[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel) (36547) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D26474, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-06 09:21, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel

Voorzitter: Nijhof-Leeuw

Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking (Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel) (36547).

De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Ik zou u willen verzoeken om plaats te nemen. Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel en de introductie van de zelfstandige strafbaarstelling van ernstige benadeling en van voordeeltrekking. Daar gaan we het vanavond over hebben. Als ik naar de planning kijk, kunnen we tussen 18.30 uur en 19.00 uur de eerste termijn afgerond hebben, maar dat ligt ook aan uw vergaderefficiëntie, omdat we het combineren met de dinerpauze. We gaan kijken hoe het voor de rest in de tijd loopt.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
We beginnen met de eerste spreker van de zijde van de Kamer, de heer Boomsma van NSC. Hij heeft ingeschreven voor twintig minuten. We gaan het zien. Aan u het woord.

De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Het kabinet is gevallen, maar de grote problemen kunnen niet wachten. Dat geldt zeker voor de aanpak van mensenhandel. Mensenhandel is moderne slavernij, slavernij die niet in een ver verleden en ver weg plaatsvindt, maar in het hier en nu, in Nederland anno 2025. Mensen die urenlang moeten doorwerken voor een fractie van het minimumloon, die ergens in een vies hok moeten slapen achter in de zaak. Kinderen van 13 jaar die drugspakketjes moeten rondbrengen. Vrouwen die onder valse voorwendselen naar Nederland worden gelokt en in een nachtmerrie van uitbuiting terechtkomen. Nederlandse vrouwen die worden uitgehuwelijkt en juist in het buitenland als slaaf worden behandeld.

Mensenhandel is een veelkoppig monster, maar in alle gevallen een buitengewoon ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid, zeker wanneer het gaat om gedwongen prostitutie. Als raadslid in Amsterdam heb ik te vaak gezien wat een ongekend leed dat veroorzaakt. Alleen al voor de wallen schatten organisaties en het OM indertijd dat tussen de 10% en 80% van de vrouwen daar onder dwang zou werken. Het kan daarbij gaan om financiële, emotionele of fysieke dwang, om grof geweld en harde intimidatie, maar ook om emotionele uitbuiting of om mensen met grote schulden die worden gedwongen om heel veel geld te verdienen.

Mijn eerste vraag aan de minister is wat zijn inschatting is, op basis van recente cijfers, inzichten en onderzoeken. Hoeveel mensenhandel, dwang en uitbuiting kom er voor in de prostitutiesector? Die 10% tot 80% waar we het over hebben, geeft immers al aan dat we eigenlijk veel te weinig weten. Vindt de minister dat we als overheid voldoende zicht hebben op dit probleem of is er meer nodig om dat te krijgen?

Voorzitter. Hoe dan ook, zelfs bij de meest optimistische schattingen worden er dus vele honderden, zo niet duizenden vrouwen in Nederland commercieel verkracht, elke dag, bijna onder onze ogen en in Amsterdam ook onder de ogen van een miljoen toeristen. Ik heb in mijn tijd in Amsterdam gezien hoe vaak strafrechtelijke zaken hierover misliepen, hoe moeilijk het vaak was om het bewijs rond te krijgen, ook al omdat veel vrouwen te bang, te zeer in de war of te getraumatiseerd waren dan wel te zeer gechanteerd werden om te kunnen getuigen. Ik noem vrouwen uit Roemenië die door bendes worden bedreigd dat hun zus of dochter zal worden vermoord als de vrouw niet genoeg geld opbrengt. Of vrouwen uit West-Afrika, vaak met nauwelijks opleiding, die worden gechanteerd met voodooamuletten. 40% van de onderzoeken leidt niet tot een veroordeling. Wij mogen dit niet laten gebeuren.

Voorzitter. Het is daarom heel goed dat we dit wetsvoorstel betreffende de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel ter tafel brengen en dat we betere mogelijkheden krijgen om mensenhandel succesvol te vervolgen. Het was al jaren een duidelijke wens vanuit de rechtspraktijk om het artikel te vereenvoudigen en scherper te krijgen en om meer handvatten te krijgen. Eindelijk dus. Goed dat straks bijvoorbeeld duidelijker wordt wat onder beïnvloedingsmiddelen zoals misbruik van een kwetsbare positie wordt verstaan. Goed ook dat kinderhandel apart wordt omschreven.

Nieuw Sociaal Contract heeft nog wel een aantal kanttekeningen, voorstellen en vragen. De grote vraag nu is of de wet in deze vorm echt de beste handvatten biedt om op te treden. Ten eerste biedt de wet in onze ogen op in ieder geval één punt een achteruitgang, namelijk het voorgestelde schrappen van artikel 273f, lid 1 sub 1, lid 3. Dat artikel stelt dat werven, meenemen of ontvoeren van personen met als doel die in een ander land prostitutie te laten bedrijven strafbaar is. Dat zou dus worden geschrapt. Daardoor wordt het juist moeilijker om de uitbuitende pooiers te kunnen vervolgen, want dit sublid geeft juist de kans om nader onderzoek te doen als er signalen zijn van uitbuiting maar nog geen hard bewijs. Dit is ook het betoog van de landelijke officier mensenhandel bij het Openbaar Ministerie. Je moet dat artikel dus bewaren, juist omdat in heel veel gevallen dwang of het dwangmiddel nog niet goed kan worden bewezen zelfs als de pooiers feitelijk heel veel bepalen van wat er met die vrouwen gebeurt. Het is natuurlijk geen toeval dat zoveel prostituees komen uit arme landen, Oost-Europa of Zuid-Amerika, en dat het aantal slachtoffers uit die streken de afgelopen tijd schrikbarend is toegenomen. Deze vrouwen zijn extra kwetsbaar voor uitbuiting. Omdat ze bijvoorbeeld de taal niet spreken en niet weten waar ze naartoe kunnen, zijn zij extra afhankelijk. De Hoge Raad heeft nu invulling gegeven aan het artikel waarin staat dat sprake moet zijn van omstandigheden die uitbuiting veronderstellen. Dat biedt, zo heb ik begrepen, het OM gewoon meer mogelijkheden om op te treden. Daarom zijn wij ook mede-indiener van het amendement van de SGP, om dat in lid 8 over werven in een ander land terug te brengen.

Voorzitter. Een belangrijke kern van deze wet en de modernisering ervan, is natuurlijk de introductie van het begrip "ernstige benadeling". Wij begrijpen de achterliggende gedachte: als er niet voldoende bewijs is voor mensenhandel, wil je toch kunnen vervolgen. Het nadeel is echter, zoals eerder ook naar voren werd gebracht door de Raad van State, dat er voor het begrip "ernstige benadeling" nog enigszins onduidelijk is wat daar nou de definitie van is — wanneer is daarvan sprake? — en hoe omstandigheden en huisvesting bijvoorbeeld worden meegewogen.

Voor het begrip "uitbuiting" is men daarentegen al sinds 2005, dus al twintig jaar, bezig om daar invulling aan te geven. Daar bestaat al heel veel jurisprudentie voor. Het lijkt erop dat je dan ook makkelijker aanknopingspunten kunt vinden om daarmee tot een veroordeling te komen. Wij zijn dan ook geneigd om de redenering van onder andere de Nationaal Rapporteur Mensenhandel daarin te volgen, dat het meer duidelijkheid gaat bieden om in plaats daarvan uitbuiting afzonderlijk op te nemen in de wet. Dan stel je dus naast mensenhandel uitbuiting afzonderlijk strafbaar, zonder beïnvloedingsmiddelen en -handelingen en zonder dat het oogmerk bewezen hoeft te zijn. Dat sluit ook aan bij de terminologie en de bestaande jurisprudentie, en het voorziet in alle situaties waarin dat oogmerk niet kan worden bewezen.

Voorzitter. Mocht dat geen steun krijgen — het is natuurlijk een forse aanpassing van de wet — en het begrip "ernstige benadeling" blijft overeind, dan willen we wel een andere wijziging, die mijn collega Van Nispen zal toelichten en indienen, om misleiding afzonderlijk toe te voegen aan artikel 273fa. Daarin heb je situaties, juist ook bij arbeidsmigranten, waarbij niet direct dwangmiddelen zijn opgenomen, maar mensen een totaal verkeerd beeld is geschetst van waar ze terecht zouden komen. Het is gek dat misleiding dan wel onder mensenhandel als beïnvloedingsmiddel wordt gezien, maar niet bij ernstige benadeling. We hopen dat de minister die toevoeging wel kan omarmen.

Voorzitter. Dan het non-punishmentbeginsel. Daar zijn wij, eerlijk gezegd, nog niet over uit. De Raad van State en de minister geven aan geen noodzaak te zien om dat in de wet op te nemen, omdat die afweging nu ook al kan worden gemaakt. Maar heel veel organisaties uit het veld geven aan dat het kan worden toegepast, maar dat dit in de praktijk niet gebeurt. Graag een reactie van de minister. Waarom wordt het dan nu niet of nauwelijks toegepast? En wat zijn daar de gevolgen van? Het is juist ook opgesteld om opsporing te versterken, om mensen het vertrouwen te geven dat ze zich kunnen melden, en om zo meer zekerheid te bieden voor de slachtoffers. Wordt er überhaupt bijgehouden hoe vaak dit non-punishmentbeginsel in de huidige situatie in acht wordt genomen en, zo nee, is de minister bereid om dat te onderzoeken?

Voorzitter. Helaas komt uitbuiting ook voor binnen het huwelijk. Ook in Nederland zijn er vrouwen, vaak met een islamitische migratieachtergrond, maar niet altijd, die hier naartoe komen of worden gehaald, vervolgens niet naar buiten mogen en worden gedwongen om heel hard te werken, niks mogen of worden mishandeld. Deze zogenaamde "verborgen vrouwen" leven in een chronische situatie van onmacht, angst, geweld, repressie, schaamte, financiële afhankelijkheid en uitbuiting. In sommige gevallen weten deze vrouwen ook niet dat dit in Nederland absoluut niet kan. Als ze het wel weten, geldt ook hier: ze spreken de taal niet, ze hebben geen geld, ze hebben geen bankrekening; ze zitten vaak volkomen vast. Voor een deel kan dat vallen onder het bestaande strafrecht, bijvoorbeeld als er sprake is van huiselijk geweld, maar uitbuiting en slavernij hoort ook echt thuis onder het artikel over mensenhandel. Dat is helder uiteengezet door Shirin Musa van Femmes for Freedom, bij het rondetafelgesprek dat we hadden aangevraagd. Het is heel goed dat we dit nu recht kunnen zetten in een amendement van mijn ambtgenoten, waarbij huwelijksuitbuiting expliciet wordt ondergebracht in artikel 273f. ik ben heel blij dat we dat op dit moment kunnen regelen.

Vervolgens moet er natuurlijk ook worden gehandhaafd. De gemeente Rotterdam heeft enkele jaren geleden een steekproef gedaan, waaruit bleek dat maar liefst 20% van huwelijksmigranten in een gedwongen isolement leeft. Dat is natuurlijk schrikbarend hoog. Hoe ziet de minister dat? Welke stappen gaat hij zetten om, als het amendement is aangenomen, er ook voor te zorgen dat er daadwerkelijk kan worden gehandhaafd en uitgevoerd, zodat we dit kunnen stoppen?

Deze vorm van huwelijksuitbuiting vindt ook plaats door Nederlandse mannen met een migratieachtergrond, maar dan in het buitenland. Die trouwen een vrouw in bijvoorbeeld Pakistan en laten die dan uitbuiten door de schoonfamilie. Femmes for Freedom geeft aan dat het gaat om honderden Nederlandse vrouwen met een migratieachtergrond die slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap en dwang en uitbuiting in het buitenland. Huwelijkse uitbuiting moet natuurlijk hier in Nederland strafbaar zijn, maar dat geldt ook voor wie dat in het buitenland doet, wanneer iemand met een vrouw uit buitenland trouwt en haar in het land van herkomst opsluit. Soms gaat het niet om Nederlandse vrouwen, maar om vrouwen in het land van herkomst. Is de minister het met ons eens dat de jurisdictie daar dan ook moet worden uitgebreid, net als bij huwelijksdwang en meisjesbesnijdenis het geval is? Welke stappen wil de minister zetten om daarvoor te zorgen?

Het is ook heel belangrijk om in die gevallen voldoende consulaire bijstand te verlenen. Ik zei al dat het soms gaat om meisjes die hier zijn geboren, maar soms ook niet. Het gaat om meisjes die hier zijn geboren, die dan uitgehuwelijkt daar naartoe worden gebracht en dan jarenlang uit zicht raken. We hebben een voorbeeld kunnen lezen in de media van de Pakistaanse Nadia die achttien jaar gevangen zat in Afghanistan en dus haar Nederlandse paspoort verloor, doordat ze het niet kon vernieuwen. Maar ja, ze zat gevangen. Dit gaat dus om een Nederlands meisje. Zij is dan slachtoffer van een kindhuwelijk, van huwelijksdwang, van achterlating, van huwelijkse uitbuiting en van huwelijkse gevangenschap en zij werd bijna aan haar lot overgelaten. Het kan ook gaan om Nederlandse mannen die dan een vrouw in het land van herkomst trouwen dus.

Wij kunnen dit niet ongestraft laten gebeuren en het kan al helemaal niet zo zijn dat ze als ze dan hun paspoort verliezen niet terecht kunnen bij het consulaat. Voor meisjes en vrouwen moet dus een oplossing komen, zodat zij hun paspoort terug kunnen krijgen. Nederland mag deze vrouwen niet aan hun lot overlaten. Daarom komen we samen met de SP met een voorstel voor een dochterregeling, zodat ze hun Nederlandse paspoort kunnen terugkrijgen, voldoende hulp krijgen, per direct ook in veiligheid kunnen worden gebracht en indien nodig hulp kunnen krijgen om naar Nederland terug te keren.

Voorzitter. Dan arbeidsuitbuiting. Arbeidsmigranten zijn natuurlijk extra kwetsbaar voor uitbuiting. Minister Van Hijum heeft al een groot aantal maatregelen genomen om te komen tot selectiever en gerichter arbeidsmigratiebeleid met de Wtta. Bedrijven kunnen sneller worden gesloten als ze arbeidsmigranten uitbuiten en er komen ook hogere boetes. De Arbeidsinspectie krijgt extra capaciteit. Dat is hard nodig en dat is goed, want het uitbuiten van arbeidsmigranten is een verdienmodel geworden in Nederland en dat is slecht voor Nederland.

Ik vraag nog wel aan de minister van SWZ waar de Arbeidsinspectie nou nog meer mee geholpen is om die misstanden bij arbeidsmigranten beter aan te kunnen pakken. Ik zie specifiek nu dat het innemen van paspoorten door de werkgever als een indicatie wordt gezien van ernstige benadeling. Het lijkt me evident dat dat niet de bedoeling is. Kan de minister aangeven of dat inderdaad daadwerkelijk wordt meegenomen, of daarop wordt gecontroleerd en dan op wordt gehandhaafd?

Ik lees ook in onderzoeken dat 50% van de inspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie administratief plaatsvindt. Bedrijven zorgen er dus op papier voor dat alles klopt. Ja, dank je de koekoek. Natuurlijk zorgen ze er op papier voor dat alles klopt. Als ze zich niet aan de regels houden, gaan ze dat natuurlijk niet op papier schrijven. Dus je moet ook fysieke bezoeken brengen. Ik lees dat er jaarlijks maar enkele zaken daadwerkelijk worden aangepakt, hoewel het opsporingsteam maar liefst 50 medewerkers heeft. Dat betekent dat heel veel van die gevallen van ernstige uitbuiting gewoon onder de radar lijken te blijven.

Ik denk dus dat je echt toe moet naar meer fysieke onverwachte controles, meer gesprekken op locatie, om die misstanden te zien, om er controle over te krijgen, om die effectief aan te kunnen pakken en om die slachtoffers effectief te kunnen beschermen. Graag een reactie.

Het Openbaar Ministerie heeft eerder aangegeven dat men is begonnen met het werven van extra officieren van justitie en parketsecretarissen om deze instroom van strafzaken te kunnen behandelen. De vraag is even hoe het daar nu mee staat en hoeveel er nu extra aan de slag kunnen.

Voorzitter. Dan over de slachtoffers. De regering heeft een buitengewoon zware verantwoordelijkheid om deze gruwelijke vormen van uitbuiting te voorkomen. Maar als wij daar niet in slagen, dan moeten wij die slachtoffers zo goed mogelijk opvangen. Op dit moment is die opvang heel erg versnipperd, met een wirwar van regelingen en financieringsstromen met allemaal verschillende criteria en regelingen en gemeentes die mensen naar elkaar doorverwijzen. Elke week krijgen twee slachtoffers van mensenhandel geen opvangplek door gebrek aan bedden, maar ook vaak door een gebrek aan coördinatie. Dat is natuurlijk extra schrijnend, omdat slachtoffers dan vaak weer opnieuw slachtoffer worden van hun uitbuiters, dus die secundaire victimisatie.

Ik begrijp dat 60% van de slachtoffers van mensenhandel opnieuw wordt verhandeld als ze geen opvang kunnen krijgen. Klopt dat? Maar dan moet dat toch anders? Dan moeten we toch z.s.m. ingrijpen en beter regelen dan iedereen in ieder geval een plek krijgt met een centrale financieringsstructuur en een landelijk verwijssysteem? Graag een reactie van de minister. Wij overwegen op dit punt een motie in te dienen.

Nederland moet veilig zijn voor slachtoffers van mensenhandel, maar niet voor de daders.

Tot zover.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat was een kleine veertien minuten, dus u hebt het keurig gedaan. Ik constateer dat ik bij de start van het debat verzuimd heb om de bewindspersonen welkom te heten. Bij dezen heb ik dat rechtgezet. We gaan verder met de tweede spreker van de zijde van de Kamer: de heer Ceder van de ChristenUnie. Aan u het woord. U hebt ingetekend voor 15 minuten.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter. We kijken hoe ver we komen.

Voorzitter. Dit onderwerp, mensenhandel, raakt mij diep. Net als de heer Boomsma was ik, overigens in dezelfde periode als hij, gemeenteraadslid in Amsterdam. Daarbij kwam ik regelmatig in aanraking met de harde werkelijkheid van prostitutie, met name vrouwen achter ramen op de Wallen. Wat mij daarvan is bijgebleven waren niet de beleidsstukken of de vergaderingen, maar de ontmoetingen met deze mensen, met kwetsbare vrouwen, overigens voor het overgrote deel afkomstig uit Oost-Europa.

Eén avond staat in mijn geheugen gegrift. Ik liep mee met Bright Fame, een organisatie die vrouwen ondersteunt die willen stoppen met prostitutie. Die avond sprak ik met verschillende vrouwen achter de ramen. We konden ook echt achter de ramen komen — er was een vertrouwensrelatie — en openhartig met hen praten. Een van hen, een jonge vrouw uit Oost-Europa, deelde haar verhaal met mij. Ze stond daar niet uit vrije wil, zei ze. Haar partner had haar daartoe gedwongen en haar onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald.

Ze moest op korte termijn voor de rechter verschijnen en getuigen. Maar ze was doodsbang, niet alleen voor de rechtszaak, maar vooral voor de dreiging dat het kind dat ze had met die partner die haar dwong om achter de ramen te staan, haar zou worden afgenomen, waarna ze het nooit meer zou terugzien. Ik vroeg haar hoeveel vrouwen met wie ze daar sprak volgens haar ook met dwang of misleiding achter de ramen waren beland. Ze keek me aan en zei: "Vrijwel allemaal. Ik denk zeven van de tien." Ze baseerde dat op wat ze hoorde in de gesprekken en de ervaring die ze deelde met andere vrouwen.

Voorzitter. De heer Boomsma zei het al: het varieert van een paar procent tot 90%. Maar als we dat getal nemen van zeven op de tien, dan betekent dat dat van de ongeveer 1.100 vrouwen achter de ramen in Amsterdam er mogelijk 770 slachtoffer zijn van mensenhandel, en dat allemaal onder toeziend oog van de overheid, die een aantal jaren geleden besloot dat legalisering van prostitutie tot meer veiligheid zou moeten leiden. Een experiment met levensgevaarlijke gevolgen, letterlijk.

Voorzitter. Dit is moeilijk te verteren en mag ons ook nooit koud laten, want mensenhandel is iets gruwelijks. Ieder mens is van onschatbare waarde en heeft intrinsieke waardigheid, persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit. Als samenleving moeten we daarvoor opstaan en ook te vuur en te zwaard verdedigen. Als misbruik wordt gemaakt van de afhankelijkheidssituatie of kwetsbare positie van iemand of wanneer er sprake is van uitbuiting, dan heeft de overheid te handelen.

De afgelopen jaren heb ik, zoals eerder aangegeven, talloze hartverscheurende verhalen gehoord, niet alleen van de vrouw in kwestie die ik eerder noemde, maar ook van vele andere vrouwen die onder valse voorwendselen of dwang uit andere landen naar Nederland zijn gehaald om zich te laten misbruiken. Maar er zijn ook minderjarige asielzoekers die gedwongen in de prostitutie terechtkomen. Ik denk ook — mensenhandel is immers niet beperkt tot seksuele uitbuiting — aan criminele uitbuiting van vaak kwetsbare mensen die worden gedwongen om mee te werken aan misdrijven, bijvoorbeeld als katvanger of als bezorger van drugs. Of denk aan de uitbuiting van arbeidsmigranten, waarvan iedereen de verhalen kent.

Voorzitter. Het is heel goed dat de huidige wet door deze regering wordt gemoderniseerd en aangescherpt. Hier ligt een wetsvoorstel waarvan ik in grote lijnen denk dat we hiermee als samenleving en als overheid echt een stap vooruit zetten. Ik kan het niet laten om eraan toe te voegen dat deze modernisering de directe uitvoering is van de motie van mijn voormalige fractiegenoot Stieneke van der Graaf uit november 2020. Zij heeft hier als ChristenUnie-Kamerlid destijds keihard voor geknokt. Ook zij vond dit een hartverscheurend onderwerp waaraan recht gedaan moest worden. Graag markeer ik dat ook vandaag bij de behandeling van deze wet. Ik hoop dat zij meekijkt.

Voorzitter. Waar ik me echt grote zorgen over maak, is de seksuele uitbuiting van minderjarigen en adolescenten. Deze groep is zó ontzettend kwetsbaar. Dat blijkt ook uit de cijfers. Als je bijvoorbeeld het rapport Monitor Mensenhandel 2019-2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen erbij pakt, dan zie je dat de rapporteur bij herhaling aandacht vraagt voor de langjarige trend dat minderjarige en adolescente slachtoffers steeds verder uit het beeld raken van zowel politie en justitie als hulpverleners. En dit terwijl de cijfers over die groepen boekdelen spreken. Van de slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting is 23,6% minderjarig en 29% adolescent. Laat dat tot je doordringen. Meer dan de helft van alle slachtoffers van binnenlandse uitbuiting is óf minderjarig óf adolescent. We moeten er echt meer werk van maken om juist deze groep slachtoffers te helpen en daders aan te pakken. Herkent de minister deze zorgwekkende cijfers? Wat is volgens hem nodig voor een daadkrachtige en doeltreffende aanpak?

Voorzitter. Ik ben blij dat het kabinet, althans het kabinet in missionaire status, zich heeft gecommitteerd aan een verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 jaar. Die is nu 18 jaar. De schrijnende verhalen maken dat ook dit kabinet vindt dat die leeftijd omhoog moet. Dit is iets waar de ChristenUnie zich jarenlang hard voor heeft gemaakt. Hopelijk wordt dit nu toch eens echt doorgevoerd, juist ter bescherming van de kwetsbare vrouwen. Ik hoop dat dit ook gaat helpen om de problemen die je nu ziet bij die groep adolescenten en jongeren aan te pakken.

Wel wil ik de minister vragen wanneer wij de nota van wijziging mogen verwachten op de Wrs, de wet die dit gaat regelen. Ik hoop toch echt vóór het zomerreces. Het is belangrijk om deze wet in behandeling te nemen. Hij ligt er al een aantal jaar. Ik denk dat we juist met het behandelen van deze wet de urgentie laten zien. Ook op dit onderdeel en met dit wetsvoorstel moeten wij doorpakken. Ik zeg dan ook: aarzel niet en zet alles op alles om dit echt op de kortst mogelijke termijn te regelen. Kan de minister toezeggen dat de nota van wijziging, die volgens mij al langer dan een jaar op zich laat wachten, voor het reces naar de Kamer toekomt, zodat we deze plenair kunnen behandelen? Er zijn zo veel misstanden. Wat mij betreft is elke dag dat dit langer duurt, een dag te veel. Dit biedt ook een kans om werk te maken van het aan banden leggen van juist de misstanden rondom thuisprostitutie en mogelijk ook van het bespreken van het invoeren van een pooierverbod.

Voorzitter. Ik ga in op het amendement over de bescherming van adolescenten, want tot die tijd moeten we meer uit de kast trekken om de groep adolescenten tot 21 jaar te beschermen. We weten allemaal dat jongeren gemiddeld genomen beïnvloedbaarder zijn dan mensen met meer levenservaring en dat zij in sociaal dwingende situaties eerder het risico lopen mee te gaan in dingen die zij eigenlijk niet willen. Ik vind dat wij ons juist in dit wetsvoorstel van die kwetsbaarheid rekenschap moeten geven.

Daartoe heb ik samen met de heer Boomsma van Nieuw Sociaal Contract een amendement ingediend. Ik leg het even technisch uit. Het voorliggende wetsvoorstel herziet onder andere artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. In dat artikel is voor het basisdelict mensenhandel niet alleen een handeling met het oogmerk van uitbuiting vereist; ook moet deze handeling gepaard gaan met het aanwenden van een middel. Een middel kan zijn: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Mijn amendement voegt aan de wet een bepaling toe, namelijk dat aan het middelenvereiste is voldaan indien het slachtoffer de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt. Door dit in de wijziging automatisch te koppelen, geeft de wet, vind ik, beter rekenschap van het feit dat adolescenten in verminderde mate in staat zijn om juist op het gebied van het al dan niet aangaan of het voortzetten van een als seksuele uitbuiting aan te merken relatie, een vrije keuze te maken. Zij zijn immers extra kwetsbaar voor uitbuiting of misleiding.

Dat het helemaal niet gek is om dit zo te regelen, laat ook het Duitse wetboek van strafrecht zien. In artikel 232a van het Strafgesetzbuch wordt bepaald dat een persoon die iemand die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, aanzet tot prostitutie, zich per definitie schuldig maakt aan gedwongen prostitutie, aan Zwangsprostitution. Dat is niet een-op-een toepasbaar in de Nederlandse context. Dat geef ik gelijk toe. Want bij ons is mensenhandel bij de strafbaarstelling een losstaand delict. Volgens mij is de invulling van het middelenvereiste zoals voorgesteld in mijn amendement, een goede manier om de kwetsbaarheid van adolescenten ook in het Nederlandse strafrecht te verankeren. Ik ben dan ook benieuwd naar de appreciatie van de minister van dit amendement. En ik verwacht, als ik naar de Kamer kijk, volop steun om dit te regelen, ook omdat ik hoop dat het minimum van 21 jaar uit het hoofdlijnenakkoord geen dode letter is, en dat dit een forse stap in de juiste richting van de bescherming van kwetsbare mensen is.

Voorzitter. Dan wil ik het hebben over de opsporing, die volgens ons helaas tekortschiet. Ik heb het al kort gehad over het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Daarin lees ik de nogal pijnlijke conclusie dat de opsporing van mensenhandel over de jaren heen steeds minder effectief is. Ik denk dat mijn amendement kan bijdragen, dat het recht doet aan de praktijk van veel slachtoffers, maar ik vraag me ook af hoe de minister die conclusies van de Nationaal Rapporteur leest. Samengevat: het aantal aanmeldingen van slachtoffers neemt toe, maar het aantal verdachten in de opsporingsfase neemt af; tegelijkertijd komen er ook minder mensenhandelzaken voor de rechter. Mijn vraag aan de minister is dan ook: hoe kan dit, waar gaat dit mis en wat doet hij hieraan? En dit gaat verder dan de wetgeving moderniseren. Het draait volgens mij vooral ook om het maken van scherpe keuzes en het stellen van prioriteiten. Doet hij dat ook?

Voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling heb ik ook weer samen met de heer Boomsma een motie ingediend om arbeidsmigratie in het kader van prostitutie, die, laten we wel wezen, zeer kwetsbaar is voor mensenhandelpraktijken, terug te dringen. In deze aangenomen motie stonden twee verzoeken. In de eerste plaats was dat het verzoek om de mogelijkheden van het tegengaan van arbeidsmigratie in het kader van prostitutie te onderzoeken, met informatie daarover in de brief over sekswerk die het kabinet voor het begin van 2025 had aangekondigd. Maar die brief is er naar mijn weten nog niet. Wanneer kunnen we deze verwachten? Kan ik er een toezegging over krijgen dat deze nog voor het zomerreces komt? Het andere verzoek uit de motie was om in gesprek te gaan met de landen van herkomst van deze vorm van migratie, om meer grip te krijgen op deze migratiestromen en ze waar mogelijk terug te dringen. Zoals ik al eerder aangaf, wist bijvoorbeeld een wijkagent in Amsterdam mij jaren geleden te vertellen dat naar schatting ongeveer 80% van de vrouwen die hij sprak uit Oost-Europa kwam. Het zijn geen Nederlandse vrouwen; daar zit een migratiestroom achter waarvan wij ons ook als overheid mogen afvragen in hoeverre deze wenselijk is. Daarover heeft de Kamer zich overigens al uitgesproken: die is niet wenselijk, we moeten dat terugdringen. Mijn vraag is daarom: welke inspanningen heeft het kabinet op dit punt gedaan in het halfjaar na het aannemen van deze motie en welke concrete tastbare resultaten heeft dat nou opgeleverd?

Dan het non-punishmentbeginsel. Mijn steun voor deze wet laat onverlet dat ik een aantal keuzes van de regering nog niet begrijp. Een daarvan is het non-punishmentbeginsel, en het gegeven dat dit niet is opgenomen in deze wet. Dit beginsel, dat wel in het Verdrag van Warschau en in de Europese mensenhandelrichtlijn zit, is in Nederland niet wettelijk verankerd. Dat betekent dat bijvoorbeeld in het geval van criminele uitbuiting iemand gedwongen kan worden om een strafbare handeling te verrichten en daar toch bestraft voor kan worden, terwijl die persoon gedwongen is door een andere persoon. En natuurlijk kunnen officieren van justitie en rechters dit beginsel wel impliciet meewegen, maar mijn beeld is dat dat in de praktijk niet vaak gebeurt. Dat is jammer, want slachtoffers zwijgen dan, uit angst om aan hun eigen vervolging mee te werken, en worden daardoor dubbel gestraft, terwijl we juist het hele verhaal van slachtoffers willen horen om hen te kunnen helpen en om het stelsel van criminele uitbuiting aan te pakken, wat nu helaas te weinig gebeurt. Ik wil de minister daarom vragen om hierop te reflecteren. Is hij van mening dat het non-punishmentbeginsel nu in afdoende mate wordt toegepast in het Nederlandse strafrechtstelsel? Op basis waarvan concludeert hij dit en liggen er cijfers ten grondslag aan zijn conclusie?

De voorzitter:
Een interruptie voor u van de heer eh ...

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Diederik van Dijk, SGP. Geeft niks.

De voorzitter:
Sorry, hoor. Oké, aan u het woord.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter. Een belangrijk punt dat de heer Ceder aansnijdt. En de achterliggende gedachte begrijp ik heel goed en is ook heel nobel; ik had uiteraard niet anders verwacht van mijn collega. Tegelijkertijd, ik las de toelichting op dit amendement en het viel me op hoe daarin werd benadrukt dat het van belang blijft om maatwerk te leveren. Mede daarom is zowel het OM als de Raad van State als het kabinet eigenlijk heel kritisch op die codificatie, omdat je het zo misschien juist meer rigide maakt. Dat wil de heer Ceder volgens mij ook niet. Kan hij dus toch even reflecteren op de kritiek van onder meer het OM, de Raad van State en het kabinet?

De heer Ceder (ChristenUnie):
In beginsel leg je in de wet vast wat je belangrijk vindt. Vervolgens is het aan niet alleen het OM, maar ook de rechter om dat middels uitspraken in te vullen. Door jurisprudentie kun je maatwerk aanleveren. Binnen de kaders van wat de wettekst letterlijk zegt, kun je dat aanvullen. Er zijn dus twee manieren om dit rechtsbeginsel te benaderen. Het is namelijk een beginsel; de vraag is of je het codificeert of niet. Als je het niet codificeert, zeg je: het hangt in de lucht en impliciet weten we allemaal dat het bestaat; het is aan de rechters om dat toe te passen. Dat kan, maar het nadeel daarvan is dat je datgene wat je als Nederlandse wetgever als norm stelt en belangrijk vindt, niet opschrijft, niet codificeert. De andere benadering is dat je het vastlegt — volgens mij is het niet zo gek; een meerderheid van de Kamer heeft dit voorstel aangenomen en wij handelen al in de geest daarvan — en vervolgens de rechter vraagt om daar waar er uitzonderingen zijn … Dat zou dus betekenen dat, als iemand gedwongen wordt om een criminele handeling te verrichten en dat aantoonbaar bewezen is, maar er toch redenen zijn om ook die persoon zelf nog een straf te geven, dat de uitzondering op de regel is. Volgens mij biedt jurisprudentie daar voldoende ruimte voor. Je kan de wettekst natuurlijk zo inrichten dat die ruimte er ook is. Dat is een andere, systemische benadering van de vraag of je dit wilt codificeren of niet. Het uitgangspunt is hetzelfde: je wilt het niet te strak inrichten.

Maar volgens mij is de vraag: wat wil je dat de uitzondering is? Volgens mij zou je in bijna alle gevallen waarin iemand gedwongen is om een handeling te verrichten, diegene niet dubbel willen straffen: één, omdat iemand gedwongen is om die handeling te verrichten en, twee, dat iemand daar vervolgens ook nog voor gestraft wordt. Dat moet het uitgangspunt zijn. Als blijkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat iemand daar zelf nog een zware verantwoordelijkheid in had, moet je maatwerk leveren. Volgens mij liggen onze standpunten niet ver uit elkaar. Rechtvaardigheid moet toegepast worden, maar ik denk dat wat wij willen en de geest daarvan veel beter tot uiting komt als we het non-punishmentbeginsel juist wel codificeren, ervan uitgaande dat de jurisprudentie de ruimte laat om dat verder in te kaderen.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik volsta hier met de heer Ceder te bedanken voor zijn uitleg. Ik zie nog steeds een aantal risico's, maar ik ben heel benieuwd hoe de minister hierop reflecteert.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel. Ik gaf al aan dat dit niet uit de blauwe lucht komt vallen. Ik heb met mevrouw Mutluer een motie ingediend om dit te verankeren en die is ook aangenomen. Er ligt dus ook een parlementaire wens. Het is weleens vaker voorgekomen in deze Kamer dat een advies van de Raad van State ter kennisgeving wordt aangenomen maar er toch een andere weging wordt gemaakt. Ik denk dat het belangrijk is om per geval te bekijken wat de geest daarvan is. Ik denk — dat vind ik soms bij andere adviezen niet — dat ik juist meega met de kritiek, maar op dit punt denk ik: volgens mij willen wij hetzelfde, maar gaat het om de benadering die je kiest. Volgens mij kom je dan op hetzelfde uit, maar ligt het zwaartepunt op een andere plek. Voor mij ligt de zwaarte op het niet dubbel straffen van slachtoffers en de ruimte maken om iemand nog wel een gepaste straf te geven wanneer nodig. Dat zou mijn weging zijn.

De voorzitter:
Een interruptie van de heer Verkuijlen. Ga uw gang.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik ben benieuwd hoe meneer Ceder dat dan ziet. Hij zegt dat het non-punishmentbeginsel moet worden toegepast als er sprake is van dwang. Maar dat is niet nodig als iemand minderjarig is. De bommenleggertjes in de grote steden zijn allemaal jongetjes in de leeftijd van 15 à 16 jaar, die soms willens en wetens dit soort delicten plegen. Ik heb er grote moeite mee om die onder het non-punishmentbeginsel te brengen. Ik vind dat uw voorstel op dat punt wat ver reikt. Wat mijn fractie betreft zouden we het keurig netjes aan de rechtspraak en het OM kunnen overlaten of zij van mening zijn dat het een slachtoffer is. Ik wil hier ook wel het vertrouwen uitspreken dat zij heel goed in staat zijn om dat te doen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de heer Ceder op dat punt. De dwang blijkt al als een meerderjarige een minderjarige uitnodigt om dit te doen; daar gaat de wetgever dan eigenlijk van uit. Vindt u dat het non-punishmentbeginsel daar dan moet worden toegepast? Daarbij kan er namelijk ook sprake zijn van het willens en wetens plegen van een delict.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik de heer Verkuijlen goed begrijp — het is trouwens goed om hem weer in de Kamer te hebben — doelt hij op het amendement-Bikker, dat vraagt om het middelenvereiste voor minderjarigen weg te laten. Ik heb er goede redenen voor om dat naar Duits voorbeeld te verankeren; dat heb ik net aangegeven. Daarin zit volgens mij niet automatisch de koppeling met het non-punishmentbeginsel. Wij hebben eerder wel, naast dat amendement, de wens geuit om dat in de wet op te nemen. We hebben daarover een motie ingediend, die ook is aangenomen, maar het is niet in de wet opgenomen. Daar ben ik nu kritisch op. Dat zijn volgens mij dus twee verschillende dingen. Op het moment dat het amendement-Bikker aangenomen wordt, is daarmee het non-punishmentbeginsel niet per se verankerd. Dat zouden we daarnaast nog willen.

Om in te gaan op de casuïstiek: volgens mij moet het uitgangspunt zijn dat iemand — u had het over een bommetjeslegger — die gedwongen wordt, die aantoonbaar slachtoffer is, die misleid is et cetera, niet dubbel gestraft zou moeten worden, dus dat het non-punishmentbeginsel geldt. Op het moment dat de rechter echter besluit dat niet voldaan is aan het bestanddeel dat iemand een slachtoffer is, maar dat iemand misschien juist medeplichtig is, of besluit dat iemand, ondanks dat die minderjarig is, wel degelijk zelf iets geïnitieerd heeft en dat er geen sprake is van slachtofferschap, is het non-punishmentbeginsel niet van toepassing.

Volgens mij — en dat heb ik volgens mij ook aan de heer Van Dijk proberen toe te lichten — verandert mijn voorstel in de praktijk niet zo veel, behalve dat je als wetgever uitdrukt dat de norm zou moeten zijn dat je in beginsel niet dubbel straft als iemand een slachtoffer is. Daarmee zeg ik dus niet dat je in het geval van de situatie die u schetst, als de rechter tot een andere conclusie komt, namelijk dat die persoon helemaal geen slachtoffer is, geen maatregelen meer zou kunnen nemen. Dat zou ik onrechtvaardig vinden. Volgens mij wordt ook niet geregeld wat er gebeurt als er niet voldaan is aan het bestanddeel dat iemand slachtoffer zou zijn. Volgens mij moet dat eerst bewezen worden. Als dat niet bewezen verklaard is, is er ook geen reden om het non-punishmentbeginsel toe te passen, omdat iemand ook gewoon dader of medeplichtig, of hoe je het ook wil kwalificeren, kan zijn.

Ik denk dus dat uw zorg een belangrijke is, maar het verankeren van het non-punishmentbeginsel in de wet staat daar niet aan in de weg, omdat de uitkomst volgens mij hetzelfde is. Ik beredeneer het echt vanuit de gedachtegang dat je normeert wat je belangrijk vindt. Ik vind dat dit een belangrijk uitgangspunt zou moeten zijn, dat je niet alleen als beginsel zou moeten houden, maar dat je, omdat je het als beginsel hebt, ook zou moeten verankeren in de wet, met voldoende ruimte voor maatwerk.

De voorzitter:
Ik moet zeggen dat uw antwoorden wel erg lang zijn, meneer Ceder. Dat wil ik toch even meegeven.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Excuus, voorzitter. Ik ben zeer gepassioneerd, maar ik zal mijn antwoorden inkorten.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank aan de heer Ceder voor zijn antwoord en voor zijn welkom; dat doet me goed. Ik vind het heel interessant, omdat het artikel over mensenhandel heel goed geschikt is om die ronselaars, die uitbuiters, keihard aan te pakken met stevige straffen. Maar er zijn natuurlijk ook een aantal andere delicten, zoals doen plegen en uitlokken, waarbij je in feite dezelfde rechtsfiguur krijgt dat het om een slachtoffer gaat. Er zijn dus wel meer mogelijkheden. Ik ben er nog niet van overtuigd of we dat nu niet gewoon met een gerust hart bij het OM en de officier moeten laten, maar in ieder geval dank voor uw toelichting.

De voorzitter:
Meneer Ceder, u kunt hierop reageren. Doet u dat dan alstublieft kort. Daarna kunt u verder met uw betoog.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb volgens mij bij beide interrupties aangegeven waar ik het wel belangrijk vind en waar het volgens mij geen afbreuk doet aan de zorgen van zowel de heer Verkuijlen als de heer Van Dijk, maar het juist een toevoeging kan zijn. Ik hoor ook graag de reflectie van de minister daarop. Ik wil benadrukken dat ik niet voor ogen heb om, door het in de wet te verankeren, het maatwerk los te laten. Dat is volgens mij ook niet het effect op het moment dat wij het wel verankeren. Er ligt ook een amendement van mij voor.

Voorzitter, ik ga door. Wat mij betreft is het een verbetering en daarom heb ik samen met de heer Van Nispen een amendement ingediend dat dit zou moeten bewerkstelligen.

Ik heb nog een aantal gedachtes als het gaat om moties, maar die zal ik naar aanleiding van de beantwoording door de minister wegen. Ik kijk uit naar de beantwoording.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Dan kom ik bij de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Verkuijlen van de fractie van de VVD. De heer Verkuijlen heeft zich ook voor vijftien minuten ingeschreven. Aan u het woord.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Mensenhandel is een van de meest mensonterende delicten in ons Wetboek van Strafrecht, een delict in strijd met het grootste goed waar wij in een vrije democratie voor staan: de persoonlijke vrijheid. De inbreuk is niet eenmalig. Jonge mensen worden onder dwang stelselmatig seksueel uitgebuit door gewetenloze criminelen, of ze worden gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden te werken of strafbare feiten te plegen. De slachtoffers zijn kwetsbaar en raken vaak voor het leven getekend. Een groot aantal hiervan wordt binnen een aantal jaren opnieuw slachtoffer van mensenhandel; mijn voorganger zei het al.

Het is daarom goed dat de Kamer zich breed ervoor heeft uitgesproken om dit debat over de modernisering van het artikel over mensenhandel vandaag ongewijzigd doorgang te laten vinden. De slachtoffers en de mensen in de opsporing verdienen dat ook, omdat het huidige artikel te complex is en een te hoge bewijslast kent. Dat blijkt onder meer uit het aantal sepots.

Ik wil allereerst namens mijn fractie waardering richting beide ministers uitspreken voor de voorgenomen aanpassingen van het wetsartikel mensenhandel. Belangrijk is dat die waardering ook doorklinkt in de strafrechtketen. Dat zijn uiteindelijk de mensen voor wie een toegankelijk artikel het belangrijkste gereedschap is om dit mensonwaardige delict effectief aan te pakken.

Maar mijn fractie ziet ruimte voor verbetering op een aantal onderwerpen. Ik kom daarom met een drietal amendementen, die ik hierna zal toelichten.

De aangiftebereidheid van mensenhandel is laag, te laag. In het actieplan Samen tegen Mensenhandel is opgenomen het bewustzijn en de meldingsbereidheid te vergroten. Ik herinner mij nog dat de Kamer de vorige staatsecretaris aanspoorde om hotels gericht te benaderen om mensenhandel te melden. In sommige hotels bleken kamers op één dag meerdere keren geboekt te worden door seksuele uitbuiters, terwijl receptiemedewerkers gewoon kunnen zien dat een jong meisje tussen twee mannen die een hotelkamer boeken een allesbehalve normaal beeld is.

Ondanks die inspanningen blijft de aangiftebereidheid laag en dat is voor de VVD te vrijblijvend, zeker in het licht van een ingrijpende delict als mensenhandel zou iedereen die daar kennis van neemt verplicht aangifte moeten doen. Het is op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat op verkrachting een aangifteplicht rust, terwijl er, wanneer iemand stelselmatig verkracht wordt, zoals bij seksuele uitbuiting, geen verplichting tot aangifte is.

Voorzitter. Ik maak ook graag gebruik van de kans om mijn waardering uit te spreken voor de mensen die onbaatzuchtig die eerstelijnshulpverlening verzorgen voor dergelijke slachtoffers. Eerder mocht ik in dat licht een werkbezoek aan het Leger des Heils in Groningen brengen. Ik was diep onder de indruk van de gedreven manier waarop zij de slachtoffers bijstonden. Voor de slachtoffers en de mensen in de eerstelijnshulpverlening zou een dergelijke aangifteplicht dan ook niet moeten gelden.

Voorzitter. Artikel 160 van het Wetboek van Strafvordering regelt de aangifteplicht voor een aantal ingrijpende delicten, zoals terrorisme, mensenroof en verkrachting. Met dit amendement willen wij het delict mensenhandel daaraan toevoegen. Het amendement heeft geeft hiermee uitvoering aan de breed aangenomen motie-Veltman/Bikker, die oproept om bij de modernisering van het artikel mensenhandel een aangifteplicht te bewerkstelligen en die aan het artikel toe te voegen. Ik dien dit amendement dan ook samen met mevrouw Bikker in.

Een tweede onderwerp gaat ons als VVD al langer aan het hart. Mijn fractiegenote mevrouw Becker heeft zich daar al meerdere jaren voor ingezet. Het betreft uitbuiting van vrouwen in gedwongen huwelijken. Met de EU-richtlijn 1712 uit 2024 …

De voorzitter:
U mag uw zin afmaken.

De heer Verkuijlen (VVD):
… wordt Nederland verplicht expliciet te maken dat onder uitbuiting ook een gedwongen huwelijk valt. Dit is een proces dat veel tijd gaat vergen, te veel tijd. Daar wil mijn fractie niet op wachten.

De voorzitter:
Dan onderbreek ik u nu heel even voor een interruptie van de heer Van Nispen. Ga uw gang.

De heer Van Nispen (SP):
Excuus, voorzitter. Ik heb het verkeerd getimed. Mijn interruptie gaat over het vorige punt. Voor wat de heer Verkuijlen nu gaat zeggen en voor het amendement dat hij nu gaat aankondigen spreek ik alvast waardering uit. Dat heb ik natuurlijk al gezien. Dat is heel goed.

De heer Verkuijlen (VVD):
Waarvoor dank.

De heer Van Nispen (SP):
Mijn interruptie — hij is nu toch al onderbroken — gaat over de aangifteplicht. Ik vind dat sympathiek klinken. Wij hebben destijds ook voor die motie gestemd, want natuurlijk wil je dat hier aangifte van wordt gedaan. Die wens hebben we allemaal, maar de discussie bij een aangifteplicht, bij ieder delict, is natuurlijk altijd: helpt die uiteindelijk? Schrikt die sommige mensen niet af?

Ik hoorde de heer Verkuijlen zeggen dat voor een aantal mensen die aangifteplicht niet moet gelden. Ik wil hem vragen om dat toch nog één keer toe te lichten. We willen natuurlijk allemaal hetzelfde. We willen dat er aangifte wordt gedaan van alle gruwelijke delicten, dus zeker ook van mensenhandel, maar ik hoop dat de heer Verkuijlen ook de zorg begrijpt die bij dit vraagstuk komt kijken. Als je verplicht bent aangifte te doen en je doet dat niet, dan kan dat natuurlijk tot bestraffing leiden. Bereiken we dus niet het tegenovergestelde en hoe weet de heer Verkuijlen zo zeker dat dat niet zo is?

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de vraag van de heer Van Nispen. Het is een terechte vraag en een terechte zorg. Wij willen die aangifteplicht laten gelden om het simpele feit dat de vraag om het te melden in de praktijk te weinig wordt opgepakt. We moeten daar in het actieprogramma specifiek op inzetten. Ik heb net in dat voorbeeld met dat hotel toch vrij duidelijk aangegeven waar mijn zorg zit. Die situaties duren voort. Het is een voortdurend delict.

Wij vinden dat het ieders dure plicht is om daar gewoon aangifte van te doen. Dan kunnen we wel heel veel bewustzijnscampagnes houden, maar als er geen stok achter de deur is, dan gaat dat niet lukken. We hebben wel gezegd dat we dat expliciet niet willen doen voor het slachtoffer zelf, omdat die in een moeilijke situatie zit, maar ook niet voor die eerstelijnshulpverlening. In de jurisprudentie is overigens uitgesproken waar die lijn zo’n beetje te trekken is. Je hebt een aantal beroepen die een verschoningsrecht hebben, maar dit moet breder worden getrokken. Het gaat bijvoorbeeld met name om mensen in het leger die dat doen. Het gaat erom dat we de vrijblijvendheid ervan afhalen. We willen zorgen dat de aangiftes toenemen, dat we meer kennis krijgen en dat de opsporingsdiensten echt aan de slag kunnen met dit vreselijke delict.

De heer Van Nispen (SP):
Dan nog een korte vervolgvraag, want ik kan die benadering goed volgen. Ik snap die benadering ook, zeker als u zegt dat dit niet moet gelden voor slachtoffers, hulpverleners en andere beroepsgroepen met een verschoningsrecht. Maar waar is dat in de wet geregeld? Of zegt de heer Verkuijlen dat het niet in de wet is geregeld, maar in de jurisprudentie? Ik ben gewoon benieuwd hoe dit nu precies zit.

De heer Verkuijlen (VVD):
De heer Van Nispen slaat de spijker op zijn kop. Er is jurisprudentie over waar die secuur getrokken kan worden, namelijk tot aan de eerstelijnshulpverlening.

De voorzitter:
Dan is er nog een interruptie van mevrouw Wijen-Nass.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik begrijp waar de wens tot een aangifteplicht vandaan komt. Volgens mij bleek uit het verhaal van de rapporteur dat we zo'n 868 mensen daadwerkelijk in beeld hebben gehad, terwijl het gaat om ten minste 5.000 mensen die slachtoffer worden van mensenhandel. Het enige waar ik zelf nog naar op zoek ben — het werd me net nog niet helemaal duidelijk in het interruptiedebatje — is hoe de heer Verkuijlen kijkt naar de situatie waarin het slachtoffer bang is dat er misschien meteen aangifte wordt gedaan en daarom niet meer in vertrouwen durft te praten. Dat speelt vooral wanneer het slachtoffer praat met een vertrouwenspersoon die niet onder het verschoningsrecht valt. Heeft dat dan niet een averechts effect?

De heer Verkuijlen (VVD):
Dat is een goede vraag. We hebben het hier net even gehad over de inschatting die het OM en de rechter maken. Ik denk dat dit precies van die gevallen zijn waarin die inschatting gemaakt kan worden. Tegelijkertijd moeten we ook nadrukkelijk uitdragen dat hulpverlening voorgaat en opsporing daarna volgt. In die lijn zou je dat ook in de praktijk moeten brengen.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van mevrouw Wijen-Nass.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Uit het antwoord maak ik op dat de heer Verkuijlen zich ook wel zorgen maakt over wat er gebeurt als je je meldt bij een vertrouwenspersoon die geen verschoningsrecht heeft. Dat komt nu niet heel duidelijk naar voren in het voorstel zoals dat nu in stemming wordt gebracht in deze Kamer. Wil de heer Verkuijlen wellicht nog even kijken naar de exacte tekst om te zien of er niet nog een aanpassing in kan worden aangebracht? Het zou zonde zijn als er een totaal averechts effect wordt bereikt. Het lijkt mij ook niet de bedoeling dat er straks mensen vervolgd worden, bijvoorbeeld vertrouwenspersonen die geen aangifte hebben gedaan, mogelijk zelfs op nadrukkelijk verzoek van het slachtoffer dat in vertrouwen is gaan praten.

De heer Verkuijlen (VVD):
Die handschoen neem ik graag op. Ik kijk daar graag met u nog even naar.

De voorzitter:
U kunt uw bijdrage vervolgen.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik had het over huwelijksuitbuiting. Ik pak daar de draad weer op. Deze vorm van uitbuiting is actueel. Recent is het OM in Lelystad nog met succes tot vervolging van huwelijksuitbuiting overgegaan, maar dat vereiste van de officier van justitie wel veel juridische lenigheid en ervaring met mensenhandel. Om het artikel toegankelijker, nauwkeuriger en voldoende bepaald strafbaar te stellen, willen we met dit amendement gedwongen huwelijksuitbuiting expliciet toevoegen aan het artikel over mensenhandel. Dit amendement zullen wij indienen met de ChristenUnie, de SP en het NSC.

Voorzitter. Dat brengt mij bij mijn derde amendement en dat betreft een nieuwe vorm van arbeidsuitbuiting, namelijk ernstige benadeling. Het is al eerder aan de orde gekomen. Ernstige benadeling is een eenvoudiger te bewijzen vorm van arbeidsuitbuiting en kent een strafmaximum van zes jaar. Daar ligt ook meteen een zorg van mijn fractie. Het onderscheid tussen arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling lijkt een hellend vlak. Met andere woorden, kunnen we arbeidsuitbuiting niet bewijzen, dan gaan we voor ernstige benadeling. Kan de minister toelichten hoe hij dit onderscheid in de praktijk voor zich ziet?

Als ervoor wordt gekozen om ernstige benadeling ten laste te leggen, verliezen slachtoffers een belangrijk recht, namelijk het spreekrecht. Juist dat spreekrecht is voor slachtoffers, en ter overtuiging van een rechtbank, van belang. Zij verliezen de mogelijkheid om ter zitting te vertellen onder welke erbarmelijke omstandigheden zij, vaak gepaard met mentale mishandeling, over een langere periode arbeid hebben moeten verrichten. Met dit amendement willen wij het spreekrecht bij lichtere vormen van arbeidsuitbuiting toevoegen aan het artikel over mensenhandel.

Voorzitter. In de laatste jaren is er een toename van de instroom van mensen uit Oost-Europa — het is al gememoreerd — ten behoeve van seksuele uitbuiting. Met deze moderniseringsslag komt het oude artikel 273F, lid 1, sub 3, dat hierin voorzag, te vervallen. Het is de nadrukkelijke wens van het Openbaar Ministerie dat dit artikel, aangevuld met de nieuwe terminologie, terugkeert met het oog op een effectieve aanpak. Daarom ondertekenen wij het amendement van de SGP dat hierin voorziet.

Voorzitter. Ten slotte vraag ik uw aandacht voor een frequent voorkomend probleem. Zoals bekend hebben de opsporingsdiensten de verplichting om bij een aangifte van mensenhandel direct tot opsporing over te gaan, het zogenaamde doorlaatverbod dat voor mensenhandel geldt. Tegelijk ziet het Vreemdelingenbesluit erop toe dat slachtoffers onder voorwaarden in aanmerking komen voor een zogenaamde W8-verblijfstatus. Vanuit de opsporing bereiken ons signalen dat er valse aangiften van mensenhandel worden gedaan met het oogmerk om die verblijfstatus te verkrijgen. Vanwege de doorlaatplicht betekent dit in de praktijk dat die valse aangiften direct opvolging moeten krijgen. Dat kost vaak een dag opsporingscapaciteit, terwijl er volgens het OM elke dag tien tot twintig rechercheurs van Team Mensenhandel met dergelijke kansloze zaken bezig zijn. Dat gaat ten koste van de echte slachtoffers en de opsporing van de daders van mensenhandel. Ik verzoek de minister hierop te reflecteren. Ik heb een motie hierover in voorbereiding.

Voorzitter. Dan sluit ik af. Mensenhandel is een delict waarvan de aanpak kan rekenen op Kamerbrede steun. Ik zie dat ook als onze dure plicht naar de slachtoffers en de mensen die in de strafrechtketen werken. Vandaag zetten wij op dit punt een belangrijke stap.

Ik dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verkuijlen. Dan kom ik bij de volgende spreker van de zijde van de Kamer, de heer Krul van de fractie van het CDA. Ook u hebt zich ingeschreven voor 15 minuten. Aan u het woord.

De heer Krul (CDA):
Dat is helemaal correct, voorzitter.

Voorzitter. Vandaag spreken we over een wet die heel hard nodig is, want per jaar vallen tienduizenden slachtoffers ten prooi aan criminelen die miljarden verdienen aan mensenhandel. "Mensenhandel" klinkt als iets wat je in heel enge films ziet; als iets wat niet zomaar in Nederland voorkomt. Maar wie denkt dat het niet veel voorkomt, zal schrikken van het feit dat mensenhandel de snelst groeiende misdaadindustrie ter wereld is. En het gebeurt niet alleen in Amsterdam. Ik kan mij herinneren uit mijn tijd als gemeenteraadslid in Den Helder — geen plek waar je meteen aan denkt bij mensenhandel — dat wij een werkbezoek brachten aan een huis waar kwetsbare vrouwen uit Oost-Europa werden opgesloten. Het huis was specifiek in de staat gebleven waarin die vrouwen moesten verblijven. De situatie in dat huis was mensonterend. Acht tot twaalf vrouwen op een kamer met één of twee matrassen, gewoon in een heel normale wijk in Den Helder.

Voorzitter. Het is goed dat deze wet er nu ligt, want met deze wet werken we aan het vereenvoudigen en het verruimen van de strafbaarstelling. Dat zijn zaken die belangrijk zijn. Wij moeten recht doen aan mannen en vrouwen die worden gedwongen tot seksuele handelingen en criminele activiteiten of onderbetaalde arbeid moeten verrichten. Het is een vorm van moderne slavernij. Het is heel belangrijk dat wij dit wetsvoorstel uitgebreid behandelen.

Voorzitter. Het huidige wettelijk kader is te ingewikkeld, onsamenhangend en niet effectief. Om echt goed recht te kunnen doen aan de slachtoffers, kwetsbare vrouwen en ook mannen, is het belangrijk dat wij hun rechten op een betere manier gaan borgen.

Ik wil deze wet langs een paar lijnen behandelen. Ik ga in op arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling, seksuele uitbuiting en criminele uitbuiting. Voordat ik dat doe, heb ik een vraag aan beide bewindspersonen. Denken zij met de modernisering van deze wet ook een toekomstbestendig wetsvoorstel in handen te hebben dat bestand is tegen veranderende maatschappelijke gebeurtenissen?

Enfin. Arbeidsuitbuiting. Hier ligt volgens de minister het zwaartepunt van deze wet, met als doel kwetsbare personen op de arbeidsmarkt ruimere strafrechtelijke bescherming te bieden tegen grove misstanden, zoals onderbetaling en slechte huisvesting; een versterking van de wet die hard nodig is. In sommige andere Europese landen liggen de lonen veel lager en is het contrast tussen het loon in dat land en Nederland hoog, waardoor het slachtoffer denkt erop vooruit te gaan. Terwijl, als je kijkt naar de Nederlandse standaarden, er misschien wel sprake is van arbeidsuitbuiting vanwege de relatief lage lonen en slechtere arbeidsomstandigheden. In hoeverre wordt dit meegewogen als het slachtoffer bijvoorbeeld niet direct door heeft dat er sprake is van een uitbuitingssituatie? Met andere woorden, in hoeverre krijgt de term "misleiding" plek in deze nieuwe strafbaarstelling?

Voorzitter. De minister schreef in de schriftelijke beantwoording, ter opvolging van de motie-Van den Brink/De kort, dat het kabinet bekijkt of er passende instrumenten zijn om het innemen van reisdocumenten en bankpassen van arbeidsmigranten te kunnen sanctioneren, zodat werkgevers die de persoonlijke vrijheid inperken, kunnen worden bestraft. Kan de minister hier een update over geven?

Dan ernstige benadeling. Deze wet introduceert een nieuwe strafbaarstelling in artikel 273fa van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ernstige benadeling. Dit houdt in dat door misbruik van een kwetsbare positie, een persoon onder bepaalde omstandigheden arbeid moet verrichten, waarmee deze persoon ernstig wordt benadeeld. Dit heeft als doel kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt veel beter te beschermen, met name arbeidsmigranten die laag of ongeschoold werk verrichten, maar ook bijvoorbeeld personen met een verstandelijke beperking. Op dit moment is de bewijsdrempel voor arbeidsuitbuiting hoog, omdat de rechter hoge eisen stelt aan de bewijsbaarheid. Daarom wordt deze strafbaarstelling voorgesteld als vangnetbepaling voor de gevallen die niet direct aangemerkt kunnen worden als arbeidsuitbuiting, de zogenaamde grensgevallen.

Ik wil benadrukken dat het ook hierbij gaat om ernstige arbeidsmisstanden. De minister geeft zelf al aan dat het in principe om dezelfde slachtoffers kan gaan als bij de voorgestelde strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting. Maar tegelijkertijd verschilt de strafmaat van ernstige benadeling behoorlijk van de strafmaat bij arbeidsuitbuiting via het delict mensenhandel, namelijk maximaal twaalf jaar gevangenisstraf tegenover maximaal zes jaar. Vindt de minister deze delta wenselijk? Wat is precies de reden dat die strafmaat zo ontzettend afwijkt? Er is vanuit verschillende organisaties kritiek geuit op de onduidelijkheid van de definitie van ernstige benadeling. Kan de minister op deze kritiek reflecteren? Is dit volgens hem voldoende duidelijk? En is er naar schatting sprake van grote overlapping met het voorgestelde artikel 273?

Dan seksuele uitbuiting. De minister schrijft dat het zwaartepunt van deze wet niet hier ligt, maar bij arbeidsuitbuiting. Het CDA wil benadrukken dat de aanpak van seksuele uitbuiting minstens even belangrijk en noodzakelijk is. Dat mag niet ondersneeuwen. Samen met onder andere de politie en het Openbaar Ministerie is het CDA van mening dat het schrappen van het huidige lid 1 sub 3, dat de expliciete omschrijving van seksuele uitbuiting inhoudt, een gemiste kans is. Kan de minister uitgebreid ingaan op de motivatie van het schrappen van dit artikellid?

De politie gaf aan dat dankzij dat artikellid het juist mogelijk kan zijn om vroegtijdig een onderzoek te starten en de drempel lager is om tot een strafbaarstelling te komen. Graag een reactie. Het OM gaf daarnaast aan dat het een vangnetfunctie had en het een belangrijke instaptitel is voor het toepassen van dwangmiddelen tegen illegale prostitutie. Is de minister van mening dat door het schrappen ervan we niet juist een stap teruggaan in de bewijsbaarheid van seksuele uitbuiting? En waarom vindt de minister dat op dit punt geen vangnetbepaling nodig zou zijn, maar expliciet wel bij arbeidsuitbuiting?

Het strafrecht is een belangrijk middel om mensenhandel aan te pakken, maar het is slecht één onderdeel van het hele pakket. Is de minister van plan om, los van dit wetsvoorstel, ook andere trajecten te verbeteren, zoals de hulpverlening voor slachtoffers van seksuele uitbuiting en de beschikbare informatievoorziening? Want met name de taalbarrière van bijvoorbeeld buitenlandse vrouwen die in Nederland worden uitgebuit, kan een drempel vormen om hulp te zoeken. In hoeverre zijn deze vrouwen überhaupt in beeld? Ik begrijp dat ik hiermee de randen van dit wetsvoorstel opzoek, maar het is een ontzettend belangrijk onderwerp. Ook verklaren buitenlandse sekswerkers niet snel over hun uitbuitingssituatie. Zij lopen het risico dat hun handelaar hun paspoort inneemt. In hoeverre is voor deze vrouwen een vangnet gecreëerd?

Voorzitter. Er ligt al heel lang een plan van aanpak mensenhandel op de plank. De Kamer heeft verschillende keren om aanscherpingen en verbeteringen gevraagd. Kan de minister ingaan op de huidige stand van zaken van dit plan en aangeven wat er daadwerkelijk al is verbeterd? Hoe verhoudt dat plan zich tot de onderhevige wet? Moet er bijvoorbeeld, naar aanleiding van deze wetsbehandeling, ook weer een aanscherping komen van de plannen?

Voorzitter. Daarnaast gaat er nog heel veel mis in de beschikbaarheid van opvangplekken voor vrouwen die slachtoffer zijn van seksuele uitbuiting en illegale prostitutie. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel schreef in de vorig jaar gepubliceerde Monitor Mensenhandel 2019-2023 dat de opvang en de hulpverlening onvoldoende gegarandeerd zijn in Nederland. Er is te veel verschil tussen regio's qua hulpverlening en er is ook te veel verschil tussen regio's als het om expertise gaat. Het risico daarvan is dat slachtoffers keer op keer elders worden uitgebuit. Dat gaat gewoon de verkeerde kant op. Nogmaals, ik begrijp dat het niet per se in deze wet gevangen is, maar ik wil graag van deze minister horen wat zijn concrete plannen zijn om de samenhang tussen de hulpverleningsorganisaties en de hulpverlening an sich te verbeteren.

Seksuele uitbuiting is voor gemeentes ook steeds moeilijker in kaart te brengen. In Drenthe wordt bijvoorbeeld overwogen om een toezichtteam voor prostitutie op te richten, om dit specifieke deel daar in kaart te brengen. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.

Voorzitter, mijn laatste punt, tot slot. Criminele uitbuiting. De regering schrijft in de memorie van toelichting: hoe indringender de beïnvloeding is, hoe eerder er sprake is van criminele uitbuiting. Ook hangt het af van de omstandigheden van het geval. Naar onze mening lijken dit subjectief geformuleerde eisen. Is dit volgens de minister een duidelijk omschreven definitie? Hoe beoordeelt hij dat in het licht van de kritiek van zowel de politie als het OM dat met de huidige strafbaarstelling de haalbaarheid van een zaak laag wordt ingeschat? Welke plaats krijgt het non-punishmentbeginsel hierin? Waarom is er niet voor gekozen om dit beginsel — het is al eerder gepasseerd — eindelijk wettelijk te verankeren?

Voorzitter. Criminele uitbuiting wordt daarnaast niet als expliciet voorbeeld genoemd in de memorie van toelichting bij het geïntroduceerde artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht over het voordeel trekken uit arbeid of diensten van een persoon. Kan de minister bevestigen dat criminele uitbuiting hier wel onder valt? Of wordt dit expliciet niet beoogt? Zeker als het gaat om criminele uitbuiting is voordeel trekken uit handelingen van het slachtoffer een zwaarwegend onderdeel. Graag een verduidelijking.

Voorzitter. Steeds vaker zien we dat jongeren worden geronseld door criminelen om strafbare feiten te plegen, zoals in de vorm van drugs uithalen. Onder het mom" het is makkelijker om veel geld te verdienen met kleine klusjes dan via een echte bijbaan" worden veel jongeren geronseld. Dat zijn vaak jongeren in kwetsbare posities, met een moeilijke thuissituatie, schuldenproblematiek of simpelweg verkeerde vrienden. Ze staan bloot aan de verleidingen van de drugswereld. Ze kunnen niet goed beseffen dat een criminele toekomst een giftige toekomst is. Hoe kunnen we deze jongeren beter ondersteunen? Hoe denkt de minister bijvoorbeeld over uitstapprogramma's voor jongeren die in de criminaliteit zijn beland?

Voorzitter, ik ga afronden. We vragen ons af in hoeverre kinderen die worden overgehaald om drugs uit te halen uit containers, bijvoorbeeld in de haven, kunnen rekenen op strafrechtelijke bescherming onder het voorgestelde artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Wanneer valt zo'n geval onder criminele uitbuiting en wanneer juist niet?

Voorzitter, tot slot. Ik heb niet het genoegen gehad om eerder met de heer Verkuijlen in de Kamer te zitten. Ik heb wel van mijn voorganger begrepen dat het, zoals zij dat omschreef, een goeie is, iemand die je er goed bij kunt hebben. Dus ook namens mij aan de heer Verkuijlen: welkom terug in de commissie.

De voorzitter:
Dank u wel, heer Krul. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen. De heer Van Nispen is van de fractie van de SP. U heeft zich ingeschreven voor acht minuten. Aan u het woord.

De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Maar ik denk dat het in 7 minuten en 50 seconden ook moet lukken.

Mensenhandel is een ernstig probleem, een vorm van moderne slavernij. Dat moet op alle mogelijke manieren voorkomen worden. Als dat niet is gelukt en het vindt toch plaats, dan is het: opsporing, vervolging en berechting.

Over dat laatste gaat deze wet. Laat ik dus beginnen met steun uitspreken voor deze wet: het is nodig om de huidige strafbaarstelling van mensenhandel te moderniseren en uit te breiden. Daarover is vrijwel iedereen het eens. We hebben er ook al vaak toe opgeroepen: artikel 273f moet veranderen. Het doel is dat de praktijk daarmee beter uit de voeten kan. Ik denk dat de minister daar deels goed in is geslaagd met zijn voorstel. Het is eigenlijk nog steeds best moeilijk leesbaar. Ik heb geen idee hoe dat beter had gekund. Het is een verbetering, maar wij denken dat het op onderdelen nog beter kan. Deels is het daarover al gegaan. Dat is niet zozeer qua leesbaarheid, maar echt qua inhoud.

Voordat ik daaraan toekom, zeg ik het volgende. De wet wijzigen is goed, maar je moet zoveel meer doen dan dat voor een effectieve aanpak. Dat betreft bijvoorbeeld het besef dat het een typisch haaldelict is: je ziet het niet vanzelf, maar pas als je ernaar gaat zoeken. Dat schreeuwt om voldoende capaciteit, die er te vaak niet is bij de politie en het OM. Het vraagt om goede zorg voor slachtoffers, het bevorderen van de meldings- en aangiftebereidheid, de garantie van voldoende opvang. Hier kom ik nog op terug.

Maar eerst over het nieuwe artikel en de ernstige benadeling. Het nieuwe artikel dat wordt voorgesteld, artikel 273fa, kent nadelen. Daar is al door vorige sprekers op gewezen. Wat is nu precies het onderscheid met mensenhandel en waarom overlappen twee dwangmiddelen wel en de rest niet? De Arbeidsinspectie zegt bijvoorbeeld dat we misleiding zouden moeten toevoegen. De heer Boomsma had het er ook over. Dan zou je namelijk ook de praktijken rondom Europese arbeidsmigranten kunnen aanpakken. Aan hen wordt veel beloofd; ze worden dus misleid bij de werving, maar zitten vervolgens in een afhankelijkheidsrelatie en worden uitgebuit. Dat is het amendement op stuk nr. 24, ingediend met de heer Boomsma.

Wij zeggen daar wel bij dat dit wat ons betreft second best is, want het is bedoeld om uitbuiting beter aan te pakken. Waarom noemen we het dan niet zo? In plaats van een nieuwe, toch ingewikkelde term te introduceren — want wat is nou precies "benadeling"? — zou je volgens ons de term "uitbuiting" moeten gebruiken, want dat is wat je wilt aanpakken. Het gaat niet alleen om arbeidsuitbuiting, zoals de term "benadeling" doet vermoeden. Het gaat ook om andere vormen van uitbuiting. Dat is een breder vangnet. Daarom is er het amendement op stuk nr. 19, ingediend met de heer Boomsma.

Dit voorstel komt tegemoet aan de wens van een extra trede op de strafrechtelijke ladder, een vangnet voor uitbuitingssituaties die niet als mensenhandel zijn te kwalificeren. Maar het is wel breder dan het door de regering voorgestelde begrip "ernstige benadeling". Dit is dus een vangnet dat naast arbeidsuitbuiting ook gaat over seksuele uitbuiting en criminele uitbuiting, waarbij je het oogmerk niet hoeft te bewijzen. Volgens ons heeft dat wel degelijk een belangrijke meerwaarde. We beseffen dat het redelijk fundamenteel is om een wet bij amendement op deze manier te wijzigen. We hebben dat amendement wel heel lang geleden al ingediend. Er had in de tussentijd dus al goed naar gekeken kunnen worden. Ik reken dan ook op een grondige reactie van de minister.

Deze wet beoogt daders aan te pakken en slachtoffers te helpen, maar soms wordt het slachtoffer ook gedwongen dader, dus onder dwang, bijvoorbeeld bij criminele uitbuiting. Het beginsel is dat het slachtoffer niet bestraft wordt, maar dat wordt nauwelijks toegepast in de praktijk. Het is heel moeizaam. We hebben een heel duidelijke oproep gekregen — de heer Ceder wees daar ook al op — om dat non-punishmentbeginsel in de wet te verankeren, zodat het nadrukkelijker tot een afweging leidt. Samen met mevrouw Bikker en mevrouw Tseggai heb ik daar in mijn amendement op stuk nr. 14 een voorstel voor gedaan.

De vraag is: gaan we voor de echte daders of de slachtoffers? Het verankeren van dit beginsel leidt niet tot het vrijuit gaan van daders. Het leidt tot een afweging en maakt maatwerk mogelijk. Bij de bestraffing moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, zoals de ernst van het delict, de mate van dwang, de leeftijd, de toegebrachte schade. Pas dan kun je tot een eerlijke, gerechtvaardigde uitkomst komen. En nee, die wettelijke verankering is ook niet het eindpunt, niet de oplossing voor alles, maar het begin. Want ja, er is meer nodig, zoals bijvoorbeeld bewustwording in de praktijk van hoe criminele uitbuiting tegenwoordig precies werkt, maar dat regel je natuurlijk niet bij wet.

Over huwelijkse uitbuiting is al terecht een goed pleidooi gehouden door de heer Verkuijlen. Want uitbuiting binnen het huwelijk is inderdaad voor sommige vrouwen, die vaak een migratieachtergrond hebben of als huwelijksmigrant hier zijn, bittere realiteit. Geen bewegingsvrijheid, permanente controle, opgesloten zitten, mishandeld en als huisslaaf uitgebuit worden: een leven in constante angst en onderdrukking. De SP heeft hier in het verleden ook al met de VVD een motie over ingediend.

Huwelijkse uitbuiting is ook een vorm van uitbuiting die expliciet erkend had moeten worden in dit wetsvoorstel. Daarom hebben wij volledige steun gegeven aan het amendement op stuk nr. 21 van de VVD en NSC. We hebben het medeondertekend, en ook namens mij complimenten aan Femmes for Freedom en Shirin Musa in het bijzonder. Haar collega's zijn hier ook aanwezig. Onvermoeibaar knokken voor de rechten van meisjes en vrouwen. Mijn complimenten daarvoor.

In het verlengde hiervan wil ik aandacht vragen voor de eveneens door Femmes for Freedom bepleite dochterregeling voor verdwenen vrouwen, ook al door de heer Boomsma toegelicht. Dit gaat doorgaans om Nederlandse jonge vrouwen die in het buitenland zijn achtergelaten en daar zijn uitgebuit, die na verloop van tijd weten te ontkomen en zich hier melden. Het kan gaan om vrouwen die de Nederlandse nationaliteit hadden, maar deze zijn kwijtgeraakt door onvrijwillig verblijf in het buitenland, opgesloten, gedwongen, uitgebuit, waardoor ze zich nergens konden melden.

Het kan ook gaan om dochters van gastarbeiders die zich in Nederland vestigden en destijds alleen een verblijfsvergunning hadden, omdat hun ouders toen eigenlijk nog van plan waren om terug te gaan. Ook bij hen kan sprake zijn van onvrijwillig verblijf en situaties van uitbuiting. De vraag is nu wat Nederland specifiek doet voor deze vrouwen. Volgens onze informatie veel te weinig. Wat is de reactie op het voorstel van Femmes for Freedom voor een speciaal afgebakende dochterregeling voor verdwenen vrouwen? Kunnen zij op hulp en steun rekenen? Erkent de regering de zorgplicht, aangezien deze minderjarige vrouwen destijds uit het zicht zijn geraakt en zij ernstig slachtoffer zijn geworden? Wij overwegen hierover een motie in te dienen in de tweede termijn.

Er zijn zorgen over de rechten van slachtoffers. Die zorgen merkten we ook al in het rondetafelgesprek, onder andere bij het Leger des Heils en CoMensha. Er zou namelijk verschil zijn als het gaat om bescherming van slachtoffers en voor welk delict vervolgd en berecht wordt wat betreft kosteloze rechtsbijstand en het van toepassing zijn van de voorschotregeling. Waarom geen gratis advocaat en een voorschotregeling bij ernstige benadeling, of uitbuiting, zoals door ons voorgesteld wordt? Graag een reactie.

Dan nog over de opvang. Het doel van de wet is betere opsporing en vervolging van daders. Als dat lukt, zijn er ook meer slachtoffers in beeld, voor wie goede opvang nodig is. Slachtoffers hebben natuurlijk een veilige plek nodig. Het Leger des Heils wijst ons erop dat het opvanglandschap versnipperd en decentraal georganiseerd is. We hebben daar recent, door een noodkreet van Valente, ook aandacht voor gevraagd in een ander debat, over huiselijk geweld. Er is dus soms geen plek voor slachtoffers, of de slachtoffers zitten op de verkeerde plek, zonder juiste begeleiding. Afgelopen dinsdag is er nog een motie van ons over aangenomen, maar wat kan de regering hier nou in betekenen? Wat wordt eraan gedaan om goede opvang met de juiste hulp en begeleiding voor ieder slachtoffer te organiseren? Is er niet meer landelijke regie nodig en zijn er niet meer plekken nodig? Hoe wordt daar nou voor gezorgd?

Ten slotte zou ook ik een reactie willen op de recente kritiek van de Nationaal Rapporteur op de aanpak van arbeidsuitbuiting. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel vindt die aanpak namelijk passief en de opsporing door de Arbeidsinspectie gebrekkig. Vaak wordt er geen nader onderzoek gedaan, maar wordt er door rechercheurs gekeken naar de papieren realiteit, terwijl malafide bedrijven er vaak alles aan doen om de boekhouding er goed uit te laten zien. Ook zegt de Nationaal Rapporteur: áls er dan nader onderzoek volgt, blijft de Arbeidsinspectie passief. Er worden bijvoorbeeld geen inspecties op de werkvloer uitgevoerd en er wordt niet met bijvoorbeeld de buren gepraat. Dan kom je er toch nooit achter hoe het zit? De cijfers spreken voor zich: van de naar schatting 2.000 mensen die jaarlijks slachtoffer zijn van arbeidsuitbuiting, komen gemiddeld zo'n zeven zaken voor de rechter. Ik ben echt benieuwd hoe de minister hiernaar kijkt en hoe hij denkt dat het beter gaat worden, want de vraag is wel: lossen we dit probleem op met een betere wet na vandaag, of is er meer voor nodig? En zo ja, wat is dat dan? Graag een uitgebreide reactie.

Ik dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan krijgen we de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Tseggai van de fractie GroenLinks-PvdA. U hebt zich voor tien minuten ingeschreven. Aan u het woord.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Yes. Dank u wel, voorzitter. We staan hier vandaag om te spreken over een wetsvoorstel dat het bestaande artikel 273f moet vervangen; het is al vaak genoemd. Dat klinkt wat juridisch, maar volgens mij is het niet alleen een kwestie van juridische techniek. Het nieuwe artikel in deze wet is namelijk meer dan dat. Het moet ons helpen met een betere aanpak van mensenhandel. Achter mensenhandel zit, zoals eerder gezegd, een gruwelijke realiteit van uitbuiting, die het leven van individuen verwoest. We hebben het over gedwongen prostitutie, arbeidsuitbuiting, moderne slavernij, criminele uitbuiting en zelfs de zeldzame maar onmenselijke praktijken van orgaanhandel. Het zijn geen abstracte beschrijvingen. Het gaat over echte mensen: jonge vrouwen die geen vrijheid hebben om te gaan en staan waar ze willen, verstandelijk beperkten die misbruikt worden en jongeren die geronseld worden en in criminele netwerken belanden. Deze slachtoffers mogen niet onzichtbaar blijven. Juist daarom is het belangrijk dat we mensenhandel keihard aanpakken en de verhalen van slachtoffers zichtbaar maken, want zoals mijn collega Van Nispen zei: het is nogal een stil delict.

Om al deze redenen is modernisering dus niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk. Het wetsvoorstel van het kabinet om mensenhandel te definiëren als "een ernstige inbreuk op iemands lichamelijke en geestelijke integriteit", met straffen die kunnen oplopen tot vijftien jaar, is wat ons betreft een stap in de goede richting, net zoals het feit dat misstanden in de arbeidssfeer betere strafrechtelijke inkadering krijgen. Echter, het is wat ons betreft niet de eindbestemming maar slechts een tussenstation op de lange weg naar een betere aanpak van mensenhandel.

Over arbeidsmisstanden gesproken: we begrijpen dat er een delict moet komen waarbij de bewijsdrempel wat lager ligt dan voor arbeidsuitbuiting als mensenhandel — dan gaat het om een vangnet voor arbeidsmisstanden waarbij het bewijzen van mensenhandel te moeilijk is, maar er genoeg reden is om de dader aan te pakken — maar we zijn wel bezorgd over de invulling daarvan met het nieuwe delict "ernstige benadeling in de arbeidssfeer". Het kabinet wil hiermee werkgevers aanpakken die misbruik maken van de kwetsbare positie van werknemers. Echter, wat ons betreft moet voorkomen worden dat de grens te vaag wordt tussen ernstige benadeling en mensenhandel aan de ene kant en ernstige benadeling en de bestuursrechtelijke handhaving door de Arbeidsinspectie aan de andere kant. Daarom sluiten wij ons aan bij het amendement op stuk nr. 19 van de collega's Van Nispen en Boomsma om het begrip "ernstige benadeling" te vervangen door het bredere begrip "uitbuiting". Dit concept is al bekend in de wetgeving en jurisprudentie, en omvat niet alleen arbeidsuitbuiting maar ook seksuele uitbuiting, criminele uitbuiting en andere vormen van uitbuiting. Door het begrip "uitbuiting" te verankeren in de wet kunnen we een breder vangnet creëren voor slachtoffers van mensenhandel en voorkomen dat daders vrijuit gaan omdat de bewijslast te hoog is.

Voorzitter. Hoe wordt het werkterrein van het OM en de Arbeidsinspectie afgebakend, vragen wij ons af. Wanneer gaat het over strafbaarheid in het kader van mensenhandel en wanneer over een situatie waarin geen sprake is van strafbaarheid maar van overtreding van arbeidswetten? Ik begrijp dat bij de handhaving van de aanpak van arbeidsmisstanden afspraken worden gemaakt met de Arbeidsinspectie en het OM over in welke situatie van arbeidsmisstanden het bestuursrecht geldt en wanneer het strafrecht ingezet kan worden. Kan de minister vertellen wat de stand van zaken daarvan is? Komen er ook meer heldere criteria voor die afbakening dan alleen voor gevallen van onderbetaling? Ik denk daarbij aan misstanden op het vlak van huisvesting, vormen van dwang, slechte en gevaarlijke arbeidsomstandigheden, valse beloftes of misleiding om mensen naar Nederland te halen, et cetera.

Voorzitter. Een ander belangrijk punt is het zogeheten non-punishmentbeginsel; het ging er net al even over. Dit beginsel houdt in dat slachtoffers van mensenhandel niet gestraft mogen worden voor criminele feiten die ze onder dwang hebben gepleegd. In de praktijk zien we dat dit beginsel niet altijd wordt nageleefd. Daardoor worden slachtoffers soms toch vervolgd voor bijvoorbeeld diefstal of drugshandel; de heer Ceder heeft het net allemaal uitstekend uitgelegd. Het lijkt mij belangrijk dat we ervoor zorgen dat ook in de praktijk het non-punishmentbeginsel altijd gerespecteerd wordt. Wij dienen het amendement over het non-punishmentbeginsel daarom mede in.

Verder zijn we van mening dat we de koppeling tussen de erkenning van slachtofferschap en een strafrechtelijk onderzoek moeten loslaten. Op dit moment moeten vreemdelingen zonder verblijfstitel die slachtoffer van mensenhandel zijn, aangifte doen en meewerken aan een strafrechtelijk onderzoek om in aanmerking te komen voor bescherming en ondersteuning. Eerst moet het slachtoffer bedenktijd zien te krijgen en daarvoor moet aangetoond worden dat er aanwijzingen voor mensenhandel zijn. Het slachtoffer komt alleen in aanmerking voor een tijdelijke verblijfsvergunning, opvang, zorg en juridische bijstand als het slachtoffer aangifte doet en verder meewerkt tijdens de vervolging en berechting van een eventuele mensenhandelaar.

Wat ons betreft gaat hier een perverse prikkel van uit, omdat het slachtoffers kan afschrikken die bang zijn voor de daders of die geen vertrouwen hebben in autoriteiten. We begrijpen dat niet iedereen die alleen maar zegt slachtoffer te zijn van mensenhandel zomaar kan rekenen op een verblijfstitel; de heer Verkuijlen benoemde dit net ook al even. Daarom pleiten wij ervoor om het vaststellen van het slachtofferschap over te laten aan een onafhankelijke autoriteit. Deze autoriteit kan op basis van een zorgvuldige beoordeling vaststellen of iemand slachtoffer is van mensenhandel, zonder dat er direct een strafrechtelijk onderzoek hoeft te worden gestart. Zo kunnen we slachtoffers sneller en effectiever helpen en voorkomen we dat zij verder getraumatiseerd worden. Ik hoor graag van de minister hoe hij daarover denkt.

Voorzitter. Dan de klanten, want mensenhandel is een verdienmodel: zonder vraag zijn er geen aanbieders en zonder klanten dus ook geen mensenhandelaren. Wat mijn fractie betreft is het daarom van groot belang dat we ook de klanten aanpakken. Dat zijn immers geen passieve toeschouwers, maar actieve deelnemers in het stelsel dat mensenhandel mogelijk maakt. Door de vraag naar uitgebreide arbeid en seksuele diensten in stand te houden, faciliteren zij de misdaad en profiteren zij van het leed van anderen. De statistieken laten zien dat er nog steeds weinig klanten worden berecht, te weinig wat mijn fractie betreft. Het kabinet heeft maatregelen aangekondigd om klanten aan te pakken, maar wij vinden dat de maatregelen die in het actieplan Samen tegen Mensenhandel staan niet ver genoeg gaan. Het gaat niet alleen om bewustwording. Natuurlijk is bewustwording heel erg belangrijk, maar niet iedereen is daarvoor vatbaar en heeft dan dus toch betaalde seks met een minderjarige.

Ik vraag daarom wat het kabinet nog meer gaat doen om dit aan te pakken. Gaat er nu de strafbaarstelling van mensenhandel beter opgeschreven wordt, ook meer aandacht uit naar de vervolging van klanten? Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen wie er wordt vervolgd. Wat mij betreft mag er in het vervolgbeleid meer aandacht voor klanten komen. Zou de minister daarover in overleg willen treden met het OM? Wat mij betreft zou het het mooiste zijn als er heldere doelstellingen komen om klanten beter aan te pakken.

Voorzitter. Dan nog een punt in dit verband. Dankzij een initiatiefwet van de Kamer werd artikel 273g in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Daardoor worden klanten strafbaar die misbruik maken van een sekswerker die slachtoffer is van mensenhandel. Het gaat daarbij om sekswerkers bij wie het voor de klant duidelijk is dat zij niet vrijwillig hun beroep uitoefenen. Dit artikel heeft echter tot weinig vervolgingen geleid, terwijl er zeker in deze branche van sekswerk echt veel mis is, zoals collega's Boomsma en Ceder al aanhaalden. Daarin zitten ook veel slachtoffers. Ik zou daarom graag willen weten hoe de vervolging van dit misdrijf in de praktijk verloopt en hoe die vervolging kan worden versterkt. Ook op dit punt overweeg ik een motie. Het zou ook helpen als de aangekondigde nota — die werd net ook al genoemd — met de uitgangspunten van de wet over regulering van prostitutie er zou komen, want dan wordt het wellicht makkelijker om een onderscheid te maken tussen legale en illegale, gedwongen prostitutie. Wat is de stand van zaken?

Voorzitter. Ik rond af. Ik heb nog iets over het aanbod. In Frankrijk vraagt men inmiddels van websites die porno aanbieden om de leeftijd van de klanten te verifiëren. Dat heeft er gisteren toe geleid dat alle pornowebsites op zwart gingen, maar dat geheel terzijde. Daarmee pak je de klanten aan. Daar kun je wat van vinden, maar in Nederland zijn we nog niet eens zo ver dat we minderjarige slachtoffers of minderjarige aanbieders op die websites beschermen. Door van aanbieders van seksadvertenties te eisen dat zij zelf de leeftijd van de sekswerker met wie wordt geadverteerd te checken, voorkomen we dat. Het is niet de eerste keer dat wij daarnaar vragen. Juist nu we het hebben over de aanpak van mensenhandel, is de tijd rijp om meer te doen aan het beschermen van minderjarigen die tegen betaling seks aan moeten bieden. Voorkomen is beter dan genezen, lijkt mij. Ik wil dus graag dat die leeftijdscheck verplicht wordt. Graag een reactie. Ik denk ook hier aan een motie.

Ten slotte, voorzitter. De strijd tegen mensenhandel is een lange weg. We moeten … Ik zie dat de heer Krul een interruptie heeft.

De voorzitter:
U mag uw zin afmaken.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Oké. Ik wilde zeggen dat we moeten blijven investeren in preventie, bescherming, vervolging en samenwerking. Alleen zo kunnen we wat ons betreft deze vorm van moderne slavernij uitbannen.

De voorzitter:
Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Krul.

De heer Krul (CDA):
Ik moet toegeven dat het een vraag buiten de orde is, maar die is toch wel degelijk naar aanleiding van het goede betoog van mevrouw Tseggai. Het CDA is er groot voorstander van dat de leeftijd voor prostitutie naar 21 gaat. Het gaat om een heel kwetsbare groep. Dat geldt ook voor de industrie waar mevrouw Tseggai net over sprak, namelijk de porno-industrie. Ook daar gaat het gewoon om een heel kwetsbare groep, waar helaas uitbuiting ook om de hoek ligt. Dat is gebleken. Er was een groot Volkskrantonderzoek afgelopen jaar. In Nederland ook. Zou het niet een heel goed idee zijn om ook daar de minimale leeftijd naar 21 jaar te brengen?

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of dat het probleem oplost, want we hebben een minimumleeftijd, maar die wordt niet altijd gerespecteerd. Wat mij betreft kunnen we veel beter focussen op de handhaving van de minimumleeftijd die we al hebben dan het probleem verschuiven naar een hogere minimumleeftijd.

De voorzitter:
De heer Krul, korte vervolgvraag.

De heer Krul (CDA):
Oké. Ik ben het met mevrouw Tseggai eens dat we daar beter op moeten handhaven. Op dit moment moet je 18 jaar zijn om vrijwillig deel te nemen aan het maken van porno. We weten uit onderzoek dat de groep die dat doet het lang niet altijd vrijwillig doet. Ook daar zijn misstanden als het afpakken van paspoorten et cetera, ook gewoon bij Nederlandse bedrijven die dit produceren. Wij denken dus dat je wel degelijk een stap kan zetten als je zegt: die kwetsbare groep, die hele jonge groep, zouden we beter kunnen beschermen door toch ook echt die minimale leeftijd, zoals we bij prostitutie terecht gaan doen, voor het kunnen deelnemen aan deze praktijken naar 21 te verhogen. Ik ben benieuwd of mevrouw Tseggai erkent of ziet dat dat wel degelijk kan helpen om die kwetsbare groep te beschermen.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb daar eerlijk gezegd toch serieuze twijfels over. Volgens mij willen de heer Krul en ik hetzelfde, namelijk dat er geen jonge kwetsbare mensen tegen hun zin sekswerk hoeven te doen of seksadvertenties hoeven te maken. Ik vraag me gewoon af of het verhogen van de minimumleeftijd dat probleem oplost of dat dat het probleem verschuift. Want iemand van 22 is nog steeds best jong en kan ook heel erg kwetsbaar zijn, maar mag dan wel legaal die advertenties maken of daaraan meewerken of sekswerk doen. Ik vraag me dus gewoon af of dit het probleem oplost. Ik heb daar twijfels over.

De voorzitter:
Tot slot, meneer Krul.

De heer Krul (CDA):
Heel kort. Ik denk dat ik in ieder geval het standpunt van mevrouw Tseggai begrijp, al ben ik het er niet mee eens. Vat ik het goed samen dat zij zegt: "Het moet gewoon mogelijk zijn vanaf 18 jaar, zolang het helemaal vrijwillig is, en zolang het helemaal vrijwillig is, is het prima als iemand 18 is. Wij zien geen reden om de leeftijd te verhogen, want het gaat uiteindelijk om de groep die het niet vrijwillig doet en daar moeten we beter op handhaven"? Begrijp ik het dan goed?

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Volgens de Nederlandse wet is iemand vanaf 18 jaar volwassen. Als diegene besluit om sekswerk te doen, vrijwillig, dan heb ik daar geen principiële bezwaren tegen.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik vond dat mevrouw Tseggai net een aantal verstandige dingen zei; mijn complimenten. Ik wil het even afpellen om te kijken of ik het goed begrepen heb. De heer Krul had het net over de minimumleeftijd van mensen die instappen in de porno-industrie. Dat parkeer ik even, maar klopt het dat u de Wrs niet alleen steunt, maar ook vindt dat we vaart moeten maken met elementen daarvan, ook met de verhoging naar 21 jaar? Steunt u mijn oproep om te kijken of we voor de zomer daarin stappen kunnen zetten? Die wet ligt er immers al een aantal jaren.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mag ik even een wedervraag stellen om te kijken of ik de vraag goed begrijp? Is de vraag van de heer Ceder of wij het eens zijn om voor de zomer stappen te gaan zetten met de Wrs of is de vraag of wij voor de zomer stappen willen zetten richting het verhogen van de minimumleeftijd? Of allebei?

De heer Ceder (ChristenUnie):
Beide.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Oké, allebei. Ik denk dat het goed is als wij stappen zetten richting Wrs. Daar kijkt mijn fractie ook naar uit. Alleen, ik heb, zoals ik net ook al zei richting de heer Krul, geen principiële bezwaren tegen een volwassen iemand — volgens de Nederlandse wet is dat iemand van 18 jaar — die sekswerk gaat doen. Ik weet niet of het heel veel mensen zijn, maar ik denk dat je door het verhogen van de minimumleeftijd niet echt een probleem oplost.

De heer Boomsma (NSC):
In 2014 heb ik in Amsterdam voorgesteld om de minimumleeftijd voor prostituees te verhogen naar 21. Toen werd er gezegd: dat hoeft niet, want dat wordt binnenkort landelijk geregeld. Nou, we zien waar we nu staan. Ik hoop dus zeker dat we die wet nog snel kunnen behandelen. Maar mijn vraag is deze. Er zijn allerlei gemeentes waar dit bestuursrechtelijk al is ingevoerd en waar de ervaringen gewoon heel goed zijn. Ik ben het met mevrouw Tseggai eens dat het niet alle problemen oplost of dat het principieel meteen verworpen moet worden als iemand volwassen is. Maar in de praktijk zie je gewoon dat met name vrouwen van 19 of 20 extra kwetsbaar zijn en extra gevoelig voor uitbuiting. Uitbuiting vindt heel veel plaats. De ervaring in al die gemeentes in Nederland, waaronder Amsterdam, is dat je hiermee echt een heleboel leed kunt voorkomen. Ik wil haar toch vragen om dat nog een keer in overweging te nemen.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Als de heer Boomsma mij vraagt om iets in overweging te nemen, dan doe ik dat per definitie heel graag. Maar ik blijf wel bij mijn eerdere punt dat ik denk dat iemand van 22 die gedwongen sekswerk doet nog steeds heel kwetsbaar is. Ik zie gewoon niet zo wat het opschuiven van die grens doet. Ik heb minder principiële bezwaren tegen iemand van 19 die vrijwillig sekswerk doet dan wellicht een van de heren die mij hierover net interrumpeerden. Ik zou gewoon willen dat de leeftijdsgrens die wij nu hebben, goed handhaven. Ik sta aan de kant van de heer Boomsma als het gaat om ervoor zorgen dat mensen niet onvrijwillig sekswerk doen, maar ik heb niet heel veel vertrouwen in een verhoging van de minimumleeftijd.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, de heer Boomsma.

De heer Boomsma (NSC):
Ik zie uit naar een vervolg van deze discussie. Voor nu wil ik nog een vraag stellen over wat u aangaf over wat ze in Frankrijk hebben gedaan. Daar hebben ze een aantal pornowebsites gewoon op zwart gezet omdat die onvoldoende aan leeftijdsverificatie doen. Ik vind het heel interessant en goed wat ze in Frankrijk doen. Je wilt immers gewoon niet dat het allemaal toegankelijk is voor kinderen. Zegt mevrouw Tseggai — als ze dat zegt, dan kunnen wij ons daarbij aansluiten — dat wij dat ook in Nederland gaan doen?

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou het liever willen omdraaien, omdat ik denk dat het belangrijker is dat wij ervoor zorgen dat er geen minderjarigen in advertenties staan. Als je ervoor zorgt dat een adverteerder moet verifiëren dat degenen in die advertenties meerderjarig zijn, dan voorkom je dat. Ik vind dat op dit moment meer prioriteit hebben dan ervoor zorgen dat iemand van 17 niet op een pornosite kan.

De voorzitter:
De heer Boomsma, tot slot.

De heer Boomsma (NSC):
17 of waar die leeftijdsgrens dan precies ligt, oké. Nou, daar zijn we het dan in ieder geval over eens, over de vrouwen die worden geadverteerd. Die moeten in ieder geval meerderjarig zijn en wat ons betreft dus boven de 21.

De heer Krul (CDA):
Ik zal geen vraag stellen, maar omdat mevrouw Tseggai aangaf altijd graag dingen in overweging te willen nemen, geef ik haar ook iets ter overweging. Bij porno, en zeker ook bij prostitutie, begint het vaak legaal. Meisjes worden op jonge leeftijd geworven, soms met een mooi verhaal over heel snel veel geld verdienen, maar uiteindelijk wordt het uitbuiting. En dan is die groep wel degelijk extra kwetsbaar vergeleken met misschien een wat meer volwassen persoon.

Het klopt: vanaf 18 ben je volwassen. Maar dat betekent niet dat je geen leeftijdsrestricties kan toevoegen. Ik zou mevrouw Tseggai in overweging willen geven dat je in Nederland ook pas vanaf je 20ste buschauffeur mag worden, terwijl je dan ook al volwassen bent. Daar hebben we met elkaar dus wel een minimumleeftijd voor bedacht, omdat wij vinden dat iemand van 20 toch beter geëquipeerd is om met een bus te rijden dan iemand van 18. Maar gaat het om zoiets als prostitutie of, in dit geval, het maken van porno, dan vinden we dat niet. Dat is de overweging die ik meegeef voor het debat dat we ongetwijfeld binnenkort verder gaan voeren.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou de heer Krul erop willen wijzen dat je vanaf je 18de wel Kamerlid mag worden. Het is dus de vraag of we dat dan wel een gepaste verantwoordelijkheid vinden voor iemand van 18. Nee, ik maak er een grapje over. Ik begrijp wat de heer Krul zegt. De wetgever oordeelt verschillend over verschillende verantwoordelijkheden vanaf 18 jaar.

De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij was u klaar met uw bijdrage. Klopt dat?

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wilde nog een paar afrondende zinnen zeggen. Daar was ik mee bezig.

Dit wetsvoorstel is wat mijn fractie betreft een goede stap voorwaarts, maar het is nog niet genoeg. Wij hopen dus van harte dat de Kamer de genoemde amendementen aanneemt.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tseggai. We gaan luisteren naar de heer Van Dijk. O, eerst een interruptie van de heer Van Dijk. Ga uw gang.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Excuus dat ik eventjes wachtte. Er kwamen net zo veel mannen naar voren dat ik dacht: ik ga daar vanuit het conventionele blok niet ook nog tussen staan. Ik kom juist naar voren omdat ik het oprecht waardeer dat mevrouw Tseggai zo ingaat op de minimumleeftijd en zo. Dat waardeer ik. Ik zie ook uit naar het debat hierover.

Ik volgde ook het interruptiedebatje van zo-even over de vraag wat het nou uitmaakt, 18 of 21. Mag ik dan ook ter overweging meegeven dat voor dit soort activiteiten — prostitutie, pornofilms maken et cetera — vaak mensen tussen de 15 en 18 jaar geronseld worden, zodat ze als het ware aan de gang kunnen als ze 18 zijn? In dat licht zou het echt helpen als 18 21 wordt. Wil mevrouw Tseggai dat ook meenemen in haar "denkproces", als ik dat zo mag zeggen?

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Tseggai neemt alles graag mee in haar denkproces, maar ik maak mij zorgen, want worden dan niet mensen tussen de 18 en 21 geronseld? Eerlijk gezegd, ben ik er nog niet van overtuigd dat we dat kunnen voorkomen.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Tseggai. Dan gaan we nu inderdaad luisteren naar de heer Van Dijk. Dat is de volgende spreker van de zijde van de Kamer. De heer Van Dijk is lid van de fractie van de SGP.

Meneer Van Dijk. U hebt zich ingeschreven voor vijftien minuten. Aan u het woord.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Er zijn onderwerpen die het hart raken, omdat ze gaan over onrecht, over onrechtvaardigheid, over mensen die door anderen worden ontmenselijkt. Dit wetsvoorstel dwingt ons stil te staan bij de vraag: wie zijn we als samenleving, wat tolereren we en wat absoluut niet? Mensenhandel is een misdaad tegen de waardigheid van de mens. Die ontneemt mensen hun vrijheid, hun autonomie en uiteindelijk hun menselijkheid. Iemand wordt verwrongen tot iets. Het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, beoogt recht te doen aan slachtoffers en de aanpak van mensenhandel effectiever te maken. De SGP steunt de inzet om de aanpak tegen mensenhandel te verstevigen. Maar juist omdat het om zulke ingrijpende bepalingen gaat, is zorgvuldigheid essentieel.

Voorzitter. De aanpak van mensenhandel snakt naar modernisering en verscherping. Iedere dag worden vrouwen uitgebuit, gemanipuleerd en soms letterlijk verkocht alsof ze een product zijn — moderne slavernij. Mensenhandel moet sneller en strenger bestraft kunnen worden. Daarmee geven we een principieel en moreel belangrijk signaal af. Onrecht en ontering van mensen laten ons niet onverschillig.

Als christen en als volksvertegenwoordiger zie ik hierin ook een Bijbelse opdracht. Ieder mens is geschapen naar Gods beeld en het staat geen enkel mens vrij om het leven van een ander mens te nemen, een mens uit te buiten of te verhandelen. Mensenroof is in de Bijbel een van de ernstigste misdrijven. Dat laat zien hoe fundamenteel dit kwaad is en hoe hoog wij de bescherming van menselijke waardigheid moeten achten.

Voorzitter. De SGP is niet volledig overtuigd van het feit dat het wetsvoorstel dat nu voorligt daadwerkelijk tot een verscherping van de aanpak van mensenhandel leidt, want als we de aanpak van mensenhandel willen aanscherpen en moderniseren, doen we echt een stap terug als we het met het huidige voorstel voor pooiers juist makkelijker maken om buitenlandse prostituees uit te buiten. Dat punt is eerder al door andere collega's aangekaart.

De SGP neemt de indringende waarschuwing van het OM serieus: Nederland dreigt bij onzorgvuldige toepassing van deze wet een vrijhaven te worden voor de uitbuiting van buitenlandse vrouwen. Deze waarschuwing is gericht op het in het voorstel opgenomen oogmerk van uitbuiting, dat bewezen moet worden. Dit oogmerk verzwaart de bewijslast en maakt het juridisch ingewikkelder voor het OM om opzet en dwang te bewijzen, terwijl voorheen de veronderstelling volstond dat de vrouw in kwestie als prostituee zou worden uitgebuit.

Met dit wetsvoorstel is het straks niet meer genoeg als een buitenlandse vrouw naar Nederland is gehaald voor de prostitutie, meer dan de helft van haar inkomsten afstaat en niet zelf bepaalt met wie en hoe vaak ze seks heeft; het OM moet dan ook dwang bewijzen. Schrijnende mensenhandelzaken zullen hierdoor mislukken of vaker worden afgedaan als mensensmokkelzaken. Dit delict kent echter een veel lagere strafbepaling. Daarom heb ik samen met collega's een amendement ingediend om het oogmerk van uitbuiting te schrappen. Langs deze weg bieden we het OM een wettelijke grondslag en bieden we kwetsbare vrouwen gerechtigheid. Graag ontvang ik een reactie van de minister op dit amendement.

En kan de minister bevestigen dat de werkwijze van het OM erop gericht is om daders van mensenhandel voor het meest zware delict te vervolgen? Welke obstakels ziet hij nog om mensenhandelzaken niet te laten mislukken of lichter af te doen? Juist die buitenlandse vrouwen zijn ontzettend kwetsbaar. Pooiers pakken hun paspoort af en zij spreken de taal niet en kennen de weg naar politie en hulpinstanties niet.

Het aantal buitenlandse prostituees dat in ons land uitgebuit wordt, kent de afgelopen jaren een enorme vlucht. Op twee derde van de online seksadvertenties op Nederlandse websites staan vrouwen uit Zuid-Amerika, China en Oost-Europa. Wat gaat de minister hier concreet tegen doen? Is de minister bereid om samen met de SGP de handschoen op te pakken om onlineseksadvertenties aan banden te leggen? En welke mogelijkheden ziet hij om websites die keer op keer beelden tonen van uitgebuite vrouwen, offline te halen? Is de minister bereid om meer te investeren in uitstapprogramma's voor prostituees?

Voorzitter. Goede wetgeving valt of staat met degelijke uitvoering en effectieve handhaving. Welke intensiveringen voert de minister door om betrokken uitvoeringsorganisaties, zoals politie, OM en rechtspraak, voldoende toe te rusten om deze verscherping van de aanpak van mensenhandel aan te kunnen? En kan het wetsvoorstel, nu er toch al zo veel vertraging is opgelopen, in 2026 blijven ingaan?

De bescherming van slachtoffers blijft een andere belangrijke prioriteit. Veel slachtoffers van mensenhandel worden onder dwang ook zelf betrokken bij strafbare feiten, denk aan prostitutie, identiteitsfraude of illegale arbeid. De SGP onderschrijft het uitgangspunt dat slachtoffers van mensenhandel in de eerste plaats bescherming verdienen. Echter — en dat is ook in verschillende interrupties uitgewisseld ofwel nader toegelicht — een te starre wettelijke verankering kan onbedoeld tot rechtsongelijkheid of bewijsproblemen leiden. De SGP wil voorkomen dat dit beginsel wordt misbruikt door mensen die zich beroepen op slachtofferschap, maar dat niet zijn of niet volledig onder dwang hebben gehandeld.

Iedere zaak vereist maatwerk. Een blinde toepassing is onwenselijk en zal zelfs het draagvlak voor slachtoffers kunnen ondermijnen. Ik heb — en ook daarover hebben we interrupties gehad — het amendement gezien dat de heer Van Nispen, mevrouw Bikker en mevrouw Tseggai hierover hebben ingediend. Ik heb natuurlijk ook de kritiek gezien van het OM, de Raad van State en het kabinet, die de codificatie sterk afraden. Uit de stukken van het OM blijkt dat het non-punishmentbeginsel al wordt toegepast. Kan de minister verzekeren dat deze route onder de aandacht van alle betrokken politiebeambten en het OM is gebracht? En wordt dit beginsel altijd getoetst ingeval een dader zich op dit beginsel beroept?

Voorzitter. Vervolgens vraagt de SGP nadrukkelijk aandacht voor vormen van mensenhandel die niet expliciet benoemd worden in het wetsvoorstel. Draagmoederschap is een vorm van moderne slavernij waarbij vrouwen gereduceerd worden tot baarmoeder. Bij het aangaan van een draagmoederschapstraject wordt uitsluitend rekening gehouden met de belangen van wensouders. Daarbij wordt er onvoldoende stilgestaan bij het feit dat draagmoeders worden uitgebuit en kinderen als handelswaar worden gezien.

Al sinds 2011 valt draagmoederschap onder de EU-richtlijn mensenhandel. Helaas zien we een toename van het aantal draagmoederschapstrajecten dat zowel in Nederland als daarbuiten wordt aangegaan, waarbij de wens van de wensouders prevaleert boven de rechten van de draagmoeder en het kind. Het is onbestaanbaar dat Nederland, deze richtlijn in acht nemend, nog steeds geen wetgeving heeft ontwikkeld om draagmoederschap tegen te gaan. Sterker nog, het kabinet heeft wetgeving in voorbereiding om draagmoederschap verder te reguleren. Het kabinet maakt het hiermee mogelijk dat moderne slavernij geaccepteerd wordt en legaal voortgang vindt.

Om draagmoederschap nu ook in nationale wetgeving vast te leggen als vorm van mensenhandel, heb ik samen met BBB een amendement ingediend. Draagmoederschap als vorm van mensenhandel is geregeld in de EU-richtlijn uit 2011, welke in 2024 door een amendement van de SGP in het Europees Parlement is aangescherpt. Ik vraag de minister waarom Nederland hier nog steeds geen gehoor aan heeft gegeven.

De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Tseggai.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de heer Van Dijk zeggen dat hij het jammer vindt … Nou, "jammer" is een understatement. Ik hoor hem zeggen dat hij het vervelend vindt dat de regering kiest voor het reguleren van draagmoederschap, maar niet voor het tegengaan van draagmoederschap. De heer Van Dijk noemde het "moderne slavernij". Hij gaat mij toch niet vertellen dat hij denkt dat alle draagmoeders gedwongen worden?

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik kan inderdaad niet zeggen dat ik weet dat alle draagmoeders daartoe gedwongen worden. Dat zal ik dus ook niet zeggen. Ik weet wel dat er op dit terrein heel veel misgaat. Zeker bij kinderen via een draagmoeder in het buitenland, of het nou om Zuid-Amerika, Oekraïne of de VS gaat, doen zich wel degelijk misstanden voor. Daarnaast — even los van de vraag in hoeverre het wel of niet uit altruïstische motieven plaatsvindt — heb ik vooral de vinger gelegd bij het punt dat dit uiteraard buiten de wil van het kind om gaat en het kind hier altijd de dupe van is als die wordt losgescheurd van de echte moeder.

De voorzitter:
Mevrouw Tseggai, een korte vervolgvraag.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik vind wel dat de heer Van Dijk forse woorden gebruikt als hij zegt dat hij niet weet dat alle moeders dit onder dwang doen. Vervolgens komt de heer Van Dijk met allemaal voorbeelden uit het buitenland, maar volgens mij staan wij hier in het Nederlandse parlement wetten te maken voor Nederland. Wat beoogt de SGP nu met dit amendement?

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Voor alle duidelijkheid: ik vraag eigenlijk het volgende. Ook wij vallen onder de Europese richtlijn. In die richtlijn wordt draagmoederschap aangeduid als mensenhandel. Ik wil dat dit ook vertaald wordt in onze wetgeving. Dat staat dus haaks op het komen met wetgeving die draagmoederschap legaal maakt en ook de lijn vanuit het buitenland — in die zin zitten wij niet op een eiland — wel degelijk openlaat.

De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Tseggai.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Die EU-richtlijn is er omdat er inderdaad in sommige buitenlanden gedwongen draagmoederschap bestaat. Ik ken echter geen Nederlandse voorbeelden. Misschien heeft de heer Van Dijk die wel. Dan hoor ik dat ook graag.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ook mevrouw Tseggai zal wel degelijk weten dat er tegen stevige betaling draagmoederschapstrajecten plaatsvinden vanuit Zuid-Amerika dan wel andere landen. Ik hoor mevrouw Tseggai buiten de microfoon zeggen dat ze het over Nederland heeft. Maar het wordt wel gedoogd, om het zo maar te zeggen, via oneigenlijke trajecten, vaak via adoptieprocedures en dergelijke. Het wordt dus wel toegestaan dat er vanuit het buitenland een kind wordt geregeld. Daar moet een eind aan worden gemaakt.

De heer Van Nispen (SP):
Ik denk dat ik de intentie van de heer Van Dijk goed begrijp. Het gaat namelijk om misstanden bij bijvoorbeeld draagmoederschap, maar ook bij gedwongen huwelijken en illegale adoptie. Hij wil er geen onduidelijkheid over laten bestaan dat dat ook een vorm van mensenhandel is. Maar ik dacht net even te horen dat hij vindt dat iedere vorm van draagmoederschap een vorm van mensenhandel zou zijn. Dat kan hij vinden, maar dat debat gaan we volgens mij op een ander moment voeren, bij de wet die nog in de maak is, waarmee bijvoorbeeld commercieel draagmoederschap tegengegaan kan worden. Het kan zijn dat we dan een verschil van mening hebben, maar misschien ook niet. Dat debat gaan we hebben.

Maar dan het amendement van mevrouw Wijen-Nass en de heer Diederik van Dijk op stuk nr. 23. Ik lees toch goed dat zij zaken toevoegen aan lid 5 van artikel 273f, na "uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een persoon" en alle zaken die er al staan? De heer Verkuijlen voegt eraan toe: ook bij gedwongen huwelijken. Het is heel verstandig om dat te doen. Door uw amendement zou het lid luiden: uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een persoon bij draagmoederschap, bij gedwongen huwelijken en bij illegale adoptie. Dan moet het dus wel gaan om uitbuiting bij draagmoederschap. Als dat zo is, hebben we volgens mij een andere situatie dan dat per definitie iedere vorm van draagmoederschap als mensenhandel wordt bestempeld.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank aan de heer Van Nispen voor deze vraag. Inderdaad, ook in de EU-richtlijn gaat het over gedwongen draagmoederschap, dus inderdaad "uitbuiting van". Daar ziet het amendement op. Ik meende — vandaar dat ik reageerde zoals ik reageerde — dat mevrouw Tseggai de link legde met altruïstisch draagmoederschap. Daarop heb ik inderdaad de mening van de SGP gegeven. Maar het is waar: het amendement is beperkt. Het amendement ziet er eigenlijk uitvoering te geven aan die EU-richtlijn.

De voorzitter:
Meneer Van Nispen, korte vervolgvraag.

De heer Van Nispen (SP):
Helder. Zo las ik het amendement ook. Ik hoop dat de minister het ook op die manier leest, want dan kan ik me daar in ieder geval meer bij voorstellen dan hoe ik het net meende te horen, namelijk — dat is een grotere discussie — überhaupt geen draagmoederschap, een verbod per definitie. Dat vind ik echt een andere discussie, die niet bij dit wetsvoorstel thuis zou horen, wat mij betreft.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik snap het. Ik wou eigenlijk vooral aangeven dat in mijn ogen — maar die discussie krijgen we later — wat zo'n EU-richtlijn vraagt haaks staat op dit wetsvoorstel, dat het niet onmogelijk maakt dat via betaling et cetera uit het buitenland een kind wordt gekocht, waarbij in heel veel gevallen dus wel dwang aan de orde is. Maar de heer Van Nispen heeft gelijk: het gaat in het amendement over de uitbuiting van draagmoederschap. Klopt.

De voorzitter:
Dan kunt u uw betoog vervolgen, meneer Van Dijk.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ja, dat gaan we doen. Landen als Spanje, Italië en recent ook Ierland erkennen dat hier sprake is van moderne slavernij. Nederland loopt graag voorop met het veroordelen van mensenrechtenschendingen. Laat Nederland dit voorbeeld volgen. Ik vraag de minister: is hij bereid om, net als Ierland, Italië en Spanje, draagmoederschap als vorm van mensenhandel aan te merken en daarom — ik kom even terug op de link die ik al legde — het wetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken? Is de minister bereid om de mogelijkheden voor erkenning van de afstamming van kinderen die via draagmoederschap geboren zijn, terug te dringen in uitvoering en beleid? Hiermee wordt het technisch onmogelijk om draagmoederschap nog langer oogluikend toe te staan.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De SGP steunt dit wetsvoorstel in de kern. We zien dat het nodig is, dringend zelfs. Het moet eenvoudiger worden om mensenhandel op te sporen en mensenhandelaren strenger en sneller te straffen. De SGP heeft daarbij oog voor alle vormen van mensenhandel. Ik heb daarom met een tweetal amendementen getracht het wetsvoorstel verder aan te scherpen. Wij doen dat niet enkel uit juridische overwegingen, maar vanuit een diepe overtuiging dat wij geroepen zijn om op te komen voor wie weerloos is. In Bijbelboek Spreuken, 31, lezen we: opent uw mond voor de stomme, voor het recht van allen die wegkwijnen; doe uw mond open, oordeel rechtvaardig en verschaf de verdrukte en de behoeftige recht. Dat is een opdracht. Een opdracht die geldt voor iedereen en zeker ook voor volksvertegenwoordigers.

Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan gaan we nu luisteren naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is mevrouw Wijen-Nass van de fractie van BBB. U hebt zich voor tien minuten ingeschreven. Aan u het woord.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. In 2023 zijn er 868 slachtoffers van mensenhandel gemeld bij het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel. Geschat wordt dat hier jaarlijks zo'n 5.000 mensen slachtoffer van worden. Mensenhandel bestaat in verschillende vormen: van seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting tot criminele uitbuiting, en zelfs gedwongen orgaanverwijdering.

Wat al deze vormen van mensenhandel met elkaar gemeen hebben, is dat ze een heel scala aan mensenrechten schenden. Daarom is in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarstelling van mensenhandel opgenomen. Hoewel dit artikel een belangrijk doel dient, zijn er ook problemen mee, want mensen worden op dit moment niet goed genoeg tegen mensenhandel beschermd door deze wet; zij worden beschermd door de rechter. Het huidige wetsartikel bevat niet alle voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Dat is schadelijk voor de rechtszekerheid. Daarnaast ervaart ook de rechtspraktijk het huidige wetsartikel als complex, ingewikkeld en onduidelijk. Daarom is het van groot belang om de strafbaarstelling van mensenhandel te herzien en te moderniseren. Mijn fractie, de BBB, is dan ook blij dat het debat van vanavond gewoon doorgaat en dat we hierover vergaderen.

Het is goed dat er nu werk gemaakt wordt van deze wet, want er bestaan al jaren onduidelijkheden. In eerste instantie is mijn fractie dus ook positief gestemd over het doel van de wet, maar wij hebben nog wel wat inputpunten over hoe de wet nu in elkaar zit.

De BBB is van mening dat er in het huidige wetsvoorstel te veel samenhang zit tussen het soort delicten en de strafmaxima die daaraan hangen. Voor alle soorten uitbuiting geldt nu namelijk hetzelfde strafmaximum, terwijl de ene vorm van uitbuiting toch echt aanzienlijk ernstiger is wat ons betreft dan de andere vorm. Ik heb het over de kwalificatie onder lid 5, artikel 273f. Neem bijvoorbeeld criminele uitbuiting in de vorm van gedwongen bedelarij. Deze vorm van uitbuiting kan traumatiserend zijn voor het slachtoffer en kan grote gevolgen hebben voor diens verdere leven. Maar denk ook eens aan gedwongen orgaanverwijdering. Hierbij raakt iemand letterlijk een deel van zichzelf kwijt. Hoewel een slachtoffer van gedwongen bedelarij ook de gevolgen hiervan de rest van zijn leven met zich meedraagt, is een slachtoffer van gedwongen orgaanverwijdering 100% zeker dat het leven nooit meer normaal zal zijn. Bij gedwongen orgaanverwijdering zijn de gezondheidsrisico's niet alleen mentaal, het is ook risicovol en kan leiden tot de dood. Graag zou ik dus een antwoord van de minister krijgen op de vraag waarom hier dezelfde strafmaat aan hangt.

Een ander voorbeeld is het verschil tussen arbeidsuitbuiting en seksuele uitbuiting. Bij arbeidsuitbuiting wordt iemand gedwongen arbeid uit te voeren tegen een schijntje van het minimumloon. Hoewel dat schrijnend is, is seksuele uitbuiting wat ons betreft nog van een totaal andere orde. Behalve dwang is bij seksuele uitbuiting ook sprake van een schending van het recht op lichamelijke integriteit. Ook hierbij zou ik van de minister graag een reactie willen op de vraag waarom hetzelfde strafmaximum is gehanteerd.

BBB heeft in de schriftelijke ronde die hieraan vooraf ging, gevraagd of de regering bereid is een verschil in strafmaxima aan te brengen, afhankelijk van de ernst van de vorm van uitbuiting. Het antwoord daarop van de minister was wat ons betreft niet bevredigend. De minister van Justitie en Veiligheid wees op het feit dat de Nederlandse strafmaxima voor mensenhandel al ruim boven de minimale strafmaxima liggen die de EU-richtlijn op dit onderwerp voorschrijft, maar dat was niet wat ik bedoelde met mijn vraag. Volgens BBB zouden strafmaxima een signaalfunctie en afschrikkingsfunctie moeten vervullen. Mensen moeten aan de strafmaxima kunnen aflezen hoe de maatschappij een misdaad veroordeelt. Bedelarij gelijkstellen aan orgaanverwijdering is niet het signaal dat volgens de BBB uitgedragen moet worden.

Er is nog een reden om te differentiëren in de strafmaxima. Er zijn namelijk wel strafverzwaringsgronden van toepassing waarmee de rechter kan bepalen welke straf in een specifiek geval passend is. Maar een van de belangrijkste redenen waarom we nu een wetswijziging bespreken, is dat de huidige wet onduidelijk is. Het afgelopen jaar heeft de Hoge Raad zelf uitspraken moeten doen om invulling te geven aan de delictsomschrijvingen, omdat die in de wet niet toereikend beschreven waren. En nu, in de gewijzigde wet, stelt de minister voor om de rechter te laten bepalen of de wijze van uitbuiting invloed moet hebben op de strafmaat. BBB is daar duidelijk in: ja, de vorm van uitbuiting moet invloed hebben op de strafmaat en ja, gedwongen orgaanverwijdering moet een hoger strafmaximum hebben dan gedwongen bedelarij.

Het is de taak van de wetgever om dat verschil duidelijk vast te leggen en niet de taak van de rechter. Juist om deze onduidelijkheid weg te nemen staan we vandaag hier. Wij staan hier om strafbepaling eenvoudiger te maken en er meer samenhang in te brengen. Vooral omdat mijn fractie van mening is dat orgaanverwijdering en seksuele uitbuiting echt van een andere orde zijn, heb ik al een amendement ingediend om hierin te differentiëren. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.

Voorzitter. Met de wet wordt beoogd de strafrechtelijke bescherming tegen mensenhandel te verbeteren door te voorzien in een nieuwe strafbaarstelling van ernstige benadeling. Bijna alle uitvoeringsorganisaties stellen dat het onduidelijk is wat er wordt verstaan onder "ernstige benadeling". Iedereen noemt het onduidelijk. Deze wet ligt nu juist voor om onduidelijkheden weg te halen. Dat was het hele doel van deze wet. Ik zou daar graag nog een nadere reactie op krijgen van de minister.

Voorzitter. Dan heb ik ook nog een vraag over de strafbaarstelling van voordeeltrekking. Deze strafbaarstelling richt zich op profiteurs van mensenhandel, kinderhandel of ernstige benadeling van een persoon. Het gaat telkens om het verkrijgen van financieel voordeel uit een van deze misdrijven. Hierbij wordt een strafmaximum van zes jaar gesteld. Ik ben benieuwd hoe de minister tot die zes jaar is gekomen. Mijn fractie is van mening dat deze zes jaar best wel flink afwijkt van het strafmaximum van het hoofddelict. Acht jaar past hier voor ons beter bij.

We weten dat er criminele samenwerkingsverbanden bestaan die zich richten op allerlei vormen van mensenhandel. In de wet staat dat er, wanneer men zich hier schuldig aan maakt, een strafverzwaring met een derde mogelijk is. Dat is voor mijn fractie onvoldoende. Wanneer er sprake is van een gewoonte of beroep, dan is het zeer aannemelijk dat de verdachte strafbare feiten niet slechts bij één persoon gepleegd heeft. Mocht mijn amendement over voordeeltrekking aangenomen worden, dan kan ook dit strafbare feit zwaarder bestraft worden.

Voorzitter. Dan nog even terugkomend op de recent gewijzigde EU-richtlijn inzake het voorkomen en bestrijden van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan. De minister wijst op de minimale strafmaxima uit deze richtlijn. Is de minister ook van plan om andere elementen uit de richtlijn op te nemen in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht? In de gewijzigde EU-richtlijn zijn bijvoorbeeld drie vormen van uitbuiting toegevoegd en is een beschrijving van het begrip "uitbuiting" opgenomen. Het gaat dan om uitbuiting via draagmoederschap, gedwongen huwelijken en illegale adoptie. Ik ben benieuwd waarom de minister deze vormen niet heeft opgenomen in de wet. Voor mijn fractie zijn dit namelijk ook ernstige vormen van uitbuiting en mensenhandel. Daarom hebben wij dit in een amendement gegoten. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister.

Voorzitter. BBB erkent, net als de regering, dat het recidivepercentage bij mensenhandel veel te hoog is. Bij binnenlandse seksuele uitbuiting blijkt dat 36% van de daders binnen twee jaar opnieuw een delict pleegt. Het recidivepercentage loopt zelfs op tot 58% binnen vijf jaar en 65% binnen zeven jaar. Daarom is BBB blij te zien dat de minister een bijzondere strafverzwaringsgrond aan de wet heeft toegevoegd, waardoor bij meervoudige recidive het strafmaximum met een derde wordt verhoogd. BBB hoopt dat hierdoor de recidivepercentages de komende jaren zullen dalen.

Tot slot, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:
Dan ga ik u toch eerst even onderbreken voor een interruptie van de heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zit aandachtig te luisteren naar mevrouw Wijen-Nass. Ik hoor u een paar keer zeggen: de strafmaat is onvoldoende. Suggereert u dat de afschrikwekkende werking daarmee te laag is en dat daders zich er daardoor niet van laten weerhouden om dit delict te plegen? Als blijkt dat dit een groep daders betreft die zich helemaal niets aantrekt van de strafmaat, zouden we dan niet beter kunnen kijken naar het vergroten van de pakkans? U heeft al een aantal zinnige dingen gezegd over die modernisering, en die kan daarin een rol spelen. Hoe kijkt u daarnaar? De strafmaat kan mij ook niet hoog genoeg zijn, maar omdat u de afschrikwekkende werking zo expliciet benoemt, ben ik benieuwd wat u daarvan verwacht.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb in mijn betoog een paar verschillende dingen genoemd. Het gaat enerzijds over wat wij als parlement een passende strafmaat vinden bij deze delicten. Wat past daarbij? Dat zou altijd een afschrikkende werking moeten hebben. Ik ben het wel met de heer Verkuijlen eens dat het ook een groep mensen betreft die zich daar niet per se door laat afschrikken. Dat staat natuurlijk los van de vraag wat wij als parlement vinden dat een straf zou moeten zijn, zeker op het moment dat we daders daadwerkelijk pakken. Ik ben mijn betoog ook begonnen met de constatering dat het belangrijk is dat we veel meer gevallen gaan opsporen. Het waren er, uit mijn hoofd, 868 in 2023, terwijl het gaat om 5.000 gevallen en misschien nog wel veel meer. Dat moet natuurlijk veel en veel beter. We proberen dat nu ook aan te pakken met de modernisering van die wet. Als we dan nog even teruggaan naar de strafmaat — dat is namelijk ook wat ik duidelijk heb proberen te maken in mijn verhaal — dan vind ik dat in de wet nu onvoldoende duidelijk wordt gemaakt wat we een nóg ernstiger delict vinden. Orgaanverwijdering is wat betreft onze fractie daar echt een voorbeeld van. Dat zou volgens ons strenger bestraft mogen worden.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor die toelichting. Wij hebben een amendement dat met name ziet op dat spreekrecht. U weet ook dat, als het om een lagere straf gaat, dit recht niet van toepassing is. Ik had gehoopt dat u daar nog iets over zou zeggen. Ik hoop natuurlijk ook dat u dat amendement zult steunen, maar dank voor uw toelichting.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat amendement over het spreekrecht heb ik ook gezien. Dat lijkt mij een goed amendement. Ik zal het uiteraard nog met mijn fractie doornemen voor de stemming van aanstaande dinsdag, maar de intentie daarachter is wat mij betreft goed.

Tot slot, mevrouw de voorzitter. Wat leggen rechters in Nederland nu uiteindelijk op? Je ziet dat we als wetgever best forse strafmaxima koppelen aan deze delicten, maar in de praktijk worden die straffen bijna nooit opgelegd. Ik ben heel benieuwd of de minister al kan inschatten wat die straffen straks daadwerkelijk gaan worden, gelet op eerdere jurisprudentie in deze zaak. Daar ben ik heel benieuwd naar.

Dank u wel, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wijen-Nass. Dan zijn wij nu gekomen bij … O, er is toch nog een interruptie. Mevrouw Tseggai, aan u het woord.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Excuses, mevrouw Wijen-Nass was sneller klaar dan ik had verwacht. Ik heb eigenlijk dezelfde vraag aan mevrouw Wijen-Nass als die ik net aan de heer Van Dijk stelde. Die gaat over het amendement waarin onder andere draagmoederschap wordt genoemd. Kan mevrouw Wijen-Nass mij misschien uitleggen wat zij beoogt met dit amendement, specifiek waar het gaat over draagmoederschap?

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Jazeker. Ik heb geprobeerd om dat in mijn spreektekst duidelijk te maken. Het is ook in de EU-richtlijnen opgenomen. Ik heb het niet alleen over draagmoederschap, maar ook over twee andere zaken, waaronder het gedwongen huwelijk. Het lijkt mij goed als we dat als wetgever vastleggen in de wet. Het gaat mij echt om uitbuiting van het draagmoederschap. Ik hoorde zojuist in het interruptiedebatje met de heer Van Dijk van de SGP: komt dat dan voor in Nederland? Volgens de website van het Kenniscentrum Mensenhandel Twente komt het ook in Nederland echt wel voor. Ik vind het belangrijk om dat als wetgever te verankeren in de wet.

De voorzitter:
Korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Heel fijn antwoord. Dank daarvoor. Mijn enige twijfel is dan of BBB erover heeft nagedacht hoe we ervoor zorgen dat we het voor vrouwen die vrijwillig draagmoeder willen zijn, bijvoorbeeld voor een homostel, niet ineens heel moeilijk gaan maken.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Als er "uitbuiting" staat, denk ik dat er wel echt iets aan de hand moet zijn. Draagmoederschap kan momenteel in Nederland. Niet commercieel, maar het kan wel. Ik denk dat dit puur en alleen gaat om de uitbuiting.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we nu gekomen bij de laatste spreker van de zijde van de Kamer, de heer Emiel van Dijk van de fractie van de PVV. Hij heeft voor zes minuten ingetekend. Aan u het woord.

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over het wetsvoorstel Modernisering uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. Het tweeledige wetsvoorstel is volgens de memorie van toelichting ingediend om strafrechtelijke aanpak van mensenhandel effectiever en eenvoudiger te maken, en om zowel de vervolging van daders als de bescherming van slachtoffers te verbeteren.

Allereerst voorziet het wetsvoorstel in een modernisering. Artikel 273f, dat ziet op de strafbaarstelling van mensenhandel, wordt door vele partijen, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, als te complex ervaren. Door de vage formulering van de wet heeft de rechter de strafbaarstelling in grote mate naar eigen inzicht in de jurisprudentie moeten invullen. Het is begrijpelijk dat de regering nu kiest voor meer samenhang en vooraf gedefinieerde begrippen. Dat juicht de PVV toe. Alle voorwaarden die in de rechtspraktijk worden gehanteerd, worden met dit wetsvoorstel gecodificeerd.

De PVV is echter totaal niet enthousiast over de uitbreiding van de strafbaarstelling, het tweede aspect van het wetsvoorstel. Deze uitbreiding introduceert namelijk de nieuwe, niet afgebakende, juridische term "ernstige benadeling". Deze term komt niet voor in het strafrecht en de rechter zou hier opnieuw jarenlang richting aan moeten gaan geven. Dat is wat ons betreft niet wenselijk. Waarom acht de minister het nodig om een nieuwe en vaag gedefinieerde term te introduceren om de strafbaarstelling van mensenhandel te verruimen? Welke misstanden zouden volgens hem nu buiten beeld blijven? Kan de minister daar een aantal concrete voorbeelden van geven?

Voorzitter. Ernstige arbeidsvoorwaarden die niet gekwalificeerd worden als mensenhandel zijn toch ook gewoon geen mensenhandel? Hoe kan men serieus beweren dat bijvoorbeeld onderbetaling of onveilige werkomstandigheden onder mensenhandel zouden vallen? Is die manier waarop je personeel behandelt of waarop je andere mensen behandelt verkeerd? Dat is absoluut waar. Het getuigt van een gebrek aan goed werkgeverschap en daar moeten werkgevers voor worden aangepakt. Maar Nederland heeft de Arbeidsinspectie en bedrijven kunnen nu al beboet of zelfs tijdelijk gesloten worden. Het OM kan bij grove nalatigheid ook een strafrechtelijk onderzoek instellen. Werknemers kunnen zelf via de civiele rechter achterstallig loon of smartengeld eisen bij psychische schade. De PVV is dan ook nog lang niet overtuigd van de noodzaak van de introductie van de term "ernstige benadeling", noch van het idee dat dit de strafbaarstelling toegankelijker of effectiever zou maken. Graag een reactie hierop van de minister.

Voorzitter. Tot slot een punt dat nauw samenhangt met het vorige punt, te weten de uitbreiding van de strafbaarstelling. Hier kleeft een grote nadelige consequentie aan. In Nederland krijgen slachtoffers van mensenhandel drie maanden bedenktijd om aangifte te doen. Bij aangifte kunnen zij op grond van de Vreemdelingenwet aanspraak maken op een tijdelijke verblijfsvergunning. Door het oprekken van de definitie van mensenhandel met dit wetsvoorstel zouden meer mensen recht kunnen krijgen op legaal verblijf in Nederland. En we weten allemaal dat Nederland dit niet aankan. Kan de minister garanderen dat door deze aanpassing van de wet niet meer mensen het recht krijgen op legaal verblijf en een tijdelijke verblijfsvergunning voor Nederland?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik zie dat er toch nog een interruptie komt, van de heer Boomsma.

De heer Boomsma (NSC):
Als iemand slachtoffer is van uitbuiting en mensenhandel, is het heel belangrijk om die zaak rond te krijgen, zodat de daders vervolgd kunnen worden. Het is dan belangrijk dat iemand wel tijdelijk verblijf in Nederland krijgt, zodat we de daders voor de rechter kunnen krijgen. Is de PVV het daar wel mee eens?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Daar ben ik niet van overtuigd. Ik denk dat het ook een aanzuigende werking zou kunnen hebben. Het zou de deur open kunnen zetten naar misschien wel crimineel gedrag. Misschien heb je ervoor gekozen om voor €10 per uur en onderdak bij de werkgever hier te komen werken, illegaal, terwijl je in Marokko voor €1,50 per uur moet werken. En vervolgens, als de werkgever betrapt wordt, kun je, als je zegt het slachtoffer te zijn van uitbuiting en van mensenhandel, ineens een verblijfsvergunning krijgen. Ik vind niet dat dit de kant is die we op moeten gaan. Ik zie dat echt wel als een risico. Daarom zijn wij daar in principe geen voorstander van.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, meneer Boomsma.

De heer Boomsma (NSC):
Je moet natuurlijk altijd voorkomen dat regelingen — dat geldt ook voor deze — worden misbruikt. Dan zou er sprake zijn van misbruik van de regeling. Maar het gaat ook vaak om slachtoffers van gedwongen prostitutie. Ik heb vele onderzoeken gelezen, bijvoorbeeld over vrouwen uit Nigeria die via Italië hiernaartoe komen. Die worden dan hier tewerkgesteld en uitgebuit. Als die vrouwen hier uit die situatie willen ontsnappen, moeten zij toch aangifte kunnen doen en moet er tijd zijn om de daders te vervolgen. Ik mag toch aannemen dat de PVV het ermee eens is dat je voor deze gevallen wel een tijdelijke verblijfsvergunning zou moeten toestaan?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ten eerste had die mevrouw in Italië aan de grens moeten worden tegengehouden als ze geen visum had. Dat is één. Laten we daarmee beginnen. Laten we dat niet ons probleem maken. Vervolgens is het natuurlijk goed mogelijk om, alvorens tot uitzetting van een illegaal persoon over te gaan, een aangifte op te nemen, een dossier op te bouwen en eventueel een telefoonnummer of een e-mailadres te noteren voor het uitwisselen van extra informatie. Je kunt altijd nog contact opnemen met die mensen. We moeten er niet voor gaan zorgen dat je als beloning voor gedrag dat illegaal is een verblijfsvergunning kunt krijgen. U noemt nu een schrijnend geval van iemand die in de prostitutie wordt gedwongen. Dat is niet leuk en dat is verschrikkelijk. Maar er zijn ook legio andere gevallen en situaties denkbaar waarin hier wel misbruik van zal worden gemaakt. Er wordt dan eerst voordeel behaald uit het illegaal hiernaartoe komen, het in de criminaliteit gaan of vrijwillig in de prostitutie gaan, terwijl je hier eigenlijk niet mag zijn. En vervolgens, als je dan betrapt wordt, trek je de slachtofferkaart en word je beloond met een legaal verblijf in Nederland. Ik vind niet dat we die deur moeten openen. Vandaar dat wij daar niet positief tegenover staan.

De voorzitter:
Ik zie geen vervolgvraag meer. U was klaar met uw bijdrage?

De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik was klaar.

De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan zijn we aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer gekomen. Ik kijk even naar de klok. Het is een paar minuten voor 18.30 uur. Dan schors ik hierbij de vergadering tot 19.30 uur. Dan zie ik u graag terug.

De vergadering wordt van 18.28 uur tot 19.33 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES en andere wetten. We zijn aangekomen bij de eerste termijn van het kabinet. Als eerste is het woord aan minister Van Hijum van Sociale Zaken.

Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Ik zie een aantal van u verrast kijken. Laat ik mijn collega danken voor de collegialiteit. Omdat aan mijn adres een beperkt aantal vragen zijn gesteld, die ik met plezier beantwoord, heb ik daarna de gelegenheid om nog een aantal andere verplichtingen na te komen. Hierna kan mijn collega het dikke mapje dat hier ligt doornemen. Dus dank voor de gelegenheid en ook dank richting mijn collega, niet alleen voor de gelegenheid om hier het onderdeel arbeidsuitbuiting met u te bespreken, maar ook voor het indienen van dit voorstel. JenV is hier in the lead, maar ik kan u verzekeren dat het ook voor Sociale Zaken een belangrijk thema is.

De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Krul.

De heer Krul (CDA):
Ik wil even weten of ik het goed begrijp. Ik neem aan dat we wel gewoon appreciaties kunnen verwachten van de minister van SZW in de tweede termijn. Dat is mijn vraag aan het kabinet. Als de minister dit debat niet gaat afwachten en eerder weggaat …

Minister Van Hijum:
U krijgt uiteraard appreciaties op alle amendementen.

De heer Krul (CDA):
Ja, maar er zullen in de tweede termijn mogelijk moties worden ingediend op het terrein van arbeidsmigratie. Het is vrij ongebruikelijk om te vertrekken voordat de Kamer in tweede termijn haar woordvoering heeft gedaan. Ik vind het prima, maar dan wil ik wel zeker weten dat de moties geapprecieerd worden.

Minister Van Hijum:
Wat de moties betreft heeft de heer Krul daar natuurlijk gelijk in. Het is voor mij ook geen principieel punt. Het is een aanbod dat mij uit collegialiteit is gedaan, maar als de Kamer mij roept, dan ben ik er.

De voorzitter:
Ik kijk even naar het kabinet. Ik heb altijd geleerd dat het kabinet met één mond spreekt, maar ik laat dat aan de bewindspersonen over.

De heer Krul, de laatste keer op dit punt.

De heer Krul (CDA):
Het is ook zeker voor mij geen principieel punt. Als de minister elders nuttiger voor het land kan zijn, graag. Maar ik wilde wel even zeker weten dat de moties gewoon geapprecieerd worden, ook op het terrein van SZW.

Minister Van Hijum:
Zeker. Dat kan ik u garanderen.

De voorzitter:
Volgens mij bent u gerustgesteld, meneer Krul.

Minister Van Hijum:
Dank voor de coulance.

Laat ik toch even met een persoonlijke noot beginnen, want van velen van u heb ik ook persoonlijke betrokkenheid bij dit thema gehoord. In ieder geval heb ik benadrukt horen worden hoe belangrijk dit onderwerp is. Ik onderschrijf dat persoonlijk ook. Ik heb de afgelopen maanden veel werkbezoeken mogen afleggen op het terrein van Sociale Zaken waar arbeidsmigratie aan de orde was. Ik heb heel veel wantoestanden gezien als het ging om situaties op de werkvloer. Ik heb voorbeelden gehoord van hoe uitbuiting plaatsvindt: onderbetaling, ontzettend slechte arbeidsomstandigheden, abominabele huisvesting.

Mijn eerste opmerking betreft een vraag van de heer Van Dijk. Hij vroeg of we hier wel moeten spreken over mensenhandel. Nou, je komt af en toe echt moderne vormen van slavernij tegen, waarbij misbruik wordt gemaakt van de kwetsbare positie waarin mensen zitten. Daarom is het zeer terecht dat er in dit perspectief, in dit wettelijk kader, ook aandacht is voor de vraag hoe je dat niet alleen bestuursrechtelijk maar ook strafrechtelijk van de nodige antwoorden kunt voorzien. Ik ben ook oprecht verheugd om dit wetsvoorstel samen met de minister van JenV te bespreken, want het voorziet echt in een maatschappelijke behoefte om de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ernstige misstanden in de arbeidssfeer te verruimen.

Dat past ook goed bij een aantal andere thema's waar ik me als minister van SZW hard voor maak. Aan de voorkant zijn we namelijk hard bezig om die arbeidsmisstanden te voorkomen. U kent ongetwijfeld de aanbevelingen van de commissie-Roemer, het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Het kabinet voert dat hele pakket uit. Dat staat ook in het hoofdlijnenakkoord. Hoewel dat misschien niet meer helemaal geldig is, is dat nog steeds het kompas. We zetten ons ervoor in om kwetsbaarheid voor uitbuiting en andere misstanden te verminderen, door arbeidsmigranten ook minder afhankelijk te maken van hun werkgever.

Onlangs hebben we in deze Kamer ook de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten behandeld, ten behoeve van de bescherming van arbeidskrachten in de uitzendsector en het weren van malafide partijen van de markt. Dat voorstel is inmiddels aangenomen bij de Kamer en ligt nu bij de Eerste Kamer. We zijn gestart met het bieden van toegankelijke informatie, hulp en dienstverlening aan arbeidsmigranten via het project Work in NL. Onlangs heb ik bij het Juridisch Loket in Den Haag mogen zien hoe dat werkt en hoe op die manier arbeidsmigranten worden geïnformeerd over hun rechten. Op die manier is er binnenkort in alle arbeidsmarktregio's hulp beschikbaar voor arbeidsmigranten, juist ook voor de arbeidsmigranten die tegen zeer schrijnende misstanden aanlopen.

Waar zich toch misstanden voordoen, komt er met dit wetsvoorstel extra instrumentarium beschikbaar om hier gericht en daadkrachtig tegen op te treden. Wat dat betreft is het een strafrechtelijk sluitstuk in een set van maatregelen om misstanden op de arbeidsmarkt aan te pakken.

Ik heb recent met de Arbeidsinspectie wat dieper gesproken over het wetsvoorstel en over waarop zij straks, in de toekomst, echt strafrechtelijk kunnen gaan handhaven. De Arbeidsinspectie heeft in mijn richting nogmaals nadrukkelijk aangegeven dat zij geholpen zijn met dit wetsvoorstel. Door een extra trede toe te voegen aan de strafrechtelijke ladder zal de Arbeidsinspectie minder vaak voortijdig een onderzoek hoeven te beëindigen en kunnen ze meer zaken strafrechtelijk oppakken. Ook biedt de voordeeltrekkersbepaling de ruimte om meer randfiguren in een onderzoek aan te pakken, bijvoorbeeld inleners.

De Arbeidsinspectie heeft ook benadrukt dat zij voortvarend op weg is om klaar te zijn zodra de wet in werking treedt. De afgelopen jaren is de capaciteit om de wet uit te voeren al uitgebreid. Het pakket van Roemer voorzag ook in de financiële middelen daarvoor. De nieuwe collega's bij de Arbeidsinspectie zijn inmiddels ook grotendeels opgeleid op het thema arbeidsuitbuiting. Die worden net als de zittende rechercheurs opgeleid om het voorliggende voorstel uit te voeren.

Ook heeft de opsporingsdienst sinds 2023 een aparte afdeling voor arbeidsuitbuiting, waarmee de strafrechtelijke aanpak van arbeidsuitbuiting is gebundeld, geïntensiveerd en geprofessionaliseerd. Met dit nieuwe instrumentarium en de strafrechtelijke opsporing door de Arbeidsinspectie — door een aantal van u is zeer terecht benadrukt dat je een wet kunt hebben, maar vooral de naleving moet organiseren — zijn we op de goede weg om de daders aan te pakken en om de aanpak te verbeteren.

De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Boomsma. Ga uw gang.

De heer Boomsma (NSC):
Dank aan de minister. Hij zegt dat de Arbeidsinspectie aangeeft dat men tevreden is met de toevoeging van het begrip "ernstige benadeling", maar er is natuurlijk ook veel kritiek op geweest, onder anderen door de Nationaal Rapporteur. Die zegt: nee, je kunt uitbuiting beter afzonderlijk strafbaar stellen. Dat is vanwege alle redenen die we al hebben genoemd in het debat. Hoe ziet de minister dat? Ziet hij niet ook het risico, dat velen zien, dat als je nu ernstige benadeling toevoegt, veel vervolgingen zich daarop gaan richten omdat dat makkelijker rond te krijgen is? Maar dan heb je een lagere strafmaat en mensen zien dan ook af van vervolging voor uitbuiting.

Minister Van Hijum:
Ik heb ook daarover zelf met de rapporteur gesproken, ook in aanwezigheid van de Arbeidsinspectie. Ik zal u nog even meenemen in wat de overwegingen van de Arbeidsinspectie zijn om te zeggen: wij zijn juist met deze bepaling geholpen en niet met het apart strafbaar stellen van uitbuiting. Sterker nog, de Arbeidsinspectie geeft aan dat het dan eerder moeilijker wordt om te handhaven, omdat uitbuiting en arbeidsuitbuiting dan te dicht op elkaar zitten en het onderscheid dan moeilijk te maken is. Zij geven aan dat voor beide vereist is dat er sprake is van uitbuiting en dat hetzelfde beoordelingskader voor beide begrippen geldt.

In tegenstelling tot wat er weleens wordt gezegd, is in de rechtspraak de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het beoordelingskader niet uitgekristalliseerd. Ik meen dat de heer Van Dijk zei dat er hierover heel veel jurisprudentie is. Het blijkt juist dat die uitspraken toch nog heel veel kanten op gaan. Dat is grillig. Feiten en omstandigheden worden niet altijd hetzelfde gewogen. Bij uitbuiting zijn weliswaar geen middelen vereist, maar ze spelen via de achterdeur vaak toch een rol omdat uitbuiting in de rechtspraak wordt beoordeeld aan de hand van omstandigheden die op die middelen duiden.

De Arbeidsinspectie zegt: om die reden hebben wij eigenlijk juist behoefte aan een vangnetbepaling, omdat in de praktijk heel veel zaken de lat net niet halen. Daardoor moeten onderzoeken voortijdig worden beëindigd of worden afgerond op een ander strafbaar feit. De ernstige benadeling zit als het ware tussen het bestuursrechtelijke instrumentarium dat de Arbeidsinspectie heeft en dat toeziet op de naleving van de arbeidswetten en de arbeidsuitbuiting waarvoor de lat, de bewijslast, in de praktijk te hoog wordt gevonden om zaken rond te krijgen. Daarvoor heeft die ernstige benadeling dus een belangrijke toegevoegde waarde.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, heer Boomsma.

De heer Boomsma (NSC):
Maar er is toch jurisprudentie sinds 2005 over het begrip uitbuiting? Hoe wordt dat dan verder ingevuld voor ernstige benadeling? Hoe worden arbeidsomstandigheden erbij betrokken? Daar is toch nog heel veel onduidelijkheid over?

Minister Van Hijum:
Daar zal zeker ook weer nieuwe jurisprudentie over moeten ontstaan, maar ik wijs er wel op dat ook in de memorie van toelichting aan de hand van hele concrete casussen, voorbeeldnormen en ook praktijknormen wordt geschetst waar de gradaties zich bevinden. Het verschil zit 'm eigenlijk in de mate van proportionaliteit van een overtreding, die ook gekoppeld is aan bijvoorbeeld de mate waarin de beloningsverplichtingen niet worden nagekomen. Als twee derde van het loon niet is betaald gedurende een periode van twee maanden, wordt automatisch aangenomen dat er sprake is van uitbuiting. Onder een derde wordt er zelfs ernstige benadeling niet aannemelijk geacht en daartussenin wel. Er zit dus een gradatie, een oploop in de bewijslast en daarmee heeft de Arbeidsinspectie ook wel handvatten gekregen om eerder en makkelijker tot veroordeling of althans tot het aanhangig maken van een zaak over te gaan.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Boomsma (NSC):
Ik heb begrepen dat het juist verwarrend is, omdat het zich puur richt op het inkomen en niet duidelijk is hoe andere omstandigheden worden gewogen. Dan gaat het om arbeidsomstandigheden en dergelijke, om overnachtingen. Als je zegt "je moet minimaal twee maanden lang zo veel hebben onderbetaald", dan is het risico juist dat je iemand bijna twee maanden lang kunt onderbetalen.

Minister Van Hijum:
Nee, met alle respect: dat is alleen dat specifieke onderdeel. Uiteindelijk bepaalt het samenspel van omstandigheden of er sprake is van ernstige benadeling. Dat kun je niet op voorhand precies duiden. Misschien mag ik een voorbeeld noemen dat mij is aangereikt en waaruit blijkt dat arbeidsuitbuiting niet aannemelijk gemaakt kon worden, terwijl eigenlijk iedereen zegt: als je die ernstige benadeling toevoegt, dan kun je deze situaties toch aanpakken.

Dat betrof een vonnis over arbeidsuitbuiting in een autowasstraat. Het ging over een Hongaarse werknemer die gemiddeld zes dagen in de week werkte, elf, twaalf uur per dag tegen een dagloon van €35. Die werknemers waren gehuisvest boven de autowasstraat. Pauzes werden nauwelijks toegestaan. Men moest doorwerken bij ziekte. Weigeren om te werken betekende direct verlies van huisvesting. Ze hadden weliswaar een eigen bankrekening maar geen beschikking over hun bankpas. Er was geen vrije tijd om op zoek te gaan naar ander werk of een andere woning.

Volgens de rechtbank was er slechts sprake van "zeer slecht werkgeverschap" en niet van arbeidsuitbuiting. In deze situatie volgde vrijspraak. Voor dit soort situaties, zegt ook de Arbeidsinspectie, heb je toch die tussenbepaling nodig om dit soort zaken niet terug te hoeven gooien en op voorhand te moeten zeggen: dit is waarschijnlijk kansloos voor de strafrechter, dus laten we het maar bij een boete houden. Ik hoop dat daarmee concreet wordt wat in ieder geval de toegevoegde waarde is ook voor de Arbeidsinspectie in de uitvoeringspraktijk.

Mevrouw Tseggai vroeg mij nog hoe het werkterrein van het OM en dat van de Arbeidsinspectie worden afgebakend. Wanneer strafbaarheid mensenhandel en wanneer geen strafbaarheid maar overtreding van arbeidswetten? Een precieze afbakening is op voorhand niet te geven. Of er sprake is van arbeidsuitbuiting dan wel een overtreding van arbeidswetten is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Meldingen van arbeidsuitbuiting en straks ook ernstige benadeling worden door de opsporingsdienst opgepakt. Daartoe is de opsporingsdienst ook verplicht op grond van de Aanwijzing mensenhandel van het OM.

Dat betekent dat de opsporingsdienst die meldingen verrijkt en beoordeelt. Als een melding onvoldoende informatie bevat die duidt op arbeidsuitbuiting, dan kan de melding worden doorgezet naar het toezicht. Het OM en de Arbeidsinspectie bekijken gezamenlijk de impact van het wetsvoorstel, en omdat de opsporingsdienst onder gezag van het OM acteert, vindt frequent overleg plaats over de resultaatsafspraken en over operationele kwesties.

De heer Van Nispen vroeg daar eigenlijk ook een beetje naar. Hij vroeg hoe ik kijk naar de kritiek van de Nationaal Rapporteur en of het wetsvoorstel het gat oplost tussen het grote aantal slachtoffers en het beperkte aantal zaken. Laat ik beginnen met een aantal nuanceringen. Ik zei net al dat ik gesproken heb met de Nationaal Rapporteur. Die is ook echt positief. Over de nieuwe afdeling arbeidsuitbuiting zegt de rapporteur dat dat echt een goede stap is die wordt gezet. Ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek doet die afdeling veel meer dan alleen tactisch onderzoek, bijvoorbeeld bijna 100 intakes met potentiële slachtoffers, op dit moment ruim 30 zaken in vooronderzoek en in 2024 zijn ook zo'n 70 restprocessen-verbaal verstrekt aan de toezicht- en andere ketenpartners. Onderzoeken die de lat van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht niet halen, worden nogal eens voortgezet op mensensmokkel.

Met deze wet zullen straks meer strafrechtelijke onderzoeken worden afgerond, ook op het gebied van ernstige benadeling. Ook zet de Arbeidsinspectie in op verdere verbeteringen, bijvoorbeeld door meer proactief op te sporen. Dat wil ook zeggen: door het maken van informatiebeelden. Daarmee probeert men een verdachte in het vizier te krijgen om zo bij een slachtoffer uit te komen, in plaats van andersom. Daarnaast wordt ook ingezet op het onderkennen van arbeidsuitbuiting tijdens inspecties. Ik heb een aantal keer met dat soort inspecties meegelopen, en je ziet hoe de inspecteurs op dat punt echt op al die juridische kwalificaties scherp proberen te zijn.

De heer Boomsma vroeg of de controles van de Arbeidsinspectie ook weleens onaangekondigd zijn en niet alleen maar administratief. Ik herken echt het beeld niet dat er alleen maar op basis van papier wordt gescreend en zaken worden opgepakt. Ik kan hem wat dat betreft echt geruststellen. Wat hij wil, is ook echt de werkwijze van de Arbeidsinspectie, zowel van de opsporingsdienst als bij het bestuursrechtelijke toezicht. Alle meldingen van arbeidsuitbuiting worden in behandeling genomen en waar mogelijk opgevolgd. Als er zicht is op mogelijke slachtoffers, vindt er altijd een gesprek met hen plaats om mogelijke arbeidsuitbuiting vast te stellen. De feiten en omstandigheden in de praktijk zijn altijd bepalend, niet hoe alles op papier is vormgegeven. Dat laat onverlet dat je af en toe natuurlijk wel een check op feiten doet in je databases, om te kijken hoe die matchen met gegevens en eerdere constateringen. Bovendien zijn alle controles onaangekondigd, zodat mogelijke overtreders en daders geen bewijsmateriaal kunnen wegmaken.

Waar is de inspectie dan nog meer mee geholpen om misstanden bij arbeidsmigranten beter aan te pakken, vraagt de heer Boomsma. Ik heb al aangegeven dat het mogelijk maken van een harde, strenge aanpak echt prioriteit heeft. Arbeidsuitbuiting is schrijnend en gebeurt veel te veel op de Nederlandse arbeidsmarkt. We bespreken vandaag deze wet, maar er is een flink aantal zaken opgepakt in de afgelopen periode die complementair de Arbeidsinspectie mogelijkheden geven om misstanden aan te pakken, zoals de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten, die ik net al even noemde en die we 1 januari 2027 gaan invoeren, en het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers, dat ook onlangs is ingediend bij de Tweede Kamer. Voor de zomer informeer ik de Kamer nog over de wens om boetes in de arbeidswetgeving te indexeren. We ondersteunen arbeidsmigranten ook breed via de Work in NL-punten. Samen met organisaties die slachtoffers van arbeidsuitbuiting helpen, zoals FairWork en de stichting Barka, proberen we mensen ook aan de voorkant te attenderen op hun rechten. Overigens heb ik begrepen dat de stichting FairWork vandaag haar 25-jarig jubileum viert, waarmee ik ze van harte feliciteer.

De heer Ceder vroeg mij nog wat ik doe om in de EU grip te krijgen op migratie. Wij zijn echt actief. We hebben die discussie overigens ook eerder met elkaar gehad, in andere debatten. We zijn actief met andere lidstaten in gesprek om de schaduwkanten van het vrije verkeer te adresseren. Dat vrije verkeer is natuurlijk wel een randvoorwaarde waarmee we in de Europese Unie te maken hebben. Een heel concrete opbrengst hiervan is dat het positionpaper dat ik namens zes andere lidstaten aan de Eurocommissaris heb overhandigd, over het tegengaan van oneigenlijke detachering van derdelanders, nu ook op de agenda van de Commissie staat. Dat gaat de komende periode verder gebracht worden. Dat gaat over verduidelijkingen in de richtlijn en over het gezamenlijk optrekken in het kader van de ELA, de Europese arbeidsinspectie.

De voorzitter:
Een interruptie van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):
Toch nog even op het vorige punt, over de kritische vragen die zijn gesteld over de Arbeidsinspectie. Die gingen over de te passieve houding en het verwijt dat zij de onaangekondigde inspecties te weinig op de werkvloer uitvoerden, te weinig spraken met de buren en te veel vertrouwden op de administratie en de papieren werkelijkheid. Hoorde ik de minister nou net zeggen: dat waren misschien wel problemen, maar inmiddels is het allemaal verbeterd en behoort dat tot het verleden? Of hoorde ik de minister zeggen: dat is eigenlijk gewoon nooit het geval geweest?

Minister Van Hijum:
Ik herken sowieso niet dat zich alleen maar baseerden op de papieren werkelijkheid. Ik denk niet dat dat überhaupt ooit het geval is geweest. Maar ik zie wel dat er natuurlijk flink wordt gewerkt om de informatie die nodig is om tot vervolging te komen, ook uit de praktijk, daadwerkelijk wordt opgehaald, samen met toezichtpartners, maar zeker ook op de werkvloer. Ook de uitbreiding van capaciteit heeft daaraan bijgedragen.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):
Heel goed. Dan hoop ik dat we daar inderdaad de zichtbare resultaten van gaan zien en dat dat ook erkend en gedeeld wordt door partijen die kritisch meekijken en dat ook echt kunnen weten. Dat kan ik alleen maar hopen.

Maar ik heb ook nog een vraag over wat de minister daarvoor zei in het interruptiedebat met de heer Boomsma. Dat ging eigenlijk al in op het amendement, dat inmiddels nr. 26 heeft gekregen. Misschien komt de minister van Justitie daar ook nog op terug, maar ik wil deze minister wel alvast het volgende vragen. Hij zegt dat de Arbeidsinspectie enorm geholpen is met het begrip "ernstige benadeling". Dat kan zijn, maar dat is natuurlijk het halve verhaal, omdat er ook heel veel kritiek is op die term "ernstige benadeling". Een aantal partijen heeft de Kamer opgeroepen om juist het bredere begrip "uitbuiting" te gebruiken. Je organiseert op die manier niet alleen het vangnet voor arbeidsuitbuiting, maar ook voor andere vormen van uitbuiting waarbij je het oogmerk niet hoeft te bewijzen en de hoge lat van het mensenhandelbegrip net niet haalt.

Minister Van Hijum:
Ik heb inderdaad met de minister afgesproken dat hij nader zal ingaan op de juridische afbakening. Ik heb hier vooral willen signaleren dat er nu een groot gat zit tussen aan de ene kant het bestuursrechtelijk instrument dat je kunt inzetten en dat je nodig hebt om het effectief te maken, en aan de andere kant het huidige strafrecht, waarin het over arbeidsuitbuiting gaat. De Arbeidsinspectie zegt dat ze met dat kader veel zaken terug moet gooien en dat ze aanloopt tegen een hoge bewijslast. "Ernstige benadeling" is precies het goede begrip. En ja, dat moet zich natuurlijk verder uitkristalliseren, maar het is precies het goede begrip om in dat tussengebied meer zaken daadwerkelijk voor de rechter te kunnen brengen. We hopen echt dat we daarmee de afschrikkende werking rondom dit soort wantoestanden kunnen vergroten en het economisch voordeel dat heel veel werkgevers hebben bij het toelaten van dit soort situaties daadwerkelijk kunnen verminderen.

De voorzitter:
Tot slot.

De heer Van Nispen (SP):
Dan hervatten we deze discussie zo meteen met de andere minister. Maar u benoemde precies het doel dat ons amendement ook heeft. Wij hanteren niet hetzelfde begrip, want het oogmerk van uitbuiting hoeft niet meer bewezen te worden, maar het gaat er wel om dat politie en OM hiermee uit de voeten kunnen. Natuurlijk gebeurt dat op basis van dossiervorming door onder andere de Arbeidsinspectie — dat begrijp ik helemaal — maar we kunnen hier dus niet enkel afgaan op de zeer gewaardeerde kijk van de Arbeidsinspectie. Overigens hoor ik ook graag een positieve appreciatie over het andere amendement, over het toevoegen van het begrip "misleiding", waar de Arbeidsinspectie juist om gevraagd heeft, maar dat gaan we zo horen. Ik vind dat we de kritiek die er juist uit andere hoeken is gekomen, ook heel serieus moeten nemen. Het is natuurlijk niet de Arbeidsinspectie die vervolgt en die zaken voor de rechter brengt; dat zal het OM toch moeten doen.

Minister Van Hijum:
Ja, dat snap ik. Daar zal zo dadelijk ook op worden ingegaan. Ik weet overigens dat het begrip "misleiding" ook een element in de discussie is waar misschien iets genuanceerder op gereageerd kan worden in de duiding. Maar het gaat er ook om dat de mensen die op de werkvloer komen en daar de misstanden moeten signaleren die zich in de praktijk voordoen, ermee uit de voeten kunnen. Zij moeten een goede instrumentenkoffer hebben om die misstanden te duiden en aan te pakken. Voor mij is zo'n signaal van de Arbeidsinspectie dus wel degelijk buitengewoon belangrijk. De afgelopen maanden hebben we voortdurend gekeken hoe we die instrumentenkoffer echt maximaal kunnen vullen met de lichtste tot en met de zwaarste sancties — dan heb ik het over de strafrechtelijke aanpak — en door het verhogen van boetes op verschillende terreinen. Nogmaals, ik geloof echt dat dit een aanvulling is in die koffer.

De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen. Nee, ik zie toch nog een interruptie. De heer Verkuijlen.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik moet zeggen: ik steun u in die lijn, omdat het alternatief is dat ze vrijuit gaan. Dat is dan eigenlijk de resultante. En we willen hier vanavond dat er een effectieve aanpak komt. Maar ik heb nog een andere vraag aan u, die veel meer op het voorbeeld ziet dat ik net gaf over dat hotel waar de mensen achter de balie dondersgoed doorhebben wat er gebeurt. Heeft u het idee dat de inspectie dat scherp heeft? Worden er ook weleens boetes opgelegd aan organisaties die nalaten om dat te melden?

Minister Van Hijum:
"Die nalaten om dat te melden"? Ik kan u niet precies de casussen toelichten waarin die boetes wel of niet worden opgelegd, maar ik weet wel dat de Arbeidsinspectie natuurlijk toezicht houdt op grond van alle arbeidswetten en ook mogelijkheden heeft om boetes op te leggen. Ik weet niet of dat aan de orde is in de specifieke casus zoals u die nu duidt.

De voorzitter:
De heer Verkuijlen. Korte vervolgvraag.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor het antwoord tot zover, maar ik doelde meer op degenen die het faciliteren. Bij de werkgever die uitbuit, is het evident; dan kan de Arbeidsinspectie direct optreden. Maar het gaat mij met name om een faciliterende organisatie die er dondersgoed kennis van heeft dat dit zich voltrekt. Is de Arbeidsinspectie dan ook bij machte om daar boetes voor uit te delen?

Minister Van Hijum:
Echt de inlenende organisatie. Daar is natuurlijk de wet die we onlangs hebben aangenomen die over de toelating van arbeidskrachten gaat een heel belangrijke in. Daarmee wordt het makkelijker om ook de inlener aan te pakken, omdat de inlener geacht wordt om alleen maar zaken te doen met uitzendbedrijven, detacheerders of welke uitleners dan ook die een certificaat hebben. Doen ze dat niet, dan is er automatisch de mogelijkheid om boetes op te leggen. Dus die wet helpt ook bij het identificeren van die situaties. Hopelijk zuivert die de markt. Het is echt een marktordeningsinstrument. En of dat de afgelopen periode is gebeurd? Nou, ik hoop het wel. Ik weet wel dat deze wet het voor de Arbeidsinspectie in ieder geval makkelijker maakt om dan ook echt stevig op te treden.

De voorzitter:
U kunt uw bijdrage vervolgen, uw beantwoording.

Minister Van Hijum:
Volgens mij heb ik de meeste vragen hiermee beantwoord. Ik kijk nog even of ik mensen heb overgeslagen.

De voorzitter:
Ik zie niemand die zo in één keer in de benen springt om naar voren te rennen, dus ik denk inderdaad dat dat het geval is. Dan gaan we nu naar de beantwoording van de minister van JenV.

Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank ook aan de leden voor hun vragen en inbrengen in de eerste termijn en de amendementen. Ik begin met een korte inleiding en dan heb ik blokjes over arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling, in aanvulling op wat de minister voor SZW al heeft verteld, een blok opsporing, een blok mensenhandel, en dan meer de juridische zijde daarvan, en dan eindig ik met slachtoffers. Aan het einde van mijn termijn zal ik ook de amendementen appreciëren zoals die nu zijn ingediend.

We bespreken vandaag een actueel onderwerp. In 2023 werden 863 mensen slachtoffer van mensenhandel, zo blijkt uit de Monitor Mensenhandel van de Nationaal Coördinator Mensenhandel. Dat zijn alleen de geregistreerde slachtoffers. Het zijn er naar verwachting nog veel meer. Mensenhandel vormt een grote schending van mensenrechten, van het recht op lichamelijke integriteit, het recht op persoonlijke vrijheid en het recht op menselijke waardigheid. Slachtoffers van mensenhandel verkeren vaak in een afhankelijkheidssituatie of een kwetsbare positie, waarvan op grove wijze misbruik wordt gemaakt. Het kan gaan over een minderjarige die gedwongen wordt om zich te prostitueren en aan wie anderen dan grof geld verdienen, maar het kan ook gaan om een basisschoolleerling die onder druk wordt gezet om drugspakketjes rond te brengen of een arbeidsmigrant die gedurende lange tijd onder slechte omstandigheden moet werken voor veel te weinig loon.

Al deze vormen van uitbuiting zijn onacceptabel. Ze vragen om een effectief strafrechtelijk instrumentarium dat daders stopt en bestraft en tegelijkertijd slachtoffers beschermt. Het huidige strafrechtelijke normenkader is hiertoe op onderdelen ontoereikend gebleken, met name waar het gaat om ernstige misstanden in de arbeidssfeer. De rechtspraktijk, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie, geeft aan het huidige strafrechtelijke instrumentarium als onvoldoende te ervaren om de huidige misstanden effectief aan te pakken. Ook in het rapport van de Algemene Rekenkamer, genaamd Daders vrijuit, slachtoffers niet geholpen, uit 2021, is geconcludeerd dat de huidige instrumenten om arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling aan te pakken niet effectief zijn.

Een van de belangrijkste doelstellingen van dit wetsvoorstel is dan ook om die strafrechtelijke bescherming tegen arbeidsuitbuiting te verruimen. Daartoe wordt in de eerste plaats — ik kom daar zo nog uitgebreider op terug — ernstige benadeling als nieuw delict geïntroduceerd, waarmee ruimere mogelijkheden ontstaan om strafrechtelijk op te kunnen treden tegen ernstige misstanden in de arbeidssfeer.

In de tweede plaats wordt de strafbaarstelling die ziet op het trekken van voordeel uit mensenhandel verruimd en verbreed, zodat profiteurs van mensenhandel of ernstige benadeling van een persoon effectiever kunnen worden vervolgd en bestraft.

Daarnaast is de afgelopen jaren in toenemende mate gebleken dat de huidige mensenhandelbepaling op verschillende andere terreinen tekortschiet. Het is een lang wetsartikel met veel overlap en gebrek aan samenhang tussen de verschillende onderdelen, waardoor de bepaling in de praktijk als ontoegankelijk wordt ervaren, ook omdat niet alle voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in de wet staan. Uit het oogpunt van rechtszekerheid is dat onwenselijk. Daarom wordt de wettelijke regeling hiermee toegankelijker gemaakt. Er wordt meer samenhang gebracht in het geheel van strafbare gedragingen. Alle voorwaarden voor strafbaarheid worden in de wet neergelegd en juridische kwalificaties en strafmaxima worden beter aangesloten op het specifieke karakter van de gedragingen waaraan deze zijn verbonden. Om deze redenen en op deze manieren wil ik met dit wetsvoorstel de wettelijke regeling van mensenhandel moderniseren en verruimen, zodat de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers worden verbeterd.

Dat brengt mij bij het einde van mijn inleiding en bij mijn eerste blokje: arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Ik loop ze allemaal af, want velen van u hebben verschillende vragen in verschillende vormen gesteld. Als u niet direct uw eigen vraag herkent, komt die waarschijnlijk nog, want het luistert allemaal nauw en het zit hem in de nuances.

De heer Verkuijlen, de heer Van Nispen en mevrouw Wijen-Nass hebben gevraagd of ik kan reflecteren op het onderscheid tussen ernstige benadeling en mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting. De minister van SZW heeft daar al het een en ander over verteld, maar ik ga daar graag nog wat uitgebreider op in. Bij uitbuiting of benadeling zal het vaak gaan om een combinatie van financieel nadeel en andersoortig nadeel. Daarbij kunt u denken aan lange werkweken en zeer lage betaling onder slechte werkomstandigheden. Huisvestingsomstandigheden en een opgelegde vrijheidsbeperking kunnen relevant zijn als deze onderdeel zijn van de arbeidsrelatie. Daarvan gaf de minister van SZW net een voorbeeld. Voor de beoordeling of er sprake is van mensenhandel in de vorm arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling, is de mate van disproportionaliteit van belang. In de memorie van toelichting — er werd al aan gerefereerd — zijn daarom vuistregels geformuleerd die in de rechtspraktijk houvast zullen geven bij welke mate van financiële benadeling, mensenhandel of ernstige benadeling bestuursrechtelijke handhaving in beeld komt.

Het werd al genoemd: heel kort gezegd, als het gaat om het financiële voordeel — nogmaals, dat is niet het enige criterium — geldt een onderbetaling van twee derde of meer gedurende minimaal twee maanden als indicatie voor het van toepassing zijn van arbeidsuitbuiting. Hebben we het over een onderbetaling tussen een derde en twee derde gedurende minimaal twee maanden, dan is dat de vuistregel voor het van toepassing zijn van ernstige benadeling. Bij geringe onderbetaling, dus onder een derde, en — dat is van belang — zonder bijkomend andersoortig nadeel valt het buiten het bereik van ernstige benadeling. Dan kan bij overtreding van de arbeidswetten bestuursrechtelijk worden gehandhaafd.

Omdat daders doorgaans via onderbetaling financieel voordeel willen behalen, verwacht ik dat de vuistregels in veel gevallen ook daadwerkelijk zullen worden toegepast en daarmee voor de praktijk een richtinggevende functie zullen hebben. Maar in aanvulling op deze vuistregels bevatten de parlementaire stukken ook diverse concrete voorbeelden van situaties waarin sprake is van een combinatie van financieel en andersoortig nadeel, waarbij steeds is aangegeven of arbeidsuitbuiting ofwel ernstige benadeling daarbij al dan niet in beeld komt.

Dus, in antwoord op uw vraag: er is zo veel mogelijk geconcretiseerd bij welke mate van disproportionaliteit over het algemeen sprake is van ofwel arbeidsuitbuiting ofwel ernstige benadeling. Het OM had daar ook nadrukkelijk om gevraagd in het consultatieadvies. Bij het rondetafelgesprek hebben het OM, de politie en de al eerder genoemde Nederlandse Arbeidsinspectie aangegeven dat deze vuistregels en de voorbeelden voldoende aanknopingspunten bieden voor de rechtspraktijk. Dat sterkt mij en ook de minister van SZW in het vertrouwen dat in de praktijk op een goede manier toepassing kan worden gegeven aan de omschrijving van zowel arbeidsuitbuiting als ernstige benadeling, zoals hier geïntroduceerd.

De heer Krul vroeg of het strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf voor ernstige benadeling wenselijk is gelet op het strafmaximum van twaalf jaar gevangenisstraf dat is gesteld op arbeidsuitbuiting. Ik ben het met hem eens dat ernstige benadeling wel degelijk een ernstig misdrijf is. Dit misdrijf kan een vangnet vormen voor situaties die juist net iets minder zwaar zijn dan situaties van arbeidsuitbuiting. Ik ben al ingegaan op het verschil tussen beide misdrijven en ik denk dat daarmee deels ook een verklaring wordt gegeven voor het verschil dat er bestaat in de strafmaxima tussen beide delicten. Er is sprake van een oplopen van proportionaliteit. We geven met de zes jaar wel degelijk een signaal af over de ernst van het desbetreffende misdrijf en de ernst in verhouding tot de andere misdrijven. Hierbij wordt aangesloten bij het strafmaximum dat oorspronkelijk gold voor mensenhandel. Deze strafbedreiging biedt de rechter naar ons oordeel voldoende armslag om in een concreet geval met een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden een passende straf op te leggen.

Mevrouw Tseggai vroeg niet zozeer naar het onderscheid tussen ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting. Zij wees juist de andere kant op, naar beneden, en vroeg wanneer het bestuursrecht dan van toepassing is. Ik noemde net al de vuistregel die daar in financiële zin voor geldt: is een onderbetaling minder dan een derde, dan zal er in de regel geen sprake zijn van ernstige benadeling, zeker niet als daar geen andere nadelen dan financiële aan verbonden zijn. Dan kom je dus terecht in het bestuursrecht en bij alle maatregelen die daaronder vallen. Welke zijn dat dan? Dat kunnen maatregelen zijn uit de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet — die werd al even genoemd door de minister van SZW — en de Wet arbeid vreemdelingen als het gaat om niet-vergunde arbeid.

Het overtreden van deze voorschriften kan op verschillende wijzen worden gehandhaafd. Ik noem bijvoorbeeld het opleggen van een eis tot naleving, het opleggen van een bestuurlijke boete of het stilleggen van de werkzaamheden als er sprake is van ernstig gevaar of van recidive.

De heer Krul vroeg hoe het zit als mensen uit landen komen waar de lonen veel lager liggen dan in Nederland. In hoeverre is er dan sprake van arbeidsuitbuiting? Het is een heel begrijpelijke vraag, maar mijn antwoord daarop kan heel kort zijn. Bij de beoordeling — is er sprake van arbeidsuitbuiting? — zijn de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven maatgevend. Dat is ook de bestendige jurisprudentie. Het is daarbij dus irrelevant of het slachtoffer wel of niet heeft ingestemd met het naar Nederlandse maatstaven te lage loon. Het maakt dus ook niet uit of het slachtoffer wel door had dat hij of zij werd uitgebuit. Dat is ook geëxpliciteerd in het zevende lid van artikel 273f.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een verhelderende vraag. De minister heeft het over de financiële vuistregel. Zijn er nog andere vuistregels, bij andere vormen van arbeid of misstanden, die niet zozeer financieel van aard zijn?

Minister Van Weel:
Zeker. Een aantal daarvan zijn in de memorie van toelichting opgenomen. Die geven bijvoorbeeld aan wat het verschil is tussen arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling. Daarbij wordt ook gezegd dat als er alleen maar sprake is van een financieel nadeel dat minder is dan een derde, je onder die laag valt en bij het bestuursrecht terechtkomt. Ondanks dat de onderbetaling wellicht niet meevalt, kan het wel degelijk zo zijn dat andere omstandigheden ervoor zorgen dat er toch sprake is van ernstige benadeling. Dat zijn bijvoorbeeld huisvestingsomstandigheden of het feit dat mensen geen beschikking hebben over het geld dat aan hen wordt betaald. Net werd het voorbeeld van de bankpas genoemd. Dus ondanks dat de financiële vuistregel niet wordt gehaald, kan er nog steeds sprake zijn van ernstige benadeling. En dan schuift het dus weer van het bestuursrecht naar het strafrecht.

De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen. Ik zie dat het zo voldoende is.

Minister Van Weel:
Dan kom ik op de vraag die niet alleen door de heer Van Nispen, maar ook door anderen is gesteld. Waarom is er nou gekozen voor ernstige benadeling en niet voor een aparte strafbaarstelling van uitbuiting? De minister van SZW heeft daar voornamelijk namens de Nederlandse Arbeidsinspectie al iets over verteld. In aanvulling daarop zal ik de juridische argumentatie daarvoor geven die wij bij het opstellen hiervan hebben gewogen. Het korte antwoord hierop is: omdat de strafrechtelijke aansprakelijkheid met een uitbuitingsdelict niet of nauwelijks zou worden verruimd.

Op één onderdeel wordt die zelfs beperkt. Dat ga ik zo toelichten. Het centrale strafrechtelijke verwijt bij mensenhandel is namelijk "de beoogde of de daadwerkelijke uitbuiting van een persoon". Dat komt tot uitdrukking in het vereiste oogmerk van uitbuiting. De heer Van Nispen noemde dat zelf ook al in een interruptie. In de praktijk wordt bij arbeidsuitbuiting de drempel hiervoor lang niet altijd gehaald. Dat is het dilemma waar de minister van SZW bij stilstaat. Als je een aparte strafbaarstelling voor "uitbuiting" zou invoeren, dan zou bewezen moeten worden dat iemand daadwerkelijk is uitgebuit. Je maakt uitbuiting immers strafbaar. Je gaat dan dus van "het oogmerk", dat in het kader van mensenhandel al strafbaar kan zijn, naar daadwerkelijk bewijzen dat er sprake is van uitbuiting. De beoogde uitbuiting, of het oogmerk, zou dan niet meer voldoende zijn. Dus een aparte strafbaarstelling van uitbuiting voorziet naar onze mening niet in de gewenste verruiming van de strafrechtelijke bescherming, maar kan in zeker opzicht zelfs leiden tot een beperkter bereik dan mensenhandel, waarbij alleen al het oogmerk van uitbuiting voldoende is.

De heer Van Nispen (SP):
Vooropgesteld, dat is natuurlijk ook niet de bedoeling van ons amendement. Maar volgens mij is het ook niet zo. Dat klinkt misschien wat al te pretentieus, maar ik bedoel het serieus. Het is zeker niet de bedoeling; we proberen juist een ruimer vangnet te maken. We komen daar nog uitgebreid op terug. Maar specifiek op dit punt: hoe zit het dan bijvoorbeeld met de poging tot uitbuiting? Dat zou ook kunnen binnen ons amendement, zoals wij dat nu gemaakt hebben, met artikel 45 Wetboek van Strafrecht en de "poging tot". Dan hoeft niet dat oogmerk bewezen te worden en kan teruggevallen worden op de poging, zodat die uitbuiting zich niet verwezenlijkt hoeft te hebben.

Minister Van Weel:
Daar overvraagt u me. Daar kom ik op terug in tweede termijn. Ik wil dit wel secuur doen.

De voorzitter:
De heer Van Nispen voor een korte, verduidelijkende vraag.

De heer Van Nispen (SP):
Oké, dank u wel, voorzitter; heel kort. Dat waardeer ik. Dit luistert ook wel nauw en het moet heel zorgvuldig. Maar ik probeer echt goed te benadrukken, mede namens de mede-indieners — en ik hoop dat de minister dat wil aannemen — dat we nu juist proberen om dat ruimere vangnet te bieden. Dus we pogen het op geen enkele manier te beperken. Ik waardeer het dat de minister dit ook zo serieus neemt en het gaat bekijken.

Minister Van Weel:
Ja, ik neem dat mee. Ik krijg natuurlijk al flarden van assistentie, maar die ga ik u onthouden, want daarmee doe ik uw interruptie geen recht. Er is wel degelijk ook gekeken naar het amendement met het oogmerk dat u ermee heeft. Alleen wordt door ons betoogd dat juist de ernstige benadeling datgene omvat wat u wilt bereiken met uitbuiting, en meer, en dat er een risico bestaat dat je de lat juist hoger legt als je uitbuiting als zodanig zou opnemen in plaats van ernstige benadeling. Ik zal dat in tweede termijn aangaande "de poging" nog verder toelichten.

De heer Emiel van Dijk vroeg nog waarom het noodzakelijk is om het delict "ernstige benadeling" te introduceren. Ik denk dat ik daaraan, in combinatie met wat de minister van SZW heeft gezegd, invulling heb gegeven. Kortweg komt het erop neer dat er tussen de bestuursrechtelijke mogelijkheden en het bewijzen van arbeidsuitbuiting eigenlijk een leemte was waarbij vaak de drempel niet kon worden gehaald, en er dus niet strafrechtelijk kon worden bestraft terwijl dat wel wenselijk werd geacht. Dat is de reden geweest voor het introduceren van het nieuwe begrip.

Dan kom ik bij het blokje opsporing. Dat begon met de vrij feitelijke vraag van de heer Diederik van Dijk of het wetsvoorstel nog steeds in 2026 in werking kan treden. Het korte antwoord is ja. De ketenorganisaties achten dat haalbaar. Maar dit hebben u en ik en de collega's in de Eerste Kamer natuurlijk ook in de hand, dus het hangt wel af van hoe spoedig we de behandeling en de stemming in beide Kamers kunnen doorlopen.

De vraag was ook welke intensiveringen er worden doorgevoerd bij bijvoorbeeld politie, OM en de rechtspraak, om voldoende toegerust te zijn om deze verscherping aan te kunnen. Er zijn middelen vrijgemaakt voor de verschillende uitvoeringsorganisaties van 10 miljoen euro structureel. En de ketenorganisaties zijn net als de Nederlandse Arbeidsinspectie al bezig met het treffen van voorbereidingen op de inwerkingtreding van deze wet. Dus dat gaat inderdaad om het werk van mensen, zowel bij de NLA alsook bij het OM. Daar is men dus mee bezig. Na de inwerkingtreding blijven we natuurlijk de effecten voor alle ketenpartners monitoren en gaan we zo nodig bijsturen.

Dan kom ik op de toepassing van het non-punishmentbeginsel. Een aantal van u hebben daar vragen over gesteld. Ik kom daar natuurlijk in de appreciatie van amendementen ook nog op terug. Zowel volgens het OM als de politie als de rechtspraak voorziet het Nederlandse rechtssysteem al in het faciliteren van het beginsel van non-punishment. Ik noem dat een "beginsel", omdat het een beginsel is. Het is geen vereiste om dat wettelijk te verankeren. Er moet voldaan worden aan een invulling van het beginsel.

Bij ons geldt in algemene zin dat de officier van justitie, maar ook een rechter, bij weging van alle feiten en omstandigheden ook kan meenemen dat de verdachte die ook slachtoffer is van mensenhandel, deze strafbare feiten mogelijk onder dwang heeft gepleegd. Dat kan leiden tot het staken van het opsporingsonderzoek of tot het seponeren van de zaak. Als het onderzoek naar het strafbare feit wordt gestaakt, vindt er ook geen registratie plaats in de systemen van het OM.

Als de verdachte wel wordt gedagvaard, bijvoorbeeld bij een ernstig strafbaar feit, dan kan de officier van justitie bij de rechter vorderen dat een strafuitsluitingsgrond zoals psychische overmacht, zoals we die kennen in ons rechtssysteem, wordt toegepast en dat de rechter weliswaar de verdachte schuldig verklaart, maar daarbij geen straf of verminderde straf oplegt. Als er in de strafeis van de officier of in het vonnis van de rechter rekening wordt gehouden met dwang, dan wordt het niet geregistreerd.

In algemene zin wordt er dus gezegd dat er weinig gebruik wordt gemaakt van het non-punishmentbeginsel. Dat herkennen de ketenorganisaties niet. Het wordt alleen niet eenduidig geregistreerd. Het hangt af van de zaak an sich. Het kan dus ook zijn dat een zaak op verschillende momenten in de strafrechtketen wordt afgedaan of op een andere manier wordt afgedaan, juist vanwege het non-punishmentbeginsel. Het beeld dat er geen gebruik van zou worden gemaakt, wordt dus bestreden.

Ik moet daarbij wel zeggen dat als u zou vragen — ik wil geen moties uitlokken, maar toch — of daar in het kader van de invoering van deze wet meer aandacht aan kan worden besteed bij de opleiding van zowel opsporingsinstanties als het OM en de rechtspraak, om zeker te weten dat het non-punishmentbeginsel nou juist iets is dat hier een rol heeft, ik daar welwillend tegenover zou kunnen staan. Maar dit is uiteraard een puur hypothetische situatie.

Dan een vraag van mevrouw Wijen-Nass. Welke straffen leggen rechters nu op? Kan er ook iets over de verwachting van de opgelegde straffen na de inwerkingtreding worden gezegd? De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft in december vorig jaar de Monitor Mensenhandel gepubliceerd. Daarin is het aantal straffen over de periode van 2019 tot 2023 geanalyseerd. Er wordt ook nader ingegaan op de opgelegde straffen en de bijkomende straffen. Naar dat rapport zou ik u graag willen verwijzen voor een uitgebreide analyse. Het is moeilijk voor mij om te zeggen wat het effect zou zijn van de inwerkingtreding van deze wet op die analyse. Dat zal echt na de inwerkingtreding moeten blijken.

Een heel ander onderwerp: klanten van mensenhandel. Mevrouw Tseggai vroeg daarnaar. Wat gaat het kabinet doen om klanten van mensenhandel aan te pakken? Gaat er meer aandacht naar de vervolging van de klanten? Ook vroeg ze of ik daarover in overleg wil treden met het Openbaar Ministerie. Enkele van de acties uit het actieplan richten zich op het vergroten van de aanpak van klanten. Er wordt onder andere ingezet op het verkrijgen van media-aandacht waarin wordt uitgelegd dat en waarom een klant-dader wordt vervolgd. Daarnaast moeten klanten zich natuurlijk bewust zijn van wat mensenhandel is. Ze moeten het kunnen signaleren en ze moeten ook handelingsperspectief hebben. Er is al een aantal succesvolle zaken geweest, waarin ook media-aandacht is gegenereerd. Daarnaast organiseren het OM en de politie jaarlijks één landelijke actiedag in het kader van de aanpak van klanten. Die actiedagen zijn erop gericht om preventief te handelen door mogelijke klanten of klanten, indien bekend, te waarschuwen dat ze strafbaar zijn door wat ze doen. Als een actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, dan worden die ook ingezet voor strafrechtelijke vervolging. Een eerste van dit soort actiedagen heeft eind 2024 plaatsgevonden.

De heer Ceder vroeg: hoe leest de minister de conclusies van de Nationaal Rapporteur waarin wordt aangekaart dat de opsporing tekortschiet? Ik ben uiteraard bekend met het rapport. Dat is ook aan mij aangeboden. Ik ben het er ook mee eens dat de opsporingsinstanties een hele belangrijke rol spelen in het bestrijden van mensenhandel en het opsporen van slachtoffers. Ik ben het niet helemaal eens met de korte conclusie van de Nationaal Rapporteur dat de opsporing tekortschiet. Er worden echter wel verbeterpunten in het signaleringsproces aangedragen door de Nationaal Rapporteur. Daar zal ik serieus op ingaan in mijn beleidsreactie op dat rapport, die ik nog voor het zomerreces met uw Kamer hoop te kunnen delen. Daarin zal ik er dus nader op ingaan.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wil nog even terug naar de klanten, die ik inderdaad in mijn inbreng aangehaald heb. De minister noemt op zich allerlei sympathieke maatregelen, maar die gaan meer over communicatie, voorlichting en preventie. Ik ben echter eigenlijk op zoek naar: welke maatregelen gaat de minister nemen voor strafvervolging van klanten?

Minister Van Weel:
Het gebeurt al. Ik noemde het al als een van de punten. Er zijn ook zaken geweest waarin klanten zijn vervolgd en waarin er media-aandacht is gegenereerd. Hopelijk gaat daar de afschrikwekkende werking van uit dat ook klanten kunnen en zullen worden aangepakt. Ik noemde het als een van de mogelijke opvolgingen van de actiedagen die worden georganiseerd. Als daar opsporingsinformatie uit voortkomt die daar aanleiding toe geeft, zal er tot vervolging worden overgegaan. De mogelijkheden zijn er dus. Het wordt gedaan. We proberen de aandacht erop te vestigen. In het kader van het actieplan komen we daarover te spreken, ook in het volgende debat dat we daarover zullen hebben in het kader van mensenhandel en prostitutie. Ik heb het idee dat het 'm niet zit in de mogelijkheden die ik als medewetgever met u kan schetsen. Het is een kwestie van doen. Daar is het actieplan de aanjager van, denk ik.

De voorzitter:
Korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het op zich fijn dat de minister zegt dat hij geen problemen of gebreken ervaart als het gaat om wetgeving, maar we moeten toch meer kunnen doen dan alleen communicatiecampagnes?

Minister Van Weel:
Ik kan niet zelf gaan vervolgen. Daar staan gelukkig enkele wetten en regels aan in de weg. Ik ben er dus voor om het mogelijk te maken voor het OM, maar daarna is het natuurlijk aan het OM om daar ook opvolging aan te geven. Als u mij dus vraagt of ik een keer met het OM wil bespreken hoe zij daartegen aankijken, of zij nog beperkingen ervaren en of ik daar nog iets in kan betekenen, wil ik dat graag toezeggen. Dan neem ik dat mee in mijn periodieke overleg met het OM.

De heer Boomsma (NSC):
Ik denk dat het heel goed is, want het is natuurlijk wel waar en ontzettend belangrijk dat het vaak allemaal begint met de klanten. Mijn vraag is nu: is er een overzicht van hoe vaak klanten zijn vervolgd? Er zit natuurlijk een verschil tussen bijvoorbeeld klanten van minderjarige prostituees en klanten die worden vervolgd omdat ze gebruikmaken van prostituees die onder dwang verkeren, maar misschien niet minderjarig zijn. Dus, gebeurt dat laatste ook voldoende? Zijn er uit die actiedag waar de minister het over had ook vervolgingen voortgekomen?

Minister Van Weel:
Ik ga dat meenemen, als u dat goedvindt, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Boomsma, in de voortgangsbrief over het actieplan Samen tegen Mensenhandel, waarmee ik nog voor de zomer kom. Dit is namelijk ook een van de acties uit dat plan.

Dat brengt mij meteen bij dat plan. Er werd gevraagd door de heer Krul of ik kan ingaan op de stand van zaken van dat plan. Ik zou hem hetzelfde antwoord willen geven: dat komt eraan, namelijk voor het zomerreces in een voortgangsbrief. Het actieplan en de modernisering van artikel 273f zijn parallel aan elkaar ontwikkeld. Ook dit wetsvoorstel ligt al even voor ter behandeling. Het actieplan hoeft dus niet te worden geactualiseerd naar aanleiding van de discussie die we hier hebben, maar is eigenlijk op hetzelfde moment opgesteld als en dus volledig in samenhang met het wetsvoorstel.

De heer Diederik van Dijk vroeg welke obstakels er worden gezien om mensenhandelzaken niet te laten mislukken of lichter te laten afdoen. Ik kom terug op zijn amendement, dat in het verlengde hiervan ligt. Het wetsvoorstel omvat wetsartikelen die juist makkelijker toepasbaar zijn voor de rechtspraktijk en ruimere strafbaarstelling inhouden. Dat betekent dat de kring van personen die voor mensenhandel — en ook voor ernstige benadeling overigens — kunnen worden vervolgd, wordt verruimd. Daarmee denk ik dat het juist een impuls geeft aan de rechtspraktijk in dat opzicht.

Hij vroeg ook het wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken. Dan zou ik op de stoel gaan zitten van mijn gewaardeerde collega de staatssecretaris Rechtsbescherming, die dit wetsvoorstel in zijn portefeuille heeft. Het lijkt mij passend om de inhoudelijke vragen daarover aan de orde te laten komen tijdens de verdere behandeling van het wetsvoorstel door hem met uw Kamer. Hij kan daar ook veel meer en veel zinniger dingen over zeggen dan ik dat kan.

In datzelfde kader vroeg u nog wel of ik bereid ben om net als in Ierland, Italië en Spanje draagmoederschap als vorm van mensenhandel aan te merken en het wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming in te trekken. Op dat tweede punt heb ik net al geantwoord.

Op het eerste punt stel ik voorop dat draagmoederschap op vrijwillige basis op zichzelf genomen niet verboden is in Nederland. Dit wetsvoorstel brengt daar ook geen verandering in. Maar ik zeg er ook bij dat de situaties van uitbuiting van draagmoederschap ook nu al onder het bereik van mensenhandel kunnen vallen. De opsomming van specifieke vormen van uitbuiting is namelijk niet uitputtend. Met het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene Europese richtlijn mensenhandel, dat op dit moment bij de Raad van State voorligt voor advies, wordt draagmoederschap overigens wel expliciet toegevoegd aan artikel 273f. Maar daar komen we dus op een later moment nog over te spreken.

Dat brengt mij bij het kopje mensenhandel juridisch. Daaronder was dit de eerste vraag, dus die heb ik daarmee behandeld. Mevrouw Wijen-Nass vroeg of de drie specifieke uitbuitingsvormen die in de herziene EU-richtlijn mensenhandel worden geëxpliciteerd ook in de strafbaarstelling van mensenhandel worden geëxpliciteerd. Dat gebeurt dus in datzelfde wetsvoorstel dat nu voorligt bij de Raad van State, waarmee we sec de EU-richtlijn implementeren in artikel 273f. Het korte antwoord daarop is dus: ja.

De heer Krul vroeg of criminele uitbuiting voldoende duidelijk gedefinieerd is, zodat zaken op dat vlak ook voldoende haalbaar zijn. Criminele uitbuiting is overigens nu al strafbaar onder de huidige strafbaarstelling van mensenhandel, dus het OM en de politie hebben er wel ervaring mee hoe ze dat moeten aanpakken. Bij criminele uitbuiting gaat het erom dat de dienst die voor een dader moet worden verricht, strafbaar is. In het Chinesehoreca-arrest overwoog de Hoge Raad dat de vraag of, en zo ja wanneer, er sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f niet in algemene termen te beantwoorden is, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval.

In dit arrest ging het overigens over een Chinees restaurant waarin verschillende uit China afkomstige medewerkers zeer lange werkdagen maakten voor inwoning en tegen lage vergoeding. Daar ging het dus niet om criminele uitbuiting, maar uit dat arrest komen criteria naar voren voor het bepalen of er sprake is van uitbuiting. Die criteria zijn ook van toepassing op criminele uitbuiting en geven daarvoor het richtinggevend kader. Dan gaat het om de aard en de duur van de te verrichten strafbare activiteit, welke beperkingen deze voor betrokkenen meebrengen en het daarmee behaalde economisch voordeel door degene die de betrokkene tot die strafbare feiten heeft aangezet. Er is dus steeds sprake van een weging van al die factoren binnen een zaak aan de hand van één geval. Dat is zeer gebruikelijk binnen het strafrecht. De politie en het OM beschikken dan ook over voldoende handvatten om te kunnen beoordelen of sprake is van criminele uitbuiting.

Dat brengt me bij de hele concrete vraag van de heer Krul of een situatie waarin kinderen worden gedwongen om drugs uit een container te halen onder criminele uitbuiting valt. Zoals het een minister, niet zijnde een rechter, betaamt, zeg ik: dat kan inderdaad het geval zijn. Maar zoals altijd in het strafrecht, hangt dat af van alle omstandigheden in het specifieke geval. Ik kan dat dus niet in algemene zin zeggen. Uit de rechtspraak kan wel worden afgeleid dat gevallen waarin zeer jonge kinderen worden ingezet voor het verrichten van een strafbaar activiteit, zelfs reeds bij het eenmalig begaan van een strafbaar feit, zoals winkeldiefstal, worden aangemerkt als criminele uitbuiting. Daar is jurisprudentie over. In die zin verwacht ik dus dat dit wetsartikel daar ook voldoende handvatten voor zal bieden.

De heer Krul vroeg ook nog of het voordeel trekken uit criminele uitbuiting strafbaar is. Dat is het geval. De strafbaarstelling van voordeeltrekking in artikel 273fb richt zich tot profiteurs van mensenhandel, kinderhandel of ernstige benadeling van de persoon. Dat gaat telkens om het verkrijgen van financieel voordeel uit een van deze misdrijven. Het voordeeltrekken uit mensenhandel, bestaande uit criminele uitbuiting, is dus zeker ook een strafbaar feit.

Dat brengt mij bij de wat grotere vraag van mevrouw Wijen-Nass, waarom voor verschillende vormen van uitbuiting hetzelfde strafmaximum geldt en waarom dat voor de ene vorm van uitbuiting niet hoger is dan voor de andere. De strafbaarstelling van mensenhandel geeft uitvoering aan daartoe strekkende internationale verplichtingen en sluit nauw aan bij de bewoordingen daarvan. Onder meer het Palermo Protocol en de recent herziene EU-richtlijn mensenhandel geven een definitie van mensenhandel en beschrijven welke vorm van uitbuiting ten minste daaronder moeten worden begrepen. Tevens verplichten zij tot een strafbaarstelling van mensenhandel, waarbij de herziene richtlijn ook concrete minimumstrafhoogtes voorstelt. Maar ook daarbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van uitbuiting. Het past dus ook niet goed om dat nu in de nationale implementatie wel te doen.

De strafmaxima van twaalf jaar voor mensenhandel en vijftien jaar voor kinderhandel liggen wel ruimschoots boven de minimale strafmaxima die op grond van de genoemde EU-richtlijn zouden moeten gelden. Daar gaat het namelijk om een strafmaximum van vijf jaar of bij ernstige vorm van mensenhandel tien jaar gevangenisstraf.

De nationale strafmaxima kunnen uiteraard verder worden verhoogd in het geval een of meer strafverzwaringsgronden van toepassing zijn. Ik denk dat daarmee de strafmaxima voldoende ruimte geven aan het OM en de rechter. Natuurlijk zullen zij kijken naar de feiten en omstandigheden en zullen zij voor de door u genoemde voorbeelden wel degelijk tot een heel ander strafeis komen in die uitzonderlijke gevallen, ondanks dat ze binnen hetzelfde strafmaximum zitten. U weet dat wij geen strafminima toekennen, dus ook dat zie ik hier niet als een oplossing. U vroeg waarom het strafmaximum voor voordeeltrekking zes jaar is. Via u, voorzitter, zeg ik tegen mevrouw Wijen-Nass: het financieel profiteren van misdrijven als mensenhandel, kinderhandel en ernstige benadeling is op zichzelf al verwerpelijk en onacceptabel, los van het begane gronddelict. Daarom is op de voordeeltrekking een maximum van zes jaar gevangenisstraf gesteld. Die is niet afhankelijk van het gronddelict, maar ziet puur op het voordeel trekken. De rechter kan daarbij natuurlijk wel de ernst van het gronddelict meewegen en op die manier tot een hogere straf komen.

De heer Krul vroeg naar de buitenlandse werving voor prostitutie. Daar kom ik later nog op terug in het kader van de amendementen. Het kerndoel van dit wetsvoorstel was het vereenvoudigen van de regeling en het aanbrengen van meer samenhang, zonder afbreuk te doen aan de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Vanuit die gedachte — dat buitenlandse werving voor prostitutie al valt onder de algemene strafbaarstelling van mensenhandel — is ervoor gekozen om deze specifieke strafbaarstelling niet op te nemen in het wetsvoorstel. Tegelijkertijd zeg ik daarbij dat het voor mij het allerbelangrijkst is dat de strafwet toereikende mogelijkheden biedt om seksuele uitbuiting keihard aan te pakken. Er mag absoluut niet de indruk ontstaan dat dit wetsvoorstel die aansprakelijkheid op dit punt zou pogen in te perken. Ook het OM en de politie hebben aangegeven, zoals u heeft kunnen vernemen, dat zij graag de aparte strafbaarstelling van buitenlandse werving willen behouden. Tegen die achtergrond zeg ik u nu alvast dat ik geen bezwaar heb tegen het behoud van deze strafbaarstelling in het wetsvoorstel. Zoals gezegd kom ik daar zo nog op terug bij de appreciatie.

Dan huwelijkse uitbuiting en de rechtsmacht die wij genieten. De heer Boomsma vroeg of ik vind dat die moet worden uitgebreid. De Nederlandse rechtsmachtregeling ten aanzien van mensenhandel sluit aan bij de afspraken in internationale verdragen. Dat betekent dat Nederland ongeclausuleerde rechtsmacht heeft over alle vormen van mensenhandel, wanneer het feit buiten Nederland is gepleegd door een Nederlander, of een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, of tegen een Nederlander of vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Dat is dus een zeer ruime regeling. U noemde zelf al dat die aansluit bij de rechtsmacht die we ook hebben ten aanzien van huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking. Vanuit die gedachte en coherentie zie ik geen aanleiding om de rechtsmachtregeling verder te verruimen voor dit specifieke doeleinde.

De heer Krul vroeg ook op welke manier ik borg dat dit wetsvoorstel toekomstbestendig genoeg is bij veranderende maatschappelijke gebeurtenissen. Dat hangt samen met wat ik net al noemde: de wens om het strafrechtelijk normenkader te vereenvoudigen én te verruimen, om de aanpak effectiever te maken. Gelet op de grote variëteit aan situaties die we hiermee willen bestrijken, is bij de strafbaarstellingen, waaronder bij ernstige benadeling, gekozen voor meer algemeen geformuleerde delictsbestanddelen, zoals "het oogmerk van uitbuiting" of "ernstig wordt benadeeld". Juist door deze algemene formuleringen, die steeds aan de hand van voorbeelden worden geconcretiseerd, wordt bevorderd dat ze zich ook uitstrekken tot mogelijke toekomstige delictsvormen die we nu nog niet kunnen voorzien. Ik ga ervan uit dat we hiermee de modernisering voldoende hebben bestendigd. Mocht dat in de toekomst toch anders blijken, dan kunnen we uiteraard de wet aanpassen.

Tot slot het laatste blok, over slachtoffers. De heer Ceder vroeg wat nodig is voor een doeltreffende aanpak om minderjarige slachtoffers in beeld te brengen. Het versterken van de positie van minderjarige slachtoffers is een van de actielijnen uit het actieplan Samen tegen Mensenhandel. Daarbij wordt in brede zin gekeken naar bescherming en signalering. Dat betekent vooral het trainen van eerstelijnsprofessionals die werken met minderjarigen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting, en het inbedden daarvan in regionale samenwerkingsverbanden. Ik ben gisteren op bezoek geweest bij Keerpunt, een onderdeel van Fier. Daar probeert men juist op een laagdrempelige manier en online via een chatfunctie bereikbaar te zijn en open te staan voor kinderen in problemen. Het gaat daarbij dus om problemen die te maken hebben met uitbuiting. Maar het is wel duidelijk dat deze doelgroep, zeker als de kinderen onder grote stress, druk of dwang staan, zeer terughoudend is met het zoeken van contact of hulp. Het blijft dus zoeken naar een manier om deze jonge doelgroep te bereiken zonder dat je ze afschrikt.

Je moet het vooral niet vanuit de politie benaderen. Daarom wordt het in dit geval, bij Keerpunt, op een anonieme manier mogelijk gemaakt, zonder verplichtingen en zonder meteen naar hulpverlening te grijpen. En dan is het maar hopen dat je een vertrouwensband kunt opbouwen waarmee je dit bloot kunt leggen. Ik vond het indrukwekkend wat ik gisteren zag, maar het was ook indrukwekkend om te zien hoe groot de uitdagingen zijn wanneer je dit in kaart wilt brengen. Het is dan ook terecht dat het een van de actielijnen in het actieplan is. Maar ook hier komen we in de voortgangsbrief op terug.

In het verlengde daarvan vroeg de heer Krul hoe we jongeren die slachtoffer worden van criminele uitbuiting, nog beter kunnen ondersteunen. En hoe denk ik over uitstapprogramma's voor jongeren die in de criminaliteit zijn beland? Ik verwijs hiervoor niet alleen naar Keerpunt, waar ik gisteren was, maar ook breder naar het programma Preventie met Gezag, een programma dat mijn ministerie aan 27 gemeenten aanbiedt.

Het is een domeinoverstijgende gebiedsgerichte preventieaanpak met lokale justitiepartners. Laat ik er eentje uitkiezen waar ik zelf op bezoek ben geweest, het programma Alleen jij bepaalt wie je bent. Jongeren die in andere gevallen wellicht nooit op het sportveld zouden terechtkomen, sporten nu wel een paar keer per week. Dat wordt vanuit de school georganiseerd, niet alleen omdat ze dan leren voetballen, maar vooral ook vanwege al het andere dat ze daarmee leren. Ik noem: werken in teamverband, omgaan met teleurstellingen wanneer je verliest, en discipline, want je moet op tijd komen voor je team. Al dit soort elementen zijn er dus op gericht om te zorgen dat juist die kwetsbare jongeren steviger in hun schoenen komen te staan en nee durven te zeggen tegen diegenen die proberen om hen in te zetten.

De voorzitter:
Een interruptie van de heer Boomsma.

De heer Boomsma (NSC):
Nog even over de toepassing van de jurisdictie. Het is heel goed om van de minister te horen dat die net als bij vrouwelijke genitale verminking geldt. Maar voor alle duidelijkheid, wat betekent het voor een Nederlandse man met een Nederlands paspoort, misschien met een Pakistaanse achtergrond, die naar Pakistan gaat, daar een vrouw huwt en haar daar in gevangenschap houdt? Als die vrouw alleen een Pakistaanse nationaliteit heeft, is die man dan alsnog strafbaar volgens de Nederlandse wet?

Minister Van Weel:
Ja. Ik zal het nog een keer oplezen, want uw voorbeeld valt hier volgens mij onder. Het gaat om alle vormen van mensenhandel. Nou, daar hebben we het hier dus over. "Indien het feit buiten Nederland is gepleegd door een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft." Daar is dus sprake van en daarmee is het antwoord ja. Daarna volgt namelijk een of: "of tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft". Uw voorbeeld valt onder de eerste clausulering.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.

De heer Boomsma (NSC):
Voor alle zekerheid: het kan dus ook gaan om een vrouw die zelf Pakistaans is en in Pakistan woont en is opgegroeid? Maar de man die haar in huwelijkse gevangenschap en uitbuiting houdt, is dan dus een Nederlander. Maar het gebeurt in Pakistan.

Minister Van Weel:
Ja.

De heer Boomsma (NSC):
Oké.

Minister Van Weel:
Het gaat over alle vormen van mensenhandel, indien het feit is gepleegd door een Nederlander of een vreemdeling die hier een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Het maakt dus niet uit tegen wie dat is.

Mevrouw Tseggai vroeg wat de minister ervan vindt om een onafhankelijke autoriteit in te stellen om het slachtofferschap vast te stellen. In het kader van het actieplan Samen tegen Mensenhandel kijken we ook hier of de vaststelling van slachtofferschap van slachtoffers die in aanmerking komen voor de B8/3-regeling, niet alleen maar gedaan kan worden door de opsporingsdiensten en losgekoppeld kan worden van het opsporingsproces. Daarbij bekijken we ook nadrukkelijk hoe we de huidige knelpunten in de uitvoering bij de geringste aanwijzing en bij de bedenktijd kunnen verbeteren.

De vraag naar de vaststelling van het slachtofferschap is onderdeel van de verkenning die we aan het uitvoeren zijn. Ik kom daar later dit jaar bij de Kamer op terug.

De voorzitter:
Dat roept toch nog een vraag op bij mevrouw Tseggai.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ja. Verhelderend. Op zich een fijn antwoord. Maar komt de minister in die verkenning ook terug op de mogelijkheid van een onafhankelijke autoriteit?

Minister Van Weel:
Zeker.

De heer Boomsma vroeg of ik zicht heb op het percentage vrouwen dat onder dwang in de prostitutie zit en, zo ja, waar we dit op baseren. We spreken hier regelmatig over met uw Kamer, in het kader van de commissiedebatten over mensenhandel en prostitutie. Ik kijk uit naar de volgende episode die we daarvan hebben. Daar komt deze vraag regelmatig terug. Ik verwijs dan altijd naar het onderzoek uit 2022 inzake de aard en omvang van de Nederlandse seksbranche, dat toen door het ministerie van Justitie en Veiligheid is uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het gewoon niet mogelijk is om harde cijfers te krijgen over de aantallen sekswerkers die in deze branche werken. De enorme mobiliteit tussen onderdelen van de branche en de fluctuaties tussen seizoenen maken het verzamelen van die cijfers ingewikkeld. Ik vind het dus heel moeilijk om hier zicht op te krijgen. Heel vaak spreken wij met elkaar over individuele misstanden die aan het licht zijn gekomen, maar het krijgen van meer zicht op de volledige omvang is gewoon lastig. Nogmaals, dit strekt wat buiten dit wetsvoorstel. Ik spreek hier graag verder over in het commissiedebat Prostitutie. Een concreet antwoord heb ik niet voor u.

Dat brengt mij op de vraag wanneer ik kom met mijn nieuwe plannen voor sekswerk. Een aantal van u heeft daarom gevraagd. Dat geldt ook voor de in het regeerprogramma afgesproken verhoging van de minimumleeftijd naar 21 jaar. Ik ga die plannen net niet voor de zomer redden. Ik verwacht daar in de tweede helft van dit jaar op terug te kunnen komen. Zoals u weet staat het in het regeerprogramma. De Wrs ligt nog voor. Ik heb zelf mijn eigen grondvisie op sekswerk ontwikkeld. Ik hoop na de zomer met een compleet pakket te komen. Maar het demissionaire karakter vereist iets meer procedurele stappen in het consultatieproces.

De heer Diederik van Dijk sprak over de misstanden bij advertentieplatforms. Er staan op Nederlandse websites veel vrouwen uit Zuid-Amerika, China en Oost-Europa. Hij vroeg wat we hier concreet tegen kunnen doen. Laat ik zeggen dat sekswerker in Nederland een legaal beroep is. Het plaatsen van sekswerkadvertenties door personen die vrijwillig hebben gekozen voor dit beroep is niet verboden. Maar natuurlijk moeten we er wel scherp op zijn dat op deze platforms geen misstanden zoals mensenhandel plaatsvinden. Ik weet dat die wel plaatsvinden. Het Field Lab Tulpafslag heeft hier onderzoek naar gedaan en heeft naar aanleiding daarvan ook gesprekken gevoerd met de platforms. Ik ben in gesprek met de organisaties die daarbij betrokken waren om nog dit jaar opvolging te kunnen geven aan de aanbevelingen van het Mensenhandel Field Lab.

Daarnaast is op 17 februari de DSA in werking getreden, de Digital Services Act, de Europese verordening die ziet op gelijke behandeling van tussenhandeldiensten en het beschermen van de onlinegrondrechten van burgers. Ook daarin zijn regels opgenomen over onder meer de omgang met illegale inhoud. Er wordt voorzien in kennisgeven, een actiemechanisme en vermelding van illegale inhoud. Daarnaast zijn er regels opgesteld voor het misbruik van diensten door afnemers en voor reclame op onlineplatforms. Zo dienen deze sites een duidelijk meldingsmechanisme te hebben, zodat bezoekers mogelijk illegale inhoud makkelijk kunnen melden, en moeten de sites transparant zijn over wat ze daarmee hebben gedaan. Ik hoop dat ook de Digital Services Act zal bijdragen aan het tegengaan van bijvoorbeeld digitale advertenties die verband houden met mensenhandel.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Goed om te horen dat de minister dit punt op zich serieus neemt. Hij heeft het over nieuwe regels en de nodige onderzoeken. Maar we weten dat er de nodige websites zijn waar keer op keer geadverteerd wordt met vrouwen die uitgebuit worden. Hoe vaak lukt het om dit soort websites offline te krijgen? Er is immers een instrumentarium. Wordt dat ingezet? Is daar iets van te zeggen?

Minister Van Weel:
Ik weet dat dat wordt ingezet, maar ik kan u geen getallen geven. Ik kan deze vraag wel meenemen in de voortgangsbrief die ik eerder noemde naar aanleiding van het actieplan. Ik kom daar graag op terug.

De heer Van Nispen (SP):
Ik had nog een vraag over het vorige. Ik ben vanavond iedere keer te laat, sorry daarvoor. Het ging over de Wet regulering sekswerk. De minister gaf de planning en zei dat de demissionaire status van het kabinet leidt tot iets meer handelingen in de consultatiefase. Ik begrijp niet goed wat de minister daarmee bedoelt. De Kamer besluit of het controversieel is of niet. Heel veel meer smaken zijn er niet. Wat bedoelde de minister met die opmerking?

Minister Van Weel:
Dat klopt. De wet ligt bij uw Kamer. Maar er is ook aan mij gevraagd, ook naar aanleiding van de commissiedebatten die we hebben gehad, wat mijn visie is, de relatie tot datgene wat wordt vermeld in het regeerprogramma en mijn intentie met de Wrs. Ik zal daarmee komen, maar vanwege de demissionaire status — niet uit de school klappen — vereist dat dat we iets meer werken. In gevallen waarin we normaal gesproken vanuit de eigenstandige bevoegdheid van een bewindspersoon zouden communiceren met uw Kamer, werken we nu iets meer via onze onderraden- en ministerraadsysteem om te voorkomen dat we buiten de kaders van het regeerprogramma zouden treden. Het heeft dus niks te maken met de inhoud, maar het kost gewoon meer tijd én we zitten kort voor het reces. Daarom zeg ik dat ik het voor de zomer niet meer red.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.

De heer Van Nispen (SP):
Ik zou gewoon zeggen: de minister is daarmee bezig. Hij is bezig met het ontwikkelen van zijn visie. Deze minister gaat erover. Ik zou het vooral belangrijk vinden om de betrokkenen — de organisaties, de keten, iedereen uit het veld, de sekswerkers zelf niet te vergeten — mee te laten praten. Juist die laatsten, maar dat heeft de minister ongetwijfeld al gedaan. Dat lijkt me veel belangrijker dan, vanwege de demissionaire status van het kabinet, zorgen voor allemaal extra overlegorganen binnen politiek Den Haag. Dat lijkt me helemaal nergens voor nodig. Of de Kamer verklaart het controversieel — ik verwacht dat niet per se — of de Kamer doet dat niet. Ik zou de minister willen vragen om er toch vooral mee door te gaan. We moeten nog heel even geduld hebben; binnenkort hebben we de procedurevergadering waarin dat wordt besloten. Maar daarna is het óf niet door óf wel door, en er verder niet heel veel meer van afhankelijk maken.

Minister Van Weel:
U krijgt van mij wat u van mij gevraagd heeft. U krijgt mijn visie op sekswerk, op de manier waarop ik wens om te gaan met de implementatie van het regeerprogramma en mijn visie op de Wrs, zoals gevraagd. Daar is dus niks aan veranderd.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De heer Van Nispen fietste er even doorheen met het vorige punt, maar ik wilde nog even naar de leeftijdsverificatie. Mij schoot net te binnen dat we het recent met de staatssecretaris Rechtsbescherming in het kader van kansspelen ook hebben gehad over illegale adverteerders. Toen heb ik een motie ingediend om whitelisting te onderzoeken, zijnde een systeem waarbij alleen aanbieders mogen adverteren die, in het geval van kansspelen, legaal zijn en die, in het geval van seksadvertenties, legitiem en legaal handelen. Ik snap dat ik de minister hiermee overval, dus hij kan er ook in tweede termijn op terugkomen. Ik snap dat websites op zwart zetten lastig is, maar misschien kunnen we dit op een andere manier wel tegengaan.

Minister Van Weel:
Ik zou er eigenlijk niet in tweede termijn op terug willen komen, maar deze vraag willen doorgeleiden naar mijn collega van Binnenlandse Zaken. Onder andere de leeftijdsverificatie speelt vooral binnen dat dossier. Er speelt een hoop op EU-terrein. Daar ben ik niet volledig van op de hoogte. Ik zou graag uw vraag, specifiek op dit onderwerp, willen doorgeleiden.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, mevrouw Tseggai.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat de minister van JenV hier best zelf even over zou kunnen nadenken. In het kader van de kansspelen gaat uw collega voor Rechtsbescherming dat ook doen. Deze dingen kunnen we in Nederland doen, dat hoeft niet in Europees verband. Ik zou de minister willen verzoeken om dit in overweging te nemen.

Minister Van Weel:
Ik neem het in overweging.

De heer Krul (CDA):
Deze minister is scherpzinnig, scherp van geest. Hij heeft even de tijd gehad om na te denken. Hij zal het mij ongetwijfeld niet kwalijk nemen dat ik vanuit mijn positie toch een beetje aan het draadje ga trekken dat hij zojuist uit zijn jasje los liet lopen. Ik begrijp er eigenlijk helemaal niks van dat de minister zegt dat hij sinds de val van het kabinet, sinds de demissionaire status, meer aan de leiband ligt — zo vertaal ik het maar even — van zijn collega-bewindspersonen, en dat hij meer aan onderraden en overleggen nodig heeft om binnen het regeerprogramma met iets aan de slag te gaan waarover in de Kamer helemaal geen controverse of per se een meningsverschil is. Wat bedoelde de minister daar nou precies mee?

Minister Van Weel:
Ik heb hiermee natuurlijk iets te diep in de keuken laten kijken. Maakt u zich geen zorgen: de manier waarop wij met elkaar omgaan is hier helemaal niet veranderd. U krijgt van mij mijn visie. Ik heb u alleen verteld dat ik dat niet red voor de zomer. Daar wou ik het eigenlijk maar bij laten.

De voorzitter:
U kunt uw beantwoording vervolgen.

Minister Van Weel:
Dank. De heer Van Nispen vroeg wat Nederland doet voor vrouwen die in het buitenland zijn achtergelaten en worden uitgebuit. Dat kunnen vrouwen met een Nederlandse nationaliteit zijn, zoals hij zei, maar ook vrouwen met een verblijfsvergunning. De heer Van Nispen vroeg of deze vrouwen op steun van deze regering kunnen rekenen. Het antwoord daarop is ja. Het ministerie van Buitenlandse Zaken levert consulaire bijstand aan slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland. Zij doen dat in nauwe samenwerking met het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating. Per geval kijkt BZ in overleg met het knooppunt naar de mogelijkheden om het slachtoffer te kunnen bijstaan, maar ook om ondersteuning te kunnen bieden bij een veilige terugkeer naar Nederland. Natuurlijk is het van belang dat er oog is voor mogelijk schrijnende situaties.

Het voorbeeld werd aangehaald van de vrouw die haar Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt wegens een verblijf buiten Nederland en de EU langer dan dertien jaar, zoals in dit geval. Wij kennen alleen deze casus, moet ik daarbij zeggen. Maar laten we eerlijk zijn: het is natuurlijk verschrikkelijk en schrijnend. In dit geval hebben het knooppunt, Buitenlandse Zaken en de IND nauw met elkaar samengewerkt. Gelukkig is de betrokkene teruggekeerd naar Nederland. We moeten daar oog voor hebben. We hebben daar mechanismes voor. Laten we hopen dat deze casus zich niet vaak voordoet.

De heer Van Nispen (SP):
Zonder al te diep op deze ene casus in te gaan, zeg ik dat daar wel behoorlijk wat voor nodig was. Dat is niet zomaar gegaan van "goh, kijk eens hoe goed Nederland dat heeft gedaan".

Maar laat ik het weer even veralgemeniseren. De minister zegt "ja, wij zijn er voor deze vrouwen", maar in de praktijk is het: nee. De minister zegt: wij kennen heel veel van die zaken niet. Dat zegt dan meer iets over de werking van dat landelijk knooppunt en de ambassades, want die zaken zijn er wel degelijk. Die kennen wij bijvoorbeeld wel. Die krijgen wij aangereikt. Er zijn dus meer voorbeelden van mensen die niet goed geholpen worden door de Nederlandse overheid of door de ambassades. Ze krijgen van de ambassades te horen: dat laat de wet nou eenmaal niet toe. Voor die wet is uiteindelijk deze minister verantwoordelijk. Ik vind het moeilijk te beoordelen of het nou zit in de wet of in de toepassing van de wet. Maar ik kan echt met klem ontkrachten dat het nu al zo goed gaat in de praktijk.

Minister Van Weel:
Ik kan u niet zeggen of het goed gaat, want de organisaties die ik noemde vallen ... De IND op dit moment even wel, maar die andere organisaties niet. Ik kan u daarover dus geen waardeoordeel geven, maar ik kan alleen zeggen dat die instanties er zijn en dat de verantwoordelijkheid daar ligt. Als u daar knelpunten ervaart, dan zie ik ze graag. Dat geldt natuurlijk ook voor concrete casus. Waar politieke aandacht nodig is, van mij dan wel van de minister van Buitenlandse Zaken, zullen we die op gepaste wijze geven.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.

De heer Van Nispen (SP):
Dan hebben we dit in ieder geval al heel goed gehoord en in de oren geknoopt. Maar daarbij hoor ik goed dat de minister zegt: ik vind dat hier een verantwoordelijkheid ligt voor de Nederlandse overheid; er was een zorgplicht ten tijde van hun vertrek, dus er is nog steeds een verantwoordelijkheid voor de overheid en ik vind dat de mensen die zich melden, die hiervan het slachtoffer zijn, goed geholpen moeten worden. Dat hoor ik de minister dus ook heel duidelijk zeggen. Dat staat nog even los van de vraag of het goed gaat in de praktijk of niet en los van de vraag hoeveel zaken het zijn. Maar dat is wel wat de minister hier uitstraalt.

Minister Van Weel:
Ja, binnen de kaders van de wet, zeg ik er wel bij. We kunnen geen dingen doen waarvoor er geen wettelijke grondslag is of waarbij er geen mogelijkheid is om te acteren. Maar ik vind dat aan iedereen die zich meldt goede zorg en aandacht moet worden besteed en dat er gedaan moet worden wat kan.

De heer Boomsma (NSC):
Ik schrok er wel een beetje van dat de minister zei: wij zijn maar met één casus bekend. Dat was de casus die we net noemden in de bijdrage, terwijl we gewoon van allerlei andere gevallen hebben vernomen. Dat is ook bekend bij de ambassades. Dan moet er iets in de communicatie worden verbeterd. Maar ik heb nu in ieder geval goed gehoord dat de minister zegt: wij nemen dat zeer serieus en wij nemen als overheid onze verantwoordelijkheid voor deze mensen.

Maar de vraag is ook even in welke gevallen dat zo is. De minister zegt: er is consulaire bijstand. We horen over veel gevallen waarin die consulaire bijstand niet goed loopt of niet goed wordt verleend en waarin mensen elkaar niet weten te vinden. Dat landelijk knooppunt is gericht op huwelijkse gevangenschap en huwelijkse dwang, maar niet zozeer op uitbuiting. Klopt dat? Is het zo dat men ook bij gevallen van huwelijkse uitbuiting consulaire bijstand kan krijgen?

Minister Van Weel:
Het korte antwoord op uw laatste vraag is ja. Ik moet wel even zeggen dat de casus waarvan ik zei dat er maar eentje bekend was, betrof iemand die de Nederlandse nationaliteit was kwijtgeraakt, vanwege het verblijf in het buitenland en het niet kunnen verlengen ervan. Natuurlijk zijn er meer casussen bekend van huwelijksdwang in het buitenland et cetera. Er wordt echt meer consulaire bijstand gegeven dan alleen in dit ene geval. Als u daar klachten over heeft, zou ik u net zoals net de heer Van Nispen willen uitnodigen mij die voor te leggen. Ik geleid dat graag door. Ik herhaal maar wat ik net ook zei: ik vind dat er binnen de wettelijke kaders zorg en aandacht moet zijn voor deze mensen.

De voorzitter:
Korte vervolgvraag.

De heer Boomsma (NSC):
Daar ben ik heel blij mee. Dank daarvoor. We hadden natuurlijk ook nog de vraag over de zogenaamde dochterregeling. Misschien gaat de minister daar nog op in, dat je dus moet voorkomen dat deze vrouwen, die in gevangenschap zaten, onterecht de Nederlandse nationaliteit verliezen.

Minister Van Weel:
Zoals ik al zei is ons daar maar één geval van bekend maar het loket staat ook daarvoor open. Ik weet dat het moeilijk is geweest in dat ene geval, dat het veel voeten in de aarde heeft gehad. Het was dan ook een uniek en een eerste geval. Ik hoop dat dat in verdere gevallen sneller en beter gaat.

Dan was er een vraag van de heer Krul over buitenlandse sekswerkers en het vangnet. Er is gezegd dat buitenlandse sekswerkers niet snel verklaren over een uitbuitingssituatie, omdat ze het risico lopen dat hun paspoort dan wordt ingenomen. Is daarvoor een vangnet? Slachtoffers van uitbuiting kunnen terecht bij zorgcoördinatoren en het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel CoMensha. Voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel is er Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel, COSM, ingericht en daar ontvangen deze slachtoffers onderdak en begeleiding. Ze kunnen daar ook in beeld komen bij bestuurlijke controles die worden uitgevoerd in de sekswerkbranche.

Maatschappelijk werkers van hulporganisaties zijn regelmatig betrokken bij controles op de sekswerkbranche. Contact opnemen met hulpverleningsorganisaties is voor deze mensen nu eenmaal vaak laagdrempeliger dan contact opnemen met de politie of de gemeente, zeker als het gaat om verklaringen over uitbuitingsorganisaties. Die hulpverleningsorganisaties kunnen sekswerkers en slachtoffers vervolgens begeleiden wanneer zij melding of aangifte willen doen bij de politie. Ze kunnen hulp bieden bij de eerste opvang en ze kunnen ook advies geven over specialistische zorg en juridische vraagstukken die er mogelijk leven.

De heer Boomsma vroeg of er één centrale financieringsstructuur voor opvang zou kunnen komen. Ik moet zeggen dat de verantwoordelijkheid voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel valt binnen de portefeuille van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maar het verbeteren van het opvanglandschap is wel een prioriteit binnen het actieplan Samen tegen Mensenhandel. Daarvoor ben ik natuurlijk als coördinerend bewindspersoon wel degelijk verantwoordelijk.

Op dit moment loopt er een ontwikkeltraject, waarin wordt gewerkt aan verbetervoorstellen voor de inrichting van het hulp- en opvanglandschap voor slachtoffers van mensenhandel. Zaken als de financiering, de criteria, de schaalgrootte, maar ook de governance zijn onderdeel van dit onderzoek. Dat ontwikkeltraject wachten we af en dan zullen we keuzes maken over de wijzigingen of de herinrichting van het hele opvanglandschap. Naar verwachting zal ik u dat in het najaar 2025 kunnen doen toekomen.

Dat geldt eigenlijk ook als antwoord op de vraag van de heer Krul naar concrete plannen om de opvangplekken uit te breiden en in samenhang te brengen. Dat maakt onderdeel uit van hetzelfde ontwikkeltraject en komt dus dit najaar.

Dan was er nog een vraag van de heer Emiel van Dijk of met de modernisering van 273f meer slachtoffers van mensenhandel in aanmerking komen voor een verblijfsrecht in Nederland op grond van de B8-regeling. Het is waar dat met de modernisering van dat artikel de bescherming van slachtoffers van mensenhandel wordt verbreed. De slachtoffers van ernstige benadeling, wat dus het nieuwe delict is dat in deze wet zal worden opgenomen, zullen ook worden geschaard onder arbeidsgerelateerde uitbuiting. Daarmee komen ze op basis van Europese wetgeving in aanmerking voor tijdelijk verblijfsrecht.

In het Vreemdelingenbesluit bestaat al een grond om verblijfsrecht te geven aan slachtoffers van arbeidsgerelateerde uitbuiting, en daar vallen straks dus ook de slachtoffers van ernstige benadeling onder. Er wordt op dit moment gewerkt aan beleidsregels ten aanzien van een verblijf van deze slachtoffers. Als daar meer duidelijkheid over is, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd door de minister van Asiel en Migratie, wie dat tegen die tijd dan ook maar is.

Wordt er misbruik gemaakt van de regeling? Dat was een vraag van de heer Verkuijlen. Ik zeg daarbij dat misbruik van een regeling altijd moet worden tegengegaan. Dat is de inzet die we daarbij hebben. Maar het beeld van misbruik zoals dat wordt geschetst, wordt in de praktijk niet breed herkend. Het probleem van de B8-aangifte zit 'm meer in het feit dat de aangiften uiteindelijk onvoldoende opsporingsindicaties opleveren en daarom qua opsporing geen resultaat opleveren. Maar dat wil niet zeggen dat er onterecht gebruik werd gemaakt van de B8-regeling. Dat heeft meer te maken met het feit dat er strafrechtelijk uiteindelijk geen opvolging aan kan worden gegeven, om welke reden dan ook.

Redenen kunnen zijn: het ontbreken van bewijs, het feit dat daders niet te achterhalen zijn et cetera, et cetera. Dat blijkt ook uit het WODC-onderzoek dat daarnaar is gedaan. We zijn nu aan het kijken wat we in het kader van het actieplan kunnen doen om verbeteringen aan te brengen in de knelpunten die er zijn om daadwerkelijk te komen tot opsporingsindicaties en vervolging, ook om de schaarse capaciteit van de politie en het OM hiermee beter te kunnen benutten. Daar hoort u later dit jaar meer over van mij.

De heer Van Nispen had een vraag over de voorschotregeling en de kosteloze rechtsbijstand. "Kunnen slachtoffers van ernstige benadeling daarvoor ook in aanmerking komen?" Ik zeg tegen hem dat de voorschotregeling ook geldt voor ernstige benadeling, zij het wel tot een maximumbedrag van €5.000. De ongemaximeerde voorschotregeling is hier dus niet van toepassing. Dat houdt ermee verband dat een ernstige benadeling naar haar aard niet kan worden aangemerkt als een ernstig geweldsmisdrijf of seksueel misdrijf.

In de geldende systematiek is ervoor gekozen om een ongemaximeerde voorschotregeling alleen van toepassing te laten zijn op ernstige geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven. Dat gaat om de bijzondere aard van die delicten en de impact daarvan op de slachtoffers. Dus hoe ernstig ernstige benadeling ook is en hoe groot de impact ook kan zijn, het wordt toch gezien als een andere orde van impact en delict. Met betrekking tot de kosteloze rechtsbijstand bevat artikel 44, lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand een regeling voor rechtsbijstand aan het slachtoffer van een gewelds- of een zedenmisdrijf. Ook daarvan is bij ernstige benadeling geen sprake.

Dat brengt mij aan het einde van de antwoorden op uw vragen. Dan rest mij nog de appreciatie van de amendementen.

De voorzitter:
Ik zie dat er toch nog een vraag onbeantwoord is gebleven.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb een vraag gesteld naar aanleiding van een aangenomen motie. De Kamer heeft uitgesproken dat prostitutie en de arbeidsmigratie die daarmee gepaard gaat … In ieder geval is volgens de cijfers ongeveer de helft van de prostituees in Nederland afkomstig uit het buitenland. Dat zijn expats, of hoe je het ook wilt noemen, maar die zijn in ieder geval niet in Nederland woonachtig. Dit kabinet voert een streng migratiebeleid. Maar prostitutie is een van de sectoren waar misschien wel de meeste buitenlanders in werken. Er is een motie aangenomen om dat aantal terug te dringen. Ze komen uit Europa, met name uit Oost-Europa, zoals de minister weet, maar ook van daarbuiten. Die motie is aangenomen en we zouden ook een brief daarover krijgen, maar die heb ik niet gekregen. Nu kan ik een motie indienen waarin we opnieuw, met een Kamermeerderheid denk ik, vragen om dat terug te dringen. Ik zou de minister graag willen vragen om een toezegging te geven dat in ieder geval teruggekomen wordt op de uitwerking, liefst voor het zomerreces, zodat we ons er ook nog op kunnen beraden of het kabinet voldoende stappen gezet heeft, overeenkomstig het beleid dat het kabinet volgens mij in alle sectoren van arbeidsmigratie voert.

Minister Van Weel:
Ja, als dat zo is ... Ik denk niet dat die motie op mijn terrein is aangenomen. Ik denk dat dat mijn collega van SZW was. Maar ik geleid uw verzoek gaarne naar hem door. Ik sta hier namelijk in dat kader mede namens hem. Ik weet zeker dat hij daar schriftelijk op zal willen terugkomen.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is goed. Voorzitter, omdat het voor ons zo'n belangrijk punt is, zou ik graag willen vragen om dit als een toezegging te noteren, waardoor we er ook echt een reactie op krijgen, het liefst voor het reces.

Minister Van Weel:
Dat laatste kan ik moeilijk namens hem toezeggen, maar ik zal het verzoek om dat voor het reces te doen wel naar hem doorgeleiden.

De voorzitter:
Dan noteren we dat de vraag doorgeleid wordt.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, maar dat is geen toezegging dat die reactie er komt. Mag ik het dan zo doen? Kan ik een toezegging krijgen dat die er komt? De wens is dat dat voor het zomerreces is. Als dat niet lukt, dan hoor ik dat wel. Maar in ieder geval is de toezegging dat die reactie er komt. Op een aangenomen motie, dus ja, ik …

Minister Van Weel:
Daarom aarzel ik ook niet om toe te zeggen dat u een reactie krijgt op uw aangenomen motie.

De voorzitter:
Dan noteren wij een toezegging.

Minister Van Weel:
Ik neem kennis van de wens.

Dat brengt mij bij de amendementen. Ik zal proberen daar gezwind doorheen te gaan. Ik begin met het amendement op stuk nr. 13 van de heer Diederik van Dijk en anderen. Dat gaat over de zelfstandige strafbaarstelling van buitenlandse werving voor prostitutie. Ik heb het u al gezegd in mijn beantwoording in de eerste termijn. Ik geef deze oordeel Kamer. Het was nooit beoogd om met het weglaten het daadwerkelijke delict minder strafbaar te maken of om de reikwijdte te beperken. Maar als het expliciteren daarvan helpt om die perceptie weg te nemen heb ik daar geen moeite mee.

De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 13: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 14 gaat over het wettelijk verankeren van het non-punishmentbeginsel. Ook daar heb ik al een hoop over gezegd, dus het mag geen verrassing zijn dat ik dit amendement ontraad, om redenen die ik eerder in dit debat heb ingebracht.

De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 14: ontraden.

Minister Van Weel:
Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 15, van Bikker en Boomsma. Dit amendement ontraad ik. Ik deel wel de onderliggende zorg van mevrouw Bikker en de heer Boomsma dat jeugdige sekswerkers de gevolgen van het sekswerk mogelijk niet voldoende kunnen overzien en daardoor kwetsbaarder zijn voor geweld en uitbuiting. Dat is ook waarom we in het regeerprogramma een verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 jaar hebben aangekondigd. Maar dit amendement moet ik toch ontraden. Prostitutie is in beginsel een legaal beroep waarvoor op dit moment nog geen minimumleeftijd geldt. Het amendement stelt in feite dat het aanzetten van een jongvolwassene tot prostitutie strafbaar is, terwijl de werkzaamheden waartoe die persoon wordt aangezet, volkomen legaal zijn. Dat is denk ik niet de volgorde waarin we de dingen moeten doen. Het ligt wat mij betreft meer voor de hand om eerst met een wettelijke minimumleeftijd voor prostitutie te komen en dan te kijken, ook in dat kader, welke gedragingen strafbaar zouden moeten worden gesteld en vervolgens daar de extra strafbaarstellingen te realiseren.

Ik moet ook zeggen dat dit raakt aan de vormgeving van het sekswerkbeleid. Ik heb u gezegd dat ik spoedig met mijn visie daarop kom. Ik zou heel graag dit onderwerp betrekken bij de discussie die we daarover kort na de zomer gaan hebben.

De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 15: ontraden.

Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 18, van mevrouw Wijen-Nass, gaat over het verhogen van het wettelijk strafmaximum voor ernstige benadeling en opzettelijk voordeel trekken. We hebben het hier al even over gehad tijdens mijn beantwoording van uw vragen. Ik ontraad dit amendement; laat ik daarmee beginnen. Hoewel ik met u van oordeel ben dat voordeel trekken en ernstige benadeling ernstige misdrijven zijn die met kracht moeten worden bestreden, moet ik dit amendement ontraden. Met het strafmaximum wordt door de wetgever een signaal afgegeven over de ernst van het desbetreffende misdrijf in het algemeen en de ernst van dat misdrijf in verhouding tot andere misdrijven. Naar het oordeel van het kabinet wordt met het strafmaximum van zes jaar op een passende wijze uitdrukking gegeven aan de ernst van deze feiten. Daarbij is ook betrokken dat van de hoogte van het strafmaximum een voldoende afschrikwekkend effect moet uitgaan. Het strafmaximum van zes jaar biedt de rechter voldoende armslag om in een concreet geval met afweging van alle relevante feiten en omstandigheden een passende straf op te leggen, waarbij de rechter in het geval van voordeeltrekking de mogelijkheid heeft om ook rekening te houden met de ernst en de gevolgen van het begane gronddelict.

Ten overvloede merk ik ook nog op dat voordeel trekken uit kinderhandel of uit ernstige benadeling van een kind beneden de leeftijd van 18 jaar al wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht jaar. In lijn met het geldende recht ligt dit maximum hoger dan de maximale gevangenisstraf die op het basisdelict is gesteld.

Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb nog een korte verduidelijkende vraag. In mijn amendement vraag ik om van zes jaar naar acht jaar te gaan omdat ik vind dat er nu wel een enorm verschil is met het hoofddelict, want daar staat twaalf jaar en vijftien jaar op. Begrijp ik het goed dat de minister zegt die zes jaar prima voldoende te vinden?

Minister Van Weel:
Ik zei niet "prima", maar daar komt het wel op neer.

De voorzitter:
Amendement op stuk nr. 18: ontraden.

Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 20, van de heer Verkuijlen en mevrouw Bikker, gaat over de aangifteplicht bij mensenhandel. Dat amendement ontraad ik, maar ik geef daar wel een toelichting bij. Het klinkt namelijk ontzettend logisch om een aangifteplicht voor mensenhandel in te voeren. Ik kan me voorstellen dat ook de mensen die naar dit debat kijken, denken: hoe kun je nou tegen een aangifteplicht zijn, want zo'n plicht leidt toch in veel meer gevallen tot blootstelling van mensenhandel? Dat kan waar zijn, maar er zitten ook haken en ogen aan die aangifteplicht, vooral vanuit het perspectief van slachtofferbescherming. Het kan namelijk niet de bedoeling zijn dat hulpverleners die in vertrouwen worden genomen, worden verplicht om naar de politie te stappen. Dat geldt voor de hulpverleners, maar dat kan ook gelden voor een buurvrouw, een mentor of iemand die in vertrouwen wordt genomen. Er ligt meteen een enorme last op de schouders van die mensen op het moment dat zij voelen dat zij de vertrouwensrelatie die ze hebben, mogelijk tegen de wens van het slachtoffer in, moeten breken om aangifte te doen. Dus ik ontraad het opnemen van een aangifteplicht in dit wetsvoorstel. Ik zie wel kansen in het beter signaleren, meer bewustwording creëren, meer handelingsperspectief geven en zorgen dat meer signalen aankomen bij de opsporingsdiensten. Dat regelen we overigens in het kader van het actieplan.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor de reactie van de minister. Hier lopen we enigszins uiteen. We hebben in het amendement nadrukkelijk groepen — we zullen daar nog aan toevoegen "mensen met een vertrouwensfunctie" — uitgesloten van die aangifteplicht. Vanavond is op verschillende manieren het opportuniteitsbeginsel van het OM en de rechterlijke macht aan de orde gekomen. Dat betekent dus ook dat als die de overtuiging hebben dat dit een vertrouwensfunctie is, die aangifteplicht daar niet op rust. Ik heb net ook een vraag aan uw collega gesteld over die facilitators, zoals hotels. Ik heb een staatssecretaris genoemd die al die hotels heeft bezocht en met de branche in gesprek ging. Ik hoor u zeggen dat u veel vertrouwen heeft in dat hele traject van bewustwording en het verhogen van de meldingsplicht, maar de resultante is na drie jaar dat we nog steeds een lager aantal aangiftes hebben en dat kan niet zo zijn voor dit delict. Bovendien heeft deze Kamer eerder in een motie tot uitdrukking gebracht, bijna unaniem, dat zij voor een aangifteplicht is.

Minister Van Weel:
Dat laatste is aan uw Kamer. U vraagt mij om het amendement te appreciëren. Nogmaals, ik geef die uitgebreide toelichting erbij omdat ik snap waar de wens vandaan komt om deze aangifteplicht te hebben. Ik meld alleen ook wat ik merk in mijn werkbezoeken, als ik bij mensen kom die te maken hebben met mensen die slachtoffer zijn van uitbuiting, namelijk dat het überhaupt mensen zover krijgen dat ze erover gaan praten, dat ze dit erkennen, al een enorme stap is. Dan is de route naar uiteindelijk aangifte doen en een strafrechtelijk proces voor een heleboel van dit soort mensen een enorme hobbel. Daar moeten we wat aan verbeteren. Daar ben ik het helemaal mee eens.

Ik wil er alleen voor waken dat we met die aangifteplicht nou juist ook niet meer dat eerste signaal oppakken. Er is ontzettend veel hulpverlening die ontzettend dienstbaar kan zijn, die mensen in nood echt kan helpen in acute situaties voordat je ooit komt tot het aangifteproces. Dus ik ben het met u eens dat je die keten zo gesloten mogelijk wilt hebben. Ik ben alleen bang dat als je meteen in de eerste fase een plicht oplegt … Alleen de groep van hulpverleners uitsluiten is wat mij betreft te smal. Ik denk dat dat breder moet zijn. Ik zou zeggen: meer mensen wél uitsluiten van die plicht dan niet. Ik kan ook categorieën bedenken die je misschien wel die plicht op zou willen leggen. In deze vorm, alles afwegende, ontraad ik 'm, omdat ik denk dat de nadelen niet opwegen tegen de voordelen.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zit op één met lijn met u als u zegt: die eerste signalen zijn heel belangrijk, evenals de vertrouwenwekkende omgeving voor het slachtoffer zelf om daar indicaties van te krijgen. Tegelijkertijd zie ik dat de aangiftebereidheid afneemt en dat u steeds minder signalen krijgt dat deze delicten worden gepleegd. Waar ik natuurlijk op doel, zijn niet die slachtoffers en die mensen daaromheen. Dat zijn die mensen die die hotels runnen, die gewoon de verplichting hebben om hun personeel voor te lichten over dat dit niet kan. Wat er namelijk achter vandaan komt, als je een aangifteplicht hebt, is eigenlijk een onrechtmatige daad, ook voor dat soort organisaties. Dat stelt de slachtoffers in staat om echt een schadeclaim in te dienen voor wat hen daar is overkomen. Ook de minister kan dat op enig moment doen. Hier liggen onze visies dus toch echt uit elkaar, maar ik heb gehoord wat de minister zei.

Minister Van Weel:
Nogmaals, onze visies liggen uit elkaar, maar niet in het effect dat we willen bereiken. Ik denk dat we daarin gelijk zijn. Ik ben het met u eens dat we juist bij medewerkers van dit soort hotels et cetera dat bewustzijn willen hebben, maar ook dat men de drang voelt om hier melding van te maken. Dat is ook niet de relatie waarin die zachte signalen worden gegeven. Dat ben ik helemaal met u eens. Ik ga alleen voor een andere route. Daar lopen we uiteen.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20: ontraden.

De heer Boomsma (NSC):
Ik vind dat heel jammer, want ik denk juist dat dit een hele belangrijke stap zou kunnen zijn. Het is natuurlijk gekmakend dat allerlei mensen ongelofelijk gillend rijk worden over de ruggen van deze slachtoffers en dat daar niet meer aan kan worden gedaan. Inderdaad, die vertrouwenspersonen moet je uitzonderen. Dat is duidelijk, daarover is ook helemaal geen meningsverschil. Er zijn mensen die willens en wetens dag in, dag uit staan te kijken en niets doen terwijl er mensen worden uitgebuit. Is er volgens de minister dan een andere manier om deze mensen aan te pakken, te vervolgen en te bestraffen? Als je dat niet doet met een aangifteplicht, wat is er dan wel mogelijk?

Minister Van Weel:
Daar ben ik gaarne bereid naar te kijken. Ik ben het met u eens, mensen die bewust wegkijken en daarmee eigenlijk bijdragen aan het in stand houden, zijn een categorie mensen waarvoor we de drempel om daartegen actie te kunnen ondernemen graag willen verlagen. Daar vindt u mij. In het kader van het actieplan wil ik daar ook naar kijken, in het kader van de reactie op het rapport van de Nationaal Rapporteur. Hoe kunnen we daarin verbetering aanbrengen? Maar dat staat voor mij even los van het amendement en de aangifteplicht als het enige middel daartoe.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moest even de appreciatie op het amendement op stuk nr. 15 van mevrouw Bikker laten bezinken. Dat is inmiddels gelukt. Volgens mij maakt de minister een redenatiefout. Als ik het goed begrijp, doet de minister alsof het amendement stelt dat de leeftijd verhoogd wordt naar 21. Het argument is dat het een legaal beroep is en dat dat nu niet aan de orde is. Dat is niet wat dit amendement beoogt. Het amendement beoogt dat op het moment dat er sprake is van uitbuiting, en er dus sprake van mensenhandel is, het tweede element, de tweede bepaling, namelijk dat er ook sprake moet zijn van een middel en dat ook aangetoond moet worden dat die persoon niet of in mindere mate in staat wordt geacht tot vrije wilsbepaling te kunnen komen, automatisch geldt als iemand onder de 21 is. Het is dus een extra bescherming voor mensen die al in een uitbuitingspositie zitten. Daarmee wordt de leeftijd voor prostitutie niet verhoogd naar 21, maar worden mensen onder de 21 wel beter beschermd op het moment dat ze in een uitbuitingspositie zitten. Volgens mij gaat de minister op dat punt onvoldoende in en daarmee doet de appreciatie ook geen recht aan wat dit fantastische argument beoogt. Ik hoop toch op een toelichting van de minister die hierop wel ingaat. Misschien kunnen we elkaar ook vinden.

Minister Van Weel:
Ik snap dat uw appreciatie van deze motie is zoals u die net noemde. Het gaat mij ook om de volgorde. De leeftijd van 21 zoals hier genoemd voor één specifieke vorm van uitbuiting vind ik random en kan ik voor mezelf eigenlijk alleen maar verklaren als hij gekoppeld zou zijn aan het feit dat we überhaupt een minimumleeftijd voor prostitutie op 21 hebben gehad, omdat dan het beroep ook in een ander daglicht komt te staan. Daarom vind ik de volgordelijkheid van die twee dingen niet goed. Dat is de kern van mijn appreciatie.

De voorzitter:
Een korte vervolgvraag.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, dat snap ik. Maar ervan uitgaande dat de Wrs en de nota van wijziging onze kant opkomen ... Ik denk dat een meerderheid van de Kamer die wens ook heeft. We weten bij een wetgevingstraject dat als we het nu vaststellen, het minimaal weer een paar jaar duurt voordat we het erbij kunnen zetten. Ik weeg het anders, maar ik snap de redenatie van de minister. Je zou toch juist moeten zeggen: ervan uitgaande dat de Wrs wordt aangenomen en dat daarmee ook de leeftijd wordt verhoogd en dat we geen kans hebben om binnen afzienbare tijd deze wet te wijzigen, verhogen we hem in de geest ervan. We verhogen niet de prostitutieleeftijd. Dat beogen we niet. We beogen wel om mensen onder de 21 beter te beschermen, ook naar analogie van wat in Duitsland en vast in nog meer landen al het geval is.

Minister Van Weel:
Waarover wij van mening verschillen, is het volgende. Ik zoek naar een reden waarom ik dit in de wet zou opnemen. Waarom zou ik eigenstandig voor één vorm van uitbuiting een verzwaring invoeren op basis van een leeftijd, niet zijnde het normale 0 tot 18 en volwassenheid? Ik zoek naar een reden voor het maken van die uitzondering. Want uiteindelijk is dit ook hoe een rechter daarnaar kijkt: wat is hier de achtergrond van geweest? Daarvoor vind ik uw redenatie, zeg ik in alle eerlijkheid, te dun, tenzij er al sprake is van een verbod op sekswerk voor mensen onder de 21. Want dan zou ik mij dat kunnen voorstellen. Daarom is die volgordelijkheid voor mij wél van belang. Want ook in de wetsgeschiedenis zal uiteindelijk worden gekeken wat nou de argumentatie is geweest om hetgeen dit amendement voorstelt, toe te voegen aan de wet. En dat kan niet zijn: een in een regeerprogramma voorgenomen wijziging van een andere wet. Overigens ben ik het niet met u eens dat we hierna jaren moeten wachten voordat we zouden kunnen komen met … Ik zei al tegen u dat er nog een wijziging van specifiek dit artikel in de maak is ter implementatie van de EU-richtlijn. Dat ligt nu bij de Raad van State. We moeten nog naar de Eerste Kamer. In die zin is het dus niet voor de eeuwigheid nu gedaan.

De voorzitter:
Tot slot, de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter, tot slot. Kan ik hieruit in ieder geval opmaken dat het hoofdargument van de minister betrekking heeft op de volgordelijkheid en niet per se op de wenselijkheid om die leeftijd — ik zoom uit naar het brede verlangen van de Kamer — met het aannemen van de Wrs wel te verhogen? Weeg ik dat goed? Heeft de argumentatie inderdaad betrekking op het proces en niet zozeer op de inhoud?

Minister Van Weel:
Proces en inhoud lopen hier heel dicht tegen elkaar aan. Ik zoek naar een motivatie — in uw woorden: een wenselijkheid — om dit te doen. Die kan ik alleen rechtvaardigen op basis van het bestaan van een verbod op prostitutiewerk voor mensen onder de 21. Het is dus niet alleen het proces. Maar als ik het één niet heb, dan heb ik het ander ook niet.

De voorzitter:
Volgens mij komt u niet verder, meneer Ceder. Heel kort.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Heel kort, voorzitter. Ik draai het om. Mocht het zo zijn dat de Wrs aangenomen is, zou de appreciatie dan dezelfde zijn gebleven?

Minister Van Weel:
Nou, als we een verbod hebben op prostitutie onder de 21 en als dat wordt genoemd als onderdeel van de motivatie voor dit amendement, dan denk ik dat ik tot een andere weging zou kunnen komen.

Even kijken. Wij waren bij het amendement op stuk nr. 15. Dan kom ik nu bij … Nee. Het amendement op stuk nr. 10 heb ik al gehad. Ik kom nu bij …

De voorzitter:
U bent nu bij het amendement op stuk nr. 21.

Minister Van Weel:
Het amendement op stuk nr. 21 gaat over het expliciet opnemen van huwelijksuitbuiting in artikel 273, zoals gevraagd door mevrouw Wijen-Nass. Dat geef ik oordeel Kamer.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 21: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
Ik zeg meteen dat dit ook geldt voor het amendement op stuk nr. 23, want daarin wordt een soortgelijk verzoek gedaan, namelijk het voor die slachtoffers opnemen van uitbuiting van draagmoederschap en illegale adoptie.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 23 krijgt oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
Dan spring ik terug naar het amendement op stuk nr. 22 van de heer Verkuijlen en mevrouw Dral over het spreekrecht van slachtoffers. Dat moet ik ontraden. De staatssecretaris Rechtsbescherming, zo zeg ik namens hem, snapt uw verzoek, maar ziet geen aanleiding om het spreekrecht zoals genoemd in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering uit te breiden met de genoemde gevallen. Het toekennen van spreekrecht bij de voorgestelde strafbaarstellingen kan ertoe leiden dat bij andere delicten de vraag opkomt of ook daar spreekrecht moet worden toegekend. Dan komt eigenlijk de consistentie van het systeem verder onder druk te staan, en dat acht hij niet wenselijk. Een verdere uitbreiding zou ook een grotere druk op de strafrechtketen betekenen, omdat bij spreekwaardige delicten in beginsel een verschijningsplicht geldt voor verdachten. Slachtoffers hebben op grond van artikel 51e spreekrecht bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van acht jaar of meer. Daarnaast hebben slachtoffers spreekrecht bij een beperkt aantal andere delicten, en dan gaat het grotendeels om ernstige geweldsmisdrijven of misdrijven met letsel of de dood tot gevolg. Bij de voorgestelde strafbaarstellingen is geen sprake van geweldsmisdrijven of misdrijven met letsel of de dood tot gevolg. Maar de slachtoffers van de voorgestelde strafbaarstellingen die een toelichting willen geven kunnen wel een schriftelijke slachtofferverklaring indienen.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank voor het antwoord. Kijk, het grote verschil met die andere delicten waar de minister het over heeft, is dat dat vaak geïsoleerde delicten zijn. Juist dit delict is een doorlopend delict; dat betekent dat iemand voor langere tijd wordt blootgesteld aan een vorm van ernstige benadeling of uitbuiting. Juist dat is bij de overtuiging van de rechter relevant. En die belasting ... Ik vraag mij af in hoeverre dat nu aan de orde is, want hoeveel zaken worden er nu uiteindelijk voor de rechter gebracht? Dat zijn er niet zo heel veel. Dus ik zou toch nog een keer een lans willen breken voor dat spreekrecht, omdat juist in deze gevallen de slachtoffers een andere positie hebben dan in een geïsoleerd delict.

Minister Van Weel:
Er kan natuurlijk altijd bij de strafeis rekening worden gehouden met het spreekrecht, dus die uitzonderingsmogelijkheid bestaat daar altijd. Ik wil ook nog een andere route schetsen voor de heer Verkuijlen. We zijn nu bezig met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij komen we nog te spreken over het spreekrecht in algemene zin. We hebben het er al over gehad bij de wetten, maar in de tweede aanvullingswet komen we specifiek op dit onderwerp terug. Ook daarbij zou het kunnen zijn dat we een discussie hebben over dit vraagstuk, omdat we het dan ook in het bredere perspectief kunnen plaatsen waar de staatssecretaris zo aan hecht.

De heer Verkuijlen (VVD):
Nou, dat is een aanlokkelijk perspectief. Maar is dat ook een toezegging dat de minister bereid is om dat zo voor te leggen?

Minister Van Weel:
Ja, want we gaan dat al doen. We komen dus te spreken over die tweede aanvullingswet. Daar zit het spreekrecht in. Naar aanleiding van de behandeling van de wetten als zodanig is het een van de onderwerpen waar veel over gesproken is, maar waarbij gezegd is dat we daarop terugkomen bij de tweede aanvullingswet. Dit vraagstuk ligt daarbij dan open en bloot op tafel.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24 blijft ontraden, begrijp ik.

Minister Van Weel:
Ja. En dan komt het einde in zicht. Het amendement op stuk nr. 23 had ik al gehad. Dat brengt mij op het amendement op stuk nr. 24 van de heer Van Nispen, over het toevoegen van het beïnvloedingsmiddel misleiding aan de strafbaarstelling van de ernstige benadeling. Dit kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
Dan het amendement op stuk nr. 25 van mevrouw Wijen-Nass: het toevoegen van een strafverzwaringsgrond. Dat moet ik ontraden. Het betreft inderdaad zeer ernstige vormen van uitbuiting, maar toch moet ik, om de redenen die ik net heb geschetst, die differentiatie in de strafmaxima ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 25: ontraden.

Minister Van Weel:
En dan ten slotte het amendement op stuk nr. 26: de strafbaarstelling van uitbuiting in plaats van ernstige benadeling. Tja, ik denk dat ik daar geen toelichting op hoef te geven. Dat is uitgebreid ter sprake gekomen. Ik moet dit ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 26: ontraden.

De heer Krul? Volgens mij is de minister klaar met de beantwoording en de appreciaties, dus u kunt uw vraag stellen, meneer Krul.

De heer Krul (CDA):
Ja, voorzitter. Het is niet zozeer ter sprake gekomen in de termijn van de Kamer richting de minister, maar zeker wel onderling. Allereerst een korte vraag. Ik ben benieuwd of de minister, als het over de Wrs gaat, nog een keer aan de Kamer kan uitleggen waarom het zo belangrijk is dat de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 gaat.

Minister Van Weel:
Dat is niet direct belangrijk in het kader van de Wrs. Alleen, ik snap de vraag misschien niet helemaal goed.

De heer Krul (CDA):
Nee, ik had hem iets anders moeten formuleren. Er was een discussie in de eerste termijn tussen Kamerleden onderling, in een paar interruptiedebatjes. Het ging over het verhogen van de minimumleeftijd van sekswerk. Ik ben benieuwd of de minister, in het licht daarvan, daar een oordeel over kan vellen.

Minister Van Weel:
Ik heb geen oordeel over uw waardevolle onderlinge interrupties. Maar ik kan kortheidshalve wel verwijzen naar het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, waarin het voornemen van het kabinet klip-en-klaar staat opgenomen.

De heer Krul (CDA):
Mijn vooropgezette val mislukte grandioos. Ik ging de minister namelijk vragen of hij met de argumentatie vanuit het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, die het CDA helemaal onderschrijft, ook mee kan gaan in de gedachte, die meerdere Kamerleden hier opperden, dat de leeftijdsverhoging niet alleen voor prostitutie zou moeten gelden, maar zeker ook voor jonge en kwetsbare mensen die werkzaam zijn in de pornobranche.

Minister Van Weel:
De tekst zoals die staat in het regeerprogramma is voor mij leidend bij de uitwerking van mijn visie. Zoals ik heb gezegd, kom ik daar om zeer zwaarwegende redenen na de zomer op terug.

De voorzitter:
En daar moet u het mee doen, meneer Krul. Bent u klaar met de appreciaties, minister?

Minister Van Weel:
Ja.

De voorzitter:
Dan constateer ik dat de eerste termijn van het kabinet afgerond is. Dan gaan we verder met de tweede termijn van de Kamer. Ik kijk naar de heer Boomsma van de fractie van NSC.

De heer Boomsma (NSC):
Dank, voorzitter. Dank aan de ministers voor hun beantwoording. Ik heb nog een paar vragen. De minister gaf aan dat er extra geld komt. Hoeveel extra officieren van justitie is nou de bedoeling dat er komen? Of zijn die er al? Hoe gaat dat?

Dan de hele kwestie over het vervangen van het begrip "ernstige benadeling" door "uitbuiting", zoals wij natuurlijk hebben voorgesteld. Ik heb de ministers goed gehoord. Ik ga er nog even heel goed op broeden of wij dit doorzetten of niet, maar daar komen we nog op terug. Onze inschatting was dat uitbuiting een extra vangnet zou kunnen bieden voor de gevallen waarin niet alle criteria voor mensenhandel bewezen zijn. Het is dus juist breder dan arbeidsuitbuiting. Dat was de gedachte erachter. Ik ga er nog even goed over nadenken.

Dan heb ik nog een aantal moties. De eerste gaat over de opvang. Ik had aangegeven dat er dus elke week twee slachtoffers zijn die geen plek kunnen krijgen. Omdat het risico dat ze opnieuw slachtoffer worden van mensenhandel zo groot is, vind ik dat buitengewoon urgent. Ik heb gehoord wat de minister zei over het actieplan, maar ik heb toch de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er op dit moment meerdere financieringsstromen bestaan voor opvang van slachtoffers van mensenhandel;

overwegende dat slachtoffers nu regelmatig tussen wal en schip vallen, mede door het ontbreken van een gestroomlijnd verwijzingsmechanisme, het ontbreken van duidelijke criteria en het ontbreken van flexibiliteit in de toekenning van bedden in dergelijke opvang;

overwegende dat er wekelijks slachtoffers zijn die geen toegang tot opvang krijgen wegens gebrekkige plaatsing of coördinatie;

verzoekt de regering te zorgen voor één centrale financieringsstructuur met structurele financiering voor voldoende opvang van slachtoffers van mensenhandel, en tevens een landelijk dekkend verwijzingsmechanisme te ontwikkelen met duidelijke plaatsingscriteria en verantwoordelijkheden voor gemeenten, opvanginstellingen en ketenpartners,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Van Nispen.

Zij krijgt nr. 27 (36547).

De heer Boomsma (NSC):
Dan de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorgestelde strafbaarstelling van "ernstige benadeling" gedeeltelijk overlapt met bestaande bepalingen inzake mensenhandel;

overwegende dat dit risico geeft op rechtsongelijkheid en onduidelijkheid in de strafrechtspraktijk, doordat identieke feiten onder verschillende delicten kunnen worden vervolgd;

verzoekt de regering bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel te voorzien in een duidelijke normatieve afbakening tussen "mensenhandel" en "ernstige benadeling", en te voorkomen dat mensenhandel onder de lichtere bepaling van ernstige benadeling wordt geschaard,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boomsma.

Zij krijgt nr. 28 (36547).

De heer Boomsma (NSC):
Dat is dus voor het geval dat we het amendement niet doorzetten of dat dat het niet haalt.

De volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slecht zicht bestaat op mensenhandel waarbij het slachtoffer minderjarig is;

overwegende dat het aantal meldingen ten aanzien van minderjarige slachtoffers van mensenhandel over het algemeen afneemt, hoewel het aantal meldingen via chatfuncties juist toeneemt;

van mening dat het belangrijk is dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel beter hun weg naar autoriteiten en hulpverlening kunnen vinden en dat de drempel hiervoor lager moet;

verzoekt de regering in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van de algemene afname van meldingen ten aanzien van minderjarigen, en daarbij extra aandacht te besteden aan het verder stimuleren en verbeteren van online outreach en chatfuncties om minderjarige slachtoffers beter in beeld te krijgen en te helpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma, Tseggai en Ceder.

Zij krijgt nr. 29 (36547).

De heer Boomsma (NSC):
Voorzitter. Ik dien toch ook nog een motie in over transnationale huwelijkse uitbuiting in het wetsvoorstel, omdat het zo belangrijk is dat we daar voldoende aandacht voor hebben.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mannen met een migratieachtergrond soms in hun herkomstland trouwen onder valse beloften over gezinshereniging;

overwegende dat veel vrouwen vervolgens worden achtergelaten bij de schoonfamilie en daar te maken krijgen met uitbuiting, geweld en psychische druk;

overwegende dat deze vrouwen vaak geen kant op kunnen en in huwelijkse gevangenschap belanden, een situatie die sinds 2013 strafbaar is gesteld, en daar ook worden uitgebuit;

overwegende dat deze vorm van transnationale huwelijkse uitbuiting onvoldoende wordt aangepakt, mede doordat die deels buiten Nederland plaatsvindt;

verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat transnationale huwelijkse uitbuiting en huwelijkse gevangenschap worden erkend als vorm van mensenhandel;

verzoekt de regering tevens om preventie, signalering en consulaire en juridische ondersteuning van slachtoffers significant te verbeteren;

verzoekt de regering voorts om er zorg voor te dragen dat op ambassades en consulaten toegankelijke en goede voorlichting wordt geboden over rechten, risico's en hulp bij huwelijkse uitbuiting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma, Verkuijlen, Van Nispen en Ceder.

Zij krijgt nr. 30 (36547).

De heer Boomsma (NSC):
Nog twee, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur blijkt dat controles op arbeidsuitbuiting vaak via administratieve checks plaatsvinden, terwijl bedrijven op papier veelal voldoen aan de regels;

overwegende dat dit leidt tot een papieren werkelijkheid waarin ernstige misstanden in de praktijk vaak buiten beeld blijven;

overwegende dat het huidige opsporingsteam van de Nederlandse Arbeidsinspectie jaarlijks slechts enkele zaken behandelt, ondanks dat de capaciteit van de afdeling arbeidsuitbuiting is uitgebreid;

verzoekt de regering de Nederlandse Arbeidsinspectie aan te moedigen om:

  • aanzienlijk meer fysieke, niet-aangekondigde werkplekcontroles te verrichten bij vermoedens van arbeidsuitbuiting;

  • systematisch in gesprek te gaan met mogelijke slachtoffers op de werkvloer en bij huisvesting;

  • de controlepraktijk te verschuiven van administratieve afvinking naar daadwerkelijke signalering van misstanden in de praktijk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Van Nispen.

Zij krijgt nr. 31 (36547).

De heer Boomsma (NSC):
Tot slot, voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de aanpak van mensenhandel versnipperd is, veel verschillende organisaties zich op verschillende manieren hiermee bezighouden en iedere regio een eigen invulling geeft aan de aanpak van mensenhandel;

van mening dat de aanpak van mensenhandel kan worden verbeterd en slachtoffers beter kunnen worden geholpen als zou worden gecoördineerd welke aspecten in de aanpak goed werken en hier een eenduidig landelijk kader van zou worden gemaakt;

constaterende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in oktober 2024 een advies heeft uitgebracht over de versterking van de governance van mensenhandel, waarin onder andere is geadviseerd om naast een rapporteur ook een coördinator en één gremium in te stellen dat de aanpak van mensenhandel op verschillende niveaus strategisch kan aansturen;

verzoekt de regering zo snel mogelijk een coördinatiecommissie in te stellen die verantwoordelijk wordt voor een eenduidige landelijke aanpak van mensenhandel conform het governance-advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Ceder.

Zij krijgt nr. 32 (36547).

De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel.

De voorzitter:
Nou, dat was een hele rij!

Ik heb een verzoek van de Ceder gekregen om even iemand anders voor te laten gaan, omdat zijn motie nog niet klaar is. Ik kijk even naar de heer Verkuijlen van de VVD.

De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u, voorzitter. Zo'n verzoek van de heer Ceder kan ik natuurlijk niet weigeren, en een verzoek van u al helemaal niet, dus daar geef ik graag gehoor aan.

Ik dank de minister — beide ministers, moet ik zeggen — in ieder geval voor hun reactie op en de appreciatie van de amendementen. Zoals gebleken is in het debat, blijken onze visies nogal uiteen te liggen bij een tweetal amendementen. Ik heb gemeend ze toch alle twee in te dienen. Dat betreft de twee die toezien op het spreekrecht en op de aangifteplicht, juist omdat de Kamer in volle breedte heeft gezegd daar voorstander van te zijn en ik de argumenten tegen minder overtuigend vind. Ik moet ook zeggen dat de toezegging die de minister op het laatst deed om het spreekrecht mee te nemen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering uitermate aantrekkelijk leek, maar ik zie wel dat dit pas in 2027 zo'n beetje aan de orde zou komen. Ik zou daarom toch dat amendement verder willen geleiden.

De heer Van Nispen (SP):
Toch over het amendement aangifteplicht. Als de minister waarschuwt voor een averechts effect van de aangifteplicht, vind ik dat we dat als Kamer heel serieus moeten nemen. De heer Verkuijlen zet daartegenover: ja, maar ik heb toch in de toelichting van het amendement geschreven dat dit niet geldt voor slachtoffers en hulpverleners? Op mijn vraag zei hij: dat blijkt ook al uit de jurisprudentie. Dat is eigenlijk niet wat de minister net zei. De minister waarschuwt voor een averechts effect. Hij is zelfs bereid, in reactie op de heer Boomsma, om om te bezien hoe je iets kunt regelen voor de partijen die je juist wel wilt aanpakken, dus die hoteleigenaren.

Volgens mij vinden wij elkaar op dat punt heel makkelijk. Dat kan ook de reden zijn waarom de Kamer toen uw motie heeft gesteund. Voor het overige denk ik dat het niet verstandig is om een amendement door te zetten dat mogelijk een averechts effect heeft en dat slachtoffers juist ervan kan weerhouden om hun zorgen te delen met de buren, met de hulpverlener et cetera. Dus ik zou de heer Verkuijlen toch dringend in overweging willen geven om dit te heroverwegen.

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik hoorde goed wat de heer Van Nispen zei. Dat hoorde ik ook al in het debat. Ik heb aangeven wat precies de geest is van het voorliggende amendement. Het gaat er exact om de zorg van de minister weg te nemen. Ik daagde u eerder uit hoe we het amendement nog dichter kunnen brengen tot wat de minister wil, maar volgens mij gebeurt dat al, ook omdat ik een opmerking kreeg over de vertrouwenspersonen. Die nemen we er ook nog een keer in op.

De heer Van Nispen (SP):
Met alleen een wijziging in de toelichting ben je er volgens mij niet. De heer Verkuijlen zet in de tekst van de wet dat aangifte verplicht is bij dit misdrijf. In de toelichting van zijn amendement zegt hij hoe hij het zo'n beetje bedoeld heeft. Ik denk niet dat dat de rechtspraktijk voldoende houvast geeft. Ik zou eerder zeggen: kies dan voor de route die ook gesuggereerd is en verzin een amendement waarin je vastlegt voor wie die aangifteplicht wel bedoeld is. Dan hoef je niet zo ongeveer 90% van de wereld uit te zonderen in de toelichting van een amendement waarvan ik dan ook nog de juridische waarde betwijfel.

De voorzitter:
Duidelijk.

De heer Verkuijlen (VVD):
Meneer Van Nispen, daar lopen we uiteen. Laat ik het zo zeggen. Ik hoor goed wat u zegt, maar ik kies ervoor om het toch in te dienen.

Voorzitter. Dan kom ik ten slotte bij een motie. Die gaat toch even terug naar die valse aangifte. Het klopt wat de minister zegt. Er zijn natuurlijk meerdere manieren zijn om die aan te pakken. Dat gebeurt in de praktijk ook wel. Toch kom ik met de volgende motie om daar toch iets meer comfort bij te hebben.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de B8/3-regeling een verblijfstitel regelt voor slachtoffers en getuigen van mensenhandel die aangifte doen of meewerken aan het strafproces;

overwegende dat in het verleden diverse personen zich hebben voorgedaan als slachtoffer van mensenhandel, met het enkele doel voor de periode van het strafrechtelijk onderzoek een geldige verblijfstitel te verkrijgen;

overwegende dat de politie en het OM, omdat elke aangifte van mensenhandel dient te worden opgevolgd, relatief veel tijd kwijt zijn aan het uitlopen van aangiften waarvan op voorhand al grote twijfels bestaan over de juistheid van de aangifte;

van mening dat schaarse capaciteit voor de opsporing van mensenhandel zo veel mogelijk moet worden ingezet voor de bescherming van echte slachtoffers van mensenhandel en onderzoek naar daders;

verzoekt de regering het tegengaan van misbruik van de B8/3-regeling te betrekken bij het actieplan Samen tegen Mensenhandel, en de Kamer hierover te informeren bij de eerstvolgende brief over het actieplan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Verkuijlen.

Zij krijgt nr. 33 (36547).

De heer Verkuijlen (VVD):
Ik zou u willen vragen om ook nog goed de overwegingen die mevrouw Tseggai heeft meegegeven, over de ontkoppeling van strafrecht en het beoordelen van terecht geen slachtoffer, daarin te betrekken.

Ik dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even. Ja, de heer Ceder heeft zijn moties klaar, dus dan gaan we nu luisteren naar de heer Ceder van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wilde even voor de Handelingen gezegd hebben dat ik mijn moties al klaar had, maar dat ik ze dubbelzijdig geprint had. Daar kwam ik pas laat achter. Dat wilde ik even gezegd hebben.

Voorzitter. Dank voor de beantwoording en een wel goed debat, volgens mij. Mijn amendement ten aanzien van de verhoging van de minimumleeftijd voor prostitutie naar 21 handhaaf ik. Ik denk dat dat belangrijk is en ook in lijn is met de verwachting dat de Kamer de Wrs gaat ondersteunen en daar ook een noodzaak achter ligt. Dat zal ik dus handhaven.

Ik heb daarnaast een aantal moties, waarin de gedachtes zitten die tijdens het debat uitgewisseld zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat seksadvertenties een bekend middel zijn waarmee personen zichzelf of anderen aanbieden voor seksuele diensten;

overwegende dat uitbuiting en mensenhandel in de seksindustrie een hardnekkig probleem vormen, en dat minderjarigen daarbij bijzonder kwetsbaar zijn;

overwegende dat er momenteel geen expliciete wettelijke verplichting bestaat voor aanbieders van seksadvertenties om de leeftijd van geadverteerde personen te verifiëren;

overwegende dat de Digital Services Act alleen de grote aanbieders reguleert;

van mening dat een wettelijke grondslag voor verplichte leeftijdsverificatie noodzakelijk is om minderjarigen te beschermen tegen seksuele uitbuiting en om mensenhandel effectiever tegen te gaan;

verzoekt de regering om bij of krachtens wet een expliciete wettelijke grondslag te creëren voor verplichte leeftijdsverificatie van mensen die zich (laten) adverteren in seksadvertenties met waarborgen voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor aanbieders van dergelijke platforms,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Tseggai, Boomsma, Diederik van Dijk en Krul.

Zij krijgt nr. 34 (36547).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Daarbij geef ik aan dat waarschijnlijk een argument zal zijn dat heel veel al geregeld wordt onder de Digital Services Act, dus in Europa. Maar juist de bekende en populairdere kleinere platformen die seksadvertenties bieden vallen daar niet onder. Daarmee zijn er toch heel veel gaten. Dat gaat ten koste van kwetsbare mensen. Dat wilde ik even meegeven voor de appreciatie straks.

Dan de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet regulering sekswerk (Wrs) al sinds 2021 in de Kamer ligt;

constaterende dat de regering momenteel werkt aan een nota van wijziging op dit wetsvoorstel;

van mening dat het van groot belang is dat de Wrs zo spoedig mogelijk behandeld wordt door de Kamer om de reeds lang geleden aangekondigde regulering in te voeren en misstanden tegen te gaan;

verzoekt de regering de aangekondigde nota van wijziging op de Wrs zo snel mogelijk, maar in elk geval voor het zomerreces, naar de Kamer te verzenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Bikker en Krul.

Zij krijgt nr. 35 (36547).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er onderzoeksrapporten zijn, waaronder die van het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel, die stellen dat de toepassing van het non-punishmentbeginsel "ernstig tekortschiet";

constaterende dat de regering niet voornemens is het non-punishmentbeginsel in de wet te verankeren, maar van mening is dat het non-punishmentbeginsel in de praktijk wordt toegepast;

overwegende dat het non-punishmentbeginsel volgt uit verdragsrechtelijke verplichtingen, en dat afdoende naleving dus van belang is;

verzoekt de regering om jaarlijks te monitoren in hoeverre het non-punishmentbeginsel in de praktijk wordt toegepast, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Bikker.

Zij krijgt nr. 36 (36547).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit is overigens een aanvulling op het amendement. Wij willen dat het amendement aangenomen wordt. Als het gaat om het monitoren, wordt wat er in de praktijk gebeurt sowieso, naar aanleiding van het rapport, van belang. Dan heb ik nog een laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar rapport concludeert dat de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel steeds minder effectief is;

van mening dat het kwaad van mensenhandel effectief en daadkrachtig bestreden moet worden;

verzoekt de regering als aanvulling op het bestaande programma Samen tegen Mensenhandel met een meerjarig pakket aan maatregelen te komen om de effectiviteit van de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel stelselmatig te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Bikker.

Zij krijgt nr. 37 (36547).

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Krul van het CDA voor zijn tweede termijn.

De heer Krul (CDA):
Voorzitter, dank. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording. De beantwoording was wat ons betreft heel helder. We hebben vragen gesteld op het gebied van ernstige benadeling, criminele uitbuiting, seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Op alle onderdelen hebben wij heldere antwoorden gekregen.

Ik heb een motie op het gebied van SZW. Nee, hoor, dat is niet waar. Ik heb één motie. Ik geef meteen eerlijk toe dat die haastig geformuleerd is. Ik heb hem net opgesteld, naar aanleiding van het interruptiedebatje dat ik had met de minister en een ander Kamerlid. Dat de motie haastig geformuleerd is, betekent niet dat het onderwerp niet ernstig is. Ik zal dat straks toelichten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister heeft aangegeven na de zomer te komen met zijn visie op de sekswerkbranche;

verzoekt de regering in deze visie expliciet de positie van personen die werkzaam zijn in de porno-industrie mee te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul, Diederik van Dijk, Boomsma en Ceder.

Zij krijgt nr. 38 (36547).

De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Op 22 juni 2024 publiceerde de Volkskrant het artikel "Als model gelokt, voor de camera misbruikt". Dat artikel gaat over honderden vrouwen die tegen hun zin beeldmateriaal van grafische aard maken. "Het begon met een berichtje op mijn telefoon", vertelde de Tsjechische Iva. In het berichtje stond de vraag of zij naar Nederland wilde komen voor modellenwerk. Ze was toen nog 26 jaar, had al eens naakt geposeerd, en werd vervolgens door een man uit Gelderland in zijn auto naar Nederland gereden. Daar begon de uitbuiting. Zo zijn er tientallen voorbeelden.

Ik zal de minister gelijk maar even een soort worst voorhouden met betrekking tot deze motie. Er staat een plenair debat gepland over dit artikel en over de misstanden in de porno-industrie. Ik weet inmiddels een beetje hoe dit huis werkt: dat debat gaat over een paar weken verlopen. Ik denk dat het niet gaat lukken om dat debat tijdig in te plannen. Als de minister nu aangeeft dat hij dit wil meenemen in zijn bredere visie op dit vraagstuk en daar na de zomer op terugkomt, dan zou ik er helemaal geen bezwaar tegen hebben als we, op het moment dat we die visie bespreken, ook dit artikel daarin meenemen. Dat debat hoeft dan wat ons betreft niet per se meer plenair en uitsluitend over dat artikel te gaan.

Voorzitter. Ik had iets meer uitleg bij deze motie. Het was een klein interruptiedebatje over de minimumleeftijd. Het CDA vindt het echt krankzinnig dat je in Nederland twintig moet zijn om een bus van Nunspeet naar Gorinchem te mogen rijden, maar dat je wel op je achttiende als zzp'er aan de slag kunt in de porno-industrie. Als we de minimumleeftijd gaan verhogen voor sekswerk, dan zeker ook voor zzp'ers die actief zijn in de porno-industrie. Ik ben benieuwd of de minister dat met ons eens is en of hij dat wil meenemen in zijn visie.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan kom ik nu bij de heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Nogmaals, het gaat hier om een belangrijke wet. We krijgen een nieuw artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Dat wordt echt beter, dus dat is heel goed.

We hebben veel discussie gehad over amendementen. Op twee amendementen wil ik nog ingaan, omdat ik denk dat wij daarmee de wet echt verbeteren. Allereerst is dat het amendement over het non-punishmentbeginsel. We schrijven daarmee in de wet op dat het niet strafbaar is als een slachtoffer van mensenhandel of kinderhandel in rechtstreeks verband daarmee een feit begaat waartoe die persoon is gedwongen. Volgens mij is het heel belangrijk om juist dit onderdeel te codificeren. Ik ben ook niet overtuigd van de nadelen die de minister noemde. Volgens mij leidt het amendement juist tot een betere afweging, zodat de dader gestraft wordt en niet het slachtoffer. Dat zou mijn slotpleidooi zijn voor het amendement op stuk nr. 14.

Iets dergelijks had ik ook voorbereid voor het amendement over uitbuiting, maar ik denk dat ik dat pleidooi achterwege laat. Ons doel is om de bewijsdrempel te verlagen en de reikwijdte te verbreden. Volgens mij hebben we dat heel uitgebreid gemotiveerd in de toelichting. Ik doe echt een beroep op de collega's om die toelichting nog eens goed te lezen. Volgens mij is helder wat wij daarmee beogen. Maar ik zeg de heer Boomsma na: ik ga ook goed nadenken over wat de minister heeft gezegd, hoe dit valt en hoe we dat uiteindelijk zullen wegen. Ik denk echter dat we goed hebben beargumenteerd waarom het amendement wel degelijk een verbetering zou kunnen zijn.

Dan nog een opmerking over de schrijnende tekorten in de opvang. In het debat is het daar vrij weinig over gegaan, maar ik ben heel blij dat de heer Boomsma er een motie over heeft ingediend. Die motie is door mij dan ook hartstochtelijk medeondertekend. We hebben hier een heel debat gehad over mensenhandel en we hebben ook periodiek debatten over mensenhandel. We zijn het er allemaal over eens dat dit een schandelijke vorm van moderne slavernij is. Hoe kan het dan zijn dat we er met elkaar als welvarend land niet in slagen om voldoende opvang te organiseren voor de slachtoffers daarvan? Ik kan daar gewoon niet bij. Laten wij dus op z'n minst die motie aannemen, maar ook een beroep doen op de minister om met de bewindspersonen die daar tegenwoordig nog verantwoordelijk voor zijn — ik ben de draad een beetje kwijt — te zorgen voor voldoende fatsoenlijke opvang voor slachtoffers.

Dat we huwelijksuitbuiting strafbaar gaan stellen, vind ik echt een mijlpaal. Dat wil ik hier toch nog een keer genoemd hebben.

Voorzitter, tot slot. We hebben ook gesproken over de dochterregeling. Samen met de heer Boomsma had ik al een motie daarover aangekondigd. De minister heeft gezegd: ja, ik vind het een verantwoordelijkheid van de overheid; ja, men kan zaken bij ons melden en dan gaan we daarnaar kijken. Desondanks stelt het mij niet gerust dat de minister ook heeft gezegd: we kennen die zaken eigenlijk niet; die signalen bereiken ons onvoldoende. Volgens mij klopt het gewoon nog niet.

De motie moet een steun in de rug zijn om aan de slag te gaan met de voorstellen die door deskundigen zijn gemaakt om juist deze vrouwen, die onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn vertrokken en uiteindelijk zijn uitgebuit, te beschermen. Daarom de volgende motie, waarmee ik afrond.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er sprake is van vrouwen die uitgehuwelijkt of achtergelaten zijn in het buitenland en daar onvrijwillig verbleven, vaak onder gruwelijke omstandigheden;

constaterende dat er sprake is van vrouwen die de Nederlandse nationaliteit hadden maar deze zijn kwijtgeraakt, maar ook van vrouwen, dochters van bijvoorbeeld gastarbeiders, die langdurig in Nederland verbleven maar nooit de Nederlandse nationaliteit hebben gehad, die door uithuwelijking dan wel achterlating eveneens onder gruwelijke omstandigheden zijn vastgehouden en onvrijwillig in het buitenland waren;

overwegende dat deze vrouwen, als ze inmiddels gescheiden of weggelopen zijn of dat willen gaan doen, niet op bescherming van Nederland kunnen rekenen, terwijl er een blijvende zorgplicht op Nederland rust omdat zij in hun jeugd uit het zicht zijn geraakt en er internationale verdragen zijn die gedwongen huwelijken en seksueel geweld bestrijden;

constaterende dat Femmes for Freedom al geruime tijd pleit voor een "dochterregeling" en deze ook heeft uitgewerkt;

verzoekt de regering in overleg met deskundigen tot een dergelijk voorstel ter bescherming van achtergelaten en uitgehuwelijkte vrouwen te komen, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Boomsma.

Zij krijgt nr. 39 (36547).

De heer Van Nispen (SP):
Ik dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we verder met mevrouw Tseggai van GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dank. Ik had eigenlijk meerdere moties voorbereid, maar ik was erg blij met de toezegging van de minister in het kader van de B8/3-regeling en over de onafhankelijke autoriteit. Dat scheelt mij weer een motie, als ik de minister goed heb begrepen. Ik heb nog één motie over en die gaat over het versterken van de strafvervolging voor klanten die seks hebben met een minderjarige sekswerker of betalen voor seks met een minderjarige sekswerker.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat klanten die tegen betaling seks hebben met een minderjarige strafbaar zijn;

van mening dat er te weinig inzicht bestaat over de aard en omvang van de praktijk van het vervolgen van deze klanten;

van mening dat een strafrechtelijke aanpak van mensenhandel samen moet gaan met een effectieve aanpak van klanten;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe de vervolging van dit misdrijf in de praktijk verloopt en te bezien hoe die vervolging kan worden versterkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai, Boomsma en Diederik van Dijk.

Zij krijgt nr. 40 (36547).

Dank u wel. Dan kom ik tot slot bij de heer Diederik van Dijk van de SGP.

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de gegeven heldere antwoorden. Dank ook voor de positieve appreciatie van enkele amendementen die voor de SGP van belang zijn. Dan, in het licht van wat de minister zei — en misschien wel bijna uitlokte — over het non-punishmentbeginsel, de motie waarvan je wist dat die zou komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slachtoffers van mensenhandel in de eerste plaats bescherming verdienen;

constaterende dat de huidige wetgeving ruimte biedt aan het OM en de rechterlijke macht om daders van mensenhandel die tevens slachtoffer zijn niet te bestraffen omdat zij deze delicten onder dwang gepleegd hebben;

overwegende dat wettelijke verankering van het beginsel van niet-bestraffing onbedoeld kan leiden tot rechtsongelijkheid of een oneigenlijk beroep op slachtofferschap, wat het draagvlak voor de daadwerkelijke slachtoffers kan ondermijnen;

verzoekt de regering het beginsel van niet-bestraffing nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij het OM en de rechterlijke macht, zodat OM en rechtspraak een zorgvuldige beoordeling van het beginsel toepassen in mensenhandelzaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Verkuijlen en Boomsma.

Zij krijgt nr. 41 (36547).

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dan de tweede motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slachtoffers van seksuele uitbuiting kwetsbaar zijn en in twee derde van de gevallen uit het buitenland afkomstig zijn waardoor zij de hulpinstanties moeilijk weten te vinden;

constaterende dat meer dan de helft van de prostituees wel eens of vaak denkt aan uitstappen;

van mening dat het belangrijk is om ter bescherming van prostituees en ter voorkoming van mensenhandel, dwang en uitbuiting actief beleid te voeren om bekendheid te geven aan de mogelijkheden voor uitstapprogramma's en hier ook concreet invulling aan te geven;

verzoekt de regering de zichtbaarheid van uitstaporganisaties te bevorderen en in het prostitutiebeleid voorrang te geven aan uitstapprogramma's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Diederik van Dijk, Ceder en Krul.

Zij krijgt nr. 42 (36547).

De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan schors ik de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de tweede termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef de minister het woord voor de beantwoording en de appreciatie van de moties.

Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Voordat ik met de appreciatie begin, zijn er nog twee vragen waarop ik het antwoord schuldig ben. Op de ene vraag is het antwoord kort. Dat is namelijk dat er specifiek voor de uitvoering van dit wetsvoorstel drie officieren van justitie zijn dan wel worden geworven.

Het andere antwoord is voor de heer Van Nispen. Dat ging over de poging en over de vraag in hoeverre dat nog bijdraagt aan het amendement. Dat is een wat langer antwoord, maar dat ga ik u wel geven, om uw oordeelsvorming zo compleet mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. Voor mensenhandel is een oogmerk van uitbuiting vereist. Dit oogmerkvereiste omvat niet alleen de daadwerkelijke uitbuiting van een persoon, maar ook de beoogde uitbuiting van een persoon. De beoogde uitbuiting omvat ook situaties waarin het beoogde slachtoffer in het geheel nog geen werkzaamheden heeft verricht en waarin er dus nog geen begin is van de uitvoering van het uitbuiten van een persoon.

Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin arbeidsmigranten uit Oost-Europa door een aardbeienteler zijn gehuisvest in een veel te klein vakantiehuisje en er kan worden vastgesteld dat de aardbeienteler de bedoeling heeft om die personen bij hun werkzaamheden in de aardbeienteelt uit te buiten. In dat geval is het oogmerk van arbeidsuitbuiting bewezen, ook al is er nog geen uur gewerkt.

De heer Van Nispen vraagt of een apart uitbuitingsdelict hetzelfde bereik heeft als wordt uitgegaan van een poging tot uitbuiting. Dat is niet het geval. Voor de poging is in algemene zin vereist dat een begin met de uitvoering van het strafbare feit is gemaakt. Voor een apart uitbuitingsdelict betekent dat dat er pas sprake is van strafbaarheid wegens een poging tot uitbuiting als er een begin met de uitvoering van de uitbuiting van een persoon is gemaakt. In het gegeven voorbeeld is er dan pas sprake van strafbaarheid wegens een poging tot arbeidsuitbuiting als de arbeidsmigranten daadwerkelijk zijn begonnen met hun werkzaamheden in de aardbeienteelt.

Dit wil ik toch ook nog even afzetten tegen de voorgestelde strafbaarstelling van ernstige benadeling. Daarvoor geldt een aanmerkelijk lagere bewijsdrempel dan voor uitbuiting. Daarover heb ik het gehad wat betreft de vuistregels. Het is een lichtere variant. Het bereik van dat delict kan ook worden verruimd via een poging tot ernstige benadeling.

Ik wil nogmaals zeggen dat de politie, het OM en de NLA zich in het kader van het rondetafelgesprek echt nadrukkelijk positief hebben uitgelaten over de voorgestelde strafbaarstelling van de ernstige benadeling. De ketenorganisaties die hiermee moeten werken, kunnen hier goed mee uit de voeten; vandaar dat ik toch blijf vasthouden aan ernstige benadeling als voorkeursoptie. Dat is ondanks de sympathie die ik heb, en waarvan ik denk dat wij die beiden hebben, voor het zo groot mogelijk maken van de reikwijdte en het zo laag mogelijk maken van de drempel voor vervolging.

Dan kom ik bij de moties, voorzitter. Ik zal proberen daar snel doorheen te gaan. De motie op stuk nr. 27, van de heer Boomsma, acht ik ontijdig. Ik heb toegelicht dat een van de actielijnen uit het actieplan, actielijn nummer 3, dit nou juist meeneemt. Daarin zou ik dit dus willen meenemen, en niet in een separate variant.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 27: ontijdig.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 28, ook van de heer Boomsma, geef ik: oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 28: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 29, ook van de heer Boomsma, geef ik: oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 29: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 30, ook van de heer Boomsma, acht ik overbodig. Uitbuiting in de context van een huwelijk is op grond van artikel 273f strafbaar. De huwelijkse achterlating en het gedwongen huwelijk zijn al strafbaar op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Voor beide situaties geldt dat per geval bekeken dient te worden of er wel een rechtsmacht aanwezig is waarbij Nederland kan optreden. De reikwijdte daarvan heb ik eerder genoemd. Als dat het geval is en als er een zaak gemeld wordt, kan er op grond van bestaande wet- en regelgeving strafrechtelijke actie worden ondernomen. Als het slachtoffer Nederlands is, dan geldt dat artikel 273f van toepassing is — dan hebben we het dus over uitbuiting binnen een gedwongen huwelijk — namelijk op basis van artikel 5, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.

De heer Boomsma (NSC):
Oké, maar dat gaat over het eerste deel van het dictum, over het erkennen ervan. Daarvan zegt de minister dat het overbodig is. Maar de andere twee aspecten — dat je meer aandacht moet besteden aan preventie en signalering en dat je de ondersteuning moet verbeteren — lijken me wel degelijk zeer relevant. We hebben in veel casuïstiek gezien dat dit echt beter kan, dat er betere voorlichting wordt geboden over de risico's en dat er betere hulp wordt geboden. Ik neem aan dat de minister dat niet overbodig vindt.

Minister Van Weel:
Het ligt niet op mijn terrein, dus in die zin moet ik oppassen wat ik namens mijn collega van Buitenlandse Zaken als oordeel geef. Mijn bezwaar zit 'm inderdaad voornamelijk in het eerste dictum, in dat zorg dragen voor huwelijkse uitbuiting. Als u dat achterwege zou laten, dan kan ik mij voorstellen dat de motie oordeel Kamer als advies krijgt.

De heer Boomsma (NSC):
Dan zal ik een gewijzigde motie indienen.

Minister Van Weel:
De appreciatie van de motie zoals die nu voorligt, is: overbodig.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 30 is overbodig. Na een aanpassing krijgt die een nieuwe appreciatie.

Minister Van Weel:
Over de motie op stuk nr. 31 kan ik kort zijn: oordeel Kamer.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 31: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 32, over de governance van mensenhandel, acht ik ontijdig. We hebben inderdaad het rapport en het advies van de Nationaal Rapporteur. Dat is een van de inputs. Daar geef ik binnenkort een eerste reactie op. Maar er loopt ook nog een WODC-onderzoek naar de organisatie van de aanpak van mensenhandel. Ook dat wil ik afwachten voordat ik kom met een geconsolideerd advies over hoe ik die governance ga inrichten. Natuurlijk speelt de mening van de Nationaal Rapporteur daar ook een belangrijke rol in.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 32: ontijdig.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 33 van de heer Verkuijlen over de B8-regeling ontraad ik. Ik herhaal toch een beetje wat ik in mijn eerste termijn heb gezegd. Ik ben zeker tegen het misbruiken van regelingen en voor het aanpakken daarvan en het goed inzetten van de schaarse capaciteit die we hebben. Alleen ga ik ook op basis van het WODC-onderzoek niet mee in het idee dat het feit dat het niet vaak tot vervolging komt, te maken heeft met misbruik. Ik heb al een aantal andere zaken aangekaart waardoor ook het WODC constateert dat misbruik zeker niet moet worden aangewezen als hoofdreden waarom hier sprake van is. Ik wil dus, zoals ik zei, in het kader van het actieplan graag werken aan het verbeteren van knelpunten in de uitvoering en bezien hoe we dat kunnen verbeteren, om die schaarse capaciteit inderdaad zo goed mogelijk in te zetten. Maar deze motie kan ik niet steunen en het oordeel is dus "ontraden".

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 33 is ontraden.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 34 gaat over leeftijdsverificatie voor seksadvertenties. Ook die ontraad ik. Ik wil heel kort nog wel toelichten dat de Digital Services Act ook van toepassing is op kleinere hosting services en platformen. Het is dus zeker niet zo dat die gevrijwaard zijn van de tentakels van de DSA.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 34: ontraden.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 35 vraagt om voor het zomerreces te komen met een nota van wijziging op de Wrs. Die moet ik ontraden, want ik heb meer tijd nodig. Zoals ik heb gezegd, is voor de zomer niet haalbaar.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 35: ontraden.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 36, over het monitoren van het non-punishmentbeginsel, geef ik oordeel Kamer. Daar wil ik wel de kanttekening bij plaatsen dat ik dus met het OM in gesprek ga om te kijken hoe we dat kunnen doen. Ik zei al eerder dat het non-punishmentbeginsel op verschillende momenten tot uiting kan komen. Dat kan zijn in het seponeren, dat kan zijn in het niet eens overgaan tot vervolgen, dat kan zijn in het schuldig verklaren zonder strafeis. Daar zijn allerlei varianten op. Het zal niet klip-en-klaar zijn. Het is niet één druk op een knop. Maar als ik de motie zo mag lezen dat ik met het OM in gesprek ga om te kijken hoe ik 'm uitvoering kan geven, dan geef ik 'm oordeel Kamer.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Nog even over de motie op stuk nr. 34, over de Digital Services Act. Ik heb de wetsbehandeling hier gedaan ...

De voorzitter:
Meneer Ceder, mag ik u heel even onderbreken? De minister vroeg of hij de motie op stuk nr. 36 zo mocht lezen. U vraagt naar die motie. Als hij die zo mocht lezen, kreeg die oordeel Kamer.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter. Excuus. Het antwoord is: ja.

De voorzitter:
Dan krijgt de motie op stuk nr. 36: oordeel Kamer. En ik begrijp dat u wilt terugkomen op de motie op stuk nr. 34.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, even een opmerking over de motie op stuk nr. 34, namelijk dat de Digital Services Act niet alle platformen reguleert, maar juist de grote. Ik heb hier de wetsbehandeling daarvan gedaan en ben ook lid van de commissie Digitale Zaken. Ik geef dat dus even ter notie mee aan de collega's hier. Ik denk wel dat die van meerwaarde zou zijn.

Ik ga even naar de motie op stuk nr. 35. De minister zegt: het is te vroeg. Ik zou graag willen weten wanneer het dan wel kan. Het staat in het hoofdlijnenakkoord. De wet is er al sinds 2021. We weten dat dit een sector is waar uitbuiting plaatsvindt. Er worden vrouwen verkracht, mishandeld, uitgebuit en verhandeld. Dan lijkt me iets van urgentie ten aanzien van deze wet wel goed. Als het dus niet voor de zomer is, wanneer zou het dan wel kunnen, vraag ik aan de minister.

Minister Van Weel:
Na de zomer.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat klinkt mooi, maar kunt u iets van een tijdspad aangeven?

Minister Van Weel:
Kort na de zomer.

De heer Ceder (ChristenUnie):
Als ik deze motie zodanig aanpas, kan die dan wel oordeel Kamer krijgen? De reden is dat ook de Kamer zich in de komende dagen moet uitspreken over wat ze wel of niet wil door laten gaan. Dan zou een oordeel Kamer van de minister in ieder geval helpen om de Kamer te laten zien dat het ook het kabinet menens is.

Minister Van Weel:
Ja. Als u 'm aanpast naar "kort na de zomer", in die woorden, kan ik 'm oordeel Kamer geven.

Dan de motie op stuk nr. 37. Die verzoekt de regering om in aanvulling op het programma te komen met een pakket aan maatregelen om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel aan te passen. Die moet ik ontraden. Voor de implementatie van het wetsvoorstel waar we het over hebben, is een bedrag van 10 miljoen euro vrijgemaakt. Ook binnen het actieplan Samen tegen Mensenhandel is er per jaar 2,5 miljoen structureel beschikbaar gemaakt voor de uitvoering van de acties. Daar zijn alle opsporingsinstanties en het OM bij betrokken geweest. Ik heb dus het idee dat we daar op dit moment voldoende inspanning op leveren.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 37: ontraden.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 38, over mensen in de porno-industrie, moet ik ontraden. Pornoacteurs vallen niet onder de werkingssfeer van de Wrs. Het betreft hier een legaal beroep en wat betreft het artikel wil ik heel graag het WODC-onderzoek afwachten en dat er dan eventueel bij betrekken. Maar daar wil ik het voorstel voor de Wrs, ook indachtig wat de heer Ceder net heeft gevraagd, niet voor ophouden.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 38: ontraden.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41 kan ik natuurlijk niks anders geven dan oordeel Kamer. O, ik loop wat vooruit.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 41 krijgt oordeel Kamer, maar ik mis nu nog de motie op stuk nr. 39 en de motie op stuk nr. 40.

Minister Van Weel:
U heeft helemaal gelijk, voorzitter. Maar ik zie ook iemand bij de interruptiemicrofoon staan.

De voorzitter:
Dan gaan we eerst even luisteren naar wat de heer Krul te vragen heeft.

De heer Krul (CDA):
Is het zijn van sekswerker geen legaal beroep?

Minister Van Weel:
Er zijn verschillen tussen het gereguleerd zijn van sekswerker en het zijn van een pornoacteur.

De heer Krul (CDA):
De overeenkomst is dat het gaat om kwetsbare mensen die in grote mate en helaas veel te vaak uitgebuit worden. Ik vind de opmerking dat het ene beroep legaal is en dat u dat daarom niet wilt betrekken dus eigenlijk niet passen bij de ernst van de situatie. Ik heb een vraag aan de minister. Hij zegt: ik wil het WODC-onderzoek afwachten. Nou, dat is wat ons betreft te laat, want een jaar na dato is dat WODC-onderzoek nog niet eens opgestart. Kan de minister aangeven wanneer de Kamer de onderzoeksopzet van het WODC-onderzoek kan verwachten?

Minister Van Weel:
Daar kom ik op terug in mijn voortgangsbrief voor de zomer, want dat heb ik nu niet paraat.

De voorzitter:
Daar wordt in de brief op teruggekomen. Dan gaan we verder met de motie op stuk nr. 39.

De heer Krul (CDA):
Nee, gewoon niet, voorzitter. De Kamer heeft deze week een motie aangenomen …

De voorzitter:
Via de voorzitter graag.

De heer Krul (CDA):
Excuus, voorzitter.

De voorzitter:
Tot slot op dit punt.

De heer Krul (CDA):
De minister moet begrijpen dat elke keer als het over dit onderwerp gaat, uit zijn beantwoording geen enkele urgentie spreekt. De Kamer heeft deze week een motie aangenomen die de minister de opdracht geeft om die onderzoeksopzet voor de zomer te delen. Dan zegt hij nu: ik ga een voortgangsbrief sturen en dan kom ik terug op het hele WODC-onderzoek.

Minister Van Weel:
Nee.

De heer Krul (CDA):
Oké, dan ga ik het nog een keer vragen. Wanneer krijgt de Kamer de onderzoeksopzet van het WODC-onderzoek naar misstanden in de porno-industrie? Niet in een voortgangsbrief, lijkt me.

Minister Van Weel:
Als die onderzoeksopzet al volwassen is, dan krijgt u die wel bij de voortgangsbrief, en anders krijgt u van mij de update over de onderzoeksopzet en waar dat onderzoek dan staat. Wat ik u wilde zeggen, is dat ik in die voortgangsbrief ook wil aankondigen wanneer we denken dan het daadwerkelijke onderzoek te hebben. Ik snap niet wat ik nog meer zou kunnen doen, voorzitter.

De voorzitter:
Daar zult u het mee moeten doen, meneer Krul. De motie op stuk nr. 39, minister.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 39. Hier spreek ik namens de minister van Buitenlandse Zaken. Ondanks de sympathie die uit de motie blijkt, geef ik 'm het oordeel "overbodig", omdat de structuren om dit te regelen aanwezig zijn. Ik heb hier vanavond wel van meerderen van u gehoord dat er casussen zijn die mogelijk niet bekend zijn of die niet adequaat zijn opgepakt. Daartoe heb ik de uitnodiging gedaan aan twee van uw leden om die alstublieft onder onze aandacht te brengen. Dan zullen we daar een passend antwoord op geven en daar serieus naar kijken. Dat zeg ik u wel toe, los van de motie.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 39: overbodig.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 40 krijgt oordeel Kamer.

De voorzitter:
Motie op stuk nr. 40: oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
De motie op stuk nr. 41 krijgt uiteraard, zeg ik nogmaals, oordeel Kamer.

Ten slotte de motie op stuk nr. 42. In deze motie zit een onderdeel dat spreekt over voorrang geven. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven, zeg ik tegen de heer Diederik van Dijk, indien we de "voorrang" achterwege kunnen laten. Dan kan ik verder de motie steunen.

De voorzitter:
Ik zie geknik. De heer Diederik van Dijk is akkoord. Dan krijgt de motie op stuk nr. 42 dus oordeel Kamer.

Minister Van Weel:
Voorzitter. Ik kom aan het einde van mijn tweede termijn. Ik wil nogmaals alle leden danken voor de zeer inhoudelijke discussie die we hebben kunnen voeren over dit zeer belangrijke en waardevolle wetsvoorstel.

De voorzitter:
Dank u wel, minister. Hiermee sluiten we de beraadslaging over het wetsvoorstel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
De stemming is voorzien voor aanstaande dinsdag, 10 juni. Ik sluit de vergadering van 5 juni 2025 en wens u nog een fijne avond.