Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 36740-XIV-2)
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D26977, datum: 2025-06-10, bijgewerkt: 2025-06-10 17:05, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (PVV)
- Mede ondertekenaar: R.P. Jansma, griffier
Onderdeel van zaak 2025Z11767:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-06-18 11:15: Extra procedurevergadering commissie LVVN (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over Het Verantwoordingsonderzoek Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2024, ingezonden 28 mei 2025.
Hoogachtend,
Femke Marije Wiersma
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
1
Verbindt u consequenties aan het gegeven dat de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) vijf keer doelmatiger is dan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv)?
Antwoord
De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat het grote verschil in doelmatigheid tussen beide regelingen bijna geheel kan worden verklaard door de ligging van de veehouderijlocaties ten opzichte van de overbelaste Natura 2000-gebieden. Het kabinet onderschrijft die conclusie. De doelgroep van de Lbv-plus concentreert zich in belangrijke mate rond de grote Natura 2000-gebieden, zoals de Veluwe en de Peel. Bij de Lbv is er heel bewust voor gekozen om de doelgroep te spreiden over Nederland, zodat de maatregel ook een positieve bijdrage levert aan het reduceren van de depositie van stikstof op de overige (vaak kleinere) overbelaste Natura 2000-gebieden, waaronder ook de gebieden waar de Lbv-plus geen of nauwelijks effect heeft. Een doelmatige besteding van overheidsmiddelen is een belangrijk uitgangspunt bij het vormgeven van een nieuwe beëindigingsregeling. Het kabinet probeert daarbij een juiste balans te vinden tussen doelmatigheid en doeltreffendheid. Bij een te eenzijdige focus op doelmatigheid bestaat het risico dat uitsluitend of voornamelijk stikstofwinst wordt geboekt in enkele van de grotere Natura 2000-gebieden, terwijl er een opgave ligt bij alle overbelaste Natura 2000-gebieden in Nederland. Hierbij is het wezenlijk dat dit kabinet ook de stap wil maken van depositie- naar emissiebeleid.
2
Wat doet u om de Lbv aantrekkelijker te maken? Is het mogelijk de productiecapaciteitsvergoeding te verhogen en een sloopvergoeding aan te bieden?
Antwoord
De Lbv stond open tot 1 december 2023. Het is daarom niet aan de orde deze achteraf financieel aantrekkelijker te maken. Voor de toekomstige Vrijwillige beëindigingsregeling worden zowel de subsidiecategorieën als de subsidiepercentages nog bezien. Het kabinet neemt hierbij de ervaringen met de Lbv en de Lbv-plus in ogenschouw. Daarbij is het belangrijk de kanttekening te plaatsen dat het onwenselijk is om een nieuwe regeling aantrekkelijker te laten zijn dan de eerdere regelingen. Hiermee zouden deelnemers aan de Lbv en Lbv-plus worden benadeeld ten opzichte van deelnemers aan een nieuwe regeling, dit acht het kabinet zeer onwenselijk. Bovendien zouden deelnemers die zich nog kunnen terugtrekken uit de regelingen hiermee een prikkel krijgen om hun deelname daadwerkelijk te staken en over te stappen naar een nieuwe regeling, met als consequentie een vertraging in doelbereik.
3
Wat vindt u van het feit dat sommige deelnemers aan de Lbv-(plus) van deelname afzien vanwege een te lage sloopvergoeding?
Antwoord
Het is belangrijk om te benadrukken dat de beëindigingsregelingen vrijwillige regelingen zijn en dat er voor de Lbv-plus is gekozen om voor een zo ruim mogelijke vergoeding binnen de staatssteunkaders te gaan.
Iedere ondernemer heeft zijn eigen individuele toekomstplannen. In het geval dat een veehouder daarbij overweegt om met zijn veehouderij te stoppen, kan subsidie een bijdrage leveren aan uitvoering van deze overweging. Of dit voor een ondernemer voldoende is, verschilt ook per situatie. De uiteindelijke keuze is aan de ondernemer.
4
Welk aandeel van de deelnemers aan de Lbv-plus is kalverhouder?
Antwoord
De actuele stand van zaken met betrekking tot de Lbv en de Lbv-plus wordt bijgehouden op de site van de RVO. Hier kunt u zien dat in het kader van de Lbv-plus 912 aanvragen zijn ingediend waarvan 210 aanvragen vanuit de kalverhouderij. Of deze ondernemers hun veehouderijlocatie ook definitief beëindigen is pas na subsidievaststelling te bepalen.
5
Hoeveel stikstofreductie leveren de opkoopregelingen op, zonder rekening te houden met eventuele intrekkingen?
Antwoord
In maart jl. heeft een analyse plaatsgevonden naar de stikstofreductie die potentieel met de drie Lbv-regelingen wordt bewerkstelligd. Bij deze analyse is het “100%-scenario” berekend, dit houdt in dat de aanname is gedaan dat alle ondernemers die op de peildatum een actieve subsidieaanvraag hadden, daadwerkelijk overgaan tot beëindiging van hun veehouderijbedrijf of een locatie van hun veehouderijbedrijf. Omdat deelname aan de Lbv-regelingen geschiedt op basis van vrijwilligheid en ondernemers zich nog kunnen terugtrekken, is het aannemelijk dat het 100%-scenario in de praktijk niet gerealiseerd gaat worden. Uit de analyse volgt dat de drie Lbv-regelingen tezamen potentieel circa 4,6 kiloton emissiereductie realiseren. Dit komt neer op een depositiereductie van circa 37 mol per hectare per jaar, rekening houdend met de 25 kilometergrens.
Naast de Lbv-regelingen loopt ook nog de Maatregel Gerichte Beëindiging (MGB). Voor deze regeling is het nog niet goed mogelijk om de potentiële stikstofreductie te berekenen.
6
Welk effect heeft de uitspraak van de Raad van State inzake intern salderen gehad op het aantal inschrijvingen bij de beide opkoopregelingen? Kunnen deelnemers nog worden gegarandeerd 15 procent van de oorspronkelijke stikstofruimte te behouden?
Antwoord
De uitspraak van de Raad van State aangaande intern salderen is ruim een jaar na sluiting van de Lbv gedaan en twee dagen voor sluiting van de Lbv-plus. Het ligt dan ook in de verwachting dat deze uitspraak geen effect heeft gehad op het aantal aanvragen. De aard en opzet van de regeling maakt het voor aanvragers wel mogelijk om ook na een positieve beschikking alsnog af te zien van beëindiging. Onzekerheid over de toekomstige mogelijkheden voor de locaties is hierbij een factor. Tegelijkertijd kunnen ook andere factoren een rol spelen in de keuze van een veehouder om af te zien van deelname.
Samen met de bevoegd gezagen heeft LVVN en handreiking voor vergunningverlening van een nieuwe activiteit opgesteld, die ook is getoetst door de Landsadvocaat. Deze handreiking biedt provincies, gemeenten en omgevingsdiensten een handvat om de vergunningverlening voor de deelnemers aan beëindigingsregelingen weer ter hand te nemen. Op deze manier zet het kabinet zich ervoor in om voor ondernemers die een aanvraag hebben ingediend mogelijke onzekerheid over hun toekomstperspectief zo veel mogelijk weg te nemen. Volledigheidshalve is het goed om op te merken dat op grond van de regelingen de toegestane stikstofemissie van de nieuwe activiteit niet meer kan bedragen dan de daadwerkelijke stikstofemissie van die nieuwe activiteit, met een maximum van 15% van de eerder toegestane stikstofemissie.
7
Wat is de reden van het niet stellen van eisen aan herbestemming van de grond na bedrijfsbeëindiging via een opkoopregeling?
Antwoord
Er is een aantal redenen waarom er in de beëindigingsregelingen geen eisen worden gesteld aan de herbestemming van landbouwgrond. Het stellen van dergelijke eisen veronderstelt dat landbouwgrond in de regelingen wordt opgenomen en er een subsidie wordt verleend voor het uit productie nemen (voor veehouderij). Een tweetal zaken maakt dat dit onwenselijk is. In de eerste plaats vereist het Europese staatssteunkader voor sluiting van productiecapaciteit dat indien subsidie wordt verstrekt ten aanzien van de landbouwgrond, deze grond binnen twee jaar (en voor ten minste 20 jaar) wordt bebost of in natuur wordt omgezet. In de tweede plaats heeft het opnemen van landbouwgrond in de beëindigingsregelingen forse financiële consequenties voor het budget voor vrijwillige beëindiging en daarmee voor het aantal veehouderijlocaties dat met subsidie kan worden beëindigd.
8
In hoeverre bestaat het risico dat de verhoging van de stikstofcorrectie op excretieforfaits leidt tot een onvolkomenheid van Europese mestvoorschriften uit wet- en regelgeving?
Antwoord
De Europese mestvoorschriften zien enerzijds op de productie van mest en anderzijds op de aanwending en het gebruik van de mest. De verhoging van de stikstofcorrectiefactor op zichzelf leidt niet tot een onvolkomenheid van die Europese mestvoorschriften. De voorschriften ten aanzien van de productie van dierlijke mest, de zogenoemde mestproductieplafonds, zien namelijk op de bruto productie van stikstof (en fosfaat) en de stikstofcorrectiefactor is hierop niet van toepassing. Ook is de stikstofcorrectiefactor niet van invloed op de (hoogte van) de stikstofgebruiksnorm dierlijke mest, op de totale stikstofgebruiksnorm en daarmee op de stikstofgebruiksruimte op het bedrijf.
De stikstofcorrectiefactor is wel van invloed op de hoogte van de forfaitaire stikstofexcretie, het zogenoemde stikstofexcretieforfait. Op basis van het huidige stikstofexcretieforfait kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden dat het stikstofgebruik hoger ligt dan de Europese gebruiksnorm. Het excretieforfait is gebaseerd op gemiddelden, waardoor deze niet één op één te vergelijken is met de werkelijke stikstofexcretie en het werkelijke stikstofgebruik op een melkveebedrijf. Daarnaast zijn er meerdere factoren van invloed op de hoeveelheid stikstof die gebruikt wordt op een melkveebedrijf, zoals bijvoorbeeld het gewas, de mate van grondgebondenheid en afzetmogelijkheden van de mest.
9
Hoe kan er bij actualisatie van de excretieforfaits rekening worden gehouden met het effect van beweiding?
Antwoord
Dat kan door bij de actualisatie van de stikstofexcretieforfaits, die voorzien is voor 1 januari 2026 en waarvoor de CDM om advies is gevraagd, uit te gaan van de stikstofcorrectiefactor inclusief beweiding.
10
Waarom reageert u enkel op twee van de acht aanbevelingen vanuit de evaluatie Wettelijke Onderzoekstaak Voedselveiligheid (WOT-VV) Handhaving?
Antwoord
In zowel het Rapport van de Algemene Rekenkamer, het Jaarverslag als de Slotwet wordt niet gerefereerd aan de evaluatie van de Wettelijke Onderzoekstaak Voedselveiligheid (WOT-VV) Handhaving. Het is daarom niet duidelijk waarop deze vraag is gebaseerd.
De Kamer is op 14 oktober 2024 reeds geïnformeerd over de afgeronde evaluatie van de WOT-VV Handhaving, via een Kamerbrief (Kamerstuk 33 835, nr. 233). Daarin is onder meer het volgende opgenomen met betrekking tot de aanbevelingen en het vervolg:
“Alle aanbevelingen van Berenschot worden in beschouwing genomen om tot een uitvoeringsagenda te komen om de efficiënte en effectieve uitvoering van de WOT-VV HH verder te doen toenemen.”
11
Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn geweest om geen rekening te houden met het effect van beweiding bij de vaststelling van de stikstofexcretieforfaits per 1 januari 2025?
Antwoord
Als gevolg van de situatie op de mestmarkt was er sprake van grote (tijds)druk om de stikstofcorrectiefactor en daarmee de stikstofexcretieforfaits per 1 januari 2025 aan te passen. Door de tijdsdruk is ten onrechte niet voldoende aandacht geschonken aan de in een voetnoot opgenomen opmerking van de CDM over (het effect van) beweiding op de stikstofcorrectiefactor.
12
Kunt u in het vervolg bij elke evaluatie die u aan de Kamer stuurt afzonderlijk ingaan op elke aanbeveling die in de betreffende evaluatie wordt gedaan? Kunt u bij de aanbevelingen die u opvolgt aangeven hoe en wanneer u dat beoogt te doen? Kunt u bij de aanbevelingen die u niet opvolgt beargumenteren waarom u dat niet van plan bent?
Antwoord
Evaluaties die aan de Kamer worden gestuurd zijn in de regel voorzien van een aanbiedingsbrief. In deze aanbiedingsbrief gaat het kabinet in op de belangrijkste aanbevelingen uit evaluaties. Daarnaast wordt aangegeven aan welke aanbevelingen opvolging wordt gegeven en op welke manier dat zal gebeuren.
Vanaf komend jaar ontvangt de Kamer jaarlijks bij het jaarverslag een Kamerbrief waarin de opvolging van de overgenomen aanbevelingen uit periodieke rapportages wordt verantwoord.
13
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de onvolkomenheid inzake het autorisatiebeheer van Oracle E-Business Suite (Oracle EBS) snel wordt opgelost?
Antwoord
De Algemene Rekenkamer constateert dat het autorisatiebeheer van het financieel systeem Oracle eBS dat gebruikt wordt door de dienstonderdelen van EZ, KGG en LVVN (destijds: EZK en LNV) verder is verbeterd in 2024, maar dat er nog drie resterende verbeterpunten zijn, waarvan één nieuw punt.
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat er geen volledig inzicht is in de tijdelijke rechten die systeembeheerders aan zichzelf hebben gegeven. Door vanaf 2025 ‘logging’ te implementeren, geborgd in een daartoe geëigend proces ter aanvulling van het huidige administratieve proces, wordt deze tekortkoming weggenomen. De implementatie van de ‘logging’ zit in de laatste fase (testen) voordat het geïmplementeerd kan worden in productie.
Verder geeft de Algemene Rekenkamer aan dat er op centraal niveau onvoldoende inzicht is in hoe dienstonderdelen met de conflicterende rollen omgaan, en met de risico’s die daarbij horen. Daarnaast meldt de Algemene Rekenkamer dat het van belang is dat de bewindspersonen ook centraal inzicht krijgen in de kwaliteit van het decentrale autorisatiebeheer. Deze punten worden uitwerkt in het reguliere halfjaarlijkse controleproces op autorisatiebeheer eBS, waarbij de tweedelijnscontroles helder worden belegd tussen Compliance, Beheer en Uniformering Autorisatiebeheer eBS (CBU) en/of de decentrale dienstonderdelen. De implementatie hiervan bevindt zich in de fase van afstemming van het plan van aanpak en inrichting van de werkzaamheden.
14
Bent u voornemens bij toekomstige beëindigingsregelingen gebiedsspecifieke doelen expliciet te maken en daarbij aan te geven hoeveel de reductie van stikstofdepositie per gebied kost? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Voor de toekomstige Vrijwillige beëindigingsregeling wordt nagegaan of deze gericht kunnen worden op de gebieden waar de stikstofproblematiek het meest urgent is. Deelname aan beëindigingsregelingen geschiedt op basis van vrijwilligheid. Om die reden is het niet logisch om per gebied een beoogd reductiedoel te koppelen aan de regeling. Dit zou immers ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat aangestuurd wordt op een minimumdeelname per natuurgebied, terwijl de regeling vrijwillig is. Dat maakt ook dat niet vooraf de kosten per gebied in beeld gebracht kunnen worden.