Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D26480, datum: 2025-06-05, bijgewerkt: 2025-06-06 09:25, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-06-05 10:16: Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706) (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Wet tegenbewijsregeling box 3
Wet tegenbewijsregeling box 3
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).
De voorzitter:
Dan is nu aan de orde het debat over de Wijziging van de Wet
inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij
het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, de Wet
tegenbewijsregeling box 3, Kamerstuk 36706. Ik heet de staatssecretaris
van Financiën van harte welkom, net als de leden, de mensen op de
tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt.
Er zijn negen leden die een inbreng gaan leveren in eerste termijn. Ik
meld alvast even dat de derde spreker, de heer Kouwenhoven, zijn
maidenspeech gaat houden. Dan weet u dat alvast.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
De eerste spreker zal de heer Grinwis zijn. Hij voert het woord namens
de fractie van de ChristenUnie. Voor alle duidelijkheid: dit is een
wetsvoorstel, dus er zit in principe geen limiet op het aantal
interrupties. Maar we hebben vandaag ook nog een andere wet te
behandelen. Ik hoop dus wel dat iedereen het een beetje bondig
houdt.
Eerst nog de heer Vijlbrief.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik heb uit de krant vernomen dat de heer Grinwis een heel groot bedrag
heeft gewonnen met een gokwedstrijd op wielrennen. Mijn vraag is
eigenlijk of hij dat bedrag ook heeft opgegeven in box 3.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Zal ik daar maar gelijk op antwoorden? Er zijn natuurlijk veel
belangrijker zaken dan het Kamerwerk. Eén daarvan is wielrennen. Maar ik
heb die prijs niet aangenomen. Ik heb die doorgeschonken aan een
prachtig initiatief hier in Den Haag voor kinderen die het veel harder
nodig hebben dan Kamerleden, die goed betaald worden.
De heer Vijlbrief (D66):
Ik had niet anders verwacht.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hadden inderdaad niet anders verwacht dan dat je het geld zou afstaan
aan een goed doel. Maar gokken, meneer Grinwis! Wat vindt Mirjam
daarvan?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou, zo'n soort functioneringsgesprek moet natuurlijk nog plaatsvinden,
maar dit heeft niks met gokken te maken; dit heeft alles met
optimaliseren te maken. Optimaliseren is een fantastische sport.
De voorzitter:
Goed. De heer Grinwis gaat beginnen aan zijn termijn. Gaat uw gang.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Na deze belangrijke zaken gaan we over tot een
wetsbehandeling. Ten overstaan van deze staatssecretaris, die wel thuis
is in deze materie, durf ik het aan om mijn bijdrage te beginnen met een
citaat van de aloude kerkvader Augustinus uit de vierde eeuw na
Christus. Dat citaat luidt: "Zonder gerechtigheid is er geen verschil
tussen een staat en een roversbende". Anders gezegd, een staat heeft
zich te allen tijde op het recht te funderen. Dat is, als je door alle
technische facetten van deze Wet tegenbewijsregeling heen kijkt, met al
z'n uitvoeringsperikelen, ook de kern van de wetsbehandeling van
vandaag. Want het grote twistpunt is natuurlijk: is het rechtvaardig dat
belastingplichtigen worden aangeslagen voor een hoog forfait met de kans
om te bewijzen dat hun daadwerkelijke opbrengst lager is, zonder dat ze
daarbij kosten kunnen aftrekken? Met andere woorden, de overheid
veronderstelt hoge vermogensinkomsten en zegt vervolgens: als dat niet
klopt, kunt u dat laten weten; dan passen we het aan. Maar ze doet
daarbij net alsof bijvoorbeeld het verhuren van een woning niet met
kosten gepaard gaat, terwijl iedereen weet dat de kost voor de baat uit
gaat.
Vooropgesteld: het zal voor niemand hier als een verrassing komen als ik
zeg dat de ChristenUnie niet is opgericht om de belangen van de rijken
der aarde te verdedigen. In haar politieke prioriteiten zal mijn fractie
juist eerder opkomen voor wie tekortkomt of wie tekort wordt gedaan,
geïnspireerd door dat prachtige grondmotief dat telkens terugkomt in
bijvoorbeeld de Bijbel, in psalm 82: "Doe recht aan weerlozen en wezen,
kom op voor verdrukten en zwakken, bevrijd wie weerloos zijn en arm, red
hen uit de greep van wie kwaad wil." In die zin heb ik ook een zekere
sympathie voor de staatssecretaris, die zich in een interview met Het
Financieele Dagblad in het hart liet kijken en zei: "Uiteindelijk zijn
beleggers toch niet bepaald de mensen die het meest in de knel zitten".
Dat is gemiddeld genomen natuurlijk een waarheid als een koe. In het
klantenbestand van de voedselbank zitten niet zo veel mensen die
belastingplichtig zijn in box 3, voeg ik er maar aan toe. Ook zijn
voorganger, staatssecretaris Van Rij, heeft er meermaals op gewezen dat
veel woningbeleggers in de jaren sinds pak 'm beet 2013 geprofiteerd
hebben van zeer grote waardestijgingen van hun bezig tegen zeer lage
belastingdruk in box 3. Ik hoor staatssecretaris Van Rij dat nog zeggen.
En daaraan voegde hij toe: over die tijd hoor ik niemand klagen.
Maar toch. Ik herhaal de woorden van Augustinus: zonder gerechtigheid is
er geen verschil tussen een staat en een roversbende. Ook als je vindt
dat een bepaalde groep niet zielig is in vergelijking met andere
groepen, heb je je als overheid toch op gerechtigheid te baseren en niet
op het oordeel van de onderbuik. Of zoals het aan de wijze koning Salomo
toegeschreven Bijbelboek begint: heb de gerechtigheid lief, heersers van
de aarde. Met andere woorden, het begin van alle politiek is je beleid
funderen op recht en rechtvaardigheid.
Dan denk ik onwillekeurig terug aan een andere beslissing uit het
verleden, namelijk die in 2022 om na het kerstarrest de
niet-bezwaarmakers in box 3 niet te compenseren. Dat heeft het
rechtsgevoel van velen ernstig gekrenkt. De handige, snelle
bezwaarmakers kregen hun geld, maar de mensen die geen bezwaar hadden
gemaakt stonden met lege handen. Ik meen dat ook weer voormalig
staatssecretaris Van Rij daar in een afscheidsinterview over zei dat hij
nog steeds buikpijn heeft van die moeilijke beslissing. Dat begrijp ik
wel. Dat is overigens de man die ook al buikpijn had over de invoering
van de dubbele fictie in box 3 per 2017, met de befaamde woorden dat het
voorstel er eentje was van "Willie Wortel Wiebes" van het kabinet-Rutte
II, van de VVD en de PvdA. Dat is de uiteindelijke aanleiding waardoor
wij vandaag een wet tegenbewijsregeling staan te behandelen.
Enfin, dat brengt mij tot het antwoord van de ChristenUnie op de vraag
die nu voorligt: wat is rechtvaardig om te doen? Kiezen voor het
budgettaire belang of kiezen voor wat voor iedereen aanvoelt als het
rechtvaardige, namelijk wel die kostenverrekening toestaan? Mijn fractie
kiest dan voor het laatste. Daarom heb ik vanochtend samen met collega
Inge van Dijk een amendement ingediend dat die kostenverrekening
introduceert in de tegenbewijsregeling. Daarmee heb ik getracht zo goed
mogelijk aan te sluiten bij de kostenverrekening van het nieuwe box
3-stelsel, de Wet werkelijk rendement, die inmiddels ook bij de Kamer
ligt. Het is ingewikkelde materie en de precieze verwerking komt nauw,
dus ik sta zeker open voor suggesties om het amendement verder te
verbeteren. Op dit punt kijken de juristen van het ministerie ook mee,
om de technische puntjes op de i te zetten. Ik hoop eventuele
noodzakelijke wijzigingen als gevolg daarvan natuurlijk zo snel mogelijk
te verwerken. Sowieso dank aan alle ondersteuning. Hoe dan ook hoop ik
op steun voor deze keus, die niet goedkoop is voor de staatskas — dat
geef ik toe — maar de tegenbewijsregeling dus wel een stuk
rechtvaardiger maakt.
Ik ben mij bewust van de twee bezwaren: de cumulatieve, dus incidentele,
budgettaire derving van 1,13 miljard en het jaar uitstel van de
invoering van het nieuwe stelsel op basis van de Wet werkelijk
rendement. Voor dat eerste heb ik een paar dekkingsvoorstellen gedaan in
het amendement. Voor dat tweede zeg ik: het is niet anders. Als dit de
prijs is die we moeten betalen voor een rechtvaardigere wet, dan zij dat
zo. Bovendien is dat nieuwe stelsel al zo vaak uitgesteld dat ik me
afvraag of de invoeringsdatum überhaupt wel gehaald zou worden. De
kabinetsval maakt het sowieso niet gemakkelijker om 1 januari 2028 te
halen. Dat is reden te meer om voor rechtvaardigheid te kiezen in plaats
van voor een droom die bedrog kan blijken te zijn.
Voorzitter. Tot zover mijn fundamentele bespiegelingen bij deze wet en
de oplossing die ik daarvoor voorleg. Ik heb nog wat specifiekere vragen
bij het wetsvoorstel. Ten eerste. In Nederland zijn 30.000
rijksmonumenten in particulier bezit. Dat is erfgoed om te koesteren.
Daarom rust er een wettelijke instandhoudingsplicht op om ervoor te
zorgen dat het bewaard blijft. Die rijksmonumenten krijgen nu ook te
maken met het forfait van 7,78%, terwijl de kosten bij deze gebouwen
door de bank genomen uiteraard hoog zijn. Is die problematiek de
staatssecretaris bekend en erkent hij dat dit een probleem is? Is voor
deze specifieke groep nog een oplossing mogelijk? Ik wil de
staatssecretaris daar echt toe aanmoedigen of natuurlijk tot het
uitspreken van "oordeel Kamer" over ons amendement over de
kostenverrekening, want dat biedt daar in ieder geval een oplossing
voor.
Ten tweede een vraag over het heffingsvrij vermogen. Mijn beeld is dat
dit nu niet meetelt in de tegenbewijsregeling. Anders gezegd: als je
kiest voor de forfaitaire heffing mag je wél heffingsvrij vermogen
aftrekken, maar als je kiest voor het werkelijke rendement uit de
tegenbewijsregeling niet. Klopt dat? En zo ja, waarom is hier dan voor
gekozen? Is dit om budgettaire redenen? En hoe verhoudt dit zich tot het
arrest van de Hoge Raad of vloeit dit daaruit voort?
Ten derde een vraag over het gebruik van onroerende zaken. In de
praktijk gaat dit vooral om vakantiewoningen. De Hoge Raad heeft gezegd
dat eigen gebruik van onroerende zaken belastbaar is in box 3. Het
opvallende is dat bij het leveren van het tegenbewijs het voordeel van
het eigen gebruik voor 2026 niet hoeft te worden aangegeven, maar daarna
wel. Waarom is daarvoor gekozen en waarom kiest het kabinet hierbij voor
een hoger percentage voor het eigen gebruik dan in de Wet werkelijk
rendement, namelijk voor 5,06% versus 3,35%? Is dat juridisch niet
kwetsbaar of lokt dat niet onnodig veel gebruik van de
tegenbewijsregeling uit? Is de staatssecretaris bereid hierover een nota
van wijziging in te dienen of moeten we zelf met een amendement
komen?
Ten vierde. Eerder is mijn motie aangenomen over een
gevoeligheidsanalyse van de tegenbewijsregeling in het licht van de
turbulentie op de aandelen- en verhuurdersmarkt. Daar is een brief over
gekomen met wat scenario's en de bezweringsformule dat door onze
begrotingssystematiek eventuele mee- of tegenvallers in het
EMU-begrotingssaldo lopen, maar het punt is natuurlijk juist dat wat we
nu ramen gevolgen heeft voor de dekking die nodig is voor aanpassingen
van het voorliggende voorstel, bijvoorbeeld een eigen amendement. Het
kabinet blijft uitgaan van een aandelenrendement van 7,4% en een
verhuurrendement van 5,1%, maar is dat wel terecht? Bovendien lees ik
niets over de tweedeorde-effecten van de hoge forfaits, terwijl daar wel
nadrukkelijk om gevraagd is. Welk effect hebben de hoge forfaits, het
meenemen van waardestijging en het ontbreken van kostenverrekening
bijvoorbeeld op het uitponden van nu nog verhuurde woningen? Wat doet
dat dan vervolgens weer voor de opbrengsten in box 3? Ik las er niks
over in de brief en vraag de staatssecretaris er wel op in te gaan in
zijn termijn.
Ten vijfde. Last but not least heeft het box 3-stelsel waar we nu in
zitten grote gevolgen voor de huurmarkt. Eerder heb ik al een motie
ingediend om de leegwaarderatio te actualiseren. Het kan veel lucht
geven voor verhuurders die nu noodgedwongen hun vastgoed moeten
verkopen. Het probleem is dat het stuit op het Herstel- en
Veerkrachtplan. De leegwaarderatio nu tijdelijk aanpassen heeft risico's
en is daar mogelijk mee in strijd. Daarom doe ik samen met collega Inge
van Dijk van de CDA-fractie een alternatief voorstel om onderzoek te
starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel is, zodat ze
eventueel met ingang van het jaar na afloop van de verplichtingen van
het Herstel- en Veerkrachtplan aangepast kan worden. Ik begrijp dat het
niet meer nodig is als de Wet werkelijk rendement daadwerkelijk per 1
januari 2028 wordt doorgevoerd, maar aangezien de kans op uitstel wel
reëel is, is het denk ik goed om dit toch nog eens goed te bekijken voor
het geval dat. Dan is het niet in strijd met het Herstel- en
Veerkrachtplan. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op dat
voorstel.
Hoe dan ook is mijn hoofdpunt vandaag — dat is mijn laatste zin,
voorzitter — dat we niet moeten kiezen met de onderbuik, maar dat we
moeten kiezen voor rechtvaardigheid. Dat betekent wat mij betreft het
toevoegen van kostenaftrek aan de tegenbewijsregeling.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Mevrouw Van Eijk heeft een interruptie.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb één vraag aan de heer Grinwis, omdat we inderdaad in andere
debatten uitvoerig met elkaar de argumenten voor en tegen de
leegwaarderatio hebben gewisseld. De heer Grinwis lijkt ervan overtuigd
te zijn dat de uitkomst alleen maar gunstig kan zijn. Mijn vraag aan hem
is om dat nader te onderbouwen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Hier dreigt natuurlijk een welles-nietes, niet zozeer tussen collega Van
Eijk en mij, maar tussen de inzichten van het ministerie van Financiën
en van mensen die de vastgoedsector heel goed kennen en daarin actief
zijn. In die laatste categorie, van mensen die de vastgoedsector heel
goed kennen en daarin actief zijn, is men ervan overtuigd dat een nieuwe
actualisatie van de leegwaarderatio zal leiden tot een neerwaartse, voor
hen positieve bijstelling. Het ministerie zegt: dat is nog niet zo
een-twee-drie het geval, dus voor je het weet gaat de belastingdruk voor
hen daardoor omhoog. Ik ben na ampel beraad en na de nodige gesprekken
met de deskundigen uit onder andere die branche wel tot de conclusie
gekomen dat er alle reden is om opnieuw naar die leegwaarderatio te
kijken en de vraag te stellen of die niet geactualiseerd moet worden ten
opzichte van de periode waarin ze is geactualiseerd, een aantal jaar
geleden. Ik heb ook gekeken naar de argumentatie van het ministerie van
Financiën inzake het Herstel- en Veerkrachtplan. Als het de
staatssecretaris lukt om per 1 januari 2028 daadwerkelijk de Wet
werkelijk rendement in te voeren, dan is er sowieso niks aan de hand,
want dat is ook het eerste moment waarop je die leegwaarderatio zou
kunnen actualiseren. Het is dus meer een als-danredenering, voor het
geval we meer tijd hebben. Ik durf dat onderzoek wel aan.
Misschien denkt mevrouw Van Eijk dus dat ik te veel risico neem, maar ik
ga mijn oren niet zomaar laten hangen naar de een of de ander, maar ik
denk: zoek het dan maar uit en laat het dan maar openbaar komen wie er
gelijk heeft. En ja, dat er risico's zijn weten de mensen die een huis
verhuren ook heel goed. Maar ik kan hier niet uiteenzetten waarom de een
of de ander helemaal gelijk heeft. Daar hebben we echt dat onderzoek
voor nodig, is mijn overtuiging. Maar oké, het risico is nu natuurlijk
wel kleiner dan bij de vorige motie, mevrouw Van Eijk, want die ging
echt over een abrupte wijziging komend jaar. Dit is natuurlijk een
als-dan, voor het geval de Wet werkelijk rendement langer op zich laat
wachten dan nu de officiële planning is.
De voorzitter:
U krijgt nog een vraag, van de heer Kouwenhoven. Gaat uw gang. U moet
even met uw voet op het pedaaltje drukken.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Ik stel deze vraag vooral om er een beetje in te komen; dat zult u
begrijpen. Hoe kijkt u naar de vertraging van de wetgeving? Die is er
zeker op het moment dat je deze periode in stand houdt. Dan trek je dus,
zoals gezegd werd, een loterij zonder nieten langer door, omdat mensen
kunnen blijven kiezen welk onderdeel van de regeling ze gebruiken. De
vertraging die mogelijk volgt uit uw motie houdt die wereld dus in
stand. Wat is uw reflectie daarop?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor deze vraag van de heer Van Kouwenhoven. Dat is natuurlijk
…
De voorzitter:
Het is de heer Kouwenhoven.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Kouwenhoven? Zonder "Van"?
De voorzitter:
Ja, zonder "Van".
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Meneer Kouwenhoven! Dank voor deze goede vraag. Dit is geen vraag om
erin te komen, maar gewoon meteen een goede vraag. Dit is inderdaad een
afweging. Als je er vanuit doorlooptijden en procedureel naar kijkt, dan
zou je tot de afweging kunnen komen dat je zo snel mogelijk naar die wet
werkelijk rendement moet. Maar ik behandel een wet allereerst vanuit
inhoudelijk perspectief. Is deze wet in orde? Is het rechtsherstel op
deze manier rechtvaardig? Mijn conclusie is dat het uiteindelijk
inhoudelijk moet kloppen en dat het inhoudelijk rechtvaardig moet zijn.
En er is heel veel meer te zeggen over de wet, bijvoorbeeld over de
uitvoeringskant, want die is ook niet eenvoudig. Hoeveel ambtenaren
vergt dat voor box 3? Dat is niet eenvoudig. Het liefst zou ik deze wet
niet hebben: wel het rechtsherstel, maar niet op deze hele ingewikkelde
manier. Maar goed, uiteindelijk moet het dus inhoudelijk kloppen en
rechtvaardig zijn. Dat is mijn leidmotief.
Daarnaast ben ik door schade en schande wijs geworden. Ik ben nog niet
zo heel lang Kamerlid, maar toch net een paar jaar langer. Ik hoop dat
de heer Kouwenhoven er ook nog een poosje aan toe mag voegen, maar dat
gaan we zien. Hoe dan ook, ik ben door schade en schande wijs geworden.
In het verleden zijn er heel vaak beloftes gedaan: dan en dan komt er
een nieuwe wet; dan en dan komt er een nieuw stelsel. We zien dat
bijvoorbeeld bij de Wet kinderopvang om de kinderopvangtoeslag af te
schaffen. Die is al heel vaak uitgesteld. We zien het bij tal van andere
dossiers. Dus nu een droom najagen en zeggen "als je dit doet, loopt
1-1-2028 gevaar", zie ik als dreigementen, aanzeggingen en profetieën
waar ik niet voor ga zwichten. De ervaring leert namelijk dat het in de
praktijk veel langer duurt om dit soort complexe nieuwe wetten in te
voeren. Dan heb ik in de tussentijd liever iets wat rechtvaardig is in
plaats van iets wat onrechtvaardig is, en waar je vervolgens in 2028
voor op de koffie komt.
De heer Stoffer (SGP):
Dan stel ik ook maar eens een vraag om er een beetje in te komen. Als ik
zo even rondkijk, denk ik dat ik de langstzittende ben vandaag. De heer
Grinwis stipte een punt aan en ik dacht: ga ik daar een vraag over
stellen of niet? Maar hij stipte het zelf terzijde aan, dus ik doe het
toch maar: een vraag over de uitvoering. Wij hebben samen gesproken over
deze wet, maar het is ook goed om dat hier te doen. Er ligt wat dit
betreft een heel moeilijk punt. Daar zullen we met de staatssecretaris
ook nog wel over komen te spreken.
Maar wat betreft de uitvoering: er zijn vijf rode vlaggen in de
uitvoeringstoets. De ambtenaren waar de heer Grinwis over spreekt, zijn
in deze arbeidsmarkt moeilijk te krijgen, denk ik. Ik zat er gisteravond
nog eens over na te denken. Ik dacht: je moet wat; maar als dit nu
doorgaat, wat gaat er dan nog gecontroleerd worden? Laten we er maar van
uitgaan dat dat met die ambtenaren niet gaat lukken in deze
arbeidsmarkt. Het gaat om een beperkte periode. Als deze wet ingevoerd
wordt, hoe krijgt dit dan voortgang? Hoe kijkt de heer Grinwis daartegen
aan? Ik heb ergens de angst dat mensen dan wat indienen en het maar
gewoon automatisch goedgekeurd wordt; ze hebben het formulier gebruikt
en het klopt automatisch. Want ja, wie controleert dat nog? Dan doe je
af en toe eens een steekproef op de grote aantallen die ingediend
worden, maar ergens botst dat ook met mijn gevoel van nauwkeurigheid en
misschien ook wel met mijn gevoel van rechtmatigheid en ga zo maar door.
Zou de heer Grinwis daar ook een paar bespiegelingen over kunnen
delen?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
We hadden het net voor het debat al even over de vijf rode vlaggen. Dat
is me nogal wat. Het gebeurt niet vaak dat we een wetsvoorstel krijgen
dat vanuit elk uitvoeringsperspectief met een rode vlag wordt
beoordeeld. Ik maak me al langer zorgen over deze wet, maar ook over het
huidige stelsel en het nieuwe stelsel. Ik maak me ook zorgen over
hoeveel ambtelijke capaciteit dat vergt van de Belastingdienst die je
eigenlijk veel beter zou kunnen inzetten, zoals voor de hervorming en
het eenvoudiger maken van de inkomstenbelasting en het toeslagenstelsel,
en over wat het vraagt van belastingplichtigen. Daarom heb ik al eerder
het pleidooi gehouden dat we, ondanks de brede wens die we al jarenlang
hebben voor de Wet werkelijk rendement, misschien toch nog eens goed
moeten nadenken over de vraag of we niet over moeten gaan naar een
simpele vermogensbelasting die door anderhalve man en een paardenkop is
uit te voeren bij de Belastingdienst en die iedereen begrijpt.
Maar we zitten nu eenmaal met die uitspraak van de Hoge Raad. Die
uitspraak is niet zomaar een advies. Eigenlijk is de Hoge Raad op de
stoel van de wetgever gaat zitten. Wat we hier vandaag bespreken, is
voor 80%, 90% of misschien wel 95% codificatie van die wetgevende
uitspraak van de Hoge Raad. Dat is de moeilijkheid waar we mee zitten.
Ik denk dus dat we er wat mee moeten, maar ik maak me grote zorgen over
de uitvoering, de naleving, de handhaving en de vraag of er inderdaad
niet misbruik van wordt gemaakt. Tegelijkertijd wordt er nu ieder jaar
bij de aangifte van de inkomstenbelasting natuurlijk ook
steekproefsgewijs gecontroleerd. Van de miljoenen aangiftes worden de
meeste niet gecontroleerd. Gemiddeld genomen zijn Nederlands gelukkig
vrij nauwgezet en keurig bij het invullen van hun belastingformulier.
Dus ja, als ik de parallel trek met hoe ze jaarlijks hun aangifte doen,
dan is er geen reden om nu te wanhopen. Maar als ik zie hoeveel
ambtelijke capaciteit dit hoe dan ook gaat vergen, zonder dat je
iedereen kunt controleren, dan is het eigenlijk een stap de verkeerde
kant op en strijdt dat zeer met mijn wens en mijn inzet om tot eenvoud
van stelsels en regels te komen, want eenvoud is ook
rechtvaardigheid.
De heer Stoffer (SGP):
Ik denk dat de heer Grinwis en ik daar wel eensgeestes in zitten. Ik heb
in ieder geval nog een poging gedaan om het iets te vereenvoudigen. Daar
hebben we ook eerder over gesproken met de staatssecretaris. Hij heeft
daar diverse gedachten over. Ik heb een amendement ingediend.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat heb ik nog niet gezien.
De heer Stoffer (SGP):
Het amendement is erop gericht om het invullen van het
standaardformulier van de Belastingdienst verplicht te stellen. Het is
natuurlijk een hersteloperatie. De overheid doet iets wat een burger of
een bedrijf benadeelt. Je vraagt om herstel, dus er moet ook ruimte
zijn. We hebben dus een amendement ingediend waarin het
standaardformulier verplicht is gesteld, maar waarbij er nog wel de
mogelijkheid blijft om binnen zes weken alternatieve stukken in te
leveren. Ik heb zelf ook wel gedubd of ik dat amendement moest indienen
of niet. Mijn gevoel zegt: het maakt het dan in ieder geval eenvoudiger
om risicogestuurd checks te gaan doen. Je weet dan namelijk dat dit past
binnen het systeem. Er ligt een standaardformulier en dat vul je in,
maar er blijft nog wel de escape om alternatieve stukken in te dienen.
Maar het gaat in ieder geval gestroomlijnd naar de Belastingdienst
toe.
Ik heb gisteravond zelf zitten rekenen, met de memorie van toelichting
en allerlei voorbeelden erbij. Ik denk niet dat ik zo goed kan rekenen
als de heer Grinwis, maar ik ben er redelijk in thuis. Ik dacht: als je
hier gewoon zelf wat gaat inleveren, dan wordt het een grote puinzooi.
Dat kun je haast niet gestructureerd inleveren. Ik weet zeker dat als
wij dat hier allemaal eens zouden proberen, iedereen wat anders zou
inleveren bij de Belastingdienst en dat die mensen daar helemaal gek
zouden worden. Dan mag je nog blij zijn als je het met 1.800 mensen
redt. Wat vindt de heer Grinwis van mijn insteek bij dat amendement om
in ieder geval dat standaardformulier verplicht te stellen?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik vind het een pragmatisch voorstel. De enige grote vraag die ik heb,
is: kun je dat dwingend voorschrijven? Daar heb ik nog vraagtekens bij.
Ik hoor heel graag het oordeel van de staatssecretaris. Collega Van
Eijk, collega Stultiens en ik zijn op werkbezoek geweest bij de
Belastingdienst en hebben dat formulier mogen invullen. Als je gewend
bent aan belastingaangifte, is dat een fluitje van een cent. Ik kan het
niet anders zeggen. Dat hebben ze netjes in voorbereiding en doen ze
hartstikke goed. Ze roeien in die zin met de riemen die ze hebben en
proberen dat zo goed mogelijk te stroomlijnen. Maar daarbij is ook
duidelijk: als mensen nu al op eigen houtje, op eigen initiatief,
gebruik willen maken van de uitspraak van de Hoge Raad, dus van de
tegenbewijsregeling, dan staat niets hun in de weg. Maar ik zie dat al
het werk van de Belastingdienst er eigenlijk op gericht is om te zorgen
dat iedereen zo veel mogelijk gebruik gaat maken van dat aantrekkelijke,
eenvoudige formulier. Dus ik steun de intentie van de heer Stoffer. Ik
vind het ook een pragmatisch voorstel. Maar ik betwijfel nog even of je
dat dwingend kan opleggen. Ik zou wel zeggen tegen iedereen die dit
debat volgt en van plan is gebruik te gaan maken van die
tegenbewijsregeling: doe het alsjeblieft via het formulier dat
binnenkort online komt, en niet via eigen epistels. Dus ik ondersteun in
ieder geval de geest van het amendement bij dezen.
De voorzitter:
Nogmaals dank aan de heer Grinwis. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw
Van Eijk. Zij spreekt namens de VVD-fractie. Ik moet haar ook bedanken
omdat zij rapporteur was op deze wet, samen met de heer Stultiens. Daar
heeft iedereen van kunnen profiteren. Mevrouw Van Eijk, gaat uw
gang.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD heeft zich altijd sterk gemaakt voor lage
lasten en rechtszekerheid. In het verleden betekende dit in box 3 een
eenvoudig en voorspelbaar systeem waarin het rendement forfaitair werd
bepaald. Dit bood duidelijkheid, maar bleek ook steeds minder houdbaar
door juridische uitspraken die wezen op schending van het
eigendomsrecht. De VVD staat voor een evenwichtige hervorming van box 3.
Mensen met spaargeld moeten niet worden belast alsof zij risicovolle
beleggers zijn. Het stelsel moet niet uitnodigen tot ontwijking en het
moet recht doen aan draagkracht. Daarom steunt mijn fractie de overgang
naar een stelsel op basis van werkelijk rendement.
De periode waarin de Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt toegepast, is
een noodzakelijk tussenstation — met duidelijke tekortkomingen, zeg ik
er meteen bij. De uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst vormen een
structureel knelpunt. ICT-systemen zijn verouderd en het vertrouwen in
tijdige realisatie van complexe aanpassingen is laag. Hier is serieuze
politieke regie op nodig om dit op de rit te krijgen. Anders loopt elk
goedbedoeld beleid vast in bureaucratie en uitvoeringschaos.
Daarnaast is er de kritische noot van budgettaire derving. De overgang
naar werkelijk rendement levert mogelijk miljarden minder op voor de
schatkist. In een tijd van hoge publieke uitgaven, van defensie tot zorg
en klimaat, is het een risico dat de VVD serieus neemt. Structurele
tekorten mogen niet leiden tot lastenverhogingen voor werkenden of
ondernemers. De toekomst vraagt dus om politieke moed, prioriteren in
het IV-portfolio en vasthouden aan een belastingstelsel dat werkt voor
burgers en bedrijven. Fiscale rechtvaardigheid kan daarom niet los
worden gezien van realisme in de uitvoering en verantwoordelijkheid voor
solide overheidsfinanciën.
De heer Vijlbrief (D66):
Een vraag aan mevrouw Van Eijk. Ik hoorde haar zeggen dat er straks
lagere opbrengsten dreigen van de nieuwe box 3 op basis van werkelijk
rendement. Ik zou aan haar willen vragen: wat zou de keuze van de VVD
zijn als dat werkelijk het geval is? We gaan er even van uit dat de
uitgaven, zoals mevrouw Van Eijk terecht zei, door een aantal externe
factoren erg groeien. Dus in uitgavevermindering kan je het niet zoeken,
of misschien alleen ten dele. Hoe zou de VVD dan kiezen? Tot nu toe
heeft het nu demissionaire kabinet een paar keer, wanneer het om
vermogens ging, gekozen om de gaten die vielen te dempen met datgene wat
mevrouw Van Eijk en mij allebei aan het hart gaat, namelijk de positie
van de middeninkomens. Ik ben erg benieuwd hoe de VVD nu daartegen
aankijkt. Kan dat bijvoorbeeld leiden tot hogere tarieven in die nieuwe
box 3? Hoe kijkt zij daartegen aan?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Tot nu toe is de budgettaire derving opgeteld uit m'n hoofd 16 miljard.
In het verslag is ook inzicht gegeven in waar die dekking vandaan is
gekomen, voor zover dat traceerbaar is. Een heel groot gedeelte daarvan
is terechtgekomen bij winst en vermogen. Een deel daarvan is ook
terechtgekomen bij werkenden. Onder andere een deel van de envelop die
bedoeld was voor lastenverlichting is daarvoor ingezet. De heer
Vijlbrief zal begrijpen dat het niet onze voorkeur heeft om dat nog een
keer te doen. Ik hoop dus enerzijds dat de raming die er nu ligt, geen
werkelijkheid zal worden. Anderzijds is hetgeen er nu ligt, wel gedekt.
Ik hoop heel erg dat er niet nog meer tegenvallers gaan komen.
De heer Vijlbrief (D66):
Dan zou mijn oproep aan de VVD zijn om samen met ons en met anderen die
dat willen, eraan te werken dat, als hierbij weer nieuwe derving
ontstaat, wat gezien de geschiedenis van box 3 niet is uitgesloten, deze
in ieder geval niet ten koste gaat van werkende middeninkomens, maar ook
niet van bedrijfswinsten, want — zo ben ik dan ook weer — die zijn ook
belangrijk. Maar laten we het toch blijven zoeken in de categorie
vermogensbelasting, want de vermogensongelijkheid in Nederland is niet —
laat ik het nou voorzichtig formuleren — heel laag. Ik ben het wat dat
betreft ook heel erg met de heer Grinwis en de staatssecretaris eens dat
het niet om die categorie mensen gaat; er zitten kleine spaarders
tussen, maar ook mensen met een hoop geld. Dan denk je toch: zoek het
vooral daar. Maar daar gaan we aan werken in de toekomst.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb geen vraag gehoord van de heer Vijlbrief. Volgens mij komen we
nog uitgebreid te spreken over de vermogensongelijkheid en hoe wij die
taxeren.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Aanhakend op de heer Vijlbrief. Mevrouw Van Eijk kent de cijfers ook
goed. Zij zegt terecht dat een deel van die 16,5 miljard bij vermogens
is weggehaald. Maar dat is minder dan de helft, namelijk ongeveer 7
miljard, terwijl de VVD altijd groot voorstander is van begrotingsregels
met de boodschap dat je moet dekken waar je het weghaalt. Nu wordt meer
dan de helft van het geld niet bij vermogen en winst gehaald. Hoe
verklaart mevrouw Van Eijk dat?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik begon mijn reactie richting de heer Vijlbrief zojuist met: de totale
ingeboekte derving is 16 miljard. Daarvan is 10 miljard traceerbaar: 7
miljard komt uit winst en vermogen en 3 miljard uit arbeid. Wat de heer
Stultiens zegt, klopt volgens mij dus niet.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het probleem is dat het niet-traceerbare deel, bijvoorbeeld het deel dat
uit de staatsschuld komt, uiteindelijk vaak op de rekening van arbeid
terechtkomt, want daarop wordt veel meer belast dan op vermogen. Ik ben
verbaasd dat mevrouw Van Eijk zegt dat zij die 3 miljard op arbeid
vervelend vond. Dat suggereert namelijk dat andere coalitiepartijen
zeiden: laten we het daar weghalen. Maar in de beslismemo's staat dat
NSC voorstelde om het weg te halen bij vermogen en dat Eelco Heinen zei:
nee, we gaan de werkenden belasten. Ik hoor vandaag dus een heel ander
verhaal dan in de beslismemo's staat.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik heb volgens mij een uitleg gegeven van de cijfers zoals ik die nu
interpreteer. Wat de heer Stultiens in zijn eerste vraag zei, klopt
niet.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat suggereert dat we het met elkaar eens zijn dat het niet bij inkomen
en arbeid weggehaald moet worden. We kunnen dan met elkaar een paar
mooie amendementen gaan maken op het Belastingplan. Dan hebben we goed
nieuws: we gaan het dus wél weghalen bij vermogen en winst. Maar dat was
tot nu toe niet de lijn van de VVD.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Mijn wens zou zijn om in het Belastingplan 2026 vooral met elkaar te
kijken hoe we de boel heel houden, voor zowel burgers als bedrijven.
De voorzitter:
Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Voorzitter. In mijn inbreng zal ik stilstaan bij de volgende
onderwerpen: de voors en tegens van de Wet tegenbewijsregeling box 3, de
invulling van het begrip "werkelijk rendement", de groepen in de knel,
de uitvoering, de financiën en het IV-portfolio van de
Belastingdienst.
Nog één opmerking vooraf. Er werd al aan gerefereerd: ik ben samen met
de heer Stultiens van GroenLinks-PvdA namens de vaste commissie voor
Financiën wetgevingsrapporteur geweest. Ik wil vanaf deze plek de staf
bedanken voor de ondersteuning. Ondanks de zeer matige opkomst bij de
technische briefing, het rondetafelgesprek en het werkbezoek aan de
Belastingdienst ben ik van mening dat deze activiteiten van toegevoegde
waarde zijn geweest voor een zorgvuldige voorbereiding van de
behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3.
Ik sta hier dus goed voorbereid en met de overtuiging dat ik elke steen
heb omgedraaid, op zoek naar verbeteringen en een rechtvaardigere
tegenbewijsregeling. Ik ben tot de voorzichtige conclusie gekomen dat de
ruimte om te bewegen zeer beperkt is. Desalniettemin vind ik dat het
zoeken naar werkbare oplossingen voor wat ik "groepen in de knel" noem,
de aankomende maanden niet mag stoppen. Ik verwacht op dit punt een
stevige inzet van deze staatssecretaris en zal hier later in mijn
bijdrage op terugkomen.
Voorzitter. Met de wet …
De voorzitter:
Ogenblik, ogenblik. De heer Grinwis is onderweg naar de microfoon en
gaat een interruptie plaatsen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, want collega Van Eijk zei wel iets interessants, namelijk dat de
vrijheidsgraden om te bewegen zeer beperkt zijn. Maar toch een vraag aan
haar. Er hangen een paar donderwolken boven deze wet, namelijk de
budgettaire ruimte en de planning. Uiteindelijk heb je ook het
perspectief van rechtvaardigheid. Wat is de afweging van de VVD-fractie
in die driehoek van budgettaire ruimte en de mogelijkheden,
onmogelijkheden, wensen en wil, de planning van een eventueel nieuw
stelsel en een rechtvaardige Wet tegenbewijsregeling box 3? Er zitten
toch wel een aantal vraagstukken in. Ik heb zelf de vinger bij het
principiële vraagstuk van kostentoerekening gelegd. Je hebt ook
specifieke issues. Ik heb de rijksmonumenten genoemd en het eigen
gebruik van vakantiehuizen, waarbij de wijze waarop je wordt aangeslagen
in eerste instantie afwijkt van de Wet werkelijk rendement. Allemaal
issues die volgens mij rechtvaardig zijn op te lossen, maar die allemaal
budgettaire consequenties hebben.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik kom later in mijn inbreng nog uitgebreid terug op wat ik die "groepen
in de knel" noem. Het is precies zoals de heer Grinwis zegt. Het is
iedere keer een afweging tussen wel of niet rechtvaardig, wel of geen
budgettaire derving en de dekking die daartegenover staat, en de
planning in aanloop naar de Wet werkelijk rendement, die wat ons betreft
uiterlijk op 1 januari 2028 in werking moet treden. In die afweging moet
ik iedere keer opnieuw kijken. Ik kan niet per voorstel zeggen dat het
een of het ander doorslaggevend gaat zijn. Ik kan wel zeggen dat mijn
fractie echt welwillend kijkt naar de amendementen die vandaag worden
ingediend, om te zien wat voor ons uitlegbaar is en wat niet.
De voorzitter:
Mevrouw Van Eijk vervolgt haar betoog.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Voorzitter. Met het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 wordt de
heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met de jurisprudentie van
de Hoge Raad. Daartoe wordt een tegenbewijsregeling in box 3
geïntroduceerd. Belastingplichtigen worden ofwel belast op basis van het
forfaitair berekende rendement ofwel op basis van het lagere werkelijke
rendement. De Hoge Raad heeft in zijn arrest regels geformuleerd voor de
vaststelling van het werkelijke rendement, waarmee de strijdigheid met
het eigendomsrecht wordt weggenomen. Deze regels voorzien echter niet in
alle mogelijke situaties. Daarom bevat dit wetsvoorstel een nadere
invulling voor het bepalen van het werkelijke rendement. Door de omvang
van de hersteloperatie kan deze alleen worden uitgevoerd op basis van
een duidelijk kader. Daarbij past dat deze werkwijze in een wet wordt
neergelegd.
De Wet tegenbewijsregeling box 3 is een geordende manier om
rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen die benadeeld zijn door
het oude systeem. Voor de toekomst is beoogd om een nieuw box 3-stelsel
in te voeren, waarbij uitsluitend op basis van het werkelijke rendement
belasting wordt geheven. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat
zo veel mogelijk aansluiting is gezocht bij de voorgenomen bepalingen
uit het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 en dat gezorgd wordt
voor een consistente bepaling van het werkelijke rendement. Hier wordt
tegelijkertijd een belangrijke disclaimer bij geplaatst: voor zover dat
overeenkomt met de regels die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Voor
zover er verschillen bestaan tussen de arresten van de Hoge Raad en het
wetsvoorstel Wet werkelijk rendement, zijn de arresten leidend. Het niet
toestaan van kostenaftrek is hiervan een voorbeeld. De conclusie van
mijn fractie is dat de aansluiting op belangrijke onderdelen wordt
gemist. Zeg dat dan gewoon. Wees hier eerlijk over. Graag een reactie
van de staatssecretaris op dit punt.
Het wetsvoorstel tracht het werkelijke rendement in het kader van het
leveren van tegenbewijs duidelijker in te kleuren dan de Hoge Raad. Dat
is positief te waarderen, ook al is het lang niet altijd makkelijk om de
berekening te maken. Minder positief blijft dat het kabinet net als de
Hoge Raad bijvoorbeeld de aftrek van kosten niet toestaat, behalve als
het gaat om rentekosten. Veel belastingplichtigen zullen nu niet het
gevoel krijgen dat het economisch werkelijke rendement belast wordt.
Naar verwachting wordt dat vanaf 1 januari 2028 beter, maar in de
tussenperiode is het voor een aantal groepen belastingplichtigen een
hard gelag. Is de staatssecretaris het op dit punt met de VVD
eens?
De eerdere uitspraak van de staatssecretaris — de heer Grinwis
refereerde hier ook al aan — dat beleggers toch niet bepaald mensen zijn
die het meest in de knel zitten, heeft niet geholpen om draagvlak te
creëren voor de tegenbewijsregeling in de huidige vorm. Het argument dat
de voorgenomen verhoging van het forfait op overige bezittingen geen
onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel maar zal worden opgenomen in het
Belastingplan 2026, is uitstel van executie voor bepaalde
belastingplichtigen. Het argument dat de tegenbewijsregeling alleen maar
positief kan uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het
forfaitaire rendement is een dooddoener, wetende dat het forfait nog
eens extra wordt verhoogd.
De tegenbewijsregeling in box 3 is een poging om belastingheffing
eerlijker te maken door rekening te houden met werkelijk rendement.
Hoewel de regeling voordelen biedt in termen van rechtsherstel en
aansluiting bij het draagkrachtbeginsel, zijn er aanzienlijke bezwaren
met betrekking tot complexiteit, uitvoerbaarheid en rechtvaardigheid.
Diverse groepen ondervinden specifieke knelpunten. Ik noem een aantal
voorbeelden.
Particuliere vastgoedbeleggers worden geconfronteerd met een hoge
belastingdruk doordat het forfaitair rendement vaak hoger is dan het
werkelijk rendement uit huurinkomsten. Als deze beleggers vanaf 2026
belasting moeten betalen over een fictief rendement van 7,8%, leidt dit
tot situaties waarin verhuurders meer belasting betalen dan zij aan
huurinkomsten ontvangen. De tegenbewijsregeling levert in dat soort
situaties slechts zeer beperkt verlichting, omdat kosten niet aftrekbaar
zijn.
Voor vakantiewoningen die voor eigen gebruik zijn, geldt dat het
voordeel van eigen gebruik vanaf 2026 moet worden opgegeven, waarbij het
kabinet voorstelt om uit te gaan van 5,0% van de WOZ-waarde. Dit kan
leiden tot aanzienlijke belastingdruk, vooral als de WOZ-waarde van de
vakantiewoning is gestegen.
Eigenaren van rijksmonumenten maken vaak hoge onderhoudskosten om het
monument in stand te houden, maar kunnen deze kosten niet aftrekken bij
het bepalen van het werkelijk rendement, wat leidt tot een onevenredige
belastingdruk.
Het laatste voorbeeld betreft eigenaren van landgoederen onder de
Natuurschoonwet die te maken hebben met beperkte inkomsten en hoge
onderhoudskosten. De tegenbewijsregeling biedt ook voor hen weinig
verlichting omdat kosten niet aftrekbaar zijn en het werkelijk rendement
moeilijk vast te stellen is.
Alternatieven om de belastingdruk voor particuliere vastgoedbeleggers te
matigen — kostenaftrek, verliesverrekening, verlaging leegwaarderatio,
gefaciliteerd van box 3 naar box 2, uitzonderen ongerealiseerde
waardemutaties, eigenaren van vakantiewoningen nihil waarderen voor
eigen gebruik of het matigen van het belasten van feitelijk gebruik —
worden door de staatssecretaris niet uitvoerbaar geacht. Het daardoor
verwachte uitstel van de Wet werkelijk rendement kost tot nu toe veel
geld. Ik zeg nadrukkelijk "tot nu toe", want ik heb een aantal
amendementen gezien die wel degelijk van een dekking zijn
voorzien.
Ik vind het moeilijk te accepteren dat een verlaging van het forfaitair
rendement nu als enige realistische en uitvoerbare maatregel lijkt over
te blijven om de fiscale druk op deze groepen te verlichten zonder het
risico op meer complexiteit en, erger nog, vertraging van de invoering
van de Wet werkelijk rendement box 3.
Veel partijen in deze Kamer, waaronder de VVD, hebben oplossingen
geschetst. Maar de computer zegt nee. De staatssecretaris moet daarom
nog een keer aan de slag om in overleg met deze groepen
belastingplichtigen te komen tot mogelijke uitvoerbare alternatieven die
bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing. Ik zal daartoe in
tweede termijn een motie indienen.
De uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die zojuist ook al benoemd
werd, geeft een negatief oordeel, rode vlaggen, over alle vijf de
aspecten die worden getoetst. De Belastingdienst verwacht dat circa 2,6
miljoen definitieve aanslagen in aanmerking komen voor een aanvullend
herstel over de periode 2017 tot en met 2026. Voor de periode 2024-2026
is de inschatting dat daarvoor 1.757 fte extra aan personeel nodig is.
Dit zijn duizelingwekkende aantallen.
Ik ben met een aantal collega's, de heer Grinwis en de heer Stultiens,
op werkbezoek geweest bij de Belastingdienst. We hebben ons laten
informeren over de uitvoering. Ik heb er vertrouwen in dat de
Belastingdienst deze enorme opdracht tot een goed einde gaat brengen.
Als het de heer Grinwis, de heer Stultiens en mijzelf lukt om — eerlijk
is eerlijk, met een beetje ondersteuning — het formulier opgaaf
werkelijk rendement juist, volledig en binnen een redelijke tijd in te
vullen, dan gaat dat heel veel Nederlanders ook lukken. Kan de
staatssecretaris de laatste stand van zaken geven? Staat alles klaar om
vanaf medio juli de uitvoering op te starten? Zo nee, waar loopt de
Belastingdienst tegen aan en wat is er nodig om eventuele knelpunten zo
snel mogelijk op te lossen?
Er worden 360 zogenaamde ongestructureerde bezwaren en verzoekschriften
verwacht. Het verplichten van het formulier opgaaf werkelijk rendement,
een aanbeveling van de Raad van State om de uitvoering te ontlasten, zou
juridisch kwetsbaar zijn. De SGP heeft op dit punt een amendement
ingediend. Ik ben benieuwd naar de appreciatie van dit amendement. We
moeten alles doen om de uitvoering te helpen. Dit punt zou daaraan
kunnen bijdragen.
In totaal is 16,6 miljard euro aan derving ingeboekt in relatie tot box
3. Zonder de kwaliteit van de ramingen of de instituties ter discussie
te stellen, vindt mijn fractie het nog steeds moeilijk te bevatten dat
dit de uitkomst gaat zijn. Hoe wordt dit gemonitord? Wanneer krijgen we
de eerste inzichten in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk
gebruikmaakt van de tegenbewijsregeling en de bedragen die daarmee
gemoeid zijn? Wat gebeurt er met mee- en tegenvallers? Worden de
ramingen nog bijgesteld?
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over het IT-beleid bij de
Belastingdienst. Het oordeel van de staatssecretaris dat vrijwel elke
verzachtende maatregel leidt tot vertraging van de Wet werkelijk
rendement box 3 zet de Kamer voor het blok en is enorm onbevredigend.
Waarom leidt een ogenschijnlijk simpele aanpassing zoals een
kostenaftrek, al dan niet forfaitair, meteen en onvermijdelijk tot een
jaar vertraging? De Belastingdienst heeft onvoldoende capaciteit om
zowel het rechtsherstel als de implementatie van het nieuwe box
3-stelsel te realiseren. Dit komt door verouderde systemen en een gebrek
aan gekwalificeerd personeel. Het komt af en toe over alsof dit
simpelweg als feit geaccepteerd wordt, terwijl de kosten van elk jaar
vertraging groot zijn en dit gebrek aan IT-capaciteit de Kamer geen
enkele optie tot bijsturing biedt.
Welke stappen zet de staatssecretaris om het tempo van de
IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat doet hij om
kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord te houden en
aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen werken of die
beter in de gelegenheid gesteld zouden kunnen worden om minder uren
bezig te zijn met overleg en procedurele rompslomp? Mijn fractie vindt
dat de staatssecretaris álles uit de kast moet halen om dit vlot te
trekken, des te meer omdat elk jaar vertraging van de Wet werkelijk
rendement box 3 de overheid ruim 1,7 miljard euro kost en dit ten
grondslag ligt aan de voorgenomen verhoging van het forfaitair rendement
voor overige bezittingen in 2026 en 2027. Dat is daarmee geen politieke
keuze geweest, maar een gevolg van falend IT-beleid van de overheid. Het
kabinet moet transparant zijn over de oorzaken van het uitstel en
verantwoording afleggen over de genomen beslissingen. Ik zal hiertoe in
tweede termijn een motie indienen.
Voorzitter, hier wil ik het in de eerste termijn bij laten. Ik kijk uit
naar de reactie van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan nu luisteren naar de heer
Kouwenhoven. De heer Kouwenhoven gaat vlak na de val van het kabinet
zijn maidenspeech houden. Hij heeft mij gevraagd om aan hem nog even de
vraag te stellen hoe hij wil omgaan met de regel rond interrupties bij
een maidenspeech. Daar begin ik dus mee: hoe wilt u daarmee omgaan,
meneer Kouwenhoven?
De heer Kouwenhoven (NSC):
Wat mij betreft kunnen interrupties aan het einde van de maidenspeech,
zeker natuurlijk als ze ten goede komen aan de behandeling van de
wet.
De voorzitter:
Heel goed. Dan wens ik u veel succes.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Wat een bijzonder moment voor een eerste
plenaire bijdrage in dit huis. Gisteren nog was er het debat over de val
van het kabinet. Ik krijg sinds maandag regelmatig de vraag of ik spijt
heb van de Kamer in gaan. Deze mensen kan ik verzekeren dat dat niet het
geval is: geen spijt. Volksvertegenwoordiger zijn is de eer van je
leven. Ik zou het altijd doen, al is het maar voor één dag.
Zo ben ik ook opgevoed. Ik kom uit een gezin met een moeder werkzaam in
het onderwijs en een vader werkzaam in de jeugdzorg. Ze zijn er ook
vandaag. Als het kan, dan draag je bij. Je draagt bij aan je gezin, aan
de mensen om je heen en aan de samenleving. Vrijwilligerswerk en
mantelzorg doen ze ook. Dat vinden ze normaal; ik hoor ze nooit klagen.
Een diep respect heb ik voor mijn ouders. Een diep respect heb ik voor
de mensen die zoals zij op die manier een bijdrage leveren aan onze
samenleving. In ons gezin was het nooit stil aan de keukentafel, en nog
steeds niet. Vol liefde en met open vizier zijn we vaak en veel met
elkaar in discussie. Zelden zijn we het eens. Ik kan u verzekeren: als u
denkt dat het hier moeilijk is om gelijk te krijgen, dan heeft u mijn
zussen en mijn vrouw nog nooit ontmoet. Ik heb dus geen spijt, geen
seconde. Het is een enorme eer. Nooit had ik toen aan de keukentafel
gedacht dat deze eer mij ten deel zou vallen.
Het is doodzonde dat het kabinet is gevallen; wat een ellende. Ik had
graag de mouwen opgestroopt om meer aan oplossingen te werken. Het gaat
nu weer een jaar over verkiezingen en formeren. Daarvoor ben ik hier
niet gekomen. Het is mijn oprechte hoop dat we in deze setting
belangrijke zaken zoals box 3 en de belastinghervorming toch met elkaar
kunnen blijven doorspreken.
Toen ik in 2023 solliciteerde bij een gloednieuwe partij, deed ik dat
met een eenvoudig briefje. Ik was als een blok gevallen voor de
doelstellingen om bestaanszekerheid te versterken en het vertrouwen van
mensen in de overheid te herstellen. In mijn briefje stond het volgende.
"De enige manier om het vertrouwen van mensen in de overheid te
herstellen, is door twee dingen te doen." Het eerste is het versterken
van bestaanszekerheid via een veel eenvoudiger stelsel van belasting,
inkomen en sociale zekerheid. Met dank aan ons systeem zitten
honderdduizenden huishoudens in de knel. Er zijn legio schrijnende
voorbeelden. Als je deze mensen gewoon spreekt, begrijp je waarom ze
afhaken. Vanuit onzekerheid wordt nooit vertrouwen gegeven. Dat kan en
moet beter.
Het tweede punt is dat mensen moeten kunnen rekenen op een betrouwbare
overheid en een sterke uitvoering. Ik kom zelf uit uitvoeringsland. In
de afgelopen dertien, veertien jaar heb ik een groot aantal lokale en
landelijke publieke dienstverleners begeleid. We liepen daar zo vaak
tegen de grenzen van de politiek aan. Nieuw beleid wint altijd, zeiden
we daar. Nieuw beleid, mooie doelstellingen: het is altijd extra werk
dat boven op de stapel komt, soms met fouten voor hele normale mensen
als gevolg.
Vrijwel alle publieke dienstverleners zitten zwaar in de problemen. Sla
de krant maar open. Het UWV, de Belastingdienst, IND, politie,
Toeslagen: elke week lees je over nieuwe problemen. Ik werd er helemaal
gek van. Juist daar hebben honderden zo niet duizenden ambtenaren elke
dag contact met tienduizenden burgers. Elke dag. Door die organisaties,
door die mensen, wordt het vertrouwen elke dag een beetje gewonnen of
een beetje verloren.
Mijn eigen familie kreeg van de werkgever het goedbedoelde advies om
niet het UWV te bellen, omdat je daar verschillende antwoorden krijgt op
dezelfde vraag. Ik krijg vragen uit mijn omgeving om uit te leggen wat
de overheid met sommige brieven bedoelt. We zijn het bijna normaal gaan
vinden. Dat kan toch niet! Begrijp me niet verkeerd: ik ben er heilig
van overtuigd dat juist deze uitvoeringsorganisaties onderdeel zijn van
de oplossing, niet van het probleem. Ik heb zelfs meegemaakt dat
collega's uit de uitvoering liever niet uitkomen voor de
uitvoeringsorganisatie waar zij werken, maar het bovenliggende
kerndepartement noemen en op LinkedIn zetten — "ik werk bij het
ministerie van Financiën" — omdat er elke dag slecht nieuws in de krant
stond over de Belastingdienst. Het is echt te bizar voor woorden.
Ik wil me als volksvertegenwoordiger de komende tijd, de tijd die me
gegeven is, hiervoor inzetten. Ik wil de uitvoering centraal stellen en
verbeteren, het vertrouwen winnen en mensen helpen die in de problemen
komen. We moeten ons in dit huis niet afvragen wat de uitvoering voor
ons kan doen, maar moeten vragen wat wij voor de uitvoering kunnen doen.
Geen minister die beleid is, maar ministers die uitvoering zijn. Het is
tijd voor herstel. Ik ben blij en dankbaar dat ik dat bij Nieuw Sociaal
Contract mag doen.
Het is wat mij betreft een perfect bruggetje naar de inhoud die vandaag
voorligt, de Wet tegenbewijsregeling. Het is een voorbeeld van welke
uitdagingen op het bord liggen van de uitvoering, met alle ellende die
het teweegbrengt voor de Nederlandse burger. De Raad van State schrijft
over het tegenbewijs: "Het dilemma waar de wetgever voor staat, is
vrijwel onoplosbaar." Daarmee geeft de Raad van State aan dat de
regering terecht haar verantwoordelijkheid neemt om de vuistregels van
de Hoge Raad om te zetten naar een wettelijke regeling, maar ook dat uit
de uitvoeringstoets volgt dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor
een haast onmogelijke opgave stelt.
Voor de mensen die de achtergrond niet kennen: de Wet
tegenbewijsregeling is het herstellen van een herstelwet nadat duidelijk
was geworden dat de originele wet niet eerlijk was. Burgers betalen op
oneerlijke gronden belasting. Dat vroeg herstel. De Hoge Raad heeft zich
bij herhaling uitgesproken over box 3 en heeft in zijn laatste oordeel
in groot detail uitgeschreven van hij verstaat onder werkelijk
rendement. Deze uitspraak is rechtsgeldig en ook zonder wet van
toepassing.
De Belastingdienst schrijft dat de consequentie voor de uitvoering een
vrijwel onmogelijke wervingsopgave is, en zegt daarover: "Indien
onvoldoende medewerkers kunnen worden geworven, leidt dit mogelijk tot
verdringing van werkzaamheden dan wel complexe herprioriteringskeuzes
binnen de uitvoeringsdirecties, en het heeft aanzienlijke gevolgen voor
de dienstverlening en het toezicht. Deze gevolgen zullen moeten worden
aanvaard." De budgettaire derving van miljarden euro's moet ook worden
aanvaard. Het is dure, vrijwel onuitvoerbare wetgeving waar je niet aan
ontkomt en die al voor het grootste deel rechtsgeldig is.
U zult NSC dan ook niet positief horen over deze wet, maar hij moet er
komen. Wij begrijpen de lijn van de staatssecretaris en dat hij onder
geen beding weer op de vingers getikt wil worden door de Hoge Raad. Dat
willen wij ook niet. NSC wil een regeling gebaseerd op werkelijk
rendement. Dat staat ook in ons verkiezingsprogramma. Bovenal willen we
dat geregeld hebben voor de Nederlandse burger. Deze wet moet zo
tijdelijk mogelijk zijn. Daar zit dan ook gelijk onze grootste zorg.
Ligt er een plan voor de herprioritering, en wat betekent dit concreet
voor de kwaliteit en beschikbaarheid van toezicht en dienstverlening?
Worden wij als Kamer tijdig ingelicht wanneer er vertraging dreigt te
ontstaan, zodat wij kunnen aansturen op herprioritering?
Er zijn elementen in deze wet die voor ons moeilijk te ondersteunen
zijn, ook al gaat het om het codificeren van de Hoge Raad. We zijn geen
voorstander van verschillende elementen uit deze regeling, waaronder het
afrekenen van vermogensaanwas bij onroerend goed wanneer dit nog niet
gerealiseerd is en het niet opnemen van de kostenaftrek. Hoe kijkt de
staatssecretaris naar deze wet, en zijn er toch kansen om daar wat aan
te doen? Feit is dat het mensen zal raken en dat we niet precies kunnen
weten om wie en om hoeveel mensen dat gaat, omdat dat afhankelijk is van
onder andere toekomstig gemaakte rendementen.
Dat geldt ook voor de budgettaire derving, die volgens de experts die ik
gesproken heb, fors lager zou kunnen zijn dan ingeschat door het
ministerie. Tegelijkertijd heeft het ministerie het ook niet uit de
lucht getrokken. Daarbij is het dus van essentieel belang om goed en
veelvuldig impactanalyses te maken en deze te delen met de Kamer. Hoewel
u in uw verslag aangeeft dat er geen sprake is van een evaluatie omdat
het een tijdelijke regeling betreft, willen we de impact op burgers, op
de budgettaire derving en op de invoering van de Wet werkelijk rendement
nauwgezet kunnen volgen. Wat kunt u hierop toezeggen? Anders overweeg ik
hierover een motie in te dienen. Hoewel er weinig keus lijkt te zijn,
kunnen we wel stappen zetten op de flankerende voorzieningen, om
gedwongen verkoop te voorkomen. Ik verzoek u dan ook om te kijken naar
de terugbetaalperiode voor burgers die door deze regeling in de knel
kunnen komen.
Opvallend is ook het hoge veronderstelde rendement door eigen gebruik in
de jaren 2026-2027. In 2017 tot en met 2025 wordt dit op nihil ingeschat
en in de Wet werkelijk rendement wordt gewerkt met een bijtelling van
3,35% van de WOZ-waarde. In deze tegenbewijsregeling wordt geredeneerd
met een fictieve opbrengst van meer dan 5%. Een alternatief is dat de
belastingplichtige een huurcheck doet of de huurprijs zoekt van
vergelijkbare woningen. Hoe kijkt de staatssecretaris naar dit onderdeel
van de wet? Ziet hij kansen om het mensen makkelijker te maken en binnen
deze begroting de waarde voor 2026-2027 op nihil te zetten?
Voorzitter. Box 3 is een kiespijndossier. Deze wet is daar onderdeel
van. Ik waardeer het dat de staatssecretaris de Wet werkelijk rendement
naar de Kamer heeft gestuurd, waarvoor veel dank. Wat mij betreft is de
oproep aan de staatssecretaris en aan collega's hier: laten we alles op
alles zetten om deze tegenbewijsregeling zo kort mogelijk te laten
duren. Zoals gezegd: het is een eer en een verantwoordelijkheid, en
hoewel er zelden makkelijke keuzes voorliggen, ben ik dankbaar voor elke
bijdrage die ik daaraan mag leveren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Meneer Kouwenhoven, ik feliciteer u van harte. Een prachtig eerbetoon
aan uw ouders, hier aanwezig, maar ook aan iedereen die werkt in
uitvoeringsland. Dat is hartstikke mooi. Ik wens u veel succes met het
werken aan bestaanszekerheid en het herstel van vertrouwen. Ik verzoek u
om even voor mij te gaan staan, met de rug naar mij toe, zodat u de
felicitaties van uw collega's in ontvangst kunt nemen. Dan schorsen we
even de vergadering.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het debat
over de Wet tegenbewijsregeling box 3. We gaan luisteren naar mevrouw
Inge van Dijk. Zij voert het woord namens de fractie van het CDA. Gaat
uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Natuurlijk allereerst felicitaties aan mijn
collega Kouwenberg. Ik vind het natuurlijk altijd heel mooi ...
De voorzitter:
Kouwenhoven.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Kouwenhoven! Nu zeg ik het nog verkeerd, sorry. Maar dan nog: het is
altijd mooi om een inkijkje te krijgen in de motivatie van mensen, waar
ze vandaan komen en waarom ze doen wat ze doen. Dat helpt toch om ... We
staan hier vaak tegenover elkaar, maar we zijn ook gewoon collega's.
Dank voor deze openhartigheid.
Voorzitter. Stel dat ik een ondernemer ben met twee pandjes waarvan de
huurinkomsten mijn pensioenvoorziening zijn. Ik vraag een nette huur. Ik
doe regulier onderhoud om het pand in goede staat te houden:
schilderwerk, dubbelglas, een nieuwe cv enzovoort. Natuurlijk betaal ik
jaarlijks netjes box 3-belasting en ozb, want dat hoort er gewoon
allemaal bij. Ik betaal dat uit de huurinkomsten. Per saldo houd ik in
de portemonnee nog een leuk bedrag over voor mijn pensioen, als
aanvulling op de AOW. We willen toch dat mensen hun oude dag fatsoenlijk
op orde hebben?
Maar dan word ik in een paar jaar tijd geconfronteerd met een nieuwe
werkelijkheid. De Belastingdienst vind ineens dat ik veel meer rendement
behaal. Ik krijg geen afslag meer in box 3 op de waarde van mijn
vastgoed in verhuurde staat. Dat terwijl ik mijn huurders er niet zomaar
uit kan zetten. Dat wil ik ook helemaal niet. Maar het heeft wel
gevolgen voor de waarde van mijn pand. Gevolg: de belasting stijgt fors
en mijn pensioen is inmiddels wel heel krap geworden.
Dan komt het kerstarrest van de Hoge Raad. Dat voelt als een bevestiging
van dat het inderdaad niet klopt. Fijn als ik wat geld terug kan krijgen
en de panden gewoon kan aanhouden. Ik kan namelijk bewijzen dat ik veel
minder op mijn rekening heb overgehouden dan de Belastingdienst beweert.
Totdat ik lees hoe mijn werkelijk rendement wordt berekend.
Huurinkomsten horen daarbij. Dat is logisch, want het geld staat op mijn
rekening. Maar hé, dat is gek: ik mag mijn onderhoudskosten er niet van
aftrekken. Nu moet het niet gekker worden: de waarde waarmee mijn pand
in de oververhitte woningmarkt is gestegen, wordt ook meegeteld. Maar
die heb ik niet in mijn portemonnee. Wie weet hoeveel daar over tien
jaar nog van over is, als de markt hopelijk wat is afgekoeld? Ik kom van
een koude kermis thuis.
Ik lees de berichten in de krant over dat het nieuwe stelsel met
werkelijk rendement, waarin kosten wél aftrekbaar zijn en waardestijging
pas na verkoop wordt belast, steeds later wordt ingevoerd. Daarom wordt
de belasting volgend jaar nog hoger. De vraag is: heb ik nog vertrouwen
dat het beter wordt? Nee. Dat vertrouwen in de overheid is helaas niet
zo groot op dit moment. Dan ga ik maar verkopen nu de prijzen nog zo
hoog zijn. Ik ga het geld maar op een andere manier investeren. Hopelijk
houd ik dan genoeg over, want ik moet nog wel wat jaren vooruit. De
Belastingdienst kan van mij een dik bezwaarschrift verwachten.
Voorzitter. Een bijzonder verhaal, zou je denken, maar dit is wel de
werkelijkheid van de staatssecretaris op dit moment. Ik vind box 3 dan
ook steeds ingewikkelder worden. De wet klopt niet. De herstelwet klopt
vervolgens ook niet. Dan gaan we een systeem invoeren waar de
uitvoeringstoets — een primeur! — het maximale aantal rode vlaggen aan
toekent. Ondertussen gooien we de belasting nog verder omhoog, zonder
dat er voor een grote groep belastingplichtigen een eerlijke kans is op
tegenbewijs.
Veel adviezen van experts, wetenschappers en de praktijk worden door de
staatssecretaris in de wind geslagen. Zorgen uit de Kamer worden niet
serieus genomen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij deze wet
wordt vervolgens selectief aangesloten bij de kritiekpunten van de
wetenschap en de praktijk. Het kabinet kiest de verdediging dat het puur
de uitvoerder van de Hoge Raad is. Een wet hoeft volgens de
staatssecretaris dus verder niet zuiver, rechtvaardig of uitvoerbaar te
zijn. Moeten we niet ook kijken naar de maatschappelijke gevolgen? Want,
zo schreef een hoogleraar van de Erasmus Universiteit vorige week nog in
het FD: het uitponden gaat gewoon door. Op dit tempo begint het echt
zorgelijk te worden.
Voorzitter. Het kabinet zet de Kamer met de rug tegen de muur. Elke
optie om de wet beter te maken, heeft volgens het kabinet grote
budgettaire gevolgen, die het ook niet gaat oplossen, leidt direct tot
verder uitstel van de Wet werkelijk rendement of betekent een korting op
het Herstel- en Veerkrachtplan. Dat wil in principe niemand. Het voelt
dus toch wel een beetje als tekenen bij het kruisje. Dat terwijl we echt
grote moeite hebben met de voorgestelde maatregelen om het forfait op
overige bezittingen met nog 1,78% te verhogen. Dat is natuurlijk een
ordinaire budgettaire beslissing. De staatssecretaris probeert het met
wat ivorentorenlogica weg te poetsen: de Hoge Raad had toch gezegd dat
huurinkomsten bij werkelijk rendement horen? Mooi, dan bouwen we
huurinkomsten voortaan ook in het forfait in. Probleem opgelost! De
staatssecretaris grijpt dus nogmaals die kromme redenering, dat
huurinkomsten belastbaar zijn, maar gemaakte kosten niet aftrekbaar, aan
als rechtvaardiging om ineens ook huurinkomsten mee te nemen in het
forfait. Hoe onbetrouwbaar wil je als overheid zijn? Het is ook nogal
kortzichtig. Een hoger forfait geeft namelijk meer aanleiding om van een
tegenbewijsregeling gebruik te maken. De gevolgen daarvan zijn nog niet
eens meegenomen in de uitvoeringstoets, die al desastreus was.
Wat ook opvalt aan de verschillende alternatieven die de
staatssecretaris in kaart heeft gebracht, is dat daarbij steeds het
zaadje van angst wordt geplant dat die tot meer juridische procedures
zouden kunnen leiden. Maar dat is ook hier weer selectief, want de nu
voorgestelde Wet tegenbewijsregeling box 3 gaat, in deze vorm, massaal
tot procedures leiden — die zijn al aangekondigd — terwijl de
uitvoeringstoets met een licht scenario rekening houdt. Ook de
waarschuwing van voormalig advocaat-generaal Niessen — dat is niet de
eerste de beste — om de "massaal bezwaar plus"-procedure af te wachten,
wordt weggewuifd. Maakt de staatssecretaris zich dan echt geen
zorgen?
Voorzitter. In een schriftelijke beantwoording zegt de staatssecretaris
expliciet dat de invoering van het nieuwe stelsel per 1 januari 2028
uitvoerig is berekend en, naar huidige omstandigheden, haalbaar is. Maar
hij schrijft ook dat er in de uitvoeringstoets geen uitkomsten van
massaalbezwaarprocedures of andere arresten, of scenario's met hoge
aantallen verzoek- en bezwaarschriften, zijn meegewogen. Als risico's
zich dan wel manifesteren — wij denken dat dat aan de orde zal zijn —
betekent dit dan dat het nieuwe stelsel nog verder naar achteren
schuift? Kan de staatssecretaris een aanvullende inschatting maken als
het gaat om dit scenario? Wij houden echt ons hart vast.
Voorzitter. Wat kan er nog wel? Wat ons betreft vier dingen. Ten eerste:
aangezien Kamer en staatssecretaris in een andere werkelijkheid lijken
te leven, zouden wij de staatssecretaris willen verzoeken een
halfjaarlijkse rapportage naar de Kamer te sturen waarin hij rapporteert
over een aantal ontwikkelingen. VVD en NSC stelden al een soortgelijke
vraag. Hoe ontwikkelt de verdere uitponding van huurwoningen door box
3-beleggers zich? Wat betekent dit voor huurders? Hoe vaak wordt
tegenbewijs ingediend en hoeveel wijkt dat af van wat er verwacht was?
Hoe vaak wordt bezwaar gemaakt en hoeveel wijkt dit af van wat verwacht
was? Welke werkelijke kosten worden er gemaakt ten opzichte van de
geraamde kosten? Hoe gaat het met de uitvoerbaarheid van het voorstel?
Worden termijnen gehaald en is er voldoende personeel? Wij verwachten te
weinig mensen in de uitvoering, geen derving van 12 miljard, omdat de
meeste mensen niet aan tegenbewijs gaan doen, en een stroom aan
bezwaren.
Ten tweede. Zoals gezegd vinden wij dat het verhogen van het forfait
gebaseerd is op een kromme redenering en dat het niet past bij het
forfaitaire stelsel zoals dat altijd gehanteerd is. Ons voorstel zou dus
zijn dat niet te doen. Dat lijkt ons ook prima mogelijk als uit de
monitoring inderdaad blijkt dat de Wet tegenbewijsregeling veel minder
kost dan verwacht. Zou het dan niet rechtvaardig zijn het forfait de
komende twee jaar niet verder te verhogen?
Ten derde. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de ontwikkelingen
op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en als dat nodig blijkt
nader onderzoek zal doen of en in hoeverre de regeling leegwaarderatio
nog actueel is. Onder het Herstel- en Veerkrachtplan mag de
leegwaarderatio in ieder geval niet voor 2027 worden aangepast — de
collega van de ChristenUnie wees daar ook al op — maar daarna lijkt het
wel te kunnen. Kan de staatssecretaris het onderzoek naar de
leegwaarderatio opstarten, zodat het meegenomen kan worden bij het
Belastingplan 2027?
Voorzitter, ten vierde. Hier hebben we nu al een paar keer naar
gevraagd, maar we krijgen er nooit antwoord op: waarom kijken we niet of
we het nieuwe box 3-stelsel al eerder in kunnen voeren, als we in eerste
instantie tijdelijk de vooringevulde aangifte loslaten? Want complex en
arbeidsintensief wordt het toch wel. De staatssecretaris weigert
pertinent antwoord te geven op deze vraag. Ik word er oprecht moedeloos
van. Hoe kunnen we wel antwoord krijgen? Moeten we eerst een motie
indienen? Twee fracties stellen een hele heldere en gedetailleerde
feitelijke vraag hierover en de reactie is in de verste verte geen
antwoord op de vraag, nog niet eens het begin van een antwoord. Of
hebben we daarmee al ons antwoord, namelijk dat het dus sneller kan,
maar dat het ministerie het niet wil? Graag alsnog een antwoord van de
staatssecretaris. Want als dat bijvoorbeeld al wel kan per '27, maar
volgens ICT de vooringevulde aangifte een probleem is, dan vinden wij
dat we dat ook eerlijk moeten kunnen overwegen. Dat bespaart ook nog
eens bijna 2 miljard in 2027 en alle 1.800 fte's kunnen daarvoor worden
ingezet. Het is ook niet iets heel nieuws. Mkb-ondernemers vragen we ook
hun hele aangifte zelf in te vullen, die de Belastingdienst vervolgens
op basis van een steekproef controleert. En maakt het vanuit de
belastingplichtige gezien veel verschil of we om het invullen van een
tegenbewijsregeling vragen of om het invullen van een aangifte?
Voorzitter, tot slot. In het debat heeft het mij echt verbaasd hoe de
minister van Wonen en de staatssecretaris van Fiscaliteit weigeren hun
verantwoordelijkheid te nemen. Er is nul komma nul erkenning of
ownership van de maatschappelijke gevolgen van de stapeling van fiscale
en niet-fiscale maatregelen voor de huurmarkt. Sterker nog, het kabinet
was voornemens het probleem van te weinig betaalbare huurwoningen op te
lossen door de investeringscapaciteit bij woningcorporaties en
particuliere beleggers lam te leggen. Wie het nog snapt, mag het zeggen.
Het kabinet legt daarmee zonder schaamte de rekening neer bij de
verhuurder en de huurder. Het kabinet bepaalt en de samenleving
betaalt.
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer
Stultiens. Hij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij
van de Arbeid. Ook hem dank ik voor het feit dat hij rapporteur op de
wet heeft willen zijn. Gaat uw gang.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Graag gedaan. Het was een genoegen met collega Van Eijk.
Voorzitter. Laat ik gelijk met de deur in huis vallen: dit wetsvoorstel
geeft pijn in de buik. Pijn in de buik omdat we vele miljarden euro's
moeten gaan overmaken die we veel beter hadden kunnen gebruiken voor
andere zaken. Pijn in de buik omdat we over een wet moeten gaan stemmen
waarvoor alle uitvoeringsvlaggen op rood staan. Pijn in de buik omdat we
als wetgever eigenlijk nauwelijks ruimte hebben om keuzes te maken, want
de uitspraak van de rechter moet uiteraard gevolgd worden. Mijn eerste
vraag aan de staatssecretaris is daarom: wat is hier in het verleden
misgegaan? Wat hadden hij en vooral zijn voorgangers beter kunnen en
moeten doen? Maar ook: wat hadden wij als Kamer zelf beter kunnen en
moeten doen? Stond het juridische risico niet goed genoeg op het
netvlies? Zijn er bepaalde adviezen genegeerd? Wat kunnen wij hier met
z'n allen van leren?
De heer Vermeer (BBB):
De heer Stultiens begint zijn verhaal met de opmerking dat hij voor het
voorliggende wetsvoorstel moet stemmen, maar hij heeft toch ook de keuze
om tegen te stemmen? Kan de heer Stultiens daarop antwoorden?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het gebouw stort bijna in hier.
De voorzitter:
Het plofkapje plofte even van de microfoon van de heer Vermeer af, maar
de heer Stultiens gaat antwoorden.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ja. Dank voor de vraag. Ja, ik zou zeker tegen kunnen stemmen, maar het
totale bedrag van die 16,5 miljard die gecompenseerd moet worden, wordt
dan alsnog gecompenseerd, ook als wij tegenstemmen. Dat is het pijnlijke
aan deze wet: het maakt eigenlijk niet eens zo heel veel uit hoe we
stemmen. Dat is het meest onbevredigende. Als ik zou kunnen voorkomen
dat we minder geld gaan uitgeven, had ik dat graag gedaan, maar mijn
partij gelooft wel in de democratische rechtsstaat. Als de rechter het
zegt, moeten we het uitvoeren. Zelfs als wij volgende week met z'n allen
tegenstemmen, dan nog begint de Belastingdienst vanaf 1 juli gewoon met
het uitkeren van geld. Dat maakt het zo onbevredigend.
De voorzitter:
De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ik was bezig met de vraag wat we hiervan kunnen leren en wat we
beter hadden kunnen doen. Hadden we echt niet eerder kunnen overgaan tot
het belasten van daadwerkelijk rendement? Was het probleem kleiner
geweest als de Kamer een aantal jaren geleden had gekozen voor lagere
forfaits en hogere tarieven? Was het juridisch houdbaarder geweest als
we het niet "rendementsheffing" hadden genoemd maar gewoon "belasting op
vermogen"? En wat kunnen andere landen wél wat wij niet kunnen? Want
voor zover ik weet, zijn wij nu het enige land waar er een gigantische
miljardencompensatie komt en is dat in andere landen niet nodig. Ik hoor
graag een uitgebreide reflectie van de staatssecretaris hierop, want in
mijn ogen is het hier nog veel te weinig over gegaan.
Dan de situatie zoals die vandaag is. Heeft de staatssecretaris er alles
aan gedaan om de budgettaire derving van dit voorstel tot het minimum te
beperken? En zo nee, welke opties zijn er over om dit wél te kunnen
doen? Want wat mijn fractie betreft, de fractie van GroenLinks-PvdA,
kiezen we voor de minimale variant, die uiteraard wel juridisch houdbaar
is.
Voorzitter. Dit voorstel is niet alleen belachelijk duur vanwege de
directe financiële derving, maar ook vanwege de enorme personele inzet
in de uitvoering, terwijl we die mensen keihard nodig hebben op andere
plekken. Het gaat incidenteel om 1.750 fte. Die mensen gaat de
Belastingdienst nooit kunnen vinden. Dat weet het kabinet zelf ook.
Daarom is de vraag: hoe gaat de staatssecretaris daarmee om? Welke
andere taken en andere afdelingen gaan hieronder lijden?
Voorzitter. Op alle vijf de uitvoeringsaspecten is er een rode vlag.
Interactie tussen burgers en bedrijven: rode vlag. Maakbaarheid van de
systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag. Fraudebestendigheid:
rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. De Raad van State adviseert
daarom om de ruimte die er is te benutten om de complexiteit te
verminderen en de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien. Heeft de
staatssecretaris daar alles aan gedaan? Welke manieren zijn er nog over
om het voorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig
hebben?
Ik geef een paar richtingen vanuit mijn fractie. Eén: het verplicht
stellen van het formulier ten behoeve van de uitvoering. Het kabinet
geeft aan dat dit een wetswijziging vergt. Ik zag dat de SGP hiervoor
een amendement heeft ingediend. Ik vind dat interessant, maar ik hoor
graag van het kabinet, dat aangeeft dat het juridisch kwetsbaar is, hoe
kwetsbaar het precies is. Het geeft aan dat het kan leiden tot meer
procedures, maar voor ik ga stemmen wil ik beter kunnen inschatten hoe
groot de kwetsbaarheid is, zodat we niet over een paar jaar weer opnieuw
een debat hebben over de mensen die het verkeerde formulier hebben
ingediend. We moeten wel zeker weten dat we alles geprobeerd hebben om
de uitvoering te ontzien.
Een tweede manier om de uitvoering te ontlasten, is het gebruikmaken van
een lager forfait met een hoger tarief. Het kabinet schrijft zelf: als
het tarief bijvoorbeeld tijdelijk, voor een paar jaar, naar 38% gaat,
kan het forfait een half procentpunt omlaag. Dat scheelt toch weer
24.000 verzoeken om tegenbewijs. Waarom kiest het kabinet hier niet
voor?
Een derde probleem is het willekeurige onderscheid tussen investeringen
en kosten. Kosten zijn niet aftrekbaar, maar investeringen wel. Dat
lijkt me in elk geval een heel groot grijs gebied. Het kabinet geeft
zelf bijvoorbeeld aan dat als je glas vervangt door beter isolerend
glas, dit zowel onderhoud als een investering is. Is er een alternatief
denkbaar waardoor je hierdoor minder gedoe krijgt, zonder dat het leidt
tot extra budgettaire derving?
Voorzitter. Dan kom ik bij het grootste bezwaar tegen deze hele
operatie: de gigantische herverdeling van gewone, werkende mensen naar
de meest vermogenden in dit land. Het kabinet spreekt nu zelf van een
derving van 16,5 miljard door de hele box 3-operatie. Het zegt zelf ook:
dit gaat grotendeels naar de allerrijkste Nederlanders. We hebben de
vraag al meerdere keren gesteld, maar nog steeds weigert het kabinet een
totaaltabel te maken van die hele 16,5 miljard. Wat we wel weten, is hoe
het er voor het huidige jaar uitziet, voor 2025. Wat blijkt dan? Mensen
die vier keer modaal verdienen en een box 3-vermogen hebben van 1,5
miljoen — let op: een box 3-vermogen, dus niet het eigen huis — krijgen
dit jaar €20.000 terug op de rekening. Het kabinet geeft aan dat dit
representatief is voor de hele operatie. Ik hoor dan graag of de
berekening klopt dat we, als we uitzoomen, over de hele periode dus in
totaal een ton, €100.000, terug gaan geven aan de groep mensen met 1,5
miljoen box 3-vermogen. Ik krijg graag een bevestiging of een betere
berekening.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik hoorde de heer Stultiens een paar zinnen terug in zijn bijdrage
zeggen dat hij het vreemd vond dat de kosten niet aftrekbaar zijn.
Overweegt hij dan het amendement van collega Van Dijk en mij te gaan
steunen?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zeg een paar dingen hierover. De vraag was vooral de andere kant op
gesteld. Ik vind het onderscheid inderdaad willekeurig, maar mijn vraag
was: kunnen we investeringen hetzelfde behandelen als kosten? Dat zou ik
liever zien. Als dat juridisch niet kan: helaas. Ik zag uw amendement
vanochtend binnenkomen. Wat ik er goed aan vind, is dat ik zie dat de
dekking niet bij gewone mensen wordt gehaald, maar bij de erf- en
schenkbelasting of bij de rode diesel; dat vind ik een winstpunt. Ik heb
wel gehoord dat daardoor het hele wetsvoorstel hierna misschien op gaat
schuiven. Dat zou ik echt een heel grote rode vlag vinden. We willen al
tien jaar met elkaar eindelijk een keer het echte rendement gaan
belasten. Als we daar nog langer op moeten wachten, vind ik dat echt
heel zonde. Daarnaast vind ik een bedrag van een miljard ook wel een
fors bedrag om aan deze groep over te maken. Mijn pleidooi is juist dat
we kunnen proberen de budgettaire derving te verkleinen. Dit vergroot
die budgettaire derving juist weer. Ik aarzel dus. Ik hoor graag de
appreciatie van het kabinet. Maar ik wil de heer Grinwis wel
complimenten geven voor het feit dat het eindelijk eens niet gehaald
wordt bij gewone werkende mensen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Die steek ik alvast in m'n zak. Dank daarvoor. Ik begrijp die focus
vanuit de politieke achtergrond van mijn collega Stultiens en ik begrijp
ook zijn budgettaire zorgen. Tegelijkertijd hebben wij hier te zorgen
voor rechtvaardige wetgeving. Als je het ene wel aftrekbaar maakt en het
andere niet, dus als je kosten buiten beschouwing laat, dan is dat toch
wel vreemd. Dan de uitspraak over de Wet werkelijk rendement. Ik hoorde
dat ook bij de NSC-fractie en de VVD-fractie en nu hoor ik het ook bij
GroenLinks-PvdA terug. Dat wordt gepresenteerd als een soort einde van
alle tegenspraak. Het moet zo snel mogelijk en we kunnen niet
vóórstemmen voor alles wat daaraan in de weg kan staan. Maar het grote
risico is dat je met een minder rechtvaardige tegenbewijsregeling
achterblijft en dat het met die vogel in de lucht, namelijk de Wet
werkelijk rendement, uiteindelijk toch weer langer gaat duren. Als we
naar andere hervormingen kijken — ik denk aan de herziening van de
kinderopvangtoeslag en noem maar op — dan zien we dat het allemaal veel
en veel langer duurt dan aan de voorkant is voorgespiegeld. In de
tussentijd zouden we dan met onvolkomen wetgeving instemmen. Hoe weegt
de GroenLinks-PvdA-fractie dit risico, dat niet denkbeeldig is?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De heer Grinwins schetst een paar terechte dilemma's. Daarom begon ik
mijn bijdrage met de buikpijn, want we hebben vrij weinig ruimte met
elkaar. Dat herken ik dus. Maar als we met elkaar constateren dat grote
operaties vaak vooruit worden geschoven of langer duren dan gepland, wat
helemaal waar is, dan moeten we ook constateren dat dit vaak komt
doordat de Kamer tussendoor met nieuwe wensen en nieuwe wijzigingen
komt. Dat is ook een risico van dit amendement. Durf ik mijn hand ervoor
in het vuur te steken dat 2028 gehaald wordt? Nee. Maar als we hier
volgende week voor stemmen, dan weet ik zeker dat het niet gehaald
wordt. Dat risico wil ik niet op me nemen. De heer Kouwenhoven zei het
mooi: deze wet moet zo tijdelijk mogelijk zijn. Dat is volgens mij een
doel dat we met elkaar delen. Daarom heb ik grote aarzelingen bij het
steunen van een amendement dat zeker voor vertraging van de nieuwe Wet
werkelijk rendement gaat zorgen.
De heer Stoffer (SGP):
De heer Stultiens zei nogal vriendelijke dingen over mijn amendement,
dus ja, dan is het altijd lastig om een stekelig punt terug te maken.
Toch heb ik één punt. De heer Stultiens had het zojuist over mensen met
1,5 miljoen in box 3 die €20.000 terugkrijgen. Het gaat er natuurlijk om
vanuit welk perspectief je dat bekijkt. Het is toch zo dat die mensen
gewoon €20.000 te veel betaald hebben? Als je in box 3 zit, word je fors
aangeslagen. We zoeken met elkaar natuurlijk naar opbrengsten om alle
publieke taken te kunnen betalen, maar deze mensen hebben gewoon €20.000
te veel betaald per jaar en dat krijgen ze dan terug. Dat is toch ook
rechtvaardigheid?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Juridisch gezien heeft de heer Stoffer sowieso gelijk, want dat heeft de
rechter nu besloten. Ik betwist ook niet dat het geld overgemaakt moet
worden. Ik denk wel dat er straks ook sprake is van hele grote
overcompensatie. In de slechte jaren gaan mensen namelijk aankloppen met
"ik had een lager rendement dan het forfait" en in de goede jaren
blijven ze uiteraard thuis en hoeven ze niks terug te vragen. In de
goede jaren worden ze eigenlijk te weinig belast en in de slechte jaren
worden ze gecompenseerd. Dat vind ik er jammer aan.
Nu we eenmaal een groot budgettair gat hebben, is de andere politieke
vraag: wie gaat de rekening betalen? Ik vind dat er wat dat betreft
verkeerde keuzes gemaakt zijn in het verleden. Dat gaat officieel niet
over dit wetsvoorstel dat vandaag voorligt, maar wel over het
Belastingplan. Dat is de grote schuif die ik onwenselijk vind. De heer
Stoffer heeft er ook gelijk in dat iedereen die nu zegt "ik ben meer
belast dan mijn gemaakte rendement" ook gelijk heeft. Daarom hoop ik dat
we zo snel mogelijk naar een wet gaan — daar wachten we al tien jaar op
— waarmee je eindelijk wordt belast op basis van wat je daadwerkelijk
ziet binnenkomen in plaats van op basis van iets fictiefs wat je niet
herkent.
De heer Stoffer (SGP):
Helder. Ik denk dat de heer Stultiens en ik er fundamenteel gezien wat
anders in zitten wat betreft de vragen hoe je tot belastingheffing komt,
wat je wel heft, wie je aanslaat enzovoort. Maar dit punt hebben we
hiermee rechtgezet, denk ik. Als mensen te veel betalen, of dit nu gaat
om 1,5 miljoen, 2 ton of 3 miljoen in box 3, dan moet datgene wat te
veel is betaald, gewoon terugbetaald worden. Daar zijn we het over eens.
Het is goed om dat scherp te hebben met elkaar.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Zelfs als we het niet eens waren, dan gaat het gebeuren, want de rechter
heeft het besloten. Maar daar heeft de heer Stoffer gelijk in.
De voorzitter:
De heer Stultiens vervolgt zijn betoog.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik kom bij mijn laatste punt. Dat is de vraag: wie gaat de rekening
hiervoor betalen? Het kabinet erkent zelf in het verslag: "Het
uitgangspunt in de begrotingsregels is dat een budgettaire derving in
beginsel binnen hetzelfde domein wordt gedekt." Dan is de cruciale vraag
toch: waarom doet het kabinet dat niet? Waarom kiest het kabinet ervoor
om van deze 16,5 miljard slechts de helft, 7,3 miljard, te dekken binnen
vermogen en winst? En nog erger: waarom worden er miljarden weggehaald
bij de koopkracht van gewone mensen om dit te betalen? We hadden daar
net een debat over met mevrouw Van Eijk. Er was een verschil van inzicht
over waar die resterende 16 miljard blijft. Ik heb het even nagekeken:
6,3 miljard komt uit het saldo en 400 miljoen is niet nader aan te
wijzen. Laten we wel wezen: een dekking uit het saldo, wat vroeger
überhaupt geen dekking was voor de VVD, is zeker geen dekking die komt
te liggen bij vermogenden. Maar dat is wel wat mijn partij het meest
rechtvaardig zou vinden.
Voorzitter. Zoals ik al zei, liggen de forfaits vandaag niet voor, want
we hebben het alleen over deze wet. De forfaits komen bij het
Belastingplan na de zomer. Maar ik kan alvast aankondigen dat mijn
partij ervoor zal blijven knokken dat de lasten en de rekening
daadwerkelijk worden betaald door degenen bij wie ze horen. Dat is in
onze ogen bij vermogen en winst. We kijken uit naar de beantwoording van
de staatssecretaris.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar de heer
Vijlbrief. Hij voert het woord namens de fractie van D66. Gaat uw
gang.
De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik start waar de heer Stultiens eindigde. Nee,
laat ik met iets anders beginnen. Laat ik de heer Kouwenhoven
feliciteren met zijn prachtige maidenspeech over het belang van de
uitvoering; dat deel ik zeer.
Een goed functionerende box 3-heffing is cruciaal. Die heeft invloed op
de vermogensverdeling. De vermogensongelijkheid in Nederland is hoog.
Zonder pensioenvermogen hebben we, na de Verenigde Staten, de hoogste in
de westerse wereld. Met het pensioenvermogen erbij komen we niet verder
dan een magere middenmoot. Dat vinden wij te mager. Wij vinden echt dat
de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Dat betekent dat
vermogens eerlijk belast moeten worden. In dat licht is het zeer
onwenselijk dat er de laatste tijd minder belasting in box 3 wordt
geheven. Die beweging is precies de verkeerde kant op. Het kan ook niet
zo zijn dat wetgeving juridisch niet voldoet. Dat brengt ons bij deze
wet. Ik begrijp dat er door alle arresten eigenlijk nog maar heel weinig
ruimte is voor de Kamer, maar er zijn toch een paar dingen waar ik me
zorgen over maak.
Ten eerste: het voorstel voor bijna 1.700 extra fte. We hebben het hier
eerder over gehad; de heer Grinwis en ik hebben dit eerder benoemd. Is
er echt vertrouwen dat dit goed gaat komen? Zijn die mensen er? Ik hoor
ook graag van de staatssecretaris hoe dit allemaal opgelost gaat worden.
De arbeidsmarkt is al zo krap, dus ik ben benieuwd of dat lukt. Ik ben
toch ook wel wat bang dat mensen met grote vermogens meer profiteren van
de tegenbewijsregeling dan kleine spaarders en beleggers. Mensen met
grote vermogens huren gewoon iemand in om het te laten invullen. Dus ik
voel wel wat voor het systeem — de heer Stoffer wees daar ook op —
waarin het ook voor kleine spaarders en beleggers simpeler wordt. Dat
lijkt me rechtvaardig.
Dan de rekening. Die vermogensongelijkheid is al hoog. Het helpt dan
niet als we jarenlang de meest vermogenden niet goed kunnen belasten.
Daarom is het belangrijk wie we die rekening laten betalen. Ik had eerst
de hoop dat de dekking die we in de winter kregen, technisch was. Maar
die is eigenlijk permanent geworden. Dat forfait is een lelijk iets. Ik
blijf toch ook maar terugkomen op het verlagen van het heffingsvrije
vermogen. Dat heb ik nooit begrepen in die dekking: waarom kiezen we
daar nou voor en waarom dek je het dan niet met een iets hoger tarief?
Waarom moet het nou precies bij de mensen met kleine beleggingen en
spaartegoeden?
Ten slotte kom ik op de punten over de rijksmonumenten. De heer Grinwis
begon daar ook al over. Neem cultureel erfgoed. Je zou misschien denken
dat eigenaren van deze monumenten een flink vermogen hebben, maar dat is
meestal niet zo. Het zijn mensen die zich inzetten voor het behoud van
de gebouwen. Een deel van de monumenten valt binnen box 3. Dat is een
beetje technisch, maar dat valt dan onder de noemer "beleggingen". Daar
staat een hoog verondersteld rendement tegenover, terwijl het vaak heel
veel kost om die monumenten te onderhouden. Herkent de staatssecretaris
dit beeld en ziet hij inderdaad een probleem? Dan zijn er allerlei
oplossingen denkbaar daarvoor. Ik zou graag van de staatssecretaris
willen horen of hij ook technische oplossingen hiervoor ziet.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is natuurlijk een pleister, een tijdelijke
oplossing voor een onderliggend probleem dat ik helaas heel goed ken en
waar ik ook onderdeel van heb uitgemaakt. Het is cruciaal dat er vanaf
2028 echt belasting gaat worden geheven over het werkelijk rendement. Ik
hoop dat de staatssecretaris en dit kabinet, zij het in demissionaire
staat, daar toch zo veel mogelijk effort op zetten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die het
woord voert namens de BBB-fractie.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mij de felicitaties voor de heer
Kouwenhoven. Ik hoop elkaar nog heel lang te ontmoeten hier in de
plenaire zaal en de degens te kruisen.
Voorzitter. Het is zover. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel
Tegenbewijsregeling box 3. Dat is veelbesproken. Ik ben blij dat dit
debat nog tijdig kon worden ingepland, ondanks alles. Box 3 is een
belangrijk en niet onomstreden dossier. En dat is mild uitgedrukt. De
afgelopen jaren is het verworden tot een immense puinhoop, gekenmerkt
door gebrekkige wetgeving en een opeenstapeling van procedures. De Hoge
Raad heeft in een aantal uitspraken beslist dat er niet langer sprake
kan zijn van een fictieve rendementsheffing in box 3. De Wet werkelijk
rendement moet dit probleem oplossen door de opgave van werkelijk
rendement vanaf 2028 mogelijk te maken. Maar tot het zover is, hebben we
de Wet tegenbewijsregeling, die we vandaag bespreken. Deze leidt
eveneens tot heffing op basis van werkelijk rendement, mits dit lager is
dan het forfaitair rendement. De Hoge Raad heeft door middel van haar
uitspraken de kaders aangegeven waaraan deze wetten moeten
voldoen.
Voorzitter. Het is onze taak om te streven naar een eerlijke
belastingheffing. Deze wet gaat ons hier niet dichterbij brengen. Onze
inzet is altijd geweest dat we een box 3-stelsel willen op basis van
daadwerkelijk gerealiseerd rendement en niet op basis van papieren
winsten.
Voorzitter. We hebben onlangs een inbrengronde gehad voor dit
wetsvoorstel. Er zijn al heel veel zaken de revue gepasseerd. Ik wil wel
stilstaan bij wat voor BBB de belangrijkste punten van kritiek zijn.
Maar eerst wil ik nog iets anders herhalen dat ik in een eerder overleg
ook gezegd heb. Volgens ons kan het vertrouwen in de overheid alleen
hersteld worden door een eerlijk, eenvoudig en uitvoerbaar
belastingstelsel, waarin mensen alleen betalen over wat ze daadwerkelijk
verdienen. We gaan alle ambtenaren in Nederland ook niet belasten op
basis van hun inkomen van vijf ton per jaar en ze maar met tegenbewijs
laten komen als dat in werkelijkheid minder is.
Voorzitter. Mensen die een huis verhuren, zijn geen schoften. Mensen die
een huis verhuren, zijn geen woekeraars. Mensen die een huis verhuren,
kunnen geen gratis onderhoud plegen. Mensen die een huis verhuren, doen
dit meestal omdat ze geen of te weinig pensioen hebben opgebouwd. Mensen
die een huis verhuren, hebben ook kosten. Mensen die een huis verhuren,
willen zekerheid na hun pensioen.
Voorzitter. Deze huiseigenaren hebben meestal al vennootschaps-,
overdrachts- en dividendbelastingen betaald. Ze betalen ook nog
successierechten bij overlijden. Sommigen hier vinden dat nog steeds
niet genoeg en willen zelfs die weer verhogen. Vervolgens worden ze nu
belast voor een inkomen dat ze nooit hebben ontvangen, mogen ze kosten
die ze wel moeten betalen, niet aftrekken en hebben ze ook nog te maken
met een torenhoge inflatie, die niet kan worden gecompenseerd door
regels rond huurtarieven. Ze zitten aan alle kanten klem. Dit is echt
het dossier waar ik de allermeeste mails over heb ontvangen, met
schrijnende verhalen van mensen die niet weten wat ze moeten doen. Over
het algemeen zijn dat mensen die een mkb-onderneming hebben gehad of nog
steeds hebben, of die zzp'er zijn geweest of dat nog steeds zijn. Deze
groep heeft geen pensioen geregeld via een werkgever, maar heeft daar
andere dingen voor moeten verzinnen. Meestal is geadviseerd dat op deze
manier te doen. Maar ja, helaas.
Voorzitter. Het ontbreken van die kostenaftrek is echt een heikel punt.
In het latere voorstel Wet werkelijk rendement, dat vanaf 2028 moet
ingaan, is er wel mogelijkheid tot kostenaftrek. Verhuurders van onder
andere woningen maken nu eenmaal heel veel kosten, bijvoorbeeld voor
schilderwerk en verzekeringen, maar ook voor lokale lasten. De Wet
tegenbewijsregeling biedt geen mogelijkheid om de kosten af te trekken
van het bruto rendement. Het is alsof je een bedrijf
vennootschapsbelasting laat betalen over de omzet. Dat is natuurlijk ook
krankzinnig.
De staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag
dat de Wet tegenbewijsregeling enkel voordelig kan uitpakken voor de
belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitaire stelsel. Er is
namelijk de mogelijkheid om tegenbewijs te regelen als het werkelijk
rendement lager is dan het forfait. Dat is niet verplicht als het hoger
is. Maar het werkelijk rendement wordt niet eens in acht genomen. Die
naam is dus al misleidend en niet correct, want de kostenaftrek
ontbreekt. Hoe kan de staatssecretaris deze redenering dan
volhouden?
De Hoge Raad heeft weliswaar geoordeeld dat kostenaftrek niet hoeft te
worden toegestaan in het licht van het doel en de strekking van de
huidige box 3-heffing, maar we zijn het er allemaal over eens dat er dan
nog steeds geen sprake is van werkelijk rendement. Om zaken nog erger te
maken, is er gekozen voor een vermogensaanwasbelasting. Elk jaar wordt
deze gebruikt om het werkelijk rendement te bepalen, zonder dat er
sprake is van realisatie. Er is ook geen sprake van
verliesverrekening.
De Wet werkelijk rendement beschikt daarentegen wel over kostenaftrek en
verliesverrekening. Bovendien ontbreekt in dat voorstel de
vermogensaanwassystematiek op onroerende zaken. De uitgangspunten van de
toekomstige Wet werkelijk rendement worden nu dus met voeten getreden in
dit tussentijdse voorstel van de Wet tegenbewijsregeling. De reden laat
zich raden: budgetneutraliteit. Oftewel, we moeten gewoon evenveel geld
binnenhalen als we van tevoren hadden bepaald dat we wilden binnenhalen.
Het doet blijkbaar niet ter zake of dat reëel is of niet; de Excelsheets
zijn gewillig. We halen te weinig geld op als we beleggers de
mogelijkheid bieden om kosten af te trekken of vermogenswinsten niet te
belasten voor de jaren voor 2028. Nou ja, dat is in ieder geval de
gedachte.
Mijn vraag aan de staatssecretaris is hoe dit überhaupt een legitieme
redenering kan zijn als we de burger meer vertrouwen willen geven in ons
belastingstelsel en in de politiek in het algemeen. Dingen doen die we
op de lange termijn niet willen, maar op de korte termijn doen om op een
onrechtvaardige manier geld op te halen, is niet hoe we bouwen aan een
beter Nederland. Ondermijnt het niet ook de belastingmoraal als we
wetgeving benaderen vanuit een soort taakstellende, gewenste opbrengst
in plaats van dat we kijken naar wat een eerlijke belasting zou zijn? Is
dit überhaupt budgettair wel nodig nu de gebudgetteerde 11 miljard voor
herstel veel te veel lijkt? We hebben daar bij de onderhandelingen over
de Voorjaarsnota nog intens over gesproken, kan ik zeggen. De
specialisten geven aan dat deze rekening maximaal 2 miljard tot 3
miljard zal bedragen, maar het staat nu eenmaal in de overzichten en dus
zal en moet het voor dat doel worden gereserveerd en mag het niet voor
andere toepassingen aangemerkt worden. Ik vind dit onbegrijpelijk. We
zitten hier beleid te voeren voor de modellen en niet voor de burgers in
Nederland.
Daarom de oproep aan de staatssecretaris: stop nou eens met beleid maken
dat de bevolking dramatisch frustreert en de rechtspraak belast.
Belasting dient te worden geheven over inkomen of winst. Belasting is
niet een uit de lucht gegrepen bedrag dat je op voorhand dient te
voldoen en waar je in een later stadium tegen mag procederen. Dat begint
met dit box 3-stelsel wel de realiteit te worden. Dat is absurd.
In het kader van de uitvoering heeft de Raad van State vernietigend
geoordeeld over het voorstel. De uitvoering vraagt extreem veel
capaciteit en de benodigde extra fte's zijn vanwege de arbeidsmarkt niet
realistisch, en dan druk ik me zeer voorzichtig uit. Ook benoemt de Raad
nog eens dat de uitvoeringstoets van de Belastingdienst vijf rode
vlaggen geeft ten aanzien van het wetsvoorstel. De heer Stultiens noemde
ze ook al. Dan gaat het over interactie met burgers en bedrijven: rode
vlag. Maakbaarheid van systemen: rode vlag. Handhaafbaarheid: rode vlag.
Fraudebestendigheid: rode vlag. Complexiteitsgevolgen: rode vlag. Nou
ja, bij de formule 1 was de race allang afgelast.
Belastingplichtigen zelf, de Belastingdienst, banken, verzekeraars en
vermogensbeheerders hebben waarschijnlijk niet alle benodigde informatie
die de complexe tegenbewijsregeling vereist. Het doenvermogen van de
burger, de mogelijkheid om te anticiperen op deze regeling, is feitelijk
niet beschikbaar. Hoe gaat de staatssecretaris, als het voorstel wordt
aangenomen, deze uitvoeringsproblemen verminderen? Kan de
staatssecretaris garanderen dat deze problemen te tackelen zijn? Hoe zit
het met de uitvoerbaarheid van de handhaafbaarheid van het voorstel? Is
de Belastingdienst hier voldoende voor toegerust?
Voorzitter, tot slot. Ik heb een amendement laten maken om één specifiek
probleem aan te pakken. Het is een doekje voor het bloeden, dat zal ik
er eerlijk bij zeggen. Maar eigenlijk is het aannemen van dit amendement
voor ons de enige reden om akkoord te kunnen gaan met dit wetsvoorstel.
Burgers moeten een perspectief hebben. Ze moeten eronderuit kunnen komen
als ze op dit moment meer aan de Belastingdienst moeten betalen dan dat
er werkelijk rendement is. Ik heb weleens horen zeggen dat men ervan
uitgaat dat iedereen met een extra woning ook een ton op de bank heeft
staan. Ik kan u verzekeren: dat is niet waar. Dat is een aanname die
kant noch wal raakt en die niet onderbouwd is met concrete
cijfers.
Verhuurders van onder andere woningen in box 3 hebben het vanwege de
punten die ik eerder heb genoemd, de afgelopen jaren en de komende jaren
erg zwaar. De buitensporige belastingdruk, naast een Wet betaalbare
huur, drukt fors op het verdienmodel. Om hier verandering in te brengen,
stelt mijn partij door middel van een amendement voor om
woningverhuurders vanuit box 3 eenmalig de gelegenheid te bieden om de
overstap te maken naar box 2, tegen een overdrachtsbelasting van 2%.
Zodoende krijgen zij binnen de vennootschapsbelastingsystematiek de
mogelijkheid om kosten af te trekken en verlies te verrekenen. En ja, ze
krijgen dan ook extra kosten voor de accountant en dat soort zaken, maar
dan hebben de mensen in ieder geval de keus in wat ze willen. Dan hebben
mensen met veel oudere huizen, die geen monument zijn maar ook extreem
hoge onderhoudskosten hebben, de mogelijkheid om daar iets anders mee te
gaan doen.
Dit is een noodzakelijke stap als we het aantal huurwoningen in
Nederland nog enigszins op peil willen houden en mensen het idee willen
geven dat het simpel is om daarin te investeren, ook in nieuwbouw. Ik
heb hierover eerder een motie ingediend. Die heeft het toen net niet
gehaald. Ik hoop echt dat partijen nog eens goed nadenken over dat ze
zelfs een onderzoek, een op een rij zetten van de kosten en
mogelijkheden, niet eens willen steunen. Dat wil ik zeker ook in het
licht plaatsen van alle betogen hier. En dan snap ik eigenlijk niet wie
tegen dit voorstel kan zijn. Ik hoop dus op steun van de
collega's.
Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris. Maakt het voor de
systemen van de Belastingdienst nog uit of de inbrengfaciliteit uitgaat
van 2% overdrachtsbelasting of 0%? Anders maken we er 0% van. Welk
percentage is beter uitvoerbaar? En acht de staatssecretaris 1 september
uitvoerbaar als ingangsdatum van dit amendement? Zo nee, waarom niet?
Welke datum in 2025 zou dan zijn voorkeur hebben, en waarom?
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U krijgt nog een interruptie van mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik volg het betoog van de heer Vermeer. Het punt dat hij hier blootlegt,
begrijp ik helemaal. Die eerdere motie was een onderzoeksmotie. Daar kun
je in principe niet op tegen zijn. Maar in alle rondes die we in de
behandeling van dit wetsvoorstel al hebben gehad, werd mij duidelijk dat
het of niet uitvoerbaar zou zijn of — daar komt-ie weer — toch wel geld
kost. Ik heb net al complimenten gegeven aan de heer Grinwis en mevrouw
Inge van Dijk, die een wat mij betreft deugdelijke dekking in hun
amendement hebben zitten. Zou de heer Vermeer kunnen toelichten hoe hij
dit gaat dekken?
De heer Vermeer (BBB):
Mevrouw Van Eijk, hartelijk dank voor deze vraag. Volgens de overzichten
van het ministerie is het zo dat als we dit doorvoeren, als de
overdrachtsbelasting op 0% gezet zou worden, dit naar schatting 1,6
miljard incidenteel kost en 86 miljoen per jaar in de jaren daarna. Als
je dat goed uitrekent, betekent het dat men er dus van uitgaat dat alle
woningen verkocht gaan worden. Anders kom je immers niet tot dat
bedrag.
Wij hebben gezegd: laten we er niet van uitgaan dat alle woningen
verkocht worden, maar 300.000. Dat is al extreem veel in een jaar tijd.
Dat wordt nog een heel gedoe bij de notaris en zo, maar notarissen
hebben misschien meer capaciteit dan de Belastingdienst. Als we uitgaan
van 300.000 woningen met een gemiddelde waarde van 5 ton, maal 0,02,
komen we uit op 3 miljard euro inkomsten voor de Staat. De hele derving
kost incidenteel 1,6 miljard euro. Dan houden we dus nog 1,4 miljard
euro over. Als we dat delen door 86 miljoen euro per jaar aan derving,
zijn we al zestien jaar gedekt. En dan gaan we er ook nog van uit dat
die mensen allemaal in box 2 nul euro belasting gaan betalen, wat niet
waar is. 86 miljoen is dan een schijntje. Het is dus zowel incidenteel
als structureel volledig gedekt. Ik denk zelfs dat we er geld aan
overhouden, maar daar hoef ik het nog niet per se over te hebben. Daar
kom ik later, als dat daadwerkelijk gerealiseerd is, wel op terug.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Vermeer (BBB):
Alstublieft.
De voorzitter:
Dan gaan we nu luisteren naar de heer Vlottes. Hij spreekt namens de
fractie van de PVV.
De heer Vlottes (PVV):
Voorzitter, hartelijk dank. Allereerst ook mijn complimenten aan de heer
Van Kouwenhoven — o, nu zeg ik het ook verkeerd — de heer Kouwenhoven
voor zijn maidenspeech. Ik kijk uit naar de toekomstige debatten die we
nog zullen hebben.
Voorzitter. Ik heb het weleens eerder gezegd: normaal gesproken is de
slogan van de Belastingdienst altijd: leuker kunnen we het niet maken,
maar wel makkelijker. Dat principe is met dit wetsvoorstel echt wel
overboord gegooid. Er worden keuzes geboden voor accountants voor het
omgaan met de tegenbewijsregeling box 3, en dan schrijft de
staatssecretaris in de memorie van toelichting dat het zelf berekenen
zeer ingewikkeld en foutgevoelig is en dat om die reden het formulier zo
ingevuld wordt dat er alleen nog feitelijke gegevens ingevuld hoeven te
worden, op basis waarvan automatisch het werkelijk rendement wordt
berekend. Een stukje verder in de memorie van toelichting wordt gezegd:
"De Belastingdienst beschikt namelijk niet over al deze gegevens en kan
deze voor de belastingjaren uit verleden, heden en toekomst niet vooraf
invullen".
Dat is lekker makkelijk. Je weet dat het allemaal reuze ingewikkeld is.
Zelfs accountants zullen er cursussen voor volgen. Er worden nu al
massa's bezwaren verwacht. En dan zegt de staatssecretaris: je hoeft
geen gebruik te maken van de tegenbewijsregeling, dus je hoeft niets in
te vullen, want dan verandert er ook niets voor je. Maar daar klopt
natuurlijk geen snars van, want er verandert wel degelijk wat, ook voor
de belastingplichtige. Want er is dan meer belasting betaald op basis
van een forfaitair rendement dat niet is bepaald — precies wat volgens
de Hoge Raad niet is toegestaan.
Hoe gaat de staatssecretaris hiermee om? Hoe gaat hij om met de mensen
die tegen zo'n complexe muur aan lopen en denken: ik heb geen idee meer,
maar ik wil ook geen fout maken, dus ik maak dan maar geen gebruik van
de tegenbewijsregeling. Wat is het risico hiervan voor de uitvoering als
deze mensen later alsnog een bezwaar indienen tegen hun
belastingaanslag? In die gevallen staat het de belastingplichtige immers
wel vrij om alle gronden, gegevens en brieven die van belang zijn aan te
dragen. Dit kan voor belastingplichtigen veel gemakkelijker voelen en
overkomen. En wat als blijkt dat er inderdaad te veel belasting is
geïnd? Wat is dan nog de waarde van dit formulier? Klopt het dat het
formulier pas vanaf 2025 verplicht onderdeel uitmaakt van de
belastingaangifte, maar dat het formulier niet noodzakelijk is om alsnog
in bezwaar te gaan?
Dan nog over de inhoud van de tegenbewijsregeling. Zo wordt er voor het
eigen gebruik van bijvoorbeeld een vakantiewoning onderscheid gemaakt
tussen "ter beschikking staan" en "daadwerkelijk eigen gebruik". De Hoge
Raad is van mening dat er sprake moet zijn van daadwerkelijk eigen
gebruik, maar de staatssecretaris kiest voor het ruimere "ter
beschikking staan". Hoe verhoudt zich dit tot gemeentelijke regelingen,
of tot gevallen van vererving? In die gevallen kan de woning je formeel
nog wel ter beschikking staan, maar kan het zo zijn dat je er materieel
helemaal geen gebruik van mag of wil maken. Wat is de reden van dit
onderscheid? Dit is niet meer slechts een codificatie van rechterlijke
uitspraken, zoals de staatssecretaris heeft geschreven, maar dit gaat
verder. Dit maakt het nog complexer.
Voorzitter. Dan zijn we er nog niet. Voor het bepalen van de economische
huurwaarde bij woningen wordt in de tegenbewijsregeling vanaf 2026
gebruikgemaakt van de woonwaardering volgens de Huurcommissie, of van
een vast percentage van de WOZ-waarde. Even praktisch in het laatste
geval van die WOZ-waarde: hoe kan iemand aantonen dat zijn rendement
lager is dan het forfaitaire percentage waarvoor hij aangeslagen is in
box 3, met een formulier dat zelf al rekent met een vast — lees:
forfaitair — percentage van 5% van de WOZ-waarde? Hoe kan dit dan nóg
lager worden? Dat is dus bewijzen met een forfait dat het forfait niet
goed is geweest.
Voorzitter. Dit staat nog los van de vraag of dit überhaupt aan te tonen
of zichtbaar te maken is in het OWR, het formulier Opgaaf werkelijk
rendement. Ik voorspel u dat er op deze manier meer bezwaarschriften
zullen worden ingevuld dan formulieren Opgaaf werkelijk rendement.
Voorzitter. Dan het onderscheid tussen onderhouds- en verbeterings- of
investeringskosten. Kan de staatssecretaris hier een praktische
definitie van geven? Als ik de nota naar aanleiding van het verlag lees,
schrijft de staatssecretaris daarover het volgende. Ik citeer: "In
gevallen waarin bij verbouwingswerkzaamheden aan een pand zowel herstel
als vernieuwing plaatsvindt, moet in de regel een splitsing worden
gemaakt tussen onderhoud en verbetering. Bij het vervangen van glas door
nieuw, beter isolerend glas zal in de regel zowel sprake zijn van
onderhoud als verbetering." Ik dacht dat het makkelijker zou worden. Hoe
moeten mensen in de praktijk deze splitsing gaan maken? En hoe moet dit
aantoonbaar worden gemaakt? Dit is niet te doen.
Daarop voortbordurend: klopt het dat voor het aantonen hiervan eerst nog
de WOZ-waarde door de gemeente verhoogd moet worden? Dat moet dan worden
aangevraagd door de belastingplichtige. En klopt het dat door dezelfde
belastingplichtige ook nog aangetoond moet worden dat de gestegen
WOZ-waarde veroorzaakt zou zijn door de investerings- of
verbeteringskosten? Nogmaals, ook dit is niet te doen.
Voorzitter. Daar nog weer op doorgaand: zou het theoretisch zo kunnen
zijn dat bijvoorbeeld door de onroerendezaakbelasting of de
waterschapsbelasting de belastingplichtige er alsnog netto op
achteruitgaat door de gestegen WOZ-waarde? Dit weten we namelijk niet.
Een belastingplichtige weet dat ook niet. Dat zou dan ook weer tot
bezwaarschriften kunnen leiden, wat dit wetsvoorstel juist zou moeten
voorkomen.
Voorzitter. Zo ongeveer iedereen die te maken gaat krijgen met de
tegenbewijsregeling buitelt over elkaar heen om te waarschuwen voor de
ellende die het kan veroorzaken. Zo schrijft het Register
Belastingadviseurs over "een tsunami aan bezwaarschriften". De Raad van
State is ook duidelijk: de Belastingdienst stelt zich voor een haast
onmogelijke opgave. Maar ook de Belastingdienst zelf zegt: er moeten
grote inspanningen geleverd worden en er zijn grote risico's op
procesverstoringen. Als je deze bezwaren zo leest, dan zou je toch
verwachten dat er ergens een rood vlaggetje gaat wapperen, van: gut,
zijn we wel goed bezig? Dat blijkt ook, want wat betreft de
uitvoeringstoets zijn het er maar liefst vijf, het maximaal
haalbare.
Desondanks lezen we daarover in de nota van wijziging: over de risico's
voor de uitvoerbaarheid kan er door het kabinet zonder integrale
herijking geen onderbouwde inschatting worden gemaakt. Hoe gaat de
staatssecretaris voorkomen dat we achteraf, bijvoorbeeld na weer een
verdere vertraging — alles is mogelijk — tot de conclusie komen dat het
nu beter ingeschat had moeten worden?
Voorzitter, afrondend. Ik zei het al aan het begin van mijn inbreng:
leuk was het sowieso al niet, makkelijker ook niet meer, maar nu moet
men zo ongeveer gepromoveerd zijn om met het formulier Opgaaf werkelijk
rendement niet regelrecht het moeras in het rijden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Tot slot is in de eerste termijn van de
Kamer het woord aan de heer Stoffer, die spreekt namens de SGP. Gaat uw
gang.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Uiteraard in de eerste plaats ook mijn felicitaties aan de
heer Kouwenhoven. Ik vond het prachtig zoals de warme woorden klonken
over het gezin waar u vandaan kwam. Nou, die discussie aan de
keukentafel met vrouw, schoonzussen, zussen enzovoorts herken ik. Wat
dat betreft kunnen we elkaar dus de hand geven. Maar ik vond het een
mooi begin van uw politieke loopbaan. Ik gun u dat die nog heel lang mag
duren.
Voorzitter. Dan de vandaag voorliggende wet. Die leidt voor ons als SGP
wel tot een lastig dilemma. U kent de SGP als een partij die zich al
jarenlang inzet voor een vermogensheffing op basis van het werkelijk
rendement. De herstelwet en de Overbruggingswet die in 2022 aangenomen
zijn, gingen de goede kant op. Maar nog steeds wordt er niet geheven op
basis van werkelijk rendement. Dat is inmiddels ook bevestigd door de
Hoge Raad, waardoor er nu de Wet tegenbewijsregeling box 3 ligt. Dat is
alweer een reparatiewet. Gelukkig ligt er inmiddels ook een wetsvoorstel
in de Kamer voor een heel nieuw stelsel. Het is goed dat er in ieder
geval een voorstel voor een tegenbewijsregeling op tafel ligt, want na
het arrest van de Hoge Raad, op een dag na een jaar geleden, is het
duidelijk dat er iets moet gebeuren. Ik wil de staatssecretaris en
uiteraard ook zijn ambtenaren danken voor hun inzet om iets te doen aan
de onrechtvaardigheid in het huidige stelsel. Heffen op basis van
werkelijk rendement is namelijk rechtvaardig, en inderdaad ook heel
ingewikkeld; dat blijkt al uit de wet die nu voorligt. De uitvoering
lijkt volledig vast te lopen als we deze wet aannemen.
Dat laat gelijk ook het dilemma van de SGP zien. We moeten herstel
bieden en een heffing op werkelijk rendement opzetten, maar kan deze wet
dat aan? Als ik de uitvoeringstoets lees, ben ik geneigd om te zeggen:
nee, deze wet kan niet het gewenste herstel bieden. Laat ik gelijk maar
helder zijn: daarom twijfel ik ook nog steeds of de SGP deze wet kan
steunen. Ik kom daar straks nog wel op terug. De uitvoeringstoets laat
vijf rode vlaggen zien; de heer Vermeer heeft het uitgebreid
verwoord.
Er zijn bijna 1.800 nieuwe medewerkers nodig om de wet uit te voeren.
Dat lijkt mij een nagenoeg onhaalbare opdracht, maar ik zie de
staatssecretaris naar mij kijken. Nou, dat was precies mijn vraag: als
dat aantal niet gehaald wordt, wat betekent dat dan voor de uitvoering
van de wet? Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij daartegen
aankijkt. Daar zit voor ons namelijk een groot dilemma. De Raad van
State geeft terecht aan: "Als de op zichzelf rechtmatige
tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, draagt deze
uiteindelijk niet bij aan rechtsherstel voor betrokkenen." Ik hoop dat
het geen werkelijkheid wordt, maar ik heb er wel zorgen over. Ik ga
ervan uit dat de staatssecretaris daar straks op zal reageren. Ik hoop
dat hij mijn zorgen weg kan nemen.
Voorzitter. Een belangrijk deel van de problemen in de uitvoering komt
doordat belastingplichtigen op een ongestructureerde wijze tegenbewijs
kunnen leveren. Er wordt een formulier beschikbaar gesteld waarmee het
leveren van tegenbewijs makkelijker wordt gemaakt, zowel voor de
belastingplichtige als voor de Belastingdienst. In een laag scenario
leveren zo'n 70.00 tot 80.000 belastingplichtigen het tegenbewijs niet
via dat formulier maar bijvoorbeeld via een brief met eigen
berekeningen, zonder vormvereisten. In een hoog scenario zouden dat er
zomaar honderdduizenden kunnen worden. Dat lijkt mij ondoenbaar voor de
Belastingdienst.
Voorzitter. We spreken in deze Kamer heel vaak over de uitvoering van
wetten. We hebben in het verleden allemaal gezien dat het heel vaak fout
gaat. Onuitvoerbare wetten leiden uiteindelijk tot nog grotere
problemen. Daar heb ik bij dit wetsvoorstel best mee geworsteld. Ik heb
overwogen om een amendement in te dienen om het formulier verplicht te
stellen. Volgens mij ontlast dat de uitvoering, maar ik snap dat het in
dit geval gaat om het herstellen van een fout van de overheid. De
aanvraag van het herstel moet niet te veel gebonden zijn aan eisen. Het
gebruik van het formulier verplicht stellen zou weleens kunnen leiden
tot aantasting van rechten. Maar is de staatssecretaris het er wel mee
eens dat het stimuleren van het gebruik van het formulier wellicht leidt
tot minder uitvoeringsproblemen? Ik heb daarom een amendement ingediend
om enerzijds gebruikmaken van het formulier te stimuleren, maar
anderzijds ook de rechten van belastingplichtigen te borgen.
Kort gezegd komt mijn amendement erop neer dat iedereen verplicht wordt
gebruik te maken van het formulier, maar dat er daarnaast binnen zes
weken nog aanvullende stukken aangeleverd kunnen worden. Dat is dezelfde
termijn als de termijn die geldt voor het maken van bezwaar,
bijvoorbeeld tegen een aanslag inkomstenbelasting. Ik meen hiermee recht
te doen aan de positie van belastingplichtigen, maar ook de uitvoering
te verbeteren. Ik snap uiteraard dat het niet alle problemen wegneemt.
Mijn amendement zou in sommige gevallen misschien zelfs tot meer werk
kunnen leiden, omdat mensen nu op twee manieren stukken kunnen
aanleveren, maar een deel van de informatie komt dan in ieder geval via
het formulier. Ik denk dat dat de uitvoering verbetert en uiteindelijk
ook versimpelt. Ik kijk uit naar de reactie van de staatssecretaris en
heb daarbij de vraag of hij ook in kan gaan op de opmerkingen van de
Raad van State, die ook hint op deze maatregel.
Voorzitter. Uiteraard sta ik open voor verbeteringen; dat zeg ik er
nadrukkelijk bij. Maar ik zeg er ook wel bij dat dit amendement voor ons
best zwaar weegt. Zoals ik net al zei, wordt het zonder concrete
verbetering voor de uitvoering namelijk lastig om voor te stemmen.
Voorzitter. Daar komt ook nog bij dat deze wet inhoudelijk niet helemaal
aan onze wensen voldoet. Zo is er geen verliesrekening mogelijk en komt
er ook geen kostenaftrek, terwijl dat wel degelijk impact heeft op het
rendement. Uit de stukken maak ik op dat vooral de budgettaire gevolgen
van een kostenaftrek de aanleiding zijn geweest om dat niet in te
voeren. Mijn vraag is of dat geen afbreuk doet aan de juiste bepaling
van het werkelijk rendement. De heer Grinwis heeft daar samen met het
CDA een amendement over ingediend. Ik moet zeggen dat wij de inhoud van
dat amendement delen. Ik heb nog wel enige moeite met de dekking, want
je raakt ook weer wat. Maar goed, daar gaan we heel serieus naar
kijken.
Voorzitter. Dan de Rijksmonumenten. Daar is al heel wat over gezegd.
Alleen in heel specifieke gevallen mogen kosten in mindering worden
gebracht van de waardeontwikkeling, namelijk bij investeringskosten die
de WOZ-waarde verhogen. Ik wil hierbij met name aandacht vragen voor de
positie van monumenten. Daar rusten vaak bijzondere
onderhoudsverplichtingen op, die tot hoge — heel hoge — kosten kunnen
leiden. Collega's hebben het daar ook al over gehad. De staatssecretaris
geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat de belasting door dit
wetsvoorstel in ieder geval niet hoger wordt voor monumenten. Dat snap
ik, maar dat is ook niet het doel van dit wetsvoorstel. Specifiek voor
deze groep leidt de afwezigheid van de kostenaftrek wel tot meer
onrechtvaardige heffing. Mijn vraag is: is hier een uitzondering voor te
maken, en ziet de staatssecretaris ruimte om in deze wet recht te doen
aan de wettelijke plichten die voor monumenten gelden?
Voorzitter. Eind 2025 verloopt de termijn om een verzoek te doen voor
een ambtshalve vermindering voor een aanslag over het jaar 2020. Alleen
dit jaar kan er dus gebruikt gemaakt worden van de tegenbewijsregeling
voor het jaar 2020. De kans bestaat echter dat het wetsvoorstel na de
kabinetsval voorlopig nog niet aangenomen wordt. Ik heb hier ook naar
gevraagd in de schriftelijke ronde, en toen werd aangegeven dat de
Belastingdienst al in juni 2025 het formulier openstelt. Maar de kans is
groot dat de wet dan nog niet is aangenomen. Ik verwijs ook naar de
uitvoeringstoets, waarin wordt aangegeven dat tijdige inwerkingtreding
betekent dat de wet uiterlijk 31 maart 2025 is aangenomen door de Tweede
Kamer. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Is het risico groot dat
belastingplichtigen te weinig tijd hebben om het tegenbewijs voor 2020
in te leveren?
Voorzitter. Dan de kosten, want de kosten van dit wetsvoorstel zijn
hoog. Dat toont eens temeer aan dat de heffing in de afgelopen jaren
onrechtvaardig was. De kosten zijn echter ook lastig te meten. Die zijn
afhankelijk van resultaten op de beurs, van rentestanden en van heel
veel andere zaken. Het Centraal Planbureau beoordeelt de raming dan ook
als hoogst onzeker. De kans is groot dat de kosten uiteindelijk lager
zullen zijn. Laten we dat hopen. Tegelijk wordt de belastingdruk hoger —
tenminste, als het aan het kabinet ligt. Het rendementspercentage wordt
namelijk verhoogd naar grofweg 7,66%. Dat is voor velen niet haalbaar.
Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel
lager uitvallen? Is het kabinet dan bereid om de belastingdruk in box 3
te verlagen en om verhuurders meer lucht te geven, zodat de woningbouw
weer opgeschroefd kan worden?
Voorzitter, tot slot. Voor de SGP staat buiten kijf dat er snel een
heffing moet komen op werkelijk rendement, zodat we af zijn van
reparatiewetten, van hersteloperaties en vooral van onrechtvaardige
belasting. Naar aanleiding van arresten van de Hoge Raad moet er echter
ook nu al iets gebeuren. Ik vind het daarom goed dat de staatssecretaris
een voorstel heeft voorgelegd. Maar of we dat kunnen steunen, hangt wat
ons betreft sterk af van de antwoorden die we krijgen in dit debat, want
ik zie echt grote uitvoeringsproblemen. Ik heb daarnaast — ik herhaal
het nog maar een keer — niet voor niets een amendement ingediend om,
vanuit onze optiek, de uitvoering te ontlasten. Ik zeg daar nog een keer
bij: ik sta open voor aanpassingen, maar dat er het een en ander moet
verbeteren in de uitvoering van deze wet, staat voor mij als een paal
boven water.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit is het einde van de eerste termijn van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We gaan schorsen. Dat wordt tevens de lunchpauze. Dat doen we een
halfuur, dus we gaan om 12.50 uur verder. Dan zijn we geschorst.
De vergadering wordt van 12.18 uur tot 12.55 uur geschorst.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
De voorzitter:
Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die
lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor
het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik
aan dat daarmee wordt ingestemd.
Wet tegenbewijsregeling box 3
Wet tegenbewijsregeling box 3
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 om een tegenbewijsregeling te introduceren bij het bepalen van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (Wet tegenbewijsregeling box 3) (36706).
De voorzitter:
Dan gaan we door met de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box
3. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Voorzitter, dank u wel. Vandaag spreken we over de Wet
tegenbewijsregeling box 3. Daar ben ik blij om, want zoals demissionair
premier Schoof gisteren ook zei: sommige onderwerpen kunnen niet
wachten. En dit is er zo een. Box 3 is een onderwerp in mijn
portefeuille waar ik vanaf dag twee van mijn aantreden hard mee bezig
ben geweest. Dag één was 15 november; toen heb ik andere dingen gedaan.
Ik wil mij de komende tijd maximaal blijven inzetten voor de onderwerpen
die niet kunnen wachten; en dat zijn er een aantal bij de
Belastingdienst. Naast box 3 geldt dit ook voor de handhaving zzp maar
ook het nieuwe Douanewetboek. Én niet geheel onbelangrijk: de rust
bewaren bij de Belastingdienst. Want de druk op wijzigingen voor de
Belastingdienst is al jaren hoog. En voor elke wijziging in de toekomst
moeten zij ook klaar zijn voor de toekomst.
Voordat ik verderga met mijn inleiding, eerst een reactie op de heer
Grinwis. Als je me uitdaagt met een quote van Augustinus, dan kunnen wij
natuurlijk niet achterblijven. Iemand van de Belastingdienst kwam met de
volgende suggestie, die ik graag met u wil delen: "Een vriend is iemand
die alles van je weet, en toch van je houdt." Zo is het ook met de
Belastingdienst.
Terug naar het onderwerp van vandaag: box 3. Het is mijn ambitie om box
3 in rustiger vaarwater te brengen. Dit wetsvoorstel is daarvoor de
eerste stap. Maar, en het is goed om dat ook even met elkaar door te
nemen: hoe zijn we hier gekomen? De Hoge Raad heeft in 2015 het eerste
signaal afgegeven dat het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf
dat moment hebben we alles op alles moeten zetten om werkelijk rendement
in box 3 in te voeren. Maar achteraf is makkelijk praten. Trouwens:
achteraf is ook mooi wonen.
De regering en het parlement hebben steeds veel waarde gehecht aan
eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Daarom is ingezet op het
verbeteren en verfijnen van de forfaitaire systematiek. De verwachting
was dat betere forfaits juridisch houdbaar zouden zijn, maar niks is
minder waar. Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk gemaakt
van de omvang van het box 3-vermogen. Het rendement op grote vermogens
is gemiddeld hoger dan het rendement op kleinere vermogens. Hierdoor zou
het forfait beter aansluiten op de werkelijkheid. Maar daarover heeft de
Hoge Raad in 2021 gezegd dat het forfait toch weer te veel afweek van de
werkelijkheid en dat dit een schending van het eigendomsrecht was.
Toen is nogmaals ingezet op een verbetering van het forfait en de
systematiek die erachter zit. Per 2023 is het forfaitaire rendement
afhankelijk gemaakt van het daadwerkelijk aangehouden vermogen in
verschillende categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en
schulden. Voor elke categorie geldt een eigen
forfaitairrendementspercentage. Het doel was opnieuw om het werkelijke
rendement beter te benaderen.
Afgelopen juni, volgens mij nu met één dag verschil op de dag af een
jaar geleden, heeft de Hoge Raad hierover geoordeeld dat dit stelsel nog
steeds tot een schending van het eigendomsrecht leidt. De les die we
daaruit kunnen trekken is dat eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid
nooit ten koste mogen gaan van juridisch houdbare wetgeving. Door de
uitspraak van de Hoge Raad van juni vorig jaar moeten
belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het
forfaitaire rendement, de gelegenheid krijgen om aannemelijk te maken
wat zij dan aan rendement hadden.
"Moeten". Ik onderstreep dat. Ik heb geen keus. Ik móét herstel bieden.
Over spaargeld heeft de Hoge Raad gezegd dat de forfaits meestal goed
aansluiten op de werkelijkheid. Het gaat hier dus vooral over beleggers.
De arresten van de Hoge Raad zijn geldend recht. Belastingplichtigen
kunnen zich op deze arresten beroepen. Het is onze rechtsstatelijke
plicht om uitvoering te geven aan de arresten. Daar sta ik voor. De Hoge
Raad heeft mij dit bevolen. Met het wetsvoorstel wordt de wetgeving in
lijn gebracht met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft
regels gegeven voor het bepalen van het werkelijk rendement. De regels
zijn voor een groot deel duidelijk. Ze staan weliswaar in dit
wetsvoorstel, maar ik ben gebonden aan wat de Hoge Raad daarover
schrijft.
De Hoge Raad heeft op een aantal punten ook juist niet expliciet
geoordeeld. In die gevallen moet ik met deze wet duidelijkheid bieden
aan belastingplichtigen over hoe ze met deze zaken moeten omgaan. Het
kabinet ziet dit wetsvoorstel als een noodzakelijke stap, niet alleen
voor burgers, maar ook voor de Belastingdienst. Want als burgers het
niet precies weten, hoe ga je dat dan uitvoeren en handhaven als
Belastingdienst? Als duurzame oplossing ziet het kabinet een andere
route. Die heb ik ook al met uw Kamer gedeeld. Het wetsvoorstel Wet
werkelijk rendement is recent ingediend. Graag ga ik daarover ook zo
snel mogelijk met u in gesprek.
Voor de definities van werkelijk rendement voor de tegenbewijsregeling
sluiten we dus aan bij de Hoge Raad. Vanaf 2028 wil ik de ellende rondom
de forfaits tot het verleden laten behoren. Dan wil ik dus ook een
aantal zaken toevoegen, zoals kostenaftrek en verliesverrekening. Want
ik zie de problemen met vastgoedbeleggers die last hebben van illiquide
vermogen. In de tussentijd aanpassingen doen aan de tegenbewijsregeling
brengt de tijdige invoering van het nieuwe stelsel in gevaar. Als dat
gebeurt, is dat bijkans nog slechter voor de mensen met illiquide
beleggingen. Het zorgt er ook voor dat burgers nog langer moeten wachten
op een goed stelsel.
De tegenbewijsregeling zal flink wat vragen van de belastingplichtigen
en de Belastingdienst. De Belastingdienst zal er alles aan doen om het
herstel in goede banen te leiden. Ze heeft mij in ieder geval overtuigd
van het feit dat ik volmondig kan staan achter wat ik hierover
geschreven heb. De Belastingdienst is hard aan het werk om de
tegenbewijsregeling in de systemen in te bouwen, zodat mensen snel
rechtsherstel kunnen krijgen. Daar kunnen wij conform de planning deze
zomer, in juli, mee beginnen. Hiervoor is een formulier ontwikkeld om
belastingplichtigen te helpen bij het opgeven van hun werkelijk
rendement. Belastingplichtigen kunnen per jaar kiezen om gebruik te
maken van de tegenbewijsregeling.
Ook zal het rechtsherstel gefaseerd plaatsvinden. Belastingplichtigen
krijgen een attentiebrief wanneer zij het formulier kunnen invullen. De
benodigde gegevens moeten ze zelf verzamelen. Hier kunnen ze nu al mee
beginnen. De Belastingdienst heeft hiervoor verschillende checklists
opgesteld en deelt deze met mensen die ze willen krijgen; ze zijn te
vinden op internet. Daarnaast is het goed om af te wegen of het
werkelijk rendement per jaar lager lag dan het rendement waarvoor men is
aangeslagen, want als je zeker weet dat je een hoger rendement had, dan
hoef je natuurlijk helemaal geen tegenbewijsregeling toe te passen. Ik
wil heel graag de vragen beantwoorden. Dit was mijn inleiding. Zo willen
wij de herstelactie vormgeven.
Ik begin met de vraag van de heer Stultiens: "We moeten als overheid
miljarden gaan compenseren, waarvan het grootste deel gaat naar mensen
die dit geld totaal niet nodig hebben. Wat hadden we beter kunnen doen
om dit te voorkomen?" Dat probeerde ik net toe te lichten in de
inleiding. De Hoge Raad heeft in 2015 het eerste signaal afgegeven dat
het forfaitaire box 3-stelsel niet meer kon. Vanaf dat moment — dat is
tien jaar geleden — hadden we alles op alles moeten zetten om over te
stappen op werkelijk rendement. Maar nogmaals, achteraf is het mooi
wonen. De regering en het parlement hebben steeds veel waarde gehecht
aan eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid. Dat horen we ook steeds
doorklinken, maar ook juridische houdbaarheid is bij wetsvoorstellen
heel belangrijk. Vanaf 2017 is de hoogte van het forfait afhankelijk
gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. Dat klonk goed, maar was
niet goed, want het was nog steeds een benadering waarbij mensen
uiteindelijk konden interen op hun vermogen als gevolg van
belastingheffing. Precies dat punt is ook benoemd in de uitspraak.
De vraag draait natuurlijk om de bewering dat het grootste gedeelte gaat
naar mensen die dit totaal niet nodig hebben. Dat ben ik met u eens.
Tegelijkertijd zijn dat ook mensen die misschien alsnog in de problemen
komen vanwege het feit dat we nog steeds geen oplossing hebben voor de
illiquide problemen, de illiquide beleggingen die niet te gelde te maken
zijn. Rechtsherstel maakt uiteindelijk geen onderscheid op grond van de
vraag of iemand rijk of arm is. De les die we kunnen trekken, is dat
eenvoud, doenvermogen en uitvoerbaarheid nooit ten koste mogen gaan van
juridische houdbaarheid. Wetgeving moet goed zijn. Daarom staan we hier,
overigens.
Nog een vraag: wat gebeurt er als het wetsvoorstel voor de
tegenbewijsregeling niet wordt aangenomen? Ik zal u laten zien hoe ik
mijn voorbereiding krijg. Netjes. Ik heb er één ding bij geschreven en
daar begin ik mee: doe dit de Belastingdienst niet aan.
Belastingplichtigen kunnen zich nu al beroepen op de arresten van de
Hoge Raad. De Belastingdienst moet mensen dus hoe dan ook de
mogelijkheid geven om hun werkelijk rendement op te geven aan de
Belastingdienst. Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de wetgeving in lijn
wordt gebracht met de Hoge Raad, maar op een aantal punten zitten we
echt in de problemen, op het punt van hele kleine futiele dingen,
waarbij je zou kunnen beoordelen of het het een of het ander is. Ik noem
er een paar.
Het genietingstijdstip. Wanneer is het genietingstijdstip? Als er rente
wordt betaald over 2022, dan ontvang je dat, weet ik veel, 5 januari
2023 op je rekening. Reken je dat nou tot het rendement van 2022 of
reken je dat tot het rendement van 2023? Dat is een heel fundamentele
vraag waarover in de wet op dit punt geen uitsluitsel geboden wordt.
Daarom kiezen wij in deze wet voor datgene wat we altijd doen bij de
inkomstenbelasting, namelijk het kasstelsel, dus het moment van
genieten. Daardoor voorkomen wij waarschijnlijk een hele hoop gedoe in
de uitvoering en zaken voor mensen die het toch graag net anders zien
dan de Belastingdienst.
Een tweede voorbeeld. De keuze voor het buiten toepassing blijven van de
schuldendrempel hebben we puur gemaakt om het makkelijker te maken.
Doordat we de schuldendrempel buiten toepassing verklaren mogen alle
schulden en dus ook alle rentes op schulden meegenomen worden. Als je de
drempel handhaaft zoals die nu in de wet staat — volgens mij is dat
€3.800 — krijg je straks de situatie dat mensen moeten gaan aantonen
welk deel van hun schulden onder die schuldendrempel valt en welk deel
niet en ook welke rente dan afgetrokken wordt en welke rente niet.
Verschrikkelijk! Om die reden hebben wij ervoor gekozen om die €3.800 op
nul te zetten, zodat je geen discussie krijgt. Het is een klein voordeel
voor de belastingplichtige, maar je krijgt geen discussie over wat wel
of niet aftrekbaar is.
De heer Vermeer (BBB):
Ik werd getriggerd door het verhaal over het moment van genieten en het
kasstelsel. Hoe gaat het dan met dingen die nooit de kas in komen? Zegt
de staatssecretaris dan eigenlijk ook dat dat er, in ieder geval in dat
jaar, niet is zolang het niet in de kas komt? Als je die lijn doortrekt,
staat het hele gebeuren rond de waarde van vastgoed en zo toch op de
schop?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp de parallel. Er zijn verschillende definities die wij in de
wet moeten regelen, zoals van "genietingsmoment" maar ook "wat is
rendement?" Over "wat is rendement?" heeft de Hoge Raad aangegeven dat
dat zowel het rendement is dat je geniet als de niet gerealiseerde
rendementen, de fictieve waardeontwikkeling. Daar volgen wij dus wat de
Hoge Raad schrijft over wat "werkelijk rendement" is. Dat heeft in die
zin niets te maken met het genietingstijdstip.
De heer Vermeer (BBB):
Wat is dan het genietingstijdstip van een verhoogde WOZ-waarde, volgens
de staatssecretaris?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een verhoogde WOZ-waarde is volgens mij een waarderingsgrondslag voor in
dit geval vastgoed. Die geniet je niet. Die wordt vastgesteld op
peildatum 1 januari of het kan, als er sprake is van verbetering van het
vastgoed, tussentijds plaatsvinden. Maar er is geen sprake van dat dat
een genietingsmoment is. Dat is gewoon de waarde van het vastgoed op
peildatum 1 januari, of op de toestandspeildatum die eventueel door de
gemeente later wordt opgelegd of door de belastingplichtige wordt
aangevraagd.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp de vraag overigens wel.
Ik ga door naar het derde punt. Er is een aantal toepassingen van
vrijstellingen met een grens of een drempel, zoals de vrijstelling voor
groene beleggingen. Daar moet dit wetsvoorstel helder en duidelijk over
zijn, omdat je anders gedoe krijgt bij het bepalen van het werkelijk
rendement. Hoe ga je om met waarderingsregels? Vanaf 2026 zijn er ook de
regels over het voordeel van eigen gebruik van onroerende zaken.
Het laatste punt dat ik even wil benoemen, is dat we wel haast hebben.
We hebben een budgettaire derving van 600 miljoen in totaal, 2026 en
2027 opgeteld, als het wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Dat zijn voor
mij allemaal redenen om te zorgen dat de staatsfinanciën netjes op orde
blijven.
Een vraag van mevrouw Van Eijk. Mevrouw Van Eijk concludeert dat de
aansluiting bij de Wet wettelijk rendement op onderdelen ontbreekt. Ze
vraagt hier eerlijk over te zijn en wil graag een reactie van de
staatssecretaris. Eerlijk zijn spreekt mij aan. Wij pogen hier een zo
recht mogelijke koers te varen die eerlijk en rechtvaardig is. Anders
zouden we dit niet voorstellen. Maar het klopt dat de Wet
tegenbewijsregeling op onderdelen afwijkt van de Wet werkelijk
rendement. Dit is zo in de gevallen waar de Hoge Raad andere regels
heeft voorgeschreven. Dat kan overigens zowel gunstig als ongunstig
zijn.
Het belangrijkste verschil tussen de tegenbewijsregeling en de Wet
werkelijk rendement is dat in de tegenbewijsregeling de heffing is
gemaximeerd op het forfaitaire rendement. Indien het werkelijke
rendement hoger is dan het forfait, wordt altijd het forfait belast. De
belastingplichtige kan per jaar kiezen wat voor hem het gunstigste is.
In de Wet werkelijk rendement wordt altijd het werkelijke rendement
belast, ook als dat heel hoog is. Er zijn ook andere verschillen. In de
Wet werkelijk rendement geldt bijvoorbeeld een vermogenswinstsystematiek
voor onroerende zaken en start-ups. In de tegenbewijsregeling geldt een
vermogensaanwassystematiek voor alle vermogensbestanddelen. Als een pand
dat niet is verkocht in waarde daalt, is dat gunstig voor
belastingplichtigen. Als het pand in waarde stijgt, zou een
vermogenswinstsystematiek juist weer gunstiger zijn, maar in dat geval
blijft het forfaitaire rendement in deze wetgeving de bovengrens voor de
heffing. Dat zijn even de verschillen.
Als je mij vraagt waarom ik heel graag zo snel mogelijk naar de Wet
werkelijk rendement wil, is dat vanwege de knoop in onze buik met
betrekking tot het illiquide zijn van vastgoed.
Ik ga graag verder met een aantal vragen.
De voorzitter:
Een ogenblik.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Even een check: was dit het blokje terugblik of zelfreflectie?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ha! Kom maar door met je vraag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan ben ik benieuwd naar het volgende, ook om als Kamer oprecht lessen
te leren voor de toekomst. Want het klopt op zich dat we tien jaar
geleden wellicht gewaarschuwd zijn, maar sindsdien hebben we hier
natuurlijk heel veel wetten behandeld en aangenomen waarvan we met
elkaar dachten dat ze wel goed geregeld waren, en elke keer werden we
weer opnieuw gecorrigeerd na afloop. Dus hebben inderdaad de juristen
van Financiën, wijzelf, de lobbyisten, de wetenschappers en de Raad van
State allemaal zitten slapen, of is gewoon het beeld gewijzigd? Hoe komt
het nou dat we dit tien jaar lang niet doorhadden en nu opeens wel op de
vingers worden getikt?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik denk dat uiteindelijk eenvoud en doenvermogen de overhand hebben
gehad over rechtsstatelijkheid. Ik denk dat het budgettair ingewikkeld
is om in de begrotingscyclus zoals we die kennen, afstand te doen van
een bepaald belastingmiddel. De eerste reactie is vaak dat we het willen
repareren. Maar soms moet je het huis gewoon verbouwen. Je kunt een auto
blijven repareren totdat die echt uit elkaar valt, maar sommige mensen
zeggen juist: als die auto echt tien jaar oud is, dan moeten we hem
vervangen door een jonger exemplaar. Uiteindelijk denk ik dat de les
voor ons als Financiën, kabinet, Kamer en eigenlijk alle ministeries is
dat je bij nieuwe wetgeving de juridische houdbaarheid en de
rechtsstatelijkheid — leuke term — in ogenschouw moet nemen en dat je
niet alleen moet gaan voor de makkelijk haalbare zaken. Politiek ligt
dat misschien wat ingewikkeld. Je haalt er de krant niet mee en je
krijgt geen applaus op het moment dat je een rechtsstatelijk correcte
wet neerlegt, maar dat is uiteindelijk wel de taak die we met elkaar
hebben. Laten we eerlijk zijn: als de Hoge Raad in tien jaar tijd op
drie verschillende manieren zegt dat het niet goed is, dan is dat, als
je het mij vraagt, twee keer te veel.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Ik ben het eens met deze les. Dit is een belangrijke tip. Maar
het vergt wel dat we met elkaar beseffen dat een wet niet juridisch
houdbaar is. Ik ben dus benieuwd of we als Kamer die signalen hebben
gemist. Stond er destijds in de adviezen dat het juridisch misschien
niet houdbaar was? Als dat er niet bij staat, is het als Kamer moeilijk
om te zeggen dat je een wet gaat wegstemmen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb hier als Kamerlid ook nog vragen over gesteld in de commissie
Financiën. Volgens mij is er vlak voordat ik uit die commissie ging nog
nagedacht over het doen van een onderzoek naar wat er in 2001 misgegaan
is. Ik weet niet of dat uiteindelijk nog verder gebracht is. Daarvan ben
ik op dit moment niet op de hoogte. Mijn onderbuik zegt dat iedereen box
3 een prachtig idee vond vanwege een lekker makkelijk forfait en
stabiele inkomsten; hartstikke goed. Maar misschien hebben ze niet goed
nagedacht over de risico's die er zijn met betrekking tot het EVRM of
andere internationale verdragen. Dat klopt. Dat is vaak de discussie
hier. Het is niet populair om te wijzen op internationale verdragen. En
dan is er nog iets anders: we kunnen ons al helemaal niet voorstellen
dat de rente misschien weleens een keer negatief wordt. De rente was
negatief. Nu is die weer op een fatsoenlijk niveau, maar ik ken het
verhaal van mijn opa en oma nog die een hypotheekrente hadden van 13%.
13%! Ik kan me er geen voorstelling van maken hoe een rente van 13%
momenteel in Nederland, in deze economie, in deze maatschappij, zou
uitwerken. Ik kan me al helemaal geen voorstelling maken van
inflatiepercentages of rentepercentages die double of soms triple digits
zijn, waarover je soms hoort bij landen buiten de Europese Unie.
Theoretisch gezien zou het toch een keer kunnen gebeuren. Misschien moet
je dat soort dingen ook goed doordenken op het moment dat je een wet
maakt.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog. O, maar niet dan nadat de heer
Grinwis een interruptie heeft gepleegd.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Of het zo zwart-wit is als de staatssecretaris stelt, dat een forfaitair
stelsel per definitie ten dode is opgeschreven, weet ik niet. Als we
tijdig hadden geschakeld in het omlaagschroeven van het verondersteld
rendement en als we nooit die dubbele fictie hadden ingevoerd, wie weet
had het dan allemaal nog prima gefunctioneerd. Ik denk dat we te lang
hebben vastgehouden aan die 4% verondersteld rendement, maar goed. De
staatssecretaris zet een enorme streep onder juridische houdbaarheid,
maar even daarvoor zegt hij: er zijn helaas wel wat verschillen met de
Wet werkelijk rendement. Hoe verhouden die twee zich dan tot elkaar? We
komen misschien nog wel op het onderwerp kostenaftrek. Ik denk dat de
staatssecretaris daar uitgebreid op terugkomt, want er ligt nou eenmaal
een amendement. Maar als hij er zo veel waarde aan hecht dat het goed en
juridisch houdbaar moet zijn en straks weer gaat zeggen "er is een
jaartje uitstel van het gewenste stelsel", dan komt hij toch ook in de
knel met zijn eigen argumenten over juridische houdbaarheid en
rechtsstatelijkheid, of welke woorden hij noemde, waar hij een dikke
streep onder zette?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: hier staat geen alwetende staatssecretaris. Als ik te
zwart-wit argumenteer, dan bij dezen direct mijn excuses. Nee, ik kan
niet goed inschatten hoe dingen waren gelopen als we dit en dat hadden
gedaan. Het voorbeeld dat u daarbij noemt, is het voorbeeld dat ik net
aanstipte: we hebben te lang vastgehouden aan de 4%. Ja, dat heeft dus
te maken met die lage rente. Als de rente boven de 4% was geweest, dan
was het een prachtig forfait. Volgens mij zeggen we eigenlijk dus
hetzelfde.
Hoe zit het nu dan met de situatie dat de Wet werkelijk rendement
misschien nog wel beter is, maar ik nu dit voorstel? Ik zou heel graag
vandaag de Wet werkelijk rendement hebben, heel graag. Maar die hebben
we niet. Naast het feit dat die juridisch houdbaar is, vergt die ook
heel veel van de uitvoering. Er moeten natuurlijk systemen worden
gebouwd, mensen worden opgeleid, wetten worden aangepast; het maakt
allemaal niet uit. Daarom hebben we gezegd dat dit in 2028 haalbaar is.
Die tijd moeten we overbruggen. Die tijd overbruggen we met deze wet. Om
dat rechtsstatelijk te houden, sluiten wij zo dicht mogelijk aan bij de
Hoge Raad. Dat is de koers die we kiezen. Ik heb geen andere koers. Ik
kan geen kant op. Ik heb geen Wet werkelijk rendement op dit moment. Ik
heb daar een Engelse quote voor gebruikt. Ik weet overigens dat mensen
heel boos worden als ik die quote gebruik, maar ik ga hem toch herhalen.
Churchill zei "If you're going through hell, keep going"; dat ging over
de oorlog. We gaan door een hel met deze wetgeving. Hij is stuk, mensen
zijn boos, en mensen wordt onrecht aangedaan. Stilstaan betekent dat we
opbranden. We moeten door; we moeten naar het eind van de tunnel. Dat
doen we wat mij betreft op deze manier. We hebben ook niet gepoogd de
Hoge Raad hier en daar te verbeteren of te overrulen met nieuwe
wetgeving. We hebben echt heel zorgvuldig gekeken naar wat we kunnen
doen om te zorgen dat we rechte wetgeving hebben en de periode tot 1
januari 2028 zo goed mogelijk overbruggen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar moeten we dan niet gewoon het volgende concluderen? Er is een
driehoek waarin je niet alle drie de punten gelijk kunt bedienen,
namelijk budgettaire mogelijkheden en onmogelijkheden, de
uitvoerbaarheid in combinatie met de wens om heel snel bij een nieuw
stelsel uit te komen, namelijk de Wet werkelijk rendement, en de
rechtvaardigheid van de wet die hier voorligt. Moeten we dan niet
concluderen dat de staatssecretaris zegt "ik wil zo snel mogelijk bij de
Wet werkelijk rendement uitkomen en ik wil de budgettaire gevolgen
beperkt houden" en dat hij dan dus inlevert op de juridische
houdbaarheid, de rechtsstatelijkheid, waar hij net in zijn inleiding een
hele dikke streep onder zette?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laten we wel wezen: volgens mij hebben we hier net gezegd dat dingen
niet zwart-wit mogen zijn. Dit is dus niet zwart-wit. De Wet werkelijk
rendement is niet de enige manier om belasting binnen te halen. Er zijn
meer manieren, zoals deze manier. Dit is vandaag haalbaar. Dat maakt het
juridisch recht. De Hoge Raad heeft uitgesproken hoe je dat zou kunnen
doen. Dat hebben wij gevolgd. Is het rechtvaardig? Ik vind dat als het
juridisch recht is … Als we de Hoge Raaduitspraken niet meer
rechtvaardig vinden, dan wordt het echt heel ingewikkeld.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar de staatssecretaris gaat langs het punt heen van het trilemma dat
je niet alle drie de punten gelijkelijk kunt bedienen. Er zijn
budgettaire redenen, redenen van snelheid van het nieuwe stelsel, en
redenen van rechtvaardigheid en juridische houdbaarheid. Dat zijn drie
verschillende perspectieven waarbij de staatssecretaris een andere
prioritering neerlegt dan een deel van deze Kamer. Dan ben ik wel
benieuwd hoe de staatssecretaris concreet ingaat — dat komt misschien zo
meteen nog — op de zorgen over bijvoorbeeld de rijksmonumenten, het
eigen verbruik bij vakantiehuizen en überhaupt het hele aspect van
kostenverrekening. Ik ga zo goed luisteren naar de staatssecretaris,
maar ik meen toch dat de staatssecretaris uiteindelijk in zijn
prioritering de nadruk legt op de andere hoekpunten en niet op het
hoekpunt rechtvaardigheid, dat een deel van deze Kamer heeft gekoppeld
aan bijvoorbeeld deze aspecten.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik begrijp dat u dat zegt. Ik kom zo meteen nog terug op de individuele
onderwerpen. Maar misschien is het wel even goed om te benoemen dat dit
niet de eerste keer is dat we dit met elkaar bespreken. Dit is het
zoveelste debat dat gaat over box 3. Alles rondom bijvoorbeeld
kostenaftrek is al een jaar bekend. Ik zeg uit m'n hoofd dat dat in juli
2024 met de Kamer is gedeeld. Ik heb in ieder geval in de tijd dat ik
daar gezeten heb een aantal keren gezegd: als we dat anders willen, kost
dat geld én moeten we nog een jaar langer wachten op de Wet werkelijk
rendement. Die afweging moeten we met elkaar maken. Ja, jongens, wijs
maar aan waar wij geld aan uitgeven! Er kwam een vraag van een
journalist voor een FD-artikel: wat vindt u van wat de
fractievoorzitters in de Voorjaarsnota hebben afgesproken op dit punt?
Daarop heb ik aangegeven dat ik begrijp dat met de problemen en
prioriteiten die we in het land hebben — er zijn meer problemen die meer
dan een miljard kosten, zeg maar — dit uiteindelijk niet boven op de
stapel lag. Er was een gebrek aan geld en dat is er nog steeds.
Ten tweede. Je komt ook een beetje van de regen in de drup. Uitstel
betekent namelijk dat je de weg door de hel van Churchill nog een jaar
langer maakt.
De heer Vermeer (BBB):
Ik was bij dat overleg. Ik wil wel bestrijden dat het niet boven op de
stapel lag. We zijn er alleen niet uitgekomen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik was níet bij dat hele overleg, zoals u weet. Volgens mij lagen er
verschillende problemen en is dit uiteindelijk niet in de Voorjaarsnota
terechtgekomen. Dat is een keuze geweest van de fractievoorzitters.
Volgens mij was u bij dat gesprek aanwezig.
De heer Vermeer (BBB):
Het is precies zoals ik aangeef: we zijn daar niet uitgekomen, dus dat
betekent dat niet alle partijen hetzelfde wilden. Zo werkt dat.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Als wij het hier hebben over dat "de Kamer" beslist, dan hebben wij het
over de meerderheid van de Kamer. Als de meerderheid van de Kamer iets
beslist — uzelf trouwens ook, want u was daarbij — dan kan je niet
zeggen: ik stond daar niet achter. Dat is echt heel gek. Het is een
onderhandeling geweest waarbij je uiteindelijk ervoor kiest om naar
bepaalde zaken een paar miljard heen te sturen en naar bepaalde zaken
niet.
De heer Vermeer (BBB):
Als je een totaalpakket maakt, kan het wezen dat daar dingen in zitten
waar je totaal niet achter staat, maar die je toch moet doen. Beide
kunnen waar zijn. Maar dat weet de heer Van Oostenbruggen ook wel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou, "beide kunnen waar zijn"; volgens mij weeg je dat en neem je een
besluit. Dat is exact wat ik hier heb gezegd. Het is gewogen en te licht
bevonden. Uiteindelijk zijn die miljarden gegaan naar onderwerpen zoals
het Gemeentefonds, om de gemeentes te helpen met het ravijnjaar. Dat is
ook een prangend probleem. En er is geld gegaan naar defensie, ook een
prangend probleem. En er is geld gegaan naar stikstof, ook een prangend
probleem. Dus ja, dan zeg ik: jongens, dit is ook een prangend probleem,
maar kennelijk is de afweging zo geweest dat die andere onderwerpen
belangrijker waren dan deze. Ik hoop dat mij dat niet kwalijk genomen
wordt, want ik werk met het geld dat ik van u krijg.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij gaan we dan naar uitvoering. Daarover zijn zorgen. Waar is
de heer Vlottes?
De voorzitter:
Die heeft gemeld dat hij wat later weer terugkomt.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Oké.
De voorzitter:
Maar er wordt vast meegeluisterd vanuit de PVV.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Anders geef ik hem zo mijn papieren met de vragen die ik van hem
beantwoord. De heer Vlottes geeft aan dat het heel complex wordt en
vraagt: hoe worden mensen geholpen om het formulier in te vullen? Ik
begrijp de zorgen van de heer Vlottes heel goed. Het formulier is zo
ontworpen dat het zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk is. Dat is
getest bij gebruikers, zelfs bij Kamerleden, en volgens mij ook
Kamerleden die niet gepromoveerd zijn. Of doe ik mensen nu tekort? Hij
zei net dat je gepromoveerd moest zijn om dit te kunnen invullen. Dat is
dus niet waar. Het blijft overigens wel ingewikkelde materie.
Belastingplichtigen die extra hulp nodig hebben bij het invullen van het
formulier, kunnen persoonlijke hulp krijgen van de Belastingdienst, bij
de Belastingtelefoon of het belastingkantoor. We hebben de balies voor
hulp bij aangifte. Er zijn allerlei publiekscampagnes over dit onderwerp
en je kunt je altijd wenden tot professioneel advies. De vraag was hoe
wij gaan helpen. Dat zijn de standaardmanieren waarop de Belastingdienst
hulp aanbiedt.
Mevrouw Van Eijk vraagt of ik me zorgen maak over aangekondigde
juridische procedures. Dat is een goede vraag. Ik baal van juridische
procedures. Het liefste heb je dat het allemaal zo zwart-wit,
rechtdoorzee en duidelijk is dat je mensen ontmoedigt om naar de rechter
te gaan, omdat ze weten dat dat niet lukt. Tegelijkertijd kan ik dat
niet verbieden. Ik heb begrepen dat sommige belastingplichtigen nadenken
over nieuwe juridische procedures, bijvoorbeeld over de kostenaftrek.
Daarvoor sluiten we in het wetsvoorstel aan bij regels die de Hoge Raad
zelf heeft geformuleerd. Ik heb dus alle vertrouwen in een positief
oordeel van de Hoge Raad als hierover wordt geprocedeerd. In die zin ben
ik zelfs blij dat het de Hoge Raad is en niet een lager gerechtshof. Het
gebeurt wel vaker dat wij op enig moment een rechtszaak verliezen bij
een lager hof en dat je dan hoger beroep, cassatie of sprongcassatie
aanbiedt om uiteindelijk helderheid te scheppen. In dit geval heeft de
hoogste rechter hier helderheid over geschapen.
Mevrouw Van Eijk vraagt ook om een inschatting van de gevolgen van de
invoering van de Wet werkelijk rendement als er sprake is van een
uitspraak op de massaal bezwaar plus-procedure. Volgens mij gaat dat
over de tegenbewijsregeling en niet over de Wet werkelijk rendement. De
Hoge Raad heeft in de zomer van 2022 eerder al geoordeeld, weer de Hoge
Raad, dat niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komen voor
rechtsherstel. Daarom is de kans dat belastingplichtigen alsnog gelijk
krijgen in de massaal bezwaar plus-procedure klein. De tijd tikt en we
moeten door met het bieden van herstel. Dat is de reden waarom we dat
doen.
Als belastingplichtigen toch gelijk krijgen, zou de omvang van de
hersteloperatie naar verwachting significant toenemen, omdat de groep
niet-bezwaarmakers de mogelijkheid krijgt om tegenbewijs in te dienen.
Het gaat om maximaal, hou je vast, 6,9 miljoen aanslagen in de
belastingjaren 2017 en 2020. De precieze omvang van de aanvullende
hersteloperatie die er alsdan zou moeten komen, is natuurlijk weer
afhankelijk van hoe de Hoge Raad daarover oordeelt. Op dit moment kan ik
niet inschatten wat de gevolgen zouden zijn. Naar de huidige
omstandigheden verwacht ik dat wij recht vooruit kunnen met deze
wet.
Dan een vraag van mevrouw Van Eijk …
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Naar aanleiding van die juridische procedures: alle uitspraken van de
Hoge Raad waarin de regels zijn gedefinieerd voor het werkelijk
rendement, zitten nu in deze wet. Er lopen nog steeds procedures. Ik heb
de vraag al een paar keer gesteld. Verwacht de staatssecretaris binnen
een aantal maanden uitspraken die nog verdere of nadere invulling van
een aantal regels zouden kunnen geven?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb dat net geprobeerd te zeggen. Die verwacht ik niet, mede ook
omdat het kernpunt van de massaal bezwaar plus-procedure al in 2022 … Ik
pak even mijn tekst erbij. De Hoge Raad heeft al eerder geoordeeld dat
niet-bezwaarmakers niet in aanmerking komen voor rechtsherstel.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dat is mij helder.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Helder.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Maar er lopen nog steeds procedures over de Crisis- en herstelwet, de
Overbruggingswet box 3 en het oude stelsel, die wellicht nog een nadere
duiding zouden kunnen geven aan bepaalde regels die wij nu in deze wet
hebben gezet.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij niet. U weet dat er allemaal ambtenaren meeluisteren. Als ik
het verkeerd zeg, dan kom ik daar vast en zeker in de tweede termijn op
terug met een excuus en een correctie.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nog een vraag van mevrouw Van Eijk over het formulier opgaaf werkelijk
rendement. Kan de staatssecretaris de laatste stand van zaken geven?
Staat alles klaar om vanaf medio juli 2025 de uitvoering op te starten?
Zo nee, waar loopt de Belastingdienst dan tegenaan en wat is er nodig om
knelpunten zo snel mogelijk op te lossen? De Belastingdienst staat klaar
om in juli het formulier opgaaf werkelijk rendement beschikbaar te
stellen en de uitvoering op te starten, waaronder het versturen van
brieven naar belastingplichtigen. We staan klaar; we wachten op deze
wet.
Overigens zou het kunnen zijn dat deze wet wordt weggestemd. Dat zou
heel vervelend zijn, maar dan moet ik toch starten met de
hersteloperatie. Eigenlijk moet ik nu al starten met de hersteloperatie,
want de Hoge Raad vindt dat wij dat herstel nu moeten bieden. Uitstel
van deze wetgeving, bijvoorbeeld tot na de zomer omdat het parlementaire
jaar eindigt, zou echt ongelofelijk vervelend zijn, omdat ik dan
gedwongen word de hersteloperatie te starten, met de mogelijkheid dat er
nog wijzigingen in de wet worden aangebracht na de zomer. Dat zou echt
verschrikkelijk zijn, vind ik. Ik hoop dus echt dat we er met elkaar uit
komen in de komende weken.
De heer Stultiens vraagt welke manieren er nog mogelijk zijn om het
wetsvoorstel beter uitvoerbaar te maken, zodat we minder mensen nodig
hebben. Allereerst een opmerking over die mensen. Ik heb daar in het
vorige commissiedebat al het een en ander over gezegd en dat wil ik
graag even herhalen. In de uitvoeringstoets wordt gesproken over 1.757
of 1.758 mensen, maar dat betreft het aantal fte's voor de hele operatie
over drie jaar. Gemiddeld genomen gaat het dus niet over 1.800 mensen,
maar over 600 mensen per jaar, met een piek in 2026. Op de vraag hoe we
het wetsvoorstel beter uitvoerbaar kunnen maken, is dus het antwoord:
dit wetsvoorstel maakt alles beter uitvoerbaar, precies zoals ik net
zei, vanwege de regels die we stellen op het gebied van
genietingstijdstip, schuldendrempel, vrijstelling en dat soort zaken.
Dat maakt het uitvoerbaar.
Een tweede punt is dat wij het formulier opgaaf werkelijk rendement
introduceren. Tegenbewijs kan met dit formulier geautomatiseerd verwerkt
worden. Op het moment dat je het formulier invult en op enter drukt,
gaan er achter de schermen allerlei processen lopen die direct leiden
tot aanpassing van de voorlopige aanslag, wat uiteindelijk leidt tot de
definitieve aanslag. Dat gaat allemaal automatisch, zoals dat ook gaat
bij de reguliere aangiftes. Dat is echt cruciaal. Individueel elke
aanvraag beoordelen zou verschrikkelijk zijn. Daarom willen we dit ook
automatisch hebben.
De heer Vijlbrief (D66):
Er zit iets ingewikkelds in deze discussie. Eigenlijk zegt de
staatssecretaris tegen de Kamer — dat neem ik hem niet kwalijk, want het
is volgens mij een beschrijving van de werkelijke situatie — dat het een
ramp is als deze wet niet wordt aangenomen. In dat geval vallen we
immers terug naar een uitspraak van de Hoge Raad. Dan hebben we te maken
met onduidelijkheden voor de uitvoering en dat betekent … dadadadada.
Maar tegelijkertijd hebben wij hier een wet voorgelegd gekregen waar
vijf rode vlaggen bij staan en waarbij aantallen fte's worden genoemd
waar je van achteroverslaat. Dus de vraag is even hoe wij die twee
dingen naast elkaar moeten beoordelen. Ik vind het als Kamerlid
ingewikkeld om straks tegen mijn fractie te zeggen: dit is een
onuitvoerbare wet, dus ik zou maar tegenstemmen. Eigenlijk hoor je dat
te doen bij vijf rode vlaggen, een lelijk advies van de Raad van State
et cetera. Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris dat wij ons in dat
geval nog dieper in de ellende duwen. Hoe moeten wij dat wegen? Kan hij
daar iets over zeggen? Dat hangt eigenlijk als een soort wolk boven het
debat.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een heel goede vraag. Dank daarvoor, want ik wil het graag uitleggen. De
uitvoeringstoets heeft rode vlaggen. Ik ben dan ook de afgelopen zes
maanden bezig geweest om mij ervan te vergewissen of dit kan. Misschien
wel belangrijker: de Belastingdienst is nu klaar. Ik zal niet zeggen dat
het zo makkelijk is als op enter drukken, maar we kunnen nu van start
met de hersteloperatie, langs de lijnen van de wet die vandaag voorligt.
Alles is geautomatiseerd en ingebouwd, voor zover dat kan. We hebben er
alles aan gedaan om dit probleem op te lossen.
Dan kom ik toch weer even bij "ik moet". Laat ik het als volgt zeggen.
De Hoge Raad heeft niet gezegd: joh, als de uitvoeringstoets vijf rode
vlaggen geeft, dan hoef je het herstel niet te bieden. Daar is echt geen
sprake van. We proberen elke rode vlag dus zo goed mogelijk te
mitigeren.
Om even iets te noemen wat heel goed gaat bij de Belastingdienst, wat
vijf jaar geleden echt het probleem was: personeelskrapte. Wij hebben
een vullingspercentage tussen 99% en 100%. Wij hebben een groter
wervingscapaciteitsapparaat staan dan wat er momenteel aan natuurlijke
vervanging in het personeelsbestand is. Ik heb in het commissiedebat ook
al gezegd dat dat niet betekent dat we nooit een onvervulde vacature
hebben, want, koekoek, elk groot of klein bedrijf heeft last van
personeelskrapte, maar we zijn echt omhooggegaan op de ladder van
aantrekkelijke werkgevers. We hebben op dit moment hele goede mensen.
Het probleem waarbij de kranten bol stonden met "massale uitstroom bij
de Belastingdienst" en "er zijn te weinig mensen geïnteresseerd in
werken bij de Belastingdienst" is het verhaal van vijf jaar geleden. Dat
is niet meer het verhaal van vandaag. Dat geeft mij op dit dossier
voldoende comfort.
Het automatiseren en de wet zoals die nu voorligt, die keuzes maakt op
het gebied van vrijstellingen, het genietingstijdstip en de hele boel
daarbij, maken dat mensen tegen mij zeggen: zo durven we het aan.
De heer Vijlbrief (D66):
De staatssecretaris zegt dus dat de feitelijke situatie is: er stonden
vijf rode vlaggen, maar die hebben we nu allemaal gemitigeerd, zoals dat
inderdaad heet, en dat betekent dat we het kunnen uitvoeren. Het maakt
voor de Kamer natuurlijk nogal verschil of we vijf rode vlaggen zien
zonder deze uitspraak of vijf rode vlaggen met deze uitspraak.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik denk dat het voor mij noodzakelijk is dat ik de Kamer goed informeer.
Ik spreek namens iedereen bij de Belastingdienst als ik zeg: wij kunnen
dit uitvoeren. Zijn we er blij mee? Is het een waanzinnig grote klus?
Gaat er misschien ook nog weleens een keer wat fout? Krijgen we
misschien weleens een keer een procedure met betrekking tot een
specifiek beleggingsmiddel dat we net even over het hoofd gezien hebben?
Ik geloof het direct, maar in de big scheme of things is dit
uitvoerbaar.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris zegt, terecht: ik moet, ik moet. Voor een heel groot
deel klopt dat, maar de keuze wat betreft tarieven en forfaits is
natuurlijk wel een politieke. De staatssecretaris erkent in zijn
beantwoording dat een hoger tarief met een lager forfait leidt tot
minder verzoeken en dus een betere uitvoerbaarheid. Dan blijft de vraag
staan: waarom kiest hij hier niet voor?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De keuze voor de forfaits en de vrijstelling is ingegeven door het
gegeven dat je uiteindelijk budgettair de boel moet rondrekenen. Daarbij
vind ik het van belang dat er een stabiel percentagebeleid wordt
gevoerd. Ik vind het echt heel gek om het ene jaar 32% of 36%, het
volgende jaar 33%, dan weer 38% en dan weer 36% te hanteren. Een globaal
evenwicht van 36% vind ik een heel belangrijke angel, net als
uiteindelijk kunnen vaststellen of we het heffingsvrijvermogen op een
afgerond, net bedrag hebben gebracht.
Zoals ik ook al bij eerdere debatten heb gezegd, kunnen we het bij elk
belastingplan aanpassen. Dat doen we zo meteen in augustus, september en
oktober. Dat wordt natuurlijk nog interessant, zo vlak voor de
verkiezingen en met het verkiezingsreces. We gaan echt nog even goed
nadenken over hoe we dat gaan doen. Maar op dat moment worden al die
zaken vastgesteld. Als er vanuit de Kamer wensen zijn om het
heffingsvrij vermogen of het percentage aan te passen ... Met dekking
kan ik alles aanpassen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Uiteraard is dat met dekking. Daarover hebben we ook zelf
vragen gesteld.
Ik ben het niet eens met het volgende. Het forfait voor twee jaar
verhogen vindt de staatssecretaris niet willekeurig, maar het tarief
voor twee jaar verhogen wel. Dat vind ik een beetje een rare uitleg. We
kunnen prima met elkaar zeggen: we doen voor de komende twee jaar
tijdelijk het tarief iets omhoog en dan kan het forfait een beetje
omlaag. Volgens mij maken we daarmee de uitvoering heel blij. Maar
daarop komen wij terug met een eigen voorstel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit was geen vraag, maar ik ga hier wel even op in. Als wij het tarief
omhooggooien, dan betekent dat dat je in principe iedereen tegen een
hoger tarief aanslaat. Het is daarna ook heel verleidelijk om dat tarief
zo te houden. Ik denk dat dat uiteindelijk niet in het belang is van met
name kleine spaarders, mensen met rendement in de buurt van het forfait,
en heel voordelig is voor mensen die een nog veel groter rendement ...
O, sorry, dat moet ik even terugnemen. Op het moment dat het percentage
omhooggaat, vraag je een hoger belastingtarief, een hogere
belastingbijdrage, van de mensen die op of boven het forfait zitten.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zie het nadeel ook; dit klopt. Alleen, dit laat wel zien hoe erg we
in de penarie zitten met al die rode vlaggen. Daarom ben ik aan het
kijken wat we nog wel kunnen oplossen om het behapbaarder te maken. Het
klopt inderdaad dat we mensen met weinig rendement dan iets meer gaan
belasten. Tegelijkertijd hebben de echte spaarders gelukkig een heel
laag forfait; dat is terecht. Daarom maak ik me om die groep minder
zorgen. Het gaat nu natuurlijk om het forfait voor de overige
categorie.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Even voor de uitvoering. Wat doe je ermee dat je uiteindelijk misschien
minder mensen hebt die tegenbewijs geven? Die begrijp ik. Als minder
mensen tegenbewijs geven, dan ga je misschien een paar honderdduizend
naar beneden. Maar op het moment dat je het automatiseert, is het
verschil tussen 800.000 en — weet ik veel — 1,5 miljoen natuurlijk niet
zo'n heel groot probleem. Laat ik het zo zeggen: het probleem zit 'm
erin of je het handmatig doet of gaat automatiseren. We hebben ook
hersteloperaties lopen die we handmatig doen. Dat is echt een totale
verschrikking. Als het dan boven de tienduizenden komt, wordt het al een
groot probleem. Dit worden echt honderdduizenden of miljoenen mensen. 3
miljoen, zeg ik uit mijn hoofd. Dat móét je automatisch doen. Dan maakt
het niet uit of het er 2, 3 of 4 miljoen zijn.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stultiens: welke manieren zijn er nog mogelijk om
... O, die heb ik al gehad.
De heer Stultiens vraagt, en een paar anderen overigens ook: de Raad van
State adviseert om de ruimte, waar die bestaat, te benutten om
complexiteit te verminderen, de uitvoering zo veel mogelijk te ontzien
en procesrisico's waar mogelijk te beperken; heeft de staatssecretaris
daar alles aan gedaan? Ja, dat hebben we zo veel mogelijk gedaan. Maar
dat ga ik natuurlijk toch uitleggen. De kern van deze wet om het
makkelijker te maken bestaat uit het buiten toepassing laten van de
schuldendrempel, praktische regels voor toepassing van vrijstellingen
met een vrijstellingsgrens zoals voor groene beleggingen, en regels voor
het genietingsstelsel, het kasstelsel. Het gebruik van dat digitale
formulier, die automatisering, maakt dat we dit met grote hoeveelheden
tegelijk van links naar rechts kunnen scheppen. Daarnaast onderzoeken we
nog steeds of er bepaalde zaken zijn die nog verder geautomatiseerd
kunnen worden. Dat blijft doorgaan zolang we denken dat we met
automatisering grotere stappen kunnen maken dan door hier en daar dingen
handmatig te doen.
Een vraag van mevrouw Van Eijk. Welke stappen zet de staatssecretaris om
het tempo van IT-hervormingen bij de Belastingdienst te versnellen? Wat
doet hij om kennis en expertise van de verouderde systemen binnenboord
te houden en aan te trekken? Zijn er IT'ers die meer zouden willen
werken of die beter in de gelegenheid gesteld kunnen worden om minder
uren bezig te zijn met overleggen en procedurele rompslomp? De
modernisering van de ICT is een van de strategische prioriteiten van de
Belastingdienst en een de drie prioriteiten die ik heb. Ik heb uw Kamer
daar geregeld over geïnformeerd, onder meer in de brief over de impact
van de arresten van oktober 2024. Het uitfaseren van onder andere
Cool:Gen is en blijft noodzakelijk om de continuïteit van de
ICT-systemen van de Belastingdienst voor de toekomst, en daarmee de
belastinginning, te garanderen. Dit betekent dat er beperkte ruimte is
voor beleidswensen. Daar stuur ik dus ook op door te zorgen dat wij zo
min mogelijk extra beleidswensen toevoegen aan de
automatiseringsportfolio.
De ICT-capaciteit daarentegen wordt uitgebreid, maar dit kan niet
ongelimiteerd gebeuren. Nieuwe medewerkers moeten worden ingewerkt door
ervaren krachten. Die houd je dan dus weer af van meters maken in de
uitfasering van Cool:Gen. De capaciteit voor de keten IH, waarover we
het hier hebben, is sinds 2021 al met 60% opgeschaald. Dat doen we
eraan. Dat is dus ook al bijna vijf jaar bezig.
Daarnaast is het behoud van medewerkers een speerpunt van de
Belastingdienst. Door te investeren in loopbaanondersteuning en
talentontwikkeling wordt gewerkt aan duurzame inzetbaarheid, om
medewerkers voldoende uitdaging te bieden om voor de Belastingdienst te
willen blijven werken.
Dit klinkt allemaal hartstikke fantastisch. Ik heb het ook met eigen
ogen gezien. Ik ben echt veel op werkbezoek geweest bij de
Belastingdienst, want ik wil het zelf zien. Ik ben onder andere in
Apeldoorn geweest. Daar trof ik zeer gemotiveerde, zeer goed opgeleide
en hardwerkende mensen aan. Dus als ik daarover word geïnformeerd in
mijn organisatie en ik heb het met eigen ogen geverifieerd, dan heb ik
daar vertrouwen in. Als u dan vraagt "gaat er dan nooit wat mis?", ja
…
Een vraag van de heer Stultiens: "Die mensen gaat de Belastingdienst
natuurlijk nooit kunnen vinden in deze tijden van personeelsschaarste.
Dat weet het kabinet zelf ook." Nou, dat is dus niet zo. Ik hoop ook
echt dat ik dat broodjeaapverhaal nu heb doorgeprikt en opzij heb
geschoven. Wij kunnen echt goed mensen vinden. We lopen on par met ons
wervingsapparaat.
Een vraag van de heer Stoffer en van de heer Stultiens gaat over die
1.800 nieuwe medewerkers die er nodig zijn om de wet uit te voeren. Wat
als dat aantal niet gehaald wordt, en wat betekent dat voor de
uitvoering? Ik zeg weer … Ik word een beetje afgeleid door geluid uit de
zaal, voorzitter. Het gaat niet om 1.800 mensen; het gaat om 600 mensen.
We zijn hard bezig. Tot nu toe is ongeveer een derde van de benodigde
medewerkers geworven. Hierbij hebben we ook beschikking over partners en
leveranciers die ons kunnen ondersteunen met uitzendkrachten. Dat er nog
niet zo heel veel medewerkers zijn geworven, of dat we nog niet helemaal
rond zijn, komt ook doordat er nog niet met de daadwerkelijke
werkzaamheden van de hersteloperatie is begonnen. Zo meteen gaat de
IT-techniek draaien. Uiteindelijk komt het verwerken van alles wat
daaruit komt en de extra controles die je dan uitvoert, zoals het
doorprikken van een automatisch gegenereerde beschikking. Dat gebeurt op
een later moment, met mensen. Er zit dus een hele planning achter hoe
dat in de komende jaren gaat.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Toch één vraag over de uitvoering. De staatssecretaris zegt best stellig
dat het goed gaat komen, dat hij er vertrouwen in heeft en dat het een
broodje aap is dat we die mensen niet gaan vinden. Maar dan lees ik de
eigen uitvoeringstoets van de Belastingdienst, die we juist meer moeten
gaan vertrouwen: "Realisatie van de werving en de opleiding van deze
medewerkers wordt in de krappe arbeidsmarkt nagenoeg onhaalbaar geacht."
Dat zegt de Belastingdienst. U zegt: onzin. Dan wordt het best moeilijk
voor de Kamer om te weten wat waar is, want de Belastingdienst zegt dat
het onhaalbaar is en u zegt van niet.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ja. Dat is dus precies waar ik op doorprik. Dan ga ik op bezoek bij de
afdeling HR, die zich bezighoudt met de werving, en die geeft aan: het
is nu haalbaar. De uitvoeringstoets dateert ook alweer van een tijdje
terug. Wij hebben daar grote stappen in gezet. We hebben daar externe
leveranciers voor. Het is een continu proces om ervoor te zorgen dat zij
gereed zijn als we van ze vragen om mensen te leveren. Wij nemen continu
mensen aan, breed in de Belastingdienst. Wij hebben er vertrouwen in dat
we dit kunnen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan vind ik het bij goede wetgeving horen dat we ook een nieuwe toets
krijgen. Als we vandaag eigenlijk horen dat de toets verouderd is en
niet meer klopt, dat de vijf rode vlaggen niet meer kloppen en dat deze
zin niet meer klopt, dan vind ik het netjes als we voor de stemmingen
van dinsdag horen hoe de nieuwe toets eruitziet. Eigenlijk zegt de
staatssecretaris dat de toets achterhaald is.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laten we er in de tweede termijn even op terugkomen hoe snel we zo'n
uitvoeringstoets kunnen updaten.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stoffer. Hij vraagt naar het risico op verjaringen
voor 2020. In dit kader wijst hij op het risico als de wet niet tijdig
wordt aangenomen. Laat ik vooropstellen dat ik het zeer waardeer dat uw
Kamer deze wet, ook in deze politieke situatie, wel behandelt. Ik was
afgelopen maandag en dinsdag erg bang dat dit debat enkele weken
verschoven zou worden. Dank daarvoor. Op basis van de arresten van de
Hoge Raad moeten belastingplichtigen sowieso de gelegenheid krijgen om
hun werkelijke rendement op te geven. Die gelegenheid krijgen ze van ons
via dat formulier. We kunnen in juli van start. Daarmee tackel je ook
het probleem van de verjaringen, want dat betekent dat ook mensen voor
2020 nog ruim de tijd hebben om dat daadwerkelijk door te voeren. ik
hoop dus ook echt dat dit voor de zomer kan worden aangenomen.
Dan ga ik een amendement appreciëren. Dat doen we normaal gesproken in
de tweede termijn, maar ik denk dat het goed is om dat nu te doen. Ik
denk dat dat helpt. Het amendement stelt voor dat het formulier Opgaaf
werkelijk rendement verplicht wordt gesteld, maar wel met de
mogelijkheid om daarna binnen zes weken nog aanvullende stukken in te
dienen. Dat wil ik oordeel Kamer geven. Ik wil daar een bepaalde
kanttekening bij maken. Op dit moment bestaat de mogelijkheid al om op
een andere manier aangifte te doen. Dat gebeurt zeer sporadisch:
tientallen keren per maand. Het is echt de wens, en ook de verwachting,
dat mensen het doen met dit formulier. Het is ook een verschrikking om
het met de hand te doen. Er komt overigens ook een papieren formulier
Opgaaf werkelijk rendement bij dat mensen kunnen downloaden en gebruiken
om tegenbewijs aan te leveren. Laat ik het zo zeggen: het is inderdaad
dan mogelijk om dat papieren formulier op te sturen en nog aanvullende
bewijzen — ik weet niet wat dat dan zou zijn — op een andere manier toe
te voegen binnen zes weken of direct op de eerste dag. Maar we kunnen
dit oordeel Kamer geven. We kunnen dat op zo'n manier in de wet zetten.
Tegelijkertijd verwacht ik niet, zoals net werd gezegd, dat 100.000
mensen dat formulier niet zouden gaan gebruiken. Dat verwacht ik gewoon
niet; dat doen mensen ook niet met de normale belastingaangifte.
De voorzitter:
U zegt: we "kunnen het oordeel Kamer geven". Maar u geeft ook oordeel
Kamer op amendement stuk nr. 9?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik gééf het oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja. Dan is dat bij dezen duidelijk voor iedereen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Heel goed dat u dat vraagt. Ik zal voortaan op mijn taal letten.
De voorzitter:
Ja. Meneer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel goed nieuws. Betekent dat dus dat die eerdere waarschuwingen
van het kabinet niet meer kloppen? Het kabinet had gezegd: "juridisch
kwetsbaar", "het gaat leiden tot meer procedures". We waren eerst
gewaarschuwd: pas op, het kan niet. En nu horen we eigenlijk: het kan
wel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik hoor nog een toevoeging uit de zaal, maar ik kon het niet goed
horen.
De voorzitter:
Er is naar ons geluisterd, werd er gezegd.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou ja, op het moment dat je in zo'n debat staat, reageer je op basis
van zo'n vraag, en daarna ga je er nog een keer goed naar kijken, omdat
je er wat meer tijd voor hebt. Uiteindelijk, alles wegend, bestaat de
mogelijkheid dan dus om nog steeds op een schriftelijke manier
tegenbewijs aan te leveren, buiten het digitale systeem. Dat zit
overigens ook al in het proces. Je kunt een schriftelijk formulier
hebben. Er zit één nadeel aan dit amendement. Dat betekent dus dat wij
theoretisch gezien een bezwaar moeten afwijzen als dat papieren
formulier er niet bij zit. Maar dat is iets waarvan wij denken dat het
wel goed komt en uit te leggen is. Ik denk dat we in samenspraak met de
tientallen mensen die dat doen, kunnen komen tot: hé, vul dat formulier
ook even in.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan ben ik wel verbaasd dat we in de hele schriftelijke inbreng te horen
krijgen dat het juridisch kwetsbaar is. Ik ben er blij mee, en ik vind
het goed nieuws; fijn dat het amendement van de heer Stoffer oordeel
Kamer krijgt. Maar vroeger was de boodschap: dit kan niet, juridisch
kwetsbaar, leidt tot meer procedures. En vandaag horen we: nou, dat kan
eigenlijk wel.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het juridisch kwetsbare zit erin dat de Hoge Raad zegt dat het op geen
enkele wijze slechter mag zijn dan de rechten van belastingplichtigen,
vanwege het feit dat een belastingplichtige in principe het recht heeft
om op een andere manier aangifte te doen. Wij denken dat dit amendement,
waarbij je in principe het digitale formulier verplicht, maar toch ook
nog de mogelijkheid biedt om schriftelijk tegenbewijs aan te leveren,
uiteindelijk wel houdbaar is.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Is het mogelijk om kostenaftrek toe te staan in de tegenbewijsregeling?
Alles is mogelijk, maar hier kleven budgettaire gevolgen en gevolgen
voor de uitvoering aan. Kostenaftrek zorgt in 2026 en 2027 voor een
budgettaire derving van cumulatief ruim 1,1 miljard euro, zoals ook
besproken is in de technische briefing. Zoals net al besproken, heb ik
geen geld ontvangen in het Voorjaarsnotaoverleg om hier anders mee om te
gaan. En al zou ik het geld hebben, dan leidt het tot vertraging bij het
bieden van rechtsherstel, want dat betekent dat wat er nu klaarstaat
voor juli later moet komen. Dus alles wat er aan risico's kleeft aan het
later starten van deze herstelactie, komt dan in place. Ook leidt het
tot een verdere vertraging van de Wet werkelijk rendement.
Het opnemen van een kostenaftrek zorgt voor extra complexiteit in de
uitvoering en behoeft een structuuraanpassing in het ICT-systeem.
Precies daarover hebben we het net ook gehad: het is echt heel lastig in
de uitvoering en gaat leiden tot vertraging. Met elk jaar uitstel van de
Wet werkelijk rendement box 3 ontstaat dus ook een aanvullende derving
van ongeveer 1,7 miljard vanaf 2028 als we 1 januari 2028 niet halen.
Ook daar moet dan dekking voor komen. Ik snap het, maar ik zeg ook tegen
uw Kamer: doe het niet. Ook voor vastgoedbezitters is dit geen goede
optie, want je krijgt kostenaftrek maar je krijgt een jaar later ook de
Wet werkelijk rendement, die dé oplossing is voor als je in de liquide
problemen komt. Doe het niet. De enige optie die hieraan tegemoet zou
komen, is het forfait omlaag brengen. Daarvoor heb ik dekking nodig en
dat is onderwerp van gesprek bij het Belastingplan 2026.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Misschien is dit mijn laatste punt. Wat vindt de staatssecretaris ervan
om de dekking in het amendement dat voorligt te gebruiken als dekking
voor lagere forfaits?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Help me even herinneren wat die dekking was. Want ik heb de appreciatie
van het amendement …
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het zijn suggesties in de toelichting, want het gaat hier in eerste
instantie om de wettekst. Voor de dekking hebben we meegegeven om de
volgens mij in de praktijk onuitvoerbare herintroductie van rode diesel
te gebruiken en om naar de erf- en schenkbelasting te kijken. Daarover
is het advies gegeven om de forfaits te actualiseren en daar eventueel
een lichte verhoging door te voeren. Dat is de dekking die is meegegeven
in de toelichting op het amendement.
De voorzitter:
Dit gaat over het amendement op stuk nr. 10.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit amendement introduceert kostenaftrek. Daarvan zeg ik dat we dat
echt, echt, echt niet moeten doen. De vraag is of je de dekking uit dat
amendement eventueel zou kunnen inzetten voor het Belastingplan 2026.
Daarop kan ik dit antwoord geven: dat zou kunnen. Maar daar moet de
Kamer dan wel enthousiast mee instemmen. U noemt twee politiek hete
hangijzers, zoals rode diesel. U weet hoe belangrijk dat is voor een
deel van Nederland. Boeren kijken hiernaar uit. Anderzijds heeft u het
over successiebelasting; ook dat is een politiek gevoelig punt. Maar als
de Kamer dat een goed doel vindt en dit probleem wenst op te lossen, dan
ben ik als staatssecretaris natuurlijk als was in uw handen. Dat
begrijpt u.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Laat ik het dan anders vragen. De staatssecretaris is niet alleen als
was in onze handen, maar ook een politiek bestuurder zonder de last van
een coalitieakkoord of wat dan ook. Hij kan frank en vrij hiervan vinden
wat hij wil. Dus ik daag hem daarop nog één keer uit. En ten tweede:
klopt het dat herintroductie van rode diesel in de praktijk heel
ingewikkeld is, omdat de hele infrastructuur om rode diesel te kunnen
bijmengen en distribueren is ontmanteld nadat in 2013 de rode diesel is
afgeschaft bij de land- en tuinbouw en andere daaraan gerelateerde
bedrijvigheid? Klopt het dat het dus helemaal niet zo makkelijk is om
rode diesel te herintroduceren?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat er uitvoeringstechnische uitdagingen zijn rondom het introduceren
van rode diesel is correct. Ik kan nu niet een politieke mening afgeven
over het standpunt van het kabinet met betrekking tot het inzetten van
successiebelasting en rode diesel voor het verlagen van het forfait. Ik
spreek namens het kabinet en we hebben dit in het kabinet niet op deze
manier besproken.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat laatste snap ik. Ik ben niet bang om een standpunt in te nemen waar
het deze kant van de tafel aangaat. Voordat ik naar de inhoud van het
amendement ga, heb ik nog even een andere vraag. Wij kiezen voor de
financiële strategie van "lang voor kort". We hebben een incidentele
derving, die door uitstel inderdaad eventueel groter kan worden. Dat
uitstel wordt door de staatssecretaris nu helemaal aan dit amendement
gekoppeld. Dat snap ik als je het ceteris paribus moet beoordelen, maar
er kan de komende maanden en door de verkiezingen hier in de Kamer
onenigheid ontstaan over vermogensaanwas versus vermogenswinst. Er
kunnen zoveel redenen zijn waardoor 2028 überhaupt niet haalbaar zal
blijken te zijn. Hoe dan ook, wat vindt u van de redenering om een
structurele dekkingspost, zoals rode diesel, te gebruiken om een
incidenteel gat te dichten?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is echt iets waar onze minister van Financiën over gaat. Daar ga ik
niet over; daar kan ik nu geen toezegging over doen en dat ga ik ook
niet doen. Tegelijkertijd begrijp ik uw zoektocht naar dekking voor het
verlagen van het forfait. Als u daar uiteindelijk Kamerbreed een goede
dekkingsbron voor vindt die past, denk ik dat we snel zaken kunnen doen,
maar de appreciatie van het amendement dat hier ligt om ook de
kostenaftrek mogelijk te maken, is dat wij dat ontraden, met
hoofdletters, dikgedrukt en onderstreept.
De voorzitter:
Ik stel nu vast dat het amendement is ontraden.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat stelt u helemaal correct vast, voorzitter. Het is natuurlijk wel
betreurenswaardig, maar dat ligt niet aan u; dat ligt aan de
staatssecretaris. Even terug naar de argumentatie: de staatssecretaris
gebruikte allerlei argumenten, zoals het uitstel en de budgettaire
beperkingen uit de Voorjaarsnota, maar hoe ziet hij dit vanuit het
rechtvaardigheidsperspectief? Iedere keer wordt het grotere goed,
namelijk de Wet werkelijk rendement, in het vooruitzicht gesteld als nóg
beter dan een Wet tegenbewijs met kostenverrekening. Dat snap ik, maar
het is nog steeds een onzekere vogel in de lucht. De staatssecretaris
kan wel riposteren dat het hiermee nog onzekerder wordt gemaakt en dat
het nog langer gaat duren, maar het is een feit dat de Wet tegenbewijs
met dit amendement rechtvaardiger en juridisch houdbaarder wordt en
minder processen zal uitlokken. Wat is de reactie van de
staatssecretaris op dat inhoudelijke punt? In het begin van zijn
bijdrage heeft hij de juridische houdbaarheid van allerlei regelingen en
wetten immers enorm onderstreept.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst wat de juridische houdbaarheid betreft: het is helemaal niet
gezegd dat het uiteindelijk toestaan van kostenaftrek niet leidt tot
juridische procedures, want je kan natuurlijk enorm dimdammen over wat
er allemaal daadwerkelijk bij onderhoudskosten hoort. Daar kan je dus
ook lekker over procederen. Dat het een keuze is om het wel of niet te
doen, ben ik met u eens. Dat er een spanningsveld zit met de
wenselijkheid van tegemoetkoming van vastgoedbeleggers op het gebied van
de illiquiditeit van de belegging, ben ik deels met u eens. Want ja, het
is dan één vogel in de hand, maar we hebben echt een groot probleem met
het uitstel van de Wet werkelijk rendement. Je pakt de vastgoedbeleggers
nog veel harder als dat nog een jaar extra voortduurt. Dat gezegd
hebbende, is het dus op korte termijn denken dat je een probleem oplost,
maar op langere termijn introduceer je een probleem in 2028. Ik vind dat
echt niet de juiste afweging.
De heer Vermeer (BBB):
Ik werd natuurlijk even getriggerd door mijn collega's van ChristenUnie
en CDA, die net voorstelden om de aan boeren, tuinders en loonwerkers
toegezegde accijnsverlaging van 130 tot 140 miljoen per jaar terug te
draaien. Ik zou in de tweede termijn graag van de staatssecretaris horen
wat dat zou betekenen voor de verhoging van de erf- en schenkbelasting
voor de rest van de burgers van Nederland, die dan dat verschil tot die
1,1 miljard nog op moeten hoesten. Kan de staatssecretaris of nu of in
de tweede termijn weergeven welke tariefverhoging ChristenUnie en CDA
hier nu feitelijk aan het voorstellen zijn?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: dat ik het amendement over kostenaftrek ontraad, zit 'm al
niet eens op de dekking, maar het zit 'm wat mij betreft op het feit dat
het kostenaftrek is en op het feit dat hiermee de Wet werkelijk
rendement wordt uitgesteld. Ik snap daarna de vraag over rode diesel.
Het is een dekkingsbron die ik zelf, denk ik, niet zou kiezen. Als we
daarna berekenen wat het zou kosten als je dat zou doen door het te
zoeken in het domein van de erf- en schenkbelasting … Ik zeg uit mijn
hoofd dat dat hele domein jaarlijks gemiddeld zo'n 3 miljard aan
belastinginkomsten oplevert. Daar nu 1,1 miljard eenmalig aan toevoegen:
oei, oei, oei!
Nee, jongens, jullie kunnen roepen, maar als ik het verkeerd begrijp,
hoop ik echt dat dit leidt tot een interruptie die ik wel kan
verstaan.
De voorzitter:
Ja, het is onhandig om vanuit de zaal te roepen. U kunt één toelichting
geven, maar ik vind het ook wel ingewikkeld nu om dit allemaal toe te
staan.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nee, voorzitter, even een persoonlijk …
De voorzitter:
Dus even kort.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nou ja, hoe ik het noem, maakt niet uit, want ik krijg het woord. Dank u
wel, voorzitter. Het punt is dat er nu een potje van wordt gemaakt. In
de begroting is het vrij normaal om lang-voor-kort- en
kort-voor-langconstructies toe te passen. Ofwel je hebt nu dus een
incidenteel wat groter bedrag te dekken en je neemt daar wat langer de
tijd voor met een structurele kleinere reeks, ofwel andersom kort voor
lang en lang voor kort. Dat is gewoon een gebruikelijk stramien. Dat
hoeft de staatssecretaris hier nu niet een beetje te ridiculiseren alsof
je in één keer 1,1 miljard uit een structurele opbrengst van 3 à 4
miljard moet halen. Bovendien heeft de erf- en schenkbelasting door de
vergrijzing sowieso de neiging de komende decennia autonoom te gaan
stijgen, maar dat is een ander punt.
De voorzitter:
De staatssecretaris nog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Autonome toekomstige stijgingen van bijvoorbeeld erf- en schenkbelasting
kunnen natuurlijk nooit ingezet worden als dekking van amendementen. Dat
is dus even een technisch punt. Dat zei u net als laatste, volgens mij.
Het tweede punt was dat kort voor lang en lang voor kort reguliere
middelen zijn. Ik weet dat daar zo nu en dan naar gegrepen wordt om een
probleem op te lossen, maar volgens mij is dat niet iets wat we
dagelijks of heel vaak doen. Maar dat het eens een keer voorkomt en dat
het dan besloten wordt door de minister van Financiën, is een feit.
Inderdaad, misschien is dat hier een oplossing. Ik zal proberen in de
tweede termijn te komen met een getal en met een korte beschrijving van
de impact van zoiets. Ik kan me haast niet voorstellen dat ze er
wildenthousiast van worden, net zomin als jullie, maar we zoeken het
even uit.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
En ik wil nog een keer herhalen dat we het amendement over de
kostenaftrek echt niet moeten doen.
De voorzitter:
Dat is duidelijk. Het is echt ontraden. Dat hadden we al vastgesteld. We
gaan door.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Is een forfaitaire kostenaftrek mogelijk? Dat is een andere variant. Een
forfaitaire kostenaftrek kent juridische risico's omdat er sprake is van
een grote spreiding in de daadwerkelijke kosten. Het introduceren van
nieuwe forfaitaire elementen die onvoldoende aansluiten bij de
werkelijkheid, is juridisch kwetsbaar. Dat weten we van de afgelopen
tien jaar en drie Hoge Raadarresten. Het zal naar verwachting leiden tot
procedures van belastingplichtigen die de werkelijke kosten willen
opgeven. Dit zal de uitvoeringslast alleen maar vergroten. Als de
belastingplichtigen door de rechter in het gelijk worden gesteld, zal
opnieuw aanvullend herstel nodig zijn. Dit zou opnieuw grote impact
hebben op de uitvoering.
Daarnaast leidt een forfaitaire kostenaftrek in 2026 en 2027 tot een
budgettaire derving van cumulatief 941 miljoen. Dit is ook weer een
dervingsprobleem, maar goed, dat zouden we kunnen oplossen met de rode
diesel, de erf- en schenkbelasting of iets anders. Daar kom ik in tweede
termijn op terug. Een forfaitaire kostenaftrek legt overigens hetzelfde
beslag op de ICT-portfolio als een werkelijke kostenaftrek. Vanwege de
gevolgen voor de uitvoering leidt dit tot vertraging van het bieden van
rechtsherstel en de Wet werkelijk rendement box 3. Deze vertraging zorgt
per jaar dus voor die aanvullende derving van 1,7 miljard.
Er was nog een vraag van de heer Stoffer en van mevrouw Van Eijk. De
heer Stoffer vraagt of het ontbreken van kostenaftrek geen afbreuk doet
aan een juiste bepaling van het werkelijk rendement. Mevrouw Van Eijk
vraagt of ik het ermee eens ben dat het ontbreken van kostenaftrek een
hard gelag kan zijn voor bepaalde belastingplichtigen. De Hoge Raad
heeft duidelijk uitgesproken dat kosten niet aftrekbaar zijn in het
kader van tegenbewijs. Daarmee is er sprake van een juiste berekening
van het werkelijk rendement conform de regels van de Hoge Raad. Ik
begrijp dat bepaalde belastingplichtigen ook graag hun kosten zouden
aftrekken in de tegenbewijsregeling — dat begrijp ik écht — maar dat is
niet opgenomen in de arresten van de Hoge Raad. In het nieuwe stelsel
vanaf 2028 doen we dat dus wel. Het is goed om te beseffen dat in de
jaren tot 2028 het forfait de bovengrens voor de heffing blijft. Als de
huizenprijzen harder stijgen dan de forfaits, dan belasten wij nog
steeds het maximale forfait. Dat is de afgelopen jaren vaak voorgekomen.
Het opnemen van een kostenaftrek in de tegenbewijsregeling zorgt dus
voor extra complexiteit in de uitvoering en een structuuraanpassing in
het ICT-systeem. Dit leidt dan weer tot vertraging.
De heer Stoffer (SGP):
Dank aan de staatssecretaris voor dit antwoord. Ik begrijp uiteraard
heel goed wat hij zegt en de worsteling die erachter zit. De fiscaliteit
en alles wat je daarin doet, geeft ook bepaalde gedragseffecten. Waar ik
onder andere angst voor heb, is dat we het perspectief hebben dat de
nieuwe wet er in 2028 komt en dat mensen dan denken: nou, tot die tijd
doen we maar niets aan onderhoud. Je weet hoe het gaat als je dat niet
doet: het verrot onder je ogen vandaan, zeker als het oude, historische
panden zijn. We hopen van niet, maar stel dat het nog wat langer duurt
dan tot 2028. Dadelijk krijgen we een soort verkrotting van ons mooie
erfgoed. Los van het feit dat ik sowieso vind dat het zou moeten, maak
ik me echt wel zorgen over ons erfgoed. Het zijn niet allemaal mensen
die bakken met geld op de bank hebben staan en denken: dat kunnen wij
wel gewoon doen. Voor sommige mensen is het net aan. Ziet de
staatssecretaris dat probleem ook?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit gaat over twee dingen: het erfgoedverhaal en de gedragseffecten van
het uitvoeren van onderhoud, die natuurlijk ook gelden voor mensen die
panden hebben die niet vallen onder erfgoed, toch? Tegen die mensen wil
ik zeggen: penny wise, pound foolish. Het bezuinigen op onderhoud is
altijd slecht. Als je daartoe gedwongen wordt, dan is dat echt een hele
vervelende situatie. Wij zien dit probleem. Dat is overigens ook de
reden — dat heb ik ook in een commissiedebat gezegd — dat de
Belastingdienst de regeling openstelt voor uitstel van betaling. Die
mogelijkheid is er in principe natuurlijk altijd. Als je je belasting
niet kan betalen, kan je bellen en kan je daar een betalingsregeling
voor krijgen. Maar er is natuurlijk een vermogenstoets. Mensen met box
3-vermogen zakken natuurlijk vrij vaak voor die vermogenstoets, want ze
hebben vermogen boven de heffingsgrondslag; dat is het hele idee van box
3. Maar ook de mensen die boven de heffingsgrondslag zitten, kunnen
uitstel van betaling en een betalingsregeling krijgen. Volgens mij zijn
mensen daarmee geholpen in het voldoen aan hun fiscale verplichtingen.
Ik denk overigens dat deze mensen het meest geholpen zijn met de Wet
werkelijk rendement, die per 1 januari 2028 in zou moeten gaan.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan gaan wij naar het mapje met andere zaken over vastgoed. Bij het
leveren van het tegenbewijs hoeft het voordeel van het eigen gebruik
voor 2026 niet te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor
gekozen? Waarom kiest het kabinet voor een hoger percentage voor het
eigen gebruik dan in de Wet werkelijk rendement? Allereerst is er een
divers palet aan tweede woningen, van klein, courant, op gewilde
locaties tot groot, duur en minder courant te verhuren. We hebben ervoor
gekozen dat de belastingplichtige bij het leveren van tegenbewijs zelf
mag onderbouwen wat de economische huurwaarde is. Dat kan bijvoorbeeld
op basis van het aantal punten van een woning, op grond van het
woningwaarderingsstelsel. De belastingplichtige kan hiervoor een
huurprijscheck invullen op de website van de Huurcommissie. Degenen die
dit niet willen onderbouwen, mogen afgaan op het SEO-onderzoek, maar dit
is vrijwillig. De wet schrijft niet voor dat je 5,06% moet hanteren. Het
eigen gebruik wordt inderdaad pas belast vanaf 2026. De Hoge Raad heeft
in een uitspraak van afgelopen december aangegeven dat het eigen gebruik
in principe tot het rendement van box 3 behoort. We volgen daarin ook de
Hoge Raad. Maar bij het ontbreken van een wettelijke grondslag om de
omvang te bepalen, heeft de Hoge Raad het voordeel tot die tijd op nul
gezet. De wettelijke grondslag zit in het wetsvoorstel. Daarom kan het
eigen gebruik dus ook pas vanaf 2026 worden belast. Het is niet mogelijk
om dit met terugwerkende kracht aan te geven, vanwege het feit dat het
dan nadelig wordt voor belastingplichtigen. Dat mag dus niet, want de
Hoge Raad schrijft het voor en daar mag je niet negatief van
afwijken.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Misschien een wat praktische vraag: hoe kom je onder de 5% rendement
voor het eigengebruikgedeelte als er voorgeschreven wordt dat de 5% een
soort grondslag is? Aan wat voor situaties moet ik dan denken?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nee, de 5,06% van SEO is geen grondslag die wij gebruiken. Het is de
economische huurwaarde die je zou kunnen hanteren. Maar als jij een
huurpuntencheck doet van een pand dat matig verhuurbaar is en als dat
uiteindelijk leidt tot een bijzonder lage huurprijs en dus ook een lager
percentage, dan kan je die ook nemen. Je moet zelf onderbouwen wat het
is.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Hoe taxeert de staatssecretaris de lasten die dan op de
belastingplichtige gelegd worden om dat allemaal uit te zoeken, op te
zoeken en uit te werken, in plaats van een wat lager rendement als
uitgangspunt te nemen, dus niet die 5,06% maar bijvoorbeeld de 3,35% die
in de Wet werkelijk rendement staat als bijtelling?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nogmaals, wij leggen geen percentage neer. Wij sluiten aan bij de
economische huurwaarde. Dat is in fiscale termen een vrij gangbaar
begrip. Daarna is het noodzakelijk, of "noodzakelijk ...". Je mag het
daarna zelf onderbouwen. Daarvoor kan je, zou ik bijna zeggen, de route
van de minste weerstand nemen, namelijk het rapport SEO, of je doet de
huurpuntencheck. Volgens mij kan je zelfs de economische huurwaarde
laten taxeren. Dat is nog ingewikkelder en kost ook geld. Dat zijn
afwegingen die je zelf mag maken als belastingplichtige.
Een vraag van de heer Grinwis en mevrouw Van Dijk. Het is een verzoek om
een onderzoek te starten naar de vraag of de leegwaarderatio nog actueel
is, zodat het eventueel met ingang van 2027 aangepast kan worden; dat is
in ieder geval niet in strijd met de HVP. Misschien is het wel goed om
het volgende opnieuw te herhalen. Ik heb het in het commissiedebat ook
genoemd. Een onderzoek naar de leegwaarderatio is niet vrijblijvend. De
resultaten hiervan moeten we implementeren, ongeacht of ze voordelig of
nadelig zijn. Actualisering van de leegwaarderatiotabel kan zowel tot
een verhoging als tot een verlaging leiden. Het aanpassen van de
leegwaarderatio per 1-1-2026 zou ook nog in strijd zijn met het HVP. Als
we de leegwaarderatio per 1-1-2027 zouden actualiseren, dan wordt nog
tijdens de looptijd van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit aangekondigd
dat een reeds behaalde mijlpaal wordt teruggedraaid. Sorry, dus tot 1
januari 2027 kunnen we het niet aanpassen.
Stel dat we het toch doen, dan worden we gekort bij indiening van het
volgende betaalverzoek. Als in het najaar van 2026 en in het
Belastingplan 2027 die korting is opgenomen en de leegwaarderatio wordt
geactualiseerd, verlaagd, dan kan dat niet langer verklaard worden en
moet Nederland conform de HVF-verordening open kaart spelen over het
feit dat een mijlpaal is teruggedraaid. Overigens zijn de regels rondom
de HVP en betaalverzoeken vrij strikt, zeg ik even erbij. Bij een
onderzoek in 2027 en dus ook bij een ingang in 2028 zijn de uitkomsten
dus alleen relevant voor de Wet werkelijk rendement. De leegwaarderatio
wordt dan gebruikt voor het bepalen van de beginwaarde van verhuurde
woningen per 1 januari 2028. Voor de Successiewet blijft de
leegwaarderatio wel gelden. Wat ik kan toezeggen, is om in 2027
onderzoek te doen zodat de leegwaarderatio per 1 januari 2028 kan worden
aangepast. Maar tegelijkertijd zeg ik ook hierbij, hoewel het weer in
het Engels is "then we live and die by the consequences", want het kan
zowel naar boven als naar beneden gaan.
Een vraag van de heer Vijlbrief. Volgens mij heeft de heer Stoffer daar
ook interesse in. Rijksmonumenten in box 3 vallen onder het forfait voor
overige bezittingen. De verhoging ervan zal deze mensen raken. Erkent de
staatssecretaris dit en ziet hij hier een probleem? Ook de verlaging van
het heffingsvrije vermogen zal deze groep belastingplichtigen raken. Kan
daaraan iets worden gedaan? De door de heer Vijlbrief genoemde
maatregelen maken geen onderdeel uit van de Wet tegenbewijsregeling,
waar dit debat over gaat. Dat moeten we wel duidelijk op het netvlies
hebben. Daar wat aan doen kan, maar dat kan dus bij het Belastingplan
2026. De maatregelen zijn besloten in het kader van de
voorjaarsbesluitvorming en worden uitgewerkt in het Belastingplan 2026,
dat op Prinsjesdag aan de Kamer wordt aangeboden. Daarin kunnen
natuurlijk nog dingen gewijzigd worden. Vragen over deze maatregelen
kunnen we wat mij betreft het beste bespreken in het debat in het najaar
over dit punt.
Een vraag van de heer Vijlbrief en de heer Grinwis. Kan er iets geregeld
worden voor de kosten van rijksmonumenten? Een minieme WOZ-waardering,
een oplossing in de NSW-regeling, rijksmonumenten vrijstellen,
kostenaftrek: hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen deze opties en
welke andere mogelijkheden ziet hij nog? Allereerst: eigenaren van
rijksmonumenten kunnen subsidie aanvragen voor de kosten van de
instandhouding van een rijksmonument. Er bestaat een woonhuissubsidie
voor rijksmonumenten met een woonfunctie. Voor andere rijksmonumenten,
zoals een kerk, klooster, molen of vuurtoren, bestaat de
instandhoudingssubsidie. Deze subsidies kunnen worden aangevraagd bij de
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het is niet nodig om boven op
deze subsidies ook nog fiscaliteit te introduceren, omdat dat dan
onevenwichtig kan uitpakken. De tegenbewijsregeling kan alleen maar
positief uitpakken voor deze belastingplichtigen ten opzichte van het
forfaitaire stelsel. Bezitters van rijksmonumenten in box 3 krijgen dus
niet te maken met een stijging van de belastingdruk als gevolg van dit
wetsvoorstel.
Nog een vraag van de heer Vlottes. De heer Vlottes vraagt naar eigen
gebruik: waarom wordt er aangesloten bij het ter beschikking staan voor
eigen gebruik? Bij het belasten van eigen gebruik is het gebruikelijk om
aan te sluiten bij het begrip "ter beschikking staan". Dat is ook het
geval in box 1, bij de eigenwoningregeling. Ook is het in lijn met
arresten van de Hoge Raad. In de nota naar aanleiding van het verslag is
voor verschillende praktijkvoorbeelden aangegeven hoe daarmee omgegaan
wordt.
Nog een vraag van de heer Vlottes: "Onderhoudskosten zijn niet
aftrekbaar, maar verbeteringen en investeringen wel. Hoe moet een
belastingplichtige dit splitsen? Hoe kan een belastingplichtige aantonen
dat de WOZ is gestegen door de verbetering?" Kosten van onderhoud worden
gemaakt om de onroerende zaak in bruikbare staat te herstellen of te
houden. Kosten van verbetering of investering zorgen ervoor dat de
onroerende zaak verbetert. Denk hierbij aan een nieuwe aanbouw of nieuwe
dakkapel. Investeringen zijn alleen aftrekbaar als de WOZ-waarde is
gestegen. De belastingplichtige kan aan de WOZ-beschikking zelf zien dat
er rekening is gehouden met zijn investering. Hij kan dan bij de
gemeente informatie opvragen over zijn WOZ-beschikking. Met deze
informatie kan hij aantonen dat de waardestijging komt door zijn
investering. Als een investering niet van invloed is geweest op de
WOZ-waarde, blijft de waardestijging als gevolg van investering
automatisch buiten het werkelijk rendement. Dat komt doordat de
waardestijging van een woning wordt bepaald op basis van de
WOZ-waarde.
Dan nog een vraag van de heer Vlottes: "Gaan belastingplichtigen er nu
op achteruit als de WOZ-waarde stijgt? Gaat dat leiden tot veel
bezwaarschriften?" De tegenbewijsregeling kan eigenlijk alleen maar
positief uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het
forfaitaire stelsel. Niemand krijgt dus te maken met een stijging van
belastingdruk als gevolg van dit wetsvoorstel.
De heer Vlottes (PVV):
Het ging mij meer om die samenhang. Dank voor het antwoord tot zover,
maar het ging mij meer om de samenhang tussen die WOZ-waarde, waarvoor
een verzoek tot verhoging moet worden ingediend, en bijvoorbeeld een
onroerendezaakbelasting en waterschapsbelasting, die dan natuurlijk ook
zullen gaan stijgen. Misschien is het theoretisch niet het geval, maar
cumulatief gezien zou dat wel tot een verhoging van de belastingdruk
kunnen leiden. Klopt dat?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Uiteindelijk is de WOZ-waarde natuurlijk de basis voor de
onroerendezaakbelasting. Die kan inderdaad meestijgen. Dat is hoe wij de
onroerendezaakbelasting berekenen. Maar dit wetsvoorstel an sich
verandert daar niks aan.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan heb ik nog een amendement van de heer Vermeer. Het is goed om daar
even op in te gaan. Dat betreft het introduceren van een eenmalige
overgangsfaciliteit voor vastgoedbeleggers per september 2025, waarmee
hun bezit van box 3 naar box 2 kan worden overdragen tegen een
overdrachtsbelasting van 2%. Dit amendement ontraad ik, omdat het
ongewenst, onuitvoerbaar en onvoldoende gedekt is. De faciliteit waar de
BBB om vraagt, zet aan tot "boxhoppen". Daarmee zou belastingontwijking
worden gefaciliteerd. Dit is in mijn ogen ongewenst fiscaal beleid. De
introductie van deze faciliteit binnen de overdrachtsbelasting vergt
bovendien een structuurwijziging, waarop de maatregel pas effect kan
hebben in 2027. Het amendement roept op om de faciliteit per september
2025 te introduceren. Dit is onuitvoerbaar. Onuitvoerbaar.
Ten slotte is een eerste inschatting dat hierbij sprake is van
staatssteun, omdat er een voordeel wordt gegeven aan een specifieke
groep. Andere bedrijven die vastgoed aanschaffen, betalen een hoger
percentage. Als het wel mogelijk zou zijn om de faciliteit al per 2026
in werking te hebben — dat is dus niet de inschatting — dan kost dit
amendement een kleine 2 miljard, cumulatief over de periode tot 2028. Om
die reden moet ik dit amendement ontraden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 is daarmee ontraden.
De heer Vermeer (BBB):
Ik heb als antwoord op de interruptie van mevrouw Van Eijk precies
weergegeven hoe die dekking geregeld is. Ik hoorde alleen maar dat het
zo veel kost. Ik heb aangegeven wat het gaat opbrengen als al die
woningen verkocht worden. Daarop heb ik van de staatssecretaris geen
tegenberekening gehoord. Ik vind het niet gepast dat hij zegt dat de
dekking niet in orde is, want dan moet de staatssecretaris vertellen wat
er aan mijn berekening niet klopt.
Punt twee: het feit dat het onuitvoerbaar zou zijn. Dat snap ik niet. Ik
zou heel graag van de staatssecretaris willen horen wat er niet
uitvoerbaar aan is. Wij zijn een heel andere mening toegedaan. Met
alleen dat roepen kan ik niets.
Dan staatssteun. Volgens de wet is er sprake van staatssteun als het
cumulatief om vier voorwaarden gaat: een overheidsmaatregel, een
economisch voordeel voor bepaalde ondernemingen, verstoring van de
mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten. Is
het een overheidsmaatregel? Ja, want de regeling wordt voorgesteld door
de Staat. Is het een economisch voordeel? Alleen indien dit selectief
is. Door de regeling algemeen toegankelijk te maken op basis van
objectieve criteria, bijvoorbeeld natuurlijke personen met woningen in
box 3 — dat is heel objectief vast te stellen — vervalt het selectieve
karakter. Verder mededingingsverstoring: de maatregel betreft
binnenlandse verhuur van woningen, doorgaans zonder grensoverschrijdende
concurrentie. Het verstoort de mededinging dus niet. Beïnvloeding
handelsverkeer in de EU: het is nationale fiscale herstructurering.
Invloed op EU-handelsverkeer is niet aannemelijk. De conclusie is dus:
als de regeling transparant is, wettelijk is vastgelegd, tijdelijk is en
algemeen toegankelijk, dan is er geen sprake van staatssteun in de zin
van het EU-recht.
Dan blijft eigenlijk nog één vraag over: waarom zou het niet uitvoerbaar
zijn?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat eerste was geen vraag, maar een opsomming van hoe u aankijkt tegen
staatssteun. Sta mij toe om in tweede termijn in te gaan op de punten
die u aandraagt. Met betrekking tot een structuurwijziging binnen de
IT-systemen: het is een nieuwe groep, die in IT-systemen en ook aan de
zijde van notarissen moet worden aangepast. Daarvan krijg ik via de
ambtelijke lijn die mij ondersteunt, de inschatting dat het een
systeemwijziging betreft. Systeemwijzigingen doen wij heel zorgvuldig.
Wij gaan niet zomaar een vakje erbij of een percentage erbij maken, met
alle risico's van dien. Er zit een heel traject aan vast met
ontwikkelen, testen en uiteindelijk doorvoeren. Het is gewoon niet
mogelijk om dat in 2025 nog voor elkaar te krijgen.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben blij dat de staatssecretaris precies kan weergeven waar het
probleem zit, want dan is dat ook snel op te lossen. Het gaat hier
namelijk om een aangifte die gedaan moet worden door de notaris en niet
door particulieren zelf.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Exact.
De heer Vermeer (BBB):
Het enige wat een particulier moet doen, is een formulier invullen. Die
tekst kan gewijzigd worden. Dat is een pdf en het wijzigen duurt
ongeveer twee minuten, en als dat langer duurt, wil ik het doen. Daar
zit niet het probleem. Verder hebben wij niet voor niets het tarief van
2% gekozen, omdat het al in de systemen zit. Dat hoeft dus ook niet
toegevoegd te worden. Dus nogmaals: wat kan er nu niet wat hier gezegd
wordt? Waardoor is dit onuitvoerbaar? De genoemde argumenten houden
totaal geen stand. En trouwens, ik heb jarenlang in de ICT gewerkt, dus
ik weet precies wat programmeren is en hoe databases in elkaar
zitten.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst is de Belastingdienst een prachtige werkgever. Ik kan u
absoluut aanraden om bij de Belastingdienst te komen werken.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben nog lang niet van plan te vertrekken hier.
De voorzitter:
Nee, nee, de staatssecretaris heeft het woord. U mag straks weer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: het gaat hier over het aanpassen van de systemen om
onderscheid te kunnen maken tussen zelfbewoning, in dit geval de
inbrengfaciliteit. De 2% die nu geldt, geldt voor een specifieke groep
en de inbrengfaciliteit is een andere specifieke groep. In de hele
systematiek moet je zorgen dat dat traceerbaar is. Daar moet je
inderdaad in de database aanpassingen voor treffen. U geeft net aan dat
u daar alles van afweet. Ik ook, en dat is dus een structuurwijziging.
Dat duurt in dit geval gewoon minstens een jaar. Ik krijg te horen dat
2027 haalbaar is.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben totaal niet onder de indruk van de beantwoording en het
opgeroepen bezwaar. Wij zetten ons amendement dus gewoon door. Ik hoop
dat de collega's goed wegen wat hier gezegd wordt en dat zij dat ook
afwegen tegen het onrecht dat anders de particuliere verhuurders
aangedaan wordt en tegen het handelingsperspectief dat op dit moment
volledig ontbreekt. Of het moet zijn dat ze gewoon hun pand verkopen en
dat deze van de huurmarkt gaan.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Sta mij toe om in de tweede termijn nog even op de staatssteunaspecten
in te gaan. De appreciatie van het amendement staat.
De voorzitter:
Ja, het amendement op stuk nr. 11 is ontraden.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan budgettair. Een vraag van de heer Stultiens. Heeft de
staatssecretaris er nu alles aan gedaan om de budgettaire derving van
dit wetsvoorstel tot een minimum te beperken?
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nog even naar aanleiding van het amendement van de heer Vermeer. Het
ging nu vooral om andere aspecten, maar kan de staatssecretaris nog eens
goed uitleggen wat er wat hem betreft budgettair scheelt aan het
amendement van de heer Vermeer? Ook ik kon de dekking niet direct
vinden, dus ik zou graag precies willen weten wat er wel en niet aan het
amendement scheelt. Wat is de budgettaire derving die de heer Vermeer
nog moet oplossen, al dan niet incidenteel en al dan niet lang of
kort?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ja, dat begrijp ik. Ik kom daar graag op terug in tweede termijn.
Heeft de staatssecretaris er nu alles aan gedaan om de budgettaire
derving tot het minimum te beperken? Deze vraag kan ik beantwoorden met
een volmondig ja. We zijn in het wetsvoorstel nauw aangesloten bij de
uitspraken van de Hoge Raad. We doen wat juridisch noodzakelijk is. Er
is alleen ingevuld wat nog onduidelijk was, zoals het voorstel om het
eenvoudige kasstelsel te gebruiken voor het genietingstijdstip, de
vrijstellingen en het afschaffen van de schuldendrempel.
Nog een vraag van de heer Stultiens: wie betaalt de rekening van de
uitspraken van de Hoge Raad waardoor we tegenbewijs moeten bieden? Ik
krijg mooie hulp van mijn collega's, maar ik wil graag beginnen met
"wij". Wij betalen dat met z'n allen. Het meeste geld van het
rechtsherstel komt naar verwachting terecht bij belastingplichtigen met
een hoog inkomen en een hoog vermogen; ongeveer de helft van de
belastingplichtigen die meer dan twee keer modaal verdienen. Dit zijn
overigens ook de mensen die de meeste box 3-belasting betalen. Ook is
duidelijk dat dit rechtsherstel, anders dan het rechtsherstel naar
aanleiding van het kerstarrest, met name terechtkomt bij
beleggers.
Het huidige en het voorgaande kabinet zijn op diverse momenten
geconfronteerd met budgettaire kosten als gevolg van de verschillende
Hoge Raadarresten over box 3. Deze kosten zijn dan ook op verschillende
momenten betrokken in budgettaire besluitvorming. Ik heb in de nota naar
aanleiding van het verslag zo goed als mogelijk uiteengezet bij wie de
dekking is neergelegd. Van de 10 miljard aan dekking is 7 miljard
gezocht bij kapitaal en 3 miljard bij arbeid.
De heer Stultiens vraagt of het klopt dat de rijkste groep Nederlanders
gedurende de looptijd van het rechtsherstel gemiddeld een ton
terugkrijgt. Deze berekening kan ik niet onderschrijven. Het klopt dat
de groep die meer dan vier keer modaal verdient in 2025 gemiddeld naar
schatting een kleine €20.000 terugkrijgt — als men geld terugkrijgt.
Maar de groep mensen die geld terugkrijgt, wisselt per jaar, afhankelijk
van het rendement dat mensen in dat jaar behalen — het ene jaar wel
tegenbewijs, het andere jaar misschien niet. Je kunt die €20.000 dus
niet per persoon met vijf vermenigvuldigen en dan op een ton uitkomen.
In het algemeen klopt het beeld wel dat de meest vermogende mensen het
meeste geld terugkrijgen. Zij hebben namelijk ook de meeste belasting
betaald in box 3.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris sprak net over 10 miljard, maar het is inmiddels
16,5 miljard. Die laatste 6,5 miljard was dus niet gedekt. Ik heb een
vraag die al meerdere keren gesteld is. Ik weet niet of het onwil is of
dat het niet mogelijk is, maar ik ben benieuwd waarom er niet één tabel
is waaruit duidelijk wordt bij wie die 16,5 miljard belandt. Ik wil
gewoon graag zien welk bedrag de groep van vier keer modaal gemiddeld
krijgt. Ik heb dat zelf ook berekend. Misschien zit ik ernaast; dan hoor
ik dat graag. Maar Financiën moet kunnen uitrekenen welk deel van het
bedrag bij wie belandt.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb geen overzicht beschikbaar waaruit duidelijk wordt welke groepen
over meerdere jaren hoeveel terugkrijgen. Dat blijft koffiedik kijken,
omdat we niet precies weten wat de werkelijke rendementen van mensen
zijn. In de hele beoordeling van het budgettair beslag van deze actie
wordt uitgegaan van allerlei aannames die dan weer voor een hele groep
gelden. De vraag die u stelt, is te gedetailleerd, zou ik bijna zeggen,
maar het beeld onderschrijf ik.
Een vraag van de heer Grinwis: waarom geldt er bij de berekening van het
werkelijke rendement geen heffingsvrij vermogen? De Hoge Raad heeft
bepaald dat er in de tegenbewijsregeling geen rekening wordt gehouden
met een heffingsvrij vermogen. Dat is ook logisch, want we willen alleen
geld teruggeven als er te veel belasting is betaald. Als het werkelijke
rendement over het totale box 3-vermogen hoger is dan het forfaitaire
rendement waarover belasting is betaald, dan is het niet nodig om de
belasting te verminderen.
Dit leg ik uit aan de hand van een voorbeeld. Ik zal langzaam praten,
want dan kunt u meeschrijven. Een belastingplichtige had in 2023
€100.000 aan spaargeld. Hij heeft in dat jaar belasting betaald over een
forfaitair rendement van €395. Dit bedrag heb ik als volgt berekend.
€100.000 minus het heffingsvrij vermogen van €57.000 is €43.000. €43.000
keer een forfait van 0,92% is €395. Stel dat deze belastingplichtige in
2023 0,5% rente heeft ontvangen. Dan krijg je over een spaarsaldo van
€100.000 een ontvangen rente van €500. Het zou toch vreemd zijn als we
deze belastingplichtige geld gaan teruggeven terwijl zijn werkelijke
rendement hoger is dan het forfaitaire rendement waarover hij belasting
heeft betaald. Dat is de reden dat we het heffingsvrij vermogen niet
meenemen.
Een vraag van mevrouw Van Dijk: kan het forfait verlaagd worden als de
gerealiseerde kosten van de tegenbewijsregeling mee blijken te vallen?
In het voorliggende wetsvoorstel wordt het forfait niet verhoogd. Dat
gebeurt in het Belastingplan. Daarnaast heb ik al vaker aangegeven dat
de raming is vastgesteld bij het indienen van het wetsvoorstel en is
gecertificeerd door het CPB. Conform de begrotingssystematiek wordt die
niet meer aangepast. Eventuele mee- en tegenvallers lopen in het saldo.
Tegenvallers hoeven niet gedekt te worden en eveneens biedt een
meevaller geen extra ruimte om het forfait te verlagen. Dit heet
trendmatig begroten. Dit geldt voor alle ramingen van alle fiscale
middelen.
Een vraag van mevrouw Van Eijk: hoe wordt het gebruik van de
tegenbewijsregeling gemonitord en wanneer krijgen we de eerste inzichten
in het aantal belastingplichtigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de
tegenbewijsregeling en in welke bedragen daarmee gemoeid zijn? Begin
volgend jaar ontvangt uw Kamer een eerste herijking van de
uitvoeringstoets, waarbij ik ook zal rapporteren hoeveel er
gebruikgemaakt wordt van de tegenbewijsregeling en hoeveel geld daarmee
gemoeid is. Een tweede herijking met rapportages is voorzien voor een
jaar later. Daarnaast zal ik u in de stand-van-zakenbrieven over de
Belastingdienst informeren over de voortgang van de hersteloperatie.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had toch wel om een iets bredere rapportage gevraagd. Ik snap dat de
staatssecretaris Fiscaliteit "ik kijk naar box 3 en dat is mijn wereld"
zegt, maar een Kamerlid moet iets verder kijken dan naar box 3. Die
kijkt ook naar de ontwikkelingen op de huurmarkt. Wat betekent dat voor
onze huurders, die misschien geen huis kunnen kopen maar wel een
huurhuis kunnen betalen? Ik maak me daar serieus zorgen over. Ik hoor nu
weer een antwoord dat heel erg gedreven is door box 3, zonder wat breder
te kijken naar de samenleving. Daarover maak ik me zorgen over. Ik zou
dus echt willen vragen om breder te kijken naar de rapportage en om ook
de neveneffecten, die deze wet wel degelijk heeft, mee te nemen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is een hele goeie. Ik denk hierbij vooral aan het feit dat een deel
hiervan natuurlijk niet op mijn beleidsterrein ligt. Het is niet aan mij
om daarover te rapporteren. Tegelijkertijd kan ik het natuurlijk ook
samen doen. Er komt ook nog een debat aan — ik geloof dat dat in het
najaar is — over de woningmarkt en fiscaliteit. Dan zullen mevrouw
Keijzer en ik samen een debat voeren over dit onderwerp. Ik zal aan mijn
collega's vragen of zij voor die tijd wellicht een rapportage kunnen
sturen over de zaken die u heeft gevraagd.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
We hebben hier al veel over gevraagd, ook over stapelingsgevolgen et
cetera, et cetera. Dat was ook in debatten hieraan voorafgaande. Het
begint me eigenlijk wel een beetje te irriteren dat er iedere keer wordt
gezegd: het zit bij mijn collega. Zo blijven we natuurlijk in rondjes
draaien. Dan lossen we alleen maar ons eigen probleempje op, maar dan
lossen we de maatschappelijke problemen niet op. Ik zou er dus echt op
aan willen dringen: kom met een bredere rapportage, zodat we als Kamer
ook integraal keuzes kunnen maken. Zo werkt de samenleving namelijk:
integraal en niet afzonderlijk per ministerie.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij heb ik u net aangegeven dat ik uw vragen goed gehoord heb en
dat ik even overleg met de collega's over wat ik hierop in de tweede
termijn kan toezeggen. Die irritatie spijt mij enorm, maar ik ben ermee
bezig.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ten aanzien van de uitvoeringstoets heeft de staatssecretaris eerder in
zijn inbreng toegezegd te kijken naar een actualisatie ervan, omdat er
toch wel wat voortschrijdend inzicht lijkt te zijn in de taxatie van dit
wetsvoorstel. Er zijn verschillende verzoeken door de Kamer gedaan om te
monitoren om die uitvoeringstoets regelmatig te herijken. Dat kan een
hele smalle rapportage zijn en dat kan een hele brede rapportage zijn.
Volgens mij zijn de behoeftes heel erg verschillend, dus ik zou de
staatssecretaris willen verzoeken om ook op die verschillende behoeftes
in te gaan. Misschien past het ook om op verschillende momenten,
misschien wel wat frequenter dan de staatssecretaris in eerste instantie
gedacht had, te rapporteren aan deze Kamer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb net gezegd waarover ik in ieder geval in het komende anderhalf
jaar wens te rapporteren, in ieder geval op drie momenten. Ik zie nog
een debat aankomen waarbij deze onderwerpen sowieso bij elkaar komen. Ik
snap de vraag om integraliteit; die zou ik ook wensen als ik Kamerlid
was. Daarom neem ik die even mee terug en zal ik in tweede termijn
aangeven wat ik daarop kan toezeggen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Een vraag van de heer Stultiens: "Waarom wordt het tarief niet tijdelijk
op 38% gezet, zodat het forfait op overige bezittingen omlaag kan? Dat
zou de uitvoering kunnen ontlasten." Het kabinet heeft ervoor gekozen om
de derving die ontstaat door het jaar uitstel van de Wet werkelijk
rendement te dekken met het verhogen van het forfait op overige
bezittingen en het verlagen van het heffingsvrije vermogen. Het kabinet
vindt dit een evenwichtige verdeling. Indien zou worden gekozen voor een
hoger tarief, bijvoorbeeld 38%, kan het forfait inderdaad iets omlaag.
Het forfait is echter geen beleidsmatige knop waar zomaar aan gedraaid
kan worden; dit moet wel inhoudelijk onderbouwd worden. Het verhogen van
het forfait is daadwerkelijk onderbouwd. Huurinkomsten worden nu ook
meegerekend in het behaald rendement. Daarnaast betekent een verhoging
van het tarief dat alle belastingplichtigen in box 3, waaronder ook
kleine spaarders met alleen spaargeld, opdraaien voor het verlagen van
het forfait op overige bezittingen. Ik kan me niet voorstellen dat u dat
wenst. Het forfait op overige bezittingen is doorgaans van toepassing op
beleggers met een groter vermogen.
Een vraag van de heer Grinwis: is een aandelenrendement van 7,4% en een
verhuurrendement van 5,1% realistisch? Waarom worden tweedeorde-effecten
van het hogere forfait niet meegenomen in de raming? In de ramingen
wordt uitgegaan van de best beschikbare inschatting. Op basis van
onafhankelijk onderzoek van de Commissie Parameters en SEO Economisch
Onderzoek zijn we tot een rendement van 7,4% op aandelen en een
verhuurrendement van 5,1% gekomen. Bovendien heeft het CPB de raming
gecertificeerd. Het CPB beoordeelt de raming op redelijkheid en
neutraliteit en is onafhankelijk van Financiën en van de Kamer.
In het voorliggende wetsvoorstel wordt het forfait dus niet verhoogd;
dat gebeurt alleen in het Belastingplan. Dit wetsvoorstel leidt alleen
tot verlaging van de belasting. Verhoging van het forfait kan inderdaad
tot verschillende gedragseffecten leiden, zoals het uitponden van
verhuurwoningen. Significante gedragseffecten zijn meegenomen in de
raming en zijn ook in de gevoeligheidsanalyse verwerkt. Deze
gedragseffecten zullen ook worden beschreven in de ramingstoelichting
bij het Belastingplan.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Het klopt dat dit natuurlijk met name speelt bij de forfaits die in het
Belastingplan terugkomen. Alleen, de brief naar aanleiding van mijn
motie, met de gevoeligheidsanalyse, stond wel op de agenda vandaag. Die
was toegevoegd aan de stukken, dus daarom mijn vraag. In die brief, in
de verschillende scenario's in die gevoeligheidsanalyse, wordt niet
duidelijk wat de factor tweedeorde-effecten is en wat de factor
eersteorde-effect is, namelijk: wat is het effect van een ander
rendement op de derving? Dat is dus niet helder. Als de staatssecretaris
dus hierbij toezegt om dat nader uit te splitsen en toe te lichten in de
memorie van toelichting op het Belastingplan, zou dat inderdaad prettig
zijn. Bedoelt hij dat net te zeggen met zijn toezegging?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij wel. Deze gedragseffecten zullen ook worden beschreven in de
ramingstoelichting bij het Belastingplan. Er kijken natuurlijk collega's
mee, dus als ik hier nu iets toezeg wat onjuist is, zal ik me daarvoor
in de tweede termijn weer netjes verontschuldigen en het corrigeren.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dan is het dus belangrijk dat dat uitgebreider en specifieker gebeurt
dan in het korte briefje met een paragraaf met een titel
"gevoeligheidsanalyse". Dit is namelijk echt te weinig informatie en
geen volledige uitvoering van de motie, ondanks alle waardering voor het
feit dat dit briefje op korte termijn is opgeleverd. In navolging van
collega Inge van Dijk maak ik me echt zorgen over tweedeorde-effecten.
Ik heb soms het gevoel dat we het een beetje aan het wegwuiven zijn en
er ergens in de Bermudadriehoek tussen het ministerie van VRO en het
ministerie van Financiën het een en ander verdwijnt aan overwegingen,
die wel degelijk heel relevant zijn voor de toekomst van de huurmarkt en
voor betaalbare huur in Nederland. Daar maak ik mij echt grote zorgen
over, juist in relatie tot box 3.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Uw verzoek is helder.
De heer Vermeer (BBB):
Wij zijn ook erg benieuwd naar die gevoeligheidsanalyse. Kan de
staatssecretaris uitleggen waarom er gedragseffecten verwacht worden als
het door het CPB gevalideerde rendement realistisch is? Zijn dat dan
allemaal domme mensen, die iets gaan doen wat eigenlijk heel slecht is
voor hun portemonnee? Wat zijn dan die gedragseffecten? Waardoor
ontstaan dan die gedragseffecten, als dit een realistisch rendement,
realistische wet, verrekening et cetera zijn?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij hebben we het nu specifiek over het forfait, zeg ik even via
de voorzitter. Het forfait is natuurlijk wel verhoogd en dat kan
gedragseffecten tot gevolg hebben. Er speelt natuurlijk veel meer mee
dat uiteindelijk een beleggingsbeslissing onderbouwt. Het punt is wel
dat dat kan leiden tot allerlei verschillende gevolgen. Dus hoe men dat
beoordeelt … Ja, dat weet ik ook niet.
De heer Vermeer (BBB):
Is de staatssecretaris het met mij eens dat deze problemen ontstaan
omdat de staatssecretaris hier steeds vanuit het perspectief van
beleggingen denkt, terwijl er ook gewoon heel veel mensen zijn die om
een totaal andere reden die tweede woning hebben of gekregen hebben? Het
kan ook zo zijn dat ze in het buitenland werken en de woning hier
aanhouden. Of ze zijn misschien tijdelijk minister en houden hun andere
woning maar aan, terwijl ze die niet kunnen verhuren. Is de
staatssecretaris het ermee eens dat we hier niet steeds vanuit het
beleggingsperspectief moeten praten, omdat er allerlei andere redenen
zijn, ook bij particulieren die helemaal niet als een belegger
redeneren?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Poeh, dit wordt een semantische discussie. Box 3 gaat over belastingen
en over verschillende vermogensbestanddelen. Dat is gewoon een
definitie, waarbij een huis, een aandeel, een bitcoin en zelfs een
whiskycollectie een belegging kan zijn. Daarna maken wij als
Belastingdienst verder geen onderscheid in een nog verdere uiteenzetting
van wat het gebruik zou zijn. Wij hebben in box 3 mensen met een
vierkante meter grond. Een vierkante meter, werkelijk waar. Eén
vierkante meter! We hebben mensen in box 3 met een zendmast als
beleggingsmiddel, of misschien willen ze er ook wel gewoon iets mee
zenden. Maar het is een registergoed dat, in het geval dat het privé
gehouden wordt, in box 3 moet worden opgegeven. Ook als er sprake is van
huizen die bijvoorbeeld elders aangehouden worden en die niet bewoond
worden doordat je in het buitenland zit, dan zitten die dus kennelijk in
box 3, als dat zo moet volgens de regels. Maar dat is iets wat niet in
deze wet staat, hè.
De heer Vermeer (BBB):
Maar de kern van mijn vraag is: wanneer je het benadert vanuit dat
beleggingsperspectief, dan neem je andere maatregelen en noem je andere
maatregelen realistisch en rechtvaardig dan wanneer je ook kijkt naar de
manier waarop mensen aan dat goed gekomen zijn. Bij een whiskycollectie
als belegging kan ik me niks voorstellen; ik denk niet dat die bij mij
dan de beleggingstermijn haalt. Maar als het gaat om die woningen, dan
worden die mensen hier wel door getroffen, en toch zijn dat geen
beleggers. Ik wil juist even markeren dat als de staatssecretaris en het
ministerie dit steeds vanuit beleggingsperspectief blijven benaderen, je
dan eigenlijk geen gedragseffecten zou moeten hebben. Die mensen kunnen
namelijk prima rekenen. Als het bedrag eerlijk is, waarom zou iemand dan
verkopen? Dus dan zit er wat anders achter.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het zijn weer heel veel dingen. Het begint inmiddels een semantische
discussie te worden over het woord "beleggen". Dat iemand een huis
aanhoudt dat hij misschien wel georven heeft en dat dat voor die persoon
niet voelt als een beleggingsobject, geloof ik direct. Dat geloof ik
direct. Maar als het een tweede huis is, dan is het wel een
vermogensbestanddeel, en een vermogensbestanddeel zit in box 3.
Nou even terug naar die whisky. Ik begrijp dat u van whisky houdt — ik
ook, trouwens — maar het is gewoon bekend dat er whiskybeurzen zijn waar
je bizar dure flessen ter belegging kan kopen. Die kun je bewaren en
later weer verkopen. Dan is het een belegging. Dat geldt voor oldtimers.
Dat geldt voor goud. Dat geldt voor van alles en nog wat. Dat hebben we
met elkaar afgesproken. Dat staat niet in deze wet. Deze wet gaat over
hoe je die vermogensbestanddelen belast en hoe je recht doet aan de
uitspraken van de Hoge Raad. Als we daarna willen zeggen: goh, een
bepaalde soort whisky moeten we niet opnemen in box 3 en een bepaalde
soort whisky wel, en specifiek oldtimers niet en iets anders wel …
De voorzitter:
Oké, maar ik vind dat het nu wel heel erg …
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is niet deze wet.
De voorzitter:
Nee, dat is echt niet deze wet, nee. Precies. Laten we doorgaan met de
beantwoording.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb goed nieuws, voorzitter.
De voorzitter:
Ja? U bent er bijna?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De laatste vraag.
De voorzitter:
Heel goed.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Wat gebeurt er als de kosten van het wetsvoorstel uiteindelijk veel
lager uitvallen? Wordt de raming dan nog bijgesteld? Indien de kosten
van het wetsvoorstel in de praktijk hoger of lager uitvallen, loopt dat
in het saldo. Ik heb dit zojuist al toegelicht.
Er is ook gevraagd of we dat eventueel nog kunnen beïnvloeden, want het
CPB heeft gezegd dat het hoogst onzeker is of deze resultaten behaald
zullen worden. Mijn antwoord is dan: ja, hoogst onzeker, maar dat geldt
wel beide kanten op. De raming van deze wet kan tegenvallen maar ook
meevallen. Het is ook goed om je te realiseren dat deze wet heel
duidelijk twee tijdvakken heeft, namelijk alles tot en met 2024, en 2025
tot en met 2027. Voor de periode 2025 tot en met 2027 wordt er voor deze
wet geraamd op basis van de dingen die nog komen gaan. Nou, het zou
bijvoorbeeld zomaar zo kunnen zijn dat een buitenlandse mogendheid een
president krijgt die door zijn economisch beleid invloed heeft op de
beurskoersen. Dat kan gebeuren. Maar voor het verleden, de periode tot
en met 2024, hebben we bij de Belastingdienst de aangiftes al binnen. We
weten dus wat de vermogensbestanddelen zijn. Dan nog is het gissen welk
individu daadwerkelijk zo meteen gebruikmaakt van het tegenbewijs, maar
dit stuk, het stuk tot en met 2024, is veel beter te ramen. Uiteindelijk
zegt het CPB dat het voor de wet over de gehele periode gaat. Zit daar
onzekerheid in? Ja, dat klopt. Maar tegelijkertijd moet je je goed
realiseren dat het verleden een stuk minder onzeker is dan de
toekomst.
De voorzitter:
Op dit punt nog? Ik zie dat dat niet zo is. Ja, de staatssecretaris is
klaar. Heeft u dan nog een andere interruptie, meneer Grinwis?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Volgens mij is er een vraag blijven liggen, of ik heb niet goed opgelet.
Het gaat over de vakantiehuizen. Ik weet niet of de staatssecretaris
daarop heeft geantwoord, maar ik heb daar twee vragen over gesteld. Bij
het leveren van tegenbewijs hoeft het voordeel van eigen gebruik voor
2026 niet te worden aangegeven, maar daarna wel. Waarom is daarvoor
gekozen? Dat was mijn eerste vraag. En mijn tweede vraag: waarom kiest
het kabinet hierbij voor een hoger percentage voor het eigen gebruik dan
in de Wet werkelijk rendement? Is dat niet juridisch kwetsbaar? Lokt het
niet extra veel gebruik van de tegenbewijsregeling uit? Is de
staatssecretaris bereid om dit op te lossen met een nota van wijziging,
of moeten wij dat zelf doen met een amendement? Dat is mijn laatste
vraag bij dit punt.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Hier heb ik het inderdaad over gehad. Volgens mij waren er toen net een
paar Kamerleden met elkaar in overleg, maar ik heb er ook een
interruptiedebatje over gehad met de heer Kouwenhoven. Ik heb overigens
de heer Kouwenhoven nog niet plenair gefeliciteerd, dus bij dezen:
gefeliciteerd met uw maidenspeech.
Maar dan de vraag. Tot en met 2025 moeten we dit op nihil stellen van de
Hoge Raad, vanwege het feit dat er geen wettelijke grondslag is voor het
waarderen van het eigen gebruik. Dus daarom wordt het op nihil gesteld.
Voor 2026 en 2027 staat het de betreffende belastingplichtige vrij om
zijn eigen gebruik zelf te waarderen. Wij schrijven geen percentage
voor. Dat kun je doen op basis van de huurpuntensystematiek; dat heb ik
net aangegeven. Dat kun je doen op basis van het rapport van SEO, lekker
makkelijk, maar wel 5,06%, en dat zou je ook kunnen doen door er
bijvoorbeeld een taxatie van op te vragen, zoals ik net ook al aangaf.
Het kost geld, maar er zijn verschillende manieren om dit te doen. Het
is aan de belastingplichtige om het aannemelijk te maken.
De voorzitter:
De heer Grinwis nog?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank en excuus. Een helder antwoord, behalve het laatste stukje. De
staatssecretaris noemt een aantal manieren waarop het kan, maar één
variant noemt hij niet, namelijk het percentage uit de Wet werkelijk
rendement, dat naar ik meen 3,35% is en niet 5,06%. Waarom is daar niet
voor gekozen?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Volgens mij heb ik dat antwoord net gegeven. Ik ga het nu even uit mijn
hoofd doen, want het ligt ergens in de hoge stapel papier. Volgens mij
is wat u noemt een forfaitaire benadering die we juist bij deze proberen
te voorkomen vanwege het feit dat we niet met een nieuw forfait willen
werken.
De voorzitter:
Oke. Dat was de eerste termijn van de zijde van de regering. Omdat er
behoefte is aan een korte pauze, stel ik voor om even vijf minuten te
schorsen voordat we doorgaan naar de tweede termijn.
De vergadering wordt van 14.55 uur tot 15.02 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de
tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef weer als eerste het
woord aan de heer Grinwis. Hij gaat spreken namens de fractie van de
ChristenUnie. Gaat uw gang.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank. Hoe dit debat ook afloopt bij de stemming, het is toch
een geruststellende gedachte om te weten dat de Belastingdienst nog
steeds een goede vriend van ons allemaal is, ondanks dat ze alles van
ons weten. Dat was wat vrij naar Augustinus. Dank voor deze begintune
van de staatssecretaris in zijn bijdrage. Hartstikke goed. Dank ook aan
de staatssecretaris. Ik sta hier wel met enige zorg, want de
staatssecretaris heeft hier een wetsvoorstel met vijf rode
uitvoeringsvlaggen geplant, en vraagt ons vervolgens de witte vlag te
hijsen. Ik twijfel er toch wel over of ik dat daadwerkelijk ga
doen.
Tekenen bij het kruisje, dat zit niet zo in mij. De staatssecretaris
ontraadt een rechtvaardig amendement over kostenverrekening, omdat het
tot het vertragen van het in zijn ogen ideale wetsvoorstel leidt. Dat is
een per definitie onzekere aanname van deze staatssecretaris. Misschien
had hij nog enige hoop dat er in zijn coalitie een soort overeenstemming
zou kunnen komen tussen de mensen die op de vermogensaanwasroute zaten
en degenen die op de vermogenswinstroute zaten. Ik voorzie dat de wet
werkelijk rendement nog geen gelopen race is, dat er nog een enorme
clash gaat plaatsvinden over hoe die wet precies moet worden
vormgegeven, en dat we daar niet in een paar weken over uit zijn. Dat
brengt ook de planning voor implementatie in 2028 in het gedrang; laat
ik het zo zeggen. Om dan in de tussentijd om die reden een amendement te
ontraden en er misschien wel tegen te gaan stemmen … Dat had ik, denk
ik, anders gedaan.
Hoe dan ook, als dit amendement wordt verworpen, gaat mijn fractie zich
wel even beraden op wat wij met dit wetsvoorstel doen. Ik ga vandaag dus
nog geen hom of kuit geven. Wij gaan ons daar als fractie nog even op
beraden. Het is nog geen uitgemaakte zaak. Ik besef het: vandaag kunnen
we het niet uitvoerbaarder maken. Dat lukt niet. Het uitvoerbaarder
maken lukt niet, maar misschien kan het wel rechtvaardiger. Dat is de
missie waarmee ik hier vandaag stond.
Voorzitter. Daarnaast heb ik nog een motie meegebracht. Die luidt als
volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de leegwaarderatio in 2022 is geactualiseerd, maar dat
de vraag is of deze nog steeds actueel is, onder andere vanwege gestegen
rentes;
overwegende dat het vorige kabinet heeft aangegeven dat het de
ontwikkelingen op de woningmarkt in het oog zal blijven houden en, als
dat nodig blijkt, nader onderzoek laat doen of en in hoeverre de
regeling leegwaarderatio nog actueel is;
overwegende dat een van de voorwaarden van ontvangst van middelen uit
het Herstel- en Veerkrachtplan is dat maatregelen die in dat plan zijn
opgenomen niet worden teruggedraaid, bij de leegwaarderatio in ieder
geval niet vóór 1 januari 2027;
verzoekt de regering het onderzoek te starten of en in hoeverre de
leegwaarderatio nog actueel is, zodat indien nodig de actualisering van
de leegwaarderatio kan worden doorgevoerd zodat dit niet leidt tot een
HVP-sanctie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis en Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 13 (36706).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik besef dat als de staatssecretaris gelijk krijgt en de planning inzake
de Wet werkelijk rendement wordt gehaald per 1 januari 2028, het water
onder de brug zou kunnen zijn. Maar je kan beter goed voorbereid zijn op
een toekomst waarin die Wet werkelijk rendement er nog niet is. Vandaar
toch ook deze motie.
Voorzitter, tot zover mijn tweede termijn. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Van Eijk, die namens
de VVD haar tweede termijn uitspreekt.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank je wel, voorzitter. En dank aan de staatssecretaris voor het
beantwoorden van de vragen en het uitgebreid reageren op de inbreng van
de verschillende fracties. De buikpijn is nog niet weg. Ik denk dat we
daar allemaal nog wel een beetje last van hebben, vooral ten aanzien van
de uitvoering. De heer Grinwis gaf het ook al aan. Ik had daar in de
schorsing ook even overleg over met de heer Stultiens. Twee dingen waren
heel belangrijk vanuit onze rol als wetgevingsrapporteurs: uitvoering en
juridische houdbaarheid. Ik snap best dat er voortschrijdend inzicht kan
zijn en dat je naarmate je bezig bent met de ontwikkeling en de
voorbereiding van de uitvoering tot andere inzichten komt. Alleen, het
contrast tussen wat nu in de nota naar aanleiding van het verslag staat
en wat de staatssecretaris inbrengt in dit debat is best wel groot. Dus
ik hoop ook dat hij daar in tweede termijn nog wat uitgebreider op in
kan gaan, en wellicht met een actualisatie van de uitvoeringstoets kan
komen, zodat we met een geruster hart kunnen instemmen met deze wet.
Want dat is wel wat ik mijn fractie zal gaan adviseren, omdat de chaos,
de onduidelijkheid en de onzekerheid als we dat níét doen alleen maar
groter gaan zijn.
Voorzitter. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is het forfaitaire rendement
voor overige bezittingen in box 3 verder te verhogen;
overwegende dat bepaalde groepen belastingplichtigen, zoals particuliere
verhuurders, bezitters van tweede of vakantiewoningen, eigenaren van
rijksmonumenten en Natuurschoonwet-goederen — in samenhang met de
huidige vormgeving van de Wet tegenbewijsregeling box 3 — onevenredig
hard geraakt dreigen te worden;
overwegende dat deze groepen te maken kunnen hebben met beperkte
liquiditeit, langdurige investeringshorizons of specifieke
maatschappelijke functies zoals voldoende huurwoningen in het
middensegment, een toegankelijke recreatieve sector, behoud van
cultureel erfgoed en natuurbeheer;
verzoekt de regering om in overleg te treden met deze groepen
belastingplichtigen om de effecten van het voorgenomen beleid in beeld
te brengen en mogelijke uitvoerbare alternatieven te onderzoeken die
bijdragen aan een evenwichtige belastingheffing,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Eijk en Stoffer.
Zij krijgt nr. 14 (36706).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is om per 1 januari 2028 een
box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement in te voeren;
overwegende dat een dergelijke hervorming aanzienlijke eisen stelt aan
de IT-capaciteit en uitvoering bij de Belastingdienst;
overwegende dat het Informatievoorzieningsportfolio (IV-portfolio) van
de Belastingdienst onder druk staat, scherpe keuzes in prioritering
noodzakelijk zijn en het tempo van IT-projecten omhoog moet;
overwegende dat verder uitstel van het nieuwe box 3-stelsel onacceptabel
is, omdat de rekening van falend IT-beleid bij de overheid niet nogmaals
bij de belastingbetaler kan worden neergelegd;
verzoekt de regering het IV-portfolio van de Belastingdienst zodanig te
prioriteren dat invoering van het box 3-stelsel op basis van werkelijk
rendement per 1 januari 2028 wordt gerealiseerd, alles op alles te
zetten om de voortgang van IT-projecten bij de Belastingdienst te
versnellen, en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang en
eventuele knelpunten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Eijk.
Zij krijgt nr. 15 (36706).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Kouwenhoven, die namens Nieuw Sociaal Contract zijn tweede termijn gaat uitspreken. Gaat uw gang.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Dank u wel. Ook hier buikpijn. Ik heb het gevoel dat ik in de
reservetijd van een wetsbehandeling aansluit en dat eigenlijk alle
argumenten al een keer gewisseld zijn. Het is inderdaad zo dat er weinig
kan, en dat er weinig te regelen valt, terwijl we ook allemaal weten dat
het een wet is die niet de schoonheidsprijs verdient. Ik heb de woorden
van de staatssecretaris gehoord. Die waardeer ik ook. Ik snap ook goed
dat het een kwestie van doorzetten is. Ik denk alleen dat doorzetten
niet blind hoeft te gebeuren. Ik ben dus ook op zoek naar manieren
waarop wij in de Kamer op een goede manier kunnen volgen wat er gebeurt
en welke impact dat heeft, zodat we ook zorgvuldigheid blijven
betrachten op het moment dat de Wet werkelijk rendement toch vertraagt
of dat het anders uitpakt dan we denken, omdat er zo veel schuivende
panelen zijn met deze Wet tegenbewijsregeling.
Daarom heb ik ook een motie voorbereid, samen met de heer Grinwis, die
als volgt luidt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de effecten van de tegenbewijsregeling sterk afhangen
van het gedrag van belastingplichtigen;
overwegende dat het een complexe, tijdelijke regeling betreft met
risico's voor rechtsgelijkheid, uitvoering en rechtsherstel;
verzoekt de regering jaarlijks een integrale impactanalyse op te stellen
en deze uiterlijk bij het Belastingplan aan de Kamer te sturen, met
daarin:
gebruik van de regeling;
effecten voor burgers en uitvoering;
de realisatie van de regeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kouwenhoven en Grinwis.
Zij krijgt nr. 16 (36706).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Inge van Dijk. Zij voert het woord namens het CDA. Gaat uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Toevallig vandaag weer in het nieuws: "Steeds
meer jongeren geven de zoektocht naar een koopwoning op". Dat is de
eerste daling sinds 2012. Dan kun je zeggen: verdere uitponding van
huurwoningen is hartstikke goed, want er komen wellicht meer betaalbare
koopwoningen op de markt. Maar de groep die te veel verdient voor een
sociale woning en niet kan kopen — dat is de groep die tot ongeveer twee
keer modaal verdient en geen vermogende ouders heeft om te helpen —
heeft nog steeds het nakijken en krijgt steeds meer het nakijken. Maar
wonen is bestaanszekerheid. Dus maken wij ons zorgen over die uitponding
en proberen we met oplossingen te komen.
We hebben geprobeerd iets te doen met de kostenverrekening. De
staatssecretaris geeft om voor hem goede redenen aan dat hij dat koste
wat kost ontraadt. Ik vind het bijzonder dat hij dan bij de dekking
aangeeft dat een "lang voor kort"-dekking een beetje raar is, want we
hebben wel te maken met een hele uitzonderlijke situatie. Het is
namelijk een herstelactie. Vervolgens proberen wij zo veel mogelijk
binnen het eigen domein te blijven of bij een regeling die onuitvoerbaar
geacht wordt. We proberen het gewoon op een hele nette manier te doen.
Zelf komt het kabinet met een oplossing die deels buiten het eigen
domein ligt. Dat vind ik dan toch wel weer een beetje ingewikkeld in de
discussie die we hier hebben. Laten we die hier zuiver voeren. Dat zou
ik iets meer gewaardeerd hebben dan wat nu wordt gezegd, namelijk dat
"lang voor kort" heel uitzonderlijk is. Deze herstelactie is een
uitzonderlijke situatie. Ik denk dat we dat op een volwassen manier
moeten behandelen.
Dan heb ik nog een motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement
zo snel mogelijk moet worden ingevoerd, om te voorkomen dat er nog
langer een oneerlijk en juridisch kwetsbaar box 3-stelsel in stand
blijft dat ook nog ieder jaar zo'n 2 miljard derving voor de schatkist
betekent;
constaterende dat er nog steeds veel onzekerheden bestaan rondom de
mogelijkheid tot invoering van een nieuw stelsel per 2028, terwijl we
ons verder uitstel niet willen veroorloven;
overwegende dat het initieel en tijdelijk loslaten van de vooringevulde
aangifte (VIA) de invoering van een nieuw stelsel zou kunnen
versnellen;
overwegende dat we deze systematiek ook kennen bij mkb-aangiftes, die op
basis van steekproeven gecontroleerd worden;
verzoekt de regering vóór het zomerreces een brief naar de Kamer te
sturen, waarin de mogelijkheid is uitgewerkt om bij de invoering van het
nieuwe stelsel van box 3 op basis van werkelijk rendement de VIA
initieel en tijdelijk los te laten, en waarin staat hoeveel sneller het
stelsel in dat geval kan worden ingevoerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Inge van Dijk.
Zij krijgt nr. 17 (36706).
Een ogenblik, u krijgt nog een vraag van mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik denk twee toch wel tegenstrijdige geluiden te horen bij mevrouw Inge
van Dijk. Enerzijds heeft ze een amendement waarin ze pleit voor
kostenaftrek, met hele goede argumenten, waarmee ze impliciet uitstel
van de wet accepteert. Anderzijds dient ze een motie in die oproept om
er alles aan te doen om op 1-1-2028 met de Wet werkelijk rendement aan
de slag te kunnen gaan. Hoe verhouden die zich tot elkaar? Waar ligt
haar prioriteit?
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had deze vraag natuurlijk verwacht. Ik heb in mijn inbreng volgens
mij ook al aangegeven dat wij op basis van alle mitsen en maren die we
nog tegen gaan komen op het punt van uitvoering, mensen et cetera heel
erg betwijfelen of de datum die naar de overtuiging van de
staatssecretaris gehaald kan worden, inderdaad gehaald kan worden; de
heer Grinwis gaf dat ook al aan. Vandaar dat wij dachten dat we aan de
andere kant ook over versnelling moeten nadenken. Dat hebben we op deze
manier geprobeerd; dat is eigenlijk de reden. Aan de ene kant maken wij
ons er zorgen over of het überhaupt gehaald kan worden. Aan de andere
kant vinden we dat we dan moeten meedenken over wat eventueel wél zou
kunnen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Stultiens, die namens
GroenLinks-Partij van de Arbeid zijn tweede termijn gaat uitspreken.
Gaat uw gang.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden. Ik
had zelf op nog iets meer nieuwe inzichten gehoopt aan de hand van de
vraag hoe we dit de volgende keer gaan voorkomen, want de enige
boodschap was eigenlijk: zorg voor houdbare wetgeving. Daar is iedereen
het hier op zich mee eens, maar dat waren we tien jaar geleden ook.
Blijkbaar was dat niet voldoende. Juist daarom is het extra belangrijk
dat wij als Kamerleden moeten kunnen vertrouwen op de antwoorden die we
krijgen. Daar heb ik na vandaag wel enkele aarzelingen bij, omdat er
best een groot contrast zit tussen wat we een paar maanden geleden
hoorden en wat we vandaag hoorden. Zeker als rapporteurs hebben we alles
van a tot z gelezen, zoals mevrouw Van Eijk al zei. Dan is het vreemd om
vandaag veel nieuwe dingen te horen.
Ik geef een paar voorbeelden. De uitvoeringstoets zegt: "Realisatie van
de werving van deze medewerkers wordt nagenoeg onhaalbaar geacht."
Vandaag horen we: het kan wél. Vijf rode vlaggen suggereren dat het niet
uitvoerbaar is. Vandaag horen we: het kan wél. Er zijn veel vragen
gesteld over het verplichten van het formulier. Er staat heel duidelijk:
"Het met terugwerkende kracht voorschrijven van een verplichte vorm acht
het kabinet niet mogelijk, gelet op algemene rechtsbeginselen. Een
dergelijke aanpassing ten nadele van belastingplichtigen zou kunnen
leiden tot juridische procedures met uiteindelijk juist een grote
belasting van de uitvoering tot gevolg." Vandaag horen we: het kan wél.
Dat roept de vraag op of de beantwoording te stellig was. Of wat is er
precies veranderd? Ik weet dat de heer Stoffer een soort tussenvorm
heeft waarbij je aanvullende informatie mag opsturen, maar het formulier
wordt in zijn amendement wel verplicht, wat ik van harte steun. Daarvan
werd eerst gezegd dat dat niet kan. Vandaag horen we: het kan wél. Dat
zeg ik niet omdat ik … Ik ben blij, want het zijn eigenlijk allemaal
verbeteringen ten opzichte van wat ik vanochtend dacht, alleen roept het
de vraag op: waar kunnen we als Kamerleden de volgende keer op bouwen?
Kunnen wij vertrouwen op de antwoorden die we krijgen? Daarom is mijn
vraag aan de staatssecretaris, of eigenlijk is het een dringend verzoek,
om voor de stemmingen een verbeterde uitvoeringstoets te krijgen, die
geactualiseerd is. Die zal inmiddels geen vijf rode vlaggen meer hebben,
want het kan wel. Ook krijg ik graag nieuwe inzichten in de fte's en in
het juridisch bindende formulier, want ik vind het belangrijk dat we
voor we gaan stemmen precies weten wat de laatste stand van zaken
is.
De heer Vermeer (BBB):
Kan de heer Stultiens een beetje inschatten hoeveel debatten wij dan nu
nog extra in moeten plannen om te zorgen dat alles wat wij willen wel
kan? Waar denkt u dan ongeveer op uit te komen, als het in dit tempo
doorgaat?
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is een interessante vraag, want de heer Vermeer heeft een andere
wensenlijst met aanpassingen dan ik. Ik vond de wet zoals die er lag
goed genoeg, ook al vond ik hem wel een noodzakelijk kwaad. Ik had een
paar zorgen over de uitvoering. Die lijken te zijn weggenomen, alleen
was dat op papier niet het geval. Als er dus een brief komt namens het
kabinet die zegt dat de rode vlaggen van tafel zijn, dat de fte's wel
gevonden worden en dat het formulier bindend wordt, ben ik eigenlijk
best wel opgelucht. Ik ben alleen verbaasd dat dat eerst niet in de
stukken stond.
De heer Kouwenhoven (NSC):
Ik vraag me het volgende af. Er ligt nu vrij veel materiaal. De
suggestie van de staatssecretaris is dat het beter is dan wat er lag. Ik
volg de heer Stultiens helemaal. Ik ben alleen benieuwd met welke
informatie, die er dan tussen nu en dinsdag zou zijn, uw positie zou
veranderen. Is het ook zo dat u zegt: ik zit er nu op deze manier in en
als het vier rode vlaggen en een gele vlag zijn, dan zie ik het wel
zitten? Ik zit te zoeken of we nu iets extra's vragen wat we echt nodig
hebben, of dat heel veel van de keuzes eigenlijk al gemaakt zijn
vandaag.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank voor de vraag, want dan kan ik het ophelderen. Op zich staat mijn
stemadvies voor deze wet vast. Ik vrees dat we voor moeten stemmen, want
we hebben weinig keus. Voor goede wetgeving vind ik het wel belangrijk
dat wij de wet op basis van de juiste actuele informatie beoordelen,
zodat we niet over een paar jaar terugkijken en denken: waarom heeft de
Kamer ingestemd met een wet die eigenlijk niet kon? Daarom vind ik het
belangrijk — een volgende keer zie ik dat liever proactief gebeuren —
dat de Kamer als een uitvoeringstoets niet meer actueel is een nieuwe
versie krijgt. Als antwoorden niet meer actueel zijn, hoor ik graag
proactief van het kabinet: we zeiden eerst dat het juridisch niet kon,
maar we hebben nog eens gekeken en het kan juridisch toch. Dat vind ik
goed voor de wetgeving en daarom vraag ik om een aangevulde
uitvoeringstoets. Die hoeft niet lang te zijn, maar ik wil gewoon weten:
wat stond er eerst wat nu niet meer actueel is?
De heer Kouwenhoven (NSC):
Misschien is dat een vraag die we in algemene zin met elkaar te
behandelen hebben, ook naar aanleiding van commissiedebatten, of elders,
want het is natuurlijk een hele terechte vraag. Mijn zorg zit erin dat
ik inderdaad denk dat veel al besloten is en dat ik me afvraag wie we
wat aandoen op het moment dat we om informatie vragen, terwijl de impact
wat kleiner zal zijn in onze besluitvorming. Maar ik denk dat de
generieke vraag of we op de juiste basis de juiste beslissing nemen
misschien iets is voor een commissiedebat op het moment dat we het over
fiscaliteit hebben of over de Belastingdienst.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Eens. Volgens mij hoeft het niet veel werk te zijn, want ik neem aan dat
alles wat vandaag gezegd is de laatste stand van zaken is en nu klopt.
Maar ik vind het wel zo zuiver dat we dan ook met elkaar te horen
krijgen: deze uitvoeringstoets is niet meer actueel; dit is de laatste
stand van zaken. Dat is volgens mij altijd goed voor de Kamer, wat je
ook van een wet vindt.
We hebben nog één motie. Die gaat over de discussie over wie de rekening
betaalt. Ik vind het namelijk eeuwig zonde dat de rekening voor een te
groot deel niet gelegd wordt bij de groep waar die hoort. Daarom dien ik
de volgende motie in, samen met collega Vijlbrief.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de hele box 3-hersteloperatie inmiddels 16,6 miljard
euro aan belastinggeld gaat kosten, waarvan het grootste deel
terechtkomt bij de grootste vermogens;
constaterende dat de rekening van deze operatie voor minder dan de helft
(7,3 miljard euro) terechtkomt binnen het domein vermogen en winst,
waardoor de rekening grotendeels bij gewone werkende mensen
terechtkomt;
overwegende dat dit haaks staat op het uitgangspunt in de
begrotingsregels dat een budgettaire derving binnen hetzelfde domein
wordt gedekt;
van mening dat het onwenselijk is om geld te herverdelen van werkende
mensen naar de grootste vermogens;
verzoekt de regering om deze onrechtvaardigheid bij het komende
Belastingplan zo veel mogelijk te herstellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stultiens en Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 18 (36706).
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan nu luisteren naar de heer Vijlbrief, die zijn tweede
termijn namens D66 uitspreekt.
Ik meld even dat er inmiddels een gewijzigd amendement is rondgegaan.
Dat heeft stuk nr. 12 en is ter vervanging van het amendement op stuk
nr. 9. Het gaat alleen om een aanpassing in de ondertekening. Het
oordeel over dat amendement blijft dus staan, en dat was oordeel
Kamer.
De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de staatssecretaris voor de uitgebreide
beantwoording. Ik zit een beetje op dezelfde positie als de heer
Stultiens. Ik word niet heel vrolijk van dit wetsvoorstel, maar ik
geloof wel dat het een noodzakelijk kwaad is. Ik denk dat het amendement
van de heer Stoffer, waarover u het net had, in ieder geval kan helpen.
Het is inderdaad opmerkelijk dat we beginnen aan een debat met vijf rode
vlaggen en dat die langzamerhand gestreken worden gedurende het debat.
Dat is een beetje een rare gang van zaken. Ik begrijp wel dat daarnaar
gevraagd wordt.
Ik heb er nog één motie over. Die gaat over een punt dat te maken heeft
met de financiering. Dat ligt nu weliswaar niet voor, maar dat houdt wel
direct verband met dit wetsvoorstel, dus ik ga deze motie toch
indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat het onwenselijk is om kleine spaarders en beleggers die
tot nu toe niet in box 3 vielen, op te laten draaien voor de rekening
van de box 3-tegenvaller;
constaterende dat dit nu wel gebeurt door de verlaging van het
heffingsvrije vermogen in box 3;
verzoekt de regering om voor de behandeling van het Belastingplan 2026
met een alternatieve invulling te komen, bijvoorbeeld door het box 2- of
box 3-tarief ietwat te verhogen, of elders binnen de vermogenssfeer
dekking te vinden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vijlbrief en Stultiens.
Zij krijgt nr. 19 (36706).
De heer Vijlbrief (D66):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Vermeer, die namens BBB
zijn tweede termijn uitspreekt. Gaat uw gang.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de staatssecretaris en zijn team bedanken
voor de beantwoording tot nu toe. Ik ben het er inhoudelijk niet
helemaal mee eens, maar er is wel hard aan gewerkt en dat mag uiteraard
beloond worden.
BBB wil kleine particuliere verhuurders uit de wurggreep van box 3
halen. Met het ingediende amendement dat een tijdelijke regeling
mogelijk maakt waarmee verhuurders hun woningbezit tegen een verlaagd
tarief kunnen onderbrengen in de bv en zo eindelijk recht krijgen op een
eerlijke kostenaftrek, hopen wij toch tot een oplossing te komen. Deze
mensen zijn namelijk geen huisjesmelkers of vastgoedcowboys. Dit zijn
hardwerkende Nederlanders die een of twee woningen verhuren als
oudedagsvoorziening. Door de torenhoge fictieve rendementen en het
ontbreken van kostenaftrek dreigen ze nu massaal het schip in te gaan.
Dat is niet alleen onrechtvaardig, maar dit trekt ook duizenden
huurwoningen uit de markt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb daar toch nog een vraag over. Ik begrijp natuurlijk dat de heer
Vermeer het amendement van collega Van Dijk en mij over de kostenaftrek
op zich sympathiek vindt, maar het niet zo leuk vindt als ik bij de
dekking verwijs naar de niet uitvoerbare rode diesel. Maar laten we het
over zijn amendement hebben. Dat vind ik ook sympathiek. Als we het
allemaal niet opgelost krijgen in box 3, dan maar met de
ontsnappingsroute van box 3 naar box 2. Ik snap dat heel goed. Hoewel ik
de redenering van de heer Vermeer helemaal kan volgen, weet hij dat de
dekking niet compatibel is met de begrotingsregels die we hier met
elkaar hebben vastgesteld en die de heer Vermeer ook eerder heeft
ondertekend. Als de staatssecretaris zo meteen in zijn tweede termijn
nog eens uitlegt waarom het niet aan de begrotingsregels voldoet en zegt
dat er echt 2 miljard additionele dekking aan moet worden toegevoegd,
gaat de heer Vermeer dat dan doen? Ik snap dat hij gelooft in zijn eigen
redenering, maar voor deze Kamer, die het amendement van de heer Vermeer
misschien wel sympathiek vindt, is een dekking die voldoet aan onze
begrotingsregels misschien wel belangrijker om ervoor te kunnen
stemmen.
De heer Vermeer (BBB):
Er zitten eigenlijk twee componenten in. Ten eerste zegt de heer Grinwis
dat ik de verwijzing naar de dekking over de niet uitvoerbare rode
diesel niet leuk vind. Ik vind het niet leuk; ik vind het onacceptabel.
De term "leuk" past er niet bij. Het schrappen van 140 miljoen die
toegezegd is aan boeren, tuinders en loonwerkers, vind ik ook geen
consistent beleid. Daarnaast is het misschien niet uitvoerbaar op manier
x, maar wel op manier y. Daar heb ik nog geen alternatieven voor gezien,
maar ik geloof dat ze er wel zijn. Dat is punt twee.
Dan punt drie. In het interruptiedebat dat de heer Grinwis zelf had met
de staatssecretaris, had hij het erover dat het niet zo ongebruikelijk
is om kort voor lang en lang voor kort te verrekenen. Volgens mij zijn
we dat hier aan het doen. Het is simpel: als niemand gebruikmaakt van de
regeling, is er ook nul derving. Als mensen wel gebruikmaken van de
regeling, dan zijn er aan de belastingenkant ook opbrengsten van de
overdrachtsbelasting, die er anders niet geweest zouden zijn. Ik zie het
probleem dus niet.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De laatste zinnen van de heer Vermeer zijn niet compatibel met de
begrotingsregels. Er is nou eenmaal een nu geldende afspraak, hoe lastig
uitlegbaar die ook is. Ik probeer de heer Vermeer daar ook helemaal niet
op vast te pinnen, want ik vind zijn amendement echt sympathiek; dat is
het niet. Maar vanaf 2026 hebben we 8% overdrachtsbelasting; nu is dat
nog 10,4%. Als je op dit moment die belasting verlaagt naar 2%, dan heb
je volgens de begrotingsregels toch te maken met een budgettaire
derving, ook al zou de transactie normaal gesproken niet hebben
plaatsgevonden. Daar zal de heer Vermeer in zijn dekking toch iets mee
moeten doen. Nu is er voor dat deel, de overdracht van box 3 naar box 2
via een verlaagde overdrachtsbelasting, toch een ongedekte cheque. Wat
betreft de spelregels binnen box 2 die afwijken van box 3, waardoor je
het betalen van belasting uitstelt, moet je die discussie voeren en moet
je je afvragen of het per saldo onder de streep hetzelfde is als in box
3, alleen wat later. Dat is een fair punt en daar kun je het over
hebben. Maar wat betreft het eerste deel voldoet het amendement volgens
mij niet aan de begrotingsregels, omdat je nu eenmaal moet rekenen met
een hogere overdrachtsbelasting in de uitgangssituatie. Is de heer
Vermeer dat met mij eens? Nee, laat ik het anders zeggen: ziet hij dat
punt en hoe zou hij dat willen ondervangen?
De heer Vermeer (BBB):
Ik vind dit een soort Eftelingredenering. Hoe kun je nou derving hebben
als iets niet gebudgetteerd is omdat we nooit gedacht hadden dat die
huizen naar die bv's zouden gaan? Er is helemaal geen opbrengst
ingeboekt, dus er is ook geen derving. Ik snap wel wat de heer Grinwis
bedoelt. Als je lekker in Excel zit en je moet in hetzelfde vakje
blijven, dan zou het opeens niet kunnen. Maar we hebben zaken hier wel
vaker zo opgelost, met medewerking van de heer Grinwis, bijvoorbeeld
door zaken in het domein van onderwijs, cultuur en media ergens bij de
zorg te dekken. Toen hoorde ik niemand over begrotingsregels die stelden
dat dingen in het verkeerde vakje zaten of zo. Dus als wij dat hier als
Kamer willen, dan gaan wij over het geld. Wij hebben het budgetrecht.
Als wij zeggen "wij staan dit toe", dan kan dat gewoon uitgevoerd
worden. Daar is gewoon een Kamermeerderheid voor nodig. Ik nodig de heer
Grinwis dan ook van harte uit om voor te stemmen. Dan zijn we alweer een
aantal zetels dichterbij.
De voorzitter:
Echt afrondend.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, heel kort. Het is niet mijn standpunt of mijn mening. Het is
een begrotingsregel waar de heer Vermeer zelf voor getekend heeft. Het
lijkt mij goed dat het even helder wordt gemaakt en wordt gemarkeerd en
dat de heer Vermeer aangeeft "oké, dan ga ik het zo dekken" of "nee, het
kan me niet schelen, die begrotingsregels zijn een beetje een papieren
werkelijkheid, want anders had die transactie überhaupt niet
plaatsgevonden". Dat is een valide redenering, maar volgens mij strijdig
met de begrotingsregels. Maar dat horen we zo meteen, denk ik, van de
staatssecretaris. Nogmaals, ik steun de strijd van de heer Vermeer.
De heer Vermeer (BBB):
Wij gaan als Kamer zelf over het budgetrecht. We hebben nu de kans om te
laten zien dat we dat durven uit te oefenen en niet vasthouden aan zaken
die ooit besproken zijn voor een heel ander doel. De staatssecretaris
gaat hier geen cent aan verliezen en burgers die anders gedupeerd
worden, krijgen zo een uitweg. Als dat niet belangrijker is dan een of
andere begrotingsregel, dan zitten wij hier voor de verkeerde mensen de
verkeerde regels te maken. Ik kap daarmee in ieder geval.
De voorzitter:
De heer Vermeer gaat verder met zijn betoog.
De heer Vermeer (BBB):
Ja, dank u wel, voorzitter. Met het amendement krijgen wij eenmalig de
kans om het bezit fiscaal gunstig over te hevelen van box 3 naar box 2
in ruil voor een verlaagde overdrachtsbelasting van 2%. De overheid wil
mensen belasting laten betalen over rendementen die ze niet hebben
gemaakt, zonder aftrek van kosten zoals onderhoud, verzekeringen en
gemeentelijke heffingen. Dat is absurd. Met onze regeling maken we de
stap naar een eerlijke belasting wél mogelijk.
Wij maken ons ernstige zorgen over de gevolgen voor de huurwoningmarkt.
Alleen al in 2024 verkochten particuliere verhuurders 37.000 woningen,
mede als gevolg van strengere regulering en fiscale druk, en natuurlijk
ook door de hogere inflatie, waar hier eigenlijk nog nauwelijks aandacht
aan besteed wordt. De verwachting is dat dit aantal in 2025 nog verder
stijgt. Als we nu niet ingrijpen, droogt het aanbod aan huurwoningen
volledig op. Ook mensen die dit voorstel van ons proberen te framen als
een klap in het gezicht van huurders, moeten zich goed realiseren dat je
straks niets hebt aan een goedkope huurwoning die niet beschikbaar is.
Daar heb je niets aan. Dus laten we ook dat soort schijnzekerheid mee
laten wegen in onze overwegingen.
Mensen trekken zich terug van de huurmarkt omdat ze het financieel niet
meer volhouden. Dat betekent minder woningen, hogere huren en nog meer
druk op starters. Wij willen dat tij keren. Het voorstel is wat ons
betreft budgettair neutraal. Misschien moeten we even uit onze
comfortzone of een bepaalde begrotingsregel voor deze herstelsituatie
voor een korte termijn eenmalig aan de kant zetten. Het is goed
uitvoerbaar wat ons betreft en voorkomt een golf aan rechtszaken en
belastingfrustraties. Dit is een redelijke oplossing die niemand pijn
doet, maar wel duizenden verhuurders perspectief biedt. Ik doe dan ook
een klemmend beroep op de collega's in de Kamer: kies voor gezond
verstand, kies voor de mensen die altijd hun zaakjes netjes op orde
hadden en steun dit voorstel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot van de zijde van de Kamer het woord aan
de heer Stoffer. Hij spreekt zijn termijn uit namens de SGP. Gaat uw
gang.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en zijn ondersteuning voor alle
gegeven antwoorden op de vragen die we gesteld hebben. Ik denk dat we
met elkaar een goed debat hebben gehad, waar best een aantal dingen zijn
opgelost en weggenomen. Ik denk dat het meeste wel gezegd is. De
buikpijn die door velen is gevoeld, heb ik niet fysiek, maar ik voel mee
met datgene wat gevoeld wordt. Het blijft hier toch ietwat hangen en
wurgen. Ik denk dat het goed is — ik sluit me daarin wel aan bij wat de
heer Stultiens aangaf — om een geactualiseerde uitvoeringstoets te
hebben voor de stemming. Ik denk dat dat best heel goed zou zijn. We
kunnen elkaar zo nog eens goed in de ogen kijken om erachter te komen in
hoeverre het beter uitvoerbaar is dan we oorspronkelijk dachten. Die
vijf rode vlaggen zijn natuurlijk best een ding.
Ik wil de staatssecretaris ook danken voor de appreciatie van het
amendement dat ik heb ingediend. Ik dacht: gedeelde vreugde is dubbele
vreugde. En inmiddels staan er, geloof ik, acht of negen ondertekenaars
onder. Dat geeft, hoop ik, een heleboel vreugde met elkaar. De
staatssecretaris weet dan ook dat dit op een ruime meerderheid in de
Kamer kan rekenen. Ik meen 96 zetels te tellen.
Voorzitter. Tot slot heb ik nog één motie die ik wil indienen. Dat is de
volgende.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor rijksmonumenten diverse wettelijke verplichtingen
gelden, waaronder een instandhoudingsplicht, met hoge (onderhouds)kosten
als gevolg;
constaterende dat in de Wet tegenbewijsregeling box 3 geen kostenaftrek
is opgenomen;
overwegende dat dit grote gevolgen heeft voor onder andere
rijksmonumenten, waaronder het feit dat ook via de tegenbewijsregeling
het werkelijk rendement lastig te benaderen is;
verzoekt de regering te bezien hoe de (fiscale) positie van
rijksmonumenten verbeterd kan worden, en daarbij een kostenaftrek voor
deze categorie in overweging te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Grinwis, Vermeer en
Vijlbrief.
Zij krijgt nr. 20 (36706).
De heer Stoffer (SGP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We gaan
schorsen tot 15.50 uur. We krijgen dan een appreciatie van de acht
ingediende moties, een aantal antwoorden op vragen en de toelichtingen
die waren doorgeschoven naar de tweede termijn. Ik schors tot 15.50
uur.
De vergadering wordt van 15.35 uur tot 15.48 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3. We zijn toe aan de
tweede termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Voorzitter, dank. Dank voor dit debat. Ik heb een aantal vragen die ik
zal langslopen en ik zal even terugkomen op een paar informatiepunten.
Laten we beginnen bij datgene wat mij het zwaarst op de maag ligt. Dat
is een goed inhoudelijk punt dat de heer Stultiens aangaf, namelijk: hoe
zit het met die uitvoeringstoets? Ik voel dat punt: goh, een
uitvoeringstoets, vijf rode vlaggen. Dat is een schreeuw: don't do it!
Je neemt dat dan terug en gaat overleggen, totdat een hele slimme
collega zegt: even één ding, misschien doen wij wel iets verkeerd in de
beeldvorming. Het zijn rode vlaggen, het zijn geen rode stoplichten. Het
zegt niet: don't do it. Het zegt: het is impactvol. Het is geen
stopbord.
Misschien moeten we wel zeggen dat ze donkerblauw zijn. Rood zegt: stop,
niet doen. Dat doet het bij mij ook. Maar het punt is dat bij het niet
aannemen van deze wet herstel sowieso moet plaatsvinden en dan kleuren
deze vlaggen nog donkerder, blauw dan. Misschien verduidelijkt dat een
en ander. Flauw, maar ik probeer even te zeggen wat het met mij doet. Ik
hoop niet dat we een semantische discussie over kleuren krijgen, want ik
ben kleurenblind. Het heeft niet het karakter van een stopbord. Mag ik
heel even mijn verhaal afmaken?
Ik noem bijvoorbeeld de actuele stand van de werving van personeel. We
moeten het personeel hiervoor aannemen, want het is een hersteloperatie.
Het is dus heel erg donker en tegelijkertijd zullen we ons daarop moeten
voorbereiden. Herijking van de uitvoeringstoets binnen nu en een week is
werk. Daar zit een afdeling op en die doet daar zes tot twaalf weken
over. Dat is dus niet iets wat ik voor de stemmingen kan fiksen. Maar ik
zeg wel: jongens, we hebben het afgelopen halfjaar heel hard gewerkt aan
de mitigatie. Het beeld van het team en ook van mij — dat straal ik uit
en daar ben ik verantwoordelijk voor — is dat we vertrouwen hebben in
deze herstelactie en dat we deze wet nodig hebben. Ik kan voor de
stemmingen een brief sturen waarin we dat nogmaals bevestigen, met de
toelichting die we kunnen geven. We zijn hard bezig om de donkerblauwe
vlaggen lichtblauw te maken. Ik hoor graag of u behoefte heeft aan die
brief.
De heer Vijlbrief (D66):
Doet-ie het nou? Ja, hij doet het. Laat ik voor mezelf spreken: daar heb
ik wel behoefte aan. De staatssecretaris zei in eerste termijn, toen
meerdere mensen naar die rode vlaggen vroegen: nee, maar we kunnen het
doen. Ik begrijp dat dat niet per definitie betekent dat de
Belastingdienst de rode vlaggen gaat veranderen in groene vlaggen. Ik
begrijp het punt wel, want men wil gewoon aangeven hoe moeilijk het is.
Stoplichten en vlaggen, het maakt mij eigenlijk niet uit. Ons als Kamer
gaat het erom dat, als wij een wet aannemen waarvan de uitvoeringstoets
zegt dat het heel moeilijk is en dat er vijf rode vlaggen zijn … Daarom
wil ik graag een brief van de staatssecretaris. De staatssecretaris zegt
nu: het wordt inderdaad heel moeilijk, maar het alternatief is nog
vervelender. Ik zal me diplomatiek uitdrukken. Dan begrijp ik dat, maar
schrijf dat dan maar even op, want dat is voor de wetsgeschiedenis het
beste.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dat is exact wat ik dacht. Het klopt. Dat is precies wat ik zal
opschrijven over de uitvoering. Precies met dat in gedachten is deze wet
gemaakt. Ik heb ze al een paar keer genoemd: genietingstijdstip,
schuldendrempel, toepassing van vrijstellingen en waarderingsregels,
eigen gebruik. Dat zijn precies de zaken die maken dat het van
donkerblauw iets lichter wordt.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De heer Vijlbrief zei het terecht: over kleuren en betekenis kunnen we
lang praten. Maar het gaat mij er vooral om dat er woorden worden
gebruikt als "het is nagenoeg onhaalbaar" — dat stond er letterlijk in —
terwijl het toch haalbaar blijkt te zijn. Dat is dan goed om te weten.
Als in de brief komt te staan "deze woorden zijn inmiddels achterhaald",
dan denk ik dat we als Kamer geholpen zijn.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Zeker. Ik zal ervoor zorgen dat dit in de brief komt te staan. De
uitvoering stuurt mij ook op pad met de boodschap: Tjebbe, zorg dat dit
geregeld wordt, want dit hebben we echt nodig. Ik zal dus zeker zorgen
voor een brief waarin u goed geïnformeerd wordt.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Het tweede punt is de dekking van het amendement van de heer Grinwis,
waarvoor rode diesel en het forfait erf- en schenkbelasting worden
ingezet. Gevraagd is of dit kort voor lang kan. Kort voor lang zou
theoretisch natuurlijk kunnen. Tegelijkertijd zitten wij voor 2026 dicht
tegen de -3% aan, dus dan is kort voor lang ook vanuit andere
begrotingsregels, namelijk die in het Stabiliteits- en Groeipact,
ingewikkeld. Deze twee punten brengen uiteindelijk relatief weinig op,
met name door het feit dat het heel lang duurt voordat het erf- en
schenkbelastingforfait ingroeit. Uiteindelijk is dat forfait structureel
190, maar de eerste jaren is er zelfs een derving. Volgens mij is het
punt met name dat we met elkaar het forfait zouden willen verlagen in
het Belastingplan. Er moet dan gezocht worden naar een redelijke
dekking. Het lijkt mij goed dat we daar met elkaar over in gesprek
blijven.
Overigens geef ik daarbij aan, zeker ook gezien de bijzondere politieke
situatie en het belang van de Miljoenennota en het Belastingplan, dat
wij echt de juiste signalen moeten krijgen. Jullie moeten dan ook goed
met elkaar in gesprek gaan over wat jullie een goed dekkingsplan vinden.
Ik vind het ingewikkeld om zo meteen zelfstandig, zonder politieke
ruggespraak, zomaar een dekkingsbron aan te wijzen. Het helpt echt als
jullie duidelijk zijn over wat voor jullie haalbaar en draagbaar is. Dat
wil ik even meegeven, want we gaan ook wat betreft het Belastingplan een
bijzondere tijd tegemoet, zeg ik maar even op diplomatieke wijze, waar
we volgens mij allemaal verantwoordelijk voor zijn.
Dan een opmerking over het amendement van de heer Vermeer. Gevraagd is
wat ik vind van de budgettaire toelichting van heer Vermeer op zijn
amendement. Dat is het verhaal over "van box 3 naar box 2". De
berekening van de heer Vermeer is mijns inziens optimistisch. Ik wilde
het woord "buitengewoon" uitspreken, maar dat laat ik even achterwege.
Het spreekt voor zich dat het bieden van een mogelijkheid aan
belastingplichtigen om hun belastingdruk te verlagen niet zal leiden tot
een opbrengst, maar tot een derving. De heer Vermeer neemt aan dat in de
ramingen ervan is uitgegaan dat alle woningen worden verkocht. Dat is
niet waar. Zoals in iedere raming wordt ook in deze raming rekening
gehouden met gedragseffecten. Als een deel van de woningen dit jaar nog
zou overgaan naar een bv, zoals voorgesteld, zou dat twee jaar aan box
3-belasting kosten; een derving dus. Eenmalig 2% overdrachtsbelasting en
twee jaar vennootschapsbelasting maken dit niet goed. Per saldo resteert
een aanzienlijke derving van ongeveer 2 miljard. Deze derving wordt in
het amendement niet gedekt.
De heer Vermeer (BBB):
Ik ben verbijsterd. Bij het bedrag van 1,6 miljard, dat wij al eerder
gekregen hebben als reactie op eerdere moties en ideeën hierover, wordt
ervan uitgegaan dat er op dat moment honderdduizenden woningen verkocht
worden. Als die verkocht worden, mag je ook de opbrengst van de
overdrachtsbelasting meerekenen. We kunnen toch niet zeggen: we houden
er rekening mee dat ze bijna allemaal verkocht worden, dus daar houden
we ook rekening mee bij de derving, maar we houden geen rekening met de
opbrengst van de overdrachtsbelasting. Dat kan gewoon niet. Mijn
berekening klopt gewoon; daar is geen speld tussen te krijgen. Of de
woningen worden verkocht, of ze worden niet verkocht. Hier zit geen
enkel ander gedragseffect achter. Het een kun je tegen het ander
wegstrepen. Als er niks verkocht wordt, is er nul derving aan box
3-belasting. Wordt er wel wat verkocht, dan is er derving aan box
3-belasting en een gelijk bedrag aan overdrachtsbelasting van 2% —
tenzij die woningen ineens allemaal €100.000 waard zijn in plaats van
vijf ton, maar ik denk eerder dat ze meer waard zullen zijn dan vijf
ton.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Nou ja, ik heb geprobeerd om aan te geven waarom ik het amendement
ontraad. Los van de berekening ...
De voorzitter:
Neenee, meneer Vermeer, de staatssecretaris heeft het woord.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Los van de berekening is het ook beleidsmatig onwenselijk. De faciliteit
die u voorstelt, zet aan tot boxhoppen, waarmee belastingontwijking zou
kunnen worden gefaciliteerd. In mijn ogen is dit ongewenst fiscaal
beleid.
De heer Vermeer bestreed dat het zou gaan om staatssteun. Laat me bij
dat punt kort wat toelichten. Na een hele snelle, oppervlakkige ... O,
gaan we eerst ...
De voorzitter:
Ja, ja.
De heer Vermeer (BBB):
Graag over dat vorige punt.
De voorzitter:
U bent het er niet mee eens, dus nog één keer en dan ...
De heer Vermeer (BBB):
Het is totaal niet onderbouwd. Ik wil graag per brief de berekening van
het ministerie krijgen. Ik wil gewoon een berekening zien tegenover mijn
berekening die niet zou kloppen.
Ik zou ook graag willen weten waarom mensen een uitweg bieden opeens een
fraudegevoelig iets is. Ik wil graag weten welke fraude er dan ontstaat,
door wie en hoe we dat moeten duiden. Dat roepen, is gewoon hetzelfde
als wat we hier vaak doen: voor 95% van de mensen is alles oké, dan gaan
we allemaal regels opwerpen voor de 1%, 2% of 5% die wel ergens misbruik
van maakt en dan gaan we zo de rest allemaal plagen. Daar moeten we
gewoon mee kappen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst: berekeningen opnemen in de brief lijkt me niet zo
ingewikkeld. Dat zal ik doen. Dat is dezelfde brief als die waaraan de
heer Stultiens net refereerde. Dat is dus goed.
Twee. Het woord "fraude" heeft u mij niet horen zeggen, not even close,
en ook niet met een technische term erbij. Ik heb gezegd dat het
ongewenst fiscaal beleid zou zijn. Het is simpel: wij vinden het
ongewenst om boxhoppen te faciliteren. Dat vinden wij. Met "wij" bedoel
ik dan het hele ministerie, maar ik vind het ook ongewenst. Dit is juist
wat we proberen te voorkomen door een globaal evenwicht tussen de boxen
te krijgen.
Het uitsteleffect is juist het voordeel van box 2. Er resteert dat
belasting in box 2 natuurlijk tot in lengte van jaren kan worden
uitgesteld. Dat daarover.
Dan gaan we naar het staatssteunverhaal. Dat gaat over het volgende. Het
is een direct voordeel voor bedrijven, want we financieren dit met
staatsmiddelen voor bedrijven in box 2. Als je het naar een bv brengt,
dan is dat een bedrijf.
De heer Vermeer (BBB):
Dit is een regeling voor particulieren. Daarna worden het pas bedrijven.
Dat is punt één.
Twee jaar geleden is dit ook zo gedaan bij de Wet fiscaal
kwalificatiebeleid, bij de wijziging van de Wet op de
vennootschapsbelasting en enige andere wetten et cetera, et cetera. Toen
werden de open cv en andere open fondsen belastingplichtig voor de vpb
en vond er ook een verschuiving naar box 2 plaats. Daar was geen enkel
bezwaar tegen.
Ik zou de staatssecretaris dus echt willen vragen: check dit nog en
luister ook naar waarover het hier ging en naar de vraag waarom het toen
wel kon en het nu niet zou kunnen.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Laat ik het zo zeggen: dubbelchecken doen mijn collega's altijd. Dat
geldt voor alles wat ik hier zeg. Als je daar fouten in maakt, dan word
je netjes gecorrigeerd. Dat zal dan zeker gebeuren.
Maar die overdrachtsbelasting wordt zeker niet betaald door
particulieren. Daarvoor hoef ik echt geen doorgeleerde, gepromoveerde
fiscalist te zijn. Deze overdrachtsbelasting wordt betaald door de
vennootschappen die het pand kopen. Dat zijn bedrijven, rechtspersonen,
bv's.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan het punt dat het op korte termijn niet uitvoerbaar is. Het klopt wat
de heer Vermeer zegt over het tarief van 0% tot 2%, maar daar zit het
probleem niet. Het probleem zit 'm erin dat er een extra groep moet
worden toegevoegd naast de groep starters. Er moet ook toezicht worden
uitgeoefend op deze groep. Die moet dus herkenbaar zijn. Daarvoor moet
er een apart veld worden toegevoegd. Dat betreft een structuurwijziging.
Zou je dat veld niet hebben, dan kan er geen of onvoldoende toezicht
worden uitgeoefend. Dan ga je zo meteen af op een gebouw dat verkocht
wordt en moet je gaan uitzoeken of dat een starter, een vennootschap of
een ander soort transactie betreft. Dit moeten we zo niet willen; ik kan
er geen andere kwalificatie aan geven.
De voorzitter:
Volgens mij is het punt nu helder.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Mevrouw Van Dijk vroeg of minister Keijzer en ik genoeg samen breed de
effecten van het fiscale beleid op de woningmarkt bespreken, bezien en
beschrijven. Ik zie dat mevrouw Van Dijk er nu niet is. Ik kan mevrouw
Van Dijk wel verzekeren dat dit het geval is. Ik spreek minister Keijzer
met zeer grote regelmaat. Wij trekken bijvoorbeeld ook samen op als het
gaat om het investeringsklimaat voor de bouw van koop- en huurwoningen.
De vorige staatssecretaris heeft samen met de minister van VRO het
stapelingsonderzoek van SEO opgepakt in 2023. Daar heb ik samen met
minister Keijzer een vervolg aan gegeven. SEO gaat in opdracht van de
minister van VRO en mij een vervolgonderzoek uitbrengen naar het
investeringsklimaat voor huurwoningen. Dat is deze zomer gereed. Dit
onderzoek is vormgegeven samen met de vertegenwoordigers van de grote
investeerders. Zij zijn er nauw bij betrokken via een
begeleidingscommissie. Volgens mij is dat ook een van de onderdelen waar
het in de motie over gaat. Ik spreek binnenkort met de minister van VRO,
ook in structureel overleg met investeerders, het zogenaamde SOI. U
ziet: we trekken heel veel gezamenlijk op. Ik kan dit ook niet in mijn
eentje doen, want ik ben niet in mijn eentje bezig met dit onderwerp.
Voor het debat fiscaliteit en woningmarkt zullen wij een brede update
geven over de tegenbewijsregeling en de effecten op de woningmarkt tot
dan toe.
De heer Vermeer (BBB):
Ik moet nog even terugkomen op mijn interruptiedebat van net met de
staatssecretaris. Hij heeft inderdaad het woord "fraude" niet gebruikt;
hij gebruikte het woord "belastingontwijking". Voor mij is
belastingontwijking frauduleus, maar dat is een persoonlijke
kwalificatie van mijzelf. Ik wou daar dus graag even op terugkomen.
Verder is het volgens mij ook geen ontwijking, maar verschuiving, want
juist als de derving wordt gedekt door het betalen van
overdrachtsbelasting, is er niets ontweken, maar is er alleen een andere
route gevolgd.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Allereerst dank; het was niet nodig daarop terug te komen. "Geen fraude,
maar belastingontwijking." Dat is een hele leuke discussie. Die heb ik
ook weleens gevoerd met mijn collega hier links, de heer Stultiens.
Ontwijking is wellicht onwenselijk, maar geen fraude. Ontduiking vinden
we fraude; daar gaan we natuurlijk hard bovenop zitten. Op de berekening
van hoe het zit met die derving en de dekking ervan komen wij in de
brief terug, zoals ik net al heb toegezegd.
Dan gaan we naar de appreciatie van de moties.
De voorzitter:
Ja, graag.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De motie op stuk nr. 13, van de heer Grinwis en mevrouw Van Dijk,
verzoekt de regering het onderzoek te starten of en in hoeverre de
leegwaarderatio nog actueel is, zodat, indien nodig, de actualisering
van de leegwaarderatio kan worden doorgevoerd zodat dit niet leidt tot
een HVP-sanctie, zolang het nieuwe box 3-stelsel nog niet is ingevoerd.
Ik kan toezeggen een onderzoek te starten waarbij we niet in strijd met
de afspraken van het HVP handelen. Dat zal dus in de praktijk na 1
januari 2027 zijn. Daarbij wil ik natuurlijk de leegwaarderatio
vaststellen op basis van de meest actuele gegevens, dus nu al starten
met dat onderzoek is niet zinvol. Dat zal dan 2027 worden. Dan heb je
ook de laatste informatie. Ik krijg al een duimpje omhoog, dus daar zijn
we het over eens. Wanneer we de leegwaarderatio actualiseren, voeren we
dus dat gesprek. Als ik 'm zo mag interpreteren, geef ik deze motie
graag oordeel Kamer.
De voorzitter:
De heer Grinwis knikt instemmend; de motie op stuk nr. 13 heeft oordeel
Kamer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
De motie op stuk nr. 14, van mevrouw Van Eijk, verzoekt de regering om
de effecten van de voorgenomen verhoging van het forfait per 2026 in
beeld te brengen, in overleg te treden met degenen die hierdoor geraakt
worden en de mogelijke uitvoerbare alternatieven te onderzoeken die
bijdragen aan evenwichtige belastingheffing. Het is een
dekkingsmaatregel om het toekomstig stelsel een jaar later in te voeren.
Dat is de oorsprong van dit probleem. Een groot deel van de
belastingteruggaven slaat neer bij de groep die veel vermogen heeft of
bovenmodaal verdient. Dat zijn niet alleen mensen met onroerend goed,
maar ook mensen met beleggingen. Het is logisch om daarvoor dekking te
zoeken binnen het domein. Het alternatief binnen het domein is
natuurlijk dat je het gaat zoeken bij spaarders, bijvoorbeeld door het
verhogen van het percentage. In het voorjaar is nog gesproken over
alternatieve dekkingsopties. Dat heeft toen niet geleid tot
overeenstemming.
Bij de Kamerbrief van 29 september 2022 zat een onderzoek naar
liquiditeitsproblemen bij belastingplichtigen met niet-liquide
vermogensbestanddelen. Dat is met uw Kamer gedeeld. De conclusie van dit
onderzoek is dat het overgrote deel van de belastingplichtigen met
niet-liquide vermogensbestanddelen door het huidige box 3-stelsel niet
geconfronteerd wordt met betalingsproblemen. Recent is dit onderzoek
geactualiseerd en dat liet vergelijkbare resultaten zien. Ik heb
overigens wel een betalingsregeling toegezegd voor mensen die op papier
vermogen hebben maar toch in de problemen komen. Dit gaat namelijk over
grote groepen mensen en er zal altijd iemand zijn die wel in
betalingsproblemen komt. Deze motie moet ik ontraden. Ik voeg daar nog
aan toe dat we het gesprek over het verlagen van het forfait en of wij
hier geld aan willen besteden uiteindelijk met elkaar kunnen voeren bij
de Miljoenennota.
Dan de motie op stuk nr. 15 van mevrouw Van Eijk. Die verzoekt de
regering het IV-portfolio van de Belastingdienst zodanig te prioriteren
dat invoering van het box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement per
1 januari 2028 wordt gerealiseerd, alles op alles te zetten om de
voortgang van IT-projecten bij de Belastingdienst te versnellen, en de
Kamer blijvend te informeren over de voortgang en eventuele knelpunten.
Uw motie sluit aan op wat we doen. Daarom kan ik die omarmen. De
invoering van de Wet werkelijk rendement box 3 heeft prioriteit en
afhankelijk van omstandigheden zoals een tijdige wetsbehandeling en geen
aanvullende beleidswensen, is invoering per 1 januari 2028 mogelijk.
De voorzitter:
Moet ik dat interpreteren als: overnemen?
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Ik heb hier "oordeel Kamer" gezet. Uiteindelijk wil ik ook zeggen dat ik
u zal blijven informeren over de voortgang, niet alleen over IV en box
3, maar ook over IV en de rest. Elk jaar ontvangt uw Kamer op
Prinsjesdag het Overzicht uitvoerbaarheid met de laatste stand van zaken
van de modernisering per keten. En dan hebben we natuurlijk nog een
variëteit aan stand-van-zakenbrieven. Maar ik kan deze motie oordeel
Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 15 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dit is cruciaal voor de toekomst voor de Belastingdienst.
Dan de motie op stuk nr. 16 van het lid Kouwenhoven en de heer Grinwis.
Daarin staat dat de tegenbewijsregeling een complexe, tijdelijke
regeling betreft, met risico's voor rechtsgelijkheid, uitvoering en
rechtsherstel, waarbij de gevolgen sterk afhangen van het gedrag van
belastingplichtigen. In de motie wordt de regering verzocht jaarlijks
een integrale impactanalyse op te stellen en deze uiterlijk bij het
Belastingplan aan de Kamer te sturen, met daarin aandacht voor het
gebruik van de regeling, effecten voor burgers en uitvoering en
realisatie van de regeling. De eerstvolgende keer bij het Belastingplan
lukt uiteraard niet, want dat is erg kort dag. Dan zijn we nog niet
zover dat er een definitieve beschikking is, zou ik bijna zeggen.
Misschien zijn er een paar, maar dat is niet iets waarover je dan al
daadwerkelijk kan rapporteren. Maar begin volgend jaar ontvangt uw Kamer
een eerste herijking van de uitvoeringstoets, waarbij ik ook zal
rapporteren over het gebruik van de tegenbewijsregeling. Een tweede
herijking met rapportage is voorzien voor een jaar later. Deze
onderwerpen staan er dus bij. Om die reden kan ik de motie oordeel Kamer
geven. Het gaat natuurlijk niet lukken om dit bij het aanstaande
Belastingplan te doen. Dan zijn we nog niet zover dat er al
daadwerkelijk beschikkingen over de tegenbewijsregeling zijn
afgerond.
De voorzitter:
De heer Kouwenhoven knikt instemmend.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan de motie van het lid Van Dijk op stuk nr. 17, die verzoekt voor het
zomerreces een brief naar de Kamer te sturen waarin de mogelijkheid is
uitgewerkt om bij invoering van het nieuwe stelsel van box 3 de
vooringevulde aangifte initieel en tijdelijk los te laten, en aan te
geven hoeveel sneller het stelsel in dat geval kan worden ingevoerd.
Daar kunnen we een brief over sturen. Het zal overigens niet positief
worden. Ik denk niet dat burgers geholpen zijn met het loslaten van de
vooringevulde aangifte. Maar nogmaals, wij laten dit even netjes
onderzoeken en dan kunnen we die brief sturen. Daarom geef ik de motie
oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja.
Staatssecretaris Van Oostenbruggen:
Dan de motie op stuk nr. 18 van de heer Stultiens om in het
Belastingplan te regelen dat de dekking anders wordt verdeeld, namelijk
in het domein vermogen. Daar hebben we het volgens mij al heel veel over
gehad. De derving wordt zo veel mogelijk gedekt binnen box 3, namelijk
door het verhogen van het forfait op overige bezittingen. Dit sluit aan
bij een groep die ook profiteert van het tegenbewijs. Het restant doen
we in het heffingsvrije vermogen binnen box 3. Het grootste gedeelte,
alles tot 2024, loopt in het saldo. Ik moet deze motie ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 19 van de heer Stultiens en de heer Vijlbrief,
die verzoekt het heffingsvrij vermogen niet te verlagen en het tarief
van box 2 en 3 te verhogen. Het verhogen van het box 3-tarief komt ook
uiteindelijk neer bij de kleine spaarder. Dan ga je naar misschien wel
38%, ook voor spaargeld. Het forfait op overige bezittingen, waarmee we
geld ophalen bij grotere vermogens, vinden we echt passender.
Tegelijkertijd is dit ook iets wat in het Belastingplan en bij de
Miljoenennota allemaal nog zou kunnen worden aangepast. Ik moet deze
motie ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 20 van het lid Stoffer, die de regering
verzoekt te bezien hoe de fiscale positie van rijksmonumenten verbeterd
kan worden. Bezitters van rijksmonumenten die in box 3 vallen, gaan door
dit wetsvoorstel niet meer belasting betalen dan nu het geval is. Net
zoals voor andere bezitters van onroerende zaken gaat voor hen vanaf
2028 een vermogenswinstbelasting gelden. Daarnaast krijgen zij de
mogelijkheid voor kostenaftrek. Daarmee worden de problemen op het
gebied van liquiditeit weggenomen. In de tussentijd zie ik geen
uitvoerbare mogelijkheden om specifiek voor deze doelgroep een regeling
te treffen. Daarom ontraad ik deze motie. Ik wil daar nog één ding bij
zeggen. Dit is ook een groep waarvoor heel veel subsidies zijn. Ik
geloof niet dat die binnen mijn domein zitten, maar die zijn juist
bedoeld om de negatieve effecten van het feit dat het om een
rijksmonument gaat te mitigeren.
Volgens mij ben ik dan aan het einde van mijn appreciatie.
De voorzitter:
Dank u wel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We gaan dinsdag aanstaande — dat is 10 juni — stemmen over het
wetsvoorstel, de amendementen en de moties. Dank aan de staatssecretaris
en de leden. We schorsen een enkel ogenblik en daarna gaan we verder met
de Wet modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel. We
zijn geschorst.