[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota naar aanleiding van het verslag

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2025D27181, datum: 2025-06-13, bijgewerkt: 2025-06-16 12:03, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36554 -6 Wijziging van de Kieswet in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing ten tijde van een epidemie en enkele andere zaken (Epidemieafdeling Kieswet).

Onderdeel van zaak 2024Z08035:

Onderdeel van zaak 2025Z11886:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 554 Wijziging van de Kieswet in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing ten tijde van een epidemie en enkele andere zaken (Epidemieafdeling Kieswet)

Nr. 6 Nota naar aanleiding van het verslag

Ontvangen 13 juni 2025

ALGEMEEN

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Termijn afleggen ondersteuningsverklaringen

3. Voorspelbaarheid van een epidemie
4. Inzet van maatregelen

5. Toegang tot het stemlokaal
6. Definitie A1-epidemie

7. Vervroegd stemmen

8. Diversen

  1. Inleiding

Graag dank ik de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de schriftelijke inbreng inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing ten tijde van een epidemie (Epidemieafdeling Kieswet). Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de door de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, BBB en ChristenUnie gestelde vragen en gemaakte opmerkingen over dit wetsvoorstel. In het navolgende reageer ik daarop, hierbij beantwoord ik de vragen langs een aantal hoofdthema’s zoals weergegeven in de inhoudsopgave. Deze nota naar aanleiding van het verslag bied ik u gelijktijdig aan met een nota van wijziging op dit wetsvoorstel.

2. Termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het verlengen van de termijn van twee naar vier weken voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen meer inspanning vraagt van gemeenten. In het wetsvoorstel wordt gelet hierop voorgesteld dat gedurende een deel van de termijn enkel op afspraak ondersteuningsverklaringen kunnen worden afgelegd. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of gemeenten ook gedurende de gehele periode van vier weken enkel op afspraak open kunnen zijn voor ondersteuningsverklaringen. De leden van de BBB-fractie vragen zich af of een verlenging van de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaring niet permanent in de Kieswet kan worden opgenomen, dus niet enkel in de epidemieafdeling.

In de epidemieafdeling is als maatregel opgenomen dat de termijn waarbinnen ondersteuningsverklaringen kunnen worden afgelegd ten tijde van een epidemie wordt verlengd van twee naar vier weken voorafgaand aan en op de dag van de kandidaatstelling. Deze maatregel gold eveneens onder de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 (hierna: Twv). De achterliggende reden voor deze maatregel is dat ondersteuningsverklaringen fysiek op het gemeentehuis moeten worden afgelegd, terwijl een gemeentehuis tijdens een epidemie mogelijk kortere openingstijden hanteert vanwege beperkende maatregelen op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Dit kan van invloed zijn op de mate waarin kiezers in staat zijn om binnen deze termijn een ondersteuningsverklaring af te leggen. Door het verlengen van de termijn van twee naar vier weken, hebben kiezers meer gelegenheid om naar het gemeentehuis te gaan voor het afleggen van de verklaring.

De verlengde termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen kan uitvoerbaarheidsproblemen met zich meebrengen voor met name kleinere gemeenten. Dit zou namelijk betekenen dat er gedurende vier weken voortdurend deskundig personeel aanwezig moet zijn op het gemeentehuis, hetgeen onnodig belastend is voor gemeenten. Met het voorliggende wetsvoorstel is het daarom mogelijk dat gemeenten gedurende een gedeelte of tijdens de gehele periode van vier weken enkel op afspraak open zijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen. Het enkel werken op afspraak voor het afleggen van de verklaringen is dan ook toegestaan maar acht ik onwenselijk, omdat het van groot belang is dat gemeenten voldoende gelegenheid bieden aan kiezers om een verklaring af te leggen op het gemeentehuis. Het is echter niet mogelijk om hierover bindende instructies op te leggen aan gemeenten.

Het verlengen van de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen van twee naar vier weken brengt, zoals hiervoor genoemd, uitvoerbaarheidsproblemen met zich mee voor gemeenten. Deze maatregel wordt dan ook enkel ingezet wanneer dit noodzakelijk is om het verkiezingsprocedures op een veilige manier doorgang te laten vinden ten tijde van een epidemie. Het is niet wenselijk om de verlenging van de termijn permanent in de Kieswet vast te leggen. Ik heb ook geen signalen ontvangen vanuit gemeenten dat er behoefte is om de termijn voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen structureel te verlengen. Voor de volledigheid merk ik op dat ik momenteel werk aan een wetsvoorstel ter versterking van de kandidaatstellingsprocedure. Onderdeel van dat wetsvoorstel is de mogelijkheid om ondersteuningsverklaringen digitaal in te dienen. Naar het oordeel van de regering wordt hiermee voldoende gewaarborgd dat de toegankelijkheid voor het indienen van ondersteuningsverklaringen tijdens een pandemie op orde blijft. Ik streef ernaar om dat wetsvoorstel in 2025 in consultatie te brengen.

3. Voorspelbaarheid van een epidemie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af waarop de regering de stelling baseert dat een epidemie zich altijd tijdig aankondigt en wat er gebeurt als gemeenten vanwege het acuut uitbreken van een epidemie onvoldoende voorbereidingstijd hebben om het verkiezingsproces in goede banen te leiden.

Er is sprake van een epidemie wanneer er in korte tijd een sterke toename is van het aantal nieuwe patiënten lijdend aan een infectieziekte (zie ook de Wet publieke gezondheid). Het is in beginsel niet zo dat er binnen één dag sprake is van een epidemie. Over het algemeen zijn er al eerder tekenen waar te nemen dat een epidemie aanstaande is, bijvoorbeeld doordat er een toename is van het aantal mensen dat zich bij de huisarts meldt met dezelfde symptomen.

Dit neemt niet weg dat het denkbaar is dat er slechts enkele dagen voorafgaand aan de periode voor het afleggen van ondersteuningsverklaringen of zelfs enkele dagen voorafgaand aan de verkiezing een uitbraak is van een (ernstige) infectieziekte. In zo’n geval is er te weinig tijd om de maatregelen uit de epidemieafdeling in werking te stellen en is de situatie vergelijkbaar met andere ontwrichtende noodsituaties zoals een oorlog of natuurramp. Voor de volledigheid wijs ik u erop dat de regering werkt aan de modernisering van het staatsnoodrecht. Uw Kamer wordt over de voortgang daarvan op de hoogte gehouden.1

4. Inzet van maatregelen

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het denkbaar is dat de minister van BZK besluit om helemaal geen maatregelen uit de epidemieafdeling in te zetten, terwijl er op grond van de Wpg wel beperkende maatregelen gelden in de publieke ruimte. Daarnaast vragen de leden zich af of het mogelijk is dat de minister van BZK in eerste instantie een aantal maatregelen uit de epidemieafdeling inzet, maar als in een later stadium blijkt dat ook andere maatregelen uit de epidemieafdeling noodzakelijk zijn, dat de minister ook nog deze aanvullende maatregelen in kan roepen.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is het voorgestelde artikel Yb 1 van de Kieswet gewijzigd, waardoor er niet langer sprake is van automatische inwerkingstelling van de epidemieafdeling zodra één of meer van de genoemde maatregelen uit de Wpg gelden in de publieke ruimte. De minister van BZK kan middels een koninklijk besluit de epidemieafdeling in werking stellen wanneer een of meer maatregelen van kracht zijn op grond van de artikelen 58f t/m 58i van de Wpg én wanneer er binnen afzienbare tijd verkiezingen plaatsvinden. Als er sprake is van een epidemie en er gelden een of meer maatregelen op grond van de Wpg, maar de eerstvolgende verkiezing staat bijvoorbeeld pas gepland voor achttien maanden later, dan zal de minister de epidemieafdeling op dat moment (nog) niet in werking stellen. Hierbij is van belang om op te merken dat het niet primair aan de minister van BZK is om een inschatting te maken van de epidemiologische situatie. Deze bevoegdheid ligt bij de minister van VWS. Wanneer de genoemde maatregelen uit de Wpg gelden in de publieke ruimte, is er reeds door de minister van VWS een inschatting gemaakt van de ernst van de epidemie en de noodzaak om maatregelen in te zetten. Het is dan ook niet denkbaar dat er weliswaar maatregelen in de publieke ruimte van kracht zijn op grond van de Wpg én er binnen afzienbare tijd een verkiezing gepland staat, maar dat de minister van BZK tot de conclusie komt dat het inzetten van maatregelen uit de epidemieafdeling van de Kieswet niet nodig is omdat het naar diens inschatting geen ernstige epidemie is. Door het toevoegen van een differentiatiebepaling staat het de minister van BZK wel vrij om te beoordelen welke maatregelen in de epidemieafdeling noodzakelijk zijn en welke niet. Indien nodig zal de inzet van maatregelen worden afgestemd met de minister van VWS. Afhankelijk van de aard van de epidemie is het mogelijk dat niet iedere maatregel noodzakelijk is om de verkiezingen op een veilige manier doorgang te laten vinden. Gelet op het belang van proportionaliteit wordt hiermee geborgd dat er enkel maatregelen worden ingezet die noodzakelijk zijn.

Het is mogelijk dat de epidemie anders verloopt dan op het moment van het nemen van het koninklijk besluit door de minister van BZK werd verwacht. Mocht het noodzakelijk blijken dat er aanvullende maatregelen uit de epidemieafdeling worden ingezet die in eerste instantie niet mee waren genomen, staat het de minister vrij om middels een nieuw koninklijk besluit deze maatregelen eveneens in te zetten. In de afweging hiertoe zal tevens de uitvoerbaarheid voor gemeenten en stembureauleden worden meegewogen.

De leden van de NSC-fractie vragen of de regering de mening deelt dat het door de introductie van de differentiatiemogelijkheid niet langer noodzakelijk is om het wetsvoorstel te beperken tot maatregelen die op korte termijn uitvoerbaar zijn. Deze leden vragen voorts of de regering ook van mening is dat een breder palet aan maatregelen (zoals briefstemmen en niet-openbare stemlocaties) in het wetsvoorstel opgenomen kan worden. De leden van de NSC-fractie vragen tevens of het huidige wetsvoorstel voldoende doeltreffend is nu veel maatregelen niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen en of de regering uit kan leggen waarom zij er bij voorbaat al voor kiest om maatregelen in noodwetgeving op te nemen, zonder extra waarborgen, terwijl dit naar het oordeel van deze leden ook aan de voorkant goed geregeld kan worden in het pakket van maatregelen dat nu voorligt ter wijziging van de Kieswet. De leden van de CU-fractie vragen in dit kader of de regering het totaal aan mogelijkheden zoals voorgesteld in dit wetsvoorstel als voldoende beoordeelt om tijdens een epidemie verkiezingen te organiseren. Deze leden vragen de regering voorts om nader te reflecteren op de keuze om briefstemmen niet in de gereedschapskist op te nemen.

Het wetsvoorstel heeft ten doel om een permanente wettelijke grondslag te creëren voor het nemen van enkele organisatorische maatregelen die het mogelijk maken om veilige verkiezingen te organiseren, gedurende een epidemische situatie, waarbij maatregelen in de publieke ruimte gelden op grond van de Wet publieke gezondheid. De regering heeft voor de maatregelen in dit wetsvoorstel gekozen op basis van de ervaringen die bij de verkiezingen in de COVID-19-pandemie zijn opgedaan. Een belangrijk criterium in deze keuze was de organisatorische haalbaarheid indien een epidemie betrekkelijk kort voor een verkiezing plaatsvindt. Tevens is gekeken naar de mate van afwijking van het reguliere verkiezingsproces en de daarvoor gehanteerde waarborgen. De regering heeft naar aanleiding van het verslag nader gereflecteerd op de doeltreffendheid van het pakket aan maatregelen dat in het voorliggende voorstel is opgenomen en besloten om hier een maatregel aan toe te voegen. Deze aanvullende maatregel betreft de mogelijkheid voor gemeenten om stembureaus aan te wijzen met een beperkte toegang. Tijdens de COVID-19-pandemie is deze maatregel ingezet in verzorgingshuizen en dit bleek een effectieve maatregel. Daarnaast is deze maatregel organisatorisch uitvoerbaar voor gemeenten. Net als onder de Twv zullen gemeenten een of meer waarnemers moeten benoemen om de transparantie en controleerbaarheid van deze stembureaus met beperkte toegang te vergroten.

Naar aanleiding van de mogelijkheid om per brief te stemmen bij de Tweede Kamerverkiezing in 2021, tijdens de COVID-19 pandemie, is een discussienota opgesteld over de mogelijke toekomstige inzet van briefstemmen.2 In deze discussienota wordt over briefstemmen opgemerkt dat onderkend moet worden dat door de onontkoombare complexiteit van briefstemmen het voordeel voor de toegankelijkheid (deels) teniet kan worden gedaan. Ook met verbeteringen in het briefstemproces ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezing in 2021, zal de foutkans bij briefstemmen altijd groter zijn dan bij het stemmen in het stemlokaal. Voor gemeenten neemt de uitvoeringslast en de kosten voor de organisatie van verkiezingen toe. Gelet op de complexiteit voor de kiezer, de ingrijpende uitvoeringsconsequenties en langdurige voorbereidingstijd voor gemeenten wordt de maatregel om briefstemmen mogelijk te maken niet toegevoegd aan de epidemieafdeling.

Omdat het verloop van een epidemie op voorhand niet goed is te voorspellen, onderkent de regering dat de kans bestaat dat er voor een verkiezing aanvullende maatregelen moeten worden getroffen die zijn toegesneden op de specifieke epidemische situatie op dat moment. Derhalve is het niet mogelijk om nu met een pakket aan maatregelen te komen dat volledig garandeert dat er bij een toekomstige pandemie geen aanvullende maatregelen getroffen hoeven te worden.

5. Toegang tot het stemlokaal

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de maatregelen om iemand de toegang tot het stemlokaal te ontzeggen of te verzoeken het stemlokaal te verlaten, overeenkomen met de maatregel bij algemene ordeverstoringen in het stemlokaal. De leden van de NSC-fractie merken op dat het kiesrecht een grondrecht is en vragen zich af in welke situaties een kiezer de toegang tot het stemlokaal kan worden ontzegd. De leden van de fractie vragen of dit ook kan wanneer er slechts sprake is van een geringe overtreding.

Allereerst merkt de regering op dat in het kader van deze maatregel het belang van een individuele persoon om een stemlokaal te betreden, moet worden afgewogen tegen het belang van alle overige kiezers en aanwezigen in het stemlokaal om tijdens een epidemie veilig deel te kunnen nemen aan het verkiezingsproces. Als de gezondheid van kiezers in gevaar wordt gebracht, of andere kiezers weerhouden worden te gaan stemmen door het handelen van een individu, moet het stembureau deze persoon kunnen verwijderen uit het stemlokaal. De bevoegdheid om personen die de orde verstoren te verwijderen uit het stemlokaal, wordt gelezen in de bepaling dat de voorzitter van het stembureau is belast met de handhaving van de orde tijdens de zitting. In aanvulling daarop is het mogelijk voor de burgemeester om op grond van zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde op te treden wanneer door wanordelijkheden in het stemlokaal de openbare orde daarbuiten verstoord wordt of dreigt te worden verstoord.3 Op grond van het voorgestelde artikel Yb 4 kunnen stembureauleden aanwijzingen geven aan kiezers om de naleving van de op grond van de Wpg ingestelde maatregelen te verzekeren. De aanwijzing tot ontzegging van de toegang tot het stemlokaal, of tot het verwijderen van een kiezer uit het stemlokaal, mag alleen door de voorzitter van het stembureau worden gegeven.

Er moet worden benadrukt dat een dergelijke maatregel, waarbij een kiezer de toegang tot het stemlokaal wordt ontzegd of waarbij de kiezer wordt gevraagd het stemlokaal te verlaten, een ingrijpende maatregel is die niet zomaar kan worden ingezet. Wanneer een kiezer zich niet houdt aan de voorgeschreven maatregelen ten tijde van een epidemie, zal de kiezer eerst door een lid van het stembureau worden geattendeerd op deze maatregelen en worden gevraagd zich daaraan te houden. Enkel wanneer een kiezer doelbewust, ook na herhaald verzoek, ervoor kiest om de geldende maatregelen niet op te volgen, kan de kiezer worden gevraagd om het stemlokaal te verlaten of kan de toegang tot het stemlokaal worden ontzegd.

6. Definitie A1-epidemie

De leden van de BBB-fractie verzoeken om een toelichting omtrent de definitie van een A1-epidemie. Zij vragen zich af wanneer daarvan sprake is en welk orgaan die beslissing maakt. Ook wordt gevraagd of de definities van de International Health Regulations bij die beslissing wordt gebruikt en welke invloed een eventueel pandemieverdrag kan hebben op die vaststelling. Ten slotte vragen de leden of bij zo’n vaststelling de bepalingen uit de Wpg direct in werking treden of dat de regering daar een nadere beslissing over neemt.

Een aanwijzing van een A1-infectieziekte en het activeren van bevoegdheidsgrondslagen voor collectieve maatregelen geschiedt bij regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) met instemming van de ministerraad en wordt onverwijld gevolgd door indiening van een incorporatiewetsvoorstel. Beide Kamers der Staten-Generaal kunnen zich in het wetgevingsproces uitspreken over dit wetsvoorstel en hebben daarmee zeggenschap.

De aanwijzing van een A1-infectieziekte gebeurt op basis van het nationale wettelijke kader, specifiek op basis van artikel 20 Wpg, en niet op grond van onderhavig wetsvoorstel. Op basis van artikel 20 Wpg kan een infectieziekte worden aangewezen als een A1-infectieziekte wanneer het belang van de volksgezondheid dit vordert. Dit wettelijk criterium voor de aanwijzing van infectieziekten als behorend tot groep A1 brengt tot uitdrukking dat een aanwijzing als A1-infectieziekte (net als de aanwijzing voor groep A2) en de inwerkingstelling van bevoegdheden voor collectieve maatregelen als bedoeld in hoofdstuk paragraaf 8 van hoofdstuk V van de Wpg, alleen aan de orde kan zijn als dit noodzakelijk is en proportioneel gelet op het te beschermen belang (de volksgezondheid). Deze afweging wordt telkens gemaakt op basis van de eigenschappen van de verwekker van de A1-infectieziekte, de ernst van de A1-infectieziekte, de wijze van overdracht van de A1-infectieziekte en de epidemiologische aspecten, zoals hoe snel de A1-infectieziekte zich verspreidt, welke groepen vooral kwetsbaar zijn en welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn voor de bestrijding van de epidemie van de A1-infectieziekte (of de dreiging daarvan). De definities die worden gebruikt in de International Health Regulations zijn daarbij dus niet leidend. Een eventueel pandemieverdrag heeft geen gevolgen voor het aanwijzen van een A1-infectieziekte.

De leden van de NSC-fractie vragen zich af waarom deze toevoeging aan de Kieswet zich enkel richt tot de infectieziekten-A1 en niet tot een andere bijzondere situatie, zoals een hittegolf.

Een belangrijk doel van dit wetsvoorstel is het treffen van maatregelen specifiek ten behoeve van de voorbereiding en organisatie van verkiezingen ten tijde van een epidemie, zodat deze veilig kunnen worden georganiseerd en de risico’s voor kiezers, stembureauleden en de gemeentelijke organisatie zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. De volksgezondheidsrisico’s ten tijde van een hittegolf zijn niet vergelijkbaar met die tijdens een epidemie. Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van besmettingsgevaar. Bovendien vergen de maatregelen in dit wetsvoorstel ruime voorbereidingstijd, die er bij een hittegolf niet is. Gemeenten kunnen bij een hittegolf zonder wettelijke basis maatregelen nemen, zoals het koelen van de stembureaus en het verstrekken van water aan stembureauleden en kiezers.

7. Vervroegd stemmen

De fractieleden van NSC en ChristenUnie achten de beslissing om vervroegd stemmen niet mee te nemen in het wetsvoorstel onvoldoende gemotiveerd; dat er een initiatiefvoorstel aanhangig is betekent niet dat dit onderwerp niet meegenomen kan worden in het onderhavige wetsvoorstel. Bovendien kan een epidemie ook van langere duur zijn waarbij wel zes maanden van tevoren een goede inschatting gemaakt kan worden of vervroegd stemmen bij een verkiezing noodzakelijk kan zijn. Zij vragen de regering hier nader op in te gaan.

Het vervroegd stemmen is een zeer ingrijpende maatregel die, net als briefstemmen, een lange voorbereidingstijd vergt en een grote inzet van gemeenten. Zoals reeds opgemerkt in het nader rapport, heeft de situatie met COVID-19 ons geleerd dat het juist erg moeilijk is om zes maanden vooruit te kijken en een inschatting te maken van het verloop van een virus. De regering deelt het standpunt dan ook niet dat er geruime tijd voorafgaand aan een verkiezing een goede inschatting gemaakt kan worden hoe een epidemie zich zal gedragen en hoe ernstig de epidemiologische situatie tijdens de verkiezingen zal zijn. De verwachting is dan ook dat deze ingrijpende maatregel in de praktijk niet zal worden ingezet. Wanneer een dergelijke maatregel desondanks wel in de ‘gereedschapskist’ wordt opgenomen, zou dit van gemeenten vereisen dat zij nu al in staat moeten zijn om het verkiezingsproces op te schalen met vervroegd stemmen. Hoewel vervroegd stemmen dan nog niet direct ingezet hoeft te worden, heeft het beschikbaar houden van de mogelijkheid daartoe al ingrijpende consequenties voor de uitvoerbaarheid van het verkiezingsproces. De regering kiest er daarom voor om vervroegd stemmen niet als maatregel op te nemen in de epidemieafdeling.

8. Diversen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel meer regelt dan alleen het toevoegen van een epidemieafdeling aan de Kieswet en vraagt waarom de overige wijzigingen niet zijn benoemd in de titel van het wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel regelt inderdaad meer dan alleen het toevoegen van een epidemieafdeling aan de Kieswet. Er worden diverse artikelen uit de Kieswet gewijzigd, onder meer met betrekking tot de openingstijden van stembureaus. Omdat het wetsvoorstel een aantal diverse kleinere wijzigingen behelst en het zwaartepunt van het wetsvoorstel zich richt op de epidemieafdeling, is gekozen voor het opschrift ‘Wijziging van de Kieswet in verband met het stellen van regels ten behoeve van het houden van een verkiezing ten tijde van een epidemie’ en de bijbehorende citeertitel ‘Epidemieafdeling Kieswet’. De regering is het echter met uw Kamer eens dat deze titel niet allesomvattend is en ten onrechte de indruk kan wekken dat er slechts een epidemieafdeling wordt toegevoegd aan de Kieswet en geen bestaande artikelen in de Kieswet worden gewijzigd. Om die reden wordt in de nota van wijziging het opschrift van het wetsvoorstel gewijzigd om dit duidelijk te maken. De citeertitel van het wetsvoorstel blijft hetzelfde.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie menen dat tenminste een indicatie van de meerkosten gewenst is en vragen of de regering deze alsnog kan geven. Deze leden geven voorts aan dat gemeenten en openbare lichamen moeten worden gecompenseerd voor de financiële gevolgen van deze wet en zij vragen of de regering deze mening deelt. Tevens vragen zij of de regering in overleg treedt met de VNG en de openbare lichamen over de manier waarop de kosten moeten worden gedekt en welke manieren van bekostiging, anders dan een vergoeding vanuit het Rijk, een optie zijn.

De gemeenten en de bijzondere gemeenten in Caribisch Nederland ontvangen van de Rijksoverheid jaarlijks een bedrag voor de uitvoering van hun taken rond de organisatie van verkiezingen. Ten aanzien van de eventuele meerkosten voor (bijzondere) gemeenten die de maatregelen in onderhavig wetsvoorstel met zich mee brengen zal de regering met de VNG en de vertegenwoordigers van de openbare lichamen in overleg treden. Het ligt hierbij in de rede dat zij op het moment dat er daadwerkelijk maatregelen worden ingezet die financiële gevolgen hebben hier een incidentele vergoeding voor ontvangen vanuit het Rijk. Indien dit het geval is zal in overleg moeten worden bepaald hoe hoog deze vergoeding is. Dit zal o.a. afhangen van de vraag of er nog meer maatregelen moeten worden genomen, wat de kosten hiervan zijn en wat het prijspeil op het moment van de epidemie is.

Daarom kan nu geen goede indicatie van de hoogte van deze kosten worden gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.J.M. Uitermark


  1. Brief ‘Voortgang modernisering staatsnoodrecht’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 13 februari 2025.↩︎

  2. Kamerstukken II 2021-2022, 35165 nr. 41↩︎

  3. Kamerstukken II 1988/89, 20264, 8, p. 53 (MvA II)↩︎