Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de Slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2024 (Kamerstuk 36740-XIV)
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D26975, datum: 2025-06-10, bijgewerkt: 2025-06-10 17:03, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (PVV)
- Mede ondertekenaar: R.P. Jansma, griffier
Onderdeel van zaak 2025Z11766:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-06-18 11:15: Extra procedurevergadering commissie LVVN (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over Slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2024 (36740-XIV, nr. 3 & 4), ingezonden 28 mei 2025.
Hoogachtend,
Femke Marije Wiersma
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
1
Waarom voldeden veel aanvragen voor vestigingssteun jonge landbouwers niet aan de voorwaarden? Is de regeling onnodig complex? Wat doet de regering om deze regeling toegankelijker te maken, gezien de krimpende boerenpopulatie?
Antwoord
De eerste subsidieopenstelling voor de subsidie voor de vestiging van jonge landbouwers vond plaats van maandag 3 juni 2024 tot vrijdag 2 augustus 2024. Tijdens deze subsidieopenstelling hebben 876 jonge landbouwers een subsidieaanvraag bij de RVO ingediend. Een deel van de subsidieaanvragen is afgewezen omdat zij niet aan de subsidievoorwaarden voldeed. De meest voorkomende afwijsredenen voor de subsidie waren dat de jonge landbouwer het bedrijf niet voor meer dan 50% had overgenomen, dat de standaardverdiencapaciteit (SVC) van het bedrijf lager was dan € 15.000 en dat het bedrijf vóór 1 januari 2023 was gevestigd.
Na de eerste openstelling heeft LVVN ontvangen signalen en opgedane ervaringen geëvalueerd met RVO, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en de Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus (VLB). Uit deze evaluatie bleek dat de regeling niet complex is, maar ook dat een aantal subsidievoorwaarden niet goed aansluit op de praktijk rondom bedrijfsovername en dat de subsidievoorwaarden niet altijd goed waren begrepen. Naar aanleiding van de evaluatie zijn voor het aanvraagjaar 2025 een aantal zaken aangepast. De evaluatie gaf onder andere aan dat de communicatie over de vereiste overnamedocumenten en de voorwaarden voor (doorslaggevende) zeggenschap verbeterd moet worden. RVO heeft hier bij de huidige openstelling (28 april tot en met 27 juni 2025) extra aandacht aan besteed. Verder is de definitie van gedeeltelijke overname aangepast zodat deze beter aansluit bij de boerenpraktijk. Ook is het mogelijk dat startende bedrijven die in 2024 nog niet voldeden aan de SVC, maar in 2025 wel, alsnog bij de huidige openstelling een subsidieaanvraag kunnen indienen.
2
Waarom wordt bij evaluaties door het ministerie zelden concreet ingegaan op aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer? Is de regering bereid voortaan expliciet te rapporteren welke aanbevelingen worden overgenomen en wanneer?
Antwoord
Evaluaties die aan de Kamer worden gestuurd zijn in de regel voorzien van een aanbiedingsbrief. In deze aanbiedingsbrief gaat het kabinet in op de belangrijkste aanbevelingen uit evaluaties. Daarnaast geeft het kabinet aan welke aanbevelingen worden opgevolgd en op welke manier dat zal gebeuren.
Waar mogelijk betrekken we aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij evaluaties op het betreffende onderwerp. Doelmatigheidsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer worden daarnaast doorgaans voorzien van een bestuurlijke reactie waarin ingegaan wordt op de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek.
3
Hoe verklaart de regering de onder uitputting van 307 miljoen euro (7,7 procent) op de Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN)-begroting? Hoeveel hiervan betreft beleid dat in 2024 politiek is geprofileerd, maar pas na verkiezingen wordt uitgevoerd? Hoe wordt gegarandeerd dat deze onder uitputting geen beleidsuitstel of politieke herprofilering inhoudt?
Antwoord
De onderuitputting op de LVVN-begroting van 2024 wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus (samen € 159,4 mln.). Dit komt doordat het lastig te voorspellen is wanneer deelnemers aan deze regelingen een stap in het proces zullen afronden, en dus de volgende betaling moeten ontvangen. Ook al is er sprake van onderuitputting, het beleid wordt in het volgende jaar alsnog uitgevoerd. De overige onderuitputting bestaat uit diverse kleinere posten.
Nieuw beleid waartoe in 2024 is besloten, is in de ontwerpbegroting van 2025 opgenomen. De onderuitputting is daarom niet van toepassing op middelen die door het kabinet aan de LVVN-begroting zijn toegevoegd. Het kabinet spant zich altijd in om onderuitputting te voorkomen, maar kan dit vanwege onvoorziene vertraging of andere externe factoren niet helemaal uitsluiten. De onderuitputting wordt toegelicht in het Jaarverslag.
4
Waarom is bij de stikstofexcretieforfaits per 1 januari 2025 geen rekening gehouden met beweiding, in afwijking van het College van Deskundigen Meststoffenwet (CDM)-advies? Welke gevolgen heeft dit voor naleving van Europese normen?
Antwoord
Als gevolg van de situatie op de mestmarkt was er sprake van grote (tijds)druk om de stikstofcorrectiefactor en daarmee de stikstofexcretieforfaits per 1 januari 2025 aan te passen. Door de tijdsdruk is ten onrechte niet voldoende aandacht geschonken aan de in een voetnoot opgenomen opmerking van de CDM over (het effect van) beweiding op de stikstofcorrectiefactor. Echter, omdat mestproductieplafonds zien op de bruto stikstofproductie, waarin geen rekening wordt gehouden met stikstofverliezen, heeft het niet correct vaststellen van de stikstofcorrectiefactor geen invloed op de naleving van de mestproductieplafonds. De stikstofcorrectiefactor is wel van invloed op de hoogte van het stikstofexcretieforfait. Op basis van het huidige stikstofexcretieforfait kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden dat het stikstofgebruik hoger ligt dan de Europese gebruiksnorm. Het excretieforfait is gebaseerd op gemiddelden, waardoor deze niet één op één te vergelijken is met de werkelijke stikstofexcretie en het werkelijke stikstofgebruik op een melkveebedrijf. Daarnaast zijn er meerdere factoren van invloed op de hoeveelheid stikstof die gebruikt wordt op een melkveebedrijf, zoals bijvoorbeeld het gewas, de mate van grondgebondenheid en afzetmogelijkheden van de mest.
5
Waarom is bij de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) gekozen voor een vergoeding van 120 procent en sloopvergoeding zonder onderbouwde beleidslogica of effectiviteitsstudie? Wordt overwogen om toekomstige regelingen gebied specifiek te maken en stikstofreductie per euro inzichtelijk te maken?
Antwoord
De Lbv-plus is ontwikkeld naar aanleiding van het advies van de heer Remkes: “Wat wel kan, uit de impasse en een aanzet voor perspectief”. Dit advies was de basis voor de aanpak piekbelasting. Onderdeel hiervan was het beschikbaar stellen van een financieel zo aantrekkelijk mogelijke regeling voor vrijwillige beëindiging van veehouderijlocaties. Vanuit dit perspectief is binnen de Europese kaders voor staatssteun gezocht naar ruimte om de regeling financieel zo aantrekkelijk mogelijk te maken. De steunintensiteit van 120% voor het waardeverlies van de productiecapaciteit draagt maximaal bij aan het doelbereik, wat gelet op de urgentie en noodzaak om zoveel mogelijk de stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden te reduceren van groot belang is.
Voor de toekomstige Vrijwillige beëindigingsregeling ga ik na of ik deze kan richten op de gebieden waar de stikstofproblematiek het meest urgent is. Een doelmatige besteding van overheidsmiddelen is een belangrijk uitgangspunt bij het vormgeven van een nieuwe beëindigingsregeling. Het kabinet probeert daarbij een juiste balans te vinden tussen doelmatigheid en doeltreffendheid. Het inzichtelijk maken van de stikstofreductie per euro is bij vrijwillige beëindigingsregelingen na definitieve vaststelling van de laatste subsidieverleningen mogelijk.