[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Amendement van de leden Flach en Bontenbal over een vrijstellingsregeling voor gebouwgebonden kleine collectieve warmtesystemen voor nieuwbouw

Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte)

Amendement

Nummer: 2025D28571, datum: 2025-06-18, bijgewerkt: 2025-06-18 13:15, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36576 -56 Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte).

Onderdeel van zaak 2025Z12538:

Preview document (🔗 origineel)


TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2
Vergaderjaar 2024-2025
36 576 Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte)
Nr. 56 AMENDEMENT VAN de leden flach en bontenbal
Ontvangen 18 juni 2025
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel 2.5, tweede lid, onderdeel b, en artikel 2.7, tweede lid, onderdeel b, wordt telkens voor “waarop” ingevoegd “waarvoor de vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt en”.

II

Na het opschrift van hoofdstuk 3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.01. Vrijstelling

Artikel 3.01 meldplicht en vrijstelling

1. Het warmtebedrijf meldt het college en de Autoriteit Consument en Markt het voornemen om warmte te leveren in een gebied door middel van een klein collectief warmtesysteem dat geĂŻntegreerd is in een nieuw op te richten gebouw op een perceel waar tevens de warmte wordt geleverd .

2. De Autoriteit Consument en Markt deelt het warmtebedrijf binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na ontvangst van de melding mede of het warmtebedrijf een aanvraag bij de Autoriteit Consument en Markt moet indienen waarin de Autoriteit Consument en Markt verzocht wordt bij besluit vast te stellen of het warmtebedrijf:

a. voldoende beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid noodzakelijk voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de melding betrekking heeft;

b. voldoende financieel in staat is de taken, bedoeld in artikel 3.6, in het gebied waarop de melding betrekking heeft, uit te voeren.

3. Indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van het tweede lid het warmtebedrijf heeft gemeld dat een aanvraag om een besluit moet worden ingediend, kan de Autoriteit Consument en Markt aan dit besluit voorschriften en beperkingen verbinden.

4. Het warmtebedrijf dat warmte levert met een klein collectief warmtesysteem als bedoeld in het eerste lid, is voor 30 jaar vrijgesteld van het verbod, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, indien:

a. het warmtebedrijf beschikt over een aansluitovereenkomst met de gebouweigenaar of toekomstige gebouweigenaar als bedoeld in artikel 2.8, achtste lid;

b. de Autoriteit Consument en Markt:

1◩. binnen de termijn, bedoeld in tweede lid, niet heeft aangegeven dat een besluit aangevraagd dient te worden, of

2◩. bij besluit heeft vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b.

5. De vrijstelling op grond van het vierde lid geldt voor het gebied waarvoor de aansluitovereenkomst of aansluitovereenkomsten, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, gelden.

6. Het warmtebedrijf zendt binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn het college:

a. de aansluitovereenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a;

b. de mededeling van de Autoriteit Consument en Markt op grond van het tweede lid, en

c. het besluit van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in het tweede lid, waarin is vastgesteld dat het warmtebedrijf voldoet aan de gronden, genoemd in het derde lid, onderdelen a en b, indien de Autoriteit Consument en Markt in de mededeling op grond van het tweede lid heeft aangegeven dat het warmtebedrijf een aanvraag om een besluit als bedoeld in het tweede lid moet indienen.

7. Het college zendt een afschrift van de informatie, genoemd in het zesde lid aan de Autoriteit Consument en Markt en meldt voor welk gebied de vrijstelling op het grond van het vierde lid geldt.

8. Het warmtebedrijf meldt het college onmiddellijk indien redelijkerwijs te voorzien is dat het collectief warmtesysteem waarvoor de vrijstelling op grond van het vierde lid geldt geen klein collectief warmtesysteem meer is als bedoeld in het eerste lid.

9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:

a. de wijze waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan en de bij de melding te verstrekken gegevens en bescheiden;

b. de gronden, genoemd in het tweede lid;

c. de wijze waarop de aanvraag om een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend, de bij de aanvraag om dat besluit te verstrekken gegevens en bescheiden en de termijn waarbinnen de Autoriteit Consument en Markt het besluit neemt.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:

a. de voorschriften en beperkingen, bedoeld in het derde lid;

b. de wijze waarop het gebied, bedoeld in het vijfde lid, wordt bepaald.
.

III

In artikel 3.1, eerste lid, wordt “een klein collectief warmtesysteem” vervangen door “een ander klein collectief warmtesysteem dan een klein collectief warmtesysteem als bedoeld in artikel 3.01, eerste lid“.

IV

In het opschrift van § 3.2 wordt “ontheffing” vervangen door “vrijstelling en ontheffing”.

V

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na wijziging ingevoegd “vrijstelling en”.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, kan gewijzigd worden. Artikel 3.01 is van overeenkomstige toepassing.

VI

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na “intrekken” ingevoegd “vrijstelling en”.

2. In het eerste lid wordt na “dat er grond is” ingevoegd “de vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, niet langer geldig te laten zijn, of”.

3. In het tweede lid, aanhef, wordt “Het college” vervangen door “De vrijstelling geldt niet langer of het college”.

4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “de ontheffing” vervangen door “de vrijstelling of ontheffing”.

5. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in de aanhef “Het college” vervangen door “De vrijstelling geldt niet langer, of het college”.

b. In onderdeel b wordt na “aanvraag” ingevoegd “om een ontheffing of in de melding op grond van artikel 3.01, eerste of zesde lid,”.

6. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

De vrijstelling geldt nog of de ontheffing wordt op grond van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, niet ingetrokken voordat voor een ander warmtebedrijf een vrijstelling geldt of aan een ander warmtebedrijf op grond van artikel 3.1, eerste lid, een ontheffing is verleend voor het gebied waarop de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft, of aan een ander warmtebedrijf een aanwijzing is verleend voor het gebied waarop de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft:

b. In onderdeel a wordt “de ontheffing” vervangen door “de vrijstelling of ontheffing”.

c. In onderdeel b wordt na “met dien verstande dat” ingevoegd “de vrijstelling in alle gevallen niet meer geldt of”.

7. In het vijfde lid wordt na “te bepalen termijn” ingevoegd “voor een ander warmtebedrijf geen vrijstelling geldt,”.

8. In het zesde lid wordt “waarvoor de ontheffing gold” vervangen door “waarvoor de vrijstelling of ontheffing gold”.

9. In het achtste lid, onderdeel b, wordt na “als” ingevoegd “een vrijstelling niet langer geldt of”.

10. In het negende lid, onderdeel b, wordt na “waarbinnen” ingevoegd “een ander warmtebedrijf een vrijstelling verkrijgt en”.

VII

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt na “overdragen” ingevoegd “vrijstelling en”.

2. In het eerste lid wordt na “de overdracht van” ingevoegd “een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.01, vierde lid, of”.

3. In het tweede lid wordt na de “de overdracht van” ingevoegd “een vrijstelling of”.

4. In het vijfde lid wordt “ontheffing” vervangen door “instemming”.

5. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na “het gebied, bedoeld in artikel” ingevoegd “3.01, vijfde lid, of”.

b. In onderdeel b wordt “de ontheffing” vervangen door “de vrijstelling of ontheffing”.

VIII

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt na “warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of” en wordt “waarvoor de ontheffing geldt” vervangen door “waarvoor de vrijstelling of ontheffing geldt”.

2. In het eerste lid, onderdelen h, i en j, en tweede lid, wordt “een warmtekavel” telkens vervangen door “het gebied waarop de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft”.

3. In het derde lid wordt “de ontheffing” vervangen door “de vrijstelling of ontheffing“.

4. In het vierde lid wordt “met een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,” vervangen door “met een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.01, vierde lid, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,”.

IX

In artikel 3.7 wordt na “indien” ingevoegd “voor een warmtebedrijf een vrijstelling geldt op grond van artikel 3.01, vierde lid, of”.

X

In artikel 3.8, eerste lid, wordt na “warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of”.

XI

In artikel 3.9, eerste lid, aanhef, wordt na “warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of” en wordt “het gebied, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,” vervangen door “het gebied waarop de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft”.

XII

Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt na “Een warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of”.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na “volgende warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of” en wordt “waarvoor de ontheffing gold, indien de ontheffing van het warmtebedrijf” vervangen door “waardoor de vrijstelling of de ontheffing gold, indien de vrijstelling of ontheffing van het warmtebedrijf”.

b. In onderdeel a wordt “de ontheffing” vervangen door “de vrijstelling of ontheffing”.

3. In het derde lid wordt “waarvan de ontheffing” vervangen door “waarvan de vrijstelling of ontheffing” en wordt na “het daarop volgende warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor de vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt of”.

XIII

In artikel 3.12, onderdeel b, wordt na “artikelen” ingevoegd “3.01, derde lid”.

XIV

In artikel 4.4, tweede lid, onderdeel b, wordt voor “aan” ingevoegd “voor een ander warmtebedrijf op grond van artikel 3.01, vierde lid, een vrijstelling geldt, of”.

XV

In artikel 7.21, tweede lid, wordt na “zijn” ingevoegd “vrijstellingen op grond van artikel 3.01, vierde lid, gelden en zijn”.

XVI

In artikel 9.1, tweede lid, wordt na “2.49, onderdeel a,” ingevoegd “3.01,”.

XVII

In artikel 12.14c, eerste lid, wordt “tussen een aangewezen warmtebedrijf dan wel een warmtebedrijf waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, is verleend” vervangen door “tussen een op grond van artikel 12.2 of 12.3 aangewezen warmtebedrijf of een warmtebedrijf waaraan op grond van artikel 12.11, eerste lid, een ontheffing is verleend”.

XVIII

In artikel 12.17a, vijfde lid, wordt na “op een warmtebedrijf” ingevoegd “waarvoor een vrijstelling op grond van artikel 3.01, vierde lid, geldt, of”.

Toelichting

De indieners stellen voor om voor gebouwgebonden kleine collectieve warmtesystemen ten behoeve van nieuwbouw te kiezen voor vrijstellingsregeling met een meldplicht in plaats van dat een warmtebedrijf telkens een ontheffing zal moeten aanvragen. Daarbij blijft wel sprake van een toets door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op de geschiktheid van het betrokken warmtebedrijf. Ook de taken en verplichtingen voor warmtebedrijven die onder andere zien op de duurzaamheid, leveringszekerheid, consumentenbescherming en tarifering van warmte blijven van toepassing.

Bij gebouwgebonden kleine collectieve warmtesystemen gaat het veelal om nieuwbouwprojecten waarbij de warmtevoorziening door een projectontwikkelaar in concurrentie gegund wordt aan een warmtebedrijf. Met het geselecteerde warmtebedrijf wordt vervolgens een gebouwgebonden warmtesysteem ontwikkeld dat is afgestemd op het project en de verwachte warmte- en koudevraag van verbruikers. De keuze voor een warmtebedrijf wordt dus al in een vroeg stadium gemaakt. Met de in het wetsvoorstel voorgestelde ontheffingsprocedure moet hiervoor eerst een ontheffingsaanvraag gedaan worden, is een besluit van het college nodig en volgt een periode van bezwaar en/of beroep. Dat zorgt voor veel onzekerheid en rompslomp, kan veel tijd kosten en haalt de vaart uit de gewenste ontwikkeling van deze kleine collectieve warmtesystemen. Dit draagt niet bij aan de gewenste versnelling van woningbouwprojecten. De indieners willen er daarbij op wijzen dat het bij gebouwgebonden systemen gaat om vele warmtesystemen waarvoor een ontheffing aangevraagd zou moeten worden.

Bovendien zijn de plannen voor ontwikkeling van de collectieve warmtevoorziening in een warmtekavel waarschijnlijk onvoldoende concreet om tijdig een aansluiting voor verbruikers te kunnen realiseren. Hiermee is de collectieve warmtevoorziening dus ook geen realistisch alternatief voor het beoogde gebouwgebonden klein collectief warmtesysteem ten behoeve van nieuwbouw. Ook moet vanuit het oogpunt van onder meer netcongestie voorkomen worden dat bij nieuwbouw voor individuele oplossingen in plaats van een collectieve, gebouwgebonden oplossing gekozen wordt.

De indieners stellen, in lijn met het advies van het Adviescollege Toetsing Regeldruk en de wetenschapstoets, voor om bij gebouwgebonden warmtesystemen te kiezen voor vereenvoudiging. De ontheffingsprocedure wordt vervangen door een vrijstelling voor 30 jaar in combinatie met een toets door de ACM en een meldplicht bij het college (voorgestelde artikel 3.01, eerste lid). Het warmtebedrijf moet haar voornemen melden bij het college en de ACM waarna de ACM beoordeelt of deze wil toetsen of het warmtebedrijf organisatorisch, technisch en financieel geschikt is om de taken uit te voeren (tweede lid). Als de ACM een dergelijke toets nodig vindt, zal het warmtebedrijf een aanvraag moeten indienen bij de ACM zodat de ACM de geschiktheid kan toetsen. Zo nodig kan de ACM voorschriften en beperkingen verbinden aan een besluit (derde lid). De vrijstelling geldt voor het gebied waarvoor de aansluitovereenkomst of de aansluitovereenkomsten gelden (vijfde lid). Het warmtebedrijf is verplicht deze overeenkomsten en de mededeling of het besluit van de ACM bij het college te melden zodat het college kan vaststellen of er een vrijstelling geldt en voor welk gebied (zesde lid). In verband met het toezicht van de ACM op het warmtebedrijf is het van belang dat het college deze informatie ook deelt met de ACM (zevende lid). Het warmtebedrijf is verplicht zich te melden als het gebouwgebonden warmtesysteem zich zodanig zal uitbreiden dat het niet langer een gebouwgebonden klein collectief warmtesysteem meer is (achtste lid). Dan zou geen sprake meer kunnen zijn van een vrijstelling maar zal het systeem onder het regime van hoofdstuk 2 komen te vallen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop een en ander gemeld, aangevraagd, beoordeeld en besloten wordt (negende lid). Zo nodig worden ook nadere regels gesteld over de voorschriften en beperkingen die de ACM aan een besluit kan verbinden (tiende lid).

Flach

Bontenbal