Voortgangsbrief Jeugdbescherming
Jeugdzorg
Brief regering
Nummer: 2025D28162, datum: 2025-06-16, bijgewerkt: 2025-06-19 17:36, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -1089 Jeugdzorg.
Onderdeel van zaak 2025Z12337:
- Indiener: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-06-18 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-07-03 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (đ origineel)
31 839 Jeugdzorg
Nr. 1089 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 juni 2025
In deze verzamelbrief jeugdbescherming informeer ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, over mijn beleidsreactie op het wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Leiden naar terugplaatsing na een gedwongen uithuisplaatsing; over mijn eerste reactie op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) op 15 april jl. in de zaak Van Slooten t. Nederland en over het briefrapport van de IJenV 'Inzichten Inspectie Justitie en Veiligheid over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen'. Voorts neem ik u mee in de voortgang van een aantal relevante onderwerpen, zoals het wetsvoorstel âWet versterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingâ, het normenkader voor de certificering van gecertificeerde instellingen en het feitenonderzoek.
Uithuisplaatsing en terugplaatsing
Op het terrein van uithuisplaatsing en terugplaatsing zijn twee belangrijke ontwikkelingen te benoemen: het wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Leiden naar terugplaatsing na een gedwongen uithuisplaatsing en de uitspraak van het EHRM op 15 april jl. in de zaak Van Slooten t. Nederland. Beide ontwikkelingen brengen inzichten en handvatten voor de praktijk. De uitspraak van het EHRM zet een belangrijke norm bij uithuisplaatsing en terugplaatsing, namelijk dat maatregelen moeten worden genomen om de hereniging tussen ouders en kind te bespoedigen en dat ingrijpende maatregelen, zoals een perspectiefbesluit en een gezagsbeëindigende maatregel, gebaseerd moeten zijn op kwalitatief goed onderzoek en een zorgvuldige belangenafweging. Het onderzoek van de Universiteit Leiden toont aan dat duurzame terugplaatsing geen vanzelfsprekendheid is en er worden aanbevelingen gedaan om de praktijk van terugplaatsing te verbeteren.
Onderzoek naar terugplaatsen na een gedwongen uithuisplaatsing
Het rapport Terugplaatsen na een gedwongen uithuisplaatsing is op 11 februari 2025 gepubliceerd en in opdracht van het WODC door de Universiteit Leiden uitgevoerd. Het onderzoek is vernieuwend, omdat er weinig uitgebreid onderzoek is gedaan naar de praktijk van gedwongen uithuisplaatsing en terugplaatsing van kinderen. De onderzoekers hebben naast uitgebreid dossieronderzoek en een juridische analyse ook gesprekken gevoerd met (pleeg)ouders, kinderen en professionals. Ze zijn erin geslaagd een omvangrijk en gedegen beeld op te leveren. De belangrijkste aanbevelingen gaan over het uniform werken conform de Richtlijn Uithuisplaatsing en Terugplaatsing, over de omgang na uithuisplaatsing, over spoedmachtigingen voor uithuisplaatsing, de samenwerking tussen pleegzorg en jeugdbescherming. Ten slotte doen de onderzoekers concrete aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Daar ben ik hen zeer erkentelijk voor.
Beleidsreactie op rapport terugplaatsen na een gedwongen uithuisplaatsing
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode 2023-2024 waarbij dossiers van kinderen zijn geanalyseerd voor wie in 2018 een machtiging uithuisplaatsing werd uitgesproken. Dit terugkijken brengt met zich mee dat sindsdien op sommige punten een doorontwikkeling heeft plaatsgevonden. Zo is het aantal uithuisplaatsingen in het gedwongen kader en spoedmaatregelen ten opzichte van 2018 in 2024 gedaald.1 Ook zijn verbeteringen in gang gezet, zoals de verlaging van de caseload van jeugdbeschermers zodat er meer tijd is voor gezinnen, de start van de pilot kosteloze rechtsbijstand en de aandacht voor het perspectiefbesluit in relatie tot de kinderbeschermingsmaatregelen.
Het rapport van de Universiteit Leiden is belangrijk en medebepalend voor ons beleid ten aanzien van uithuisplaatsen en terugplaatsen. Ondanks alle goede intenties voelen kinderen en ouders zich niet altijd gehoord en gezien, en ervaren zij vaak onrecht. De steun en hulp die zij verwachten blijft uit. Gelet op het aantal terugplaatsingen na uithuisplaatsingen, het aantal spoedmachtigingen en de regionale verschillen tussen de GIâs is het noodzakelijk dat wij verbeteracties doorvoeren, nieuw beleid ontwikkelen en waar nodig werken aan cultuurverandering. In mijn optiek levert een ieder (rijk, gemeenten, jeugdhulp- en jeugdbeschermingsorganisaties, professionals, ouders en kinderen) daaraan een bijdrage, zodat wij gezamenlijk werken aan zoveel mogelijk voorkomen van uithuisplaatsen en toewerken naar een veilige opvoedplek. Ook het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd hebben dit op het vizier.
Richtlijnen en perspectiefbepaling kind
De Richtlijn Uithuisplaatsing en Terugplaatsing vormt de basis van waaruit wordt gewerkt, maar de praktische werkwijze om invulling te geven aan de richtlijnen verschilt per GI.2 Als gevolg van deze verschillende werkwijzen is de diversiteit groot, zo blijkt uit het onderzoek.3 De onderzoekers bevelen daarom een meer gestandaardiseerde werkwijze aan. In algemene zin is het natuurlijk zo dat de richtlijn het âwatâ voorschrijft en vrijlaat âhoeâ daaraan invulling wordt gegeven. Tegelijkertijd is het onwenselijk vanuit het perspectief van rechtsgelijkheid als de uitwerking teveel verschilt. De GIâs zien vanuit hun wettelijke taak ook het belang om uniform te werken en geven daar invulling aan door op landelijke niveau samen te werken op belangrijke themaâs als verklarend analyseren en het verbeteren van het feitenonderzoek. Een belangrijk onderdeel van de werkwijze bij een uithuisgeplaatst kind is de perspectiefbepaling. Dit gaat over het proces rondom de vraag waar het kind na een uithuisplaatsing het beste kan opgroeien: (weer) thuis of elders. Deze perspectiefbepaling is een cruciaal moment bij een uithuisplaatsing met een enorme impact op kinderen en gezinnen. Dat is de reden waarom de beslissing over het perspectiefbesluit in het wetsvoorstel âWet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbeschermingâ wettelijk wordt geregeld en expliciet bij de kinderrechter wordt neergelegd. Het ontbreekt echter nog aan voldoende kennis over en onderbouwing van de manier waarop dit perspectief in de uitvoering van de GI wordt bepaald. Ik vind het belangrijk om op dit punt meer eenduidigheid in de uitvoering te krijgen. Daarom ben ik met de Universiteit Leiden in gesprek over de start van een onderzoek met als doel om te komen tot een meer uniforme en gestructureerde werkwijze voor het bepalen van het perspectiefbesluit, samen met kinderen en ouders. Doel is te komen tot een onderbouwde methode en werkwijze voor de perspectiefbepaling, gebaseerd op het afwegingskader uit de Richtlijn Uithuisplaatsing en Terugplaatsing.
Omgang na Uithuisplaatsing
Uit het onderzoek blijkt dat omgang tijdens uithuisplaatsing een voorspellende factor kan zijn voor een succesvolle terugplaatsing. Zoals uit het onderzoek naar voren komt gebruiken GIâs verschillende instrumenten om met ouders en kinderen tot een omgang- en contactregeling te komen. Daarvoor bestaat geen uniforme aanpak of methodiek. De onderzoekers bevelen daarom aan dit te faciliteren.
In opdracht van mijn ministerie is in het project Betekenisvolle banden een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor professionals om te komen tot een gedragen omgangsregeling in het kader van de uithuisplaatsing. Dit instrument sluit aan bij de meest actuele stand van de wetenschap o.a. rondom hechting en is tot stand gekomen door een actieve samenwerking tussen kinderen, (pleeg)ouders, professionals en wetenschap. De ontwikkeling van dit instrument is nagenoeg voltooid en zal voor de zomer actief beschikbaar worden gesteld aan de GIâs en aan jeugdhulpaanbieders zoals de pleegzorg, inclusief ondersteunend materiaal en training. Dit geeft jeugdbeschermers en alle betrokkenen handvatten bij hun complexe afwegingen rondom omgang en contact en zal bijdragen aan meer uniformiteit in de werkwijze, die recht doet aan het belang van het kind. Omdat omgang tijdens een uithuisplaatsing belangrijk is, is in het wetsvoorstel âWet ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbeschermingâ opgenomen dat de GI binnen zes weken na uithuisplaatsing een omgangsplan dient op te stellen in samenspraak met ouders en minderjarige. Ook is omgang met broers en zussen van het uithuisgeplaatste kind onderdeel van dit plan. Lukt het niet met ouders tot overeenstemming te komen, dan legt de kinderrechter een omgangsregeling vast. Met deze voorgestelde wijzigingen beoog ik te waarborgen dat ieder kind dat in het kader van een gedwongen uithuisplaatsing niet bij ouders opgroeit, wel verbonden kan blijven met belangrijke personen uit het eigen netwerk. Daarmee kom ik tegemoet aan de aanbevelingen van de onderzoekers om dit omgangsrecht wettelijk vast te leggen.
Spoedmachtigingen
Uit het onderzoek blijkt dat in 43% van alle dossiers een uithuisplaatsing gestart is via een spoedprocedure. Bij dergelijke acute uithuisplaatsingen staat de rechtsbescherming extra onder druk. Ik onderschrijf de aanbevelingen van de onderzoekers dat er meer inzicht nodig is in waarom in zoveel zaken een spoedmaatregel wordt ingezet. We hebben onvoldoende zicht op de kenmerken die spoedzaken typeren, en op interventies die bijdragen aan het terugbrengen van het aantal spoedzaken. Dit vergt een nadere analyse waarover ik deze zomer in gesprek ga met de rechtspraak, de RvdK, Jeugdzorg Nederland, politie en advocatuur. Daarnaast heeft de RvdK laten weten dat op dit moment de landelijke werkwijze voor spoeduithuisplaatsing wordt aangescherpt en nog dit jaar wordt geĂŻmplementeerd. De Rvdk heeft daarbij expliciete aandacht voor het vooraf horen van ouders en kinderen en het verkennen van alternatieven.
Samenwerking pleegzorg en jeugdbescherming
De onderzoekers constateren dat onduidelijkheid kan bestaan in de rolverdeling tussen de jeugdbeschermer en de pleegzorgmedewerker. Bijvoorbeeld wanneer de pleegzorgmedewerker een perspectiefonderzoek uitvoert, terwijl dit normaliter door de jeugdbeschermer zelf wordt gedaan. Deze taakverschuiving komt voor en dit levert rol-onduidelijkheid op. Als gevolg hiervan kan ook sprake zijn van visieverschillen over terugplaatsing. De onderzoekers bevelen daarom aan de rollen, taken en verantwoordelijkheden tusen GI en pleegzorg te verduidelijken. Recent is met de branchevereniging Jeugdzorg Nederland afgesproken dat de huidige samenwerkingsafspraken uit 2016 tussen de GIâs en de pleegzorg worden geĂ«valueerd. Het punt van de rolonduidelijkheid wordt betrokken bij de op te stellen samenwerkingsafspraken tussen jeugdbescherming en pleegzorg/gezinshuizenzorg naar aanleiding van de inspectierapporten over de pleegzorg ten aanzien van het meisje in Vlaardingen.
Vervolgonderzoek naar effectiviteit uithuisplaatsen en terugplaatsen
De onderzoekers tonen aan dat wanneer tijdens de uithuisplaatsing hulp wordt ingezet voor het kind en de ouders of het gezin, de kans op terugplaatsing meer dan twee keer zo groot wordt. Ook na de terugplaatsing blijft steun en hulp nodig. Aan de beschikbaarheid van tijdige en passende hulp wordt gewerkt in het kader van Hervormingsagenda. Dat betreft ook de hulp die nodig is gedurende de uithuisplaatsingen en de juiste nazorg bij een terugplaatsing.
Tot op heden is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar effectieve interventies die bijdragen aan succesvolle terugplaatsing na een gedwongen uithuisplaatsing, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke doelgroepen, zoals ouders en kinderen die te maken hebben met een beperking, ouders met traumatische jeugdervaringen en gezinnen waarin sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling.4 Ook zijn er nauwelijks studies verricht naar de lange termijn effecten van een gedwongen uithuisplaatsing en een terugplaatsing. Ik volg de aanbevelingen van de onderzoekers en ik ben voornemens onderzoek naar deze punten te initiëren.
Uitspraak EHRM Van Slooten t. Nederland en Rapport Terugplaatsing na gedwongen uithuisplaatsing
Het EHRM oordeelde op 15 april jl. dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van een moeder over haar jonge dochter in strijd was met artikel 8 EVRM (recht op respect voor gezins- en familieleven). Het EHRM stelde vast dat de autoriteiten de mogelijkheid van hereniging van het kind met de moeder al in een vroeg stadium hadden opgegeven, zonder een gedegen beoordeling van de opvoedingsvaardigheden van de moeder, zonder een grondige analyse van de kwetsbaarheid van het kind, en zonder afdoende aan te tonen waarom hereniging niet langer in het belang van het kind zou zijn. Het EHRM heeft daarom geoordeeld dat in deze zaak artikel 8 EVRM (recht op respect voor gezinsleven) is geschonden.
Het is belangrijk deze uitspraak te duiden in de context van de ontwikkelingen in de jeugdbescherming van het afgelopen decennium. In de eerste plaats is er steeds meer erkenning voor de mogelijke schadelijke effecten van een uithuisplaatsing op het kind en het gezin.5 Het beleid is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van uithuisplaatsingen. Daar waar een uithuisplaatsing als ultimum remedium wordt ingezet, is de focus steeds meer komen te liggen op het bevorderen van terugplaatsing. Dat blijkt onder meer uit de vernieuwde Richtlijn Uithuisplaatsing en Terugplaatsing, die ook een afwegingskader bevat voor de beoordeling van terugplaatsing naar huis. Daarnaast is er in de richtlijn aandacht voor het belang van gedeeld opvoederschap en het behoud van hechtingsrelaties, ook wanneer een kind tijdelijk niet bij de biologische ouders woont.6
Verder bleek uit de Eindevaluatie van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen dat professionals en kinderrechters terughoudender zijn geworden met het verzoeken om en opleggen van gezagsbeëindigende maatregelen.7 Deze terughoudendheid komt deels voort uit knelpunten in het jeugdhulpstelsel, maar ook uit de overtuiging dat gezagsbeëindiging disproportioneel kan zijn wanneer er bijvoorbeeld geen stabiele opvoedplek beschikbaar is en vanwege de impact die het gezagsverlies kan hebben op ouders en kinderen.8
Het wetsvoorstel âWet versterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingâ sluit aan bij deze ontwikkelingen en voortschrijdende inzichten. Het bevorderen van thuisplaatsing na een uithuisplaatsing is één van de doelen. De voortgang van dit wetsvoorstel wordt verderop in deze brief nader toegelicht.
Mijn ministerie voert overleg met de Raad voor de Kinderbescherming, de GIâs (Jeugdzorg Nederland) en rechtspraak om de eventuele implicaties voor de huidige praktijk, beleid en wet- en regelgeving te bespreken. Nederland moet uiterlijk binnen zes maanden na het definitief worden van de uitspraak een âaction planâ over de tenuitvoerlegging van deze uitspraak aan het ComitĂ© van Ministers sturen. Hierin wordt toegelicht welke maatregelen zijn genomen in het individuele geval en welke maatregelen worden genomen om vergelijkbare schendingen in de toekomst te voorkomen. Uw Kamer zal via de reguliere voortgangsbrieven Jeugdbescherming op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die hieruit voortkomen.
Inzichten Inspectie Justitie en Veiligheid over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketen
Op 18 februari 2025 heeft u de brief âInzichten Inspectie Justitie en Veiligheid over non-discriminatie en gelijke behandeling in de jeugdbeschermingsketenâ van de Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangen.9 De Inspectie constateert dat alle organisaties het belang onderstrepen van gelijke behandeling van de gezinnen met wie zij werken en het voorkomen van discriminatie. De Inspectie ziet ook risicoâs op discriminatie binnen de jeugdbescherming. De overheid en de jeugdbeschermingsketen hebben de wettelijke plicht om te zorgen voor gelijke behandeling van alle gezinnen en om discriminatie te voorkomen. Dit is belangrijk vanaf het eerste contact van een gezin met een gemeentelijk (wijk)team of Veilig Thuis Ă©n gedurende het vervolg in de jeugdbeschermingsketen. Dit thema is daarom stevig verankerd in de beroepscode voor professionals. Ik vind het belangrijk dat alle organisaties in de jeugdbeschermingsketen zich blijven inzetten om ervoor te zorgen dat het recht op gelijke behandeling van kinderen en ouders altijd voorop staat. Hiervoor is in ieder geval voldoende kennis onder alle medewerkers nodig over discriminatie en gelijke behandeling. Ook is het belangrijk dat de organisaties regelmatig hun eigen handelen onder de loep nemen en daarmee snel risicoâs op discriminatie onderkennen. Net als bij de reactie op het rapport van de Universiteit Leiden gaat het hier om het uniformeren van de werkwijzen, opleidingen en methodieken. De inzet van de GIâs is gericht op verdere implementatie en uniform toepassen van de richtlijnen en beroepscodes in de jeugdbescherming. Dat doen ze door dit thema op landelijk niveau met de verschillende functies bij alle GIâs (bestuurders, juristen, gedragswetenschappers, kwaliteitsadviseurs) periodiek te bespreken. Daarin worden ook de aanbevelingen van het briefrapport van de inspectie betrokken.
Op 9 april jl. heeft het Verwey-Jonker Instituut het rapport âWerken aan kansengelijkheid door de Raad voor de Kinderbeschermingâ gepubliceerd. Dit onderzoek is in opdracht van de RvdK uitgevoerd naar discriminatie bij de RvdK. U ontvangt op korte termijn een reactie op het verzoek van uw Kamer om een reactie op dit onderzoek, alsmede op de schriftelijke Kamervragen die hierover zijn gesteld.
Bewaartermijnen dossiers Commissie de Winter
In het eindrapport van Commissie De Winter naar Geweld in de Jeugdzorg (d.d. juni 2019) is onder meer de aanbeveling gedaan om de cliëntdossiers die worden beheerd door jeugdzorginstellingen voor minstens 100 jaar te bewaren.
Deze cliĂ«ntdossiers kunnen van grote waarde zijn voor slachtoffers die op zoek zijn naar verklarende informatie over de gebeurtenissen in het verleden. De toenmalige ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en voor Rechtsbescherming hebben in hun beleidsreactie van 21 februari 2020 aangegeven welwillend te staan tegenover de aanbeveling over de cliĂ«ntdossiers, maar deze nader te willen laten onderzoeken door een commissie die hierover een zwaarwegend advies zal uitbrengen. De uitwerking is vanwege corona in combinatie met capaciteitsgebrek vertraagd, maar heeft sinds het najaar van 2024 weer de volle aandacht. Samen met de GIâs en Jeugdzorg Nederland wordt gezocht naar een manier om de dossiers duurzaam te beheren en in samenspraak met de bewindslieden van VWS en OCW een besluit te nemen over de bewaartermijn van de cliĂ«ntdossiers van de GI's. Binnen JenV zal de Commissie Advies Informatie en Openbaarheid gevraagd worden hierover te adviseren. We hebben GIâs opgeroepen daarop vooruitlopend geen dossiers te vernietigen die de uiterste bewaartermijn bereiken. Aansluitend wordt samen met VWS, OCW en Jeugdzorg Nederland onderzocht hoe om moet worden gegaan met cliĂ«ntdossiers van jeugdhulpaanbieders. In de eerstvolgende voortgangsbrief Jeugd kan ik uw kamer meenemen in het tijdspad van dit traject.
Voortgang Wetstraject âVersterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingâ
Op 18 november 2024 heb ik uw Kamer geĂŻnformeerd over de contouren van het wetsvoorstel âWet versterking rechtsbescherming in de jeugdbeschermingâ. Vervolgens heb ik op 19 december 2024 dit wetsvoorstel in internetconsultatie gebracht. Deze consultatiefase liep van 19 december 2023 tot en met 19 maart 2025. Het wetsvoorstel versterkt de rechtsbescherming van kwetsbare gezinnen die te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel, zodat zij beter worden gehoord, betrokken en ondersteund. Er zijn meer dan 80 reacties ontvangen, van zowel burgers als ketenpartners, zoals de RvdK, GIâs, Raad voor de Rechtspraak, advocatuur, wetenschap en belangengroepen. Ik hecht grote waarde aan alle reacties die zijn binnengekomen. Deze reacties onderstrepen het belang van dit wetsvoorstel. De komende maanden zal ik de ontvangen reacties analyseren en verwerken. Het streven is om dit najaar het wetsvoorstel ter advisering voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Verbetering feitenonderzoek (kwaliteit besluitvorming)
In mijn brief van 2 december 2024 heb ik uw Kamer geĂŻnformeerd dat de
Veilig Thuis-organisaties, de Gecertificeerde Instellingen en de Raad
voor de Kinderbescherming, met financiële ondersteuning van het
ministerie van Justitie en Veiligheid, sinds eind 2023 werken aan
gerichte verbeteringen van de kwaliteit van besluitvorming.
Eind 2024 heeft hiertoe een pilot gelopen die gericht was op het
gezamenlijk volgen van de training âFeiten in de ketenâ waarna een
implementatie-traject zou plaatsvinden om verbeteringen in de
organisaties door te voeren. Op basis van de bevindingen uit deze pilot
alsmede van andere signalen vanuit de organisaties, is in de loop van
2025 besloten de koers van het project te verleggen. De initiële aanpak
bleek namelijk niet aan te sluiten bij de behoeften van de organisaties,
die vaak al zelf maatregelen in gang hadden gezet om de kwaliteit van
besluitvorming te verbeteren. Er zal daarom meer maatwerk moeten
plaatsvinden en aangesloten worden bij wat al ontwikkeld is. Hiervoor
zal voor de zomer 2025 een âwegwijzerâ worden ontwikkeld, waarin onder
andere een overzicht is opgenomen van praktische tools die kunnen worden
ingezet(zoals een training, intervisie of gericht op
cultuurverandering). Per organisatie zijn er ambassadeurs aangetrokken,
die gezamenlijk een landelijk ketenbreednetwerk vormen en die met behulp
van de wegwijzer werken aan verdere verbeteringen binnen hun
organisatie. De organisaties vinden het belangrijk hier uitvoering aan
te geven. Voorts zal naar verwachting voor de zomer 2025 het
monitoringsinstrument gereed zijn, waarmee organisaties na implementatie
van die monitor inzicht krijgen in de kwaliteit van de uitvoering van
het feitenonderzoek.
Het verbeteren van de kwaliteit van het feitenonderzoek en daarmee de besluitvorming is veelomvattend en gaat bijvoorbeeld ook over het goed betrekken en positioneren van kinderen en ouders bij besluitvorming. Daarmee is het een zaak van lange adem die vooral ook cultuurverandering en een reflectieve lerende houding vraagt. Met bovengenoemd traject zetten we hier op in, zodat het blijvende aandacht krijgt van organisaties en professionals. Voorts dragen ook andere trajecten hieraan bij, zoals het wetstraject om de rechtsbescherming in de jeugdbescherming te verbeteren en ook in de ontwikkeling van het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming is dit een belangrijke pijler. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in het gewenste terugdringen van het estafettemodel, meer langdurig betrokken vaste gezichten en daarmee gepaard minder overdracht van informatie. Aanvullend wordt gewerkt aan het Handelingskader, bedoeld om bij te dragen aan een eenduidige werkwijze en het maken van weloverwogen beslissingen door professionals en de bijbehorende verantwoording daarvan. De opbrengsten van bovengenoemd traject zullen daarin worden opgenomen.
Normenkader certificering gecertificeerde instellingen
De Commissie van Belanghebbenden10 heeft begin dit jaar besloten om haar advies van 13 april 2023 in te trekken. Daarin pleitte zij met het oog op vermindering van de regeldruk voor aanpassing van het normenkader jeugdbescherming en reclassering dat de eisen bevat die zien op het borgen van de kwaliteit van de uitvoering. In de afgelopen periode is een zorgvuldig proces doorlopen, waarbij intensief overleg is gevoerd tussen de Commissie, het ministerie, het Keurmerk Instituut en de Raad voor Accreditatie. Hieruit is gebleken dat de voorgestelde wijzigingen grotendeels betrekking hadden op de manier waarop de GIâ s getoetst en gecertificeerd worden â oftewel het zogeheten certificeringsproces11. Deze wijzigingen vereisen een aanpassing van de Jeugdwet. Dergelijke aanpassingen passen beter binnen het bredere traject van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Daarom is geconcludeerd dat het op dit moment niet opportuun is om het normenkader aan te passen. Met de Commissie is dan ook afgesproken dat haar advies zal worden meegenomen in het vervolg van dit bredere traject.
In de tussentijd is gewerkt aan een ontwerp- en ontwikkelmodule als aanvulling op het normenkader. Deze module biedt ruimte aan de GIâs om, binnen de geldende wettelijke kaders, te experimenteren met vernieuwende werkwijzen en arrangementen zoals bijvoorbeeld binnen de proeftuinen. Deze experimenteerruimte vormt een aanvulling op het bestaande normenkader en draagt bij aan de voorbereiding van toekomstige ontwikkelingen. De ontwerp- en ontwikkelmodule treedt naar verwachting vóór de zomer 2025 in werking.
Monitorinformatie Gecertificeerde Instellingen peildatum 1 april 2025
Met de invoering van de verbeterde landelijke tarieven is de werkdruk/workload bij de GIâs sterk verbeterd. In de brief van 2 december hebben we u bericht dat de met de landelijke tarieven beoogde werkdrukverlaging is gerealiseerd. De GIâs hebben op peildatum 1 april 2025 zelfs nog een verdere daling van de werkdruk gerealiseerd. Daarmee is de werkdruk inmiddels met bijna 30% verlaagd ten opzichte van eind 2022. Met deze verlaging is ook invulling gegeven aan de aanbeveling van de inspecties om zorg te dragen dat jeugdbeschermers voldoende tijd en ruimte krijgen om de kinderen en ouders adequaat te kunnen begeleiden.
Het aantal kinderen dat in het gedwongen kader begeleid wordt, daalt nog wel maar minder dan in de voorgaande perioden; van 31.416 kinderen op 1 oktober 2024, naar 31.230 kinderen op 1 april 2025. Het aantal kinderen dat wacht op een vaste jeugdbeschermer is - na de stijging op peildatum 1 oktober 2024 - weer gedaald12. Bij een meerderheid van de dertien GIâs (ruim 60%) is geen sprake meer van een wachtlijst of is sprake van een relatief kleine wachtlijst (i.e. minder dan 3% van het totaal aantal kinderen per GI). Bij een kleine 40% van de GIâs is helaas nog sprake van een relatief grote wachtlijst. De verwachting was dat nu de lagere workload grotendeels gerealiseerd is de GIâs meer ruimte zouden hebben om te werken aan het verder terugdringen van de wachtlijsten. Mogelijk spelen er andere (regionale) factoren waardoor het omlaag brengen van de wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer - ondanks alle maatregelen die door de betreffende GI genomen zijn - vooralsnog niet gelukt is (b.v. een hogere regionale instroom van nieuwe kinderen of dat een GI nog relatief ver boven de gemiddelde workload zit). We hebben op dit moment nog onvoldoende zicht op de specifieke oorzaken hiervan.
Op dit moment wordt door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) bij vijf GIâs toezicht uitgevoerdZ13. De resultaten van het toezicht per GI worden voor het einde van de zomer verwacht en zullen inzicht geven in de specifieke situatie per GI en welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de wachtlijst verder terug te dringen. Daarnaast verschijnt na de zomer een overkoepelende publicatie van de inspecties met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GIâs.
Het is nu aan de betreffende GIâs en de gemeentelijke opdrachtgevers om waar noodzakelijk (aanvullende) maatregelen te nemen om zorg te dragen dat kinderen tijdig een vaste jeugdbeschermer hebben. Vanuit het Rijk zullen we de ontwikkeling van de wachtlijsten nauwgezet volgen. De resultaten van het toezicht door inspecties zullen daarbij belangrijke aanknopingspunten bieden. In de brief die we u eind 2025 ten behoeve van het wetgevingsoverleg jeugd zullen sturen, informeren we u over de voortgang.
Ontwikkeling aantal kinderen, workload en wachtlijst sinds 1 december 2022
1 dec 2022 | 1 mei 2023 | 1 okt 2023 | 1 april 2024 | 1 okt 2024 | 1 april 2025 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Kinderen/jeugdigen | 34.043 | 33.130 | 32.429 | 32.080 | 31.416 | 31.230 |
Gemiddelde workload per fte | 17,1 | 16,3 | 15,3 | 14,2 | 12,6 | 12,0 |
Wachtlijst vaste Jeugdbeschermer | 2.072 | 1.617 | 1.498 | 1.343 | 1.496 | 1.358 |
Cliënten
Het totaal aantal jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen bij GIâs is verder afgenomen van 31.416 kinderen op 1 oktober 2024 naar 31.230 kinderen op 1 april 202514. Naar verwachting wordt in november 2025 een eerder aangekondigd WODC onderzoek gepubliceerd naar verklarende factoren voor de veranderende instroom van het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringstrajecten sinds 2019.
Capaciteit en werkdruk
De formatie aan (ondersteunend) jeugdbeschermers/jeugdreclasseerders bij de GIâs is toegenomen van 2.604 fte op 1 oktober 2024 tot 2.681Â fte op 1Â april 2025. Naast deze functies worden ook andere medewerkers ingezet in het primaire hulpverleningsproces in het kader van functiedifferentiatie. In totaal bedraagt op 1 april 2025 de totale formatie die wordt ingezet voor de uitvoering van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen 2.767 fte.
De landelijke gemiddelde organisatieworkload is verder gedaald van 12,6 naar 12,0 kinderen per medewerker. De afgesproken landelijke tarieven zijn gebaseerd op gemiddeld 12,8 kinderen per fte. Bij de start van deze GI monitor (1 december 2022) was deze nog 17,1 kinderen per jeugdbeschermer.
Het personeelsverloop en ziekteverzuim bedroeg op 1 april 2025 respectievelijk 16,1% en 7,3%. Dit was op 1 oktober 2024 respectievelijk 15,5% en 6,8%. Ter vergelijking: het personeelsverloop was medio 2022 nog bijna 20%15. Het gemiddelde ziekteverzuim in de jeugdzorg is 7,2% in 2024.
Wachtlijsten
Er is sprake van een lichte afname van het totaal aantal kinderen dat langer dan 5 werkdagen wacht op een vaste jeugdbeschermer; van 1.496 kinderen op 1 oktober 2024 naar 1.358 kinderen op 1 april 2025. Gemiddeld staan 4,3% van de kinderen op de wachtlijst16. Ruim 60% van de GIâs hebben geen of een relatief lage wachtlijst - i.e. minder dan 3% van het totaal aantal cliĂ«nten van de GI.
Van deze wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer, wachten 518 kinderen bij de start van de maatregel (was 589 op 1 okt 2024) en wachten 840 kinderen (was 907 kinderen op 1 okt 2024) op de interne wachtlijst. Bij de interne wachtlijst gaat het om kinderen die wachten op een nieuwe vaste jeugdbeschermer als gevolg van langdurige ziekte of personeelsverloop. De kinderen die op deze interne wachtlijst staan, hebben in de regel al wel een plan van aanpak en er is veelal al een vorm van (jeugd)hulp ingezet. De GI houdt zicht op de veiligheid van het kind.
Invulling van de subsidietaakstelling
De taakstelling op de subsidiebudgetten, zoals opgenomen in het coalitieakkoord, is in de JenV-begroting verwerkt, zoals ik u heb meegedeeld in mijn brief van 13 november 2024.17 Op het terrein van Straffen en Beschermen (artikel 34) loopt deze taakstelling op tot ⏠10,1 mln. in 2028, waarvan ⏠7 mln. op het terrein van jeugd. In het commissiedebat jeugdbescherming van 5 december 2024 heb ik uw Kamer toegezegd na te gaan welke organisaties worden geraakt door deze taakstelling. Een recente subsidiedoorlichting op artikel 34 heeft uitgewezen dat er momenteel geen noodzaak is om in concrete zin subsidieontvangers en uitvoeringsorganisaties te korten op reeds verleende subsidies. De taakstelling heeft wel tot gevolg dat er minder budget is voor incidentele subsidies in de toekomst.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
T.H.D. Struycken
Zie een instroom van 1 710 voorlopige ondertoezichtstellingen in Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2018, Den Haag: CBS 2018 en 1280 in Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2024, Den haag: CBS 2024.â©ïž
De Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing | Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming is in 2023 aangescherpt.â©ïž
M.R. Bruning e.a., Terugplaatsing na gedwongen uithuisplaatsing, Den Haag: WODC 2025, p. 244-245.â©ïž
Zie in dit verband: âHoe bescherm je kinderen als het thuis onveilig isâ Erasmus Universiteit Rotterdam/Verwey Jonker instituut, MJ Steketee/EHJ Doelman e.a. 27 oktober 2022â©ïž
M.R. Bruning e.a., Terugplaatsing na gedwongen uithuisplaatsing, Den Haag: WODC 2025, p. 226-227.â©ïž
Uithuisplaatsing en terugplaatsing | Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming.â©ïž
M.R. Bruning e.a., Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, Nieuwe rechtsgronden in een haperend jeugdbeschermingsstelsel, Den Haag: WODC 2022.â©ïž
M.R. Bruning e.a., Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen, Nieuwe rechtsgronden in een haperend jeugdbeschermingsstelsel, Den Haag: WODC 2022, p. 75.â©ïž
[1] Kamerstukken II, vergaderjaar 2024-2025, 31839, nr. 1067â©ïž
De Commissie van Belanghebbenden is het onafhankelijke adviesorgaan voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die adviseert over het normenkader jeugdbescherming en reclassering. Het bestaat uit vertegenwoordigers van vier pijlers: GIâs, cliĂ«ntenorganisaties, Inspecties en gemeenten.â©ïž
Jeugdbescherming/reclassering â Certificatie Zorg & Welzijn â Zorg & Welzijn â Certificatie Inspectie Opleidingen - Keurmerkinstituutâ©ïž
Voor alle kinderen die op de wachtlijst staan voor een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GIâs risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.â©ïž
https://www.igj.nl/publicaties/rapporten/2025/02/27/zorgen-over-kinderen-die-wachten-op-jeugdbescherming-en-jeugdreclasseringâ©ïž
Daarbij ging het op 1 april 2025 om 25.423 en op 1 oktober 2024 om 25.827 kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel. De andere kinderen hebben een vorm van jeugdreclassering.â©ïž
https://www.jeugdzorg-werkt.nl/sites/fcb_jeugdzorg/files/2023-02/monitor-verzuim-en-uitstroom-bij-gecertificeerde-instellingen.pdfâ©ïž
Op dit moment kunnen de landelijke gemiddelde wachttijden voor een vaste jeugdbeschermer niet geleverd worden omdat niet iedere GI in staat is om deze te leveren. In de voortgangsbrief van eind 2025 ten behoeve van het wetgevingsoverleg jeugd kunnen we u weer informeren over deze wachttijden.â©ïž
Kamerstukken II 36600-VI-28â©ïž