik helemaal met u eens. Ik ga alleen
voor een andere route. Daar lopen we uiteen.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20: ontraden.
De heer Boomsma (NSC):
Ik vind dat heel jammer, want ik denk juist dat dit een hele belangrijke
stap zou kunnen zijn. Het is natuurlijk gekmakend dat allerlei mensen
ongelofelijk gillend rijk worden over de ruggen van deze slachtoffers en
dat daar niet meer aan kan worden gedaan. Inderdaad, die
vertrouwenspersonen moet je uitzonderen. Dat is duidelijk, daarover is
ook helemaal geen meningsverschil. Er zijn mensen die willens en wetens
dag in, dag uit staan te kijken en niets doen terwijl er mensen worden
uitgebuit. Is er volgens de minister dan een andere manier om deze
mensen aan te pakken, te vervolgen en te bestraffen? Als je dat niet
doet met een aangifteplicht, wat is er dan wel mogelijk?
Minister Van Weel:
Daar ben ik gaarne bereid naar te kijken. Ik ben het met u eens, mensen
die bewust wegkijken en daarmee eigenlijk bijdragen aan het in stand
houden, zijn een categorie mensen waarvoor we de drempel om daartegen
actie te kunnen ondernemen graag willen verlagen. Daar vindt u mij. In
het kader van het actieplan wil ik daar ook naar kijken, in het kader
van de reactie op het rapport van de Nationaal Rapporteur. Hoe kunnen we
daarin verbetering aanbrengen? Maar dat staat voor mij even los van het
amendement en de aangifteplicht als het enige middel daartoe.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moest even de appreciatie op het amendement op stuk nr. 15 van
mevrouw Bikker laten bezinken. Dat is inmiddels gelukt. Volgens mij
maakt de minister een redenatiefout. Als ik het goed begrijp, doet de
minister alsof het amendement stelt dat de leeftijd verhoogd wordt naar
21. Het argument is dat het een legaal beroep is en dat dat nu niet aan
de orde is. Dat is niet wat dit amendement beoogt. Het amendement beoogt
dat op het moment dat er sprake is van uitbuiting, en er dus sprake van
mensenhandel is, het tweede element, de tweede bepaling, namelijk dat er
ook sprake moet zijn van een middel en dat ook aangetoond moet worden
dat die persoon niet of in mindere mate in staat wordt geacht tot vrije
wilsbepaling te kunnen komen, automatisch geldt als iemand onder de 21
is. Het is dus een extra bescherming voor mensen die al in een
uitbuitingspositie zitten. Daarmee wordt de leeftijd voor prostitutie
niet verhoogd naar 21, maar worden mensen onder de 21 wel beter
beschermd op het moment dat ze in een uitbuitingspositie zitten. Volgens
mij gaat de minister op dat punt onvoldoende in en daarmee doet de
appreciatie ook geen recht aan wat dit fantastische argument beoogt. Ik
hoop toch op een toelichting van de minister die hierop wel ingaat.
Misschien kunnen we elkaar ook vinden.
Minister Van Weel:
Ik snap dat uw appreciatie van deze motie is zoals u die net noemde. Het
gaat mij ook om de volgorde. De leeftijd van 21 zoals hier genoemd voor
één specifieke vorm van uitbuiting vind ik random en kan ik voor mezelf
eigenlijk alleen maar verklaren als hij gekoppeld zou zijn aan het feit
dat we überhaupt een minimumleeftijd voor prostitutie op 21 hebben
gehad, omdat dan het beroep ook in een ander daglicht komt te staan.
Daarom vind ik de volgordelijkheid van die twee dingen niet goed. Dat is
de kern van mijn appreciatie.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, dat snap ik. Maar ervan uitgaande dat de Wrs en de nota van
wijziging onze kant opkomen ... Ik denk dat een meerderheid van de Kamer
die wens ook heeft. We weten bij een wetgevingstraject dat als we het nu
vaststellen, het minimaal weer een paar jaar duurt voordat we het erbij
kunnen zetten. Ik weeg het anders, maar ik snap de redenatie van de
minister. Je zou toch juist moeten zeggen: ervan uitgaande dat de Wrs
wordt aangenomen en dat daarmee ook de leeftijd wordt verhoogd en dat we
geen kans hebben om binnen afzienbare tijd deze wet te wijzigen,
verhogen we hem in de geest ervan. We verhogen niet de
prostitutieleeftijd. Dat beogen we niet. We beogen wel om mensen onder
de 21 beter te beschermen, ook naar analogie van wat in Duitsland en
vast in nog meer landen al het geval is.
Minister Van Weel:
Waarover wij van mening verschillen, is het volgende. Ik zoek naar een
reden waarom ik dit in de wet zou opnemen. Waarom zou ik eigenstandig
voor één vorm van uitbuiting een verzwaring invoeren op basis van een
leeftijd, niet zijnde het normale 0 tot 18 en volwassenheid? Ik zoek
naar een reden voor het maken van die uitzondering. Want uiteindelijk is
dit ook hoe een rechter daarnaar kijkt: wat is hier de achtergrond van
geweest? Daarvoor vind ik uw redenatie, zeg ik in alle eerlijkheid, te
dun, tenzij er al sprake is van een verbod op sekswerk voor mensen onder
de 21. Want dan zou ik mij dat kunnen voorstellen. Daarom is die
volgordelijkheid voor mij wél van belang. Want ook in de
wetsgeschiedenis zal uiteindelijk worden gekeken wat nou de argumentatie
is geweest om hetgeen dit amendement voorstelt, toe te voegen aan de
wet. En dat kan niet zijn: een in een regeerprogramma voorgenomen
wijziging van een andere wet. Overigens ben ik het niet met u eens dat
we hierna jaren moeten wachten voordat we zouden kunnen komen met … Ik
zei al tegen u dat er nog een wijziging van specifiek dit artikel in de
maak is ter implementatie van de EU-richtlijn. Dat ligt nu bij de Raad
van State. We moeten nog naar de Eerste Kamer. In die zin is het dus
niet voor de eeuwigheid nu gedaan.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter, tot slot. Kan ik hieruit in ieder geval opmaken dat het
hoofdargument van de minister betrekking heeft op de volgordelijkheid en
niet per se op de wenselijkheid om die leeftijd — ik zoom uit naar het
brede verlangen van de Kamer — met het aannemen van de Wrs wel te
verhogen? Weeg ik dat goed? Heeft de argumentatie inderdaad betrekking
op het proces en niet zozeer op de inhoud?
Minister Van Weel:
Proces en inhoud lopen hier heel dicht tegen elkaar aan. Ik zoek naar
een motivatie — in uw woorden: een wenselijkheid — om dit te doen. Die
kan ik alleen rechtvaardigen op basis van het bestaan van een verbod op
prostitutiewerk voor mensen onder de 21. Het is dus niet alleen het
proces. Maar als ik het één niet heb, dan heb ik het ander ook niet.
De voorzitter:
Volgens mij komt u niet verder, meneer Ceder. Heel kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Heel kort, voorzitter. Ik draai het om. Mocht het zo zijn dat de Wrs
aangenomen is, zou de appreciatie dan dezelfde zijn gebleven?
Minister Van Weel:
Nou, als we een verbod hebben op prostitutie onder de 21 en als dat
wordt genoemd als onderdeel van de motivatie voor dit amendement, dan
denk ik dat ik tot een andere weging zou kunnen komen.
Even kijken. Wij waren bij het amendement op stuk nr. 15. Dan kom ik nu
bij … Nee. Het amendement op stuk nr. 10 heb ik al gehad. Ik kom nu bij
…
De voorzitter:
U bent nu bij het amendement op stuk nr. 21.
Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 21 gaat over het expliciet opnemen van
huwelijksuitbuiting in artikel 273, zoals gevraagd door mevrouw
Wijen-Nass. Dat geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 21: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Ik zeg meteen dat dit ook geldt voor het amendement op stuk nr. 23, want
daarin wordt een soortgelijk verzoek gedaan, namelijk het voor die
slachtoffers opnemen van uitbuiting van draagmoederschap en illegale
adoptie.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 23 krijgt oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Dan spring ik terug naar het amendement op stuk nr. 22 van de heer
Verkuijlen en mevrouw Dral over het spreekrecht van slachtoffers. Dat
moet ik ontraden. De staatssecretaris Rechtsbescherming, zo zeg ik
namens hem, snapt uw verzoek, maar ziet geen aanleiding om het
spreekrecht zoals genoemd in artikel 51e van het Wetboek van
Strafvordering uit te breiden met de genoemde gevallen. Het toekennen
van spreekrecht bij de voorgestelde strafbaarstellingen kan ertoe leiden
dat bij andere delicten de vraag opkomt of ook daar spreekrecht moet
worden toegekend. Dan komt eigenlijk de consistentie van het systeem
verder onder druk te staan, en dat acht hij niet wenselijk. Een verdere
uitbreiding zou ook een grotere druk op de strafrechtketen betekenen,
omdat bij spreekwaardige delicten in beginsel een verschijningsplicht
geldt voor verdachten. Slachtoffers hebben op grond van artikel 51e
spreekrecht bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van acht
jaar of meer. Daarnaast hebben slachtoffers spreekrecht bij een beperkt
aantal andere delicten, en dan gaat het grotendeels om ernstige
geweldsmisdrijven of misdrijven met letsel of de dood tot gevolg. Bij de
voorgestelde strafbaarstellingen is geen sprake van geweldsmisdrijven of
misdrijven met letsel of de dood tot gevolg. Maar de slachtoffers van de
voorgestelde strafbaarstellingen die een toelichting willen geven kunnen
wel een schriftelijke slachtofferverklaring indienen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor het antwoord. Kijk, het grote verschil met die andere delicten
waar de minister het over heeft, is dat dat vaak geïsoleerde delicten
zijn. Juist dit delict is een doorlopend delict; dat betekent dat iemand
voor langere tijd wordt blootgesteld aan een vorm van ernstige
benadeling of uitbuiting. Juist dat is bij de overtuiging van de rechter
relevant. En die belasting ... Ik vraag mij af in hoeverre dat nu aan de
orde is, want hoeveel zaken worden er nu uiteindelijk voor de rechter
gebracht? Dat zijn er niet zo heel veel. Dus ik zou toch nog een keer
een lans willen breken voor dat spreekrecht, omdat juist in deze
gevallen de slachtoffers een andere positie hebben dan in een geïsoleerd
delict.
Minister Van Weel:
Er kan natuurlijk altijd bij de strafeis rekening worden gehouden met
het spreekrecht, dus die uitzonderingsmogelijkheid bestaat daar altijd.
Ik wil ook nog een andere route schetsen voor de heer Verkuijlen. We
zijn nu bezig met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
Daarbij komen we nog te spreken over het spreekrecht in algemene zin. We
hebben het er al over gehad bij de wetten, maar in de tweede
aanvullingswet komen we specifiek op dit onderwerp terug. Ook daarbij
zou het kunnen zijn dat we een discussie hebben over dit vraagstuk,
omdat we het dan ook in het bredere perspectief kunnen plaatsen waar de
staatssecretaris zo aan hecht.
De heer Verkuijlen (VVD):
Nou, dat is een aanlokkelijk perspectief. Maar is dat ook een toezegging
dat de minister bereid is om dat zo voor te leggen?
Minister Van Weel:
Ja, want we gaan dat al doen. We komen dus te spreken over die tweede
aanvullingswet. Daar zit het spreekrecht in. Naar aanleiding van de
behandeling van de wetten als zodanig is het een van de onderwerpen waar
veel over gesproken is, maar waarbij gezegd is dat we daarop terugkomen
bij de tweede aanvullingswet. Dit vraagstuk ligt daarbij dan open en
bloot op tafel.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24 blijft ontraden, begrijp ik.
Minister Van Weel:
Ja. En dan komt het einde in zicht. Het amendement op stuk nr. 23 had ik
al gehad. Dat brengt mij op het amendement op stuk nr. 24 van de heer
Van Nispen, over het toevoegen van het beïnvloedingsmiddel misleiding
aan de strafbaarstelling van de ernstige benadeling. Dit kan ik oordeel
Kamer geven.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Dan het amendement op stuk nr. 25 van mevrouw Wijen-Nass: het toevoegen
van een strafverzwaringsgrond. Dat moet ik ontraden. Het betreft
inderdaad zeer ernstige vormen van uitbuiting, maar toch moet ik, om de
redenen die ik net heb geschetst, die differentiatie in de strafmaxima
ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 25: ontraden.
Minister Van Weel:
En dan ten slotte het amendement op stuk nr. 26: de strafbaarstelling
van uitbuiting in plaats van ernstige benadeling. Tja, ik denk dat ik
daar geen toelichting op hoef te geven. Dat is uitgebreid ter sprake
gekomen. Ik moet dit ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 26: ontraden.
De heer Krul? Volgens mij is de minister klaar met de beantwoording en
de appreciaties, dus u kunt uw vraag stellen, meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ja, voorzitter. Het is niet zozeer ter sprake gekomen in de termijn van
de Kamer richting de minister, maar zeker wel onderling. Allereerst een
korte vraag. Ik ben benieuwd of de minister, als het over de Wrs gaat,
nog een keer aan de Kamer kan uitleggen waarom het zo belangrijk is dat
de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 gaat.
Minister Van Weel:
Dat is niet direct belangrijk in het kader van de Wrs. Alleen, ik snap
de vraag misschien niet helemaal goed.
De heer Krul (CDA):
Nee, ik had hem iets anders moeten formuleren. Er was een discussie in
de eerste termijn tussen Kamerleden onderling, in een paar
interruptiedebatjes. Het ging over het verhogen van de minimumleeftijd
van sekswerk. Ik ben benieuwd of de minister, in het licht daarvan, daar
een oordeel over kan vellen.
Minister Van Weel:
Ik heb geen oordeel over uw waardevolle onderlinge interrupties. Maar ik
kan kortheidshalve wel verwijzen naar het hoofdlijnenakkoord en het
regeerprogramma, waarin het voornemen van het kabinet klip-en-klaar
staat opgenomen.
De heer Krul (CDA):
Mijn vooropgezette val mislukte grandioos. Ik ging de minister namelijk
vragen of hij met de argumentatie vanuit het hoofdlijnenakkoord en het
regeerprogramma, die het CDA helemaal onderschrijft, ook mee kan gaan in
de gedachte, die meerdere Kamerleden hier opperden, dat de
leeftijdsverhoging niet alleen voor prostitutie zou moeten gelden, maar
zeker ook voor jonge en kwetsbare mensen die werkzaam zijn in de
pornobranche.
Minister Van Weel:
De tekst zoals die staat in het regeerprogramma is voor mij leidend bij
de uitwerking van mijn visie. Zoals ik heb gezegd, kom ik daar om zeer
zwaarwegende redenen na de zomer op terug.
De voorzitter:
En daar moet u het mee doen, meneer Krul. Bent u klaar met de
appreciaties, minister?
Minister Van Weel:
Ja.
De voorzitter:
Dan constateer ik dat de eerste termijn van het kabinet afgerond is. Dan
gaan we verder met de tweede termijn van de Kamer. Ik kijk naar de heer
Boomsma van de fractie van NSC.
De heer Boomsma (NSC):
Dank, voorzitter. Dank aan de ministers voor hun beantwoording. Ik heb
nog een paar vragen. De minister gaf aan dat er extra geld komt. Hoeveel
extra officieren van justitie is nou de bedoeling dat er komen? Of zijn
die er al? Hoe gaat dat?
Dan de hele kwestie over het vervangen van het begrip "ernstige
benadeling" door "uitbuiting", zoals wij natuurlijk hebben voorgesteld.
Ik heb de ministers goed gehoord. Ik ga er nog even heel goed op broeden
of wij dit doorzetten of niet, maar daar komen we nog op terug. Onze
inschatting was dat uitbuiting een extra vangnet zou kunnen bieden voor
de gevallen waarin niet alle criteria voor mensenhandel bewezen zijn.
Het is dus juist breder dan arbeidsuitbuiting. Dat was de gedachte
erachter. Ik ga er nog even goed over nadenken.
Dan heb ik nog een aantal moties. De eerste gaat over de opvang. Ik had
aangegeven dat er dus elke week twee slachtoffers zijn die geen plek
kunnen krijgen. Omdat het risico dat ze opnieuw slachtoffer worden van
mensenhandel zo groot is, vind ik dat buitengewoon urgent. Ik heb
gehoord wat de minister zei over het actieplan, maar ik heb toch de
volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op dit moment meerdere financieringsstromen bestaan
voor opvang van slachtoffers van mensenhandel;
overwegende dat slachtoffers nu regelmatig tussen wal en schip vallen,
mede door het ontbreken van een gestroomlijnd verwijzingsmechanisme, het
ontbreken van duidelijke criteria en het ontbreken van flexibiliteit in
de toekenning van bedden in dergelijke opvang;
overwegende dat er wekelijks slachtoffers zijn die geen toegang tot
opvang krijgen wegens gebrekkige plaatsing of coördinatie;
verzoekt de regering te zorgen voor één centrale financieringsstructuur
met structurele financiering voor voldoende opvang van slachtoffers van
mensenhandel, en tevens een landelijk dekkend verwijzingsmechanisme te
ontwikkelen met duidelijke plaatsingscriteria en verantwoordelijkheden
voor gemeenten, opvanginstellingen en ketenpartners,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Van Nispen.
Zij krijgt nr. 27 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Dan de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de voorgestelde strafbaarstelling van "ernstige
benadeling" gedeeltelijk overlapt met bestaande bepalingen inzake
mensenhandel;
overwegende dat dit risico geeft op rechtsongelijkheid en
onduidelijkheid in de strafrechtspraktijk, doordat identieke feiten
onder verschillende delicten kunnen worden vervolgd;
verzoekt de regering bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel te
voorzien in een duidelijke normatieve afbakening tussen "mensenhandel"
en "ernstige benadeling", en te voorkomen dat mensenhandel onder de
lichtere bepaling van ernstige benadeling wordt geschaard,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boomsma.
Zij krijgt nr. 28 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Dat is dus voor het geval dat we het amendement niet doorzetten of dat
dat het niet haalt.
De volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slecht zicht bestaat op mensenhandel waarbij het
slachtoffer minderjarig is;
overwegende dat het aantal meldingen ten aanzien van minderjarige
slachtoffers van mensenhandel over het algemeen afneemt, hoewel het
aantal meldingen via chatfuncties juist toeneemt;
van mening dat het belangrijk is dat minderjarige slachtoffers van
mensenhandel beter hun weg naar autoriteiten en hulpverlening kunnen
vinden en dat de drempel hiervoor lager moet;
verzoekt de regering in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van de
algemene afname van meldingen ten aanzien van minderjarigen, en daarbij
extra aandacht te besteden aan het verder stimuleren en verbeteren van
online outreach en chatfuncties om minderjarige slachtoffers beter in
beeld te krijgen en te helpen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma, Tseggai en Ceder.
Zij krijgt nr. 29 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Voorzitter. Ik dien toch ook nog een motie in over transnationale
huwelijkse uitbuiting in het wetsvoorstel, omdat het zo belangrijk is
dat we daar voldoende aandacht voor hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mannen met een migratieachtergrond soms in hun
herkomstland trouwen onder valse beloften over gezinshereniging;
overwegende dat veel vrouwen vervolgens worden achtergelaten bij de
schoonfamilie en daar te maken krijgen met uitbuiting, geweld en
psychische druk;
overwegende dat deze vrouwen vaak geen kant op kunnen en in huwelijkse
gevangenschap belanden, een situatie die sinds 2013 strafbaar is
gesteld, en daar ook worden uitgebuit;
overwegende dat deze vorm van transnationale huwelijkse uitbuiting
onvoldoende wordt aangepakt, mede doordat die deels buiten Nederland
plaatsvindt;
verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat transnationale
huwelijkse uitbuiting en huwelijkse gevangenschap worden erkend als vorm
van mensenhandel;
verzoekt de regering tevens om preventie, signalering en consulaire en
juridische ondersteuning van slachtoffers significant te
verbeteren;
verzoekt de regering voorts om er zorg voor te dragen dat op ambassades
en consulaten toegankelijke en goede voorlichting wordt geboden over
rechten, risico's en hulp bij huwelijkse uitbuiting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma, Verkuijlen, Van Nispen
en Ceder.
Zij krijgt nr. 30 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Nog twee, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur blijkt
dat controles op arbeidsuitbuiting vaak via administratieve checks
plaatsvinden, terwijl bedrijven op papier veelal voldoen aan de
regels;
overwegende dat dit leidt tot een papieren werkelijkheid waarin ernstige
misstanden in de praktijk vaak buiten beeld blijven;
overwegende dat het huidige opsporingsteam van de Nederlandse
Arbeidsinspectie jaarlijks slechts enkele zaken behandelt, ondanks dat
de capaciteit van de afdeling arbeidsuitbuiting is uitgebreid;
verzoekt de regering de Nederlandse Arbeidsinspectie aan te moedigen
om:
aanzienlijk meer fysieke, niet-aangekondigde werkplekcontroles te verrichten bij vermoedens van arbeidsuitbuiting;
systematisch in gesprek te gaan met mogelijke slachtoffers op de werkvloer en bij huisvesting;
de controlepraktijk te verschuiven van administratieve afvinking naar daadwerkelijke signalering van misstanden in de praktijk,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Van Nispen.
Zij krijgt nr. 31 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Tot slot, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de aanpak van mensenhandel versnipperd is, veel
verschillende organisaties zich op verschillende manieren hiermee
bezighouden en iedere regio een eigen invulling geeft aan de aanpak van
mensenhandel;
van mening dat de aanpak van mensenhandel kan worden verbeterd en
slachtoffers beter kunnen worden geholpen als zou worden gecoördineerd
welke aspecten in de aanpak goed werken en hier een eenduidig landelijk
kader van zou worden gemaakt;
constaterende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in oktober 2024
een advies heeft uitgebracht over de versterking van de governance van
mensenhandel, waarin onder andere is geadviseerd om naast een rapporteur
ook een coördinator en één gremium in te stellen dat de aanpak van
mensenhandel op verschillende niveaus strategisch kan aansturen;
verzoekt de regering zo snel mogelijk een coördinatiecommissie in te
stellen die verantwoordelijk wordt voor een eenduidige landelijke aanpak
van mensenhandel conform het governance-advies van de Nationaal
Rapporteur Mensenhandel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Ceder.
Zij krijgt nr. 32 (36547).
De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel.
De voorzitter:
Nou, dat was een hele rij!
Ik heb een verzoek van de Ceder gekregen om even iemand anders voor te
laten gaan, omdat zijn motie nog niet klaar is. Ik kijk even naar de
heer Verkuijlen van de VVD.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u, voorzitter. Zo'n verzoek van de heer Ceder kan ik natuurlijk
niet weigeren, en een verzoek van u al helemaal niet, dus daar geef ik
graag gehoor aan.
Ik dank de minister — beide ministers, moet ik zeggen — in ieder geval
voor hun reactie op en de appreciatie van de amendementen. Zoals
gebleken is in het debat, blijken onze visies nogal uiteen te liggen bij
een tweetal amendementen. Ik heb gemeend ze toch alle twee in te dienen.
Dat betreft de twee die toezien op het spreekrecht en op de
aangifteplicht, juist omdat de Kamer in volle breedte heeft gezegd daar
voorstander van te zijn en ik de argumenten tegen minder overtuigend
vind. Ik moet ook zeggen dat de toezegging die de minister op het laatst
deed om het spreekrecht mee te nemen in het nieuwe Wetboek van
Strafvordering uitermate aantrekkelijk leek, maar ik zie wel dat dit pas
in 2027 zo'n beetje aan de orde zou komen. Ik zou daarom toch dat
amendement verder willen geleiden.
De heer Van Nispen (SP):
Toch over het amendement aangifteplicht. Als de minister waarschuwt voor
een averechts effect van de aangifteplicht, vind ik dat we dat als Kamer
heel serieus moeten nemen. De heer Verkuijlen zet daartegenover: ja,
maar ik heb toch in de toelichting van het amendement geschreven dat dit
niet geldt voor slachtoffers en hulpverleners? Op mijn vraag zei hij:
dat blijkt ook al uit de jurisprudentie. Dat is eigenlijk niet wat de
minister net zei. De minister waarschuwt voor een averechts effect. Hij
is zelfs bereid, in reactie op de heer Boomsma, om om te bezien hoe je
iets kunt regelen voor de partijen die je juist wel wilt aanpakken, dus
die hoteleigenaren.
Volgens mij vinden wij elkaar op dat punt heel makkelijk. Dat kan ook de
reden zijn waarom de Kamer toen uw motie heeft gesteund. Voor het
overige denk ik dat het niet verstandig is om een amendement door te
zetten dat mogelijk een averechts effect heeft en dat slachtoffers juist
ervan kan weerhouden om hun zorgen te delen met de buren, met de
hulpverlener et cetera. Dus ik zou de heer Verkuijlen toch dringend in
overweging willen geven om dit te heroverwegen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik hoorde goed wat de heer Van Nispen zei. Dat hoorde ik ook al in het
debat. Ik heb aangeven wat precies de geest is van het voorliggende
amendement. Het gaat er exact om de zorg van de minister weg te nemen.
Ik daagde u eerder uit hoe we het amendement nog dichter kunnen brengen
tot wat de minister wil, maar volgens mij gebeurt dat al, ook omdat ik
een opmerking kreeg over de vertrouwenspersonen. Die nemen we er ook nog
een keer in op.
De heer Van Nispen (SP):
Met alleen een wijziging in de toelichting ben je er volgens mij niet.
De heer Verkuijlen zet in de tekst van de wet dat aangifte verplicht is
bij dit misdrijf. In de toelichting van zijn amendement zegt hij hoe hij
het zo'n beetje bedoeld heeft. Ik denk niet dat dat de rechtspraktijk
voldoende houvast geeft. Ik zou eerder zeggen: kies dan voor de route
die ook gesuggereerd is en verzin een amendement waarin je vastlegt voor
wie die aangifteplicht wel bedoeld is. Dan hoef je niet zo ongeveer 90%
van de wereld uit te zonderen in de toelichting van een amendement
waarvan ik dan ook nog de juridische waarde betwijfel.
De voorzitter:
Duidelijk.
De heer Verkuijlen (VVD):
Meneer Van Nispen, daar lopen we uiteen. Laat ik het zo zeggen. Ik hoor
goed wat u zegt, maar ik kies ervoor om het toch in te dienen.
Voorzitter. Dan kom ik ten slotte bij een motie. Die gaat toch even
terug naar die valse aangifte. Het klopt wat de minister zegt. Er zijn
natuurlijk meerdere manieren zijn om die aan te pakken. Dat gebeurt in
de praktijk ook wel. Toch kom ik met de volgende motie om daar toch iets
meer comfort bij te hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de B8/3-regeling een verblijfstitel regelt voor
slachtoffers en getuigen van mensenhandel die aangifte doen of meewerken
aan het strafproces;
overwegende dat in het verleden diverse personen zich hebben voorgedaan
als slachtoffer van mensenhandel, met het enkele doel voor de periode
van het strafrechtelijk onderzoek een geldige verblijfstitel te
verkrijgen;
overwegende dat de politie en het OM, omdat elke aangifte van
mensenhandel dient te worden opgevolgd, relatief veel tijd kwijt zijn
aan het uitlopen van aangiften waarvan op voorhand al grote twijfels
bestaan over de juistheid van de aangifte;
van mening dat schaarse capaciteit voor de opsporing van mensenhandel zo
veel mogelijk moet worden ingezet voor de bescherming van echte
slachtoffers van mensenhandel en onderzoek naar daders;
verzoekt de regering het tegengaan van misbruik van de B8/3-regeling te
betrekken bij het actieplan Samen tegen Mensenhandel, en de Kamer
hierover te informeren bij de eerstvolgende brief over het
actieplan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Verkuijlen.
Zij krijgt nr. 33 (36547).
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zou u willen vragen om ook nog goed de overwegingen die mevrouw
Tseggai heeft meegegeven, over de ontkoppeling van strafrecht en het
beoordelen van terecht geen slachtoffer, daarin te betrekken.
Ik dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even. Ja, de heer Ceder heeft zijn moties klaar,
dus dan gaan we nu luisteren naar de heer Ceder van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wilde even voor de Handelingen gezegd hebben
dat ik mijn moties al klaar had, maar dat ik ze dubbelzijdig geprint
had. Daar kwam ik pas laat achter. Dat wilde ik even gezegd
hebben.
Voorzitter. Dank voor de beantwoording en een wel goed debat, volgens
mij. Mijn amendement ten aanzien van de verhoging van de minimumleeftijd
voor prostitutie naar 21 handhaaf ik. Ik denk dat dat belangrijk is en
ook in lijn is met de verwachting dat de Kamer de Wrs gaat ondersteunen
en daar ook een noodzaak achter ligt. Dat zal ik dus handhaven.
Ik heb daarnaast een aantal moties, waarin de gedachtes zitten die
tijdens het debat uitgewisseld zijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat seksadvertenties een bekend middel zijn waarmee
personen zichzelf of anderen aanbieden voor seksuele diensten;
overwegende dat uitbuiting en mensenhandel in de seksindustrie een
hardnekkig probleem vormen, en dat minderjarigen daarbij bijzonder
kwetsbaar zijn;
overwegende dat er momenteel geen expliciete wettelijke verplichting
bestaat voor aanbieders van seksadvertenties om de leeftijd van
geadverteerde personen te verifiëren;
overwegende dat de Digital Services Act alleen de grote aanbieders
reguleert;
van mening dat een wettelijke grondslag voor verplichte
leeftijdsverificatie noodzakelijk is om minderjarigen te beschermen
tegen seksuele uitbuiting en om mensenhandel effectiever tegen te
gaan;
verzoekt de regering om bij of krachtens wet een expliciete wettelijke
grondslag te creëren voor verplichte leeftijdsverificatie van mensen die
zich (laten) adverteren in seksadvertenties met waarborgen voor de
uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor aanbieders van dergelijke
platforms,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Tseggai, Boomsma,
Diederik van Dijk en Krul.
Zij krijgt nr. 34 (36547).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Daarbij geef ik aan dat waarschijnlijk een argument zal zijn dat heel
veel al geregeld wordt onder de Digital Services Act, dus in Europa.
Maar juist de bekende en populairdere kleinere platformen die
seksadvertenties bieden vallen daar niet onder. Daarmee zijn er toch
heel veel gaten. Dat gaat ten koste van kwetsbare mensen. Dat wilde ik
even meegeven voor de appreciatie straks.
Dan de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet regulering sekswerk (Wrs) al sinds 2021 in de
Kamer ligt;
constaterende dat de regering momenteel werkt aan een nota van wijziging
op dit wetsvoorstel;
van mening dat het van groot belang is dat de Wrs zo spoedig mogelijk
behandeld wordt door de Kamer om de reeds lang geleden aangekondigde
regulering in te voeren en misstanden tegen te gaan;
verzoekt de regering de aangekondigde nota van wijziging op de Wrs zo
snel mogelijk, maar in elk geval voor het zomerreces, naar de Kamer te
verzenden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Bikker en Krul.
Zij krijgt nr. 35 (36547).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onderzoeksrapporten zijn, waaronder die van het
Centrum Kinderhandel en Mensenhandel, die stellen dat de toepassing van
het non-punishmentbeginsel "ernstig tekortschiet";
constaterende dat de regering niet voornemens is het
non-punishmentbeginsel in de wet te verankeren, maar van mening is dat
het non-punishmentbeginsel in de praktijk wordt toegepast;
overwegende dat het non-punishmentbeginsel volgt uit verdragsrechtelijke
verplichtingen, en dat afdoende naleving dus van belang is;
verzoekt de regering om jaarlijks te monitoren in hoeverre het
non-punishmentbeginsel in de praktijk wordt toegepast, en de Kamer
hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Bikker.
Zij krijgt nr. 36 (36547).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit is overigens een aanvulling op het amendement. Wij willen dat het
amendement aangenomen wordt. Als het gaat om het monitoren, wordt wat er
in de praktijk gebeurt sowieso, naar aanleiding van het rapport, van
belang. Dan heb ik nog een laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar rapport
concludeert dat de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel steeds
minder effectief is;
van mening dat het kwaad van mensenhandel effectief en daadkrachtig
bestreden moet worden;
verzoekt de regering als aanvulling op het bestaande programma Samen
tegen Mensenhandel met een meerjarig pakket aan maatregelen te komen om
de effectiviteit van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel
stelselmatig te vergroten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Bikker.
Zij krijgt nr. 37 (36547).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Krul van het CDA voor zijn
tweede termijn.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording.
De beantwoording was wat ons betreft heel helder. We hebben vragen
gesteld op het gebied van ernstige benadeling, criminele uitbuiting,
seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Op alle onderdelen hebben wij
heldere antwoorden gekregen.
Ik heb een motie op het gebied van SZW. Nee, hoor, dat is niet waar. Ik
heb één motie. Ik geef meteen eerlijk toe dat die haastig geformuleerd
is. Ik heb hem net opgesteld, naar aanleiding van het interruptiedebatje
dat ik had met de minister en een ander Kamerlid. Dat de motie haastig
geformuleerd is, betekent niet dat het onderwerp niet ernstig is. Ik zal
dat straks toelichten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister heeft aangegeven na de zomer te komen met
zijn visie op de sekswerkbranche;
verzoekt de regering in deze visie expliciet de positie van personen die
werkzaam zijn in de porno-industrie mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul, Diederik van Dijk, Boomsma
en Ceder.
Zij krijgt nr. 38 (36547).
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Op 22 juni 2024 publiceerde de Volkskrant het artikel "Als
model gelokt, voor de camera misbruikt". Dat artikel gaat over honderden
vrouwen die tegen hun zin beeldmateriaal van grafische aard maken. "Het
begon met een berichtje op mijn telefoon", vertelde de Tsjechische Iva.
In het berichtje stond de vraag of zij naar Nederland wilde komen voor
modellenwerk. Ze was toen nog 26 jaar, had al eens naakt geposeerd, en
werd vervolgens door een man uit Gelderland in zijn auto naar Nederland
gereden. Daar begon de uitbuiting. Zo zijn er tientallen
voorbeelden.
Ik zal de minister gelijk maar even een soort worst voorhouden met
betrekking tot deze motie. Er staat een plenair debat gepland over dit
artikel en over de misstanden in de porno-industrie. Ik weet inmiddels
een beetje hoe dit huis werkt: dat debat gaat over een paar weken
verlopen. Ik denk dat het niet gaat lukken om dat debat tijdig in te
plannen. Als de minister nu aangeeft dat hij dit wil meenemen in zijn
bredere visie op dit vraagstuk en daar na de zomer op terugkomt, dan zou
ik er helemaal geen bezwaar tegen hebben als we, op het moment dat we
die visie bespreken, ook dit artikel daarin meenemen. Dat debat hoeft
dan wat ons betreft niet per se meer plenair en uitsluitend over dat
artikel te gaan.
Voorzitter. Ik had iets meer uitleg bij deze motie. Het was een klein
interruptiedebatje over de minimumleeftijd. Het CDA vindt het echt
krankzinnig dat je in Nederland twintig moet zijn om een bus van
Nunspeet naar Gorinchem te mogen rijden, maar dat je wel op je
achttiende als zzp'er aan de slag kunt in de porno-industrie. Als we de
minimumleeftijd gaan verhogen voor sekswerk, dan zeker ook voor zzp'ers
die actief zijn in de porno-industrie. Ik ben benieuwd of de minister
dat met ons eens is en of hij dat wil meenemen in zijn visie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kom ik nu bij de heer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Nogmaals, het gaat hier om een belangrijke wet.
We krijgen een nieuw artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Dat
wordt echt beter, dus dat is heel goed.
We hebben veel discussie gehad over amendementen. Op twee amendementen
wil ik nog ingaan, omdat ik denk dat wij daarmee de wet echt verbeteren.
Allereerst is dat het amendement over het non-punishmentbeginsel. We
schrijven daarmee in de wet op dat het niet strafbaar is als een
slachtoffer van mensenhandel of kinderhandel in rechtstreeks verband
daarmee een feit begaat waartoe die persoon is gedwongen. Volgens mij is
het heel belangrijk om juist dit onderdeel te codificeren. Ik ben ook
niet overtuigd van de nadelen die de minister noemde. Volgens mij leidt
het amendement juist tot een betere afweging, zodat de dader gestraft
wordt en niet het slachtoffer. Dat zou mijn slotpleidooi zijn voor het
amendement op stuk nr. 14.
Iets dergelijks had ik ook voorbereid voor het amendement over
uitbuiting, maar ik denk dat ik dat pleidooi achterwege laat. Ons doel
is om de bewijsdrempel te verlagen en de reikwijdte te verbreden.
Volgens mij hebben we dat heel uitgebreid gemotiveerd in de toelichting.
Ik doe echt een beroep op de collega's om die toelichting nog eens goed
te lezen. Volgens mij is helder wat wij daarmee beogen. Maar ik zeg de
heer Boomsma na: ik ga ook goed nadenken over wat de minister heeft
gezegd, hoe dit valt en hoe we dat uiteindelijk zullen wegen. Ik denk
echter dat we goed hebben beargumenteerd waarom het amendement wel
degelijk een verbetering zou kunnen zijn.
Dan nog een opmerking over de schrijnende tekorten in de opvang. In het
debat is het daar vrij weinig over gegaan, maar ik ben heel blij dat de
heer Boomsma er een motie over heeft ingediend. Die motie is door mij
dan ook hartstochtelijk medeondertekend. We hebben hier een heel debat
gehad over mensenhandel en we hebben ook periodiek debatten over
mensenhandel. We zijn het er allemaal over eens dat dit een schandelijke
vorm van moderne slavernij is. Hoe kan het dan zijn dat we er met elkaar
als welvarend land niet in slagen om voldoende opvang te organiseren
voor de slachtoffers daarvan? Ik kan daar gewoon niet bij. Laten wij dus
op z'n minst die motie aannemen, maar ook een beroep doen op de minister
om met de bewindspersonen die daar tegenwoordig nog verantwoordelijk
voor zijn — ik ben de draad een beetje kwijt — te zorgen voor voldoende
fatsoenlijke opvang voor slachtoffers.
Dat we huwelijksuitbuiting strafbaar gaan stellen, vind ik echt een
mijlpaal. Dat wil ik hier toch nog een keer genoemd hebben.
Voorzitter, tot slot. We hebben ook gesproken over de dochterregeling.
Samen met de heer Boomsma had ik al een motie daarover aangekondigd. De
minister heeft gezegd: ja, ik vind het een verantwoordelijkheid van de
overheid; ja, men kan zaken bij ons melden en dan gaan we daarnaar
kijken. Desondanks stelt het mij niet gerust dat de minister ook heeft
gezegd: we kennen die zaken eigenlijk niet; die signalen bereiken ons
onvoldoende. Volgens mij klopt het gewoon nog niet.
De motie moet een steun in de rug zijn om aan de slag te gaan met de
voorstellen die door deskundigen zijn gemaakt om juist deze vrouwen, die
onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn vertrokken en
uiteindelijk zijn uitgebuit, te beschermen. Daarom de volgende motie,
waarmee ik afrond.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er sprake is van vrouwen die uitgehuwelijkt of
achtergelaten zijn in het buitenland en daar onvrijwillig verbleven,
vaak onder gruwelijke omstandigheden;
constaterende dat er sprake is van vrouwen die de Nederlandse
nationaliteit hadden maar deze zijn kwijtgeraakt, maar ook van vrouwen,
dochters van bijvoorbeeld gastarbeiders, die langdurig in Nederland
verbleven maar nooit de Nederlandse nationaliteit hebben gehad, die door
uithuwelijking dan wel achterlating eveneens onder gruwelijke
omstandigheden zijn vastgehouden en onvrijwillig in het buitenland
waren;
overwegende dat deze vrouwen, als ze inmiddels gescheiden of weggelopen
zijn of dat willen gaan doen, niet op bescherming van Nederland kunnen
rekenen, terwijl er een blijvende zorgplicht op Nederland rust omdat zij
in hun jeugd uit het zicht zijn geraakt en er internationale verdragen
zijn die gedwongen huwelijken en seksueel geweld bestrijden;
constaterende dat Femmes for Freedom al geruime tijd pleit voor een
"dochterregeling" en deze ook heeft uitgewerkt;
verzoekt de regering in overleg met deskundigen tot een dergelijk
voorstel ter bescherming van achtergelaten en uitgehuwelijkte vrouwen te
komen, en de Kamer daarover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Boomsma.
Zij krijgt nr. 39 (36547).
De heer Van Nispen (SP):
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we verder met mevrouw Tseggai van
GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank. Ik had eigenlijk meerdere moties voorbereid, maar ik
was erg blij met de toezegging van de minister in het kader van de
B8/3-regeling en over de onafhankelijke autoriteit. Dat scheelt mij weer
een motie, als ik de minister goed heb begrepen. Ik heb nog één motie
over en die gaat over het versterken van de strafvervolging voor klanten
die seks hebben met een minderjarige sekswerker of betalen voor seks met
een minderjarige sekswerker.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat klanten die tegen betaling seks hebben met een
minderjarige strafbaar zijn;
van mening dat er te weinig inzicht bestaat over de aard en omvang van
de praktijk van het vervolgen van deze klanten;
van mening dat een strafrechtelijke aanpak van mensenhandel samen moet
gaan met een effectieve aanpak van klanten;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe de vervolging van dit misdrijf
in de praktijk verloopt en te bezien hoe die vervolging kan worden
versterkt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai, Boomsma en Diederik van
Dijk.
Zij krijgt nr. 40 (36547).
Dank u wel. Dan kom ik tot slot bij de heer Diederik van Dijk van de SGP.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de gegeven heldere
antwoorden. Dank ook voor de positieve appreciatie van enkele
amendementen die voor de SGP van belang zijn. Dan, in het licht van wat
de minister zei — en misschien wel bijna uitlokte — over het
non-punishmentbeginsel, de motie waarvan je wist dat die zou komen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slachtoffers van mensenhandel in de eerste plaats
bescherming verdienen;
constaterende dat de huidige wetgeving ruimte biedt aan het OM en de
rechterlijke macht om daders van mensenhandel die tevens slachtoffer
zijn niet te bestraffen omdat zij deze delicten onder dwang gepleegd
hebben;
overwegende dat wettelijke verankering van het beginsel van
niet-bestraffing onbedoeld kan leiden tot rechtsongelijkheid of een
oneigenlijk beroep op slachtofferschap, wat het draagvlak voor de
daadwerkelijke slachtoffers kan ondermijnen;
verzoekt de regering het beginsel van niet-bestraffing nadrukkelijk
onder de aandacht te brengen bij het OM en de rechterlijke macht, zodat
OM en rechtspraak een zorgvuldige beoordeling van het beginsel toepassen
in mensenhandelzaken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Verkuijlen en
Boomsma.
Zij krijgt nr. 41 (36547).
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dan de tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat slachtoffers van seksuele uitbuiting kwetsbaar zijn en
in twee derde van de gevallen uit het buitenland afkomstig zijn waardoor
zij de hulpinstanties moeilijk weten te vinden;
constaterende dat meer dan de helft van de prostituees wel eens of vaak
denkt aan uitstappen;
van mening dat het belangrijk is om ter bescherming van prostituees en
ter voorkoming van mensenhandel, dwang en uitbuiting actief beleid te
voeren om bekendheid te geven aan de mogelijkheden voor
uitstapprogramma's en hier ook concreet invulling aan te geven;
verzoekt de regering de zichtbaarheid van uitstaporganisaties te
bevorderen en in het prostitutiebeleid voorrang te geven aan
uitstapprogramma's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Ceder en
Krul.
Zij krijgt nr. 42 (36547).
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik de vergadering voor vijf minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de tweede termijn van de zijde
van het kabinet. Ik geef de minister het woord voor de beantwoording en
de appreciatie van de moties.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Voordat ik met de appreciatie begin, zijn er nog twee
vragen waarop ik het antwoord schuldig ben. Op de ene vraag is het
antwoord kort. Dat is namelijk dat er specifiek voor de uitvoering van
dit wetsvoorstel drie officieren van justitie zijn dan wel worden
geworven.
Het andere antwoord is voor de heer Van Nispen. Dat ging over de poging
en over de vraag in hoeverre dat nog bijdraagt aan het amendement. Dat
is een wat langer antwoord, maar dat ga ik u wel geven, om uw
oordeelsvorming zo compleet mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. Voor
mensenhandel is een oogmerk van uitbuiting vereist. Dit oogmerkvereiste
omvat niet alleen de daadwerkelijke uitbuiting van een persoon, maar ook
de beoogde uitbuiting van een persoon. De beoogde uitbuiting omvat ook
situaties waarin het beoogde slachtoffer in het geheel nog geen
werkzaamheden heeft verricht en waarin er dus nog geen begin is van de
uitvoering van het uitbuiten van een persoon.
Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin arbeidsmigranten uit
Oost-Europa door een aardbeienteler zijn gehuisvest in een veel te klein
vakantiehuisje en er kan worden vastgesteld dat de aardbeienteler de
bedoeling heeft om die personen bij hun werkzaamheden in de
aardbeienteelt uit te buiten. In dat geval is het oogmerk van
arbeidsuitbuiting bewezen, ook al is er nog geen uur gewerkt.
De heer Van Nispen vraagt of een apart uitbuitingsdelict hetzelfde
bereik heeft als wordt uitgegaan van een poging tot uitbuiting. Dat is
niet het geval. Voor de poging is in algemene zin vereist dat een begin
met de uitvoering van het strafbare feit is gemaakt. Voor een apart
uitbuitingsdelict betekent dat dat er pas sprake is van strafbaarheid
wegens een poging tot uitbuiting als er een begin met de uitvoering van
de uitbuiting van een persoon is gemaakt. In het gegeven voorbeeld is er
dan pas sprake van strafbaarheid wegens een poging tot arbeidsuitbuiting
als de arbeidsmigranten daadwerkelijk zijn begonnen met hun
werkzaamheden in de aardbeienteelt.
Dit wil ik toch ook nog even afzetten tegen de voorgestelde
strafbaarstelling van ernstige benadeling. Daarvoor geldt een
aanmerkelijk lagere bewijsdrempel dan voor uitbuiting. Daarover heb ik
het gehad wat betreft de vuistregels. Het is een lichtere variant. Het
bereik van dat delict kan ook worden verruimd via een poging tot
ernstige benadeling.
Ik wil nogmaals zeggen dat de politie, het OM en de NLA zich in het
kader van het rondetafelgesprek echt nadrukkelijk positief hebben
uitgelaten over de voorgestelde strafbaarstelling van de ernstige
benadeling. De ketenorganisaties die hiermee moeten werken, kunnen hier
goed mee uit de voeten; vandaar dat ik toch blijf vasthouden aan
ernstige benadeling als voorkeursoptie. Dat is ondanks de sympathie die
ik heb, en waarvan ik denk dat wij die beiden hebben, voor het zo groot
mogelijk maken van de reikwijdte en het zo laag mogelijk maken van de
drempel voor vervolging.
Dan kom ik bij de moties, voorzitter. Ik zal proberen daar snel doorheen
te gaan. De motie op stuk nr. 27, van de heer Boomsma, acht ik ontijdig.
Ik heb toegelicht dat een van de actielijnen uit het actieplan,
actielijn nummer 3, dit nou juist meeneemt. Daarin zou ik dit dus willen
meenemen, en niet in een separate variant.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 27: ontijdig.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 28, ook van de heer Boomsma, geef ik: oordeel
Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 28: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 29, ook van de heer Boomsma, geef ik: oordeel
Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 29: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 30, ook van de heer Boomsma, acht ik overbodig.
Uitbuiting in de context van een huwelijk is op grond van artikel 273f
strafbaar. De huwelijkse achterlating en het gedwongen huwelijk zijn al
strafbaar op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Voor
beide situaties geldt dat per geval bekeken dient te worden of er wel
een rechtsmacht aanwezig is waarbij Nederland kan optreden. De
reikwijdte daarvan heb ik eerder genoemd. Als dat het geval is en als er
een zaak gemeld wordt, kan er op grond van bestaande wet- en regelgeving
strafrechtelijke actie worden ondernomen. Als het slachtoffer Nederlands
is, dan geldt dat artikel 273f van toepassing is — dan hebben we het dus
over uitbuiting binnen een gedwongen huwelijk — namelijk op basis van
artikel 5, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De heer Boomsma (NSC):
Oké, maar dat gaat over het eerste deel van het dictum, over het
erkennen ervan. Daarvan zegt de minister dat het overbodig is. Maar de
andere twee aspecten — dat je meer aandacht moet besteden aan preventie
en signalering en dat je de ondersteuning moet verbeteren — lijken me
wel degelijk zeer relevant. We hebben in veel casuïstiek gezien dat dit
echt beter kan, dat er betere voorlichting wordt geboden over de
risico's en dat er betere hulp wordt geboden. Ik neem aan dat de
minister dat niet overbodig vindt.
Minister Van Weel:
Het ligt niet op mijn terrein, dus in die zin moet ik oppassen wat ik
namens mijn collega van Buitenlandse Zaken als oordeel geef. Mijn
bezwaar zit 'm inderdaad voornamelijk in het eerste dictum, in dat zorg
dragen voor huwelijkse uitbuiting. Als u dat achterwege zou laten, dan
kan ik mij voorstellen dat de motie oordeel Kamer als advies krijgt.
De heer Boomsma (NSC):
Dan zal ik een gewijzigde motie indienen.
Minister Van Weel:
De appreciatie van de motie zoals die nu voorligt, is: overbodig.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 30 is overbodig. Na een aanpassing krijgt die een
nieuwe appreciatie.
Minister Van Weel:
Over de motie op stuk nr. 31 kan ik kort zijn: oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 31: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 32, over de governance van mensenhandel, acht ik
ontijdig. We hebben inderdaad het rapport en het advies van de Nationaal
Rapporteur. Dat is een van de inputs. Daar geef ik binnenkort een eerste
reactie op. Maar er loopt ook nog een WODC-onderzoek naar de organisatie
van de aanpak van mensenhandel. Ook dat wil ik afwachten voordat ik kom
met een geconsolideerd advies over hoe ik die governance ga inrichten.
Natuurlijk speelt de mening van de Nationaal Rapporteur daar ook een
belangrijke rol in.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 32: ontijdig.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 33 van de heer Verkuijlen over de B8-regeling
ontraad ik. Ik herhaal toch een beetje wat ik in mijn eerste termijn heb
gezegd. Ik ben zeker tegen het misbruiken van regelingen en voor het
aanpakken daarvan en het goed inzetten van de schaarse capaciteit die we
hebben. Alleen ga ik ook op basis van het WODC-onderzoek niet mee in het
idee dat het feit dat het niet vaak tot vervolging komt, te maken heeft
met misbruik. Ik heb al een aantal andere zaken aangekaart waardoor ook
het WODC constateert dat misbruik zeker niet moet worden aangewezen als
hoofdreden waarom hier sprake van is. Ik wil dus, zoals ik zei, in het
kader van het actieplan graag werken aan het verbeteren van knelpunten
in de uitvoering en bezien hoe we dat kunnen verbeteren, om die schaarse
capaciteit inderdaad zo goed mogelijk in te zetten. Maar deze motie kan
ik niet steunen en het oordeel is dus "ontraden".
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 33 is ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 34 gaat over leeftijdsverificatie voor
seksadvertenties. Ook die ontraad ik. Ik wil heel kort nog wel
toelichten dat de Digital Services Act ook van toepassing is op kleinere
hosting services en platformen. Het is dus zeker niet zo dat die
gevrijwaard zijn van de tentakels van de DSA.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 34: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 35 vraagt om voor het zomerreces te komen met een
nota van wijziging op de Wrs. Die moet ik ontraden, want ik heb meer
tijd nodig. Zoals ik heb gezegd, is voor de zomer niet haalbaar.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 35: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 36, over het monitoren van het
non-punishmentbeginsel, geef ik oordeel Kamer. Daar wil ik wel de
kanttekening bij plaatsen dat ik dus met het OM in gesprek ga om te
kijken hoe we dat kunnen doen. Ik zei al eerder dat het
non-punishmentbeginsel op verschillende momenten tot uiting kan komen.
Dat kan zijn in het seponeren, dat kan zijn in het niet eens overgaan
tot vervolgen, dat kan zijn in het schuldig verklaren zonder strafeis.
Daar zijn allerlei varianten op. Het zal niet klip-en-klaar zijn. Het is
niet één druk op een knop. Maar als ik de motie zo mag lezen dat ik met
het OM in gesprek ga om te kijken hoe ik 'm uitvoering kan geven, dan
geef ik 'm oordeel Kamer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nog even over de motie op stuk nr. 34, over de Digital Services Act. Ik
heb de wetsbehandeling hier gedaan ...
De voorzitter:
Meneer Ceder, mag ik u heel even onderbreken? De minister vroeg of hij
de motie op stuk nr. 36 zo mocht lezen. U vraagt naar die motie. Als hij
die zo mocht lezen, kreeg die oordeel Kamer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter. Excuus. Het antwoord is: ja.
De voorzitter:
Dan krijgt de motie op stuk nr. 36: oordeel Kamer. En ik begrijp dat u
wilt terugkomen op de motie op stuk nr. 34.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, even een opmerking over de motie op stuk nr. 34, namelijk dat de
Digital Services Act niet alle platformen reguleert, maar juist de
grote. Ik heb hier de wetsbehandeling daarvan gedaan en ben ook lid van
de commissie Digitale Zaken. Ik geef dat dus even ter notie mee aan de
collega's hier. Ik denk wel dat die van meerwaarde zou zijn.
Ik ga even naar de motie op stuk nr. 35. De minister zegt: het is te
vroeg. Ik zou graag willen weten wanneer het dan wel kan. Het staat in
het hoofdlijnenakkoord. De wet is er al sinds 2021. We weten dat dit een
sector is waar uitbuiting plaatsvindt. Er worden vrouwen verkracht,
mishandeld, uitgebuit en verhandeld. Dan lijkt me iets van urgentie ten
aanzien van deze wet wel goed. Als het dus niet voor de zomer is,
wanneer zou het dan wel kunnen, vraag ik aan de minister.
Minister Van Weel:
Na de zomer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klinkt mooi, maar kunt u iets van een tijdspad aangeven?
Minister Van Weel:
Kort na de zomer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik deze motie zodanig aanpas, kan die dan wel oordeel Kamer krijgen?
De reden is dat ook de Kamer zich in de komende dagen moet uitspreken
over wat ze wel of niet wil door laten gaan. Dan zou een oordeel Kamer
van de minister in ieder geval helpen om de Kamer te laten zien dat het
ook het kabinet menens is.
Minister Van Weel:
Ja. Als u 'm aanpast naar "kort na de zomer", in die woorden, kan ik 'm
oordeel Kamer geven.
Dan de motie op stuk nr. 37. Die verzoekt de regering om in aanvulling
op het programma te komen met een pakket aan maatregelen om de
strafrechtelijke aanpak van mensenhandel aan te passen. Die moet ik
ontraden. Voor de implementatie van het wetsvoorstel waar we het over
hebben, is een bedrag van 10 miljoen euro vrijgemaakt. Ook binnen het
actieplan Samen tegen Mensenhandel is er per jaar 2,5 miljoen
structureel beschikbaar gemaakt voor de uitvoering van de acties. Daar
zijn alle opsporingsinstanties en het OM bij betrokken geweest. Ik heb
dus het idee dat we daar op dit moment voldoende inspanning op
leveren.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 37: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 38, over mensen in de porno-industrie, moet ik
ontraden. Pornoacteurs vallen niet onder de werkingssfeer van de Wrs.
Het betreft hier een legaal beroep en wat betreft het artikel wil ik
heel graag het WODC-onderzoek afwachten en dat er dan eventueel bij
betrekken. Maar daar wil ik het voorstel voor de Wrs, ook indachtig wat
de heer Ceder net heeft gevraagd, niet voor ophouden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 38: ontraden.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41 kan ik natuurlijk niks anders geven dan oordeel
Kamer. O, ik loop wat vooruit.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 41 krijgt oordeel Kamer, maar ik mis nu nog de
motie op stuk nr. 39 en de motie op stuk nr. 40.
Minister Van Weel:
U heeft helemaal gelijk, voorzitter. Maar ik zie ook iemand bij de
interruptiemicrofoon staan.
De voorzitter:
Dan gaan we eerst even luisteren naar wat de heer Krul te vragen
heeft.
De heer Krul (CDA):
Is het zijn van sekswerker geen legaal beroep?
Minister Van Weel:
Er zijn verschillen tussen het gereguleerd zijn van sekswerker en het
zijn van een pornoacteur.
De heer Krul (CDA):
De overeenkomst is dat het gaat om kwetsbare mensen die in grote mate en
helaas veel te vaak uitgebuit worden. Ik vind de opmerking dat het ene
beroep legaal is en dat u dat daarom niet wilt betrekken dus eigenlijk
niet passen bij de ernst van de situatie. Ik heb een vraag aan de
minister. Hij zegt: ik wil het WODC-onderzoek afwachten. Nou, dat is wat
ons betreft te laat, want een jaar na dato is dat WODC-onderzoek nog
niet eens opgestart. Kan de minister aangeven wanneer de Kamer de
onderzoeksopzet van het WODC-onderzoek kan verwachten?
Minister Van Weel:
Daar kom ik op terug in mijn voortgangsbrief voor de zomer, want dat heb
ik nu niet paraat.
De voorzitter:
Daar wordt in de brief op teruggekomen. Dan gaan we verder met de motie
op stuk nr. 39.
De heer Krul (CDA):
Nee, gewoon niet, voorzitter. De Kamer heeft deze week een motie
aangenomen …
De voorzitter:
Via de voorzitter graag.
De heer Krul (CDA):
Excuus, voorzitter.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt.
De heer Krul (CDA):
De minister moet begrijpen dat elke keer als het over dit onderwerp
gaat, uit zijn beantwoording geen enkele urgentie spreekt. De Kamer
heeft deze week een motie aangenomen die de minister de opdracht geeft
om die onderzoeksopzet voor de zomer te delen. Dan zegt hij nu: ik ga
een voortgangsbrief sturen en dan kom ik terug op het hele
WODC-onderzoek.
Minister Van Weel:
Nee.
De heer Krul (CDA):
Oké, dan ga ik het nog een keer vragen. Wanneer krijgt de Kamer de
onderzoeksopzet van het WODC-onderzoek naar misstanden in de
porno-industrie? Niet in een voortgangsbrief, lijkt me.
Minister Van Weel:
Als die onderzoeksopzet al volwassen is, dan krijgt u die wel bij de
voortgangsbrief, en anders krijgt u van mij de update over de
onderzoeksopzet en waar dat onderzoek dan staat. Wat ik u wilde zeggen,
is dat ik in die voortgangsbrief ook wil aankondigen wanneer we denken
dan het daadwerkelijke onderzoek te hebben. Ik snap niet wat ik nog meer
zou kunnen doen, voorzitter.
De voorzitter:
Daar zult u het mee moeten doen, meneer Krul. De motie op stuk nr. 39,
minister.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 39. Hier spreek ik namens de minister van
Buitenlandse Zaken. Ondanks de sympathie die uit de motie blijkt, geef
ik 'm het oordeel "overbodig", omdat de structuren om dit te regelen
aanwezig zijn. Ik heb hier vanavond wel van meerderen van u gehoord dat
er casussen zijn die mogelijk niet bekend zijn of die niet adequaat zijn
opgepakt. Daartoe heb ik de uitnodiging gedaan aan twee van uw leden om
die alstublieft onder onze aandacht te brengen. Dan zullen we daar een
passend antwoord op geven en daar serieus naar kijken. Dat zeg ik u wel
toe, los van de motie.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 39: overbodig.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 40 krijgt oordeel Kamer.
De voorzitter:
Motie op stuk nr. 40: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41 krijgt uiteraard, zeg ik nogmaals, oordeel
Kamer.
Ten slotte de motie op stuk nr. 42. In deze motie zit een onderdeel dat
spreekt over voorrang geven. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, zeg
ik tegen de heer Diederik van Dijk, indien we de "voorrang" achterwege
kunnen laten. Dan kan ik verder de motie steunen.
De voorzitter:
Ik zie geknik. De heer Diederik van Dijk is akkoord. Dan krijgt de motie
op stuk nr. 42 dus oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Voorzitter. Ik kom aan het einde van mijn tweede termijn. Ik wil
nogmaals alle leden danken voor de zeer inhoudelijke discussie die we
hebben kunnen voeren over dit zeer belangrijke en waardevolle
wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Hiermee sluiten we de beraadslaging over het
wetsvoorstel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming is voorzien voor aanstaande dinsdag, 10 juni. Ik sluit de
vergadering van 5 juni 2025 en wens u nog een fijne avond.