[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706) (ongecorrigeerd)

Stenogram

Nummer: 2025D26480, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-06 09:25, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Wet tegenbewijsregeling box 3

Wet tegenbewijsregeling box 3

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).

De voorzitter:
Dan is nu aan de orde het debat over de Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, de Wet tegenbewijsregeling box 3, Kamerstuk 36706. Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom, net als de leden, de mensen op de tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt.

Er zijn negen leden die een inbreng gaan leveren in eerste termijn. Ik meld alvast even dat de derde spreker, de heer Kouwenhoven, zijn maidenspeech gaat houden. Dan weet u dat alvast.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:
De eerste spreker zal de heer Grinwis zijn. Hij voert het woord namens de fractie van de ChristenUnie. Voor alle duidelijkheid: dit is een wetsvoorstel, dus er zit in principe geen limiet op het aantal interrupties. Maar we hebben vandaag ook nog een andere wet te behandelen. Ik hoop dus wel dat iedereen het een beetje bondig houdt.

Eerst nog de heer Vijlbrief.

De heer Vijlbrief (D66):
Ik heb uit de krant vernomen dat de heer Grinwis een heel groot bedrag heeft gewonnen met een gokwedstrijd op wielrennen. Mijn vraag is eigenlijk of hij dat bedrag ook heeft opgegeven in box 3.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Zal ik daar maar gelijk op antwoorden? Er zijn natuurlijk veel belangrijker zaken dan het Kamerwerk. Eén daarvan is wielrennen. Maar ik heb die prijs niet aangenomen. Ik heb die doorgeschonken aan een prachtig initiatief hier in Den Haag voor kinderen die het veel harder nodig hebben dan Kamerleden, die goed betaald worden.

De heer Vijlbrief (D66):
Ik had niet anders verwacht.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hadden inderdaad niet anders verwacht dan dat je het geld zou afstaan aan een goed doel. Maar gokken, meneer Grinwis! Wat vindt Mirjam daarvan?

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou, zo'n soort functioneringsgesprek moet natuurlijk nog plaatsvinden, maar dit heeft niks met gokken te maken; dit heeft alles met optimaliseren te maken. Optimaliseren is een fantastische sport.

De voorzitter:
Goed. De heer Grinwis gaat beginnen aan zijn termijn. Gaat uw gang.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Na deze belangrijke zaken gaan we over tot een wetsbehandeling. Ten overstaan van deze staatssecretaris, die wel thuis is in deze materie, durf ik het aan om mijn bijdrage te beginnen met een citaat van de aloude kerkvader Augustinus uit de vierde eeuw na Christus. Dat citaat luidt: "Zonder gerechtigheid is er geen verschil tussen een staat en een roversbende". Anders gezegd, een staat heeft zich te allen tijde op het recht te funderen. Dat is, als je door alle technische facetten van deze Wet tegenbewijsregeling heen kijkt, met al z'n uitvoeringsperikelen, ook de kern van de wetsbehandeling van vandaag. Want het grote twistpunt is natuurlijk: is het rechtvaardig dat belastingplichtigen worden aangeslagen voor een hoog forfait met de kans om te bewijzen dat hun daadwerkelijke opbrengst lager is, zonder dat ze daarbij kosten kunnen aftrekken? Met andere woorden, de overheid veronderstelt hoge vermogensinkomsten en zegt vervolgens: als dat niet klopt, kunt u dat laten weten; dan passen we het aan. Maar ze doet daarbij net alsof bijvoorbeeld het verhuren van een woning niet met kosten gepaard gaat, terwijl iedereen weet dat de kost voor de baat uit gaat.

Vooropgesteld: het zal voor niemand hier als een verrassing komen als ik zeg dat de ChristenUnie niet is opgericht om de belangen van de rijken der aarde te verdedigen. In haar politieke prioriteiten zal mijn fractie juist eerder opkomen voor wie tekortkomt of wie tekort wordt gedaan, geïnspireerd door dat prachtige grondmotief dat telkens terugkomt in bijvoorbeeld de Bijbel, in psalm 82: "Doe recht aan weerlozen en wezen, kom op voor verdrukten en zwakken, bevrijd wie weerloos zijn en arm, red hen uit de greep van wie kwaad wil." In die zin heb ik ook een zekere sympathie voor de staatssecretaris, die zich in een interview met Het Financieele Dagblad in het hart liet kijken en zei: "Uiteindelijk zijn beleggers toch niet bepaald de mensen die het meest in de knel zitten". Dat is gemiddeld genomen natuurlijk een waarheid als een koe. In het klantenbestand van de voedselbank zitten niet zo veel mensen die belastingplichtig zijn in box 3, voeg ik er maar aan toe. Ook zijn voorganger, staatssecretaris Van Rij, heeft er meermaals op gewezen dat veel woningbeleggers in de jaren sinds pak 'm beet 2013 geprofiteerd hebben van zeer grote waardestijgingen van hun bezig tegen zeer lage belastingdruk in box 3. Ik hoor staatssecretaris Van Rij dat nog zeggen. En daaraan voegde hij toe: over die tijd hoor ik niemand klagen.

Maar toch. Ik herhaal de woorden van Augustinus: zonder gerechtigheid is er geen verschil tussen een staat en een roversbende. Ook als je vindt dat een bepaalde groep niet zielig is in vergelijking met andere groepen, heb je je als overheid toch op gerechtigheid te baseren en niet op het oordeel van de onderbuik. Of zoals het aan de wijze koning Salomo toegeschreven Bijbelboek begint: heb de gerechtigheid lief, heersers van de aarde. Met andere woorden, het begin van alle politiek is je beleid funderen op recht en rechtvaardigheid.

Dan denk ik onwillekeurig terug aan een andere beslissing uit het verleden, namelijk die in 2022 om na het kerstarrest de niet-bezwaarmakers in box 3 niet te compenseren. Dat heeft het rechtsgevoel van velen ernstig gekrenkt. De handige, snelle bezwaarmakers kregen hun geld, maar de mensen die geen bezwaar hadden gemaakt stonden met lege handen. Ik meen dat ook weer voormalig staatssecretaris Van Rij daar in een afscheidsinterview over zei dat hij nog steeds buikpijn heeft van die moeilijke beslissing. Dat begrijp ik wel. Dat is overigens de man die ook al buikpijn had over de invoering van de dubbele fictie in box 3 per 2017, met de befaamde woorden dat het voorstel er eentje was van "Willie Wortel Wiebes" van het kabinet-Rutte II, van de VVD en de PvdA. Dat is de uiteindelijke aanleiding waardoor wij vandaag een wet tegenbewijsregeling staan te behandelen.

Enfin, dat brengt mij tot het antwoord van de ChristenUnie op de vraag die nu voorligt: wat is rechtvaardig om te doen? Kiezen voor het budgettaire belang of kiezen voor wat voor iedereen aanvoelt als het rechtvaardige, namelijk wel die kostenverrekening toestaan? Mijn fractie kiest dan voor het laatste. Daarom heb ik vanochtend samen met collega Inge van Dijk een amendement ingediend dat die kostenverrekening introduceert in de tegenbewijsregeling. Daarmee heb ik getracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de kostenverrekening van het nieuwe box 3-stelsel, de Wet werkelijk rendement, die inmiddels ook bij de Kamer ligt. Het is ingewikkelde materie en de precieze verwerking komt nauw, dus ik sta zeker open voor suggesties om het amendement verder te verbeteren. Op dit punt kijken de juristen van het ministerie ook mee, om de technische puntjes op de i te zetten. Ik hoop eventuele noodzakelijke wijzigingen als gevolg daarvan natuurlijk zo snel mogelijk te verwerken. Sowieso dank aan alle ondersteuning. Hoe dan ook hoop ik op steun voor deze keus, die niet goedkoop is voor de staatskas — dat geef ik toe — maar de tegenbewijsregeling dus wel een stuk rechtvaardiger maakt.

Ik ben mij bewust van de twee bezwaren: de cumulatieve, dus incidentele, budgettaire derving van 1,13 miljard en het jaar uitstel van de invoering van het nieuwe stelsel op basis van de Wet werkelijk rendement. Voor dat eerste heb ik een paar dekkingsvoorstellen gedaan in het amendement. Voor dat tweede zeg ik: het is niet anders. Als dit de prijs is die we moeten betalen voor een rechtvaardigere wet, dan zij dat zo. Bovendien is dat nieuwe stelsel al zo vaak uitgesteld dat ik me afvraag of de invoeringsdatum überhaupt wel gehaald zou worden. De kabinetsval maakt het sowieso niet gemakkelijker om 1 januari 2028 te halen. Dat is reden te meer om voor rechtvaardigheid te kiezen in plaats van voor een droom die bedrog kan blijken te zijn.

Voorzitter. Tot zover mijn fundamentele bespiegelingen bij deze wet en de oplossing die ik daarvoor voorleg. Ik heb nog wat specifiekere vragen bij het wetsvoorstel. Ten eerste. In Nederland zijn 30.000 rijksmonumenten in particulier bezit. Dat is erfgoed om te koesteren. Daarom rust er een wettelijke instandhoudingsplicht op om ervoor te zorgen dat het bewaard blijft. Die rijksmonumenten krijgen nu ook te maken met het forfait van 7,78%, terwijl de kosten bij deze gebouwen door de bank genomen uiteraard hoog zijn. Is die problematiek de staatssecretaris bekend en erkent hij dat dit een probleem is? Is voor deze specifieke groep nog een oplossing mogelijk? Ik wil de staatssecretaris daar echt toe aanmoedigen of natuurlijk tot het uitspreken van "oordeel Kamer" over ons amendement over de kostenverrekening, want dat biedt daar in ieder geval een oplossing voor.

Ten tweede een vraag over het heffingsvrij vermogen. Mijn beeld is dat dit nu niet meetelt in de tegenbewijsregeling. Anders gezegd: als je kiest voor de forfaitaire heffing mag je wél heffingsvrij vermogen aftrekken, maar als je kiest voor het werkelijke rendement uit de tegenbewijsregeling niet. Klopt dat? En zo ja, waarom is hier dan voor gekozen? Is dit om budgettaire redenen? En hoe verhoudt dit zich tot het arrest van de Hoge Raad of vloeit dit daaruit voort?

Ten derde een vraag over het gebruik van onroerende zaken. In de praktijk gaat dit vooral om vakantiewoningen. De Hoge Raad heeft gezegd dat eigen gebruik van onroerende zaken belastbaar is in box 3. Het opvallende is dat bij het leveren van het tegenbewijs het voordeel van het eigen gebruik voor 2026 niet hoeft te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen en waarom kiest het kabinet hierbij voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement, namelijk voor 5,06% versus 3,35%? Is dat juridisch niet kwetsbaar of lokt dat niet onnodig veel gebruik van de tegenbewijsregeling uit? Is de staatssecretaris bereid hierover een nota van wijziging in te dienen of moeten we zelf met een amendement komen?

Ten vierde. Eerder is mijn motie aangenomen over een gevoeligheidsanalyse van de tegenbewijsregeling in het licht van de turbulentie op de aandelen- en verhuurdersmarkt. Daar is een brief over gekomen met wat scenario's en de bezweringsformule dat door onze begrotingssystematiek eventuele mee- of tegenvallers in het EMU-begrotingssaldo lopen, maar het punt is natuurlijk juist dat wat we nu ramen gevolgen heeft voor de dekking die nodig is voor aanpassingen van het voorliggende voorstel, bijvoorbeeld een eigen amendement. Het kabinet blijft uitgaan van een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1%, maar is dat wel terecht? Bovendien lees ik niets over de tweedeorde-effecten van de hoge forfaits, terwijl daar wel nadrukkelijk om gevraagd is. Welk effect hebben de hoge forfaits, het meenemen van waardestijging en het ontbreken van kostenverrekening bijvoorbeeld op het uitponden van nu nog verhuurde woningen? Wat doet dat dan vervolgens weer voor de opbrengsten in box 3? Ik las er niks over in de brief en vraag de staatssecretaris er wel op in te gaan in zijn termijn.

Ten vijfde. Last but not least heeft het box 3-stelsel waar we nu in zitten grote gevolgen voor de huurmarkt. Eerder heb ik al een motie ingediend om de leegwaarderatio te actualiseren. Het kan veel lucht geven voor verhuurders die nu noodgedwongen hun vastgoed moeten verkopen. Het probleem is dat het stuit op het Herstel- en Veerkrachtplan. De leegwaarderatio nu tijdelijk aanpassen heeft risico's en is daar mogelijk mee in strijd. Daarom doe ik samen met collega Inge van Dijk van de CDA-fractie een alternatief voorstel om onderzoek te starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel is, zodat ze eventueel met ingang van het jaar na afloop van de verplichtingen van het Herstel- en Veerkrachtplan aangepast kan worden. Ik begrijp dat het niet meer nodig is als de Wet werkelijk rendement daadwerkelijk per 1 januari 2028 wordt doorgevoerd, maar aangezien de kans op uitstel wel reëel is, is het denk ik goed om dit toch nog eens goed te bekijken voor het geval dat. Dan is het niet in strijd met het Herstel- en Veerkrachtplan. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op dat voorstel.

Hoe dan ook is mijn hoofdpunt vandaag — dat is mijn laatste zin, voorzitter — dat we niet moeten kiezen met de onderbuik, maar dat we moeten kiezen voor rechtvaardigheid. Dat betekent wat mij betreft het toevoegen van kostenaftrek aan de tegenbewijsregeling.

De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Mevrouw Van Eijk heeft een interruptie.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb één vraag aan de heer Grinwis, omdat we inderdaad in andere debatten uitvoerig met elkaar de argumenten voor en tegen de leegwaarderatio hebben gewisseld. De heer Grinwis lijkt ervan overtuigd te zijn dat de uitkomst alleen maar gunstig kan zijn. Mijn vraag aan hem is om dat nader te onderbouwen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Hier dreigt natuurlijk een welles-nietes, niet zozeer tussen collega Van Eijk en mij, maar tussen de inzichten van het ministerie van Financiën en van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief zijn. In die laatste categorie, van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief zijn, is men ervan overtuigd dat een nieuwe actualisatie van de leegwaarderatio zal leiden tot een neerwaartse, voor hen positieve bijstelling. Het ministerie zegt: dat is nog niet zo een-twee-drie het geval, dus voor je het weet gaat de belastingdruk voor hen daardoor omhoog. Ik ben na ampel beraad en na de nodige gesprekken met de deskundigen uit onder andere die branche wel tot de conclusie gekomen dat er alle reden is om opnieuw naar die leegwaarderatio te kijken en de vraag te stellen of die niet geactualiseerd moet worden ten opzichte van de periode waarin ze is geactualiseerd, een aantal jaar geleden. Ik heb ook gekeken naar de argumentatie van het ministerie van Financiën inzake het Herstel- en Veerkrachtplan. Als het de staatssecretaris lukt om per 1 januari 2028 daadwerkelijk de Wet werkelijk rendement in te voeren, dan is er sowieso niks aan de hand, want dat is ook het eerste moment waarop je die leegwaarderatio zou kunnen actualiseren. Het is dus meer een als-danredenering, voor het geval we meer tijd hebben. Ik durf dat onderzoek wel aan.

Misschien denkt mevrouw Van Eijk dus dat ik te veel risico neem, maar ik ga mijn oren niet zomaar laten hangen naar de een of de ander, maar ik denk: zoek het dan maar uit en laat het dan maar openbaar komen wie er gelijk heeft. En ja, dat er risico's zijn weten de mensen die een huis verhuren ook heel goed. Maar ik kan hier niet uiteenzetten waarom de een of de ander helemaal gelijk heeft. Daar hebben we echt dat onderzoek voor nodig, is mijn overtuiging. Maar oké, het risico is nu natuurlijk wel kleiner dan bij de vorige motie, mevrouw Van Eijk, want die ging echt over een abrupte wijziging komend jaar. Dit is natuurlijk een als-dan, voor het geval de Wet werkelijk rendement langer op zich laat wachten dan nu de officiële planning is.

De voorzitter:
U krijgt nog een vraag, van de heer Kouwenhoven. Gaat uw gang. U moet even met uw voet op het pedaaltje drukken.

De heer Kouwenhoven (NSC):
Ik stel deze vraag vooral om er een beetje in te komen; dat zult u begrijpen. Hoe kijkt u naar de vertraging van de wetgeving? Die is er zeker op het moment dat je deze periode in stand houdt. Dan trek je dus, zoals gezegd werd, een loterij zonder nieten langer door, omdat mensen kunnen blijven kiezen welk onderdeel van de regeling ze gebruiken. De vertraging die mogelijk volgt uit uw motie houdt die wereld dus in stand. Wat is uw reflectie daarop?

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor deze vraag van de heer Van Kouwenhoven. Dat is natuurlijk …

De voorzitter:
Het is de heer Kouwenhoven.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Kouwenhoven? Zonder "Van"?

De voorzitter:
Ja, zonder "Van".

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Meneer Kouwenhoven! Dank voor deze goede vraag. Dit is geen vraag om erin te komen, maar gewoon meteen een goede vraag. Dit is inderdaad een afweging. Als je er vanuit doorlooptijden en procedureel naar kijkt, dan zou je tot de afweging kunnen komen dat je zo snel mogelijk naar die wet werkelijk rendement moet. Maar ik behandel een wet allereerst vanuit inhoudelijk perspectief. Is deze wet in orde? Is het rechtsherstel op deze manier rechtvaardig? Mijn conclusie is dat het uiteindelijk inhoudelijk moet kloppen en dat het inhoudelijk rechtvaardig moet zijn. En er is heel veel meer te zeggen over de wet, bijvoorbeeld over de uitvoeringskant, want die is ook niet eenvoudig. Hoeveel ambtenaren vergt dat voor box 3? Dat is niet eenvoudig. Het liefst zou ik deze wet niet hebben: wel het rechtsherstel, maar niet op deze hele ingewikkelde manier. Maar goed, uiteindelijk moet het dus inhoudelijk kloppen en rechtvaardig zijn. Dat is mijn leidmotief.

Daarnaast ben ik door schade en schande wijs geworden. Ik ben nog niet zo heel lang Kamerlid, maar toch net een paar jaar langer. Ik hoop dat de heer Kouwenhoven er ook nog een poosje aan toe mag voegen, maar dat gaan we zien. Hoe dan ook, ik ben door schade en schande wijs geworden. In het verleden zijn er heel vaak beloftes gedaan: dan en dan komt er een nieuwe wet; dan en dan komt er een nieuw stelsel. We zien dat bijvoorbeeld bij de Wet kinderopvang om de kinderopvangtoeslag af te schaffen. Die is al heel vaak uitgesteld. We zien het bij tal van andere dossiers. Dus nu een droom najagen en zeggen "als je dit doet, loopt 1-1-2028 gevaar", zie ik als dreigementen, aanzeggingen en profetieën waar ik niet voor ga zwichten. De ervaring leert namelijk dat het in de praktijk veel langer duurt om dit soort complexe nieuwe wetten in te voeren. Dan heb ik in de tussentijd liever iets wat rechtvaardig is in plaats van iets wat onrechtvaardig is, en waar je vervolgens in 2028 voor op de koffie komt.

De heer Stoffer (SGP):
Dan stel ik ook maar eens een vraag om er een beetje in te komen. Als ik zo even rondkijk, denk ik dat ik de langstzittende ben vandaag. De heer Grinwis stipte een punt aan en ik dacht: ga ik daar een vraag over stellen of niet? Maar hij stipte het zelf terzijde aan, dus ik doe het toch maar: een vraag over de uitvoering. Wij hebben samen gesproken over deze wet, maar het is ook goed om dat hier te doen. Er ligt wat dit betreft een heel moeilijk punt. Daar zullen we met de staatssecretaris ook nog wel over komen te spreken.

Maar wat betreft de uitvoering: er zijn vijf rode vlaggen in de uitvoeringstoets. De ambtenaren waar de heer Grinwis over spreekt, zijn in deze arbeidsmarkt moeilijk te krijgen, denk ik. Ik zat er gisteravond nog eens over na te denken. Ik dacht: je moet wat; maar als dit nu doorgaat, wat gaat er dan nog gecontroleerd worden? Laten we er maar van uitgaan dat dat met die ambtenaren niet gaat lukken in deze arbeidsmarkt. Het gaat om een beperkte periode. Als deze wet ingevoerd wordt, hoe krijgt dit dan voortgang? Hoe kijkt de heer Grinwis daartegen aan? Ik heb ergens de angst dat mensen dan wat indienen en het maar gewoon automatisch goedgekeurd wordt; ze hebben het formulier gebruikt en het klopt automatisch. Want ja, wie controleert dat nog? Dan doe je af en toe eens een steekproef op de grote aantallen die ingediend worden, maar ergens botst dat ook met mijn gevoel van nauwkeurigheid en misschien ook wel met mijn gevoel van rechtmatigheid en ga zo maar door. Zou de heer Grinwis daar ook een paar bespiegelingen over kunnen delen?

De heer Grinwis (ChristenUnie):
We hadden het net voor het debat al even over de vijf rode vlaggen. Dat is me nogal wat. Het gebeurt niet vaak dat we een wetsvoorstel krijgen dat vanuit elk uitvoeringsperspectief met een rode vlag wordt beoordeeld. Ik maak me al langer zorgen over deze wet, maar ook over het huidige stelsel en het nieuwe stelsel. Ik maak me ook zorgen over hoeveel ambtelijke capaciteit dat vergt van de Belastingdienst die je eigenlijk veel beter zou kunnen inzetten, zoals voor de hervorming en het eenvoudiger maken van de inkomstenbelasting en het toeslagenstelsel, en over wat het vraagt van belastingplichtigen. Daarom heb ik al eerder het pleidooi gehouden dat we, ondanks de brede wens die we al jarenlang hebben voor de Wet werkelijk rendement, misschien toch nog eens goed moeten nadenken over de vraag of we niet over moeten gaan naar een simpele vermogensbelasting die door anderhalve man en een paardenkop is uit te voeren bij de Belastingdienst en die iedereen begrijpt.

Maar we zitten nu eenmaal met die uitspraak van de Hoge Raad. Die uitspraak is niet zomaar een advies. Eigenlijk is de Hoge Raad op de stoel van de wetgever gaat zitten. Wat we hier vandaag bespreken, is voor 80%, 90% of misschien wel 95% codificatie van die wetgevende uitspraak van de Hoge Raad. Dat is de moeilijkheid waar we mee zitten. Ik denk dus dat we er wat mee moeten, maar ik maak me grote zorgen over de uitvoering, de naleving, de handhaving en de vraag of er inderdaad niet misbruik van wordt gemaakt. Tegelijkertijd wordt er nu ieder jaar bij de aangifte van de inkomstenbelasting natuurlijk ook steekproefsgewijs gecontroleerd. Van de miljoenen aangiftes worden de meeste niet gecontroleerd. Gemiddeld genomen zijn Nederlands gelukkig vrij nauwgezet en keurig bij het invullen van hun belastingformulier. Dus ja, als ik de parallel trek met hoe ze jaarlijks hun aangifte doen, dan is er geen reden om nu te wanhopen. Maar als ik zie hoeveel ambtelijke capaciteit dit hoe dan ook gaat vergen, zonder dat je iedereen kunt controleren, dan is het eigenlijk een stap de verkeerde kant op en strijdt dat zeer met mijn wens en mijn inzet om tot eenvoud van stelsels en regels te komen, want eenvoud is ook rechtvaardigheid.

De heer Stoffer (SGP):
Ik denk dat de heer Grinwis en ik daar wel eensgeestes in zitten. Ik heb in ieder geval nog een poging gedaan om het iets te vereenvoudigen. Daar hebben we ook eerder over gesproken met de staatssecretaris. Hij heeft daar diverse gedachten over. Ik heb een amendement ingediend.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat heb ik nog niet gezien.

De heer Stoffer (SGP):
Het amendement is erop gericht om het invullen van het standaardformulier van de Belastingdienst verplicht te stellen. Het is natuurlijk een hersteloperatie. De overheid doet iets wat een burger of een bedrijf benadeelt. Je vraagt om herstel, dus er moet ook ruimte zijn. We hebben dus een amendement ingediend waarin het standaardformulier verplicht is gesteld, maar waarbij er nog wel de mogelijkheid blijft om binnen zes weken alternatieve stukken in te leveren. Ik heb zelf ook wel gedubd of ik dat amendement moest indienen of niet. Mijn gevoel zegt: het maakt het dan in ieder geval eenvoudiger om risicogestuurd checks te gaan doen. Je weet dan namelijk dat dit past binnen het systeem. Er ligt een standaardformulier en dat vul je in, maar er blijft nog wel de escape om alternatieve stukken in te dienen. Maar het gaat in ieder geval gestroomlijnd naar de Belastingdienst toe.

Ik heb gisteravond zelf zitten rekenen, met de memorie van toelichting en allerlei voorbeelden erbij. Ik denk niet dat ik zo goed kan rekenen als de heer Grinwis, maar ik ben er redelijk in thuis. Ik dacht: als je hier gewoon zelf wat gaat inleveren, dan wordt het een grote puinzooi. Dat kun je haast niet gestructureerd inleveren. Ik weet zeker dat als wij dat hier allemaal eens zouden proberen, iedereen wat anders zou inleveren bij de Belastingdienst en dat die mensen daar helemaal gek zouden worden. Dan mag je nog blij zijn als je het met 1.800 mensen redt. Wat vindt de heer Grinwis van mijn insteek bij dat amendement om in ieder geval dat standaardformulier verplicht te stellen?

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik vind het een pragmatisch voorstel. De enige grote vraag die ik heb, is: kun je dat dwingend voorschrijven? Daar heb ik nog vraagtekens bij. Ik hoor heel graag het oordeel van de staatssecretaris. Collega Van Eijk, collega Stultiens en ik zijn op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst en hebben dat formulier mogen invullen. Als je gewend bent aan belastingaangifte, is dat een fluitje van een cent. Ik kan het niet anders zeggen. Dat hebben ze netjes in voorbereiding en doen ze hartstikke goed. Ze roeien in die zin met de riemen die ze hebben en proberen dat zo goed mogelijk te stroomlijnen. Maar daarbij is ook duidelijk: als mensen nu al op eigen houtje, op eigen initiatief, gebruik willen maken van de uitspraak van de Hoge Raad, dus van de tegenbewijsregeling, dan staat niets hun in de weg. Maar ik zie dat al het werk van de Belastingdienst er eigenlijk op gericht is om te zorgen dat iedereen zo veel mogelijk gebruik gaat maken van dat aantrekkelijke, eenvoudige formulier. Dus ik steun de intentie van de heer Stoffer. Ik vind het ook een pragmatisch voorstel. Maar ik betwijfel nog even of je dat dwingend kan opleggen. Ik zou wel zeggen tegen iedereen die dit debat volgt en van plan is gebruik te gaan maken van die tegenbewijsregeling: doe het alsjeblieft via het formulier dat binnenkort online komt, en niet via eigen epistels. Dus ik ondersteun in ieder geval de geest van het amendement bij dezen.

De voorzitter:
Nogmaals dank aan de heer Grinwis. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Eijk. Zij spreekt namens de VVD-fractie. Ik moet haar ook bedanken omdat zij rapporteur was op deze wet, samen met de heer Stultiens. Daar heeft iedereen van kunnen profiteren. Mevrouw Van Eijk, gaat uw gang.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD heeft zich altijd sterk gemaakt voor lage lasten en rechtszekerheid. In het verleden betekende dit in box 3 een eenvoudig en voorspelbaar systeem waarin het rendement forfaitair werd bepaald. Dit bood duidelijkheid, maar bleek ook steeds minder houdbaar door juridische uitspraken die wezen op schending van het eigendomsrecht. De VVD staat voor een evenwichtige hervorming van box 3. Mensen met spaargeld moeten niet worden belast alsof zij risicovolle beleggers zijn. Het stelsel moet niet uitnodigen tot ontwijking en het moet recht doen aan draagkracht. Daarom steunt mijn fractie de overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement.

De periode waarin de Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt toegepast, is een noodzakelijk tussenstation — met duidelijke tekortkomingen, zeg ik er meteen bij. De uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst vormen een structureel knelpunt. ICT-systemen zijn verouderd en het vertrouwen in tijdige realisatie van complexe aanpassingen is laag. Hier is serieuze politieke regie op nodig om dit op de rit te krijgen. Anders loopt elk goedbedoeld beleid vast in bureaucratie en uitvoeringschaos.

Daarnaast is er de kritische noot van budgettaire derving. De overgang naar werkelijk rendement levert mogelijk miljarden minder op voor de schatkist. In een tijd van hoge publieke uitgaven, van defensie tot zorg en klimaat, is het een risico dat de VVD serieus neemt. Structurele tekorten mogen niet leiden tot lastenverhogingen voor werkenden of ondernemers. De toekomst vraagt dus om politieke moed, prioriteren in het IV-portfolio en vasthouden aan een belastingstelsel dat werkt voor burgers en bedrijven. Fiscale rechtvaardigheid kan daarom niet los worden gezien van realisme in de uitvoering en verantwoordelijkheid voor solide overheidsfinanciën.

De heer Vijlbrief (D66):
Een vraag aan mevrouw Van Eijk. Ik hoorde haar zeggen dat er straks lagere opbrengsten dreigen van de nieuwe box 3 op basis van werkelijk rendement. Ik zou aan haar willen vragen: wat zou de keuze van de VVD zijn als dat werkelijk het geval is? We gaan er even van uit dat de uitgaven, zoals mevrouw Van Eijk terecht zei, door een aantal externe factoren erg groeien. Dus in uitgavevermindering kan je het niet zoeken, of misschien alleen ten dele. Hoe zou de VVD dan kiezen? Tot nu toe heeft het nu demissionaire kabinet een paar keer, wanneer het om vermogens ging, gekozen om de gaten die vielen te dempen met datgene wat mevrouw Van Eijk en mij allebei aan het hart gaat, namelijk de positie van de middeninkomens. Ik ben erg benieuwd hoe de VVD nu daartegen aankijkt. Kan dat bijvoorbeeld leiden tot hogere tarieven in die nieuwe box 3? Hoe kijkt zij daartegen aan?

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Tot nu toe is de budgettaire derving opgeteld uit m'n hoofd 16 miljard. In het verslag is ook inzicht gegeven in waar die dekking vandaan is gekomen, voor zover dat traceerbaar is. Een heel groot gedeelte daarvan is terechtgekomen bij winst en vermogen. Een deel daarvan is ook terechtgekomen bij werkenden. Onder andere een deel van de envelop die bedoeld was voor lastenverlichting is daarvoor ingezet. De heer Vijlbrief zal begrijpen dat het niet onze voorkeur heeft om dat nog een keer te doen. Ik hoop dus enerzijds dat de raming die er nu ligt, geen werkelijkheid zal worden. Anderzijds is hetgeen er nu ligt, wel gedekt. Ik hoop heel erg dat er niet nog meer tegenvallers gaan komen.

De heer Vijlbrief (D66):
Dan zou mijn oproep aan de VVD zijn om samen met ons en met anderen die dat willen, eraan te werken dat, als hierbij weer nieuwe derving ontstaat, wat gezien de geschiedenis van box 3 niet is uitgesloten, deze in ieder geval niet ten koste gaat van werkende middeninkomens, maar ook niet van bedrijfswinsten, want — zo ben ik dan ook weer — die zijn ook belangrijk. Maar laten we het toch blijven zoeken in de categorie vermogensbelasting, want de vermogensongelijkheid in Nederland is niet — laat ik het nou voorzichtig formuleren — heel laag. Ik ben het wat dat betreft ook heel erg met de heer Grinwis en de staatssecretaris eens dat het niet om die categorie mensen gaat; er zitten kleine spaarders tussen, maar ook mensen met een hoop geld. Dan denk je toch: zoek het vooral daar. Maar daar gaan we aan werken in de toekomst.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord van de heer Vijlbrief. Volgens mij komen we nog uitgebreid te spreken over de vermogensongelijkheid en hoe wij die taxeren.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Aanhakend op de heer Vijlbrief. Mevrouw Van Eijk kent de cijfers ook goed. Zij zegt terecht dat een deel van die 16,5 miljard bij vermogens is weggehaald. Maar dat is minder dan de helft, namelijk ongeveer 7 miljard, terwijl de VVD altijd groot voorstander is van begrotingsregels met de boodschap dat je moet dekken waar je het weghaalt. Nu wordt meer dan de helft van het geld niet bij vermogen en winst gehaald. Hoe verklaart mevrouw Van Eijk dat?

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik begon mijn reactie richting de heer Vijlbrief zojuist met: de totale ingeboekte derving is 16 miljard. Daarvan is 10 miljard traceerbaar: 7 miljard komt uit winst en vermogen en 3 miljard uit arbeid. Wat de heer Stultiens zegt, klopt volgens mij dus niet.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het probleem is dat het niet-traceerbare deel, bijvoorbeeld het deel dat uit de staatsschuld komt, uiteindelijk vaak op de rekening van arbeid terechtkomt, want daarop wordt veel meer belast dan op vermogen. Ik ben verbaasd dat mevrouw Van Eijk zegt dat zij die 3 miljard op arbeid vervelend vond. Dat suggereert namelijk dat andere coalitiepartijen zeiden: laten we het daar weghalen. Maar in de beslismemo's staat dat NSC voorstelde om het weg te halen bij vermogen en dat Eelco Heinen zei: nee, we gaan de werkenden belasten. Ik hoor vandaag dus een heel ander verhaal dan in de beslismemo's staat.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb volgens mij een uitleg gegeven van de cijfers zoals ik die nu interpreteer. Wat de heer Stultiens in zijn eerste vraag zei, klopt niet.

De voorzitter:
Afrondend.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat suggereert dat we het met elkaar eens zijn dat het niet bij inkomen en arbeid weggehaald moet worden. We kunnen dan met elkaar een paar mooie amendementen gaan maken op het Belastingplan. Dan hebben we goed nieuws: we gaan het dus wél weghalen bij vermogen en winst. Maar dat was tot nu toe niet de lijn van de VVD.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Mijn wens zou zijn om in het Belastingplan 2026 vooral met elkaar te kijken hoe we de boel heel houden, voor zowel burgers als bedrijven.

De voorzitter:
Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Voorzitter. In mijn inbreng zal ik stilstaan bij de volgende onderwerpen: de voors en tegens van de Wet tegenbewijsregeling box 3, de invulling van het begrip "werkelijk rendement", de groepen in de knel, de uitvoering, de financiën en het IV-portfolio van de Belastingdienst.

Nog één opmerking vooraf. Er werd al aan gerefereerd: ik ben samen met de heer Stultiens van GroenLinks-PvdA namens de vaste commissie voor Financiën wetgevingsrapporteur geweest. Ik wil vanaf deze plek de staf bedanken voor de ondersteuning. Ondanks de zeer matige opkomst bij de technische briefing, het rondetafelgesprek en het werkbezoek aan de Belastingdienst ben ik van mening dat deze activiteiten van toegevoegde waarde zijn geweest voor een zorgvuldige voorbereiding van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3.

Ik sta hier dus goed voorbereid en met de overtuiging dat ik elke steen heb omgedraaid, op zoek naar verbeteringen en een rechtvaardigere tegenbewijsregeling. Ik ben tot de voorzichtige conclusie gekomen dat de ruimte om te bewegen zeer beperkt is. Desalniettemin vind ik dat het zoeken naar werkbare oplossingen voor wat ik "groepen in de knel" noem, de aankomende maanden niet mag stoppen. Ik verwacht op dit punt een stevige inzet van deze staatssecretaris en zal hier later in mijn bijdrage op terugkomen.

Voorzitter. Met de wet …

De voorzitter:
Ogenblik, ogenblik. De heer Grinwis is onderweg naar de microfoon en gaat een interruptie plaatsen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, want collega Van Eijk zei wel iets interessants, namelijk dat de vrijheidsgraden om te bewegen zeer beperkt zijn. Maar toch een vraag aan haar. Er hangen een paar donderwolken boven deze wet, namelijk de budgettaire ruimte en de planning. Uiteindelijk heb je ook het perspectief van rechtvaardigheid. Wat is de afweging van de VVD-fractie in die driehoek van budgettaire ruimte en de mogelijkheden, onmogelijkheden, wensen en wil, de planning van een eventueel nieuw stelsel en een rechtvaardige Wet tegenbewijsregeling box 3? Er zitten toch wel een aantal vraagstukken in. Ik heb zelf de vinger bij het principiële vraagstuk van kostentoerekening gelegd. Je hebt ook specifieke issues. Ik heb de rijksmonumenten genoemd en het eigen gebruik van vakantiehuizen, waarbij de wijze waarop je wordt aangeslagen in eerste instantie afwijkt van de Wet werkelijk rendement. Allemaal issues die volgens mij rechtvaardig zijn op te lossen, maar die allemaal budgettaire consequenties hebben.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik kom later in mijn inbreng nog uitgebreid terug op wat ik die "groepen in de knel" noem. Het is precies zoals de heer Grinwis zegt. Het is iedere keer een afweging tussen wel of niet rechtvaardig, wel of geen budgettaire derving en de dekking die daartegenover staat, en de planning in aanloop naar de Wet werkelijk rendement, die wat ons betreft uiterlijk op 1 januari 2028 in werking moet treden. In die afweging moet ik iedere keer opnieuw kijken. Ik kan niet per voorstel zeggen dat het een of het ander doorslaggevend gaat zijn. Ik kan wel zeggen dat mijn fractie echt welwillend kijkt naar de amendementen die vandaag worden ingediend, om te zien wat voor ons uitlegbaar is en wat niet.

De voorzitter:
Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Voorzitter. Met het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt de heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Daartoe wordt een tegenbewijsregeling in box 3 geïntroduceerd. Belastingplichtigen worden ofwel belast op basis van het forfaitair berekende rendement ofwel op basis van het lagere werkelijke rendement. De Hoge Raad heeft in zijn arrest regels geformuleerd voor de vaststelling van het werkelijke rendement, waarmee de strijdigheid met het eigendomsrecht wordt weggenomen. Deze regels voorzien echter niet in alle mogelijke situaties. Daarom bevat dit wetsvoorstel een nadere invulling voor het bepalen van het werkelijke rendement. Door de omvang van de hersteloperatie kan deze alleen worden uitgevoerd op basis van een duidelijk kader. Daarbij past dat deze werkwijze in een wet wordt neergelegd.

De Wet tegenbewijsregeling box 3 is een geordende manier om rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen die benadeeld zijn door het oude systeem. Voor de toekomst is beoogd om een nieuw box 3-stelsel in te voeren, waarbij uitsluitend op basis van het werkelijke rendement belasting wordt geheven. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de voorgenomen bepalingen uit het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 en dat gezorgd wordt voor een consistente bepaling van het werkelijke rendement. Hier wordt tegelijkertijd een belangrijke disclaimer bij geplaatst: voor zover dat overeenkomt met de regels die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Voor zover er verschillen bestaan tussen de arresten van de Hoge Raad en het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement, zijn de arresten leidend. Het niet toestaan van kostenaftrek is hiervan een voorbeeld. De conclusie van mijn fractie is dat de aansluiting op belangrijke onderdelen wordt gemist. Zeg dat dan gewoon. Wees hier eerlijk over. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

Het wetsvoorstel tracht het werkelijke rendement in het kader van het leveren van tegenbewijs duidelijker in te kleuren dan de Hoge Raad. Dat is positief te waarderen, ook al is het lang niet altijd makkelijk om de berekening te maken. Minder positief blijft dat het kabinet net als de Hoge Raad bijvoorbeeld de aftrek van kosten niet toestaat, behalve als het gaat om rentekosten. Veel belastingplichtigen zullen nu niet het gevoel krijgen dat het economisch werkelijke rendement belast wordt. Naar verwachting wordt dat vanaf 1 januari 2028 beter, maar in de tussenperiode is het voor een aantal groepen belastingplichtigen een hard gelag. Is de staatssecretaris het op dit punt met de VVD eens?

De eerdere uitspraak van de staatssecretaris — de heer Grinwis refereerde hier ook al aan — dat beleggers toch niet bepaald mensen zijn die het meest in de knel zitten, heeft niet geholpen om draagvlak te creëren voor de tegenbewijsregeling in de huidige vorm. Het argument dat de voorgenomen verhoging van het forfait op overige bezittingen geen onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel maar zal worden opgenomen in het Belastingplan 2026, is uitstel van executie voor bepaalde belastingplichtigen. Het argument dat de tegenbewijsregeling alleen maar positief kan uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire rendement is een dooddoener, wetende dat het forfait nog eens extra wordt verhoogd.

De tegenbewijsregeling in box 3 is een poging om belastingheffing eerlijker te maken door rekening te houden met werkelijk rendement. Hoewel de regeling voordelen biedt in termen van rechtsherstel en aansluiting bij het draagkrachtbeginsel, zijn er aanzienlijke bezwaren met betrekking tot complexiteit, uitvoerbaarheid en rechtvaardigheid. Diverse groepen ondervinden specifieke knelpunten. Ik noem een aantal voorbeelden.

Particuliere vastgoedbeleggers worden geconfronteerd met een hoge belastingdruk doordat het forfaitair rendement vaak hoger is dan het werkelijk rendement uit huurinkomsten. Als deze beleggers vanaf 2026 belasting moeten betalen over een fictief rendement van 7,8%, leidt dit tot situaties waarin verhuurders meer belasting betalen dan zij aan huurinkomsten ontvangen. De tegenbewijsregeling levert in dat soort situaties slechts zeer beperkt verlichting, omdat kosten niet aftrekbaar zijn.

Voor vakantiewoningen die voor eigen gebruik zijn, geldt dat het voordeel van eigen gebruik vanaf 2026 moet worden opgegeven, waarbij het kabinet voorstelt om uit te gaan van 5,0% van de WOZ-waarde. Dit kan leiden tot aanzienlijke belastingdruk, vooral als de WOZ-waarde van de vakantiewoning is gestegen.

Eigenaren van rijksmonumenten maken vaak hoge onderhoudskosten om het monument in stand te houden, maar kunnen deze kosten niet aftrekken bij het bepalen van het werkelijk rendement, wat leidt tot een onevenredige belastingdruk.

Het laatste voorbeeld betreft eigenaren van landgoederen onder de Natuurschoonwet die te maken hebben met beperkte inkomsten en hoge onderhoudskosten. De tegenbewijsregeling biedt ook voor hen weinig verlichting omdat kosten niet aftrekbaar zijn en het werkelijk rendement moeilijk vast te stellen is.

Alternatieven om de belastingdruk voor particuliere vastgoedbeleggers te matigen — kostenaftrek, verliesverrekening, verlaging leegwaarderatio, gefaciliteerd van box 3 naar box 2, uitzonderen ongerealiseerde waardemutaties, eigenaren van vakantiewoningen nihil waarderen voor eigen gebruik of het matigen van het belasten van feitelijk gebruik — worden door de staatssecretaris niet uitvoerbaar geacht. Het daardoor verwachte uitstel van de Wet werkelijk rendement kost tot nu toe veel geld. Ik zeg nadrukkelijk "tot nu toe", want ik heb een aantal amendementen gezien die wel degelijk van een dekking zijn voorzien.

Ik vind het moeilijk te accepteren dat een verlaging van het forfaitair rendement nu als enige realistische en uitvoerbare maatregel lijkt over te blijven om de fiscale druk op deze groepen te verlichten zonder het risico op meer complexiteit en, erger nog, vertraging van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3.

Veel partijen in deze Kamer, waaronder de VVD, hebben oplossingen geschetst. Maar de computer zegt nee. De staatssecretaris moet daarom nog een keer aan de slag om in overleg met deze groepen belastingplichtigen te komen tot mogelijke uitvoerbare alternatieven die bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing. Ik zal daartoe in tweede termijn een motie indienen.

De uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die zojuist ook al benoemd werd, geeft een negatief oordeel, rode vlaggen, over alle vijf de aspecten die worden getoetst. De Belastingdienst verwacht dat circa 2,6 miljoen definitieve aanslagen in aanmerking komen voor een aanvullend herstel over de periode 2017 tot en met 2026. Voor de periode 2024-2026 is de inschatting dat daarvoor 1.757 fte extra aan personeel nodig is. Dit zijn duizelingwekkende aantallen.

Ik ben met een aantal collega's, de heer Grinwis en de heer Stultiens, op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst. We hebben ons laten informeren over de uitvoering. Ik heb er vertrouwen in dat de Belastingdienst deze enorme opdracht tot een goed einde gaat brengen. Als het de heer Grinwis, de heer Stultiens en mijzelf lukt om — eerlijk is eerlijk, met een beetje ondersteuning — het formulier opgaaf werkelijk rendement juist, volledig en binnen een redelijke tijd in te vullen, dan gaat dat heel veel Nederlanders ook lukken. Kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven? Staat alles klaar om vanaf medio juli de uitvoering op te starten? Zo nee, waar loopt de Belastingdienst tegen aan en wat is er nodig om eventuele knelpunten zo snel mogelijk op te lossen?

Er worden 360 zogenaamde ongestructureerde bezwaren en verzoekschriften verwacht. Het verplichten van het formulier opgaaf werkelijk rendement, een aanbeveling van de Raad van State om de uitvoering te ontlasten, zou juridisch kwetsbaar zijn. De SGP heeft op dit punt een amendement ingediend. Ik ben benieuwd naar de appreciatie van dit amendement. We moeten alles doen om de uitvoering te helpen. Dit punt zou daaraan kunnen bijdragen.

In totaal is 16,6 miljard euro aan derving ingeboekt in relatie tot box 3. Zonder de kwaliteit van de ramingen of de instituties ter discussie te stellen, vindt mijn fractie het nog steeds moeilijk te bevatten dat dit de uitkomst gaat zijn. Hoe wordt dit gemonitord? Wanneer krijgen we de eerste inzichten in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de tegenbewijsregeling en de bedragen die daarmee gemoeid zijn? Wat gebeurt er met mee- en tegenvallers? Worden de ramingen nog bijgesteld?

Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over het IT-beleid bij de Belastingdienst. Het oordeel van de staatssecretaris dat vrijwel elke verzachtende maatregel leidt tot vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3 zet de Kamer voor het blok en is enorm onbevredigend. Waarom leidt een ogenschijnlijk simpele aanpassing zoals een kostenaftrek, al dan niet forfaitair, meteen en onvermijdelijk tot een jaar vertraging? De Belastingdienst heeft onvoldoende capaciteit om zowel het rechtsherstel als de implementatie van het nieuwe box 3-stelsel te realiseren. Dit komt door verouderde systemen en een gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het komt af en toe over alsof dit simpelweg als feit geaccepteerd wordt, terwijl de kosten van elk jaar vertraging groot zijn en dit gebrek aan IT-capaciteit de Kamer geen enkele optie tot bijsturing biedt.

Welke stappen zet de staatssecretaris om het tempo van de IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat doet hij om kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord te houden en aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen werken of die beter in de gelegenheid gesteld zouden kunnen worden om minder uren bezig te zijn met overleg en procedurele rompslomp? Mijn fractie vindt dat de staatssecretaris álles uit de kast moet halen om dit vlot te trekken, des te meer omdat elk jaar vertraging van de Wet werkelijk rendement box 3 de overheid ruim 1,7 miljard euro kost en dit ten grondslag ligt aan de voorgenomen verhoging van het forfaitair rendement voor overige bezittingen in 2026 en 2027. Dat is daarmee geen politieke keuze geweest, maar een gevolg van falend IT-beleid van de overheid. Het kabinet moet transparant zijn over de oorzaken van het uitstel en verantwoording afleggen over de genomen beslissingen. Ik zal hiertoe in tweede termijn een motie indienen.

Voorzitter, hier wil ik het in de eerste termijn bij laten. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris.

De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer Kouwenhoven. De heer Kouwenhoven gaat vlak na de val van het kabinet zijn maidenspeech houden. Hij heeft mij gevraagd om aan hem nog even de vraag te stellen hoe hij wil omgaan met de regel rond interrupties bij een maidenspeech. Daar begin ik dus mee: hoe wilt u daarmee omgaan, meneer Kouwenhoven?

De heer Kouwenhoven (NSC):
Wat mij betreft kunnen interrupties aan het einde van de maidenspeech, zeker natuurlijk als ze ten goede komen aan de behandeling van de wet.

De voorzitter:
Heel goed. Dan wens ik u veel succes.

De heer Kouwenhoven (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Wat een bijzonder moment voor een eerste plenaire bijdrage in dit huis. Gisteren nog was er het debat over de val van het kabinet. Ik krijg sinds maandag regelmatig de vraag of ik spijt heb van de Kamer in gaan. Deze mensen kan ik verzekeren dat dat niet het geval is: geen spijt. Volksvertegenwoordiger zijn is de eer van je leven. Ik zou het altijd doen, al is het maar voor één dag.

Zo ben ik ook opgevoed. Ik kom uit een gezin met een moeder werkzaam in het onderwijs en een vader werkzaam in de jeugdzorg. Ze zijn er ook vandaag. Als het kan, dan draag je bij. Je draagt bij aan je gezin, aan de mensen om je heen en aan de samenleving. Vrijwilligerswerk en mantelzorg doen ze ook. Dat vinden ze normaal; ik hoor ze nooit klagen. Een diep respect heb ik voor mijn ouders. Een diep respect heb ik voor de mensen die zoals zij op die manier een bijdrage leveren aan onze samenleving. In ons gezin was het nooit stil aan de keukentafel, en nog steeds niet. Vol liefde en met open vizier zijn we vaak en veel met elkaar in discussie. Zelden zijn we het eens. Ik kan u verzekeren: als u denkt dat het hier moeilijk is om gelijk te krijgen, dan heeft u mijn zussen en mijn vrouw nog nooit ontmoet. Ik heb dus geen spijt, geen seconde. Het is een enorme eer. Nooit had ik toen aan de keukentafel gedacht dat deze eer mij ten deel zou vallen.

Het is doodzonde dat het kabinet is gevallen; wat een ellende. Ik had graag de mouwen opgestroopt om meer aan oplossingen te werken. Het gaat nu weer een jaar over verkiezingen en formeren. Daarvoor ben ik hier niet gekomen. Het is mijn oprechte hoop dat we in deze setting belangrijke zaken zoals box 3 en de belastinghervorming toch met elkaar kunnen blijven doorspreken.

Toen ik in 2023 solliciteerde bij een gloednieuwe partij, deed ik dat met een eenvoudig briefje. Ik was als een blok gevallen voor de doelstellingen om bestaanszekerheid te versterken en het vertrouwen van mensen in de overheid te herstellen. In mijn briefje stond het volgende. "De enige manier om het vertrouwen van mensen in de overheid te herstellen, is door twee dingen te doen." Het eerste is het versterken van bestaanszekerheid via een veel eenvoudiger stelsel van belasting, inkomen en sociale zekerheid. Met dank aan ons systeem zitten honderdduizenden huishoudens in de knel. Er zijn legio schrijnende voorbeelden. Als je deze mensen gewoon spreekt, begrijp je waarom ze afhaken. Vanuit onzekerheid wordt nooit vertrouwen gegeven. Dat kan en moet beter.

Het tweede punt is dat mensen moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en een sterke uitvoering. Ik kom zelf uit uitvoeringsland. In de afgelopen dertien, veertien jaar heb ik een groot aantal lokale en landelijke publieke dienstverleners begeleid. We liepen daar zo vaak tegen de grenzen van de politiek aan. Nieuw beleid wint altijd, zeiden we daar. Nieuw beleid, mooie doelstellingen: het is altijd extra werk dat boven op de stapel komt, soms met fouten voor hele normale mensen als gevolg.

Vrijwel alle publieke dienstverleners zitten zwaar in de problemen. Sla de krant maar open. Het UWV, de Belastingdienst, IND, politie, Toeslagen: elke week lees je over nieuwe problemen. Ik werd er helemaal gek van. Juist daar hebben honderden zo niet duizenden ambtenaren elke dag contact met tienduizenden burgers. Elke dag. Door die organisaties, door die mensen, wordt het vertrouwen elke dag een beetje gewonnen of een beetje verloren.

Mijn eigen familie kreeg van de werkgever het goedbedoelde advies om niet het UWV te bellen, omdat je daar verschillende antwoorden krijgt op dezelfde vraag. Ik krijg vragen uit mijn omgeving om uit te leggen wat de overheid met sommige brieven bedoelt. We zijn het bijna normaal gaan vinden. Dat kan toch niet! Begrijp me niet verkeerd: ik ben er heilig van overtuigd dat juist deze uitvoeringsorganisaties onderdeel zijn van de oplossing, niet van het probleem. Ik heb zelfs meegemaakt dat collega's uit de uitvoering liever niet uitkomen voor de uitvoeringsorganisatie waar zij werken, maar het bovenliggende kerndepartement noemen en op LinkedIn zetten — "ik werk bij het ministerie van Financiën" — omdat er elke dag slecht nieuws in de krant stond over de Belastingdienst. Het is echt te bizar voor woorden.

Ik wil me als volksvertegenwoordiger de komende tijd, de tijd die me gegeven is, hiervoor inzetten. Ik wil de uitvoering centraal stellen en verbeteren, het vertrouwen winnen en mensen helpen die in de problemen komen. We moeten ons in dit huis niet afvragen wat de uitvoering voor ons kan doen, maar moeten vragen wat wij voor de uitvoering kunnen doen. Geen minister die beleid is, maar ministers die uitvoering zijn. Het is tijd voor herstel. Ik ben blij en dankbaar dat ik dat bij Nieuw Sociaal Contract mag doen.

Het is wat mij betreft een perfect bruggetje naar de inhoud die vandaag voorligt, de Wet tegenbewijsregeling. Het is een voorbeeld van welke uitdagingen op het bord liggen van de uitvoering, met alle ellende die het teweegbrengt voor de Nederlandse burger. De Raad van State schrijft over het tegenbewijs: "Het dilemma waar de wetgever voor staat, is vrijwel onoplosbaar." Daarmee geeft de Raad van State aan dat de regering terecht haar verantwoordelijkheid neemt om de vuistregels van de Hoge Raad om te zetten naar een wettelijke regeling, maar ook dat uit de uitvoeringstoets volgt dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor een haast onmogelijke opgave stelt.

Voor de mensen die de achtergrond niet kennen: de Wet tegenbewijsregeling is het herstellen van een herstelwet nadat duidelijk was geworden dat de originele wet niet eerlijk was. Burgers betalen op oneerlijke gronden belasting. Dat vroeg herstel. De Hoge Raad heeft zich bij herhaling uitgesproken over box 3 en heeft in zijn laatste oordeel in groot detail uitgeschreven van hij verstaat onder werkelijk rendement. Deze uitspraak is rechtsgeldig en ook zonder wet van toepassing.

De Belastingdienst schrijft dat de consequentie voor de uitvoering een vrijwel onmogelijke wervingsopgave is, en zegt daarover: "Indien onvoldoende medewerkers kunnen worden geworven, leidt dit mogelijk tot verdringing van werkzaamheden dan wel complexe herprioriteringskeuzes binnen de uitvoeringsdirecties, en het heeft aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening en het toezicht. Deze gevolgen zullen moeten worden aanvaard." De budgettaire derving van miljarden euro's moet ook worden aanvaard. Het is dure, vrijwel onuitvoerbare wetgeving waar je niet aan ontkomt en die al voor het grootste deel rechtsgeldig is.

U zult NSC dan ook niet positief horen over deze wet, maar hij moet er komen. Wij begrijpen de lijn van de staatssecretaris en dat hij onder geen beding weer op de vingers getikt wil worden door de Hoge Raad. Dat willen wij ook niet. NSC wil een regeling gebaseerd op werkelijk rendement. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. Bovenal willen we dat geregeld hebben voor de Nederlandse burger. Deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Daar zit dan ook gelijk onze grootste zorg. Ligt er een plan voor de herprioritering, en wat betekent dit concreet voor de kwaliteit en beschikbaarheid van toezicht en dienstverlening? Worden wij als Kamer tijdig ingelicht wanneer er vertraging dreigt te ontstaan, zodat wij kunnen aansturen op herprioritering?

Er zijn elementen in deze wet die voor ons moeilijk te ondersteunen zijn, ook al gaat het om het codificeren van de Hoge Raad. We zijn geen voorstander van verschillende elementen uit deze regeling, waaronder het afrekenen van vermogensaanwas bij onroerend goed wanneer dit nog niet gerealiseerd is en het niet opnemen van de kostenaftrek. Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze wet, en zijn er toch kansen om daar wat aan te doen? Feit is dat het mensen zal raken en dat we niet precies kunnen weten om wie en om hoeveel mensen dat gaat, omdat dat afhankelijk is van onder andere toekomstig gemaakte rendementen.

Dat geldt ook voor de budgettaire derving, die volgens de experts die ik gesproken heb, fors lager zou kunnen zijn dan ingeschat door het ministerie. Tegelijkertijd heeft het ministerie het ook niet uit de lucht getrokken. Daarbij is het dus van essentieel belang om goed en veelvuldig impactanalyses te maken en deze te delen met de Kamer. Hoewel u in uw verslag aangeeft dat er geen sprake is van een evaluatie omdat het een tijdelijke regeling betreft, willen we de impact op burgers, op de budgettaire derving en op de invoering van de Wet werkelijk rendement nauwgezet kunnen volgen. Wat kunt u hierop toezeggen? Anders overweeg ik hierover een motie in te dienen. Hoewel er weinig keus lijkt te zijn, kunnen we wel stappen zetten op de flankerende voorzieningen, om gedwongen verkoop te voorkomen. Ik verzoek u dan ook om te kijken naar de terugbetaalperiode voor burgers die door deze regeling in de knel kunnen komen.

Opvallend is ook het hoge veronderstelde rendement door eigen gebruik in de jaren 2026-2027. In 2017 tot en met 2025 wordt dit op nihil ingeschat en in de Wet werkelijk rendement wordt gewerkt met een bijtelling van 3,35% van de WOZ-waarde. In deze tegenbewijsregeling wordt geredeneerd met een fictieve opbrengst van meer dan 5%. Een alternatief is dat de belastingplichtige een huurcheck doet of de huurprijs zoekt van vergelijkbare woningen. Hoe kijkt de staatssecretaris naar dit onderdeel van de wet? Ziet hij kansen om het mensen makkelijker te maken en binnen deze begroting de waarde voor 2026-2027 op nihil te zetten?

Voorzitter. Box 3 is een kiespijndossier. Deze wet is daar onderdeel van. Ik waardeer het dat de staatssecretaris de Wet werkelijk rendement naar de Kamer heeft gestuurd, waarvoor veel dank. Wat mij betreft is de oproep aan de staatssecretaris en aan collega's hier: laten we alles op alles zetten om deze tegenbewijsregeling zo kort mogelijk te laten duren. Zoals gezegd: het is een eer en een verantwoordelijkheid, en hoewel er zelden makkelijke keuzes voorliggen, ben ik dankbaar voor elke bijdrage die ik daaraan mag leveren.

Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:
Meneer Kouwenhoven, ik feliciteer u van harte. Een prachtig eerbetoon aan uw ouders, hier aanwezig, maar ook aan iedereen die werkt in uitvoeringsland. Dat is hartstikke mooi. Ik wens u veel succes met het werken aan bestaanszekerheid en het herstel van vertrouwen. Ik verzoek u om even voor mij te gaan staan, met de rug naar mij toe, zodat u de felicitaties van uw collega's in ontvangst kunt nemen. Dan schorsen we even de vergadering.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat over de Wet tegenbewijsregeling box 3. We gaan luisteren naar mevrouw Inge van Dijk. Zij voert het woord namens de fractie van het CDA. Gaat uw gang.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Natuurlijk allereerst felicitaties aan mijn collega Kouwenberg. Ik vind het natuurlijk altijd heel mooi ...

De voorzitter:
Kouwenhoven.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Kouwenhoven! Nu zeg ik het nog verkeerd, sorry. Maar dan nog: het is altijd mooi om een inkijkje te krijgen in de motivatie van mensen, waar ze vandaan komen en waarom ze doen wat ze doen. Dat helpt toch om ... We staan hier vaak tegenover elkaar, maar we zijn ook gewoon collega's. Dank voor deze openhartigheid.

Voorzitter. Stel dat ik een ondernemer ben met twee pandjes waarvan de huurinkomsten mijn pensioenvoorziening zijn. Ik vraag een nette huur. Ik doe regulier onderhoud om het pand in goede staat te houden: schilderwerk, dubbelglas, een nieuwe cv enzovoort. Natuurlijk betaal ik jaarlijks netjes box 3-belasting en ozb, want dat hoort er gewoon allemaal bij. Ik betaal dat uit de huurinkomsten. Per saldo houd ik in de portemonnee nog een leuk bedrag over voor mijn pensioen, als aanvulling op de AOW. We willen toch dat mensen hun oude dag fatsoenlijk op orde hebben?

Maar dan word ik in een paar jaar tijd geconfronteerd met een nieuwe werkelijkheid. De Belastingdienst vind ineens dat ik veel meer rendement behaal. Ik krijg geen afslag meer in box 3 op de waarde van mijn vastgoed in verhuurde staat. Dat terwijl ik mijn huurders er niet zomaar uit kan zetten. Dat wil ik ook helemaal niet. Maar het heeft wel gevolgen voor de waarde van mijn pand. Gevolg: de belasting stijgt fors en mijn pensioen is inmiddels wel heel krap geworden.

Dan komt het kerstarrest van de Hoge Raad. Dat voelt als een bevestiging van dat het inderdaad niet klopt. Fijn als ik wat geld terug kan krijgen en de panden gewoon kan aanhouden. Ik kan namelijk bewijzen dat ik veel minder op mijn rekening heb overgehouden dan de Belastingdienst beweert. Totdat ik lees hoe mijn werkelijk rendement wordt berekend. Huurinkomsten horen daarbij. Dat is logisch, want het geld staat op mijn rekening. Maar hé, dat is gek: ik mag mijn onderhoudskosten er niet van aftrekken. Nu moet het niet gekker worden: de waarde waarmee mijn pand in de oververhitte woningmarkt is gestegen, wordt ook meegeteld. Maar die heb ik niet in mijn portemonnee. Wie weet hoeveel daar over tien jaar nog van over is, als de markt hopelijk wat is afgekoeld? Ik kom van een koude kermis thuis.

Ik lees de berichten in de krant over dat het nieuwe stelsel met werkelijk rendement, waarin kosten wél aftrekbaar zijn en waardestijging pas na verkoop wordt belast, steeds later wordt ingevoerd. Daarom wordt de belasting volgend jaar nog hoger. De vraag is: heb ik nog vertrouwen dat het beter wordt? Nee. Dat vertrouwen in de overheid is helaas niet zo groot op dit moment. Dan ga ik maar verkopen nu de prijzen nog zo hoog zijn. Ik ga het geld maar op een andere manier investeren. Hopelijk houd ik dan genoeg over, want ik moet nog wel wat jaren vooruit. De Belastingdienst kan van mij een dik bezwaarschrift verwachten.

Voorzitter. Een bijzonder verhaal, zou je denken, maar dit is wel de werkelijkheid van de staatssecretaris op dit moment. Ik vind box 3 dan ook steeds ingewikkelder worden. De wet klopt niet. De herstelwet klopt vervolgens ook niet. Dan gaan we een systeem invoeren waar de uitvoeringstoets — een primeur! — het maximale aantal rode vlaggen aan toekent. Ondertussen gooien we de belasting nog verder omhoog, zonder dat er voor een grote groep belastingplichtigen een eerlijke kans is op tegenbewijs.

Veel adviezen van experts, wetenschappers en de praktijk worden door de staatssecretaris in de wind geslagen. Zorgen uit de Kamer worden niet serieus genomen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij deze wet wordt vervolgens selectief aangesloten bij de kritiekpunten van de wetenschap en de praktijk. Het kabinet kiest de verdediging dat het puur de uitvoerder van de Hoge Raad is. Een wet hoeft volgens de staatssecretaris dus verder niet zuiver, rechtvaardig of uitvoerbaar te zijn. Moeten we niet ook kijken naar de maatschappelijke gevolgen? Want, zo schreef een hoogleraar van de Erasmus Universiteit vorige week nog in het FD: het uitponden gaat gewoon door. Op dit tempo begint het echt zorgelijk te worden.

Voorzitter. Het kabinet zet de Kamer met de rug tegen de muur. Elke optie om de wet beter te maken, heeft volgens het kabinet grote budgettaire gevolgen, die het ook niet gaat oplossen, leidt direct tot verder uitstel van de Wet werkelijk rendement of betekent een korting op het Herstel- en Veerkrachtplan. Dat wil in principe niemand. Het voelt dus toch wel een beetje als tekenen bij het kruisje. Dat terwijl we echt grote moeite hebben met de voorgestelde maatregelen om het forfait op overige bezittingen met nog 1,78% te verhogen. Dat is natuurlijk een ordinaire budgettaire beslissing. De staatssecretaris probeert het met wat ivorentorenlogica weg te poetsen: de Hoge Raad had toch gezegd dat huurinkomsten bij werkelijk rendement horen? Mooi, dan bouwen we huurinkomsten voortaan ook in het forfait in. Probleem opgelost! De staatssecretaris grijpt dus nogmaals die kromme redenering, dat huurinkomsten belastbaar zijn, maar gemaakte kosten niet aftrekbaar, aan als rechtvaardiging om ineens ook huurinkomsten mee te nemen in het forfait. Hoe onbetrouwbaar wil je als overheid zijn? Het is ook nogal kortzichtig. Een hoger forfait geeft namelijk meer aanleiding om van een tegenbewijsregeling gebruik te maken. De gevolgen daarvan zijn nog niet eens meegenomen in de uitvoeringstoets, die al desastreus was.

Wat ook opvalt aan de verschillende alternatieven die de staatssecretaris in kaart heeft gebracht, is dat daarbij steeds het zaadje van angst wordt geplant dat die tot meer juridische procedures zouden kunnen leiden. Maar dat is ook hier weer selectief, want de nu voorgestelde Wet tegenbewijsregeling box 3 gaat, in deze vorm, massaal tot procedures leiden — die zijn al aangekondigd — terwijl de uitvoeringstoets met een licht scenario rekening houdt. Ook de waarschuwing van voormalig advocaat-generaal Niessen — dat is niet de eerste de beste — om de "massaal bezwaar plus"-procedure af te wachten, wordt weggewuifd. Maakt de staatssecretaris zich dan echt geen zorgen?

Voorzitter. In een schriftelijke beantwoording zegt de staatssecretaris expliciet dat de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2028 uitvoerig is berekend en, naar huidige omstandigheden, haalbaar is. Maar hij schrijft ook dat er in de uitvoeringstoets geen uitkomsten van massaalbezwaarprocedures of andere arresten, of scenario's met hoge aantallen verzoek- en bezwaarschriften, zijn meegewogen. Als risico's zich dan wel manifesteren — wij denken dat dat aan de orde zal zijn — betekent dit dan dat het nieuwe stelsel nog verder naar achteren schuift? Kan de staatssecretaris een aanvullende inschatting maken als het gaat om dit scenario? Wij houden echt ons hart vast.

Voorzitter. Wat kan er nog wel? Wat ons betreft vier dingen. Ten eerste: aangezien Kamer en staatssecretaris in een andere werkelijkheid lijken te leven, zouden wij de staatssecretaris willen verzoeken een halfjaarlijkse rapportage naar de Kamer te sturen waarin hij rapporteert over een aantal ontwikkelingen. VVD en NSC stelden al een soortgelijke vraag. Hoe ontwikkelt de verdere uitponding van huurwoningen door box 3-beleggers zich? Wat betekent dit voor huurders? Hoe vaak wordt tegenbewijs ingediend en hoeveel wijkt dat af van wat er verwacht was? Hoe vaak wordt bezwaar gemaakt en hoeveel wijkt dit af van wat verwacht was? Welke werkelijke kosten worden er gemaakt ten opzichte van de geraamde kosten? Hoe gaat het met de uitvoerbaarheid van het voorstel? Worden termijnen gehaald en is er voldoende personeel? Wij verwachten te weinig mensen in de uitvoering, geen derving van 12 miljard, omdat de meeste mensen niet aan tegenbewijs gaan doen, en een stroom aan bezwaren.

Ten tweede. Zoals gezegd vinden wij dat het verhogen van het forfait gebaseerd is op een kromme redenering en dat het niet past bij het forfaitaire stelsel zoals dat altijd gehanteerd is. Ons voorstel zou dus zijn dat niet te doen. Dat lijkt ons ook prima mogelijk als uit de monitoring inderdaad blijkt dat de Wet tegenbewijsregeling veel minder kost dan verwacht. Zou het dan niet rechtvaardig zijn het forfait de komende twee jaar niet verder te verhogen?

Ten derde. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de ontwikkelingen op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en als dat nodig blijkt nader onderzoek zal doen of en in hoeverre de regeling leegwaarderatio nog actueel is. Onder het Herstel- en Veerkrachtplan mag de leegwaarderatio in ieder geval niet voor 2027 worden aangepast — de collega van de ChristenUnie wees daar ook al op — maar daarna lijkt het wel te kunnen. Kan de staatssecretaris het onderzoek naar de leegwaarderatio opstarten, zodat het meegenomen kan worden bij het Belastingplan 2027?

Voorzitter, ten vierde. Hier hebben we nu al een paar keer naar gevraagd, maar we krijgen er nooit antwoord op: waarom kijken we niet of we het nieuwe box 3-stelsel al eerder in kunnen voeren, als we in eerste instantie tijdelijk de vooringevulde aangifte loslaten? Want complex en arbeidsintensief wordt het toch wel. De staatssecretaris weigert pertinent antwoord te geven op deze vraag. Ik word er oprecht moedeloos van. Hoe kunnen we wel antwoord krijgen? Moeten we eerst een motie indienen? Twee fracties stellen een hele heldere en gedetailleerde feitelijke vraag hierover en de reactie is in de verste verte geen antwoord op de vraag, nog niet eens het begin van een antwoord. Of hebben we daarmee al ons antwoord, namelijk dat het dus sneller kan, maar dat het ministerie het niet wil? Graag alsnog een antwoord van de staatssecretaris. Want als dat bijvoorbeeld al wel kan per '27, maar volgens ICT de vooringevulde aangifte een probleem is, dan vinden wij dat we dat ook eerlijk moeten kunnen overwegen. Dat bespaart ook nog eens bijna 2 miljard in 2027 en alle 1.800 fte's kunnen daarvoor worden ingezet. Het is ook niet iets heel nieuws. Mkb-ondernemers vragen we ook hun hele aangifte zelf in te vullen, die de Belastingdienst vervolgens op basis van een steekproef controleert. En maakt het vanuit de belastingplichtige gezien veel verschil of we om het invullen van een tegenbewijsregeling vragen of om het invullen van een aangifte?

Voorzitter, tot slot. In het debat heeft het mij echt verbaasd hoe de minister van Wonen en de staatssecretaris van Fiscaliteit weigeren hun verantwoordelijkheid te nemen. Er is nul komma nul erkenning of ownership van de maatschappelijke gevolgen van de stapeling van fiscale en niet-fiscale maatregelen voor de huurmarkt. Sterker nog, het kabinet was voornemens het probleem van te weinig betaalbare huurwoningen op te lossen door de investeringscapaciteit bij woningcorporaties en particuliere beleggers lam te leggen. Wie het nog snapt, mag het zeggen. Het kabinet legt daarmee zonder schaamte de rekening neer bij de verhuurder en de huurder. Het kabinet bepaalt en de samenleving betaalt.

Dank je wel, voorzitter.

De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Stultiens. Hij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Ook hem dank ik voor het feit dat hij rapporteur op de wet heeft willen zijn. Gaat uw gang.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Graag gedaan. Het was een genoegen met collega Van Eijk.

Voorzitter. Laat ik gelijk met de deur in huis vallen: dit wetsvoorstel geeft pijn in de buik. Pijn in de buik omdat we vele miljarden euro's moeten gaan overmaken die we veel beter hadden kunnen gebruiken voor andere zaken. Pijn in de buik omdat we over een wet moeten gaan stemmen waarvoor alle uitvoeringsvlaggen op rood staan. Pijn in de buik omdat we als wetgever eigenlijk nauwelijks ruimte hebben om keuzes te maken, want de uitspraak van de rechter moet uiteraard gevolgd worden. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is daarom: wat is hier in het verleden misgegaan? Wat hadden hij en vooral zijn voorgangers beter kunnen en moeten doen? Maar ook: wat hadden wij als Kamer zelf beter kunnen en moeten doen? Stond het juridische risico niet goed genoeg op het netvlies? Zijn er bepaalde adviezen genegeerd? Wat kunnen wij hier met z'n allen van leren?

De heer Vermeer (BBB):
De heer Stultiens begint zijn verhaal met de opmerking dat hij voor het voorliggende wetsvoorstel moet stemmen, maar hij heeft toch ook de keuze om tegen te stemmen? Kan de heer Stultiens daarop antwoorden?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het gebouw stort bijna in hier.

De voorzitter:
Het plofkapje plofte even van de microfoon van de heer Vermeer af, maar de heer Stultiens gaat antwoorden.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja. Dank voor de vraag. Ja, ik zou zeker tegen kunnen stemmen, maar het totale bedrag van die 16,5 miljard die gecompenseerd moet worden, wordt dan alsnog gecompenseerd, ook als wij tegenstemmen. Dat is het pijnlijke aan deze wet: het maakt eigenlijk niet eens zo heel veel uit hoe we stemmen. Dat is het meest onbevredigende. Als ik zou kunnen voorkomen dat we minder geld gaan uitgeven, had ik dat graag gedaan, maar mijn partij gelooft wel in de democratische rechtsstaat. Als de rechter het zegt, moeten we het uitvoeren. Zelfs als wij volgende week met z'n allen tegenstemmen, dan nog begint de Belastingdienst vanaf 1 juli gewoon met het uitkeren van geld. Dat maakt het zo onbevredigend.

De voorzitter:
De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ik was bezig met de vraag wat we hiervan kunnen leren en wat we beter hadden kunnen doen. Hadden we echt niet eerder kunnen overgaan tot het belasten van daadwerkelijk rendement? Was het probleem kleiner geweest als de Kamer een aantal jaren geleden had gekozen voor lagere forfaits en hogere tarieven? Was het juridisch houdbaarder geweest als we het niet "rendementsheffing" hadden genoemd maar gewoon "belasting op vermogen"? En wat kunnen andere landen wél wat wij niet kunnen? Want voor zover ik weet, zijn wij nu het enige land waar er een gigantische miljardencompensatie komt en is dat in andere landen niet nodig. Ik hoor graag een uitgebreide reflectie van de staatssecretaris hierop, want in mijn ogen is het hier nog veel te weinig over gegaan.

Dan de situatie zoals die vandaag is. Heeft de staatssecretaris er alles aan gedaan om de budgettaire derving van dit voorstel tot het minimum te beperken? En zo nee, welke opties zijn er over om dit wél te kunnen doen? Want wat mijn fractie betreft, de fractie van GroenLinks-PvdA, kiezen we voor de minimale variant, die uiteraard wel juridisch houdbaar is.

Voorzitter. Dit voorstel is niet alleen belachelijk duur vanwege de directe financiële derving, maar ook vanwege de enorme personele inzet in de uitvoering, terwijl we die mensen keihard nodig hebben op andere plekken. Het gaat incidenteel om 1.750 fte. Die mensen gaat de Belastingdienst nooit kunnen vinden. Dat weet het kabinet zelf ook. Daarom is de vraag: hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Welke andere taken en andere afdelingen gaan hieronder lijden?

Voorzitter. Op alle vijf de uitvoeringsaspecten is er een rode vlag. Interactie tussen burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van de systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. De Raad van State adviseert daarom om de ruimte die er is te benutten om de complexiteit te verminderen en de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien. Heeft de staatssecretaris daar alles aan gedaan? Welke manieren zijn er nog over om het voorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig hebben?

Ik geef een paar richtingen vanuit mijn fractie. Eén: het verplicht stellen van het formulier ten behoeve van de uitvoering. Het kabinet geeft aan dat dit een wetswijziging vergt. Ik zag dat de SGP hiervoor een amendement heeft ingediend. Ik vind dat interessant, maar ik hoor graag van het kabinet, dat aangeeft dat het juridisch kwetsbaar is, hoe kwetsbaar het precies is. Het geeft aan dat het kan leiden tot meer procedures, maar voor ik ga stemmen wil ik beter kunnen inschatten hoe groot de kwetsbaarheid is, zodat we niet over een paar jaar weer opnieuw een debat hebben over de mensen die het verkeerde formulier hebben ingediend. We moeten wel zeker weten dat we alles geprobeerd hebben om de uitvoering te ontzien.

Een tweede manier om de uitvoering te ontlasten, is het gebruikmaken van een lager forfait met een hoger tarief. Het kabinet schrijft zelf: als het tarief bijvoorbeeld tijdelijk, voor een paar jaar, naar 38% gaat, kan het forfait een half procentpunt omlaag. Dat scheelt toch weer 24.000 verzoeken om tegenbewijs. Waarom kiest het kabinet hier niet voor?

Een derde probleem is het willekeurige onderscheid tussen investeringen en kosten. Kosten zijn niet aftrekbaar, maar investeringen wel. Dat lijkt me in elk geval een heel groot grijs gebied. Het kabinet geeft zelf bijvoorbeeld aan dat als je glas vervangt door beter isolerend glas, dit zowel onderhoud als een investering is. Is er een alternatief denkbaar waardoor je hierdoor minder gedoe krijgt, zonder dat het leidt tot extra budgettaire derving?

Voorzitter. Dan kom ik bij het grootste bezwaar tegen deze hele operatie: de gigantische herverdeling van gewone, werkende mensen naar de meest vermogenden in dit land. Het kabinet spreekt nu zelf van een derving van 16,5 miljard door de hele box 3-operatie. Het zegt zelf ook: dit gaat grotendeels naar de allerrijkste Nederlanders. We hebben de vraag al meerdere keren gesteld, maar nog steeds weigert het kabinet een totaaltabel te maken van die hele 16,5 miljard. Wat we wel weten, is hoe het er voor het huidige jaar uitziet, voor 2025. Wat blijkt dan? Mensen die vier keer modaal verdienen en een box 3-vermogen hebben van 1,5 miljoen — let op: een box 3-vermogen, dus niet het eigen huis — krijgen dit jaar €20.000 terug op de rekening. Het kabinet geeft aan dat dit representatief is voor de hele operatie. Ik hoor dan graag of de berekening klopt dat we, als we uitzoomen, over de hele periode dus in totaal een ton, €100.000, terug gaan geven aan de groep mensen met 1,5 miljoen box 3-vermogen. Ik krijg graag een bevestiging of een betere berekening.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik hoorde de heer Stultiens een paar zinnen terug in zijn bijdrage zeggen dat hij het vreemd vond dat de kosten niet aftrekbaar zijn. Overweegt hij dan het amendement van collega Van Dijk en mij te gaan steunen?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zeg een paar dingen hierover. De vraag was vooral de andere kant op gesteld. Ik vind het onderscheid inderdaad willekeurig, maar mijn vraag was: kunnen we investeringen hetzelfde behandelen als kosten? Dat zou ik liever zien. Als dat juridisch niet kan: helaas. Ik zag uw amendement vanochtend binnenkomen. Wat ik er goed aan vind, is dat ik zie dat de dekking niet bij gewone mensen wordt gehaald, maar bij de erf- en schenkbelasting of bij de rode diesel; dat vind ik een winstpunt. Ik heb wel gehoord dat daardoor het hele wetsvoorstel hierna misschien op gaat schuiven. Dat zou ik echt een heel grote rode vlag vinden. We willen al tien jaar met elkaar eindelijk een keer het echte rendement gaan belasten. Als we daar nog langer op moeten wachten, vind ik dat echt heel zonde. Daarnaast vind ik een bedrag van een miljard ook wel een fors bedrag om aan deze groep over te maken. Mijn pleidooi is juist dat we kunnen proberen de budgettaire derving te verkleinen. Dit vergroot die budgettaire derving juist weer. Ik aarzel dus. Ik hoor graag de appreciatie van het kabinet. Maar ik wil de heer Grinwis wel complimenten geven voor het feit dat het eindelijk eens niet gehaald wordt bij gewone werkende mensen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Die steek ik alvast in m'n zak. Dank daarvoor. Ik begrijp die focus vanuit de politieke achtergrond van mijn collega Stultiens en ik begrijp ook zijn budgettaire zorgen. Tegelijkertijd hebben wij hier te zorgen voor rechtvaardige wetgeving. Als je het ene wel aftrekbaar maakt en het andere niet, dus als je kosten buiten beschouwing laat, dan is dat toch wel vreemd. Dan de uitspraak over de Wet werkelijk rendement. Ik hoorde dat ook bij de NSC-fractie en de VVD-fractie en nu hoor ik het ook bij GroenLinks-PvdA terug. Dat wordt gepresenteerd als een soort einde van alle tegenspraak. Het moet zo snel mogelijk en we kunnen niet vóórstemmen voor alles wat daaraan in de weg kan staan. Maar het grote risico is dat je met een minder rechtvaardige tegenbewijsregeling achterblijft en dat het met die vogel in de lucht, namelijk de Wet werkelijk rendement, uiteindelijk toch weer langer gaat duren. Als we naar andere hervormingen kijken — ik denk aan de herziening van de kinderopvangtoeslag en noem maar op — dan zien we dat het allemaal veel en veel langer duurt dan aan de voorkant is voorgespiegeld. In de tussentijd zouden we dan met onvolkomen wetgeving instemmen. Hoe weegt de GroenLinks-PvdA-fractie dit risico, dat niet denkbeeldig is?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De heer Grinwins schetst een paar terechte dilemma's. Daarom begon ik mijn bijdrage met de buikpijn, want we hebben vrij weinig ruimte met elkaar. Dat herken ik dus. Maar als we met elkaar constateren dat grote operaties vaak vooruit worden geschoven of langer duren dan gepland, wat helemaal waar is, dan moeten we ook constateren dat dit vaak komt doordat de Kamer tussendoor met nieuwe wensen en nieuwe wijzigingen komt. Dat is ook een risico van dit amendement. Durf ik mijn hand ervoor in het vuur te steken dat 2028 gehaald wordt? Nee. Maar als we hier volgende week voor stemmen, dan weet ik zeker dat het niet gehaald wordt. Dat risico wil ik niet op me nemen. De heer Kouwenhoven zei het mooi: deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Dat is volgens mij een doel dat we met elkaar delen. Daarom heb ik grote aarzelingen bij het steunen van een amendement dat zeker voor vertraging van de nieuwe Wet werkelijk rendement gaat zorgen.

De heer Stoffer (SGP):
De heer Stultiens zei nogal vriendelijke dingen over mijn amendement, dus ja, dan is het altijd lastig om een stekelig punt terug te maken. Toch heb ik één punt. De heer Stultiens had het zojuist over mensen met 1,5 miljoen in box 3 die €20.000 terugkrijgen. Het gaat er natuurlijk om vanuit welk perspectief je dat bekijkt. Het is toch zo dat die mensen gewoon €20.000 te veel betaald hebben? Als je in box 3 zit, word je fors aangeslagen. We zoeken met elkaar natuurlijk naar opbrengsten om alle publieke taken te kunnen betalen, maar deze mensen hebben gewoon €20.000 te veel betaald per jaar en dat krijgen ze dan terug. Dat is toch ook rechtvaardigheid?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Juridisch gezien heeft de heer Stoffer sowieso gelijk, want dat heeft de rechter nu besloten. Ik betwist ook niet dat het geld overgemaakt moet worden. Ik denk wel dat er straks ook sprake is van hele grote overcompensatie. In de slechte jaren gaan mensen namelijk aankloppen met "ik had een lager rendement dan het forfait" en in de goede jaren blijven ze uiteraard thuis en hoeven ze niks terug te vragen. In de goede jaren worden ze eigenlijk te weinig belast en in de slechte jaren worden ze gecompenseerd. Dat vind ik er jammer aan.

Nu we eenmaal een groot budgettair gat hebben, is de andere politieke vraag: wie gaat de rekening betalen? Ik vind dat er wat dat betreft verkeerde keuzes gemaakt zijn in het verleden. Dat gaat officieel niet over dit wetsvoorstel dat vandaag voorligt, maar wel over het Belastingplan. Dat is de grote schuif die ik onwenselijk vind. De heer Stoffer heeft er ook gelijk in dat iedereen die nu zegt "ik ben meer belast dan mijn gemaakte rendement" ook gelijk heeft. Daarom hoop ik dat we zo snel mogelijk naar een wet gaan — daar wachten we al tien jaar op — waarmee je eindelijk wordt belast op basis van wat je daadwerkelijk ziet binnenkomen in plaats van op basis van iets fictiefs wat je niet herkent.

De heer Stoffer (SGP):
Helder. Ik denk dat de heer Stultiens en ik er fundamenteel gezien wat anders in zitten wat betreft de vragen hoe je tot belastingheffing komt, wat je wel heft, wie je aanslaat enzovoort. Maar dit punt hebben we hiermee rechtgezet, denk ik. Als mensen te veel betalen, of dit nu gaat om 1,5 miljoen, 2 ton of 3 miljoen in box 3, dan moet datgene wat te veel is betaald, gewoon terugbetaald worden. Daar zijn we het over eens. Het is goed om dat scherp te hebben met elkaar.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Zelfs als we het niet eens waren, dan gaat het gebeuren, want de rechter heeft het besloten. Maar daar heeft de heer Stoffer gelijk in.

De voorzitter:
De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik kom bij mijn laatste punt. Dat is de vraag: wie gaat de rekening hiervoor betalen? Het kabinet erkent zelf in het verslag: "Het uitgangspunt in de begrotingsregels is dat een budgettaire derving in beginsel binnen hetzelfde domein wordt gedekt." Dan is de cruciale vraag toch: waarom doet het kabinet dat niet? Waarom kiest het kabinet ervoor om van deze 16,5 miljard slechts de helft, 7,3 miljard, te dekken binnen vermogen en winst? En nog erger: waarom worden er miljarden weggehaald bij de koopkracht van gewone mensen om dit te betalen? We hadden daar net een debat over met mevrouw Van Eijk. Er was een verschil van inzicht over waar die resterende 16 miljard blijft. Ik heb het even nagekeken: 6,3 miljard komt uit het saldo en 400 miljoen is niet nader aan te wijzen. Laten we wel wezen: een dekking uit het saldo, wat vroeger überhaupt geen dekking was voor de VVD, is zeker geen dekking die komt te liggen bij vermogenden. Maar dat is wel wat mijn partij het meest rechtvaardig zou vinden.

Voorzitter. Zoals ik al zei, liggen de forfaits vandaag niet voor, want we hebben het alleen over deze wet. De forfaits komen bij het Belastingplan na de zomer. Maar ik kan alvast aankondigen dat mijn partij ervoor zal blijven knokken dat de lasten en de rekening daadwerkelijk worden betaald door degenen bij wie ze horen. Dat is in onze ogen bij vermogen en winst. We kijken uit naar de beantwoording van de staatssecretaris.

De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar de heer Vijlbrief. Hij voert het woord namens de fractie van D66. Gaat uw gang.

De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik start waar de heer Stultiens eindigde. Nee, laat ik met iets anders beginnen. Laat ik de heer Kouwenhoven feliciteren met zijn prachtige maidenspeech over het belang van de uitvoering; dat deel ik zeer.

Een goed functionerende box 3-heffing is cruciaal. Die heeft invloed op de vermogensverdeling. De vermogensongelijkheid in Nederland is hoog. Zonder pensioenvermogen hebben we, na de Verenigde Staten, de hoogste in de westerse wereld. Met het pensioenvermogen erbij komen we niet verder dan een magere middenmoot. Dat vinden wij te mager. Wij vinden echt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dat betekent dat vermogens eerlijk belast moeten worden. In dat licht is het zeer onwenselijk dat er de laatste tijd minder belasting in box 3 wordt geheven. Die beweging is precies de verkeerde kant op. Het kan ook niet zo zijn dat wetgeving juridisch niet voldoet. Dat brengt ons bij deze wet. Ik begrijp dat er door alle arresten eigenlijk nog maar heel weinig ruimte is voor de Kamer, maar er zijn toch een paar dingen waar ik me zorgen over maak.

Ten eerste: het voorstel voor bijna 1.700 extra fte. We hebben het hier eerder over gehad; de heer Grinwis en ik hebben dit eerder benoemd. Is er echt vertrouwen dat dit goed gaat komen? Zijn die mensen er? Ik hoor ook graag van de staatssecretaris hoe dit allemaal opgelost gaat worden. De arbeidsmarkt is al zo krap, dus ik ben benieuwd of dat lukt. Ik ben toch ook wel wat bang dat mensen met grote vermogens meer profiteren van de tegenbewijsregeling dan kleine spaarders en beleggers. Mensen met grote vermogens huren gewoon iemand in om het te laten invullen. Dus ik voel wel wat voor het systeem — de heer Stoffer wees daar ook op — waarin het ook voor kleine spaarders en beleggers simpeler wordt. Dat lijkt me rechtvaardig.

Dan de rekening. Die vermogensongelijkheid is al hoog. Het helpt dan niet als we jarenlang de meest vermogenden niet goed kunnen belasten. Daarom is het belangrijk wie we die rekening laten betalen. Ik had eerst de hoop dat de dekking die we in de winter kregen, technisch was. Maar die is eigenlijk permanent geworden. Dat forfait is een lelijk iets. Ik blijf toch ook maar terugkomen op het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Dat heb ik nooit begrepen in die dekking: waarom kiezen we daar nou voor en waarom dek je het dan niet met een iets hoger tarief? Waarom moet het nou precies bij de mensen met kleine beleggingen en spaartegoeden?

Ten slotte kom ik op de punten over de rijksmonumenten. De heer Grinwis begon daar ook al over. Neem cultureel erfgoed. Je zou misschien denken dat eigenaren van deze monumenten een flink vermogen hebben, maar dat is meestal niet zo. Het zijn mensen die zich inzetten voor het behoud van de gebouwen. Een deel van de monumenten valt binnen box 3. Dat is een beetje technisch, maar dat valt dan onder de noemer "beleggingen". Daar staat een hoog verondersteld rendement tegenover, terwijl het vaak heel veel kost om die monumenten te onderhouden. Herkent de staatssecretaris dit beeld en ziet hij inderdaad een probleem? Dan zijn er allerlei oplossingen denkbaar daarvoor. Ik zou graag van de staatssecretaris willen horen of hij ook technische oplossingen hiervoor ziet.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is natuurlijk een pleister, een tijdelijke oplossing voor een onderliggend probleem dat ik helaas heel goed ken en waar ik ook onderdeel van heb uitgemaakt. Het is cruciaal dat er vanaf 2028 echt belasting gaat worden geheven over het werkelijk rendement. Ik hoop dat de staatssecretaris en dit kabinet, zij het in demissionaire staat, daar toch zo veel mogelijk effort op zetten.

Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die het woord voert namens de BBB-fractie.

De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mij de felicitaties voor de heer Kouwenhoven. Ik hoop elkaar nog heel lang te ontmoeten hier in de plenaire zaal en de degens te kruisen.

Voorzitter. Het is zover. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel Tegenbewijsregeling box 3. Dat is veelbesproken. Ik ben blij dat dit debat nog tijdig kon worden ingepland, ondanks alles. Box 3 is een belangrijk en niet onomstreden dossier. En dat is mild uitgedrukt. De afgelopen jaren is het verworden tot een immense puinhoop, gekenmerkt door gebrekkige wetgeving en een opeenstapeling van procedures. De Hoge Raad heeft in een aantal uitspraken beslist dat er niet langer sprake kan zijn van een fictieve rendementsheffing in box 3. De Wet werkelijk rendement moet dit probleem oplossen door de opgave van werkelijk rendement vanaf 2028 mogelijk te maken. Maar tot het zover is, hebben we de Wet tegenbewijsregeling, die we vandaag bespreken. Deze leidt eveneens tot heffing op basis van werkelijk rendement, mits dit lager is dan het forfaitair rendement. De Hoge Raad heeft door middel van haar uitspraken de kaders aangegeven waaraan deze wetten moeten voldoen.

Voorzitter. Het is onze taak om te streven naar een eerlijke belastingheffing. Deze wet gaat ons hier niet dichterbij brengen. Onze inzet is altijd geweest dat we een box 3-stelsel willen op basis van daadwerkelijk gerealiseerd rendement en niet op basis van papieren winsten.

Voorzitter. We hebben onlangs een inbrengronde gehad voor dit wetsvoorstel. Er zijn al heel veel zaken de revue gepasseerd. Ik wil wel stilstaan bij wat voor BBB de belangrijkste punten van kritiek zijn. Maar eerst wil ik nog iets anders herhalen dat ik in een eerder overleg ook gezegd heb. Volgens ons kan het vertrouwen in de overheid alleen hersteld worden door een eerlijk, eenvoudig en uitvoerbaar belastingstelsel, waarin mensen alleen betalen over wat ze daadwerkelijk verdienen. We gaan alle ambtenaren in Nederland ook niet belasten op basis van hun inkomen van vijf ton per jaar en ze maar met tegenbewijs laten komen als dat in werkelijkheid minder is.

Voorzitter. Mensen die een huis verhuren, zijn geen schoften. Mensen die een huis verhuren, zijn geen woekeraars. Mensen die een huis verhuren, kunnen geen gratis onderhoud plegen. Mensen die een huis verhuren, doen dit meestal omdat ze geen of te weinig pensioen hebben opgebouwd. Mensen die een huis verhuren, hebben ook kosten. Mensen die een huis verhuren, willen zekerheid na hun pensioen.

Voorzitter. Deze huiseigenaren hebben meestal al vennootschaps-, overdrachts- en dividendbelastingen betaald. Ze betalen ook nog successierechten bij overlijden. Sommigen hier vinden dat nog steeds niet genoeg en willen zelfs die weer verhogen. Vervolgens worden ze nu belast voor een inkomen dat ze nooit hebben ontvangen, mogen ze kosten die ze wel moeten betalen, niet aftrekken en hebben ze ook nog te maken met een torenhoge inflatie, die niet kan worden gecompenseerd door regels rond huurtarieven. Ze zitten aan alle kanten klem. Dit is echt het dossier waar ik de allermeeste mails over heb ontvangen, met schrijnende verhalen van mensen die niet weten wat ze moeten doen. Over het algemeen zijn dat mensen die een mkb-onderneming hebben gehad of nog steeds hebben, of die zzp'er zijn geweest of dat nog steeds zijn. Deze groep heeft geen pensioen geregeld via een werkgever, maar heeft daar andere dingen voor moeten verzinnen. Meestal is geadviseerd dat op deze manier te doen. Maar ja, helaas.

Voorzitter. Het ontbreken van die kostenaftrek is echt een heikel punt. In het latere voorstel Wet werkelijk rendement, dat vanaf 2028 moet ingaan, is er wel mogelijkheid tot kostenaftrek. Verhuurders van onder andere woningen maken nu eenmaal heel veel kosten, bijvoorbeeld voor schilderwerk en verzekeringen, maar ook voor lokale lasten. De Wet tegenbewijsregeling biedt geen mogelijkheid om de kosten af te trekken van het bruto rendement. Het is alsof je een bedrijf vennootschapsbelasting laat betalen over de omzet. Dat is natuurlijk ook krankzinnig.

De staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat de Wet tegenbewijsregeling enkel voordelig kan uitpakken voor de belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Er is namelijk de mogelijkheid om tegenbewijs te regelen als het werkelijk rendement lager is dan het forfait. Dat is niet verplicht als het hoger is. Maar het werkelijk rendement wordt niet eens in acht genomen. Die naam is dus al misleidend en niet correct, want de kostenaftrek ontbreekt. Hoe kan de staatssecretaris deze redenering dan volhouden?

De Hoge Raad heeft weliswaar geoordeeld dat kostenaftrek niet hoeft te worden toegestaan in het licht van het doel en de strekking van de huidige box 3-heffing, maar we zijn het er allemaal over eens dat er dan nog steeds geen sprake is van werkelijk rendement. Om zaken nog erger te maken, is er gekozen voor een vermogensaanwasbelasting. Elk jaar wordt deze gebruikt om het werkelijk rendement te bepalen, zonder dat er sprake is van realisatie. Er is ook geen sprake van verliesverrekening.

De Wet werkelijk rendement beschikt daarentegen wel over kostenaftrek en verliesverrekening. Bovendien ontbreekt in dat voorstel de vermogensaanwassystematiek op onroerende zaken. De uitgangspunten van de toekomstige Wet werkelijk rendement worden nu dus met voeten getreden in dit tussentijdse voorstel van de Wet tegenbewijsregeling. De reden laat zich raden: budgetneutraliteit. Oftewel, we moeten gewoon evenveel geld binnenhalen als we van tevoren hadden bepaald dat we wilden binnenhalen. Het doet blijkbaar niet ter zake of dat reëel is of niet; de Excelsheets zijn gewillig. We halen te weinig geld op als we beleggers de mogelijkheid bieden om kosten af te trekken of vermogenswinsten niet te belasten voor de jaren voor 2028. Nou ja, dat is in ieder geval de gedachte.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe dit überhaupt een legitieme redenering kan zijn als we de burger meer vertrouwen willen geven in ons belastingstelsel en in de politiek in het algemeen. Dingen doen die we op de lange termijn niet willen, maar op de korte termijn doen om op een onrechtvaardige manier geld op te halen, is niet hoe we bouwen aan een beter Nederland. Ondermijnt het niet ook de belastingmoraal als we wetgeving benaderen vanuit een soort taakstellende, gewenste opbrengst in plaats van dat we kijken naar wat een eerlijke belasting zou zijn? Is dit überhaupt budgettair wel nodig nu de gebudgetteerde 11 miljard voor herstel veel te veel lijkt? We hebben daar bij de onderhandelingen over de Voorjaarsnota nog intens over gesproken, kan ik zeggen. De specialisten geven aan dat deze rekening maximaal 2 miljard tot 3 miljard zal bedragen, maar het staat nu eenmaal in de overzichten en dus zal en moet het voor dat doel worden gereserveerd en mag het niet voor andere toepassingen aangemerkt worden. Ik vind dit onbegrijpelijk. We zitten hier beleid te voeren voor de modellen en niet voor de burgers in Nederland.

Daarom de oproep aan de staatssecretaris: stop nou eens met beleid maken dat de bevolking dramatisch frustreert en de rechtspraak belast. Belasting dient te worden geheven over inkomen of winst. Belasting is niet een uit de lucht gegrepen bedrag dat je op voorhand dient te voldoen en waar je in een later stadium tegen mag procederen. Dat begint met dit box 3-stelsel wel de realiteit te worden. Dat is absurd.

In het kader van de uitvoering heeft de Raad van State vernietigend geoordeeld over het voorstel. De uitvoering vraagt extreem veel capaciteit en de benodigde extra fte's zijn vanwege de arbeidsmarkt niet realistisch, en dan druk ik me zeer voorzichtig uit. Ook benoemt de Raad nog eens dat de uitvoeringstoets van de Belastingdienst vijf rode vlaggen geeft ten aanzien van het wetsvoorstel. De heer Stultiens noemde ze ook al. Dan gaat het over interactie met burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. Nou ja, bij de formule 1 was de race allang afgelast.

Belastingplichtigen zelf, de Belastingdienst, banken, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben waarschijnlijk niet alle benodigde informatie die de complexe tegenbewijsregeling vereist. Het doenvermogen van de burger, de mogelijkheid om te anticiperen op deze regeling, is feitelijk niet beschikbaar. Hoe gaat de staatssecretaris, als het voorstel wordt aangenomen, deze uitvoeringsproblemen verminderen? Kan de staatssecretaris garanderen dat deze problemen te tackelen zijn? Hoe zit het met de uitvoerbaarheid van de handhaafbaarheid van het voorstel? Is de Belastingdienst hier voldoende voor toegerust?

Voorzitter, tot slot. Ik heb een amendement laten maken om één specifiek probleem aan te pakken. Het is een doekje voor het bloeden, dat zal ik er eerlijk bij zeggen. Maar eigenlijk is het aannemen van dit amendement voor ons de enige reden om akkoord te kunnen gaan met dit wetsvoorstel. Burgers moeten een perspectief hebben. Ze moeten eronderuit kunnen komen als ze op dit moment meer aan de Belastingdienst moeten betalen dan dat er werkelijk rendement is. Ik heb weleens horen zeggen dat men ervan uitgaat dat iedereen met een extra woning ook een ton op de bank heeft staan. Ik kan u verzekeren: dat is niet waar. Dat is een aanname die kant noch wal raakt en die niet onderbouwd is met concrete cijfers.

Verhuurders van onder andere woningen in box 3 hebben het vanwege de punten die ik eerder heb genoemd, de afgelopen jaren en de komende jaren erg zwaar. De buitensporige belastingdruk, naast een Wet betaalbare huur, drukt fors op het verdienmodel. Om hier verandering in te brengen, stelt mijn partij door middel van een amendement voor om woningverhuurders vanuit box 3 eenmalig de gelegenheid te bieden om de overstap te maken naar box 2, tegen een overdrachtsbelasting van 2%. Zodoende krijgen zij binnen de vennootschapsbelastingsystematiek de mogelijkheid om kosten af te trekken en verlies te verrekenen. En ja, ze krijgen dan ook extra kosten voor de accountant en dat soort zaken, maar dan hebben de mensen in ieder geval de keus in wat ze willen. Dan hebben mensen met veel oudere huizen, die geen monument zijn maar ook extreem hoge onderhoudskosten hebben, de mogelijkheid om daar iets anders mee te gaan doen.

Dit is een noodzakelijke stap als we het aantal huurwoningen in Nederland nog enigszins op peil willen houden en mensen het idee willen geven dat het simpel is om daarin te investeren, ook in nieuwbouw. Ik heb hierover eerder een motie ingediend. Die heeft het toen net niet gehaald. Ik hoop echt dat partijen nog eens goed nadenken over dat ze zelfs een onderzoek, een op een rij zetten van de kosten en mogelijkheden, niet eens willen steunen. Dat wil ik zeker ook in het licht plaatsen van alle betogen hier. En dan snap ik eigenlijk niet wie tegen dit voorstel kan zijn. Ik hoop dus op steun van de collega's.

Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris. Maakt het voor de systemen van de Belastingdienst nog uit of de inbrengfaciliteit uitgaat van 2% overdrachtsbelasting of 0%? Anders maken we er 0% van. Welk percentage is beter uitvoerbaar? En acht de staatssecretaris 1 september uitvoerbaar als ingangsdatum van dit amendement? Zo nee, waarom niet? Welke datum in 2025 zou dan zijn voorkeur hebben, en waarom?

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. U krijgt nog een interruptie van mevrouw Van Eijk.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik volg het betoog van de heer Vermeer. Het punt dat hij hier blootlegt, begrijp ik helemaal. Die eerdere motie was een onderzoeksmotie. Daar kun je in principe niet op tegen zijn. Maar in alle rondes die we in de behandeling van dit wetsvoorstel al hebben gehad, werd mij duidelijk dat het of niet uitvoerbaar zou zijn of — daar komt-ie weer — toch wel geld kost. Ik heb net al complimenten gegeven aan de heer Grinwis en mevrouw Inge van Dijk, die een wat mij betreft deugdelijke dekking in hun amendement hebben zitten. Zou de heer Vermeer kunnen toelichten hoe hij dit gaat dekken?

De heer Vermeer (BBB):
Mevrouw Van Eijk, hartelijk dank voor deze vraag. Volgens de overzichten van het ministerie is het zo dat als we dit doorvoeren, als de overdrachtsbelasting op 0% gezet zou worden, dit naar schatting 1,6 miljard incidenteel kost en 86 miljoen per jaar in de jaren daarna. Als je dat goed uitrekent, betekent het dat men er dus van uitgaat dat alle woningen verkocht gaan worden. Anders kom je immers niet tot dat bedrag.

Wij hebben gezegd: laten we er niet van uitgaan dat alle woningen verkocht worden, maar 300.000. Dat is al extreem veel in een jaar tijd. Dat wordt nog een heel gedoe bij de notaris en zo, maar notarissen hebben misschien meer capaciteit dan de Belastingdienst. Als we uitgaan van 300.000 woningen met een gemiddelde waarde van 5 ton, maal 0,02, komen we uit op 3 miljard euro inkomsten voor de Staat. De hele derving kost incidenteel 1,6 miljard euro. Dan houden we dus nog 1,4 miljard euro over. Als we dat delen door 86 miljoen euro per jaar aan derving, zijn we al zestien jaar gedekt. En dan gaan we er ook nog van uit dat die mensen allemaal in box 2 nul euro belasting gaan betalen, wat niet waar is. 86 miljoen is dan een schijntje. Het is dus zowel incidenteel als structureel volledig gedekt. Ik denk zelfs dat we er geld aan overhouden, maar daar hoef ik het nog niet per se over te hebben. Daar kom ik later, als dat daadwerkelijk gerealiseerd is, wel op terug.

De voorzitter:
Dank u wel.

De heer Vermeer (BBB):
Alstublieft.

De voorzitter:
Dan gaan we nu luisteren naar de heer Vlottes. Hij spreekt namens de fractie van de PVV.

De heer Vlottes (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank. Allereerst ook mijn complimenten aan de heer Van Kouwenhoven — o, nu zeg ik het ook verkeerd — de heer Kouwenhoven voor zijn maidenspeech. Ik kijk uit naar de toekomstige debatten die we nog zullen hebben.

Voorzitter. Ik heb het weleens eerder gezegd: normaal gesproken is de slogan van de Belastingdienst altijd: leuker kunnen we het niet maken, maar wel makkelijker. Dat principe is met dit wetsvoorstel echt wel overboord gegooid. Er worden keuzes geboden voor accountants voor het omgaan met de tegenbewijsregeling box 3, en dan schrijft de staatssecretaris in de memorie van toelichting dat het zelf berekenen zeer ingewikkeld en foutgevoelig is en dat om die reden het formulier zo ingevuld wordt dat er alleen nog feitelijke gegevens ingevuld hoeven te worden, op basis waarvan automatisch het werkelijk rendement wordt berekend. Een stukje verder in de memorie van toelichting wordt gezegd: "De Belastingdienst beschikt namelijk niet over al deze gegevens en kan deze voor de belastingjaren uit verleden, heden en toekomst niet vooraf invullen".

Dat is lekker makkelijk. Je weet dat het allemaal reuze ingewikkeld is. Zelfs accountants zullen er cursussen voor volgen. Er worden nu al massa's bezwaren verwacht. En dan zegt de staatssecretaris: je hoeft geen gebruik te maken van de tegenbewijsregeling, dus je hoeft niets in te vullen, want dan verandert er ook niets voor je. Maar daar klopt natuurlijk geen snars van, want er verandert wel degelijk wat, ook voor de belastingplichtige. Want er is dan meer belasting betaald op basis van een forfaitair rendement dat niet is bepaald — precies wat volgens de Hoge Raad niet is toegestaan.

Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om? Hoe gaat hij om met de mensen die tegen zo'n complexe muur aan lopen en denken: ik heb geen idee meer, maar ik wil ook geen fout maken, dus ik maak dan maar geen gebruik van de tegenbewijsregeling. Wat is het risico hiervan voor de uitvoering als deze mensen later alsnog een bezwaar indienen tegen hun belastingaanslag? In die gevallen staat het de belastingplichtige immers wel vrij om alle gronden, gegevens en brieven die van belang zijn aan te dragen. Dit kan voor belastingplichtigen veel gemakkelijker voelen en overkomen. En wat als blijkt dat er inderdaad te veel belasting is geïnd? Wat is dan nog de waarde van dit formulier? Klopt het dat het formulier pas vanaf 2025 verplicht onderdeel uitmaakt van de belastingaangifte, maar dat het formulier niet noodzakelijk is om alsnog in bezwaar te gaan?

Dan nog over de inhoud van de tegenbewijsregeling. Zo wordt er voor het eigen gebruik van bijvoorbeeld een vakantiewoning onderscheid gemaakt tussen "ter beschikking staan" en "daadwerkelijk eigen gebruik". De Hoge Raad is van mening dat er sprake moet zijn van daadwerkelijk eigen gebruik, maar de staatssecretaris kiest voor het ruimere "ter beschikking staan". Hoe verhoudt zich dit tot gemeentelijke regelingen, of tot gevallen van vererving? In die gevallen kan de woning je formeel nog wel ter beschikking staan, maar kan het zo zijn dat je er materieel helemaal geen gebruik van mag of wil maken. Wat is de reden van dit onderscheid? Dit is niet meer slechts een codificatie van rechterlijke uitspraken, zoals de staatssecretaris heeft geschreven, maar dit gaat verder. Dit maakt het nog complexer.

Voorzitter. Dan zijn we er nog niet. Voor het bepalen van de economische huurwaarde bij woningen wordt in de tegenbewijsregeling vanaf 2026 gebruikgemaakt van de woonwaardering volgens de Huurcommissie, of van een vast percentage van de WOZ-waarde. Even praktisch in het laatste geval van die WOZ-waarde: hoe kan iemand aantonen dat zijn rendement lager is dan het forfaitaire percentage waarvoor hij aangeslagen is in box 3, met een formulier dat zelf al rekent met een vast — lees: forfaitair — percentage van 5% van de WOZ-waarde? Hoe kan dit dan nóg lager worden? Dat is dus bewijzen met een forfait dat het forfait niet goed is geweest.

Voorzitter. Dit staat nog los van de vraag of dit überhaupt aan te tonen of zichtbaar te maken is in het OWR, het formulier Opgaaf werkelijk rendement. Ik voorspel u dat er op deze manier meer bezwaarschriften zullen worden ingevuld dan formulieren Opgaaf werkelijk rendement.

Voorzitter. Dan het onderscheid tussen onderhouds- en verbeterings- of investeringskosten. Kan de staatssecretaris hier een praktische definitie van geven? Als ik de nota naar aanleiding van het verlag lees, schrijft de staatssecretaris daarover het volgende. Ik citeer: "In gevallen waarin bij verbouwingswerkzaamheden aan een pand zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moet in de regel een splitsing worden gemaakt tussen onderhoud en verbetering. Bij het vervangen van glas door nieuw, beter isolerend glas zal in de regel zowel sprake zijn van onderhoud als verbetering." Ik dacht dat het makkelijker zou worden. Hoe moeten mensen in de praktijk deze splitsing gaan maken? En hoe moet dit aantoonbaar worden gemaakt? Dit is niet te doen.

Daarop voortbordurend: klopt het dat voor het aantonen hiervan eerst nog de WOZ-waarde door de gemeente verhoogd moet worden? Dat moet dan worden aangevraagd door de belastingplichtige. En klopt het dat door dezelfde belastingplichtige ook nog aangetoond moet worden dat de gestegen WOZ-waarde veroorzaakt zou zijn door de investerings- of verbeteringskosten? Nogmaals, ook dit is niet te doen.

Voorzitter. Daar nog weer op doorgaand: zou het theoretisch zo kunnen zijn dat bijvoorbeeld door de onroerendezaakbelasting of de waterschapsbelasting de belastingplichtige er alsnog netto op achteruitgaat door de gestegen WOZ-waarde? Dit weten we namelijk niet. Een belastingplichtige weet dat ook niet. Dat zou dan ook weer tot bezwaarschriften kunnen leiden, wat dit wetsvoorstel juist zou moeten voorkomen.

Voorzitter. Zo ongeveer iedereen die te maken gaat krijgen met de tegenbewijsregeling buitelt over elkaar heen om te waarschuwen voor de ellende die het kan veroorzaken. Zo schrijft het Register Belastingadviseurs over "een tsunami aan bezwaarschriften". De Raad van State is ook duidelijk: de Belastingdienst stelt zich voor een haast onmogelijke opgave. Maar ook de Belastingdienst zelf zegt: er moeten grote inspanningen geleverd worden en er zijn grote risico's op procesverstoringen. Als je deze bezwaren zo leest, dan zou je toch verwachten dat er ergens een rood vlaggetje gaat wapperen, van: gut, zijn we wel goed bezig? Dat blijkt ook, want wat betreft de uitvoeringstoets zijn het er maar liefst vijf, het maximaal haalbare.

Desondanks lezen we daarover in de nota van wijziging: over de risico's voor de uitvoerbaarheid kan er door het kabinet zonder integrale herijking geen onderbouwde inschatting worden gemaakt. Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat we achteraf, bijvoorbeeld na weer een verdere vertraging — alles is mogelijk — tot de conclusie komen dat het nu beter ingeschat had moeten worden?

Voorzitter, afrondend. Ik zei het al aan het begin van mijn inbreng: leuk was het sowieso al niet, makkelijker ook niet meer, maar nu moet men zo ongeveer gepromoveerd zijn om met het formulier Opgaaf werkelijk rendement niet regelrecht het moeras in het rijden.

Dank u wel.

De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Tot slot is in de eerste termijn van de Kamer het woord aan de heer Stoffer, die spreekt namens de SGP. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Uiteraard in de eerste plaats ook mijn felicitaties aan de heer Kouwenhoven. Ik vond het prachtig zoals de warme woorden klonken over het gezin waar u vandaan kwam. Nou, die discussie aan de keukentafel met vrouw, schoonzussen, zussen enzovoorts herken ik. Wat dat betreft kunnen we elkaar dus de hand geven. Maar ik vond het een mooi begin van uw politieke loopbaan. Ik gun u dat die nog heel lang mag duren.

Voorzitter. Dan de vandaag voorliggende wet. Die leidt voor ons als SGP wel tot een lastig dilemma. U kent de SGP als een partij die zich al jarenlang inzet voor een vermogensheffing op basis van het werkelijk rendement. De herstelwet en de Overbruggingswet die in 2022 aangenomen zijn, gingen de goede kant op. Maar nog steeds wordt er niet geheven op basis van werkelijk rendement. Dat is inmiddels ook bevestigd door de Hoge Raad, waardoor er nu de Wet tegenbewijsregeling box 3 ligt. Dat is alweer een reparatiewet. Gelukkig ligt er inmiddels ook een wetsvoorstel in de Kamer voor een heel nieuw stelsel. Het is goed dat er in ieder geval een voorstel voor een tegenbewijsregeling op tafel ligt, want na het arrest van de Hoge Raad, op een dag na een jaar geleden, is het duidelijk dat er iets moet gebeuren. Ik wil de staatssecretaris en uiteraard ook zijn ambtenaren danken voor hun inzet om iets te doen aan de onrechtvaardigheid in het huidige stelsel. Heffen op basis van werkelijk rendement is namelijk rechtvaardig, en inderdaad ook heel ingewikkeld; dat blijkt al uit de wet die nu voorligt. De uitvoering lijkt volledig vast te lopen als we deze wet aannemen.

Dat laat gelijk ook het dilemma van de SGP zien. We moeten herstel bieden en een heffing op werkelijk rendement opzetten, maar kan deze wet dat aan? Als ik de uitvoeringstoets lees, ben ik geneigd om te zeggen: nee, deze wet kan niet het gewenste herstel bieden. Laat ik gelijk maar helder zijn: daarom twijfel ik ook nog steeds of de SGP deze wet kan steunen. Ik kom daar straks nog wel op terug. De uitvoeringstoets laat vijf rode vlaggen zien; de heer Vermeer heeft het uitgebreid verwoord.

Er zijn bijna 1.800 nieuwe medewerkers nodig om de wet uit te voeren. Dat lijkt mij een nagenoeg onhaalbare opdracht, maar ik zie de staatssecretaris naar mij kijken. Nou, dat was precies mijn vraag: als dat aantal niet gehaald wordt, wat betekent dat dan voor de uitvoering van de wet? Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij daartegen aankijkt. Daar zit voor ons namelijk een groot dilemma. De Raad van State geeft terecht aan: "Als de op zichzelf rechtmatige tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, draagt deze uiteindelijk niet bij aan rechtsherstel voor betrokkenen." Ik hoop dat het geen werkelijkheid wordt, maar ik heb er wel zorgen over. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daar straks op zal reageren. Ik hoop dat hij mijn zorgen weg kan nemen.

Voorzitter. Een belangrijk deel van de problemen in de uitvoering komt doordat belastingplichtigen op een ongestructureerde wijze tegenbewijs kunnen leveren. Er wordt een formulier beschikbaar gesteld waarmee het leveren van tegenbewijs makkelijker wordt gemaakt, zowel voor de belastingplichtige als voor de Belastingdienst. In een laag scenario leveren zo'n 70.00 tot 80.000 belastingplichtigen het tegenbewijs niet via dat formulier maar bijvoorbeeld via een brief met eigen berekeningen, zonder vormvereisten. In een hoog scenario zouden dat er zomaar honderdduizenden kunnen worden. Dat lijkt mij ondoenbaar voor de Belastingdienst.

Voorzitter. We spreken in deze Kamer heel vaak over de uitvoering van wetten. We hebben in het verleden allemaal gezien dat het heel vaak fout gaat. Onuitvoerbare wetten leiden uiteindelijk tot nog grotere problemen. Daar heb ik bij dit wetsvoorstel best mee geworsteld. Ik heb overwogen om een amendement in te dienen om het formulier verplicht te stellen. Volgens mij ontlast dat de uitvoering, maar ik snap dat het in dit geval gaat om het herstellen van een fout van de overheid. De aanvraag van het herstel moet niet te veel gebonden zijn aan eisen. Het gebruik van het formulier verplicht stellen zou weleens kunnen leiden tot aantasting van rechten. Maar is de staatssecretaris het er wel mee eens dat het stimuleren van het gebruik van het formulier wellicht leidt tot minder uitvoeringsproblemen? Ik heb daarom een amendement ingediend om enerzijds gebruikmaken van het formulier te stimuleren, maar anderzijds ook de rechten van belastingplichtigen te borgen.

Kort gezegd komt mijn amendement erop neer dat iedereen verplicht wordt gebruik te maken van het formulier, maar dat er daarnaast binnen zes weken nog aanvullende stukken aangeleverd kunnen worden. Dat is dezelfde termijn als de termijn die geldt voor het maken van bezwaar, bijvoorbeeld tegen een aanslag inkomstenbelasting. Ik meen hiermee recht te doen aan de positie van belastingplichtigen, maar ook de uitvoering te verbeteren. Ik snap uiteraard dat het niet alle problemen wegneemt. Mijn amendement zou in sommige gevallen misschien zelfs tot meer werk kunnen leiden, omdat mensen nu op twee manieren stukken kunnen aanleveren, maar een deel van de informatie komt dan in ieder geval via het formulier. Ik denk dat dat de uitvoering verbetert en uiteindelijk ook versimpelt. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris en heb daarbij de vraag of hij ook in kan gaan op de opmerkingen van de Raad van State, die ook hint op deze maatregel.

Voorzitter. Uiteraard sta ik open voor verbeteringen; dat zeg ik er nadrukkelijk bij. Maar ik zeg er ook wel bij dat dit amendement voor ons best zwaar weegt. Zoals ik net al zei, wordt het zonder concrete verbetering voor de uitvoering namelijk lastig om voor te stemmen.

Voorzitter. Daar komt ook nog bij dat deze wet inhoudelijk niet helemaal aan onze wensen voldoet. Zo is er geen verliesrekening mogelijk en komt er ook geen kostenaftrek, terwijl dat wel degelijk impact heeft op het rendement. Uit de stukken maak ik op dat vooral de budgettaire gevolgen van een kostenaftrek de aanleiding zijn geweest om dat niet in te voeren. Mijn vraag is of dat geen afbreuk doet aan de juiste bepaling van het werkelijk rendement. De heer Grinwis heeft daar samen met het CDA een amendement over ingediend. Ik moet zeggen dat wij de inhoud van dat amendement delen. Ik heb nog wel enige moeite met de dekking, want je raakt ook weer wat. Maar goed, daar gaan we heel serieus naar kijken.

Voorzitter. Dan de Rijksmonumenten. Daar is al heel wat over gezegd. Alleen in heel specifieke gevallen mogen kosten in mindering worden gebracht van de waardeontwikkeling, namelijk bij investeringskosten die de WOZ-waarde verhogen. Ik wil hierbij met name aandacht vragen voor de positie van monumenten. Daar rusten vaak bijzondere onderhoudsverplichtingen op, die tot hoge — heel hoge — kosten kunnen leiden. Collega's hebben het daar ook al over gehad. De staatssecretaris geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat de belasting door dit wetsvoorstel in ieder geval niet hoger wordt voor monumenten. Dat snap ik, maar dat is ook niet het doel van dit wetsvoorstel. Specifiek voor deze groep leidt de afwezigheid van de kostenaftrek wel tot meer onrechtvaardige heffing. Mijn vraag is: is hier een uitzondering voor te maken, en ziet de staatssecretaris ruimte om in deze wet recht te doen aan de wettelijke plichten die voor monumenten gelden?

Voorzitter. Eind 2025 verloopt de termijn om een verzoek te doen voor een ambtshalve vermindering voor een aanslag over het jaar 2020. Alleen dit jaar kan er dus gebruikt gemaakt worden van de tegenbewijsregeling voor het jaar 2020. De kans bestaat echter dat het wetsvoorstel na de kabinetsval voorlopig nog niet aangenomen wordt. Ik heb hier ook naar gevraagd in de schriftelijke ronde, en toen werd aangegeven dat de Belastingdienst al in juni 2025 het formulier openstelt. Maar de kans is groot dat de wet dan nog niet is aangenomen. Ik verwijs ook naar de uitvoeringstoets, waarin wordt aangegeven dat tijdige inwerkingtreding betekent dat de wet uiterlijk 31 maart 2025 is aangenomen door de Tweede Kamer. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Is het risico groot dat belastingplichtigen te weinig tijd hebben om het tegenbewijs voor 2020 in te leveren?

Voorzitter. Dan de kosten, want de kosten van dit wetsvoorstel zijn hoog. Dat toont eens temeer aan dat de heffing in de afgelopen jaren onrechtvaardig was. De kosten zijn echter ook lastig te meten. Die zijn afhankelijk van resultaten op de beurs, van rentestanden en van heel veel andere zaken. Het Centraal Planbureau beoordeelt de raming dan ook als hoogst onzeker. De kans is groot dat de kosten uiteindelijk lager zullen zijn. Laten we dat hopen. Tegelijk wordt de belastingdruk hoger — tenminste, als het aan het kabinet ligt. Het rendementspercentage wordt namelijk verhoogd naar grofweg 7,66%. Dat is voor velen niet haalbaar. Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel lager uitvallen? Is het kabinet dan bereid om de belastingdruk in box 3 te verlagen en om verhuurders meer lucht te geven, zodat de woningbouw weer opgeschroefd kan worden?

Voorzitter, tot slot. Voor de SGP staat buiten kijf dat er snel een heffing moet komen op werkelijk rendement, zodat we af zijn van reparatiewetten, van hersteloperaties en vooral van onrechtvaardige belasting. Naar aanleiding van arresten van de Hoge Raad moet er echter ook nu al iets gebeuren. Ik vind het daarom goed dat de staatssecretaris een voorstel heeft voorgelegd. Maar of we dat kunnen steunen, hangt wat ons betreft sterk af van de antwoorden die we krijgen in dit debat, want ik zie echt grote uitvoeringsproblemen. Ik heb daarnaast — ik herhaal het nog maar een keer — niet voor niets een amendement ingediend om, vanuit onze optiek, de uitvoering te ontlasten. Ik zeg daar nog een keer bij: ik sta open voor aanpassingen, maar dat er het een en ander moet verbeteren in de uitvoering van deze wet, staat voor mij als een paal boven water.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dit is het einde van de eerste termijn van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:
We gaan schorsen. Dat wordt tevens de lunchpauze. Dat doen we een halfuur, dus we gaan om 12.50 uur verder. Dan zijn we geschorst.

De vergadering wordt van 12.18 uur tot 12.55 uur geschorst.

Mededelingen

Mededelingen

Mededelingen

De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Wet tegenbewijsregeling box 3

Wet tegenbewijsregeling box 3

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).

De voorzitter:
Dan gaan we door met de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Voorzitter, dank u wel. Vandaag spreken we over de Wet tegenbewijsregeling box 3. Daar ben ik blij om, want zoals demissionair premier Schoof gisteren ook zei: sommige onderwerpen kunnen niet wachten. En dit is er zo een. Box 3 is een onderwerp in mijn portefeuille waar ik vanaf dag twee van mijn aantreden hard mee bezig ben geweest. Dag één was 15 november; toen heb ik andere dingen gedaan. Ik wil mij de komende tijd maximaal blijven inzetten voor de onderwerpen die niet kunnen wachten; en dat zijn er een aantal bij de Belastingdienst. Naast box 3 geldt dit ook voor de handhaving zzp maar ook het nieuwe Douanewetboek. Én niet geheel onbelangrijk: de rust bewaren bij de Belastingdienst. Want de druk op wijzigingen voor de Belastingdienst is al jaren hoog. En voor elke wijziging in de toekomst moeten zij ook klaar zijn voor de toekomst.

Voordat ik verderga met mijn inleiding, eerst een reactie op de heer Grinwis. Als je me uitdaagt met een quote van Augustinus, dan kunnen wij natuurlijk niet achterblijven. Iemand van de Belastingdienst kwam met de volgende suggestie, die ik graag met u wil delen: "Een vriend is iemand die alles van je weet, en toch van je houdt." Zo is het ook met de Belastingdienst.

Terug naar het onderwerp van vandaag: box 3. Het is mijn ambitie om box 3 in rustiger vaarwater te brengen. Dit wetsvoorstel is daarvoor de eerste stap. Maar, en het is goed om dat ook even met elkaar door te nemen: hoe zijn we hier gekomen? De Hoge Raad heeft in 2015 het eerste signaal afgegeven dat het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf dat moment hebben we alles op alles moeten zetten om werkelijk rendement in box 3 in te voeren. Maar achteraf is makkelijk praten. Trouwens: achteraf is ook mooi wonen.

De regering en het parlement hebben steeds veel waarde gehecht aan eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Daarom is ingezet op het verbeteren en verfijnen van de forfaitaire systematiek. De verwachting was dat betere forfaits juridisch houdbaar zouden zijn, maar niks is minder waar. Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. Het rendement op grote vermogens is gemiddeld hoger dan het rendement op kleinere vermogens. Hierdoor zou het forfait beter aansluiten op de werkelijkheid. Maar daarover heeft de Hoge Raad in 2021 gezegd dat het forfait toch weer te veel afweek van de werkelijkheid en dat dit een schending van het eigendomsrecht was.

Toen is nogmaals ingezet op een verbetering van het forfait en de systematiek die erachter zit. Per 2023 is het forfaitaire rendement afhankelijk gemaakt van het daadwerkelijk aangehouden vermogen in verschillende categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor elke categorie geldt een eigen forfaitairrendementspercentage. Het doel was opnieuw om het werkelijke rendement beter te benaderen.

Afgelopen juni, volgens mij nu met één dag verschil op de dag af een jaar geleden, heeft de Hoge Raad hierover geoordeeld dat dit stelsel nog steeds tot een schending van het eigendomsrecht leidt. De les die we daaruit kunnen trekken is dat eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid nooit ten koste mogen gaan van juridisch houdbare wetgeving. Door de uitspraak van de Hoge Raad van juni vorig jaar moeten belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement, de gelegenheid krijgen om aannemelijk te maken wat zij dan aan rendement hadden.

"Moeten". Ik onderstreep dat. Ik heb geen keus. Ik móét herstel bieden. Over spaargeld heeft de Hoge Raad gezegd dat de forfaits meestal goed aansluiten op de werkelijkheid. Het gaat hier dus vooral over beleggers. De arresten van de Hoge Raad zijn geldend recht. Belastingplichtigen kunnen zich op deze arresten beroepen. Het is onze rechtsstatelijke plicht om uitvoering te geven aan de arresten. Daar sta ik voor. De Hoge Raad heeft mij dit bevolen. Met het wetsvoorstel wordt de wetgeving in lijn gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft regels gegeven voor het bepalen van het werkelijk rendement. De regels zijn voor een groot deel duidelijk. Ze staan weliswaar in dit wetsvoorstel, maar ik ben gebonden aan wat de Hoge Raad daarover schrijft.

De Hoge Raad heeft op een aantal punten ook juist niet expliciet geoordeeld. In die gevallen moet ik met deze wet duidelijkheid bieden aan belastingplichtigen over hoe ze met deze zaken moeten omgaan. Het kabinet ziet dit wetsvoorstel als een noodzakelijke stap, niet alleen voor burgers, maar ook voor de Belastingdienst. Want als burgers het niet precies weten, hoe ga je dat dan uitvoeren en handhaven als Belastingdienst? Als duurzame oplossing ziet het kabinet een andere route. Die heb ik ook al met uw Kamer gedeeld. Het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement is recent ingediend. Graag ga ik daarover ook zo snel mogelijk met u in gesprek.

Voor de definities van werkelijk rendement voor de tegenbewijsregeling sluiten we dus aan bij de Hoge Raad. Vanaf 2028 wil ik de ellende rondom de forfaits tot het verleden laten behoren. Dan wil ik dus ook een aantal zaken toevoegen, zoals kostenaftrek en verliesverrekening. Want ik zie de problemen met vastgoedbeleggers die last hebben van illiquide vermogen. In de tussentijd aanpassingen doen aan de tegenbewijsregeling brengt de tijdige invoering van het nieuwe stelsel in gevaar. Als dat gebeurt, is dat bijkans nog slechter voor de mensen met illiquide beleggingen. Het zorgt er ook voor dat burgers nog langer moeten wachten op een goed stelsel.

De tegenbewijsregeling zal flink wat vragen van de belastingplichtigen en de Belastingdienst. De Belastingdienst zal er alles aan doen om het herstel in goede banen te leiden. Ze heeft mij in ieder geval overtuigd van het feit dat ik volmondig kan staan achter wat ik hierover geschreven heb. De Belastingdienst is hard aan het werk om de tegenbewijsregeling in de systemen in te bouwen, zodat mensen snel rechtsherstel kunnen krijgen. Daar kunnen wij conform de planning deze zomer, in juli, mee beginnen. Hiervoor is een formulier ontwikkeld om belastingplichtigen te helpen bij het opgeven van hun werkelijk rendement. Belastingplichtigen kunnen per jaar kiezen om gebruik te maken van de tegenbewijsregeling.

Ook zal het rechtsherstel gefaseerd plaatsvinden. Belastingplichtigen krijgen een attentiebrief wanneer zij het formulier kunnen invullen. De benodigde gegevens moeten ze zelf verzamelen. Hier kunnen ze nu al mee beginnen. De Belastingdienst heeft hiervoor verschillende checklists opgesteld en deelt deze met mensen die ze willen krijgen; ze zijn te vinden op internet. Daarnaast is het goed om af te wegen of het werkelijk rendement per jaar lager lag dan het rendement waarvoor men is aangeslagen, want als je zeker weet dat je een hoger rendement had, dan hoef je natuurlijk helemaal geen tegenbewijsregeling toe te passen. Ik wil heel graag de vragen beantwoorden. Dit was mijn inleiding. Zo willen wij de herstelactie vormgeven.

Ik begin met de vraag van de heer Stultiens: "We moeten als overheid miljarden gaan compenseren, waarvan het grootste deel gaat naar mensen die dit geld totaal niet nodig hebben. Wat hadden we beter kunnen doen om dit te voorkomen?" Dat probeerde ik net toe te lichten in de inleiding. De Hoge Raad heeft in 2015 het eerste signaal afgegeven dat het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf dat moment — dat is tien jaar geleden — hadden we alles op alles moeten zetten om over te stappen op werkelijk rendement. Maar nogmaals, achteraf is het mooi wonen. De regering en het parlement hebben steeds veel waarde gehecht aan eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Dat horen we ook steeds doorklinken, maar ook juridische houdbaarheid is bij wetsvoorstellen heel belangrijk. Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. Dat klonk goed, maar was niet goed, want het was nog steeds een benadering waarbij mensen uiteindelijk konden interen op hun vermogen als gevolg van belastingheffing. Precies dat punt is ook benoemd in de uitspraak.

De vraag draait natuurlijk om de bewering dat het grootste gedeelte gaat naar mensen die dit totaal niet nodig hebben. Dat ben ik met u eens. Tegelijkertijd zijn dat ook mensen die misschien alsnog in de problemen komen vanwege het feit dat we nog steeds geen oplossing hebben voor de illiquide problemen, de illiquide beleggingen die niet te gelde te maken zijn. Rechtsherstel maakt uiteindelijk geen onderscheid op grond van de vraag of iemand rijk of arm is. De les die we kunnen trekken, is dat eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid nooit ten koste mogen gaan van juridische houdbaarheid. Wetgeving moet goed zijn. Daarom staan we hier, overigens.

Nog een vraag: wat gebeurt er als het wetsvoorstel voor de tegenbewijsregeling niet wordt aangenomen? Ik zal u laten zien hoe ik mijn voorbereiding krijg. Netjes. Ik heb er één ding bij geschreven en daar begin ik mee: doe dit de Belastingdienst niet aan. Belastingplichtigen kunnen zich nu al beroepen op de arresten van de Hoge Raad. De Belastingdienst moet mensen dus hoe dan ook de mogelijkheid geven om hun werkelijk rendement op te geven aan de Belastingdienst. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de wetgeving in lijn wordt gebracht met de Hoge Raad, maar op een aantal punten zitten we echt in de problemen, op het punt van hele kleine futiele dingen, waarbij je zou kunnen beoordelen of het het een of het ander is. Ik noem er een paar.

Het genietingstijdstip. Wanneer is het genietingstijdstip? Als er rente wordt betaald over 2022, dan ontvang je dat, weet ik veel, 5 januari 2023 op je rekening. Reken je dat nou tot het rendement van 2022 of reken je dat tot het rendement van 2023? Dat is een heel fundamentele vraag waarover in de wet op dit punt geen uitsluitsel geboden wordt. Daarom kiezen wij in deze wet voor datgene wat we altijd doen bij de inkomstenbelasting, namelijk het kasstelsel, dus het moment van genieten. Daardoor voorkomen wij waarschijnlijk een hele hoop gedoe in de uitvoering en zaken voor mensen die het toch graag net anders zien dan de Belastingdienst.

Een tweede voorbeeld. De keuze voor het buiten toepassing blijven van de schuldendrempel hebben we puur gemaakt om het makkelijker te maken. Doordat we de schuldendrempel buiten toepassing verklaren mogen alle schulden en dus ook alle rentes op schulden meegenomen worden. Als je de drempel handhaaft zoals die nu in de wet staat — volgens mij is dat €3.800 — krijg je straks de situatie dat mensen moeten gaan aantonen welk deel van hun schulden onder die schuldendrempel valt en welk deel niet en ook welke rente dan afgetrokken wordt en welke rente niet. Verschrikkelijk! Om die reden hebben wij ervoor gekozen om die €3.800 op nul te zetten, zodat je geen discussie krijgt. Het is een klein voordeel voor de belastingplichtige, maar je krijgt geen discussie over wat wel of niet aftrekbaar is.

De heer Vermeer (BBB):
Ik werd getriggerd door het verhaal over het moment van genieten en het kasstelsel. Hoe gaat het dan met dingen die nooit de kas in komen? Zegt de staatssecretaris dan eigenlijk ook dat dat er, in ieder geval in dat jaar, niet is zolang het niet in de kas komt? Als je die lijn doortrekt, staat het hele gebeuren rond de waarde van vastgoed en zo toch op de schop?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp de parallel. Er zijn verschillende definities die wij in de wet moeten regelen, zoals van "genietingsmoment" maar ook "wat is rendement?" Over "wat is rendement?" heeft de Hoge Raad aangegeven dat dat zowel het rendement is dat je geniet als de niet gerealiseerde rendementen, de fictieve waardeontwikkeling. Daar volgen wij dus wat de Hoge Raad schrijft over wat "werkelijk rendement" is. Dat heeft in die zin niets te maken met het genietingstijdstip.

De heer Vermeer (BBB):
Wat is dan het genietingstijdstip van een verhoogde WOZ-waarde, volgens de staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een verhoogde WOZ-waarde is volgens mij een waarderingsgrondslag voor in dit geval vastgoed. Die geniet je niet. Die wordt vastgesteld op peildatum 1 januari of het kan, als er sprake is van verbetering van het vastgoed, tussentijds plaatsvinden. Maar er is geen sprake van dat dat een genietingsmoment is. Dat is gewoon de waarde van het vastgoed op peildatum 1 januari, of op de toestandspeildatum die eventueel door de gemeente later wordt opgelegd of door de belastingplichtige wordt aangevraagd.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp de vraag overigens wel.

Ik ga door naar het derde punt. Er is een aantal toepassingen van vrijstellingen met een grens of een drempel, zoals de vrijstelling voor groene beleggingen. Daar moet dit wetsvoorstel helder en duidelijk over zijn, omdat je anders gedoe krijgt bij het bepalen van het werkelijk rendement. Hoe ga je om met waarderingsregels? Vanaf 2026 zijn er ook de regels over het voordeel van eigen gebruik van onroerende zaken.

Het laatste punt dat ik even wil benoemen, is dat we wel haast hebben. We hebben een budgettaire derving van 600 miljoen in totaal, 2026 en 2027 opgeteld, als het wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Dat zijn voor mij allemaal redenen om te zorgen dat de staatsfinanciën netjes op orde blijven.

Een vraag van mevrouw Van Eijk. Mevrouw Van Eijk concludeert dat de aansluiting bij de Wet wettelijk rendement op onderdelen ontbreekt. Ze vraagt hier eerlijk over te zijn en wil graag een reactie van de staatssecretaris. Eerlijk zijn spreekt mij aan. Wij pogen hier een zo recht mogelijke koers te varen die eerlijk en rechtvaardig is. Anders zouden we dit niet voorstellen. Maar het klopt dat de Wet tegenbewijsregeling op onderdelen afwijkt van de Wet werkelijk rendement. Dit is zo in de gevallen waar de Hoge Raad andere regels heeft voorgeschreven. Dat kan overigens zowel gunstig als ongunstig zijn.

Het belangrijkste verschil tussen de tegenbewijsregeling en de Wet werkelijk rendement is dat in de tegenbewijsregeling de heffing is gemaximeerd op het forfaitaire rendement. Indien het werkelijke rendement hoger is dan het forfait, wordt altijd het forfait belast. De belastingplichtige kan per jaar kiezen wat voor hem het gunstigste is. In de Wet werkelijk rendement wordt altijd het werkelijke rendement belast, ook als dat heel hoog is. Er zijn ook andere verschillen. In de Wet werkelijk rendement geldt bijvoorbeeld een vermogenswinstsystematiek voor onroerende zaken en start-ups. In de tegenbewijsregeling geldt een vermogensaanwassystematiek voor alle vermogensbestanddelen. Als een pand dat niet is verkocht in waarde daalt, is dat gunstig voor belastingplichtigen. Als het pand in waarde stijgt, zou een vermogenswinstsystematiek juist weer gunstiger zijn, maar in dat geval blijft het forfaitaire rendement in deze wetgeving de bovengrens voor de heffing. Dat zijn even de verschillen.

Als je mij vraagt waarom ik heel graag zo snel mogelijk naar de Wet werkelijk rendement wil, is dat vanwege de knoop in onze buik met betrekking tot het illiquide zijn van vastgoed.

Ik ga graag verder met een aantal vragen.

De voorzitter:
Een ogenblik.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Even een check: was dit het blokje terugblik of zelfreflectie?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ha! Kom maar door met je vraag.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan ben ik benieuwd naar het volgende, ook om als Kamer oprecht lessen te leren voor de toekomst. Want het klopt op zich dat we tien jaar geleden wellicht gewaarschuwd zijn, maar sindsdien hebben we hier natuurlijk heel veel wetten behandeld en aangenomen waarvan we met elkaar dachten dat ze wel goed geregeld waren, en elke keer werden we weer opnieuw gecorrigeerd na afloop. Dus hebben inderdaad de juristen van Financiën, wijzelf, de lobbyisten, de wetenschappers en de Raad van State allemaal zitten slapen, of is gewoon het beeld gewijzigd? Hoe komt het nou dat we dit tien jaar lang niet doorhadden en nu opeens wel op de vingers worden getikt?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik denk dat uiteindelijk eenvoud en doenvermogen de overhand hebben gehad over rechtsstatelijkheid. Ik denk dat het budgettair ingewikkeld is om in de begrotingscyclus zoals we die kennen, afstand te doen van een bepaald belastingmiddel. De eerste reactie is vaak dat we het willen repareren. Maar soms moet je het huis gewoon verbouwen. Je kunt een auto blijven repareren totdat die echt uit elkaar valt, maar sommige mensen zeggen juist: als die auto echt tien jaar oud is, dan moeten we hem vervangen door een jonger exemplaar. Uiteindelijk denk ik dat de les voor ons als Financiën, kabinet, Kamer en eigenlijk alle ministeries is dat je bij nieuwe wetgeving de juridische houdbaarheid en de rechtsstatelijkheid — leuke term — in ogenschouw moet nemen en dat je niet alleen moet gaan voor de makkelijk haalbare zaken. Politiek ligt dat misschien wat ingewikkeld. Je haalt er de krant niet mee en je krijgt geen applaus op het moment dat je een rechtsstatelijk correcte wet neerlegt, maar dat is uiteindelijk wel de taak die we met elkaar hebben. Laten we eerlijk zijn: als de Hoge Raad in tien jaar tijd op drie verschillende manieren zegt dat het niet goed is, dan is dat, als je het mij vraagt, twee keer te veel.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Ik ben het eens met deze les. Dit is een belangrijke tip. Maar het vergt wel dat we met elkaar beseffen dat een wet niet juridisch houdbaar is. Ik ben dus benieuwd of we als Kamer die signalen hebben gemist. Stond er destijds in de adviezen dat het juridisch misschien niet houdbaar was? Als dat er niet bij staat, is het als Kamer moeilijk om te zeggen dat je een wet gaat wegstemmen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb hier als Kamerlid ook nog vragen over gesteld in de commissie Financiën. Volgens mij is er vlak voordat ik uit die commissie ging nog nagedacht over het doen van een onderzoek naar wat er in 2001 misgegaan is. Ik weet niet of dat uiteindelijk nog verder gebracht is. Daarvan ben ik op dit moment niet op de hoogte. Mijn onderbuik zegt dat iedereen box 3 een prachtig idee vond vanwege een lekker makkelijk forfait en stabiele inkomsten; hartstikke goed. Maar misschien hebben ze niet goed nagedacht over de risico's die er zijn met betrekking tot het EVRM of andere internationale verdragen. Dat klopt. Dat is vaak de discussie hier. Het is niet populair om te wijzen op internationale verdragen. En dan is er nog iets anders: we kunnen ons al helemaal niet voorstellen dat de rente misschien weleens een keer negatief wordt. De rente was negatief. Nu is die weer op een fatsoenlijk niveau, maar ik ken het verhaal van mijn opa en oma nog die een hypotheekrente hadden van 13%. 13%! Ik kan me er geen voorstelling van maken hoe een rente van 13% momenteel in Nederland, in deze economie, in deze maatschappij, zou uitwerken. Ik kan me al helemaal geen voorstelling maken van inflatiepercentages of rentepercentages die double of soms triple digits zijn, waarover je soms hoort bij landen buiten de Europese Unie. Theoretisch gezien zou het toch een keer kunnen gebeuren. Misschien moet je dat soort dingen ook goed doordenken op het moment dat je een wet maakt.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog. O, maar niet dan nadat de heer Grinwis een interruptie heeft gepleegd.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Of het zo zwart-wit is als de staatssecretaris stelt, dat een forfaitair stelsel per definitie ten dode is opgeschreven, weet ik niet. Als we tijdig hadden geschakeld in het omlaagschroeven van het verondersteld rendement en als we nooit die dubbele fictie hadden ingevoerd, wie weet had het dan allemaal nog prima gefunctioneerd. Ik denk dat we te lang hebben vastgehouden aan die 4% verondersteld rendement, maar goed. De staatssecretaris zet een enorme streep onder juridische houdbaarheid, maar even daarvoor zegt hij: er zijn helaas wel wat verschillen met de Wet werkelijk rendement. Hoe verhouden die twee zich dan tot elkaar? We komen misschien nog wel op het onderwerp kostenaftrek. Ik denk dat de staatssecretaris daar uitgebreid op terugkomt, want er ligt nou eenmaal een amendement. Maar als hij er zo veel waarde aan hecht dat het goed en juridisch houdbaar moet zijn en straks weer gaat zeggen "er is een jaartje uitstel van het gewenste stelsel", dan komt hij toch ook in de knel met zijn eigen argumenten over juridische houdbaarheid en rechtsstatelijkheid, of welke woorden hij noemde, waar hij een dikke streep onder zette?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: hier staat geen alwetende staatssecretaris. Als ik te zwart-wit argumenteer, dan bij dezen direct mijn excuses. Nee, ik kan niet goed inschatten hoe dingen waren gelopen als we dit en dat hadden gedaan. Het voorbeeld dat u daarbij noemt, is het voorbeeld dat ik net aanstipte: we hebben te lang vastgehouden aan de 4%. Ja, dat heeft dus te maken met die lage rente. Als de rente boven de 4% was geweest, dan was het een prachtig forfait. Volgens mij zeggen we eigenlijk dus hetzelfde.

Hoe zit het nu dan met de situatie dat de Wet werkelijk rendement misschien nog wel beter is, maar ik nu dit voorstel? Ik zou heel graag vandaag de Wet werkelijk rendement hebben, heel graag. Maar die hebben we niet. Naast het feit dat die juridisch houdbaar is, vergt die ook heel veel van de uitvoering. Er moeten natuurlijk systemen worden gebouwd, mensen worden opgeleid, wetten worden aangepast; het maakt allemaal niet uit. Daarom hebben we gezegd dat dit in 2028 haalbaar is. Die tijd moeten we overbruggen. Die tijd overbruggen we met deze wet. Om dat rechtsstatelijk te houden, sluiten wij zo dicht mogelijk aan bij de Hoge Raad. Dat is de koers die we kiezen. Ik heb geen andere koers. Ik kan geen kant op. Ik heb geen Wet werkelijk rendement op dit moment. Ik heb daar een Engelse quote voor gebruikt. Ik weet overigens dat mensen heel boos worden als ik die quote gebruik, maar ik ga hem toch herhalen. Churchill zei "If you're going through hell, keep going"; dat ging over de oorlog. We gaan door een hel met deze wetgeving. Hij is stuk, mensen zijn boos, en mensen wordt onrecht aangedaan. Stilstaan betekent dat we opbranden. We moeten door; we moeten naar het eind van de tunnel. Dat doen we wat mij betreft op deze manier. We hebben ook niet gepoogd de Hoge Raad hier en daar te verbeteren of te overrulen met nieuwe wetgeving. We hebben echt heel zorgvuldig gekeken naar wat we kunnen doen om te zorgen dat we rechte wetgeving hebben en de periode tot 1 januari 2028 zo goed mogelijk overbruggen.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar moeten we dan niet gewoon het volgende concluderen? Er is een driehoek waarin je niet alle drie de punten gelijk kunt bedienen, namelijk budgettaire mogelijkheden en onmogelijkheden, de uitvoerbaarheid in combinatie met de wens om heel snel bij een nieuw stelsel uit te komen, namelijk de Wet werkelijk rendement, en de rechtvaardigheid van de wet die hier voorligt. Moeten we dan niet concluderen dat de staatssecretaris zegt "ik wil zo snel mogelijk bij de Wet werkelijk rendement uitkomen en ik wil de budgettaire gevolgen beperkt houden" en dat hij dan dus inlevert op de juridische houdbaarheid, de rechtsstatelijkheid, waar hij net in zijn inleiding een hele dikke streep onder zette?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laten we wel wezen: volgens mij hebben we hier net gezegd dat dingen niet zwart-wit mogen zijn. Dit is dus niet zwart-wit. De Wet werkelijk rendement is niet de enige manier om belasting binnen te halen. Er zijn meer manieren, zoals deze manier. Dit is vandaag haalbaar. Dat maakt het juridisch recht. De Hoge Raad heeft uitgesproken hoe je dat zou kunnen doen. Dat hebben wij gevolgd. Is het rechtvaardig? Ik vind dat als het juridisch recht is … Als we de Hoge Raaduitspraken niet meer rechtvaardig vinden, dan wordt het echt heel ingewikkeld.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar de staatssecretaris gaat langs het punt heen van het trilemma dat je niet alle drie de punten gelijkelijk kunt bedienen. Er zijn budgettaire redenen, redenen van snelheid van het nieuwe stelsel, en redenen van rechtvaardigheid en juridische houdbaarheid. Dat zijn drie verschillende perspectieven waarbij de staatssecretaris een andere prioritering neerlegt dan een deel van deze Kamer. Dan ben ik wel benieuwd hoe de staatssecretaris concreet ingaat — dat komt misschien zo meteen nog — op de zorgen over bijvoorbeeld de rijksmonumenten, het eigen verbruik bij vakantiehuizen en überhaupt het hele aspect van kostenverrekening. Ik ga zo goed luisteren naar de staatssecretaris, maar ik meen toch dat de staatssecretaris uiteindelijk in zijn prioritering de nadruk legt op de andere hoekpunten en niet op het hoekpunt rechtvaardigheid, dat een deel van deze Kamer heeft gekoppeld aan bijvoorbeeld deze aspecten.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp dat u dat zegt. Ik kom zo meteen nog terug op de individuele onderwerpen. Maar misschien is het wel even goed om te benoemen dat dit niet de eerste keer is dat we dit met elkaar bespreken. Dit is het zoveelste debat dat gaat over box 3. Alles rondom bijvoorbeeld kostenaftrek is al een jaar bekend. Ik zeg uit m'n hoofd dat dat in juli 2024 met de Kamer is gedeeld. Ik heb in ieder geval in de tijd dat ik daar gezeten heb een aantal keren gezegd: als we dat anders willen, kost dat geld én moeten we nog een jaar langer wachten op de Wet werkelijk rendement. Die afweging moeten we met elkaar maken. Ja, jongens, wijs maar aan waar wij geld aan uitgeven! Er kwam een vraag van een journalist voor een FD-artikel: wat vindt u van wat de fractievoorzitters in de Voorjaarsnota hebben afgesproken op dit punt? Daarop heb ik aangegeven dat ik begrijp dat met de problemen en prioriteiten die we in het land hebben — er zijn meer problemen die meer dan een miljard kosten, zeg maar — dit uiteindelijk niet boven op de stapel lag. Er was een gebrek aan geld en dat is er nog steeds.

Ten tweede. Je komt ook een beetje van de regen in de drup. Uitstel betekent namelijk dat je de weg door de hel van Churchill nog een jaar langer maakt.

De heer Vermeer (BBB):
Ik was bij dat overleg. Ik wil wel bestrijden dat het niet boven op de stapel lag. We zijn er alleen niet uitgekomen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik was níet bij dat hele overleg, zoals u weet. Volgens mij lagen er verschillende problemen en is dit uiteindelijk niet in de Voorjaarsnota terechtgekomen. Dat is een keuze geweest van de fractievoorzitters. Volgens mij was u bij dat gesprek aanwezig.

De heer Vermeer (BBB):
Het is precies zoals ik aangeef: we zijn daar niet uitgekomen, dus dat betekent dat niet alle partijen hetzelfde wilden. Zo werkt dat.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Als wij het hier hebben over dat "de Kamer" beslist, dan hebben wij het over de meerderheid van de Kamer. Als de meerderheid van de Kamer iets beslist — uzelf trouwens ook, want u was daarbij — dan kan je niet zeggen: ik stond daar niet achter. Dat is echt heel gek. Het is een onderhandeling geweest waarbij je uiteindelijk ervoor kiest om naar bepaalde zaken een paar miljard heen te sturen en naar bepaalde zaken niet.

De heer Vermeer (BBB):
Als je een totaalpakket maakt, kan het wezen dat daar dingen in zitten waar je totaal niet achter staat, maar die je toch moet doen. Beide kunnen waar zijn. Maar dat weet de heer Van Oostenbruggen ook wel.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou, "beide kunnen waar zijn"; volgens mij weeg je dat en neem je een besluit. Dat is exact wat ik hier heb gezegd. Het is gewogen en te licht bevonden. Uiteindelijk zijn die miljarden gegaan naar onderwerpen zoals het Gemeentefonds, om de gemeentes te helpen met het ravijnjaar. Dat is ook een prangend probleem. En er is geld gegaan naar defensie, ook een prangend probleem. En er is geld gegaan naar stikstof, ook een prangend probleem. Dus ja, dan zeg ik: jongens, dit is ook een prangend probleem, maar kennelijk is de afweging zo geweest dat die andere onderwerpen belangrijker waren dan deze. Ik hoop dat mij dat niet kwalijk genomen wordt, want ik werk met het geld dat ik van u krijg.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij gaan we dan naar uitvoering. Daarover zijn zorgen. Waar is de heer Vlottes?

De voorzitter:
Die heeft gemeld dat hij wat later weer terugkomt.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Oké.

De voorzitter:
Maar er wordt vast meegeluisterd vanuit de PVV.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Anders geef ik hem zo mijn papieren met de vragen die ik van hem beantwoord. De heer Vlottes geeft aan dat het heel complex wordt en vraagt: hoe worden mensen geholpen om het formulier in te vullen? Ik begrijp de zorgen van de heer Vlottes heel goed. Het formulier is zo ontworpen dat het zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk is. Dat is getest bij gebruikers, zelfs bij Kamerleden, en volgens mij ook Kamerleden die niet gepromoveerd zijn. Of doe ik mensen nu tekort? Hij zei net dat je gepromoveerd moest zijn om dit te kunnen invullen. Dat is dus niet waar. Het blijft overigens wel ingewikkelde materie. Belastingplichtigen die extra hulp nodig hebben bij het invullen van het formulier, kunnen persoonlijke hulp krijgen van de Belastingdienst, bij de Belastingtelefoon of het belastingkantoor. We hebben de balies voor hulp bij aangifte. Er zijn allerlei publiekscampagnes over dit onderwerp en je kunt je altijd wenden tot professioneel advies. De vraag was hoe wij gaan helpen. Dat zijn de standaardmanieren waarop de Belastingdienst hulp aanbiedt.

Mevrouw Van Eijk vraagt of ik me zorgen maak over aangekondigde juridische procedures. Dat is een goede vraag. Ik baal van juridische procedures. Het liefste heb je dat het allemaal zo zwart-wit, rechtdoorzee en duidelijk is dat je mensen ontmoedigt om naar de rechter te gaan, omdat ze weten dat dat niet lukt. Tegelijkertijd kan ik dat niet verbieden. Ik heb begrepen dat sommige belastingplichtigen nadenken over nieuwe juridische procedures, bijvoorbeeld over de kostenaftrek. Daarvoor sluiten we in het wetsvoorstel aan bij regels die de Hoge Raad zelf heeft geformuleerd. Ik heb dus alle vertrouwen in een positief oordeel van de Hoge Raad als hierover wordt geprocedeerd. In die zin ben ik zelfs blij dat het de Hoge Raad is en niet een lager gerechtshof. Het gebeurt wel vaker dat wij op enig moment een rechtszaak verliezen bij een lager hof en dat je dan hoger beroep, cassatie of sprongcassatie aanbiedt om uiteindelijk helderheid te scheppen. In dit geval heeft de hoogste rechter hier helderheid over geschapen.

Mevrouw Van Eijk vraagt ook om een inschatting van de gevolgen van de invoering van de Wet werkelijk rendement als er sprake is van een uitspraak op de massaal bezwaar plus-procedure. Volgens mij gaat dat over de tegenbewijsregeling en niet over de Wet werkelijk rendement. De Hoge Raad heeft in de zomer van 2022 eerder al geoordeeld, weer de Hoge Raad, dat niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komen voor rechtsherstel. Daarom is de kans dat belastingplichtigen alsnog gelijk krijgen in de massaal bezwaar plus-procedure klein. De tijd tikt en we moeten door met het bieden van herstel. Dat is de reden waarom we dat doen.

Als belastingplichtigen toch gelijk krijgen, zou de omvang van de hersteloperatie naar verwachting significant toenemen, omdat de groep niet-bezwaarmakers de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs in te dienen. Het gaat om maximaal, hou je vast, 6,9 miljoen aanslagen in de belastingjaren 2017 en 2020. De precieze omvang van de aanvullende hersteloperatie die er alsdan zou moeten komen, is natuurlijk weer afhankelijk van hoe de Hoge Raad daarover oordeelt. Op dit moment kan ik niet inschatten wat de gevolgen zouden zijn. Naar de huidige omstandigheden verwacht ik dat wij recht vooruit kunnen met deze wet.

Dan een vraag van mevrouw Van Eijk …

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Naar aanleiding van die juridische procedures: alle uitspraken van de Hoge Raad waarin de regels zijn gedefinieerd voor het werkelijk rendement, zitten nu in deze wet. Er lopen nog steeds procedures. Ik heb de vraag al een paar keer gesteld. Verwacht de staatssecretaris binnen een aantal maanden uitspraken die nog verdere of nadere invulling van een aantal regels zouden kunnen geven?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb dat net geprobeerd te zeggen. Die verwacht ik niet, mede ook omdat het kernpunt van de massaal bezwaar plus-procedure al in 2022 … Ik pak even mijn tekst erbij. De Hoge Raad heeft al eerder geoordeeld dat niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komen voor rechtsherstel.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dat is mij helder.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Helder.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Maar er lopen nog steeds procedures over de Crisis- en herstelwet, de Overbruggingswet box 3 en het oude stelsel, die wellicht nog een nadere duiding zouden kunnen geven aan bepaalde regels die wij nu in deze wet hebben gezet.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij niet. U weet dat er allemaal ambtenaren meeluisteren. Als ik het verkeerd zeg, dan kom ik daar vast en zeker in de tweede termijn op terug met een excuus en een correctie.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nog een vraag van mevrouw Van Eijk over het formulier opgaaf werkelijk rendement. Kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven? Staat alles klaar om vanaf medio juli 2025 de uitvoering op te starten? Zo nee, waar loopt de Belastingdienst dan tegenaan en wat is er nodig om knelpunten zo snel mogelijk op te lossen? De Belastingdienst staat klaar om in juli het formulier opgaaf werkelijk rendement beschikbaar te stellen en de uitvoering op te starten, waaronder het versturen van brieven naar belastingplichtigen. We staan klaar; we wachten op deze wet.

Overigens zou het kunnen zijn dat deze wet wordt weggestemd. Dat zou heel vervelend zijn, maar dan moet ik toch starten met de hersteloperatie. Eigenlijk moet ik nu al starten met de hersteloperatie, want de Hoge Raad vindt dat wij dat herstel nu moeten bieden. Uitstel van deze wetgeving, bijvoorbeeld tot na de zomer omdat het parlementaire jaar eindigt, zou echt ongelofelijk vervelend zijn, omdat ik dan gedwongen word de hersteloperatie te starten, met de mogelijkheid dat er nog wijzigingen in de wet worden aangebracht na de zomer. Dat zou echt verschrikkelijk zijn, vind ik. Ik hoop dus echt dat we er met elkaar uit komen in de komende weken.

De heer Stultiens vraagt welke manieren er nog mogelijk zijn om het wetsvoorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig hebben. Allereerst een opmerking over die mensen. Ik heb daar in het vorige commissiedebat al het een en ander over gezegd en dat wil ik graag even herhalen. In de uitvoeringstoets wordt gesproken over 1.757 of 1.758 mensen, maar dat betreft het aantal fte's voor de hele operatie over drie jaar. Gemiddeld genomen gaat het dus niet over 1.800 mensen, maar over 600 mensen per jaar, met een piek in 2026. Op de vraag hoe we het wetsvoorstel beter uitvoerbaar kunnen maken, is dus het antwoord: dit wetsvoorstel maakt alles beter uitvoerbaar, precies zoals ik net zei, vanwege de regels die we stellen op het gebied van genietingstijdstip, schuldendrempel, vrijstelling en dat soort zaken. Dat maakt het uitvoerbaar.

Een tweede punt is dat wij het formulier opgaaf werkelijk rendement introduceren. Tegenbewijs kan met dit formulier geautomatiseerd verwerkt worden. Op het moment dat je het formulier invult en op enter drukt, gaan er achter de schermen allerlei processen lopen die direct leiden tot aanpassing van de voorlopige aanslag, wat uiteindelijk leidt tot de definitieve aanslag. Dat gaat allemaal automatisch, zoals dat ook gaat bij de reguliere aangiftes. Dat is echt cruciaal. Individueel elke aanvraag beoordelen zou verschrikkelijk zijn. Daarom willen we dit ook automatisch hebben.

De heer Vijlbrief (D66):
Er zit iets ingewikkelds in deze discussie. Eigenlijk zegt de staatssecretaris tegen de Kamer — dat neem ik hem niet kwalijk, want het is volgens mij een beschrijving van de werkelijke situatie — dat het een ramp is als deze wet niet wordt aangenomen. In dat geval vallen we immers terug naar een uitspraak van de Hoge Raad. Dan hebben we te maken met onduidelijkheden voor de uitvoering en dat betekent … dadadadada. Maar tegelijkertijd hebben wij hier een wet voorgelegd gekregen waar vijf rode vlaggen bij staan en waarbij aantallen fte's worden genoemd waar je van achteroverslaat. Dus de vraag is even hoe wij die twee dingen naast elkaar moeten beoordelen. Ik vind het als Kamerlid ingewikkeld om straks tegen mijn fractie te zeggen: dit is een onuitvoerbare wet, dus ik zou maar tegenstemmen. Eigenlijk hoor je dat te doen bij vijf rode vlaggen, een lelijk advies van de Raad van State et cetera. Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris dat wij ons in dat geval nog dieper in de ellende duwen. Hoe moeten wij dat wegen? Kan hij daar iets over zeggen? Dat hangt eigenlijk als een soort wolk boven het debat.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een heel goede vraag. Dank daarvoor, want ik wil het graag uitleggen. De uitvoeringstoets heeft rode vlaggen. Ik ben dan ook de afgelopen zes maanden bezig geweest om mij ervan te vergewissen of dit kan. Misschien wel belangrijker: de Belastingdienst is nu klaar. Ik zal niet zeggen dat het zo makkelijk is als op enter drukken, maar we kunnen nu van start met de hersteloperatie, langs de lijnen van de wet die vandaag voorligt. Alles is geautomatiseerd en ingebouwd, voor zover dat kan. We hebben er alles aan gedaan om dit probleem op te lossen.

Dan kom ik toch weer even bij "ik moet". Laat ik het als volgt zeggen. De Hoge Raad heeft niet gezegd: joh, als de uitvoeringstoets vijf rode vlaggen geeft, dan hoef je het herstel niet te bieden. Daar is echt geen sprake van. We proberen elke rode vlag dus zo goed mogelijk te mitigeren.

Om even iets te noemen wat heel goed gaat bij de Belastingdienst, wat vijf jaar geleden echt het probleem was: personeelskrapte. Wij hebben een vullingspercentage tussen 99% en 100%. Wij hebben een groter wervingscapaciteitsapparaat staan dan wat er momenteel aan natuurlijke vervanging in het personeelsbestand is. Ik heb in het commissiedebat ook al gezegd dat dat niet betekent dat we nooit een onvervulde vacature hebben, want, koekoek, elk groot of klein bedrijf heeft last van personeelskrapte, maar we zijn echt omhooggegaan op de ladder van aantrekkelijke werkgevers. We hebben op dit moment hele goede mensen. Het probleem waarbij de kranten bol stonden met "massale uitstroom bij de Belastingdienst" en "er zijn te weinig mensen geïnteresseerd in werken bij de Belastingdienst" is het verhaal van vijf jaar geleden. Dat is niet meer het verhaal van vandaag. Dat geeft mij op dit dossier voldoende comfort.

Het automatiseren en de wet zoals die nu voorligt, die keuzes maakt op het gebied van vrijstellingen, het genietingstijdstip en de hele boel daarbij, maken dat mensen tegen mij zeggen: zo durven we het aan.

De heer Vijlbrief (D66):
De staatssecretaris zegt dus dat de feitelijke situatie is: er stonden vijf rode vlaggen, maar die hebben we nu allemaal gemitigeerd, zoals dat inderdaad heet, en dat betekent dat we het kunnen uitvoeren. Het maakt voor de Kamer natuurlijk nogal verschil of we vijf rode vlaggen zien zonder deze uitspraak of vijf rode vlaggen met deze uitspraak.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik denk dat het voor mij noodzakelijk is dat ik de Kamer goed informeer. Ik spreek namens iedereen bij de Belastingdienst als ik zeg: wij kunnen dit uitvoeren. Zijn we er blij mee? Is het een waanzinnig grote klus? Gaat er misschien ook nog weleens een keer wat fout? Krijgen we misschien weleens een keer een procedure met betrekking tot een specifiek beleggingsmiddel dat we net even over het hoofd gezien hebben? Ik geloof het direct, maar in de big scheme of things is dit uitvoerbaar.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris zegt, terecht: ik moet, ik moet. Voor een heel groot deel klopt dat, maar de keuze wat betreft tarieven en forfaits is natuurlijk wel een politieke. De staatssecretaris erkent in zijn beantwoording dat een hoger tarief met een lager forfait leidt tot minder verzoeken en dus een betere uitvoerbaarheid. Dan blijft de vraag staan: waarom kiest hij hier niet voor?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De keuze voor de forfaits en de vrijstelling is ingegeven door het gegeven dat je uiteindelijk budgettair de boel moet rondrekenen. Daarbij vind ik het van belang dat er een stabiel percentagebeleid wordt gevoerd. Ik vind het echt heel gek om het ene jaar 32% of 36%, het volgende jaar 33%, dan weer 38% en dan weer 36% te hanteren. Een globaal evenwicht van 36% vind ik een heel belangrijke angel, net als uiteindelijk kunnen vaststellen of we het heffingsvrijvermogen op een afgerond, net bedrag hebben gebracht.

Zoals ik ook al bij eerdere debatten heb gezegd, kunnen we het bij elk belastingplan aanpassen. Dat doen we zo meteen in augustus, september en oktober. Dat wordt natuurlijk nog interessant, zo vlak voor de verkiezingen en met het verkiezingsreces. We gaan echt nog even goed nadenken over hoe we dat gaan doen. Maar op dat moment worden al die zaken vastgesteld. Als er vanuit de Kamer wensen zijn om het heffingsvrij vermogen of het percentage aan te passen ... Met dekking kan ik alles aanpassen.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Uiteraard is dat met dekking. Daarover hebben we ook zelf vragen gesteld.

Ik ben het niet eens met het volgende. Het forfait voor twee jaar verhogen vindt de staatssecretaris niet willekeurig, maar het tarief voor twee jaar verhogen wel. Dat vind ik een beetje een rare uitleg. We kunnen prima met elkaar zeggen: we doen voor de komende twee jaar tijdelijk het tarief iets omhoog en dan kan het forfait een beetje omlaag. Volgens mij maken we daarmee de uitvoering heel blij. Maar daarop komen wij terug met een eigen voorstel.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit was geen vraag, maar ik ga hier wel even op in. Als wij het tarief omhooggooien, dan betekent dat dat je in principe iedereen tegen een hoger tarief aanslaat. Het is daarna ook heel verleidelijk om dat tarief zo te houden. Ik denk dat dat uiteindelijk niet in het belang is van met name kleine spaarders, mensen met rendement in de buurt van het forfait, en heel voordelig is voor mensen die een nog veel groter rendement ... O, sorry, dat moet ik even terugnemen. Op het moment dat het percentage omhooggaat, vraag je een hoger belastingtarief, een hogere belastingbijdrage, van de mensen die op of boven het forfait zitten.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zie het nadeel ook; dit klopt. Alleen, dit laat wel zien hoe erg we in de penarie zitten met al die rode vlaggen. Daarom ben ik aan het kijken wat we nog wel kunnen oplossen om het behapbaarder te maken. Het klopt inderdaad dat we mensen met weinig rendement dan iets meer gaan belasten. Tegelijkertijd hebben de echte spaarders gelukkig een heel laag forfait; dat is terecht. Daarom maak ik me om die groep minder zorgen. Het gaat nu natuurlijk om het forfait voor de overige categorie.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Even voor de uitvoering. Wat doe je ermee dat je uiteindelijk misschien minder mensen hebt die tegenbewijs geven? Die begrijp ik. Als minder mensen tegenbewijs geven, dan ga je misschien een paar honderdduizend naar beneden. Maar op het moment dat je het automatiseert, is het verschil tussen 800.000 en — weet ik veel — 1,5 miljoen natuurlijk niet zo'n heel groot probleem. Laat ik het zo zeggen: het probleem zit 'm erin of je het handmatig doet of gaat automatiseren. We hebben ook hersteloperaties lopen die we handmatig doen. Dat is echt een totale verschrikking. Als het dan boven de tienduizenden komt, wordt het al een groot probleem. Dit worden echt honderdduizenden of miljoenen mensen. 3 miljoen, zeg ik uit mijn hoofd. Dat móét je automatisch doen. Dan maakt het niet uit of het er 2, 3 of 4 miljoen zijn.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stultiens: welke manieren zijn er nog mogelijk om ... O, die heb ik al gehad.

De heer Stultiens vraagt, en een paar anderen overigens ook: de Raad van State adviseert om de ruimte, waar die bestaat, te benutten om complexiteit te verminderen, de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien en procesrisico's waar mogelijk te beperken; heeft de staatssecretaris daar alles aan gedaan? Ja, dat hebben we zo veel mogelijk gedaan. Maar dat ga ik natuurlijk toch uitleggen. De kern van deze wet om het makkelijker te maken bestaat uit het buiten toepassing laten van de schuldendrempel, praktische regels voor toepassing van vrijstellingen met een vrijstellingsgrens zoals voor groene beleggingen, en regels voor het genietingsstelsel, het kasstelsel. Het gebruik van dat digitale formulier, die automatisering, maakt dat we dit met grote hoeveelheden tegelijk van links naar rechts kunnen scheppen. Daarnaast onderzoeken we nog steeds of er bepaalde zaken zijn die nog verder geautomatiseerd kunnen worden. Dat blijft doorgaan zolang we denken dat we met automatisering grotere stappen kunnen maken dan door hier en daar dingen handmatig te doen.

Een vraag van mevrouw Van Eijk. Welke stappen zet de staatssecretaris om het tempo van IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat doet hij om kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord te houden en aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen werken of die beter in de gelegenheid gesteld kunnen worden om minder uren bezig te zijn met overleggen en procedurele rompslomp? De modernisering van de ICT is een van de strategische prioriteiten van de Belastingdienst en een de drie prioriteiten die ik heb. Ik heb uw Kamer daar geregeld over geïnformeerd, onder meer in de brief over de impact van de arresten van oktober 2024. Het uitfaseren van onder andere Cool:Gen is en blijft noodzakelijk om de continuïteit van de ICT-systemen van de Belastingdienst voor de toekomst, en daarmee de belastinginning, te garanderen. Dit betekent dat er beperkte ruimte is voor beleidswensen. Daar stuur ik dus ook op door te zorgen dat wij zo min mogelijk extra beleidswensen toevoegen aan de automatiseringsportfolio.

De ICT-capaciteit daarentegen wordt uitgebreid, maar dit kan niet ongelimiteerd gebeuren. Nieuwe medewerkers moeten worden ingewerkt door ervaren krachten. Die houd je dan dus weer af van meters maken in de uitfasering van Cool:Gen. De capaciteit voor de keten IH, waarover we het hier hebben, is sinds 2021 al met 60% opgeschaald. Dat doen we eraan. Dat is dus ook al bijna vijf jaar bezig.

Daarnaast is het behoud van medewerkers een speerpunt van de Belastingdienst. Door te investeren in loopbaanondersteuning en talentontwikkeling wordt gewerkt aan duurzame inzetbaarheid, om medewerkers voldoende uitdaging te bieden om voor de Belastingdienst te willen blijven werken.

Dit klinkt allemaal hartstikke fantastisch. Ik heb het ook met eigen ogen gezien. Ik ben echt veel op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst, want ik wil het zelf zien. Ik ben onder andere in Apeldoorn geweest. Daar trof ik zeer gemotiveerde, zeer goed opgeleide en hardwerkende mensen aan. Dus als ik daarover word geïnformeerd in mijn organisatie en ik heb het met eigen ogen geverifieerd, dan heb ik daar vertrouwen in. Als u dan vraagt "gaat er dan nooit wat mis?", ja …

Een vraag van de heer Stultiens: "Die mensen gaat de Belastingdienst natuurlijk nooit kunnen vinden in deze tijden van personeelsschaarste. Dat weet het kabinet zelf ook." Nou, dat is dus niet zo. Ik hoop ook echt dat ik dat broodjeaapverhaal nu heb doorgeprikt en opzij heb geschoven. Wij kunnen echt goed mensen vinden. We lopen on par met ons wervingsapparaat.

Een vraag van de heer Stoffer en van de heer Stultiens gaat over die 1.800 nieuwe medewerkers die er nodig zijn om de wet uit te voeren. Wat als dat aantal niet gehaald wordt, en wat betekent dat voor de uitvoering? Ik zeg weer … Ik word een beetje afgeleid door geluid uit de zaal, voorzitter. Het gaat niet om 1.800 mensen; het gaat om 600 mensen. We zijn hard bezig. Tot nu toe is ongeveer een derde van de benodigde medewerkers geworven. Hierbij hebben we ook beschikking over partners en leveranciers die ons kunnen ondersteunen met uitzendkrachten. Dat er nog niet zo heel veel medewerkers zijn geworven, of dat we nog niet helemaal rond zijn, komt ook doordat er nog niet met de daadwerkelijke werkzaamheden van de hersteloperatie is begonnen. Zo meteen gaat de IT-techniek draaien. Uiteindelijk komt het verwerken van alles wat daaruit komt en de extra controles die je dan uitvoert, zoals het doorprikken van een automatisch gegenereerde beschikking. Dat gebeurt op een later moment, met mensen. Er zit dus een hele planning achter hoe dat in de komende jaren gaat.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Toch één vraag over de uitvoering. De staatssecretaris zegt best stellig dat het goed gaat komen, dat hij er vertrouwen in heeft en dat het een broodje aap is dat we die mensen niet gaan vinden. Maar dan lees ik de eigen uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die we juist meer moeten gaan vertrouwen: "Realisatie van de werving en de opleiding van deze medewerkers wordt in de krappe arbeidsmarkt nagenoeg onhaalbaar geacht." Dat zegt de Belastingdienst. U zegt: onzin. Dan wordt het best moeilijk voor de Kamer om te weten wat waar is, want de Belastingdienst zegt dat het onhaalbaar is en u zegt van niet.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ja. Dat is dus precies waar ik op doorprik. Dan ga ik op bezoek bij de afdeling HR, die zich bezighoudt met de werving, en die geeft aan: het is nu haalbaar. De uitvoeringstoets dateert ook alweer van een tijdje terug. Wij hebben daar grote stappen in gezet. We hebben daar externe leveranciers voor. Het is een continu proces om ervoor te zorgen dat zij gereed zijn als we van ze vragen om mensen te leveren. Wij nemen continu mensen aan, breed in de Belastingdienst. Wij hebben er vertrouwen in dat we dit kunnen.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan vind ik het bij goede wetgeving horen dat we ook een nieuwe toets krijgen. Als we vandaag eigenlijk horen dat de toets verouderd is en niet meer klopt, dat de vijf rode vlaggen niet meer kloppen en dat deze zin niet meer klopt, dan vind ik het netjes als we voor de stemmingen van dinsdag horen hoe de nieuwe toets eruitziet. Eigenlijk zegt de staatssecretaris dat de toets achterhaald is.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laten we er in de tweede termijn even op terugkomen hoe snel we zo'n uitvoeringstoets kunnen updaten.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stoffer. Hij vraagt naar het risico op verjaringen voor 2020. In dit kader wijst hij op het risico als de wet niet tijdig wordt aangenomen. Laat ik vooropstellen dat ik het zeer waardeer dat uw Kamer deze wet, ook in deze politieke situatie, wel behandelt. Ik was afgelopen maandag en dinsdag erg bang dat dit debat enkele weken verschoven zou worden. Dank daarvoor. Op basis van de arresten van de Hoge Raad moeten belastingplichtigen sowieso de gelegenheid krijgen om hun werkelijke rendement op te geven. Die gelegenheid krijgen ze van ons via dat formulier. We kunnen in juli van start. Daarmee tackel je ook het probleem van de verjaringen, want dat betekent dat ook mensen voor 2020 nog ruim de tijd hebben om dat daadwerkelijk door te voeren. ik hoop dus ook echt dat dit voor de zomer kan worden aangenomen.

Dan ga ik een amendement appreciëren. Dat doen we normaal gesproken in de tweede termijn, maar ik denk dat het goed is om dat nu te doen. Ik denk dat dat helpt. Het amendement stelt voor dat het formulier Opgaaf werkelijk rendement verplicht wordt gesteld, maar wel met de mogelijkheid om daarna binnen zes weken nog aanvullende stukken in te dienen. Dat wil ik oordeel Kamer geven. Ik wil daar een bepaalde kanttekening bij maken. Op dit moment bestaat de mogelijkheid al om op een andere manier aangifte te doen. Dat gebeurt zeer sporadisch: tientallen keren per maand. Het is echt de wens, en ook de verwachting, dat mensen het doen met dit formulier. Het is ook een verschrikking om het met de hand te doen. Er komt overigens ook een papieren formulier Opgaaf werkelijk rendement bij dat mensen kunnen downloaden en gebruiken om tegenbewijs aan te leveren. Laat ik het zo zeggen: het is inderdaad dan mogelijk om dat papieren formulier op te sturen en nog aanvullende bewijzen — ik weet niet wat dat dan zou zijn — op een andere manier toe te voegen binnen zes weken of direct op de eerste dag. Maar we kunnen dit oordeel Kamer geven. We kunnen dat op zo'n manier in de wet zetten. Tegelijkertijd verwacht ik niet, zoals net werd gezegd, dat 100.000 mensen dat formulier niet zouden gaan gebruiken. Dat verwacht ik gewoon niet; dat doen mensen ook niet met de normale belastingaangifte.

De voorzitter:
U zegt: we "kunnen het oordeel Kamer geven". Maar u geeft ook oordeel Kamer op amendement stuk nr. 9?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik gééf het oordeel Kamer.

De voorzitter:
Ja. Dan is dat bij dezen duidelijk voor iedereen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Heel goed dat u dat vraagt. Ik zal voortaan op mijn taal letten.

De voorzitter:
Ja. Meneer Stultiens.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel goed nieuws. Betekent dat dus dat die eerdere waarschuwingen van het kabinet niet meer kloppen? Het kabinet had gezegd: "juridisch kwetsbaar", "het gaat leiden tot meer procedures". We waren eerst gewaarschuwd: pas op, het kan niet. En nu horen we eigenlijk: het kan wel.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik hoor nog een toevoeging uit de zaal, maar ik kon het niet goed horen.

De voorzitter:
Er is naar ons geluisterd, werd er gezegd.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou ja, op het moment dat je in zo'n debat staat, reageer je op basis van zo'n vraag, en daarna ga je er nog een keer goed naar kijken, omdat je er wat meer tijd voor hebt. Uiteindelijk, alles wegend, bestaat de mogelijkheid dan dus om nog steeds op een schriftelijke manier tegenbewijs aan te leveren, buiten het digitale systeem. Dat zit overigens ook al in het proces. Je kunt een schriftelijk formulier hebben. Er zit één nadeel aan dit amendement. Dat betekent dus dat wij theoretisch gezien een bezwaar moeten afwijzen als dat papieren formulier er niet bij zit. Maar dat is iets waarvan wij denken dat het wel goed komt en uit te leggen is. Ik denk dat we in samenspraak met de tientallen mensen die dat doen, kunnen komen tot: hé, vul dat formulier ook even in.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan ben ik wel verbaasd dat we in de hele schriftelijke inbreng te horen krijgen dat het juridisch kwetsbaar is. Ik ben er blij mee, en ik vind het goed nieuws; fijn dat het amendement van de heer Stoffer oordeel Kamer krijgt. Maar vroeger was de boodschap: dit kan niet, juridisch kwetsbaar, leidt tot meer procedures. En vandaag horen we: nou, dat kan eigenlijk wel.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het juridisch kwetsbare zit erin dat de Hoge Raad zegt dat het op geen enkele wijze slechter mag zijn dan de rechten van belastingplichtigen, vanwege het feit dat een belastingplichtige in principe het recht heeft om op een andere manier aangifte te doen. Wij denken dat dit amendement, waarbij je in principe het digitale formulier verplicht, maar toch ook nog de mogelijkheid biedt om schriftelijk tegenbewijs aan te leveren, uiteindelijk wel houdbaar is.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Is het mogelijk om kostenaftrek toe te staan in de tegenbewijsregeling? Alles is mogelijk, maar hier kleven budgettaire gevolgen en gevolgen voor de uitvoering aan. Kostenaftrek zorgt in 2026 en 2027 voor een budgettaire derving van cumulatief ruim 1,1 miljard euro, zoals ook besproken is in de technische briefing. Zoals net al besproken, heb ik geen geld ontvangen in het Voorjaarsnotaoverleg om hier anders mee om te gaan. En al zou ik het geld hebben, dan leidt het tot vertraging bij het bieden van rechtsherstel, want dat betekent dat wat er nu klaarstaat voor juli later moet komen. Dus alles wat er aan risico's kleeft aan het later starten van deze herstelactie, komt dan in place. Ook leidt het tot een verdere vertraging van de Wet werkelijk rendement.

Het opnemen van een kostenaftrek zorgt voor extra complexiteit in de uitvoering en behoeft een structuuraanpassing in het ICT-systeem. Precies daarover hebben we het net ook gehad: het is echt heel lastig in de uitvoering en gaat leiden tot vertraging. Met elk jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement box 3 ontstaat dus ook een aanvullende derving van ongeveer 1,7 miljard vanaf 2028 als we 1 januari 2028 niet halen. Ook daar moet dan dekking voor komen. Ik snap het, maar ik zeg ook tegen uw Kamer: doe het niet. Ook voor vastgoedbezitters is dit geen goede optie, want je krijgt kostenaftrek maar je krijgt een jaar later ook de Wet werkelijk rendement, die dé oplossing is voor als je in de liquide problemen komt. Doe het niet. De enige optie die hieraan tegemoet zou komen, is het forfait omlaag brengen. Daarvoor heb ik dekking nodig en dat is onderwerp van gesprek bij het Belastingplan 2026.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Misschien is dit mijn laatste punt. Wat vindt de staatssecretaris ervan om de dekking in het amendement dat voorligt te gebruiken als dekking voor lagere forfaits?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Help me even herinneren wat die dekking was. Want ik heb de appreciatie van het amendement …

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het zijn suggesties in de toelichting, want het gaat hier in eerste instantie om de wettekst. Voor de dekking hebben we meegegeven om de volgens mij in de praktijk onuitvoerbare herintroductie van rode diesel te gebruiken en om naar de erf- en schenkbelasting te kijken. Daarover is het advies gegeven om de forfaits te actualiseren en daar eventueel een lichte verhoging door te voeren. Dat is de dekking die is meegegeven in de toelichting op het amendement.

De voorzitter:
Dit gaat over het amendement op stuk nr. 10.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit amendement introduceert kostenaftrek. Daarvan zeg ik dat we dat echt, echt, echt niet moeten doen. De vraag is of je de dekking uit dat amendement eventueel zou kunnen inzetten voor het Belastingplan 2026. Daarop kan ik dit antwoord geven: dat zou kunnen. Maar daar moet de Kamer dan wel enthousiast mee instemmen. U noemt twee politiek hete hangijzers, zoals rode diesel. U weet hoe belangrijk dat is voor een deel van Nederland. Boeren kijken hiernaar uit. Anderzijds heeft u het over successiebelasting; ook dat is een politiek gevoelig punt. Maar als de Kamer dat een goed doel vindt en dit probleem wenst op te lossen, dan ben ik als staatssecretaris natuurlijk als was in uw handen. Dat begrijpt u.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Laat ik het dan anders vragen. De staatssecretaris is niet alleen als was in onze handen, maar ook een politiek bestuurder zonder de last van een coalitieakkoord of wat dan ook. Hij kan frank en vrij hiervan vinden wat hij wil. Dus ik daag hem daarop nog één keer uit. En ten tweede: klopt het dat herintroductie van rode diesel in de praktijk heel ingewikkeld is, omdat de hele infrastructuur om rode diesel te kunnen bijmengen en distribueren is ontmanteld nadat in 2013 de rode diesel is afgeschaft bij de land- en tuinbouw en andere daaraan gerelateerde bedrijvigheid? Klopt het dat het dus helemaal niet zo makkelijk is om rode diesel te herintroduceren?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat er uitvoeringstechnische uitdagingen zijn rondom het introduceren van rode diesel is correct. Ik kan nu niet een politieke mening afgeven over het standpunt van het kabinet met betrekking tot het inzetten van successiebelasting en rode diesel voor het verlagen van het forfait. Ik spreek namens het kabinet en we hebben dit in het kabinet niet op deze manier besproken.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat laatste snap ik. Ik ben niet bang om een standpunt in te nemen waar het deze kant van de tafel aangaat. Voordat ik naar de inhoud van het amendement ga, heb ik nog even een andere vraag. Wij kiezen voor de financiële strategie van "lang voor kort". We hebben een incidentele derving, die door uitstel inderdaad eventueel groter kan worden. Dat uitstel wordt door de staatssecretaris nu helemaal aan dit amendement gekoppeld. Dat snap ik als je het ceteris paribus moet beoordelen, maar er kan de komende maanden en door de verkiezingen hier in de Kamer onenigheid ontstaan over vermogensaanwas versus vermogenswinst. Er kunnen zoveel redenen zijn waardoor 2028 überhaupt niet haalbaar zal blijken te zijn. Hoe dan ook, wat vindt u van de redenering om een structurele dekkingspost, zoals rode diesel, te gebruiken om een incidenteel gat te dichten?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is echt iets waar onze minister van Financiën over gaat. Daar ga ik niet over; daar kan ik nu geen toezegging over doen en dat ga ik ook niet doen. Tegelijkertijd begrijp ik uw zoektocht naar dekking voor het verlagen van het forfait. Als u daar uiteindelijk Kamerbreed een goede dekkingsbron voor vindt die past, denk ik dat we snel zaken kunnen doen, maar de appreciatie van het amendement dat hier ligt om ook de kostenaftrek mogelijk te maken, is dat wij dat ontraden, met hoofdletters, dikgedrukt en onderstreept.

De voorzitter:
Ik stel nu vast dat het amendement is ontraden.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat stelt u helemaal correct vast, voorzitter. Het is natuurlijk wel betreurenswaardig, maar dat ligt niet aan u; dat ligt aan de staatssecretaris. Even terug naar de argumentatie: de staatssecretaris gebruikte allerlei argumenten, zoals het uitstel en de budgettaire beperkingen uit de Voorjaarsnota, maar hoe ziet hij dit vanuit het rechtvaardigheidsperspectief? Iedere keer wordt het grotere goed, namelijk de Wet werkelijk rendement, in het vooruitzicht gesteld als nóg beter dan een Wet tegenbewijs met kostenverrekening. Dat snap ik, maar het is nog steeds een onzekere vogel in de lucht. De staatssecretaris kan wel riposteren dat het hiermee nog onzekerder wordt gemaakt en dat het nog langer gaat duren, maar het is een feit dat de Wet tegenbewijs met dit amendement rechtvaardiger en juridisch houdbaarder wordt en minder processen zal uitlokken. Wat is de reactie van de staatssecretaris op dat inhoudelijke punt? In het begin van zijn bijdrage heeft hij de juridische houdbaarheid van allerlei regelingen en wetten immers enorm onderstreept.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst wat de juridische houdbaarheid betreft: het is helemaal niet gezegd dat het uiteindelijk toestaan van kostenaftrek niet leidt tot juridische procedures, want je kan natuurlijk enorm dimdammen over wat er allemaal daadwerkelijk bij onderhoudskosten hoort. Daar kan je dus ook lekker over procederen. Dat het een keuze is om het wel of niet te doen, ben ik met u eens. Dat er een spanningsveld zit met de wenselijkheid van tegemoetkoming van vastgoedbeleggers op het gebied van de illiquiditeit van de belegging, ben ik deels met u eens. Want ja, het is dan één vogel in de hand, maar we hebben echt een groot probleem met het uitstel van de Wet werkelijk rendement. Je pakt de vastgoedbeleggers nog veel harder als dat nog een jaar extra voortduurt. Dat gezegd hebbende, is het dus op korte termijn denken dat je een probleem oplost, maar op langere termijn introduceer je een probleem in 2028. Ik vind dat echt niet de juiste afweging.

De heer Vermeer (BBB):
Ik werd natuurlijk even getriggerd door mijn collega's van ChristenUnie en CDA, die net voorstelden om de aan boeren, tuinders en loonwerkers toegezegde accijnsverlaging van 130 tot 140 miljoen per jaar terug te draaien. Ik zou in de tweede termijn graag van de staatssecretaris horen wat dat zou betekenen voor de verhoging van de erf- en schenkbelasting voor de rest van de burgers van Nederland, die dan dat verschil tot die 1,1 miljard nog op moeten hoesten. Kan de staatssecretaris of nu of in de tweede termijn weergeven welke tariefverhoging ChristenUnie en CDA hier nu feitelijk aan het voorstellen zijn?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: dat ik het amendement over kostenaftrek ontraad, zit 'm al niet eens op de dekking, maar het zit 'm wat mij betreft op het feit dat het kostenaftrek is en op het feit dat hiermee de Wet werkelijk rendement wordt uitgesteld. Ik snap daarna de vraag over rode diesel. Het is een dekkingsbron die ik zelf, denk ik, niet zou kiezen. Als we daarna berekenen wat het zou kosten als je dat zou doen door het te zoeken in het domein van de erf- en schenkbelasting … Ik zeg uit mijn hoofd dat dat hele domein jaarlijks gemiddeld zo'n 3 miljard aan belastinginkomsten oplevert. Daar nu 1,1 miljard eenmalig aan toevoegen: oei, oei, oei!

Nee, jongens, jullie kunnen roepen, maar als ik het verkeerd begrijp, hoop ik echt dat dit leidt tot een interruptie die ik wel kan verstaan.

De voorzitter:
Ja, het is onhandig om vanuit de zaal te roepen. U kunt één toelichting geven, maar ik vind het ook wel ingewikkeld nu om dit allemaal toe te staan.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nee, voorzitter, even een persoonlijk …

De voorzitter:
Dus even kort.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou ja, hoe ik het noem, maakt niet uit, want ik krijg het woord. Dank u wel, voorzitter. Het punt is dat er nu een potje van wordt gemaakt. In de begroting is het vrij normaal om lang-voor-kort- en kort-voor-langconstructies toe te passen. Ofwel je hebt nu dus een incidenteel wat groter bedrag te dekken en je neemt daar wat langer de tijd voor met een structurele kleinere reeks, ofwel andersom kort voor lang en lang voor kort. Dat is gewoon een gebruikelijk stramien. Dat hoeft de staatssecretaris hier nu niet een beetje te ridiculiseren alsof je in één keer 1,1 miljard uit een structurele opbrengst van 3 à 4 miljard moet halen. Bovendien heeft de erf- en schenkbelasting door de vergrijzing sowieso de neiging de komende decennia autonoom te gaan stijgen, maar dat is een ander punt.

De voorzitter:
De staatssecretaris nog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Autonome toekomstige stijgingen van bijvoorbeeld erf- en schenkbelasting kunnen natuurlijk nooit ingezet worden als dekking van amendementen. Dat is dus even een technisch punt. Dat zei u net als laatste, volgens mij. Het tweede punt was dat kort voor lang en lang voor kort reguliere middelen zijn. Ik weet dat daar zo nu en dan naar gegrepen wordt om een probleem op te lossen, maar volgens mij is dat niet iets wat we dagelijks of heel vaak doen. Maar dat het eens een keer voorkomt en dat het dan besloten wordt door de minister van Financiën, is een feit. Inderdaad, misschien is dat hier een oplossing. Ik zal proberen in de tweede termijn te komen met een getal en met een korte beschrijving van de impact van zoiets. Ik kan me haast niet voorstellen dat ze er wildenthousiast van worden, net zomin als jullie, maar we zoeken het even uit.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
En ik wil nog een keer herhalen dat we het amendement over de kostenaftrek echt niet moeten doen.

De voorzitter:
Dat is duidelijk. Het is echt ontraden. Dat hadden we al vastgesteld. We gaan door.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Is een forfaitaire kostenaftrek mogelijk? Dat is een andere variant. Een forfaitaire kostenaftrek kent juridische risico's omdat er sprake is van een grote spreiding in de daadwerkelijke kosten. Het introduceren van nieuwe forfaitaire elementen die onvoldoende aansluiten bij de werkelijkheid, is juridisch kwetsbaar. Dat weten we van de afgelopen tien jaar en drie Hoge Raadarresten. Het zal naar verwachting leiden tot procedures van belastingplichtigen die de werkelijke kosten willen opgeven. Dit zal de uitvoeringslast alleen maar vergroten. Als de belastingplichtigen door de rechter in het gelijk worden gesteld, zal opnieuw aanvullend herstel nodig zijn. Dit zou opnieuw grote impact hebben op de uitvoering.

Daarnaast leidt een forfaitaire kostenaftrek in 2026 en 2027 tot een budgettaire derving van cumulatief 941 miljoen. Dit is ook weer een dervingsprobleem, maar goed, dat zouden we kunnen oplossen met de rode diesel, de erf- en schenkbelasting of iets anders. Daar kom ik in tweede termijn op terug. Een forfaitaire kostenaftrek legt overigens hetzelfde beslag op de ICT-portfolio als een werkelijke kostenaftrek. Vanwege de gevolgen voor de uitvoering leidt dit tot vertraging van het bieden van rechtsherstel en de Wet werkelijk rendement box 3. Deze vertraging zorgt per jaar dus voor die aanvullende derving van 1,7 miljard.

Er was nog een vraag van de heer Stoffer en van mevrouw Van Eijk. De heer Stoffer vraagt of het ontbreken van kostenaftrek geen afbreuk doet aan een juiste bepaling van het werkelijk rendement. Mevrouw Van Eijk vraagt of ik het ermee eens ben dat het ontbreken van kostenaftrek een hard gelag kan zijn voor bepaalde belastingplichtigen. De Hoge Raad heeft duidelijk uitgesproken dat kosten niet aftrekbaar zijn in het kader van tegenbewijs. Daarmee is er sprake van een juiste berekening van het werkelijk rendement conform de regels van de Hoge Raad. Ik begrijp dat bepaalde belastingplichtigen ook graag hun kosten zouden aftrekken in de tegenbewijsregeling — dat begrijp ik écht — maar dat is niet opgenomen in de arresten van de Hoge Raad. In het nieuwe stelsel vanaf 2028 doen we dat dus wel. Het is goed om te beseffen dat in de jaren tot 2028 het forfait de bovengrens voor de heffing blijft. Als de huizenprijzen harder stijgen dan de forfaits, dan belasten wij nog steeds het maximale forfait. Dat is de afgelopen jaren vaak voorgekomen. Het opnemen van een kostenaftrek in de tegenbewijsregeling zorgt dus voor extra complexiteit in de uitvoering en een structuuraanpassing in het ICT-systeem. Dit leidt dan weer tot vertraging.

De heer Stoffer (SGP):
Dank aan de staatssecretaris voor dit antwoord. Ik begrijp uiteraard heel goed wat hij zegt en de worsteling die erachter zit. De fiscaliteit en alles wat je daarin doet, geeft ook bepaalde gedragseffecten. Waar ik onder andere angst voor heb, is dat we het perspectief hebben dat de nieuwe wet er in 2028 komt en dat mensen dan denken: nou, tot die tijd doen we maar niets aan onderhoud. Je weet hoe het gaat als je dat niet doet: het verrot onder je ogen vandaan, zeker als het oude, historische panden zijn. We hopen van niet, maar stel dat het nog wat langer duurt dan tot 2028. Dadelijk krijgen we een soort verkrotting van ons mooie erfgoed. Los van het feit dat ik sowieso vind dat het zou moeten, maak ik me echt wel zorgen over ons erfgoed. Het zijn niet allemaal mensen die bakken met geld op de bank hebben staan en denken: dat kunnen wij wel gewoon doen. Voor sommige mensen is het net aan. Ziet de staatssecretaris dat probleem ook?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit gaat over twee dingen: het erfgoedverhaal en de gedragseffecten van het uitvoeren van onderhoud, die natuurlijk ook gelden voor mensen die panden hebben die niet vallen onder erfgoed, toch? Tegen die mensen wil ik zeggen: penny wise, pound foolish. Het bezuinigen op onderhoud is altijd slecht. Als je daartoe gedwongen wordt, dan is dat echt een hele vervelende situatie. Wij zien dit probleem. Dat is overigens ook de reden — dat heb ik ook in een commissiedebat gezegd — dat de Belastingdienst de regeling openstelt voor uitstel van betaling. Die mogelijkheid is er in principe natuurlijk altijd. Als je je belasting niet kan betalen, kan je bellen en kan je daar een betalingsregeling voor krijgen. Maar er is natuurlijk een vermogenstoets. Mensen met box 3-vermogen zakken natuurlijk vrij vaak voor die vermogenstoets, want ze hebben vermogen boven de heffingsgrondslag; dat is het hele idee van box 3. Maar ook de mensen die boven de heffingsgrondslag zitten, kunnen uitstel van betaling en een betalingsregeling krijgen. Volgens mij zijn mensen daarmee geholpen in het voldoen aan hun fiscale verplichtingen. Ik denk overigens dat deze mensen het meest geholpen zijn met de Wet werkelijk rendement, die per 1 januari 2028 in zou moeten gaan.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan gaan wij naar het mapje met andere zaken over vastgoed. Bij het leveren van het tegenbewijs hoeft het voordeel van het eigen gebruik voor 2026 niet te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen? Waarom kiest het kabinet voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement? Allereerst is er een divers palet aan tweede woningen, van klein, courant, op gewilde locaties tot groot, duur en minder courant te verhuren. We hebben ervoor gekozen dat de belastingplichtige bij het leveren van tegenbewijs zelf mag onderbouwen wat de economische huurwaarde is. Dat kan bijvoorbeeld op basis van het aantal punten van een woning, op grond van het woningwaarderingsstelsel. De belastingplichtige kan hiervoor een huurprijscheck invullen op de website van de Huurcommissie. Degenen die dit niet willen onderbouwen, mogen afgaan op het SEO-onderzoek, maar dit is vrijwillig. De wet schrijft niet voor dat je 5,06% moet hanteren. Het eigen gebruik wordt inderdaad pas belast vanaf 2026. De Hoge Raad heeft in een uitspraak van afgelopen december aangegeven dat het eigen gebruik in principe tot het rendement van box 3 behoort. We volgen daarin ook de Hoge Raad. Maar bij het ontbreken van een wettelijke grondslag om de omvang te bepalen, heeft de Hoge Raad het voordeel tot die tijd op nul gezet. De wettelijke grondslag zit in het wetsvoorstel. Daarom kan het eigen gebruik dus ook pas vanaf 2026 worden belast. Het is niet mogelijk om dit met terugwerkende kracht aan te geven, vanwege het feit dat het dan nadelig wordt voor belastingplichtigen. Dat mag dus niet, want de Hoge Raad schrijft het voor en daar mag je niet negatief van afwijken.

De heer Kouwenhoven (NSC):
Misschien een wat praktische vraag: hoe kom je onder de 5% rendement voor het eigengebruikgedeelte als er voorgeschreven wordt dat de 5% een soort grondslag is? Aan wat voor situaties moet ik dan denken?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nee, de 5,06% van SEO is geen grondslag die wij gebruiken. Het is de economische huurwaarde die je zou kunnen hanteren. Maar als jij een huurpuntencheck doet van een pand dat matig verhuurbaar is en als dat uiteindelijk leidt tot een bijzonder lage huurprijs en dus ook een lager percentage, dan kan je die ook nemen. Je moet zelf onderbouwen wat het is.

De heer Kouwenhoven (NSC):
Hoe taxeert de staatssecretaris de lasten die dan op de belastingplichtige gelegd worden om dat allemaal uit te zoeken, op te zoeken en uit te werken, in plaats van een wat lager rendement als uitgangspunt te nemen, dus niet die 5,06% maar bijvoorbeeld de 3,35% die in de Wet werkelijk rendement staat als bijtelling?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nogmaals, wij leggen geen percentage neer. Wij sluiten aan bij de economische huurwaarde. Dat is in fiscale termen een vrij gangbaar begrip. Daarna is het noodzakelijk, of "noodzakelijk ...". Je mag het daarna zelf onderbouwen. Daarvoor kan je, zou ik bijna zeggen, de route van de minste weerstand nemen, namelijk het rapport SEO, of je doet de huurpuntencheck. Volgens mij kan je zelfs de economische huurwaarde laten taxeren. Dat is nog ingewikkelder en kost ook geld. Dat zijn afwegingen die je zelf mag maken als belastingplichtige.

Een vraag van de heer Grinwis en mevrouw Van Dijk. Het is een verzoek om een onderzoek te starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel is, zodat het eventueel met ingang van 2027 aangepast kan worden; dat is in ieder geval niet in strijd met de HVP. Misschien is het wel goed om het volgende opnieuw te herhalen. Ik heb het in het commissiedebat ook genoemd. Een onderzoek naar de leegwaarderatio is niet vrijblijvend. De resultaten hiervan moeten we implementeren, ongeacht of ze voordelig of nadelig zijn. Actualisering van de leegwaarderatiotabel kan zowel tot een verhoging als tot een verlaging leiden. Het aanpassen van de leegwaarderatio per 1-1-2026 zou ook nog in strijd zijn met het HVP. Als we de leegwaarderatio per 1-1-2027 zouden actualiseren, dan wordt nog tijdens de looptijd van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit aangekondigd dat een reeds behaalde mijlpaal wordt teruggedraaid. Sorry, dus tot 1 januari 2027 kunnen we het niet aanpassen.

Stel dat we het toch doen, dan worden we gekort bij indiening van het volgende betaalverzoek. Als in het najaar van 2026 en in het Belastingplan 2027 die korting is opgenomen en de leegwaarderatio wordt geactualiseerd, verlaagd, dan kan dat niet langer verklaard worden en moet Nederland conform de HVF-verordening open kaart spelen over het feit dat een mijlpaal is teruggedraaid. Overigens zijn de regels rondom de HVP en betaalverzoeken vrij strikt, zeg ik even erbij. Bij een onderzoek in 2027 en dus ook bij een ingang in 2028 zijn de uitkomsten dus alleen relevant voor de Wet werkelijk rendement. De leegwaarderatio wordt dan gebruikt voor het bepalen van de beginwaarde van verhuurde woningen per 1 januari 2028. Voor de Successiewet blijft de leegwaarderatio wel gelden. Wat ik kan toezeggen, is om in 2027 onderzoek te doen zodat de leegwaarderatio per 1 januari 2028 kan worden aangepast. Maar tegelijkertijd zeg ik ook hierbij, hoewel het weer in het Engels is "then we live and die by the consequences", want het kan zowel naar boven als naar beneden gaan.

Een vraag van de heer Vijlbrief. Volgens mij heeft de heer Stoffer daar ook interesse in. Rijksmonumenten in box 3 vallen onder het forfait voor overige bezittingen. De verhoging ervan zal deze mensen raken. Erkent de staatssecretaris dit en ziet hij hier een probleem? Ook de verlaging van het heffingsvrije vermogen zal deze groep belastingplichtigen raken. Kan daaraan iets worden gedaan? De door de heer Vijlbrief genoemde maatregelen maken geen onderdeel uit van de Wet tegenbewijsregeling, waar dit debat over gaat. Dat moeten we wel duidelijk op het netvlies hebben. Daar wat aan doen kan, maar dat kan dus bij het Belastingplan 2026. De maatregelen zijn besloten in het kader van de voorjaarsbesluitvorming en worden uitgewerkt in het Belastingplan 2026, dat op Prinsjesdag aan de Kamer wordt aangeboden. Daarin kunnen natuurlijk nog dingen gewijzigd worden. Vragen over deze maatregelen kunnen we wat mij betreft het beste bespreken in het debat in het najaar over dit punt.

Een vraag van de heer Vijlbrief en de heer Grinwis. Kan er iets geregeld worden voor de kosten van rijksmonumenten? Een minieme WOZ-waardering, een oplossing in de NSW-regeling, rijksmonumenten vrijstellen, kostenaftrek: hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen deze opties en welke andere mogelijkheden ziet hij nog? Allereerst: eigenaren van rijksmonumenten kunnen subsidie aanvragen voor de kosten van de instandhouding van een rijksmonument. Er bestaat een woonhuissubsidie voor rijksmonumenten met een woonfunctie. Voor andere rijksmonumenten, zoals een kerk, klooster, molen of vuurtoren, bestaat de instandhoudingssubsidie. Deze subsidies kunnen worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het is niet nodig om boven op deze subsidies ook nog fiscaliteit te introduceren, omdat dat dan onevenwichtig kan uitpakken. De tegenbewijsregeling kan alleen maar positief uitpakken voor deze belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Bezitters van rijksmonumenten in box 3 krijgen dus niet te maken met een stijging van de belastingdruk als gevolg van dit wetsvoorstel.

Nog een vraag van de heer Vlottes. De heer Vlottes vraagt naar eigen gebruik: waarom wordt er aangesloten bij het ter beschikking staan voor eigen gebruik? Bij het belasten van eigen gebruik is het gebruikelijk om aan te sluiten bij het begrip "ter beschikking staan". Dat is ook het geval in box 1, bij de eigenwoningregeling. Ook is het in lijn met arresten van de Hoge Raad. In de nota naar aanleiding van het verslag is voor verschillende praktijkvoorbeelden aangegeven hoe daarmee omgegaan wordt.

Nog een vraag van de heer Vlottes: "Onderhoudskosten zijn niet aftrekbaar, maar verbeteringen en investeringen wel. Hoe moet een belastingplichtige dit splitsen? Hoe kan een belastingplichtige aantonen dat de WOZ is gestegen door de verbetering?" Kosten van onderhoud worden gemaakt om de onroerende zaak in bruikbare staat te herstellen of te houden. Kosten van verbetering of investering zorgen ervoor dat de onroerende zaak verbetert. Denk hierbij aan een nieuwe aanbouw of nieuwe dakkapel. Investeringen zijn alleen aftrekbaar als de WOZ-waarde is gestegen. De belastingplichtige kan aan de WOZ-beschikking zelf zien dat er rekening is gehouden met zijn investering. Hij kan dan bij de gemeente informatie opvragen over zijn WOZ-beschikking. Met deze informatie kan hij aantonen dat de waardestijging komt door zijn investering. Als een investering niet van invloed is geweest op de WOZ-waarde, blijft de waardestijging als gevolg van investering automatisch buiten het werkelijk rendement. Dat komt doordat de waardestijging van een woning wordt bepaald op basis van de WOZ-waarde.

Dan nog een vraag van de heer Vlottes: "Gaan belastingplichtigen er nu op achteruit als de WOZ-waarde stijgt? Gaat dat leiden tot veel bezwaarschriften?" De tegenbewijsregeling kan eigenlijk alleen maar positief uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Niemand krijgt dus te maken met een stijging van belastingdruk als gevolg van dit wetsvoorstel.

De heer Vlottes (PVV):
Het ging mij meer om die samenhang. Dank voor het antwoord tot zover, maar het ging mij meer om de samenhang tussen die WOZ-waarde, waarvoor een verzoek tot verhoging moet worden ingediend, en bijvoorbeeld een onroerendezaakbelasting en waterschapsbelasting, die dan natuurlijk ook zullen gaan stijgen. Misschien is het theoretisch niet het geval, maar cumulatief gezien zou dat wel tot een verhoging van de belastingdruk kunnen leiden. Klopt dat?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Uiteindelijk is de WOZ-waarde natuurlijk de basis voor de onroerendezaakbelasting. Die kan inderdaad meestijgen. Dat is hoe wij de onroerendezaakbelasting berekenen. Maar dit wetsvoorstel an sich verandert daar niks aan.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan heb ik nog een amendement van de heer Vermeer. Het is goed om daar even op in te gaan. Dat betreft het introduceren van een eenmalige overgangsfaciliteit voor vastgoedbeleggers per september 2025, waarmee hun bezit van box 3 naar box 2 kan worden overdragen tegen een overdrachtsbelasting van 2%. Dit amendement ontraad ik, omdat het ongewenst, onuitvoerbaar en onvoldoende gedekt is. De faciliteit waar de BBB om vraagt, zet aan tot "boxhoppen". Daarmee zou belastingontwijking worden gefaciliteerd. Dit is in mijn ogen ongewenst fiscaal beleid. De introductie van deze faciliteit binnen de overdrachtsbelasting vergt bovendien een structuurwijziging, waarop de maatregel pas effect kan hebben in 2027. Het amendement roept op om de faciliteit per september 2025 te introduceren. Dit is onuitvoerbaar. Onuitvoerbaar.

Ten slotte is een eerste inschatting dat hierbij sprake is van staatssteun, omdat er een voordeel wordt gegeven aan een specifieke groep. Andere bedrijven die vastgoed aanschaffen, betalen een hoger percentage. Als het wel mogelijk zou zijn om de faciliteit al per 2026 in werking te hebben — dat is dus niet de inschatting — dan kost dit amendement een kleine 2 miljard, cumulatief over de periode tot 2028. Om die reden moet ik dit amendement ontraden.

De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 is daarmee ontraden.

De heer Vermeer (BBB):
Ik heb als antwoord op de interruptie van mevrouw Van Eijk precies weergegeven hoe die dekking geregeld is. Ik hoorde alleen maar dat het zo veel kost. Ik heb aangegeven wat het gaat opbrengen als al die woningen verkocht worden. Daarop heb ik van de staatssecretaris geen tegenberekening gehoord. Ik vind het niet gepast dat hij zegt dat de dekking niet in orde is, want dan moet de staatssecretaris vertellen wat er aan mijn berekening niet klopt.

Punt twee: het feit dat het onuitvoerbaar zou zijn. Dat snap ik niet. Ik zou heel graag van de staatssecretaris willen horen wat er niet uitvoerbaar aan is. Wij zijn een heel andere mening toegedaan. Met alleen dat roepen kan ik niets.

Dan staatssteun. Volgens de wet is er sprake van staatssteun als het cumulatief om vier voorwaarden gaat: een overheidsmaatregel, een economisch voordeel voor bepaalde ondernemingen, verstoring van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten. Is het een overheidsmaatregel? Ja, want de regeling wordt voorgesteld door de Staat. Is het een economisch voordeel? Alleen indien dit selectief is. Door de regeling algemeen toegankelijk te maken op basis van objectieve criteria, bijvoorbeeld natuurlijke personen met woningen in box 3 — dat is heel objectief vast te stellen — vervalt het selectieve karakter. Verder mededingingsverstoring: de maatregel betreft binnenlandse verhuur van woningen, doorgaans zonder grensoverschrijdende concurrentie. Het verstoort de mededinging dus niet. Beïnvloeding handelsverkeer in de EU: het is nationale fiscale herstructurering. Invloed op EU-handelsverkeer is niet aannemelijk. De conclusie is dus: als de regeling transparant is, wettelijk is vastgelegd, tijdelijk is en algemeen toegankelijk, dan is er geen sprake van staatssteun in de zin van het EU-recht.

Dan blijft eigenlijk nog één vraag over: waarom zou het niet uitvoerbaar zijn?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat eerste was geen vraag, maar een opsomming van hoe u aankijkt tegen staatssteun. Sta mij toe om in tweede termijn in te gaan op de punten die u aandraagt. Met betrekking tot een structuurwijziging binnen de IT-systemen: het is een nieuwe groep, die in IT-systemen en ook aan de zijde van notarissen moet worden aangepast. Daarvan krijg ik via de ambtelijke lijn die mij ondersteunt, de inschatting dat het een systeemwijziging betreft. Systeemwijzigingen doen wij heel zorgvuldig. Wij gaan niet zomaar een vakje erbij of een percentage erbij maken, met alle risico's van dien. Er zit een heel traject aan vast met ontwikkelen, testen en uiteindelijk doorvoeren. Het is gewoon niet mogelijk om dat in 2025 nog voor elkaar te krijgen.

De heer Vermeer (BBB):
Ik ben blij dat de staatssecretaris precies kan weergeven waar het probleem zit, want dan is dat ook snel op te lossen. Het gaat hier namelijk om een aangifte die gedaan moet worden door de notaris en niet door particulieren zelf.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Exact.

De heer Vermeer (BBB):
Het enige wat een particulier moet doen, is een formulier invullen. Die tekst kan gewijzigd worden. Dat is een pdf en het wijzigen duurt ongeveer twee minuten, en als dat langer duurt, wil ik het doen. Daar zit niet het probleem. Verder hebben wij niet voor niets het tarief van 2% gekozen, omdat het al in de systemen zit. Dat hoeft dus ook niet toegevoegd te worden. Dus nogmaals: wat kan er nu niet wat hier gezegd wordt? Waardoor is dit onuitvoerbaar? De genoemde argumenten houden totaal geen stand. En trouwens, ik heb jarenlang in de ICT gewerkt, dus ik weet precies wat programmeren is en hoe databases in elkaar zitten.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst is de Belastingdienst een prachtige werkgever. Ik kan u absoluut aanraden om bij de Belastingdienst te komen werken.

De heer Vermeer (BBB):
Ik ben nog lang niet van plan te vertrekken hier.

De voorzitter:
Nee, nee, de staatssecretaris heeft het woord. U mag straks weer.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: het gaat hier over het aanpassen van de systemen om onderscheid te kunnen maken tussen zelfbewoning, in dit geval de inbrengfaciliteit. De 2% die nu geldt, geldt voor een specifieke groep en de inbrengfaciliteit is een andere specifieke groep. In de hele systematiek moet je zorgen dat dat traceerbaar is. Daar moet je inderdaad in de database aanpassingen voor treffen. U geeft net aan dat u daar alles van afweet. Ik ook, en dat is dus een structuurwijziging. Dat duurt in dit geval gewoon minstens een jaar. Ik krijg te horen dat 2027 haalbaar is.

De heer Vermeer (BBB):
Ik ben totaal niet onder de indruk van de beantwoording en het opgeroepen bezwaar. Wij zetten ons amendement dus gewoon door. Ik hoop dat de collega's goed wegen wat hier gezegd wordt en dat zij dat ook afwegen tegen het onrecht dat anders de particuliere verhuurders aangedaan wordt en tegen het handelingsperspectief dat op dit moment volledig ontbreekt. Of het moet zijn dat ze gewoon hun pand verkopen en dat deze van de huurmarkt gaan.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Sta mij toe om in de tweede termijn nog even op de staatssteunaspecten in te gaan. De appreciatie van het amendement staat.

De voorzitter:
Ja, het amendement op stuk nr. 11 is ontraden.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan budgettair. Een vraag van de heer Stultiens. Heeft de staatssecretaris er nu alles aan gedaan om de budgettaire derving van dit wetsvoorstel tot een minimum te beperken?

De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Grinwis.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nog even naar aanleiding van het amendement van de heer Vermeer. Het ging nu vooral om andere aspecten, maar kan de staatssecretaris nog eens goed uitleggen wat er wat hem betreft budgettair scheelt aan het amendement van de heer Vermeer? Ook ik kon de dekking niet direct vinden, dus ik zou graag precies willen weten wat er wel en niet aan het amendement scheelt. Wat is de budgettaire derving die de heer Vermeer nog moet oplossen, al dan niet incidenteel en al dan niet lang of kort?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ja, dat begrijp ik. Ik kom daar graag op terug in tweede termijn.

Heeft de staatssecretaris er nu alles aan gedaan om de budgettaire derving tot het minimum te beperken? Deze vraag kan ik beantwoorden met een volmondig ja. We zijn in het wetsvoorstel nauw aangesloten bij de uitspraken van de Hoge Raad. We doen wat juridisch noodzakelijk is. Er is alleen ingevuld wat nog onduidelijk was, zoals het voorstel om het eenvoudige kasstelsel te gebruiken voor het genietingstijdstip, de vrijstellingen en het afschaffen van de schuldendrempel.

Nog een vraag van de heer Stultiens: wie betaalt de rekening van de uitspraken van de Hoge Raad waardoor we tegenbewijs moeten bieden? Ik krijg mooie hulp van mijn collega's, maar ik wil graag beginnen met "wij". Wij betalen dat met z'n allen. Het meeste geld van het rechtsherstel komt naar verwachting terecht bij belastingplichtigen met een hoog inkomen en een hoog vermogen; ongeveer de helft van de belastingplichtigen die meer dan twee keer modaal verdienen. Dit zijn overigens ook de mensen die de meeste box 3-belasting betalen. Ook is duidelijk dat dit rechtsherstel, anders dan het rechtsherstel naar aanleiding van het kerstarrest, met name terechtkomt bij beleggers.

Het huidige en het voorgaande kabinet zijn op diverse momenten geconfronteerd met budgettaire kosten als gevolg van de verschillende Hoge Raadarresten over box 3. Deze kosten zijn dan ook op verschillende momenten betrokken in budgettaire besluitvorming. Ik heb in de nota naar aanleiding van het verslag zo goed als mogelijk uiteengezet bij wie de dekking is neergelegd. Van de 10 miljard aan dekking is 7 miljard gezocht bij kapitaal en 3 miljard bij arbeid.

De heer Stultiens vraagt of het klopt dat de rijkste groep Nederlanders gedurende de looptijd van het rechtsherstel gemiddeld een ton terugkrijgt. Deze berekening kan ik niet onderschrijven. Het klopt dat de groep die meer dan vier keer modaal verdient in 2025 gemiddeld naar schatting een kleine €20.000 terugkrijgt — als men geld terugkrijgt. Maar de groep mensen die geld terugkrijgt, wisselt per jaar, afhankelijk van het rendement dat mensen in dat jaar behalen — het ene jaar wel tegenbewijs, het andere jaar misschien niet. Je kunt die €20.000 dus niet per persoon met vijf vermenigvuldigen en dan op een ton uitkomen. In het algemeen klopt het beeld wel dat de meest vermogende mensen het meeste geld terugkrijgen. Zij hebben namelijk ook de meeste belasting betaald in box 3.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris sprak net over 10 miljard, maar het is inmiddels 16,5 miljard. Die laatste 6,5 miljard was dus niet gedekt. Ik heb een vraag die al meerdere keren gesteld is. Ik weet niet of het onwil is of dat het niet mogelijk is, maar ik ben benieuwd waarom er niet één tabel is waaruit duidelijk wordt bij wie die 16,5 miljard belandt. Ik wil gewoon graag zien welk bedrag de groep van vier keer modaal gemiddeld krijgt. Ik heb dat zelf ook berekend. Misschien zit ik ernaast; dan hoor ik dat graag. Maar Financiën moet kunnen uitrekenen welk deel van het bedrag bij wie belandt.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb geen overzicht beschikbaar waaruit duidelijk wordt welke groepen over meerdere jaren hoeveel terugkrijgen. Dat blijft koffiedik kijken, omdat we niet precies weten wat de werkelijke rendementen van mensen zijn. In de hele beoordeling van het budgettair beslag van deze actie wordt uitgegaan van allerlei aannames die dan weer voor een hele groep gelden. De vraag die u stelt, is te gedetailleerd, zou ik bijna zeggen, maar het beeld onderschrijf ik.

Een vraag van de heer Grinwis: waarom geldt er bij de berekening van het werkelijke rendement geen heffingsvrij vermogen? De Hoge Raad heeft bepaald dat er in de tegenbewijsregeling geen rekening wordt gehouden met een heffingsvrij vermogen. Dat is ook logisch, want we willen alleen geld teruggeven als er te veel belasting is betaald. Als het werkelijke rendement over het totale box 3-vermogen hoger is dan het forfaitaire rendement waarover belasting is betaald, dan is het niet nodig om de belasting te verminderen.

Dit leg ik uit aan de hand van een voorbeeld. Ik zal langzaam praten, want dan kunt u meeschrijven. Een belastingplichtige had in 2023 €100.000 aan spaargeld. Hij heeft in dat jaar belasting betaald over een forfaitair rendement van €395. Dit bedrag heb ik als volgt berekend. €100.000 minus het heffingsvrij vermogen van €57.000 is €43.000. €43.000 keer een forfait van 0,92% is €395. Stel dat deze belastingplichtige in 2023 0,5% rente heeft ontvangen. Dan krijg je over een spaarsaldo van €100.000 een ontvangen rente van €500. Het zou toch vreemd zijn als we deze belastingplichtige geld gaan teruggeven terwijl zijn werkelijke rendement hoger is dan het forfaitaire rendement waarover hij belasting heeft betaald. Dat is de reden dat we het heffingsvrij vermogen niet meenemen.

Een vraag van mevrouw Van Dijk: kan het forfait verlaagd worden als de gerealiseerde kosten van de tegenbewijsregeling mee blijken te vallen? In het voorliggende wetsvoorstel wordt het forfait niet verhoogd. Dat gebeurt in het Belastingplan. Daarnaast heb ik al vaker aangegeven dat de raming is vastgesteld bij het indienen van het wetsvoorstel en is gecertificeerd door het CPB. Conform de begrotingssystematiek wordt die niet meer aangepast. Eventuele mee- en tegenvallers lopen in het saldo. Tegenvallers hoeven niet gedekt te worden en eveneens biedt een meevaller geen extra ruimte om het forfait te verlagen. Dit heet trendmatig begroten. Dit geldt voor alle ramingen van alle fiscale middelen.

Een vraag van mevrouw Van Eijk: hoe wordt het gebruik van de tegenbewijsregeling gemonitord en wanneer krijgen we de eerste inzichten in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de tegenbewijsregeling en in welke bedragen daarmee gemoeid zijn? Begin volgend jaar ontvangt uw Kamer een eerste herijking van de uitvoeringstoets, waarbij ik ook zal rapporteren hoeveel er gebruikgemaakt wordt van de tegenbewijsregeling en hoeveel geld daarmee gemoeid is. Een tweede herijking met rapportages is voorzien voor een jaar later. Daarnaast zal ik u in de stand-van-zakenbrieven over de Belastingdienst informeren over de voortgang van de hersteloperatie.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had toch wel om een iets bredere rapportage gevraagd. Ik snap dat de staatssecretaris Fiscaliteit "ik kijk naar box 3 en dat is mijn wereld" zegt, maar een Kamerlid moet iets verder kijken dan naar box 3. Die kijkt ook naar de ontwikkelingen op de huurmarkt. Wat betekent dat voor onze huurders, die misschien geen huis kunnen kopen maar wel een huurhuis kunnen betalen? Ik maak me daar serieus zorgen over. Ik hoor nu weer een antwoord dat heel erg gedreven is door box 3, zonder wat breder te kijken naar de samenleving. Daarover maak ik me zorgen over. Ik zou dus echt willen vragen om breder te kijken naar de rapportage en om ook de neveneffecten, die deze wet wel degelijk heeft, mee te nemen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is een hele goeie. Ik denk hierbij vooral aan het feit dat een deel hiervan natuurlijk niet op mijn beleidsterrein ligt. Het is niet aan mij om daarover te rapporteren. Tegelijkertijd kan ik het natuurlijk ook samen doen. Er komt ook nog een debat aan — ik geloof dat dat in het najaar is — over de woningmarkt en fiscaliteit. Dan zullen mevrouw Keijzer en ik samen een debat voeren over dit onderwerp. Ik zal aan mijn collega's vragen of zij voor die tijd wellicht een rapportage kunnen sturen over de zaken die u heeft gevraagd.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hebben hier al veel over gevraagd, ook over stapelingsgevolgen et cetera, et cetera. Dat was ook in debatten hieraan voorafgaande. Het begint me eigenlijk wel een beetje te irriteren dat er iedere keer wordt gezegd: het zit bij mijn collega. Zo blijven we natuurlijk in rondjes draaien. Dan lossen we alleen maar ons eigen probleempje op, maar dan lossen we de maatschappelijke problemen niet op. Ik zou er dus echt op aan willen dringen: kom met een bredere rapportage, zodat we als Kamer ook integraal keuzes kunnen maken. Zo werkt de samenleving namelijk: integraal en niet afzonderlijk per ministerie.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij heb ik u net aangegeven dat ik uw vragen goed gehoord heb en dat ik even overleg met de collega's over wat ik hierop in de tweede termijn kan toezeggen. Die irritatie spijt mij enorm, maar ik ben ermee bezig.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ten aanzien van de uitvoeringstoets heeft de staatssecretaris eerder in zijn inbreng toegezegd te kijken naar een actualisatie ervan, omdat er toch wel wat voortschrijdend inzicht lijkt te zijn in de taxatie van dit wetsvoorstel. Er zijn verschillende verzoeken door de Kamer gedaan om te monitoren om die uitvoeringstoets regelmatig te herijken. Dat kan een hele smalle rapportage zijn en dat kan een hele brede rapportage zijn. Volgens mij zijn de behoeftes heel erg verschillend, dus ik zou de staatssecretaris willen verzoeken om ook op die verschillende behoeftes in te gaan. Misschien past het ook om op verschillende momenten, misschien wel wat frequenter dan de staatssecretaris in eerste instantie gedacht had, te rapporteren aan deze Kamer.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb net gezegd waarover ik in ieder geval in het komende anderhalf jaar wens te rapporteren, in ieder geval op drie momenten. Ik zie nog een debat aankomen waarbij deze onderwerpen sowieso bij elkaar komen. Ik snap de vraag om integraliteit; die zou ik ook wensen als ik Kamerlid was. Daarom neem ik die even mee terug en zal ik in tweede termijn aangeven wat ik daarop kan toezeggen.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stultiens: "Waarom wordt het tarief niet tijdelijk op 38% gezet, zodat het forfait op overige bezittingen omlaag kan? Dat zou de uitvoering kunnen ontlasten." Het kabinet heeft ervoor gekozen om de derving die ontstaat door het jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement te dekken met het verhogen van het forfait op overige bezittingen en het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Het kabinet vindt dit een evenwichtige verdeling. Indien zou worden gekozen voor een hoger tarief, bijvoorbeeld 38%, kan het forfait inderdaad iets omlaag. Het forfait is echter geen beleidsmatige knop waar zomaar aan gedraaid kan worden; dit moet wel inhoudelijk onderbouwd worden. Het verhogen van het forfait is daadwerkelijk onderbouwd. Huurinkomsten worden nu ook meegerekend in het behaald rendement. Daarnaast betekent een verhoging van het tarief dat alle belastingplichtigen in box 3, waaronder ook kleine spaarders met alleen spaargeld, opdraaien voor het verlagen van het forfait op overige bezittingen. Ik kan me niet voorstellen dat u dat wenst. Het forfait op overige bezittingen is doorgaans van toepassing op beleggers met een groter vermogen.

Een vraag van de heer Grinwis: is een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1% realistisch? Waarom worden tweedeorde-effecten van het hogere forfait niet meegenomen in de raming? In de ramingen wordt uitgegaan van de best beschikbare inschatting. Op basis van onafhankelijk onderzoek van de Commissie Parameters en SEO Economisch Onderzoek zijn we tot een rendement van 7,4% op aandelen en een verhuurrendement van 5,1% gekomen. Bovendien heeft het CPB de raming gecertificeerd. Het CPB beoordeelt de raming op redelijkheid en neutraliteit en is onafhankelijk van Financiën en van de Kamer.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt het forfait dus niet verhoogd; dat gebeurt alleen in het Belastingplan. Dit wetsvoorstel leidt alleen tot verlaging van de belasting. Verhoging van het forfait kan inderdaad tot verschillende gedragseffecten leiden, zoals het uitponden van verhuurwoningen. Significante gedragseffecten zijn meegenomen in de raming en zijn ook in de gevoeligheidsanalyse verwerkt. Deze gedragseffecten zullen ook worden beschreven in de ramingstoelichting bij het Belastingplan.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het klopt dat dit natuurlijk met name speelt bij de forfaits die in het Belastingplan terugkomen. Alleen, de brief naar aanleiding van mijn motie, met de gevoeligheidsanalyse, stond wel op de agenda vandaag. Die was toegevoegd aan de stukken, dus daarom mijn vraag. In die brief, in de verschillende scenario's in die gevoeligheidsanalyse, wordt niet duidelijk wat de factor tweedeorde-effecten is en wat de factor eersteorde-effect is, namelijk: wat is het effect van een ander rendement op de derving? Dat is dus niet helder. Als de staatssecretaris dus hierbij toezegt om dat nader uit te splitsen en toe te lichten in de memorie van toelichting op het Belastingplan, zou dat inderdaad prettig zijn. Bedoelt hij dat net te zeggen met zijn toezegging?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij wel. Deze gedragseffecten zullen ook worden beschreven in de ramingstoelichting bij het Belastingplan. Er kijken natuurlijk collega's mee, dus als ik hier nu iets toezeg wat onjuist is, zal ik me daarvoor in de tweede termijn weer netjes verontschuldigen en het corrigeren.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dan is het dus belangrijk dat dat uitgebreider en specifieker gebeurt dan in het korte briefje met een paragraaf met een titel "gevoeligheidsanalyse". Dit is namelijk echt te weinig informatie en geen volledige uitvoering van de motie, ondanks alle waardering voor het feit dat dit briefje op korte termijn is opgeleverd. In navolging van collega Inge van Dijk maak ik me echt zorgen over tweedeorde-effecten. Ik heb soms het gevoel dat we het een beetje aan het wegwuiven zijn en er ergens in de Bermudadriehoek tussen het ministerie van VRO en het ministerie van Financiën het een en ander verdwijnt aan overwegingen, die wel degelijk heel relevant zijn voor de toekomst van de huurmarkt en voor betaalbare huur in Nederland. Daar maak ik mij echt grote zorgen over, juist in relatie tot box 3.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Uw verzoek is helder.

De heer Vermeer (BBB):
Wij zijn ook erg benieuwd naar die gevoeligheidsanalyse. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom er gedragseffecten verwacht worden als het door het CPB gevalideerde rendement realistisch is? Zijn dat dan allemaal domme mensen, die iets gaan doen wat eigenlijk heel slecht is voor hun portemonnee? Wat zijn dan die gedragseffecten? Waardoor ontstaan dan die gedragseffecten, als dit een realistisch rendement, realistische wet, verrekening et cetera zijn?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij hebben we het nu specifiek over het forfait, zeg ik even via de voorzitter. Het forfait is natuurlijk wel verhoogd en dat kan gedragseffecten tot gevolg hebben. Er speelt natuurlijk veel meer mee dat uiteindelijk een beleggingsbeslissing onderbouwt. Het punt is wel dat dat kan leiden tot allerlei verschillende gevolgen. Dus hoe men dat beoordeelt … Ja, dat weet ik ook niet.

De heer Vermeer (BBB):
Is de staatssecretaris het met mij eens dat deze problemen ontstaan omdat de staatssecretaris hier steeds vanuit het perspectief van beleggingen denkt, terwijl er ook gewoon heel veel mensen zijn die om een totaal andere reden die tweede woning hebben of gekregen hebben? Het kan ook zo zijn dat ze in het buitenland werken en de woning hier aanhouden. Of ze zijn misschien tijdelijk minister en houden hun andere woning maar aan, terwijl ze die niet kunnen verhuren. Is de staatssecretaris het ermee eens dat we hier niet steeds vanuit het beleggingsperspectief moeten praten, omdat er allerlei andere redenen zijn, ook bij particulieren die helemaal niet als een belegger redeneren?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Poeh, dit wordt een semantische discussie. Box 3 gaat over belastingen en over verschillende vermogensbestanddelen. Dat is gewoon een definitie, waarbij een huis, een aandeel, een bitcoin en zelfs een whiskycollectie een belegging kan zijn. Daarna maken wij als Belastingdienst verder geen onderscheid in een nog verdere uiteenzetting van wat het gebruik zou zijn. Wij hebben in box 3 mensen met een vierkante meter grond. Een vierkante meter, werkelijk waar. Eén vierkante meter! We hebben mensen in box 3 met een zendmast als beleggingsmiddel, of misschien willen ze er ook wel gewoon iets mee zenden. Maar het is een registergoed dat, in het geval dat het privé gehouden wordt, in box 3 moet worden opgegeven. Ook als er sprake is van huizen die bijvoorbeeld elders aangehouden worden en die niet bewoond worden doordat je in het buitenland zit, dan zitten die dus kennelijk in box 3, als dat zo moet volgens de regels. Maar dat is iets wat niet in deze wet staat, hè.

De heer Vermeer (BBB):
Maar de kern van mijn vraag is: wanneer je het benadert vanuit dat beleggingsperspectief, dan neem je andere maatregelen en noem je andere maatregelen realistisch en rechtvaardig dan wanneer je ook kijkt naar de manier waarop mensen aan dat goed gekomen zijn. Bij een whiskycollectie als belegging kan ik me niks voorstellen; ik denk niet dat die bij mij dan de beleggingstermijn haalt. Maar als het gaat om die woningen, dan worden die mensen hier wel door getroffen, en toch zijn dat geen beleggers. Ik wil juist even markeren dat als de staatssecretaris en het ministerie dit steeds vanuit beleggingsperspectief blijven benaderen, je dan eigenlijk geen gedragseffecten zou moeten hebben. Die mensen kunnen namelijk prima rekenen. Als het bedrag eerlijk is, waarom zou iemand dan verkopen? Dus dan zit er wat anders achter.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het zijn weer heel veel dingen. Het begint inmiddels een semantische discussie te worden over het woord "beleggen". Dat iemand een huis aanhoudt dat hij misschien wel georven heeft en dat dat voor die persoon niet voelt als een beleggingsobject, geloof ik direct. Dat geloof ik direct. Maar als het een tweede huis is, dan is het wel een vermogensbestanddeel, en een vermogensbestanddeel zit in box 3.

Nou even terug naar die whisky. Ik begrijp dat u van whisky houdt — ik ook, trouwens — maar het is gewoon bekend dat er whiskybeurzen zijn waar je bizar dure flessen ter belegging kan kopen. Die kun je bewaren en later weer verkopen. Dan is het een belegging. Dat geldt voor oldtimers. Dat geldt voor goud. Dat geldt voor van alles en nog wat. Dat hebben we met elkaar afgesproken. Dat staat niet in deze wet. Deze wet gaat over hoe je die vermogensbestanddelen belast en hoe je recht doet aan de uitspraken van de Hoge Raad. Als we daarna willen zeggen: goh, een bepaalde soort whisky moeten we niet opnemen in box 3 en een bepaalde soort whisky wel, en specifiek oldtimers niet en iets anders wel …

De voorzitter:
Oké, maar ik vind dat het nu wel heel erg …

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is niet deze wet.

De voorzitter:
Nee, dat is echt niet deze wet, nee. Precies. Laten we doorgaan met de beantwoording.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb goed nieuws, voorzitter.

De voorzitter:
Ja? U bent er bijna?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De laatste vraag.

De voorzitter:
Heel goed.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel lager uitvallen? Wordt de raming dan nog bijgesteld? Indien de kosten van het wetsvoorstel in de praktijk hoger of lager uitvallen, loopt dat in het saldo. Ik heb dit zojuist al toegelicht.

Er is ook gevraagd of we dat eventueel nog kunnen beïnvloeden, want het CPB heeft gezegd dat het hoogst onzeker is of deze resultaten behaald zullen worden. Mijn antwoord is dan: ja, hoogst onzeker, maar dat geldt wel beide kanten op. De raming van deze wet kan tegenvallen maar ook meevallen. Het is ook goed om je te realiseren dat deze wet heel duidelijk twee tijdvakken heeft, namelijk alles tot en met 2024, en 2025 tot en met 2027. Voor de periode 2025 tot en met 2027 wordt er voor deze wet geraamd op basis van de dingen die nog komen gaan. Nou, het zou bijvoorbeeld zomaar zo kunnen zijn dat een buitenlandse mogendheid een president krijgt die door zijn economisch beleid invloed heeft op de beurskoersen. Dat kan gebeuren. Maar voor het verleden, de periode tot en met 2024, hebben we bij de Belastingdienst de aangiftes al binnen. We weten dus wat de vermogensbestanddelen zijn. Dan nog is het gissen welk individu daadwerkelijk zo meteen gebruikmaakt van het tegenbewijs, maar dit stuk, het stuk tot en met 2024, is veel beter te ramen. Uiteindelijk zegt het CPB dat het voor de wet over de gehele periode gaat. Zit daar onzekerheid in? Ja, dat klopt. Maar tegelijkertijd moet je je goed realiseren dat het verleden een stuk minder onzeker is dan de toekomst.

De voorzitter:
Op dit punt nog? Ik zie dat dat niet zo is. Ja, de staatssecretaris is klaar. Heeft u dan nog een andere interruptie, meneer Grinwis?

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Volgens mij is er een vraag blijven liggen, of ik heb niet goed opgelet. Het gaat over de vakantiehuizen. Ik weet niet of de staatssecretaris daarop heeft geantwoord, maar ik heb daar twee vragen over gesteld. Bij het leveren van tegenbewijs hoeft het voordeel van eigen gebruik voor 2026 niet te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor gekozen? Dat was mijn eerste vraag. En mijn tweede vraag: waarom kiest het kabinet hierbij voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement? Is dat niet juridisch kwetsbaar? Lokt het niet extra veel gebruik van de tegenbewijsregeling uit? Is de staatssecretaris bereid om dit op te lossen met een nota van wijziging, of moeten wij dat zelf doen met een amendement? Dat is mijn laatste vraag bij dit punt.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Hier heb ik het inderdaad over gehad. Volgens mij waren er toen net een paar Kamerleden met elkaar in overleg, maar ik heb er ook een interruptiedebatje over gehad met de heer Kouwenhoven. Ik heb overigens de heer Kouwenhoven nog niet plenair gefeliciteerd, dus bij dezen: gefeliciteerd met uw maidenspeech.

Maar dan de vraag. Tot en met 2025 moeten we dit op nihil stellen van de Hoge Raad, vanwege het feit dat er geen wettelijke grondslag is voor het waarderen van het eigen gebruik. Dus daarom wordt het op nihil gesteld. Voor 2026 en 2027 staat het de betreffende belastingplichtige vrij om zijn eigen gebruik zelf te waarderen. Wij schrijven geen percentage voor. Dat kun je doen op basis van de huurpuntensystematiek; dat heb ik net aangegeven. Dat kun je doen op basis van het rapport van SEO, lekker makkelijk, maar wel 5,06%, en dat zou je ook kunnen doen door er bijvoorbeeld een taxatie van op te vragen, zoals ik net ook al aangaf. Het kost geld, maar er zijn verschillende manieren om dit te doen. Het is aan de belastingplichtige om het aannemelijk te maken.

De voorzitter:
De heer Grinwis nog?

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank en excuus. Een helder antwoord, behalve het laatste stukje. De staatssecretaris noemt een aantal manieren waarop het kan, maar één variant noemt hij niet, namelijk het percentage uit de Wet werkelijk rendement, dat naar ik meen 3,35% is en niet 5,06%. Waarom is daar niet voor gekozen?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij heb ik dat antwoord net gegeven. Ik ga het nu even uit mijn hoofd doen, want het ligt ergens in de hoge stapel papier. Volgens mij is wat u noemt een forfaitaire benadering die we juist bij deze proberen te voorkomen vanwege het feit dat we niet met een nieuw forfait willen werken.

De voorzitter:
Oke. Dat was de eerste termijn van de zijde van de regering. Omdat er behoefte is aan een korte pauze, stel ik voor om even vijf minuten te schorsen voordat we doorgaan naar de tweede termijn.

De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.02 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef weer als eerste het woord aan de heer Grinwis. Hij gaat spreken namens de fractie van de ChristenUnie. Gaat uw gang.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank. Hoe dit debat ook afloopt bij de stemming, het is toch een geruststellende gedachte om te weten dat de Belastingdienst nog steeds een goede vriend van ons allemaal is, ondanks dat ze alles van ons weten. Dat was wat vrij naar Augustinus. Dank voor deze begintune van de staatssecretaris in zijn bijdrage. Hartstikke goed. Dank ook aan de staatssecretaris. Ik sta hier wel met enige zorg, want de staatssecretaris heeft hier een wetsvoorstel met vijf rode uitvoeringsvlaggen geplant, en vraagt ons vervolgens de witte vlag te hijsen. Ik twijfel er toch wel over of ik dat daadwerkelijk ga doen.

Tekenen bij het kruisje, dat zit niet zo in mij. De staatssecretaris ontraadt een rechtvaardig amendement over kostenverrekening, omdat het tot het vertragen van het in zijn ogen ideale wetsvoorstel leidt. Dat is een per definitie onzekere aanname van deze staatssecretaris. Misschien had hij nog enige hoop dat er in zijn coalitie een soort overeenstemming zou kunnen komen tussen de mensen die op de vermogensaanwasroute zaten en degenen die op de vermogenswinstroute zaten. Ik voorzie dat de wet werkelijk rendement nog geen gelopen race is, dat er nog een enorme clash gaat plaatsvinden over hoe die wet precies moet worden vormgegeven, en dat we daar niet in een paar weken over uit zijn. Dat brengt ook de planning voor implementatie in 2028 in het gedrang; laat ik het zo zeggen. Om dan in de tussentijd om die reden een amendement te ontraden en er misschien wel tegen te gaan stemmen … Dat had ik, denk ik, anders gedaan.

Hoe dan ook, als dit amendement wordt verworpen, gaat mijn fractie zich wel even beraden op wat wij met dit wetsvoorstel doen. Ik ga vandaag dus nog geen hom of kuit geven. Wij gaan ons daar als fractie nog even op beraden. Het is nog geen uitgemaakte zaak. Ik besef het: vandaag kunnen we het niet uitvoerbaarder maken. Dat lukt niet. Het uitvoerbaarder maken lukt niet, maar misschien kan het wel rechtvaardiger. Dat is de missie waarmee ik hier vandaag stond.

Voorzitter. Daarnaast heb ik nog een motie meegebracht. Die luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de leegwaarderatio in 2022 is geactualiseerd, maar dat de vraag is of deze nog steeds actueel is, onder andere vanwege gestegen rentes;

overwegende dat het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de ontwikkelingen op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en, als dat nodig blijkt, nader onderzoek laat doen of en in hoeverre de regeling leegwaarderatio nog actueel is;

overwegende dat een van de voorwaarden van ontvangst van middelen uit het Herstel- en Veerkrachtplan is dat maatregelen die in dat plan zijn opgenomen niet worden teruggedraaid, bij de leegwaarderatio in ieder geval niet vóór 1 januari 2027;

verzoekt de regering het onderzoek te starten of en in hoeverre de leegwaarderatio nog actueel is, zodat indien nodig de actualisering van de leegwaarderatio kan worden doorgevoerd zodat dit niet leidt tot een HVP-sanctie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis en Inge van Dijk.

Zij krijgt nr. 13 (36706).

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik besef dat als de staatssecretaris gelijk krijgt en de planning inzake de Wet werkelijk rendement wordt gehaald per 1 januari 2028, het water onder de brug zou kunnen zijn. Maar je kan beter goed voorbereid zijn op een toekomst waarin die Wet werkelijk rendement er nog niet is. Vandaar toch ook deze motie.

Voorzitter, tot zover mijn tweede termijn. Dank.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Eijk, die namens de VVD haar tweede termijn uitspreekt.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank je wel, voorzitter. En dank aan de staatssecretaris voor het beantwoorden van de vragen en het uitgebreid reageren op de inbreng van de verschillende fracties. De buikpijn is nog niet weg. Ik denk dat we daar allemaal nog wel een beetje last van hebben, vooral ten aanzien van de uitvoering. De heer Grinwis gaf het ook al aan. Ik had daar in de schorsing ook even overleg over met de heer Stultiens. Twee dingen waren heel belangrijk vanuit onze rol als wetgevingsrapporteurs: uitvoering en juridische houdbaarheid. Ik snap best dat er voortschrijdend inzicht kan zijn en dat je naarmate je bezig bent met de ontwikkeling en de voorbereiding van de uitvoering tot andere inzichten komt. Alleen, het contrast tussen wat nu in de nota naar aanleiding van het verslag staat en wat de staatssecretaris inbrengt in dit debat is best wel groot. Dus ik hoop ook dat hij daar in tweede termijn nog wat uitgebreider op in kan gaan, en wellicht met een actualisatie van de uitvoeringstoets kan komen, zodat we met een geruster hart kunnen instemmen met deze wet. Want dat is wel wat ik mijn fractie zal gaan adviseren, omdat de chaos, de onduidelijkheid en de onzekerheid als we dat níét doen alleen maar groter gaan zijn.

Voorzitter. Ik heb twee moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is het forfaitaire rendement voor overige bezittingen in box 3 verder te verhogen;

overwegende dat bepaalde groepen belastingplichtigen, zoals particuliere verhuurders, bezitters van tweede of vakantiewoningen, eigenaren van rijksmonumenten en Natuurschoonwet-goederen — in samenhang met de huidige vormgeving van de Wet tegenbewijsregeling box 3 — onevenredig hard geraakt dreigen te worden;

overwegende dat deze groepen te maken kunnen hebben met beperkte liquiditeit, langdurige investeringshorizons of specifieke maatschappelijke functies zoals voldoende huurwoningen in het middensegment, een toegankelijke recreatieve sector, behoud van cultureel erfgoed en natuurbeheer;

verzoekt de regering om in overleg te treden met deze groepen belastingplichtigen om de effecten van het voorgenomen beleid in beeld te brengen en mogelijke uitvoerbare alternatieven te onderzoeken die bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Eijk en Stoffer.

Zij krijgt nr. 14 (36706).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is om per 1 januari 2028 een box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement in te voeren;

overwegende dat een dergelijke hervorming aanzienlijke eisen stelt aan de IT-capaciteit en uitvoering bij de Belastingdienst;

overwegende dat het Informatievoorzieningsportfolio (IV-portfolio) van de Belastingdienst onder druk staat, scherpe keuzes in prioritering noodzakelijk zijn en het tempo van IT-projecten omhoog moet;

overwegende dat verder uitstel van het nieuwe box 3-stelsel onacceptabel is, omdat de rekening van falend IT-beleid bij de overheid niet nogmaals bij de belastingbetaler kan worden neergelegd;

verzoekt de regering het IV-portfolio van de Belastingdienst zodanig te prioriteren dat invoering van het box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per 1 januari 2028 wordt gerealiseerd, alles op alles te zetten om de voortgang van IT-projecten bij de Belastingdienst te versnellen, en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang en eventuele knelpunten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Eijk.

Zij krijgt nr. 15 (36706).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kouwenhoven, die namens Nieuw Sociaal Contract zijn tweede termijn gaat uitspreken. Gaat uw gang.

De heer Kouwenhoven (NSC):
Dank u wel. Ook hier buikpijn. Ik heb het gevoel dat ik in de reservetijd van een wetsbehandeling aansluit en dat eigenlijk alle argumenten al een keer gewisseld zijn. Het is inderdaad zo dat er weinig kan, en dat er weinig te regelen valt, terwijl we ook allemaal weten dat het een wet is die niet de schoonheidsprijs verdient. Ik heb de woorden van de staatssecretaris gehoord. Die waardeer ik ook. Ik snap ook goed dat het een kwestie van doorzetten is. Ik denk alleen dat doorzetten niet blind hoeft te gebeuren. Ik ben dus ook op zoek naar manieren waarop wij in de Kamer op een goede manier kunnen volgen wat er gebeurt en welke impact dat heeft, zodat we ook zorgvuldigheid blijven betrachten op het moment dat de Wet werkelijk rendement toch vertraagt of dat het anders uitpakt dan we denken, omdat er zo veel schuivende panelen zijn met deze Wet tegenbewijsregeling.

Daarom heb ik ook een motie voorbereid, samen met de heer Grinwis, die als volgt luidt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de effecten van de tegenbewijsregeling sterk afhangen van het gedrag van belastingplichtigen;

overwegende dat het een complexe, tijdelijke regeling betreft met risico's voor rechtsgelijkheid, uitvoering en rechtsherstel;

verzoekt de regering jaarlijks een integrale impactanalyse op te stellen en deze uiterlijk bij het Belastingplan aan de Kamer te sturen, met daarin:

  • gebruik van de regeling;

  • effecten voor burgers en uitvoering;

  • de realisatie van de regeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kouwenhoven en Grinwis.

Zij krijgt nr. 16 (36706).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Inge van Dijk. Zij voert het woord namens het CDA. Gaat uw gang.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Toevallig vandaag weer in het nieuws: "Steeds meer jongeren geven de zoektocht naar een koopwoning op". Dat is de eerste daling sinds 2012. Dan kun je zeggen: verdere uitponding van huurwoningen is hartstikke goed, want er komen wellicht meer betaalbare koopwoningen op de markt. Maar de groep die te veel verdient voor een sociale woning en niet kan kopen — dat is de groep die tot ongeveer twee keer modaal verdient en geen vermogende ouders heeft om te helpen — heeft nog steeds het nakijken en krijgt steeds meer het nakijken. Maar wonen is bestaanszekerheid. Dus maken wij ons zorgen over die uitponding en proberen we met oplossingen te komen.

We hebben geprobeerd iets te doen met de kostenverrekening. De staatssecretaris geeft om voor hem goede redenen aan dat hij dat koste wat kost ontraadt. Ik vind het bijzonder dat hij dan bij de dekking aangeeft dat een "lang voor kort"-dekking een beetje raar is, want we hebben wel te maken met een hele uitzonderlijke situatie. Het is namelijk een herstelactie. Vervolgens proberen wij zo veel mogelijk binnen het eigen domein te blijven of bij een regeling die onuitvoerbaar geacht wordt. We proberen het gewoon op een hele nette manier te doen. Zelf komt het kabinet met een oplossing die deels buiten het eigen domein ligt. Dat vind ik dan toch wel weer een beetje ingewikkeld in de discussie die we hier hebben. Laten we die hier zuiver voeren. Dat zou ik iets meer gewaardeerd hebben dan wat nu wordt gezegd, namelijk dat "lang voor kort" heel uitzonderlijk is. Deze herstelactie is een uitzonderlijke situatie. Ik denk dat we dat op een volwassen manier moeten behandelen.

Dan heb ik nog een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement zo snel mogelijk moet worden ingevoerd, om te voorkomen dat er nog langer een oneerlijk en juridisch kwetsbaar box 3-stelsel in stand blijft dat ook nog ieder jaar zo'n 2 miljard derving voor de schatkist betekent;

constaterende dat er nog steeds veel onzekerheden bestaan rondom de mogelijkheid tot invoering van een nieuw stelsel per 2028, terwijl we ons verder uitstel niet willen veroorloven;

overwegende dat het initieel en tijdelijk loslaten van de vooringevulde aangifte (VIA) de invoering van een nieuw stelsel zou kunnen versnellen;

overwegende dat we deze systematiek ook kennen bij mkb-aangiftes, die op basis van steekproeven gecontroleerd worden;

verzoekt de regering vóór het zomerreces een brief naar de Kamer te sturen, waarin de mogelijkheid is uitgewerkt om bij de invoering van het nieuwe stelsel van box 3 op basis van werkelijk rendement de VIA initieel en tijdelijk los te laten, en waarin staat hoeveel sneller het stelsel in dat geval kan worden ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Inge van Dijk.

Zij krijgt nr. 17 (36706).

Een ogenblik, u krijgt nog een vraag van mevrouw Van Eijk.

Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik denk twee toch wel tegenstrijdige geluiden te horen bij mevrouw Inge van Dijk. Enerzijds heeft ze een amendement waarin ze pleit voor kostenaftrek, met hele goede argumenten, waarmee ze impliciet uitstel van de wet accepteert. Anderzijds dient ze een motie in die oproept om er alles aan te doen om op 1-1-2028 met de Wet werkelijk rendement aan de slag te kunnen gaan. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Waar ligt haar prioriteit?

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had deze vraag natuurlijk verwacht. Ik heb in mijn inbreng volgens mij ook al aangegeven dat wij op basis van alle mitsen en maren die we nog tegen gaan komen op het punt van uitvoering, mensen et cetera heel erg betwijfelen of de datum die naar de overtuiging van de staatssecretaris gehaald kan worden, inderdaad gehaald kan worden; de heer Grinwis gaf dat ook al aan. Vandaar dat wij dachten dat we aan de andere kant ook over versnelling moeten nadenken. Dat hebben we op deze manier geprobeerd; dat is eigenlijk de reden. Aan de ene kant maken wij ons er zorgen over of het überhaupt gehaald kan worden. Aan de andere kant vinden we dat we dan moeten meedenken over wat eventueel wél zou kunnen.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Stultiens, die namens GroenLinks-Partij van de Arbeid zijn tweede termijn gaat uitspreken. Gaat uw gang.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik had zelf op nog iets meer nieuwe inzichten gehoopt aan de hand van de vraag hoe we dit de volgende keer gaan voorkomen, want de enige boodschap was eigenlijk: zorg voor houdbare wetgeving. Daar is iedereen het hier op zich mee eens, maar dat waren we tien jaar geleden ook. Blijkbaar was dat niet voldoende. Juist daarom is het extra belangrijk dat wij als Kamerleden moeten kunnen vertrouwen op de antwoorden die we krijgen. Daar heb ik na vandaag wel enkele aarzelingen bij, omdat er best een groot contrast zit tussen wat we een paar maanden geleden hoorden en wat we vandaag hoorden. Zeker als rapporteurs hebben we alles van a tot z gelezen, zoals mevrouw Van Eijk al zei. Dan is het vreemd om vandaag veel nieuwe dingen te horen.

Ik geef een paar voorbeelden. De uitvoeringstoets zegt: "Realisatie van de werving van deze medewerkers wordt nagenoeg onhaalbaar geacht." Vandaag horen we: het kan wél. Vijf rode vlaggen suggereren dat het niet uitvoerbaar is. Vandaag horen we: het kan wél. Er zijn veel vragen gesteld over het verplichten van het formulier. Er staat heel duidelijk: "Het met terugwerkende kracht voorschrijven van een verplichte vorm acht het kabinet niet mogelijk, gelet op algemene rechtsbeginselen. Een dergelijke aanpassing ten nadele van belastingplichtigen zou kunnen leiden tot juridische procedures met uiteindelijk juist een grote belasting van de uitvoering tot gevolg." Vandaag horen we: het kan wél. Dat roept de vraag op of de beantwoording te stellig was. Of wat is er precies veranderd? Ik weet dat de heer Stoffer een soort tussenvorm heeft waarbij je aanvullende informatie mag opsturen, maar het formulier wordt in zijn amendement wel verplicht, wat ik van harte steun. Daarvan werd eerst gezegd dat dat niet kan. Vandaag horen we: het kan wél. Dat zeg ik niet omdat ik … Ik ben blij, want het zijn eigenlijk allemaal verbeteringen ten opzichte van wat ik vanochtend dacht, alleen roept het de vraag op: waar kunnen we als Kamerleden de volgende keer op bouwen? Kunnen wij vertrouwen op de antwoorden die we krijgen? Daarom is mijn vraag aan de staatssecretaris, of eigenlijk is het een dringend verzoek, om voor de stemmingen een verbeterde uitvoeringstoets te krijgen, die geactualiseerd is. Die zal inmiddels geen vijf rode vlaggen meer hebben, want het kan wel. Ook krijg ik graag nieuwe inzichten in de fte's en in het juridisch bindende formulier, want ik vind het belangrijk dat we voor we gaan stemmen precies weten wat de laatste stand van zaken is.

De heer Vermeer (BBB):
Kan de heer Stultiens een beetje inschatten hoeveel debatten wij dan nu nog extra in moeten plannen om te zorgen dat alles wat wij willen wel kan? Waar denkt u dan ongeveer op uit te komen, als het in dit tempo doorgaat?

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is een interessante vraag, want de heer Vermeer heeft een andere wensenlijst met aanpassingen dan ik. Ik vond de wet zoals die er lag goed genoeg, ook al vond ik hem wel een noodzakelijk kwaad. Ik had een paar zorgen over de uitvoering. Die lijken te zijn weggenomen, alleen was dat op papier niet het geval. Als er dus een brief komt namens het kabinet die zegt dat de rode vlaggen van tafel zijn, dat de fte's wel gevonden worden en dat het formulier bindend wordt, ben ik eigenlijk best wel opgelucht. Ik ben alleen verbaasd dat dat eerst niet in de stukken stond.

De heer Kouwenhoven (NSC):
Ik vraag me het volgende af. Er ligt nu vrij veel materiaal. De suggestie van de staatssecretaris is dat het beter is dan wat er lag. Ik volg de heer Stultiens helemaal. Ik ben alleen benieuwd met welke informatie, die er dan tussen nu en dinsdag zou zijn, uw positie zou veranderen. Is het ook zo dat u zegt: ik zit er nu op deze manier in en als het vier rode vlaggen en een gele vlag zijn, dan zie ik het wel zitten? Ik zit te zoeken of we nu iets extra's vragen wat we echt nodig hebben, of dat heel veel van de keuzes eigenlijk al gemaakt zijn vandaag.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank voor de vraag, want dan kan ik het ophelderen. Op zich staat mijn stemadvies voor deze wet vast. Ik vrees dat we voor moeten stemmen, want we hebben weinig keus. Voor goede wetgeving vind ik het wel belangrijk dat wij de wet op basis van de juiste actuele informatie beoordelen, zodat we niet over een paar jaar terugkijken en denken: waarom heeft de Kamer ingestemd met een wet die eigenlijk niet kon? Daarom vind ik het belangrijk — een volgende keer zie ik dat liever proactief gebeuren — dat de Kamer als een uitvoeringstoets niet meer actueel is een nieuwe versie krijgt. Als antwoorden niet meer actueel zijn, hoor ik graag proactief van het kabinet: we zeiden eerst dat het juridisch niet kon, maar we hebben nog eens gekeken en het kan juridisch toch. Dat vind ik goed voor de wetgeving en daarom vraag ik om een aangevulde uitvoeringstoets. Die hoeft niet lang te zijn, maar ik wil gewoon weten: wat stond er eerst wat nu niet meer actueel is?

De heer Kouwenhoven (NSC):
Misschien is dat een vraag die we in algemene zin met elkaar te behandelen hebben, ook naar aanleiding van commissiedebatten, of elders, want het is natuurlijk een hele terechte vraag. Mijn zorg zit erin dat ik inderdaad denk dat veel al besloten is en dat ik me afvraag wie we wat aandoen op het moment dat we om informatie vragen, terwijl de impact wat kleiner zal zijn in onze besluitvorming. Maar ik denk dat de generieke vraag of we op de juiste basis de juiste beslissing nemen misschien iets is voor een commissiedebat op het moment dat we het over fiscaliteit hebben of over de Belastingdienst.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Eens. Volgens mij hoeft het niet veel werk te zijn, want ik neem aan dat alles wat vandaag gezegd is de laatste stand van zaken is en nu klopt. Maar ik vind het wel zo zuiver dat we dan ook met elkaar te horen krijgen: deze uitvoeringstoets is niet meer actueel; dit is de laatste stand van zaken. Dat is volgens mij altijd goed voor de Kamer, wat je ook van een wet vindt.

We hebben nog één motie. Die gaat over de discussie over wie de rekening betaalt. Ik vind het namelijk eeuwig zonde dat de rekening voor een te groot deel niet gelegd wordt bij de groep waar die hoort. Daarom dien ik de volgende motie in, samen met collega Vijlbrief.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de hele box 3-hersteloperatie inmiddels 16,6 miljard euro aan belastinggeld gaat kosten, waarvan het grootste deel terechtkomt bij de grootste vermogens;

constaterende dat de rekening van deze operatie voor minder dan de helft (7,3 miljard euro) terechtkomt binnen het domein vermogen en winst, waardoor de rekening grotendeels bij gewone werkende mensen terechtkomt;

overwegende dat dit haaks staat op het uitgangspunt in de begrotingsregels dat een budgettaire derving binnen hetzelfde domein wordt gedekt;

van mening dat het onwenselijk is om geld te herverdelen van werkende mensen naar de grootste vermogens;

verzoekt de regering om deze onrechtvaardigheid bij het komende Belastingplan zo veel mogelijk te herstellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stultiens en Vijlbrief.

Zij krijgt nr. 18 (36706).

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu luisteren naar de heer Vijlbrief, die zijn tweede termijn namens D66 uitspreekt.

Ik meld even dat er inmiddels een gewijzigd amendement is rondgegaan. Dat heeft stuk nr. 12 en is ter vervanging van het amendement op stuk nr. 9. Het gaat alleen om een aanpassing in de ondertekening. Het oordeel over dat amendement blijft dus staan, en dat was oordeel Kamer.

De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Ik zit een beetje op dezelfde positie als de heer Stultiens. Ik word niet heel vrolijk van dit wetsvoorstel, maar ik geloof wel dat het een noodzakelijk kwaad is. Ik denk dat het amendement van de heer Stoffer, waarover u het net had, in ieder geval kan helpen. Het is inderdaad opmerkelijk dat we beginnen aan een debat met vijf rode vlaggen en dat die langzamerhand gestreken worden gedurende het debat. Dat is een beetje een rare gang van zaken. Ik begrijp wel dat daarnaar gevraagd wordt.

Ik heb er nog één motie over. Die gaat over een punt dat te maken heeft met de financiering. Dat ligt nu weliswaar niet voor, maar dat houdt wel direct verband met dit wetsvoorstel, dus ik ga deze motie toch indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het onwenselijk is om kleine spaarders en beleggers die tot nu toe niet in box 3 vielen, op te laten draaien voor de rekening van de box 3-tegenvaller;

constaterende dat dit nu wel gebeurt door de verlaging van het heffingsvrije vermogen in box 3;

verzoekt de regering om voor de behandeling van het Belastingplan 2026 met een alternatieve invulling te komen, bijvoorbeeld door het box 2- of box 3-tarief ietwat te verhogen, of elders binnen de vermogenssfeer dekking te vinden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vijlbrief en Stultiens.

Zij krijgt nr. 19 (36706).

De heer Vijlbrief (D66):
Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die namens BBB zijn tweede termijn uitspreekt. Gaat uw gang.

De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de staatssecretaris en zijn team bedanken voor de beantwoording tot nu toe. Ik ben het er inhoudelijk niet helemaal mee eens, maar er is wel hard aan gewerkt en dat mag uiteraard beloond worden.

BBB wil kleine particuliere verhuurders uit de wurggreep van box 3 halen. Met het ingediende amendement dat een tijdelijke regeling mogelijk maakt waarmee verhuurders hun woningbezit tegen een verlaagd tarief kunnen onderbrengen in de bv en zo eindelijk recht krijgen op een eerlijke kostenaftrek, hopen wij toch tot een oplossing te komen. Deze mensen zijn namelijk geen huisjesmelkers of vastgoedcowboys. Dit zijn hardwerkende Nederlanders die een of twee woningen verhuren als oudedagsvoorziening. Door de torenhoge fictieve rendementen en het ontbreken van kostenaftrek dreigen ze nu massaal het schip in te gaan. Dat is niet alleen onrechtvaardig, maar dit trekt ook duizenden huurwoningen uit de markt.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb daar toch nog een vraag over. Ik begrijp natuurlijk dat de heer Vermeer het amendement van collega Van Dijk en mij over de kostenaftrek op zich sympathiek vindt, maar het niet zo leuk vindt als ik bij de dekking verwijs naar de niet uitvoerbare rode diesel. Maar laten we het over zijn amendement hebben. Dat vind ik ook sympathiek. Als we het allemaal niet opgelost krijgen in box 3, dan maar met de ontsnappingsroute van box 3 naar box 2. Ik snap dat heel goed. Hoewel ik de redenering van de heer Vermeer helemaal kan volgen, weet hij dat de dekking niet compatibel is met de begrotingsregels die we hier met elkaar hebben vastgesteld en die de heer Vermeer ook eerder heeft ondertekend. Als de staatssecretaris zo meteen in zijn tweede termijn nog eens uitlegt waarom het niet aan de begrotingsregels voldoet en zegt dat er echt 2 miljard additionele dekking aan moet worden toegevoegd, gaat de heer Vermeer dat dan doen? Ik snap dat hij gelooft in zijn eigen redenering, maar voor deze Kamer, die het amendement van de heer Vermeer misschien wel sympathiek vindt, is een dekking die voldoet aan onze begrotingsregels misschien wel belangrijker om ervoor te kunnen stemmen.

De heer Vermeer (BBB):
Er zitten eigenlijk twee componenten in. Ten eerste zegt de heer Grinwis dat ik de verwijzing naar de dekking over de niet uitvoerbare rode diesel niet leuk vind. Ik vind het niet leuk; ik vind het onacceptabel. De term "leuk" past er niet bij. Het schrappen van 140 miljoen die toegezegd is aan boeren, tuinders en loonwerkers, vind ik ook geen consistent beleid. Daarnaast is het misschien niet uitvoerbaar op manier x, maar wel op manier y. Daar heb ik nog geen alternatieven voor gezien, maar ik geloof dat ze er wel zijn. Dat is punt twee.

Dan punt drie. In het interruptiedebat dat de heer Grinwis zelf had met de staatssecretaris, had hij het erover dat het niet zo ongebruikelijk is om kort voor lang en lang voor kort te verrekenen. Volgens mij zijn we dat hier aan het doen. Het is simpel: als niemand gebruikmaakt van de regeling, is er ook nul derving. Als mensen wel gebruikmaken van de regeling, dan zijn er aan de belastingenkant ook opbrengsten van de overdrachtsbelasting, die er anders niet geweest zouden zijn. Ik zie het probleem dus niet.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
De laatste zinnen van de heer Vermeer zijn niet compatibel met de begrotingsregels. Er is nou eenmaal een nu geldende afspraak, hoe lastig uitlegbaar die ook is. Ik probeer de heer Vermeer daar ook helemaal niet op vast te pinnen, want ik vind zijn amendement echt sympathiek; dat is het niet. Maar vanaf 2026 hebben we 8% overdrachtsbelasting; nu is dat nog 10,4%. Als je op dit moment die belasting verlaagt naar 2%, dan heb je volgens de begrotingsregels toch te maken met een budgettaire derving, ook al zou de transactie normaal gesproken niet hebben plaatsgevonden. Daar zal de heer Vermeer in zijn dekking toch iets mee moeten doen. Nu is er voor dat deel, de overdracht van box 3 naar box 2 via een verlaagde overdrachtsbelasting, toch een ongedekte cheque. Wat betreft de spelregels binnen box 2 die afwijken van box 3, waardoor je het betalen van belasting uitstelt, moet je die discussie voeren en moet je je afvragen of het per saldo onder de streep hetzelfde is als in box 3, alleen wat later. Dat is een fair punt en daar kun je het over hebben. Maar wat betreft het eerste deel voldoet het amendement volgens mij niet aan de begrotingsregels, omdat je nu eenmaal moet rekenen met een hogere overdrachtsbelasting in de uitgangssituatie. Is de heer Vermeer dat met mij eens? Nee, laat ik het anders zeggen: ziet hij dat punt en hoe zou hij dat willen ondervangen?

De heer Vermeer (BBB):
Ik vind dit een soort Eftelingredenering. Hoe kun je nou derving hebben als iets niet gebudgetteerd is omdat we nooit gedacht hadden dat die huizen naar die bv's zouden gaan? Er is helemaal geen opbrengst ingeboekt, dus er is ook geen derving. Ik snap wel wat de heer Grinwis bedoelt. Als je lekker in Excel zit en je moet in hetzelfde vakje blijven, dan zou het opeens niet kunnen. Maar we hebben zaken hier wel vaker zo opgelost, met medewerking van de heer Grinwis, bijvoorbeeld door zaken in het domein van onderwijs, cultuur en media ergens bij de zorg te dekken. Toen hoorde ik niemand over begrotingsregels die stelden dat dingen in het verkeerde vakje zaten of zo. Dus als wij dat hier als Kamer willen, dan gaan wij over het geld. Wij hebben het budgetrecht. Als wij zeggen "wij staan dit toe", dan kan dat gewoon uitgevoerd worden. Daar is gewoon een Kamermeerderheid voor nodig. Ik nodig de heer Grinwis dan ook van harte uit om voor te stemmen. Dan zijn we alweer een aantal zetels dichterbij.

De voorzitter:
Echt afrondend.

De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, heel kort. Het is niet mijn standpunt of mijn mening. Het is een begrotingsregel waar de heer Vermeer zelf voor getekend heeft. Het lijkt mij goed dat het even helder wordt gemaakt en wordt gemarkeerd en dat de heer Vermeer aangeeft "oké, dan ga ik het zo dekken" of "nee, het kan me niet schelen, die begrotingsregels zijn een beetje een papieren werkelijkheid, want anders had die transactie überhaupt niet plaatsgevonden". Dat is een valide redenering, maar volgens mij strijdig met de begrotingsregels. Maar dat horen we zo meteen, denk ik, van de staatssecretaris. Nogmaals, ik steun de strijd van de heer Vermeer.

De heer Vermeer (BBB):
Wij gaan als Kamer zelf over het budgetrecht. We hebben nu de kans om te laten zien dat we dat durven uit te oefenen en niet vasthouden aan zaken die ooit besproken zijn voor een heel ander doel. De staatssecretaris gaat hier geen cent aan verliezen en burgers die anders gedupeerd worden, krijgen zo een uitweg. Als dat niet belangrijker is dan een of andere begrotingsregel, dan zitten wij hier voor de verkeerde mensen de verkeerde regels te maken. Ik kap daarmee in ieder geval.

De voorzitter:
De heer Vermeer gaat verder met zijn betoog.

De heer Vermeer (BBB):
Ja, dank u wel, voorzitter. Met het amendement krijgen wij eenmalig de kans om het bezit fiscaal gunstig over te hevelen van box 3 naar box 2 in ruil voor een verlaagde overdrachtsbelasting van 2%. De overheid wil mensen belasting laten betalen over rendementen die ze niet hebben gemaakt, zonder aftrek van kosten zoals onderhoud, verzekeringen en gemeentelijke heffingen. Dat is absurd. Met onze regeling maken we de stap naar een eerlijke belasting wél mogelijk.

Wij maken ons ernstige zorgen over de gevolgen voor de huurwoningmarkt. Alleen al in 2024 verkochten particuliere verhuurders 37.000 woningen, mede als gevolg van strengere regulering en fiscale druk, en natuurlijk ook door de hogere inflatie, waar hier eigenlijk nog nauwelijks aandacht aan besteed wordt. De verwachting is dat dit aantal in 2025 nog verder stijgt. Als we nu niet ingrijpen, droogt het aanbod aan huurwoningen volledig op. Ook mensen die dit voorstel van ons proberen te framen als een klap in het gezicht van huurders, moeten zich goed realiseren dat je straks niets hebt aan een goedkope huurwoning die niet beschikbaar is. Daar heb je niets aan. Dus laten we ook dat soort schijnzekerheid mee laten wegen in onze overwegingen.

Mensen trekken zich terug van de huurmarkt omdat ze het financieel niet meer volhouden. Dat betekent minder woningen, hogere huren en nog meer druk op starters. Wij willen dat tij keren. Het voorstel is wat ons betreft budgettair neutraal. Misschien moeten we even uit onze comfortzone of een bepaalde begrotingsregel voor deze herstelsituatie voor een korte termijn eenmalig aan de kant zetten. Het is goed uitvoerbaar wat ons betreft en voorkomt een golf aan rechtszaken en belastingfrustraties. Dit is een redelijke oplossing die niemand pijn doet, maar wel duizenden verhuurders perspectief biedt. Ik doe dan ook een klemmend beroep op de collega's in de Kamer: kies voor gezond verstand, kies voor de mensen die altijd hun zaakjes netjes op orde hadden en steun dit voorstel.

Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot van de zijde van de Kamer het woord aan de heer Stoffer. Hij spreekt zijn termijn uit namens de SGP. Gaat uw gang.

De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en zijn ondersteuning voor alle gegeven antwoorden op de vragen die we gesteld hebben. Ik denk dat we met elkaar een goed debat hebben gehad, waar best een aantal dingen zijn opgelost en weggenomen. Ik denk dat het meeste wel gezegd is. De buikpijn die door velen is gevoeld, heb ik niet fysiek, maar ik voel mee met datgene wat gevoeld wordt. Het blijft hier toch ietwat hangen en wurgen. Ik denk dat het goed is — ik sluit me daarin wel aan bij wat de heer Stultiens aangaf — om een geactualiseerde uitvoeringstoets te hebben voor de stemming. Ik denk dat dat best heel goed zou zijn. We kunnen elkaar zo nog eens goed in de ogen kijken om erachter te komen in hoeverre het beter uitvoerbaar is dan we oorspronkelijk dachten. Die vijf rode vlaggen zijn natuurlijk best een ding.

Ik wil de staatssecretaris ook danken voor de appreciatie van het amendement dat ik heb ingediend. Ik dacht: gedeelde vreugde is dubbele vreugde. En inmiddels staan er, geloof ik, acht of negen ondertekenaars onder. Dat geeft, hoop ik, een heleboel vreugde met elkaar. De staatssecretaris weet dan ook dat dit op een ruime meerderheid in de Kamer kan rekenen. Ik meen 96 zetels te tellen.

Voorzitter. Tot slot heb ik nog één motie die ik wil indienen. Dat is de volgende.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor rijksmonumenten diverse wettelijke verplichtingen gelden, waaronder een instandhoudingsplicht, met hoge (onderhouds)kosten als gevolg;

constaterende dat in de Wet tegenbewijsregeling box 3 geen kostenaftrek is opgenomen;

overwegende dat dit grote gevolgen heeft voor onder andere rijksmonumenten, waaronder het feit dat ook via de tegenbewijsregeling het werkelijk rendement lastig te benaderen is;

verzoekt de regering te bezien hoe de (fiscale) positie van rijksmonumenten verbeterd kan worden, en daarbij een kostenaftrek voor deze categorie in overweging te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Grinwis, Vermeer en Vijlbrief.

Zij krijgt nr. 20 (36706).

De heer Stoffer (SGP):
Dank u wel.

De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We gaan schorsen tot 15.50 uur. We krijgen dan een appreciatie van de acht ingediende moties, een aantal antwoorden op vragen en de toelichtingen die waren doorgeschoven naar de tweede termijn. Ik schors tot 15.50 uur.

De vergadering wordt van 15.35 uur tot 15.48 uur geschorst.

De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Voorzitter, dank. Dank voor dit debat. Ik heb een aantal vragen die ik zal langslopen en ik zal even terugkomen op een paar informatiepunten. Laten we beginnen bij datgene wat mij het zwaarst op de maag ligt. Dat is een goed inhoudelijk punt dat de heer Stultiens aangaf, namelijk: hoe zit het met die uitvoeringstoets? Ik voel dat punt: goh, een uitvoeringstoets, vijf rode vlaggen. Dat is een schreeuw: don't do it! Je neemt dat dan terug en gaat overleggen, totdat een hele slimme collega zegt: even één ding, misschien doen wij wel iets verkeerd in de beeldvorming. Het zijn rode vlaggen, het zijn geen rode stoplichten. Het zegt niet: don't do it. Het zegt: het is impactvol. Het is geen stopbord.

Misschien moeten we wel zeggen dat ze donkerblauw zijn. Rood zegt: stop, niet doen. Dat doet het bij mij ook. Maar het punt is dat bij het niet aannemen van deze wet herstel sowieso moet plaatsvinden en dan kleuren deze vlaggen nog donkerder, blauw dan. Misschien verduidelijkt dat een en ander. Flauw, maar ik probeer even te zeggen wat het met mij doet. Ik hoop niet dat we een semantische discussie over kleuren krijgen, want ik ben kleurenblind. Het heeft niet het karakter van een stopbord. Mag ik heel even mijn verhaal afmaken?

Ik noem bijvoorbeeld de actuele stand van de werving van personeel. We moeten het personeel hiervoor aannemen, want het is een hersteloperatie. Het is dus heel erg donker en tegelijkertijd zullen we ons daarop moeten voorbereiden. Herijking van de uitvoeringstoets binnen nu en een week is werk. Daar zit een afdeling op en die doet daar zes tot twaalf weken over. Dat is dus niet iets wat ik voor de stemmingen kan fiksen. Maar ik zeg wel: jongens, we hebben het afgelopen halfjaar heel hard gewerkt aan de mitigatie. Het beeld van het team en ook van mij — dat straal ik uit en daar ben ik verantwoordelijk voor — is dat we vertrouwen hebben in deze herstelactie en dat we deze wet nodig hebben. Ik kan voor de stemmingen een brief sturen waarin we dat nogmaals bevestigen, met de toelichting die we kunnen geven. We zijn hard bezig om de donkerblauwe vlaggen lichtblauw te maken. Ik hoor graag of u behoefte heeft aan die brief.

De heer Vijlbrief (D66):
Doet-ie het nou? Ja, hij doet het. Laat ik voor mezelf spreken: daar heb ik wel behoefte aan. De staatssecretaris zei in eerste termijn, toen meerdere mensen naar die rode vlaggen vroegen: nee, maar we kunnen het doen. Ik begrijp dat dat niet per definitie betekent dat de Belastingdienst de rode vlaggen gaat veranderen in groene vlaggen. Ik begrijp het punt wel, want men wil gewoon aangeven hoe moeilijk het is. Stoplichten en vlaggen, het maakt mij eigenlijk niet uit. Ons als Kamer gaat het erom dat, als wij een wet aannemen waarvan de uitvoeringstoets zegt dat het heel moeilijk is en dat er vijf rode vlaggen zijn … Daarom wil ik graag een brief van de staatssecretaris. De staatssecretaris zegt nu: het wordt inderdaad heel moeilijk, maar het alternatief is nog vervelender. Ik zal me diplomatiek uitdrukken. Dan begrijp ik dat, maar schrijf dat dan maar even op, want dat is voor de wetsgeschiedenis het beste.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is exact wat ik dacht. Het klopt. Dat is precies wat ik zal opschrijven over de uitvoering. Precies met dat in gedachten is deze wet gemaakt. Ik heb ze al een paar keer genoemd: genietingstijdstip, schuldendrempel, toepassing van vrijstellingen en waarderingsregels, eigen gebruik. Dat zijn precies de zaken die maken dat het van donkerblauw iets lichter wordt.

De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De heer Vijlbrief zei het terecht: over kleuren en betekenis kunnen we lang praten. Maar het gaat mij er vooral om dat er woorden worden gebruikt als "het is nagenoeg onhaalbaar" — dat stond er letterlijk in — terwijl het toch haalbaar blijkt te zijn. Dat is dan goed om te weten. Als in de brief komt te staan "deze woorden zijn inmiddels achterhaald", dan denk ik dat we als Kamer geholpen zijn.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Zeker. Ik zal ervoor zorgen dat dit in de brief komt te staan. De uitvoering stuurt mij ook op pad met de boodschap: Tjebbe, zorg dat dit geregeld wordt, want dit hebben we echt nodig. Ik zal dus zeker zorgen voor een brief waarin u goed geïnformeerd wordt.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het tweede punt is de dekking van het amendement van de heer Grinwis, waarvoor rode diesel en het forfait erf- en schenkbelasting worden ingezet. Gevraagd is of dit kort voor lang kan. Kort voor lang zou theoretisch natuurlijk kunnen. Tegelijkertijd zitten wij voor 2026 dicht tegen de -3% aan, dus dan is kort voor lang ook vanuit andere begrotingsregels, namelijk die in het Stabiliteits- en Groeipact, ingewikkeld. Deze twee punten brengen uiteindelijk relatief weinig op, met name door het feit dat het heel lang duurt voordat het erf- en schenkbelastingforfait ingroeit. Uiteindelijk is dat forfait structureel 190, maar de eerste jaren is er zelfs een derving. Volgens mij is het punt met name dat we met elkaar het forfait zouden willen verlagen in het Belastingplan. Er moet dan gezocht worden naar een redelijke dekking. Het lijkt mij goed dat we daar met elkaar over in gesprek blijven.

Overigens geef ik daarbij aan, zeker ook gezien de bijzondere politieke situatie en het belang van de Miljoenennota en het Belastingplan, dat wij echt de juiste signalen moeten krijgen. Jullie moeten dan ook goed met elkaar in gesprek gaan over wat jullie een goed dekkingsplan vinden. Ik vind het ingewikkeld om zo meteen zelfstandig, zonder politieke ruggespraak, zomaar een dekkingsbron aan te wijzen. Het helpt echt als jullie duidelijk zijn over wat voor jullie haalbaar en draagbaar is. Dat wil ik even meegeven, want we gaan ook wat betreft het Belastingplan een bijzondere tijd tegemoet, zeg ik maar even op diplomatieke wijze, waar we volgens mij allemaal verantwoordelijk voor zijn.

Dan een opmerking over het amendement van de heer Vermeer. Gevraagd is wat ik vind van de budgettaire toelichting van heer Vermeer op zijn amendement. Dat is het verhaal over "van box 3 naar box 2". De berekening van de heer Vermeer is mijns inziens optimistisch. Ik wilde het woord "buitengewoon" uitspreken, maar dat laat ik even achterwege. Het spreekt voor zich dat het bieden van een mogelijkheid aan belastingplichtigen om hun belastingdruk te verlagen niet zal leiden tot een opbrengst, maar tot een derving. De heer Vermeer neemt aan dat in de ramingen ervan is uitgegaan dat alle woningen worden verkocht. Dat is niet waar. Zoals in iedere raming wordt ook in deze raming rekening gehouden met gedragseffecten. Als een deel van de woningen dit jaar nog zou overgaan naar een bv, zoals voorgesteld, zou dat twee jaar aan box 3-belasting kosten; een derving dus. Eenmalig 2% overdrachtsbelasting en twee jaar vennootschapsbelasting maken dit niet goed. Per saldo resteert een aanzienlijke derving van ongeveer 2 miljard. Deze derving wordt in het amendement niet gedekt.

De heer Vermeer (BBB):
Ik ben verbijsterd. Bij het bedrag van 1,6 miljard, dat wij al eerder gekregen hebben als reactie op eerdere moties en ideeën hierover, wordt ervan uitgegaan dat er op dat moment honderdduizenden woningen verkocht worden. Als die verkocht worden, mag je ook de opbrengst van de overdrachtsbelasting meerekenen. We kunnen toch niet zeggen: we houden er rekening mee dat ze bijna allemaal verkocht worden, dus daar houden we ook rekening mee bij de derving, maar we houden geen rekening met de opbrengst van de overdrachtsbelasting. Dat kan gewoon niet. Mijn berekening klopt gewoon; daar is geen speld tussen te krijgen. Of de woningen worden verkocht, of ze worden niet verkocht. Hier zit geen enkel ander gedragseffect achter. Het een kun je tegen het ander wegstrepen. Als er niks verkocht wordt, is er nul derving aan box 3-belasting. Wordt er wel wat verkocht, dan is er derving aan box 3-belasting en een gelijk bedrag aan overdrachtsbelasting van 2% — tenzij die woningen ineens allemaal €100.000 waard zijn in plaats van vijf ton, maar ik denk eerder dat ze meer waard zullen zijn dan vijf ton.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou ja, ik heb geprobeerd om aan te geven waarom ik het amendement ontraad. Los van de berekening ...

De voorzitter:
Neenee, meneer Vermeer, de staatssecretaris heeft het woord.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Los van de berekening is het ook beleidsmatig onwenselijk. De faciliteit die u voorstelt, zet aan tot boxhoppen, waarmee belastingontwijking zou kunnen worden gefaciliteerd. In mijn ogen is dit ongewenst fiscaal beleid.

De heer Vermeer bestreed dat het zou gaan om staatssteun. Laat me bij dat punt kort wat toelichten. Na een hele snelle, oppervlakkige ... O, gaan we eerst ...

De voorzitter:
Ja, ja.

De heer Vermeer (BBB):
Graag over dat vorige punt.

De voorzitter:
U bent het er niet mee eens, dus nog één keer en dan ...

De heer Vermeer (BBB):
Het is totaal niet onderbouwd. Ik wil graag per brief de berekening van het ministerie krijgen. Ik wil gewoon een berekening zien tegenover mijn berekening die niet zou kloppen.

Ik zou ook graag willen weten waarom mensen een uitweg bieden opeens een fraudegevoelig iets is. Ik wil graag weten welke fraude er dan ontstaat, door wie en hoe we dat moeten duiden. Dat roepen, is gewoon hetzelfde als wat we hier vaak doen: voor 95% van de mensen is alles oké, dan gaan we allemaal regels opwerpen voor de 1%, 2% of 5% die wel ergens misbruik van maakt en dan gaan we zo de rest allemaal plagen. Daar moeten we gewoon mee kappen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: berekeningen opnemen in de brief lijkt me niet zo ingewikkeld. Dat zal ik doen. Dat is dezelfde brief als die waaraan de heer Stultiens net refereerde. Dat is dus goed.

Twee. Het woord "fraude" heeft u mij niet horen zeggen, not even close, en ook niet met een technische term erbij. Ik heb gezegd dat het ongewenst fiscaal beleid zou zijn. Het is simpel: wij vinden het ongewenst om boxhoppen te faciliteren. Dat vinden wij. Met "wij" bedoel ik dan het hele ministerie, maar ik vind het ook ongewenst. Dit is juist wat we proberen te voorkomen door een globaal evenwicht tussen de boxen te krijgen.

Het uitsteleffect is juist het voordeel van box 2. Er resteert dat belasting in box 2 natuurlijk tot in lengte van jaren kan worden uitgesteld. Dat daarover.

Dan gaan we naar het staatssteunverhaal. Dat gaat over het volgende. Het is een direct voordeel voor bedrijven, want we financieren dit met staatsmiddelen voor bedrijven in box 2. Als je het naar een bv brengt, dan is dat een bedrijf.

De heer Vermeer (BBB):
Dit is een regeling voor particulieren. Daarna worden het pas bedrijven. Dat is punt één.

Twee jaar geleden is dit ook zo gedaan bij de Wet fiscaal kwalificatiebeleid, bij de wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting en enige andere wetten et cetera, et cetera. Toen werden de open cv en andere open fondsen belastingplichtig voor de vpb en vond er ook een verschuiving naar box 2 plaats. Daar was geen enkel bezwaar tegen.

Ik zou de staatssecretaris dus echt willen vragen: check dit nog en luister ook naar waarover het hier ging en naar de vraag waarom het toen wel kon en het nu niet zou kunnen.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laat ik het zo zeggen: dubbelchecken doen mijn collega's altijd. Dat geldt voor alles wat ik hier zeg. Als je daar fouten in maakt, dan word je netjes gecorrigeerd. Dat zal dan zeker gebeuren.

Maar die overdrachtsbelasting wordt zeker niet betaald door particulieren. Daarvoor hoef ik echt geen doorgeleerde, gepromoveerde fiscalist te zijn. Deze overdrachtsbelasting wordt betaald door de vennootschappen die het pand kopen. Dat zijn bedrijven, rechtspersonen, bv's.

De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan het punt dat het op korte termijn niet uitvoerbaar is. Het klopt wat de heer Vermeer zegt over het tarief van 0% tot 2%, maar daar zit het probleem niet. Het probleem zit 'm erin dat er een extra groep moet worden toegevoegd naast de groep starters. Er moet ook toezicht worden uitgeoefend op deze groep. Die moet dus herkenbaar zijn. Daarvoor moet er een apart veld worden toegevoegd. Dat betreft een structuurwijziging. Zou je dat veld niet hebben, dan kan er geen of onvoldoende toezicht worden uitgeoefend. Dan ga je zo meteen af op een gebouw dat verkocht wordt en moet je gaan uitzoeken of dat een starter, een vennootschap of een ander soort transactie betreft. Dit moeten we zo niet willen; ik kan er geen andere kwalificatie aan geven.

De voorzitter:
Volgens mij is het punt nu helder.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Mevrouw Van Dijk vroeg of minister Keijzer en ik genoeg samen breed de effecten van het fiscale beleid op de woningmarkt bespreken, bezien en beschrijven. Ik zie dat mevrouw Van Dijk er nu niet is. Ik kan mevrouw Van Dijk wel verzekeren dat dit het geval is. Ik spreek minister Keijzer met zeer grote regelmaat. Wij trekken bijvoorbeeld ook samen op als het gaat om het investeringsklimaat voor de bouw van koop- en huurwoningen. De vorige staatssecretaris heeft samen met de minister van VRO het stapelingsonderzoek van SEO opgepakt in 2023. Daar heb ik samen met minister Keijzer een vervolg aan gegeven. SEO gaat in opdracht van de minister van VRO en mij een vervolgonderzoek uitbrengen naar het investeringsklimaat voor huurwoningen. Dat is deze zomer gereed. Dit onderzoek is vormgegeven samen met de vertegenwoordigers van de grote investeerders. Zij zijn er nauw bij betrokken via een begeleidingscommissie. Volgens mij is dat ook een van de onderdelen waar het in de motie over gaat. Ik spreek binnenkort met de minister van VRO, ook in structureel overleg met investeerders, het zogenaamde SOI. U ziet: we trekken heel veel gezamenlijk op. Ik kan dit ook niet in mijn eentje doen, want ik ben niet in mijn eentje bezig met dit onderwerp. Voor het debat fiscaliteit en woningmarkt zullen wij een brede update geven over de tegenbewijsregeling en de effecten op de woningmarkt tot dan toe.

De heer Vermeer (BBB):
Ik moet nog even terugkomen op mijn interruptiedebat van net met de staatssecretaris. Hij heeft inderdaad het woord "fraude" niet gebruikt; hij gebruikte het woord "belastingontwijking". Voor mij is belastingontwijking frauduleus, maar dat is een persoonlijke kwalificatie van mijzelf. Ik wou daar dus graag even op terugkomen. Verder is het volgens mij ook geen ontwijking, maar verschuiving, want juist als de derving wordt gedekt door het betalen van overdrachtsbelasting, is er niets ontweken, maar is er alleen een andere route gevolgd.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst dank; het was niet nodig daarop terug te komen. "Geen fraude, maar belastingontwijking." Dat is een hele leuke discussie. Die heb ik ook weleens gevoerd met mijn collega hier links, de heer Stultiens. Ontwijking is wellicht onwenselijk, maar geen fraude. Ontduiking vinden we fraude; daar gaan we natuurlijk hard bovenop zitten. Op de berekening van hoe het zit met die derving en de dekking ervan komen wij in de brief terug, zoals ik net al heb toegezegd.

Dan gaan we naar de appreciatie van de moties.

De voorzitter:
Ja, graag.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De motie op stuk nr. 13, van de heer Grinwis en mevrouw Van Dijk, verzoekt de regering het onderzoek te starten of en in hoeverre de leegwaarderatio nog actueel is, zodat, indien nodig, de actualisering van de leegwaarderatio kan worden doorgevoerd zodat dit niet leidt tot een HVP-sanctie, zolang het nieuwe box 3-stelsel nog niet is ingevoerd. Ik kan toezeggen een onderzoek te starten waarbij we niet in strijd met de afspraken van het HVP handelen. Dat zal dus in de praktijk na 1 januari 2027 zijn. Daarbij wil ik natuurlijk de leegwaarderatio vaststellen op basis van de meest actuele gegevens, dus nu al starten met dat onderzoek is niet zinvol. Dat zal dan 2027 worden. Dan heb je ook de laatste informatie. Ik krijg al een duimpje omhoog, dus daar zijn we het over eens. Wanneer we de leegwaarderatio actualiseren, voeren we dus dat gesprek. Als ik 'm zo mag interpreteren, geef ik deze motie graag oordeel Kamer.

De voorzitter:
De heer Grinwis knikt instemmend; de motie op stuk nr. 13 heeft oordeel Kamer.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De motie op stuk nr. 14, van mevrouw Van Eijk, verzoekt de regering om de effecten van de voorgenomen verhoging van het forfait per 2026 in beeld te brengen, in overleg te treden met degenen die hierdoor geraakt worden en de mogelijke uitvoerbare alternatieven te onderzoeken die bijdragen aan evenwichtige belastingheffing. Het is een dekkingsmaatregel om het toekomstig stelsel een jaar later in te voeren. Dat is de oorsprong van dit probleem. Een groot deel van de belastingteruggaven slaat neer bij de groep die veel vermogen heeft of bovenmodaal verdient. Dat zijn niet alleen mensen met onroerend goed, maar ook mensen met beleggingen. Het is logisch om daarvoor dekking te zoeken binnen het domein. Het alternatief binnen het domein is natuurlijk dat je het gaat zoeken bij spaarders, bijvoorbeeld door het verhogen van het percentage. In het voorjaar is nog gesproken over alternatieve dekkingsopties. Dat heeft toen niet geleid tot overeenstemming.

Bij de Kamerbrief van 29 september 2022 zat een onderzoek naar liquiditeitsproblemen bij belastingplichtigen met niet-liquide vermogensbestanddelen. Dat is met uw Kamer gedeeld. De conclusie van dit onderzoek is dat het overgrote deel van de belastingplichtigen met niet-liquide vermogensbestanddelen door het huidige box 3-stelsel niet geconfronteerd wordt met betalingsproblemen. Recent is dit onderzoek geactualiseerd en dat liet vergelijkbare resultaten zien. Ik heb overigens wel een betalingsregeling toegezegd voor mensen die op papier vermogen hebben maar toch in de problemen komen. Dit gaat namelijk over grote groepen mensen en er zal altijd iemand zijn die wel in betalingsproblemen komt. Deze motie moet ik ontraden. Ik voeg daar nog aan toe dat we het gesprek over het verlagen van het forfait en of wij hier geld aan willen besteden uiteindelijk met elkaar kunnen voeren bij de Miljoenennota.

Dan de motie op stuk nr. 15 van mevrouw Van Eijk. Die verzoekt de regering het IV-portfolio van de Belastingdienst zodanig te prioriteren dat invoering van het box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per 1 januari 2028 wordt gerealiseerd, alles op alles te zetten om de voortgang van IT-projecten bij de Belastingdienst te versnellen, en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang en eventuele knelpunten. Uw motie sluit aan op wat we doen. Daarom kan ik die omarmen. De invoering van de Wet werkelijk rendement box 3 heeft prioriteit en afhankelijk van omstandigheden zoals een tijdige wetsbehandeling en geen aanvullende beleidswensen, is invoering per 1 januari 2028 mogelijk.

De voorzitter:
Moet ik dat interpreteren als: overnemen?

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb hier "oordeel Kamer" gezet. Uiteindelijk wil ik ook zeggen dat ik u zal blijven informeren over de voortgang, niet alleen over IV en box 3, maar ook over IV en de rest. Elk jaar ontvangt uw Kamer op Prinsjesdag het Overzicht uitvoerbaarheid met de laatste stand van zaken van de modernisering per keten. En dan hebben we natuurlijk nog een variëteit aan stand-van-zakenbrieven. Maar ik kan deze motie oordeel Kamer geven.

De voorzitter:
De motie op stuk nr. 15 krijgt oordeel Kamer.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit is cruciaal voor de toekomst voor de Belastingdienst.

Dan de motie op stuk nr. 16 van het lid Kouwenhoven en de heer Grinwis. Daarin staat dat de tegenbewijsregeling een complexe, tijdelijke regeling betreft, met risico's voor rechtsgelijkheid, uitvoering en rechtsherstel, waarbij de gevolgen sterk afhangen van het gedrag van belastingplichtigen. In de motie wordt de regering verzocht jaarlijks een integrale impactanalyse op te stellen en deze uiterlijk bij het Belastingplan aan de Kamer te sturen, met daarin aandacht voor het gebruik van de regeling, effecten voor burgers en uitvoering en realisatie van de regeling. De eerstvolgende keer bij het Belastingplan lukt uiteraard niet, want dat is erg kort dag. Dan zijn we nog niet zover dat er een definitieve beschikking is, zou ik bijna zeggen. Misschien zijn er een paar, maar dat is niet iets waarover je dan al daadwerkelijk kan rapporteren. Maar begin volgend jaar ontvangt uw Kamer een eerste herijking van de uitvoeringstoets, waarbij ik ook zal rapporteren over het gebruik van de tegenbewijsregeling. Een tweede herijking met rapportage is voorzien voor een jaar later. Deze onderwerpen staan er dus bij. Om die reden kan ik de motie oordeel Kamer geven. Het gaat natuurlijk niet lukken om dit bij het aanstaande Belastingplan te doen. Dan zijn we nog niet zover dat er al daadwerkelijk beschikkingen over de tegenbewijsregeling zijn afgerond.

De voorzitter:
De heer Kouwenhoven knikt instemmend.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan de motie van het lid Van Dijk op stuk nr. 17, die verzoekt voor het zomerreces een brief naar de Kamer te sturen waarin de mogelijkheid is uitgewerkt om bij invoering van het nieuwe stelsel van box 3 de vooringevulde aangifte initieel en tijdelijk los te laten, en aan te geven hoeveel sneller het stelsel in dat geval kan worden ingevoerd. Daar kunnen we een brief over sturen. Het zal overigens niet positief worden. Ik denk niet dat burgers geholpen zijn met het loslaten van de vooringevulde aangifte. Maar nogmaals, wij laten dit even netjes onderzoeken en dan kunnen we die brief sturen. Daarom geef ik de motie oordeel Kamer.

De voorzitter:
Ja.

Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan de motie op stuk nr. 18 van de heer Stultiens om in het Belastingplan te regelen dat de dekking anders wordt verdeeld, namelijk in het domein vermogen. Daar hebben we het volgens mij al heel veel over gehad. De derving wordt zo veel mogelijk gedekt binnen box 3, namelijk door het verhogen van het forfait op overige bezittingen. Dit sluit aan bij een groep die ook profiteert van het tegenbewijs. Het restant doen we in het heffingsvrije vermogen binnen box 3. Het grootste gedeelte, alles tot 2024, loopt in het saldo. Ik moet deze motie ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 19 van de heer Stultiens en de heer Vijlbrief, die verzoekt het heffingsvrij vermogen niet te verlagen en het tarief van box 2 en 3 te verhogen. Het verhogen van het box 3-tarief komt ook uiteindelijk neer bij de kleine spaarder. Dan ga je naar misschien wel 38%, ook voor spaargeld. Het forfait op overige bezittingen, waarmee we geld ophalen bij grotere vermogens, vinden we echt passender. Tegelijkertijd is dit ook iets wat in het Belastingplan en bij de Miljoenennota allemaal nog zou kunnen worden aangepast. Ik moet deze motie ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 20 van het lid Stoffer, die de regering verzoekt te bezien hoe de fiscale positie van rijksmonumenten verbeterd kan worden. Bezitters van rijksmonumenten die in box 3 vallen, gaan door dit wetsvoorstel niet meer belasting betalen dan nu het geval is. Net zoals voor andere bezitters van onroerende zaken gaat voor hen vanaf 2028 een vermogenswinstbelasting gelden. Daarnaast krijgen zij de mogelijkheid voor kostenaftrek. Daarmee worden de problemen op het gebied van liquiditeit weggenomen. In de tussentijd zie ik geen uitvoerbare mogelijkheden om specifiek voor deze doelgroep een regeling te treffen. Daarom ontraad ik deze motie. Ik wil daar nog één ding bij zeggen. Dit is ook een groep waarvoor heel veel subsidies zijn. Ik geloof niet dat die binnen mijn domein zitten, maar die zijn juist bedoeld om de negatieve effecten van het feit dat het om een rijksmonument gaat te mitigeren.

Volgens mij ben ik dan aan het einde van mijn appreciatie.

De voorzitter:
Dank u wel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:
We gaan dinsdag aanstaande — dat is 10 juni — stemmen over het wetsvoorstel, de amendementen en de moties. Dank aan de staatssecretaris en de leden. We schorsen een enkel ogenblik en daarna gaan we verder met de Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. We zijn geschorst.