[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36740-XVII-1)

Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2025D28074, datum: 2025-06-16, bijgewerkt: 2025-06-27 16:52, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D28074).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z08707:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2025D28074 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Buitenlandse Zaken over onder meer het Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36 740 XVII, nr. 1).

De voorzitter van de commissie,

A. de Vries

Adjunct-griffier van de commissie,

Van der Graaf

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de rapporteurs
II. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng PVV-fractie
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng VVD-fractie
Inbreng NSC-fractie
Inbreng D66-fractie
Inbreng DENK-fractie
III. Reactie van de Minister
IV. Volledige agenda

I. Vragen en opmerkingen vanuit de rapporteurs

De rapporteurs Ram (PVV) en Hirsch (GroenLinks-PvdA) zijn aangesteld door de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en gemandateerd om bij de behandeling van de Verantwoordingsstukken 2024 namens de commissie een inbreng te leveren. De inzet van de rapporteurs is om in het kader van de verantwoording 2024 verdere stappen te zetten ter versterking van de informatiepositie van de Kamer, met bijzondere aandacht voor de verantwoordingssystematiek, de revolverende fondsen en het aangaan en afwikkelen van verplichtingen. Hier volgen de bevindingen van de rapporteurs namens de gehele commissie, inclusief een aantal vragen aan de Minister.

Woord van dank

De rapporteurs spreken hun bijzondere waardering uit voor de betrokkenheid en inzet van allen die hebben bijgedragen aan het gezamenlijke proces rondom de verbetering van de verantwoordingssystematiek. In het bijzonder danken zij de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en haar ambtenaren voor hun open houding, bereidheid tot dialoog en de zorgvuldige totstandkoming van het voorstel tot verbetering van de verantwoordingssystematiek. Tevens gaat hun dank uit naar de Algemene Rekenkamer en het IOB, die met hun expertise en reflecties een waardevolle inhoudelijke impuls hebben gegeven aan dit proces.

Daarnaast willen de rapporteurs de staf van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp bedanken voor de uitstekende ondersteuning, coördinatie en advisering gedurende dit traject. Ook danken zij andere betrokken ambtenaren, adviseurs en gesprekspartners voor hun tijd, inhoudelijke bijdragen en inzet. Deze samenwerking heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de kwaliteit van de voorstellen en de voortgang van het proces.

De rapporteurs spreken de wens en de hoop uit om dit gezamenlijke proces voort te zetten, zowel op het terrein van de verantwoordingssystematiek als op de revolverende fondsen en de verplichtingen. Zij achten het van groot belang om ook in de komende jaren in gezamenlijkheid te blijven werken aan versterking van de informatiepositie van de Kamer en verbetering van de begrotings- en verantwoordingscyclus.

1. Verantwoordingssystematiek en indicatorentraject

De rapporteurs verwelkomen het voorstel van de Minister1 om te komen tot een verbeterde verantwoordingssystematiek. Zij zien dit niet als een terugkeer naar de wettelijke kern, maar als een nadere invulling daarvan die recht doet aan het bijzondere karakter van het BHO-beleid.

De rapporteurs vragen de Minister:

‱ Wat wordt precies bedoeld met «doelmatiger inrichten» en «sterker ophangen aan de beleidsdoelen»?

‱ Hoe wordt geborgd dat geleerde lessen uit evaluaties daadwerkelijk leiden tot bijstelling van beleid?

‱ Kan voor de zomer een voorbeeld op subartikelniveau worden gedeeld van hoe de indeling volgens artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW 3.1) eruit komt te zien in de verantwoording?

‱ Is CW 3.1 ook geschikt voor de verantwoording over bezuinigingen, en zo ja, wordt dit dan standaard toegepast? Zo nee, waarom acht de Minister dit niet geschikt? Welke andere mogelijkheden ziet hij dan om de bezuinigen te verantwoorden?

‱ Hoe wordt voorkomen dat bij de toelichting op indicatoren selectief («cherry picking») wordt gerapporteerd?

‱ Kan de Minister toezeggen dat bij wijziging van indicatoren een aparte brief aan de Kamer met methodologische toelichting volgt?

2. Resultatenportaal

De rapporteurs nemen kennis van het voornemen om het ontwikkelingshulp-portaal uit te faseren. Zij vragen de Minister om:

‱ De huidige data van het portaal te archiveren en raadpleegbaar te houden voor de Kamer.

3. Samenhang met monitor brede welvaart

De rapporteurs verzoeken de Minister:

‱ Te verkennen of betere indicatoren ontwikkeld kunnen worden in overleg met onder meer de Wereldbank, OESO, UNDP en het CBS;

‱ Jaarlijks een appreciatie te geven van de monitor brede welvaart Dimensie Elders met een beleidsanalyse in relatie tot het gehele relevante overheidsbeleid.

4. Revolverende fondsen

De rapporteurs constateren dat de informatievoorziening over revolverende fondsen nog steeds tekortschiet. Zij sluiten zich aan bij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en vragen:

‱ Waarom de Minister de aanbevelingen van de Rekenkamer over revolverende fondsen niet overneemt;

‱ Of de Minister bereid is toe te zeggen dat voortaan ook uitvoeringskosten en einddata inzichtelijk worden gemaakt;

‱ Of in lijn met eerdere voorstellen van de rapporteurs en de factsheets van de Rekenkamer meer systematische informatie wordt gedeeld over doelmatigheid, revolverendheid en resultaten.

‱ Of de Minister bereid is om met de rapporteurs in gesprek te gaan over verbeteringen rondom de verslaglegging en verantwoording over de revolverende fondsen.

5. Aangaan en afwikkeling van verplichtingen

De rapporteurs onderstrepen dat de Kamer op meerdere momenten in de begrotingscyclus beter moet worden geĂŻnformeerd over het aangaan en aflopen van meerjarige verplichtingen. Zij vragen:

‱ Kan het overzicht verplichtingen voortaan worden opgenomen bij elk begrotingsmoment?

‱ Welke mogelijkheden ziet de Minister om toelichtingen op verplichtingen te koppelen aan beleidsbrieven en strategienota’s?

6. Slotwet en decharge

Tot slot vragen de rapporteurs of de Minister kan toelichten welke stappen reeds zijn gezet naar aanleiding van eerder gemaakte afspraken met de Kamer over het verbeteren van de verantwoording en het informeren van de Kamer over risico’s en uitgaven.

De rapporteurs vragen de Minister toe te lichten op welke wijze zal worden voorzien in een verbeterplan, om de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde tekortkoming op te lossen, en de commissie hierover in de antwoorden op dit schriftelijk overleg te informeren.

II. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inbreng leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Jaarverantwoording 2024 van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHOS), alsmede van de rapportage over economische missies (Kamerstuk 36 600 XVII-77), de Decemberbrief BHOS (Kamerstuk 36 600 XVII-53) en de beantwoording van feitelijke vragen bij de Slotwet (Kamerstuk 36 740 XVII-3). Zij hebben hierover de volgende opmerkingen en vragen.

1. Revolverende fondsen (DTIF, DGGF, Invest International)

De leden van de PVV-fractie constateren dat er in 2024 opnieuw aanzienlijke bedragen zijn gemoeid met stortingen en onttrekkingen aan begrotingsreserves van revolverende fondsen, zoals het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) en het Dutch Good Growth Fund (DGGF). Zij vragen de Minister expliciet welke beleidskeuzes ten grondslag liggen aan deze stortingen. In hoeverre zijn deze fondsen effectief in het bevorderen van het Nederlandse belang, en hoe wordt dit concreet gemeten?

De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat Invest International in 2024 opnieuw is genoemd als uitvoeringsorganisatie onder verantwoordelijkheid van Buitenlandse Zaken, en dat er ernstige fouten zijn vastgesteld in de verwerking van terugontvangen gelden. De Algemene Rekenkamer stelde vast dat deze bedragen niet correct als ontvangst zijn geboekt in de financiële administratie, wat in strijd is met de comptabele regels. Deze onvolkomenheid leidt tot een fundamenteel gebrek aan transparantie en controleerbaarheid van publieke middelen. De leden van de PVV-fractie willen van de Minister weten hoe hij het vertrouwen in de financiële betrouwbaarheid van Invest International denkt te herstellen, en er bereidheid is tot een verbeterplan zodat de verantwoording op orde wordt gebracht.

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie naar het risicoprofiel en de transparantie van de investeringen die via Invest International zijn gedaan in het kader van economische missies of in combinatie met instrumenten als de Ukraine Partnership Facility (UPF).

Kan de Minister per fonds aangeven:

‱ Hoeveel projecten zijn goedgekeurd;

‱ Hoeveel daarvan direct bijdragen aan het Nederlandse verdienvermogen;

‱ Hoeveel daadwerkelijk door mkb-bedrijven worden benut;

‱ Wat de revolverendheid van de fondsen is;

‱ Wat de samenhang van de doelstellingen van de revolverende fondsen is met het nieuwe BHOS-beleid;

‱ Bij tekorten bij één van de twaalf revolverende fondsen: uit welke begrotingen en welke artikelen wordt dan aangevuld? Graag een overzicht in een tabel, inclusief toelichting.

2. Economische missies en publiek-private samenwerking

De leden van de PVV-fractie merken op dat het aantal economische missies in 2024 relatief laag was. De verklaring ligt bij de demissionaire status van het kabinet, maar de leden van de PVV-fractie vragen of het niet mogelijk was om deze missies alsnog op kleinere schaal of via digitale platforms vorm te geven. De Rekenkamer heeft kritiek op het meten van de effectiviteit.

De leden van de PVV-fractie vragen verder of de Minister kan specificeren:

‱ Hoeveel Nederlandse bedrijven tijdens missies direct zaken hebben gedaan of contracten hebben getekend;

‱ Hoeveel vervolgfinanciering via bijvoorbeeld DTIF of Invest International is verleend;

‱ Welke lessen zijn getrokken uit de deelname van startups en scale-ups aan missies in 2024;

‱ Op welke manier de Minister de doelen en resultaten beter meetbaar en inzichtelijk wil maken?

De leden van de PVV-fractie blijven kritisch op economische diplomatie die vooral ten gunste lijkt te komen van grote bedrijven en roepen de Minister op om transparanter te zijn over de verdeling van middelen en kansen tussen multinationals en het mkb.

3. Verantwoordingssystematiek en inzicht in resultaten

De leden van de PVV-fractie zijn positief over de ingezette verbeteringen in de verantwoordingssystematiek. Tegelijk vragen de leden van de PVV-fractie of dit ook daadwerkelijk leidt tot scherper inzicht in wat beleidsinstrumenten concreet opleveren, zowel beleidsmatig als financieel. Is het bijvoorbeeld mogelijk te rapporteren:

‱ Welk aandeel van de behaalde resultaten op het gebied van werkgelegenheid, exportbevordering of kennisdeling direct voortvloeit uit BHOS-missies of fondsinzet?

‱ Welke revolverende fondsen onvoldoende presteren?

De leden van de PVV-fractie vragen nadrukkelijk waarom veel doelen nog altijd niet SMART zijn geformuleerd, ondanks herhaalde oproepen door de Algemene Rekenkamer. Wanneer kan de Kamer meetbare indicatoren verwachten bij beleid op handelsbevordering?

4. Slotwet 2024: onderschrijdingen, verplichtingen, mutaties en bijstellingen

De leden van de PVV-fractie merken op dat er binnen de Slotwet (art. 1 en 5) aanzienlijke mutaties zijn doorgevoerd. In het bijzonder vragen de leden van de PVV-fractie aandacht voor de bijstelling van verplichtingen met +€ 1,1 miljard op artikel 5 en de beperkte realisatie van de UPF-2 binnen artikel 1.3. Waarom is deze onderuitputting niet eerder voorzien? En hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot ineffectieve kasreserveringen?

De leden van de PVV-fractie vragen ook waarom extra garanties aan de African Development Bank zijn afgegeven, terwijl op andere dossiers, zoals multilaterale samenwerking of water, juist wordt bezuinigd.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de Algemene Rekenkamer een ernstige onvolkomenheid heeft geconstateerd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp maakt gebruik van dezelfde systemen en de bedrijfsvoering. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister toe te lichten welke gevolgen deze ernstige onvolkomenheid heeft voor de verslaglegging en verantwoording van de verplichtingen op de BHOS-begroting? Heeft de Minister wel grip en zicht op de uitstaande verplichtingen en waar blijkt dit uit? Is het voorgenomen verbeterplan op deze ernstige onvolkomenheid voldoende en waar blijkt dit uit?

5. Algemeen: strategische inzet BHOS

De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet in de komende beleidsbrieven een duidelijke strategische koers zal presenteren waarin BHOS-middelen primair worden ingezet voor projecten die het Nederlandse belang direct dienen. Daarbij denken zij aan:

‱ Handelsbevordering in kansrijke sectoren (zoals agro, tech, defensie-industrie);

‱ Bilaterale relaties met landen die zich inzetten voor wederkerigheid;

‱ Versterking van de controle op revolverende fondsen die met publiek geld risicovolle investeringen doen.

De leden van de PVV-fractie verzoeken om in de BHO-begroting voor het jaar 2026 een integraal overzicht op te nemen van:

‱ Alle revolverende fondsen, inclusief begrotingsstand, bestedingsgraad en risicoklasse;

‱ Alle economische missies en hun directe output (zoals contractwaarde, vervolgfinanciering);

‱ De voortgang van de implementatie van de nieuwe verantwoordingssystematiek en meetbare beleidsdoelen.

6. Opvang in de regio en migratiekosten

De leden van de PVV-fractie maken bezwaar tegen het feit dat ondanks jarenlange inzet op «opvang in de regio», er nog steeds geen meetbare resultaten of afname in migratiestromen richting Nederland zijn aangetoond.

De leden van de PVV-fractie vragen:

‱ Deelt de Minister de conclusie van de Rekenkamer dat opvang in de regio momenteel zonder toetsbare doelstellingen plaatsvindt?

‱ Is de Minister bereid om in samenspraak met de Kamer, de Rekenkamer, IOB en andere relevante organisaties te werken aan meetbare doelen zodat er inzicht komt in de werkelijke resultaten?

‱ Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse belastinggelden indirect ten goede komen aan organisaties die migratie richting Europa stimuleren?

Daarnaast merken de leden van de PVV-fractie op dat in 2024 € 1,278 miljard aan eerstejaarsopvang van asielzoekers als ODA is geboekt. De toegepaste kasschuif is niet onderbouwd.

De leden van de PVV-fractie vragen:

o Waarom er wordt gekozen om dit bedrag met een kasschuif over de komende vijf jaar te verdelen?

o Kan de Minister toelichten hoe de ODA-systematiek met betrekking tot mee- en tegenvallers de eerstejaarsopvang van asielzoekers werkt tussen de verschillende begrotingen?

7. Vragen over verdeelartikel 5.4 – Algemene middelen BHOS

‱ Kan de Minister toelichten waarom verdeelartikel 5.4 in de praktijk functioneert als een «restpot» waarop mutaties uit andere artikelen landen, zonder dat hier vooraf een duidelijke beleidsmatige onderbouwing voor is?

‱ In de Slotwet 2024 blijkt dat op artikel 5.4 grote mutaties zijn doorgevoerd, onder meer voor extra stortingen in revolverende fondsen en garanties aan internationale instellingen. Waarom is dit niet ondergebracht bij de functionele artikelen waar deze uitgaven betrekking op hebben?

‱ Kan de Minister uitsluiten dat via verdeelartikel 5.4 politieke controle op uitgaven wordt omzeild, doordat middelen pas na afloop worden toegerekend aan specifieke doeleinden?

‱ Welke interne toetsing of ex-ante beoordeling vindt plaats voordat middelen op 5.4 worden geboekt, en waarom wordt dit niet expliciet verantwoord aan de Kamer?

‱ Kan de Minister voor alle mutaties op artikel 5.4 in 2024 een uitsplitsing geven naar:

○ Bedrag;

○ Betreffend beleidsdoel of instrument;

○ Reden van toerekening aan 5.4 in plaats van het primaire beleidsartikel?

‱ Hoe verhouden de mutaties op artikel 5.4 zich tot de brede onderuitputting op bijvoorbeeld artikel 1.3 (Ukraine Partnership Facility) en artikel 4.2 (duurzame ontwikkeling via multilaterale kanalen)? Worden middelen structureel verschoven naar beter besteedbare posten?

‱ Is het juridisch en comptabel houdbaar om uitgaven aan internationale instellingen, garanties en fondsstortingen te bundelen op een generiek verdeelartikel, zonder directe koppeling aan concrete beleidsverplichtingen?

‱ Welke lessen zijn volgens de Minister te trekken uit het gebruik van artikel 5.4 in 2024? Is hij bereid om dit artikel te herzien of strakker af te bakenen in de ontwerpbegroting 2026?

8. Strategische autonomie

Tot slot wijzen de leden van de PVV-fractie op het gebrek aan concreet resultaat in de inzet op strategische autonomie, bijvoorbeeld in grondstoffen- of defensiebeleid. In de rapportage over economische missies wordt gesteld dat deze bijdragen aan het versterken van de weerbaarheid van economische structuren en handelsketens. De leden van de PVV-fractie constateren echter dat het vooralsnog ontbreekt aan een meetbaar resultaat of aantoonbare impact, zoals minder afhankelijkheid van autocratische regimes of een versterkte positie in mondiale waardeketens.

De leden van de PVV-fractie vragen:

‱ Welke economische missies daadwerkelijk hebben geleid tot verminderde afhankelijkheid van China?

‱ Welke sectoren zijn vanuit het BHOS-beleid versterkt ten aanzien van kritieke grondstoffen en sleuteltechnologieĂ«n?

‱ Hoeveel concrete contracten of investeringspartnerschappen zijn gesloten in het kader van strategische autonomie, bijvoorbeeld in samenwerking met landen zoals het VK, Canada, Vietnam en Chili?

De leden van de PVV-fractie verzoeken de Minister om in de volgende begroting expliciet te maken hoe BHOS-instrumenten bijdragen aan het versterken van de Nederlandse economische weerbaarheid en soevereiniteit.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de dechargeverlening afhankelijk is van de beantwoording van bovengenoemde vragen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken bij de jaarverantwoording buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking voor 2024. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.

Allereerst vragen de leden van deze fractie naar de visie van de Minister op revolverende fondsen. Wordt geacht dat het ingezette kapitaal na de beoogde looptijd terugvloeit in de BHO-begroting? Zo ja, kan de Minister dan aangeven welke bedragen in de afgelopen twee jaar zijn teruggevloeid, of de komende vier jaar verwacht worden? En zo nee, waarom gebeurt dit niet? De leden vragen de Minister of hij kan aangeven hoeveel in 2024 is bijgedragen vanuit de begroting van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking aan niet terugkerende uitvoeringskosten? Verder vragen zij de Minister om aan te geven uit welke landen private middelen zijn ge-leveraged en hoe hij de additionaliteit van deze middelen beoordeelt. Ook vragen zij of er exit strategieën aanwezig zijn voor alle revolverende fondsen, en, indien nee, waarom dit niet het geval is, en, indien ja, of die strategieën met de Kamer kunnen worden gedeeld.

Ten tweede zien de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op de OESO-richtlijnen. Zij vragen de Minister hoeveel van de bedrijven die middelen uit de begroting van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking hebben ontvangen, inclusief uit de revolverende fondsen, de OESO-richtlijnen publiekelijk – dus bijvoorbeeld op hun website – onderschrijven. De leden vragen zich af welke consequentie het «onderschrijven» van OESO-richtlijnen heeft voor samenwerking met het ministerie en het ontvangen van financiering – zowel direct als via de revolverende fondsen. Hoe monitort de Minister de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven? Zijn er gevallen bekend van contracten die on hold zijn gezet na gerede twijfel over het ook in praktijk brengen van OESO-richtlijnen door bedrijven?

De leden hebben er kennis van genomen dat de Minister is gestopt met het meten van de voortgang op de 90%-doelstelling, met het oog op aanstaande IMVO-wetgeving die het voor een deel van het bedrijfsleven verplicht maakt gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Echter, de Minister heeft zĂ©lf in het BNC-fiche aangegeven dat de aanpassingen aan de Europese IMVO-wetgeving ertoe leiden dat deze wetgeving niet meer in lijn is met OESO-richtlijnen – herinnert de Minister zich dat? Gelet op dat feit, deelt de Minister de opvatting van de leden dat het wel noodzakelijk is om weer te gaan monitoren hoeveel bedrijven de richtlijnen onderschrijven?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben verder enkele vragen over klimaatbeleid. Zij lezen dat de IOB constateert dat de aannames van de Minister dat kwetsbare groepen met de klimaatinzet vanzelf worden bereikt, niet kloppen. Is de Minister het eens met die constatering, vragen de leden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beleidsaanpassingen zijn er en/of worden doorgevoerd om kwetsbare groepen daadwerkelijk te bereiken, ook op thema’s handel, water en voedselzekerheid, waar klimaat in geïntegreerd zou moeten zijn? Op welke manier is door de Minister in 2024 gezorgd dat de binnenlandse inzet op klimaatverandering in lijn is met internationale klimaatdoelen?

Verder hebben de leden vragen over beleidscoherentie voor ontwikkeling. De leden lezen dat in het Jaarverslag wordt teruggeblikt op de inspanningen die de Minister heeft geleverd op dit thema, en dat er «verder is gewerkt» aan Beleidscoherentie. De leden constateren dat dit iets zegt over een geleverde inspanning, maar weinig tot niets over het daadwerkelijk behaalde succes op het terrein van beleidscoherentie. Is de Minister het met de leden eens dat de inspanningen zich wellicht beperken tot de muren van het Ministerie van BHO? De leden van deze fractie wijzen de Minister op zijn verantwoordelijkheid voor het aanjagen van beleidscoherentie voor ontwikkeling, ook op de andere coherentie-ministeries (Fin, EZ, KGG, IenW en LVVN), en vragen de Minister hoe hij zich inzet om voorstellen van zijn collega-ministers te toetsen op coherentie met zijn beleidsterrein? Is de Minister bekend met het jaarlijkse onderzoek van Building Change over de inzet van de Toets Effecten Ontwikkelingslanden, waaruit blijkt dat het kabinet in slechts één geval expliciet de impact van een wetsvoorstel op ontwikkelingslanden heeft onderzocht door deze toets toe te passen?2 Hoe zet hij zich ervoor in dat op alle ministeries, in het bijzonder op de coherentieministeries, bij het maken van beleid rekening wordt gehouden met de dimensie elders en de effecten van beleid op ontwikkelingslanden? De leden wijzen de Minister op de constatering in de door zijn eigen ministerie mede-opgestelde op Verantwoordingsdag gepresenteerde Nationale SDG-rapportage, waaruit blijkt dat Nederland een zeer belemmerende werking heeft op het behalen van de SDG’s (Sustainable Development Goals) door andere landen – zogenaamde spillovers - en dat slechts enkele landen hierop slechter scoren dan Nederland. De leden vragen de Minister wat hij doet met deze constatering, hoe hij zich inzet en in blijft zetten om Nederland hier minder slecht te laten scoren, en of hij een concrete ambitie kan formuleren over de Nederlandse plek op de spillover-index in de toekomst.

Tot slot hebben de leden een vraag over de Kabinetsreactie op het AIV-advies over maatschappelijke betrokkenheid bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. De leden wijzen erop dat hieruit blijkt dat de voortgang op de mondiaal overeengekomen SDG’s stagneert. De leden constateren dat het demissionaire kabinet dit onderkent, maar tegelijkertijd aangeeft dat het «evenwel niet van plan is over te gaan tot een specifieke versnelling of intensivering van de SDG-inzet van Nederland.» De leden vragen zich af hoe het kabinet denkt de SDG’s in 2030 te behalen zonder versnelling of intensivering van de inzet. Verder vragen zij de Minister om aan te geven hoe hij vorm gaat geven aan het stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid op de SDG’s, juist ook in een demissionaire periode. Tot slot vragen zij of de Minister kan aangeven of het kabinet al een inzet heeft bepaald voor de lopende VN-onderhandelingen over een Post-SDG-2030-framework, inclusief bijbehorende financiering.

Inbreng leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor dit schriftelijk overleg. Daartoe hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie staan pal voor een ministerie dat effectief en doelmatig functioneert. De leden van de VVD-fractie maken zich daarom ook zorgen over de signalen van de Algemene Rekenkamer over een gebrekkig inzicht in resultaten, ontoereikende financiële verantwoording en onvolkomenheden bij fondsen. De leden van de VVD-fractie benadrukken dan ook graag dat het financieel beheer op orde moet zijn en dat inzichtelijk wordt gemaakt welke uitgaven bijdragen aan het Nederlands belang. De leden van de VVD-fractie vragen of dit zo snel mogelijk op orde kan worden gebracht.

De leden van de VVD-fractie steunen daarnaast de in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp aangekondigde trendbreuk in ontwikkelingsbeleid. Internationale samenwerking moet Nederland sterker en veiliger maken. De leden van de VVD-fractie vragen daarom om een scherpe geopolitieke focus: meer strategische keuzes. De leden van de VVD-fractie verwelkomen dan ook de inzet op thema’s waar Nederland in uitblinkt, zoals voedselzekerheid en watermanagement, die bijdragen aan mondiale stabiliteit. De leden van de VVD-fractie achten dat de programma’s die onvoldoende bijdragen hieraan kunnen worden afgebouwd. Daarbij moeten alleen fundamentele mensenrechten niet in het geding komen. Daarnaast roepen de leden van de VVD-fractie om samenwerking met lokale organisaties voorrang te geven, met een kritische beoordeling van internationaal opererende NGO’s.

De leden van de VVD-fractie zien dat de aangekondigde handelstarieven van de Amerikaanse president duidelijk maken hoe kwetsbaar en afhankelijk de Nederlandse economie kan zijn. De tarieven tot 50% kunnen Europese producten hard raken en ons miljarden kosten. De leden van de VVD-fractie roepen dan ook het kabinet op om te komen tot een actieve voorbereiding: via diplomatie, samenwerking met de Europese Commissie en tot scenarioanalyses. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister een plan uit te werken hiervoor. Voor de leden van de VVD-fractie is het belangrijk dat handels- en investeringsbeleid sterker wordt gekoppeld aan het verdienvermogen van Nederland, met een sterke focus op groei. Dit vraagt dan ook om meetbare doelen voor economische diplomatie, betere sturing op fondsen en verantwoording over de bijdrage aan Nederlandse bedrijven. De leden van de VVD-fractie vragen om meer onderzoek te doen naar het «binden» van hulp aan Nederlandse bedrijven. Zodat hulp, handel en investeringen elkaar versterken.

Inbreng leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 en constateren aanzienlijke onderbestedingen bij belangrijke subsidieonderdelen en ook een toename van middelen bij uitvoeringsorganisaties zoals de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zonder dat daar voldoende verantwoording of meetbare doelstellingen tegenover staan. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie vragen waarom op vrijwel alle artikelen aanzienlijke onderbestedingen zichtbaar zijn, maar deze niet als zodanig worden toegelicht in het jaarverslag. Wat is de verklaring voor de afwijkingen en hoe is de inzet van middelen verschoven?

De leden van de NSC-fractie vragen of er concrete programma’s zijn die in 2024 niet of slechts gedeeltelijk tot uitvoering zijn gekomen vanwege onderschrijdingen, en welke doelstellingen daardoor mogelijk niet zijn behaald.

De leden van de NSC-fractie vragen of het mogelijk is een overzicht te geven van welke subsidies per artikelonderdeel niet zijn besteed en of deze alsnog zijn ingezet voor andere (sub)doelen.

De leden van de NSC-fractie constateren dat RVO op meerdere onderdelen extra middelen heeft ontvangen (in totaal circa € 31 miljoen) en vragen op basis van welke beleidsdoelen deze extra financiering is toegekend. Zijn hier prestatie-indicatoren of evaluatieafspraken aan verbonden? Voorts vragen deze leden of hiermee een structurele verschuiving in de financieringswijze wordt beoogd, waarbij meer middelen via RVO worden verdeeld in plaats van via reguliere subsidiestromen. Wat betekent dit voor de transparantie en beleidsdoelbinding?

De leden van de NSC-fractie constateren dat er in totaal € 3,2 miljard is uitgezet aan garanties, terwijl het garantiebudget een plafond heeft van € 4,7 miljard. Wat is de reden dat er nog zoveel ruimte onbenut blijft? Wat is het beoogde tijdpad voor inzet van deze ruimte en hoe wordt hierop gestuurd?

De leden van de NSC-fractie vragen hoe de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in 2024 is vormgegeven, met name binnen thema’s als voedselzekerheid, water en gezondheid.

De leden van de NSC-fractie vragen wanneer het nieuwe subsidiekader wordt verwacht dat richting geeft aan de inzet voor het maatschappelijk middenveld in de komende jaren en op welke wijze maatschappelijke organisaties in 2024 betrokken zijn bij de voorbereiding hiervan.

De leden van de NSC-fractie wijzen op de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het zicht op doelmatigheid van uitgaven bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beperkt is. Op welke wijze heeft het ministerie in 2024 gestuurd op doelmatigheid en welke lessen zijn hieruit getrokken?

De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet bereid is te werken aan een verantwoordingssystematiek waarbij doelen, prestaties, kosten en maatschappelijke impact van beleid integraal worden verantwoord. Wanneer kan de Kamer hierover een voorstel verwachten?

Inbreng leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over 2024. De leden maken zich in het algemeen grote zorgen over de bezuinigingen die dit Kabinet heeft ingezet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking is een integraal onderdeel van een veilige en vredige wereld en is onmisbaar in het veilig houden van Europa en daarmee van Nederland. De leden hebben geen aanvullende vragen meer over het jaarverslag.

Inbreng leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie vragen het kabinet hoe het ontmoedigingsbeleid dat bedrijven ontmoedigt om economische activiteiten te ontplooien in de illegaal bezette Palestijnse gebieden is ingericht. Wordt er binnen het beleid gestuurd op een gesprek met bedrijven? Worden deze bedrijven proactief benaderd door de Rijksoverheid of is het vrijblijvend? Ontvangen bedrijven strenge waarschuwingen? Of zijn er andere methodes die worden ingezet om handel onaantrekkelijk te maken? Kunt u daar een gedetailleerde schets van geven?

Wordt het ontmoedigingsbeleid periodiek geëvalueerd op effectiviteit en naleving? Zo ja, wanneer vond de laatste evaluatie plaats en wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?

Hoe worden Nederlandse bedrijven op de hoogte gesteld van het ontmoedigingsbeleid en de risico’s van economische betrokkenheid in de illegaal bezette gebieden? Bestaan hiervoor gerichte voorlichtingscampagnes?

In hoeverre wordt er binnen de Europese Unie of met andere gelijkgestemde landen samengewerkt om het ontmoedigingsbeleid te coördineren of te versterken? Bestaan hiervoor gezamenlijke richtlijnen?

De leden van de DENK-fractie vragen voorts of het mogelijk is voor Nederland om zich in Europees verband in te spannen voor een algeheel handelsverbod met de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo ja, hoe zal het kabinet voldoen aan deze verplichting, en welke diplomatieke en juridische stappen is zij bereid te zetten om zo’n verbod op Europees niveau te bepleiten en te realiseren?

Deze leden vragen voorts wanneer het kabinet voor het laatst een Nederlands bedrijf heeft ontmoedigd in het kader van dit beleid. Kan het kabinet een overzicht verstrekken van alle keren dat het ontmoedigingsbeleid is geactiveerd sinds de instelling ervan? Kan daarbij ook vermeld worden of de gepoogde ontmoediging succesvol was en waar dat dan uit bleek?

Daarnaast vragen de leden van de DENK-fractie op welke momenten het ontmoedigingsbeleid sinds de instelling ervan is herzien en aangepast. Wat waren de overwegingen voor deze herzieningen en aanpassingen? Indien dat niet is gebeurd, wat was de overweging om het beleid nooit aan te passen? Wat zijn de gevolgen geweest van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de illegaal bezette Palestijnse gebieden voor het ontmoedigingsbeleid? Indien er een wijziging van het beleid op de loer ligt, wanneer kunnen we die dan verwachten?

De leden van de DENK-fractie vragen verder of er lidstaten binnen de Europese Unie zijn die een strenger beleid hanteren dan Nederland met betrekking tot handel en economische bedrijvigheid in de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo ja, welke lidstaten zijn dit en waarin verschilt hun beleid van het Nederlandse beleid? Kan het kabinet tevens aangeven of dit strengere beleid heeft geleid tot meer of minder handel?

Voorts vragen deze leden of het klopt dat de exportcontroles op wapens en dual-use-goederen vanuit Nederland zijn aangescherpt vanwege mogelijke bijdragen aan schendingen van het internationaal recht. Indien dit het geval is, waarom is het toezicht op handel in de illegaal bezette Palestijnse gebieden niet aangescherpt, in het bijzonder gezien het feit dat de illegale nederzettingen oorlogsmisdrijven vormen onder de Geneefse Conventies?

De leden van de DENK-fractie vragen daarnaast hoe de handel met Israël wordt bevorderd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse ambassade in Tel Aviv. Zijn er naast deze twee instanties andere (semi-)overheidsorganisaties die de handel met Israël bevorderen? Zo ja, welke organisaties zijn dit en op welke wijze doen zij dit?

De leden van de DENK-fractie vragen ook om een overzicht van alle overeenkomsten, samenwerkingen en activiteiten op handelsgebied tussen Nederland en Israël, zowel bilateraal als in het kader van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Israël. Welke sectoren (zoals technologie, landbouw, medische apparatuur, defensie, waterbeheer en energie) zijn hierbij betrokken en wat is de omvang van de handel? Kunt u specificeren welke overeenkomsten en samenwerkingen direct of indirect verband houden met Israëlische bedrijven, instellingen of activiteiten in de illegaal bezette Palestijnse gebieden? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de DENK-fractie vragen zich voorts af of de Nederlandse overheid bereid is zich in te spannen om deze handelsovereenkomsten tussen Israël en Nederland stop te zetten, gezien de continuering van mensenrechtenschendingen door Israël. Zo nee, waarom niet?

De leden van de DENK-fractie vragen zich voorts af of de Nederlandse overheid bereid is bedrijven uit te sluiten van aanbestedingen of samenwerkingen indien zij handelsbetrekkingen hebben met Israël of economisch actief zijn in de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo nee, waarom niet?

Deze leden vragen het kabinet ook of exportkredietverzekeringen worden verleend aan Nederlandse bedrijven die handelen met Israëlische entiteiten die actief zijn in of ten behoeve van de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal en de aard van deze exportkredietverzekeringen, inclusief de betrokken sectoren en de bedragen? Wordt bij de toekenning van exportkredietverzekeringen rekening gehouden met het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit in de praktijk gecontroleerd en gehandhaafd?

In dat verband vragen de leden ook of het mogelijk is om exportkredietverzekeringen in te trekken of op te schorten wanneer blijkt dat deze worden gebruikt voor handel met entiteiten die actief zijn in de illegaal bezette Palestijnse gebieden.

Voorts vragen de leden van de DENK-fractie zich daarnaast af of het kabinet bereid is om exportkredietverzekeringen aan bedrijven die handeldrijven met Israëlische entiteiten stop te zetten, gezien de continuering van mensenrechtenschendingen door Israël. Acht het kabinet een dergelijk besluit juridisch en beleidsmatig mogelijk? Zo ja, welke stappen zijn daarvoor nodig?

Tot slot vragen deze leden het kabinet in te gaan op de uitspraken van Rijksambtenaren die (in openbaar gemaakte stukken) hebben geschreven dat indien Nederland zich aan het internationaal recht zou houden, «onze economisch adviseur in Tel Aviv zijn koffers kan pakken» en dat «als daarin door een wat slimmere journalist gegraven gaat worden, blijkt dat wij ervan wisten dat die dialoog [over het ontmoedigingsbeleid] niks voorstelt». Waarom schreven de desbetreffende ambtenaren dit volgens u?

III. Reactie van de Minister

IV. Volledige agenda

Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 21 mei 2025 Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 – 36 740 XVII-1

Antwoorden feitelijke vragen Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – 10 juni 2025 Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36 740 XVII-1) – 2025Z11655

Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Begroting – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 21 mei 2025 Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 – 36 740 XVII

Antwoorden feitelijke vragen Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – 10 juni 2025 Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36 740 XVII) – 2025Z11654

Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Rapport/brief Algemene Rekenkamer – president van de Algemene Rekenkamer, P.J. Duisenberg – 21 mei 2025 Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – 36740 XVII-2

Antwoorden feitelijke vragen Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – 10 juni 2025 Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36 740 XVII-2) – 2025Z11658

Rapport/brief Algemene Rekenkamer – president van de Algemene Rekenkamer, P.J. Duisenberg – 10 juni 2025 Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36 740 XVII-2) – 36 740 XVII-5

Decemberbrief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2024

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 16 december 2024 Decemberbrief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2024 – 36 600 XVII-53

Kabinetsreactie AIV-advies over hoe de Nederlandse overheid de maatschappelijke betrokkenheid bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – SDG’s)1 kon versterken

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 14 februari 2025 Kabinetsreactie AIV-advies over hoe de Nederlandse overheid de maatschappelijke betrokkenheid bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals – SDG’s)1 kon versterken – 26 485-449

Kabinetsreactie IOB-periodieke rapportage «Beleidscoherentie voor voedselzekerheid, water en klimaat»

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 17 februari 2025 Kabinetsreactie IOB-periodieke rapportage «Beleidscoherentie voor voedselzekerheid, water en klimaat» – 36 180-132

Tweede voortgangsrapportage van de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023–2030: «Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd»

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 1 april 2025 Tweede voortgangsrapportage van de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023–2030: «Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd» – 36 180-135

Rapportage over economische missies in 2024 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 9 mei 2025 Rapportage over economische missies in 2024 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven – 36 600 XVII-77

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 22 mei 2025 Nazending bijlagen bij de rapportage over economische missies in 2024 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven – 36 600 XVII-78

Voortgang Internationale Klimaatstrategie

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 9 mei 2025 Voortgang Internationale Klimaatstrategie – 31 793-281

Voorstel verbeterde verantwoordingsystematiek BHO-beleid

Brief regering – Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 23 mei 2025 Voorstel verbeterde verantwoordingsystematiek BHO-beleid – 31 865-282


  1. Kamerstuk 31 865, nr. 282.↩

  2. Toets Effecten Ontwikkelingslanden (voorheen SDG-toets) – Building Change↩