[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van het elektronisch cognossement

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2025D26618, datum: 2025-06-06, bijgewerkt: 2025-06-16 12:04, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36743 -5 Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van het elektronisch cognossement .

Onderdeel van zaak 2025Z09158:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 743 Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van het elektronisch cognossement

Nr. 5 Verslag

Vastgesteld 6 juni 2025

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

I. ALGEMEEN
1

1. Inleiding
1

2. Hoofdlijnen van het voorstel
2
2.1 Algemene ontwikkelingen ten aanzien van elektronische

cognossementen 2

3. De verhouding met andere regelgeving 3
3.1 Aansluiting bij de Model Law on Electronic Transferable Records
en de Rotterdam Rules
3


4. Gevolgen
3

4.1 Uitvoering, toezicht en handhaving 3

4.2 Financiële gevolgen 3


5. Overgangsrecht en inwerkingtreding
4

II. ARTIKELSGEWIJS 4

ARTIKEL I (Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek)
4

ARTIKEL III (Evaluatie) 4

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van het elektronisch cognossement (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden onderschrijven de noodzaak van het wetsvoorstel, dat beoogt te voorzien in een behoefte in de praktijk om naast papieren vervoersdocumenten ook gebruik te kunnen maken van elektronische vervoersdocumenten. Deze leden constateren met de regering dat de huidige wet- en regelgeving niet goed meer aansluit bij de ontwikkelingen in de praktijk en verwelkomen in die zin het wetsvoorstel. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de NSC-fractie hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de verdere digitalisering met betrekking tot het elektronisch cognossement en het verbeteren van de efficiëntie in het goederenverkeer. Deze leden zien op dit moment geen aanleiding voor een nadere inhoudelijke reactie.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om hier nog enkele vragen over te stellen.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Algemene ontwikkelingen ten aanzien van elektronische cognossementen

De leden van de VVD-fractie stellen voorop dat het belangrijk is dat het Burgerlijk Wetboek bij de tijd wordt gebracht en zo goed mogelijk aansluit bij de ontwikkelingen van deze tijd. In dat kader vragen deze leden of het huidige wetsvoorstel zo techniek-neutraal mogelijk is opgeschreven. Kan de regering in dat kader aangeven of ook bij toepassingen van artificiële intelligentie bij het internationaal goederenvervoer het wetsvoorstel voldoende ruimte biedt en in die zin toekomstbestendig is?

De leden van de VVD-fractie vragen ter verduidelijking welke opmerkingen van de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) niet zijn overgenomen in het wetsvoorstel, nu de Rvdr concludeerde dat de toelichting niet altijd duidelijk en in lijn is met de voorgestelde wetstekst.

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van de keuze van de regering om Combined Transport-documenten (hierna: CT-documenten) niet mee te nemen in het wetsvoorstel, wanneer verwacht wordt dat de internationale regels over CT-documenten in werking treden. Ook vragen deze leden of organisaties in de praktijk nogmaals zijn geconsulteerd over het besluit om CT-documenten nu niet mee te nemen in het wetsvoorstel, omdat dit besluit pas na de consultatiefase lijkt te zijn genomen naar aanleiding van opmerkingen van de Rvdr. Zijn er in ons omringende landen zoals België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, wel al nationale regels over CT-documenten vernieuwd? Worden Nederlandse partijen door de keuze om andere documenten, zoals CT-documenten, pas bij de evaluatie te regelen, benadeeld ten opzichte van partijen in deze landen? Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre in de praktijk voldoende betrouwbare methodes reeds zijn ontwikkeld op basis waarvan de authenticiteit van elektronische cognossementen kan worden gewaarborgd. Is er voldoende aandacht voor het belang van informatiebeveiliging? Deelt de regering de mening van deze leden dat de overheid hier wel een voorlichtende taak heeft om partijen te wijzen op de bestaande mogelijkheden van informatiebeveiliging? Wie houdt er toezicht op de betrouwbaarheid van de gekozen methodes?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts een inschatting van de regering van het aantal elektronische cognossementen dat op dit moment al wordt afgegeven.

3. De verhouding met andere regelgeving

3.1 Aansluiting bij de Model Law on Electronic Transferable Records (hierna: MLETR) en de Rotterdam Rules

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Uitvoeringswet Rotterdam Rules – die in 2019 is aanvaard door beide Kamers – nog altijd niet in werking is getreden. De Rotterdam Rules hebben eveneens tot doel de bestaande verdragen over goederenvervoer over zee te uniformeren en te moderniseren. Aangezien de bedoeling daarvan is dat iedereen zich aan dezelfde regels moet houden, leidt dat tot een verlaging van de vervoerskosten. Deze leden lezen in de memorie van toelichting en in de reactie van de regering op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat is overwogen de Rotterdam Rules in werking te laten treden, maar dat hiervan is afgezien. Deze leden vinden het begrijpelijk in verband met het creëren van een gelijk speelveld dat Nederland inwerkingtreding afstemt op onze belangrijkste handelspartners zoals Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Deze leden zien graag een overzicht van de inspanningen die de afgelopen jaren zijn verricht, om de Rotterdam Rules in werking te laten treden en de knelpunten die er nog zijn waardoor deze regels niet in werking kunnen treden. Ook zien deze leden graag een recente inschatting van de verlaging van de vervoerskosten die zou worden bereikt als de Uitvoeringswet Rotterdam Rules bijvoorbeeld in 2026 of 2027 in werking zou treden en hoe de Uitvoeringswet en onderhavig wetsvoorstel zich verhouden tot de MLETR. Welke verschillen zijn er na inwerkingtreding nog tussen de MLETR en het Burgerlijk Wetboek en welke verschillen bestaan er tussen het Burgerlijk Wetboek en de Rotterdam Rules?

4. Gevolgen

4.1 Uitvoering, toezicht en handhaving

De leden van de CDA-fractie lezen dat de voorgestelde regeling een kader geeft voor het gebruik van elektronische cognossementen. Ook lezen deze leden dat het hierbij aan de praktijk zal worden overgelaten om betrouwbare methodes te ontwikkelen. Daarom vragen deze leden aan de regering of er op dit moment al voldoende methodes zijn op basis waarvan de authenticiteit kan worden gewaarborgd, waarmee de zeggenschap kan worden vastgesteld en waarmee ervoor kan worden gezorgd dat het elektronisch bestand zijn integriteit behoudt om in de praktijk met elektronische cognossementen te kunnen werken.

Daarnaast lezen de leden van de CDA-fractie dat het eveneens aan de praktijk zal worden overgelaten op welke wijze bij juridische geschillen een elektronisch cognossement aan de rechter kan worden voorgelegd. Deze leden vragen aan de regering of in dezen mogelijke problemen in de praktijk worden voorzien bij het voorleggen van elektronische cognossementen aan de rechter.

4.2 Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie lezen dat het gebruik van een elektronisch cognossement niet verplicht is. Daarnaast lezen deze leden dat er kosten gemoeid gaan met de ontwikkeling van een elektronisch cognossement voor de partijen die daar gebruik van wensen te maken en dat bij de evaluatie kan worden meegenomen of die kosten een belemmering blijken te zijn voor de keuze voor een elektronisch cognossement. Daarom vragen deze leden of de regering bereid is om het gebruik van een elektronisch cognossement aan te moedigen in de praktijk en, zo ja, hoe de regering dit van plan is.

5. Overgangsrecht en inwerkingtreding

De leden van de VVD-fractie vragen ter verduidelijking in hoeverre elektronische cognossementen die zijn afgegeven voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, onder de werking van het wetsvoorstel vallen en of is geïnventariseerd bij partijen in het veld, zoals de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, wat in de rechtspraktijk nodig is met betrekking tot het overgangsrecht.

II. ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I (Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek)

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nog enkele extra voorbeelden kan noemen van bepalingen waarvan de aard van de bepaling zich verzet tegen het verklaren van overeenkomstige toepassing op een elektronisch cognossement.

ARTIKEL III (Evaluatie)

De leden van de NSC-fractie vragen de regering of een invoeringstoets kan worden gerealiseerd. Immers, het Adviescollege toetsing regeldruk heeft geadviseerd om één jaar na inwerkingtreding van het voorstel een dergelijke toets te doen, waardoor zicht kan worden gekregen op eventuele problemen met betrekking tot de werkbaarheid in de praktijk. Naar aanleiding van deze invoeringstoets kan de wet of uitwerking van de wet worden aangepast.

In het voorgestelde artikel III wordt momenteel voorzien in een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk binnen drie jaar na de inwerkingtreding, zo merken de leden van de NSC-fractie op. Deze leden vragen de regering of deze termijn kan worden verkort en vragen bovendien om een expliciete(re) opname in het wetsvoorstel daarvan (in plaats van “binnen X jaar”).

De voorzitter van de commissie,
Pool

Adjunct-griffier van de commissie,
Paauwe