[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota naar aanleiding van het nader verslag

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (Asielnoodmaatregelenwet)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2025D27901, datum: 2025-06-13, bijgewerkt: 2025-06-20 16:55, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36704 -36 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (Asielnoodmaatregelenwet).

Onderdeel van zaak 2025Z04243:

Onderdeel van zaak 2025Z12200:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 704 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (Asielnoodmaatregelenwet)

Nr. 36 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 20 juni 2025

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie voor Asiel en Migratie naar aanleiding van het advies van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (Kamerstuk 36704, nr. 11). Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de aan mijn ambtsvoorganger gestelde vragen. Graag maak ik allereerst van de gelegenheid gebruik uw Kamer te laten weten dat ik ernaar uitkijk spoedig met u in gesprek te gaan over dit wetsvoorstel. Ik heb goede nota genomen van de door een aantal leden van Uw Kamer uitgesproken zorgen en vertrouw erop dat we gezamenlijk het wetsvoorstel en toepassing ervan in de praktijk zorgvuldig en constructief kunnen bespreken.

Allereerst zal ik hierna uw vragen beantwoorden. Bij de beantwoording daarvan is zoveel mogelijk de volgorde en vraagstelling van het verslag aangehouden. Waar verschillende fracties vergelijkbare vragen hebben gesteld zijn deze samengevat weergegeven en gezamenlijk beantwoord.

Algemeen deel

1. Inleiding / 2. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het advies van de tijdelijke commissie Grondrechten en Constitutionele Toetsing (TCGCT) inzake het wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet (Kamerstuk 36704, nr. 11) (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden willen allereerst waardering uitspreken voor de commissie voor het uitvoering van het adviestraject. Voorts hebben deze leden enkele vragen aan de regering over de bevindingen van de commissie.

Allereerst zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie graag een reactie op de constatering van de TCGCT dat er geen onderbouwing is voor de stelling dat de maatregelen in onderhavig wetsvoorstel geen grondrechtenschendingen tot gevolg zouden hebben. Kan de regering deze stelling alsnog onderbouwen?

De regering benadrukt dat niet alleen het wetsvoorstel, maar ook de individuele toepassingen van de daarin opgenomen bepalingen in de praktijk met de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht en rechtsbeginselen overeen moeten stemmen. Zoals onder meer in de memorie van toelichting uitvoerig aan bod is gekomen, zijn de maatregelen, opgenomen in onderhavig wetsvoorstel in overeenstemming met het Unierecht.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie, de D66-fractie, de SP-fractie en de Volt-fractie constateren dat de TCGCT wijst op het ontbreken van een belangenafweging bij de inmenging in de grondrechten en vragen de regering of zij moeten concluderen dat de regering geen belangenafweging met betrekking tot grondrechten heeft gemaakt. Zij vragen hoe deze werkwijze te verenigen is met het expliciete uitgangspunt in het regeerprogramma om grondrechten te borgen en een prominentere rol te geven en vragen voorts hoe de regering kan verantwoorden dat de voorgenomen maatregelen proportioneel zijn. Hoe wordt voorkomen dat de voorgestelde asielnoodmaatregelen geen grondrechtenschending tot gevolg zullen hebben? Deelt de regering de mening dat de wetgever zélf een belangrijke rol heeft om ervoor te zorgen dat wetten in overeenstemming zijn met de grondrechten en dit niet slechts kan worden overgelaten aan de uitvoering en de rechter?

De regering heeft als doel de instroom blijvend te verlagen en een zo strikt mogelijk asiel – en migratiebeleid te voeren. Het Nederlandse asielsysteem is in de huidige vorm namelijk onhoudbaar. De maatregelen in onderhavig wetsvoorstel, die beogen om het asielsysteem per direct en duurzaam te ontlasten, zijn dan ook volgens de regering noodzakelijk om dat doel te bereiken. In dat licht wil de regering met dit wetsvoorstel enerzijds bescherming blijven bieden aan personen die vluchten voor vervolging, oorlog of geweld maar tegelijkertijd strengere maatregelen nemen om de instroom te beperken. De regering benadrukt daarbij het belang van onmiddellijke verlichting van de asielketen omdat deze de hoge instroom niet meer aankan. De regering acht het daarbij ook noodzakelijk om de maatregelen zo snel als mogelijk in te voeren.

Zoals ook in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is opgemerkt, moet niet alleen het wetsvoorstel maar ook de individuele toepassing van de daarin opgenomen maatregelen uiteraard met de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht en de rechtsbeginselen overeen stemmen.

De regering benadrukt, zoals in de Memorie van Toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag ook is aangegeven, dat voorgestelde maatregelen geen grondrechtenschendingen tot gevolg mogen hebben. De regering verwacht dat dit niet het geval zal zijn. De ruimte voor een individuele beoordeling en een toetsing aan de grondrechten van het EVRM, waaronder het recht op privéleven en family life blijft bestaan. De beperking laat onverlet dat vreemdelingen die niet onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet op het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat. De omstandigheid dat de vreemdeling een ongehuwde partner of meerderjarig kind is wordt in deze afweging betrokken, maar vormt geen zelfstandige afwijzingsgrond. Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze groepen om alsnog voor gezinshereniging in aanmerking te komen.

Vanzelfsprekend deelt de regering dat de wetgever er zelf voor moet zorgen dat wetten in overeenstemming zijn met de grondrechten. Dat laat onverlet dat in individuele gevallen, wanneer een aanvraag tot verblijf is afgewezen door de IND, de rechter een oordeel kan geven over de rechtmatigheid van dat besluit.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de SP-fractie vragen de regering nog eens precies in te gaan op de grondrechtelijke aandachtspunten van de Afdeling.

Op het advies van de Afdeling advisering is, zoals te doen gebruikelijk, ingegaan in het nader rapport.1 Opgemerkt is dat het weliswaar mogelijk is dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak als gevolg van de keuze om de asielprocedure efficiënter in te richten en vreemdelingen sneller duidelijkheid te bieden over hun aanvraag, maar dat daar tegenover staat dat het aantal asielzoekers naar verwachting beter beheersbaar wordt doordat er minder mensen naar Nederland komen, zodat uiteindelijk niet alleen de druk op de IND maar ook de druk op de rechtspraak afneemt.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de ChristenUnie-fractie, de Volt-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie vragen om een nadere toelichting op het directe inwerkingtreden van onderhavig wetsvoorstel, mede gelet op het belang van rechtszekerheid en het recht op gelijke behandeling. Ook vragen enkele fracties te reageren op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU dat het indruist tegen de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling wanneer tijdverloop dat door een lidstaat is veroorzaakt, bij de behandeling van een aanvraag wordt aangerekend aan een statushouder.

In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat onmiddellijke werking vanaf het tijdstip van inwerkingtreding het uitgangspunt is bij nieuwe regelgeving. Voorts is toegelicht dat het nuttig effect van het volledige pakket aan maatregelen gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden onacceptabel zou worden vertraagd als de maatregelen niet onmiddellijk in werking zouden treden. Om herhaling te voorkomen verwijs ik hier kortheidshalve naar terug. Uiteraard mag deze directe werking geen onaanvaardbare consequenties hebben voor het grondrecht op gezinsleven. Dat is ook niet zo. Vreemdelingen die onder de nieuwe voorwaarden vallen, kunnen zich nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 EVRM met inachtneming van de voorwaarden in het nieuwe recht. Met de verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie doelen de aan het woord zijnde leden naar alle waarschijnlijkheid op het arrest van het Hof van Justitie van 12 april 20182. In de nota naar aanleiding van het verslag is reeds toegelicht dat de context van de maatregelen in dit wetsvoorstel een andere is dan in dat arrest aan de orde was.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de SP-fractie, de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie delen de zorgen van de TCGCT over de mogelijk discriminerende praktijk van de voorgenomen maatregel om ongehuwde partners uit te sluiten. Zij vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij de verhouding tot het verbod op discriminatie ziet.

Het Unierecht, in het bijzonder de Gezinsherenigingsrichtlijn, verplicht tot de mogelijkheid van nareis van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling daarop ook gezinshereniging toe te staan aan onder andere ongehuwde partners, is uitdrukkelijk facultatief en derhalve geen verplichting. De beperking laat bovendien onverlet dat vreemdelingen die niet onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk tot het gezin van de vergunninghouder behoren, zich nog steeds kunnen beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet op het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat. De omstandigheid dat de vreemdeling een ongehuwde partner is wordt in deze afweging betrokken, maar vormt geen zelfstandige afwijzingsgrond. Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze groep om alsnog voor gezinshereniging in aanmerking te komen.

De leden van de D66-fractie vragen de regering enkele documenten met de Kamer te delen.

De stukken waar de leden van de D66-fractie om verzoeken zijn al overgelegd met de nota naar aanleiding van het verslag. Het door deze leden genoemde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is gepubliceerd onder Kamerstuknummer 36 703 (nr. 4). Zie tevens Staatscourant 2025, 9195.3

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de TCGCT met betrekking tot het wetsvoorstel. Hier zijn geen vragen over.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Asielnoodmaatregelenwet en hebben hierover, in verband met het advies van de TCGCT, nadere vragen aan de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om aanvullende vragen te stellen over het voorstel van de Asielnoodmaatregelenwet.

De leden van de Volt-fractie hebben met zorgen kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met betrekking tot deze zorgen hebben deze leden nog enkele vragen.

3. Verhouding tot de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht en rechtsbeginselen

De leden van de Volt-fractie vragen hoe de voorgestelde verkorting van de asielvergunning tot drie jaar, en de nadruk op het tijdelijke karakter van het verblijf, valt te verenigen met de verplichting voor asielstatushouders op grond van de Wet inburgering 2021 om binnen drie jaar na vergunningverlening te slagen voor het inburgeringsexamen.

Het klopt dat de regering met deze maatregel het tijdelijke karakter van asielbescherming wil benadrukken, zoals ook een groot aantal andere lidstaten een kortere duur dan vijf jaar hanteert. De wijziging brengt het Nederlandse asielbeleid eveneens meer in lijn met dat van andere lidstaten, met als doel Nederland niet aantrekkelijker te laten zijn dan andere lidstaten als bestemmingsland. Op de vereisten ten aanzien van de inburgeringsplicht in relatie tot de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel wordt uitvoerig ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag, specifiek onder paragraaf 2.2.1.

Een statushouder heeft een inburgeringsverplichting op basis van de Wet inburgering 2021 met als doel zo snel mogelijk mee te kunnen doen in Nederland. De regering ziet niet de veronderstelde tegenstelling van de verschillende vorengenoemde gestelde vereisten. Juist voor diegenen die rechtmatig verblijven in Nederland is integratie en participatie van groot belang. De regering verwacht dat de genomen maatregelen in onderhavig wetsvoorstel een positieve stimulans zullen vormen voor de integratie van nieuwkomers, onder meer voor de statushouders die willen beschikken over een verblijfsvergunning die niet afhankelijk is van de omstandigheden op grond waarvan de vluchtelingen- of subsidiaire beschermingsstatus oorspronkelijk werd verleend. Het inburgeringsvereiste is een voorwaarde waaraan de vreemdeling moet voldoen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, voor de EU-status langdurig ingezetene derdelanders en voor naturalisatie.

De leden van de Volt-fractie vragen hoe de regering het voornemen rechtvaardigt om reeds ingediende aanvragen voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd niet langer te beoordelen op basis van de geldende wetgeving, maar af te wijzen op grond van nieuw beleid. Hoe verhoudt dit zich tot de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling?

In de nota naar aanleiding van het verslag is in antwoord op vragen van meerdere fracties toegelicht dat het huidige en toekomstige Unierecht het onderscheid tussen asielvergunningen voor bepaalde en voor onbepaalde tijd, niet kent en dat uit jurisprudentie van het EU Hof inzake de huidige Kwalificatierichtlijn volgt dat een internationale beschermingsstatus móet kunnen worden ingetrokken, wanneer er geen gronden (meer) zijn voor internationale bescherming. Intrekking van de huidige verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is op deze grond niet mogelijk. Daarom moet de mogelijkheid deze vergunningen te verlenen zo snel mogelijk worden afgeschaft.

De leden van de Volt-fractie vragen de regering toe te lichten hoe er met het afschaffen van de voornemenprocedure alsnog aan de Unierechtelijke en nationale eisen van een ‘zorgvuldige asielprocedure’ wordt voldaan.

Zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Asiel en Migratie verwacht de regering ook zonder voornemenprocedure tot voldoende zorgvuldig voorbereide besluiten in de asielprocedure te kunnen komen. Zoals uiteengezet, blijft het uitgangspunt van de asielprocedure dat het dossier van de asielzoeker volledig is en er geen onduidelijkheid bestaat over de verklaringen van de aanvrager waarop het besluit - mede - wordt gebaseerd.

De leden van de ChristenUnie-fractie, de D66-fractie en de SP-fractie vragen naar, kort gezegd, de gevolgen voor het wetsvoorstel na het van toepassing worden van het Europese Asiel- en migratiepact.

In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat en waarom de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet die voorziet in de implementatie van het Europees Asiel- en Migratiepact er, zoals nu voorzien, niet zal leiden tot problemen na van toepassing worden van het Pact. Dit omdat alle in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen maatregelen, behoudens de in dit wetsvoorstel opgenomen regels voor verruiming van de mogelijkheden tot ongewenstverklaring, ook worden opgenomen in de Uitvoeringswet en ruimte wordt gezien het overgangsrecht onder de Uitvoeringswet zo in te richten dat de in de Uitvoeringswet opgenomen regels ook gelden voor asielaanvragen die zijn ingediend voor van toepassing worden van het Pact. Om herhaling te voorkomen verwijs ik naar de uitgebreider uitleg in de nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de Volt-fractie constateren dat Nederland eerder al op de vingers is getikt door het Hof van Justitie van de EU betreffende het onwettelijk verlengen van de beslistermijn. Hoe denkt de regering dat de voorgestelde werkwijze wel zal voldoen aan de Europeesrechtelijke normen?

De voorwaarden voor behandeling van een opvolgend asielverzoek en de verwijtbaarheidstoets volgen rechtstreeks uit de Procedurerichtlijn, waarin minimumnormen zijn opgenomen waaraan de asielprocedure moet voldoen. Met de voorgestelde maatregelen voor een efficiëntere behandeling van (herhaalde) aanvragen handelt Nederland niet strenger dan toegestaan is op grond van de Procedurerichtlijn.

De leden van de D66-fractie merken op dat de Kamer nog altijd geen teken heeft gehad van de implementatiewet van het Europese Asiel- en migratiepact, terwijl het pact over dertien maanden in werking treedt. Zij vragen de regering aan te geven wanneer zij dit wetsvoorstel kunnen verwachten.

In de brief aan uw Kamer van 9 april 20254 wordt vermeld dat de Uitvoeringswet die voorziet in de implementatie van het Europees Asiel- en Migratiepact zo spoedig mogelijk na de zomer van 2025 bij uw Kamer zal worden ingediend.

4. Gevolgen

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen het risico met zich meebrengen dat grondrechtenschendingen optreden door uitvoeringsproblemen. Er zijn nu al problemen in de uitvoering en in de rechtspraak, beslissingen duren te lang, er zijn grote achterstanden, redelijke termijnen worden overschreden, etc. De voorgestelde maatregelen hebben grote gevolgen voor de uitvoering. Welke waarborgen zijn er nu volgens de regering dat de problemen in de uitvoering niet zullen leiden tot termijnoverschrijdingen en andere grondrechtenschendingen? Hoe wordt het recht op een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn gewaarborgd, hoe wordt het recht op eerbiediging van het gezinsleven en de rechten van het kind gegarandeerd?

De regering ziet de huidige problematiek in het Nederlandse asielsysteem. Dit systeem is naar het oordeel van de regering in de huidige vorm dan ook onhoudbaar, reden waarom de maatregelen in dit wetsvoorstel noodzakelijk zijn in het licht van de huidige asielinstroom en gevolgen daarvan voor de asielketen. Met de asielnoodmaatregelenwet en de overige voorgenomen maatregelen uit het regeerprogramma verwacht het kabinet de asielinstroom blijvend te verlagen. Een sterk verminderde instroom zal vervolgens ruimte geven voor het op orde brengen van de asielketen.

De regering erkent tevens dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties kunnen hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Iedere restrictieve beleidswijziging zal leiden tot een toename van procedures. Dit mag in de ogen van deze regering geen reden zijn om van een interventie af te zien die op termijn leidt tot een ontlasting van de asielketen, huisvesting en voorzieningen in Nederland. De verminderde instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan, moet op termijn verlichting bieden voor de rechtspraak. Voorts is het relevant te noemen dat er door het kabinet extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de uitvoering.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de TCGCT terecht constateert dat in het nader rapport een nieuwe maatregel wordt geïntroduceerd, namelijk het afschaffen van de bezwaarfase bij ambtshalve besluiten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over reguliere verblijfsvergunningen. Kan de regering uitgebreid toelichten, mede aan de hand van een voorbeeld, wat dit nu precies inhoudt? Waarom moet deze mogelijkheid van bezwaar worden afgeschaft en wat betekent dat voor de rechtsbescherming? Welke extra impact heeft dit voor de werklast van de rechtspraak? Welke gevolgen heeft deze nieuwe maatregel voor het risico van grondrechtenschendingen door uitvoeringsproblemen?

De IND beoordeelt bij afwijzing van een eerste asielaanvraag ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vreemdeling kan in het huidige stelsel door middel van zijn zienswijze op het voornemen reageren op deze ambtshalve beoordeling. In dit wetsvoorstel wordt de voornemenprocedure afgeschaft. Een bezwaarmogelijkheid tegen ambtshalve besluiten zou de effectiviteit van afschaffing van de voornemenprocedure tenietdoen en juist extra werk opleveren voor de IND en mogelijk ook de rechtspraak. In het wetsvoorstel is expliciet bepaald dat rechtstreeks beroep openstaat tegen een gelijktijdig met de asielbeslissing genomen ambtshalve besluit. Voorwaarde daarbij is dat de vreemdeling in de gelegenheid moet zijn gesteld omstandigheden aan te voeren die daarvoor relevant kunnen zijn. De IND zal in de voorlichting als ook tijdens het gehoor met de vreemdeling extra aandacht besteden aan de ambtshalve toetsen. De belangen van de vreemdeling zijn hiermee voldoende gewaarborgd. Tot slot worden zowel de IND als ook de rechtspraak op deze manier niet onnodig belast met extra besluiten en procedures.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden de verwachte hogere werklast van de rechtspraak door stoppen van een bestaande maatregel zorgwekkend. De regering wil de bezwaarfase bij ambtshalve besluiten van de IND over reguliere verblijfsvergunningen afschaffen. In hoeverre verantwoordt de regering het risico op grondrechtenschending voor uitvoeringsproblemen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het recht op een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn, het recht op eerbieding van het gezinsleven en de rechten van het kind niet geschonden worden?

De regering zet in op het invoering van deze maatregelen, waarbij de gevolgen voor de uitvoering worden onderkend en ondersteund. Dit wetsvoorstel is onderdeel van een breder pakket aan structurele maatregelen en wetsvoorstellen, met als doel om meer bevoegdheden en maatregelen in te zetten om de asielinstroom te beperken en zo de asiel- en opvangcrisis te bestrijden. De regering meent dat de maatregelen in sterke mate kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom. De regering benadrukt dat de wetsvoorstellen, zoals de Asielnoodmaatregelenwet, niet alleen maatregelen bevatten die leiden tot een verzwaring van de werklast, maar ook maatregelen die de IND kunnen ontlasten.

De regering erkent tevens dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties kunnen hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Iedere restrictieve beleidswijziging zal leiden tot een toename van procedures. Dit mag in de ogen van deze regering geen reden zijn om van een interventie af te zien die op termijn leidt tot een ontlasting van de asielketen, huisvesting en voorzieningen in Nederland. De verminderde instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan, moet op termijn verlichting bieden voor de rechtspraak. Voorts is het relevant te noemen dat er door het kabinet extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de uitvoering.

6. Overgangsrecht, inwerkingtreding en samenloop

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering de onmiddellijke inwerkingtreding onderbouwt door dit te koppelen aan de urgentie van het ontlasten van de asielketen. Deze leden wijzen op de adviezen van onder meer Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV), politie, Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en IND op het wetsvoorstel, waarin uiteengezet wordt waarom de wet de druk op de asielketen en de rechterlijke macht juist vergroot. Voornoemde leden vragen de regering te reflecteren op de verwachtingen van deze direct betrokkenen in de asielketen met betrekking tot de werklast. Zij vragen de regering of zij zich achter deze verwachtingen schaart. Indien dit het geval is, vragen zij de regering welke reden zij nog ziet om vast te houden aan onmiddellijke inwerkingtreding, met de grondrechtelijke bezwaren in gedachten. Indien dit niet het geval is, vragen zij de regering toe te lichten welke redenen zij heeft om deze signalen van direct betrokkenen uit de keten niet serieus te nemen.

Zoals uiteengezet in de nota naar aanleiding van het verslag erkent de regering dat de invoering van dit wetsvoorstel in de beginfase leidt tot een verhoging van de belasting bij de genoemde uitvoeringsorganisaties en rechterlijke macht. Tegelijkertijd is het doel van het wetsvoorstel om, in samenhang met andere maatregelen, de instroom van asielzoekers en nareizende gezinsleden structureel te beperken. Daarmee wordt beoogd dat de druk op de gehele asielketen op termijn juist afneemt.

De leden van de SP-fractie vragen of het niet beter zou zijn de regels gelijktijdig met de inwerkingtreding van het pact te wijzigen en in werking te laten treden om nieuwe problemen in de uitvoering en bij de rechtspraak met het risico op grondrechtenschendingen dat dit met zich meebrengt, te voorkomen?

De samenloop met het Asiel en migratiepact is onderkend. Vanwege de noodzaak om direct en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten, is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van het Migratiepact niet af te wachten. Zoals eerder is toegelicht, acht de regering het Nederlandse asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar. De regering vindt het daarom niet verantwoord om tot medio 2026 te wachten met het treffen van maatregelen.

De inhoudelijke en wetstechnische vormgeving van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering van het Asiel- en Migratiepact zal verder niet onnodig verschillen van de inhoudelijke en wetstechnische keuzes die in het kader van het voorliggende wetsvoorstel zijn gemaakt. De samenloop wordt bovendien en voor zover noodzakelijk geregeld in het (latere) wetsvoorstel inzake de uitvoering van het Asiel- en Migratiepact. Dat betekent concreet dat die uitvoeringswetgeving wordt afgestemd op het thans voorliggende wetsvoorstellen. De verhouding tot het pact vormt in dat opzicht geen beperking en gelet op het voorgaande ook geen aanleiding tot wijziging van het wetsvoorstel.

De Minister van Asiel en Migratie,

D.M. van Weel


  1. Kamerstukken 2024/25, 36 704, nr. 4, p. 21, 22.↩︎

  2. HvJ 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.↩︎

  3. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9195.html. Zie voor het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, Kamerstuknummer 36 704, en Staatscourant 2025, 9188, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9188.html.↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XX, nr. 61.↩︎