[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36703 Nota naar aanleiding van het nader verslag inzake Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (Wet invoering tweestatusstelsel)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2025D29015, datum: 2025-06-19, bijgewerkt: 2025-06-20 13:02, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z12807:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 703 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis (Wet invoering tweestatusstelsel)

Nr. NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader verslag van de vaste commissie voor Asiel en Migratie naar aanleiding van het advies van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing.1 Ik dank de leden van de verschillende fracties voor de aan mijn ambtsvoorganger gestelde vragen. Graag maak ik allereerst van de gelegenheid gebruik uw Kamer te laten weten dat ik ernaar uitkijk spoedig met u in gesprek te gaan over dit wetsvoorstel. Ik heb goede nota genomen van de door een aantal leden van Uw Kamer uitgesproken zorgen en vertrouw erop dat we gezamenlijk het wetsvoorstel en toepassing ervan in de praktijk zorgvuldig en constructief kunnen bespreken.

Allereerst zal ik hierna uw vragen beantwoorden. Bij de beantwoording daarvan is zoveel mogelijk de volgorde en vraagstelling van het verslag aangehouden. Waar verschillende fracties vergelijkbare vragen hebben gesteld zijn deze samengevat weergegeven en gezamenlijk beantwoord.

Algemeen deel

1. Inleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het advies van de Tijdelijke Commissie Grondrechten en Constitutionele Toetsing (TCGCT) (Kamerstuk 36703, nr. 21) met betrekking tot het wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden willen allereerst waardering uitspreken voor de commissie voor het uitvoering van het adviestraject. Voorts hebben deze leden enkele vragen aan de regering over de bevindingen van de commissie.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en de SP-fractie onderschrijven het advies van de TCGCT dat stelt dat de regering alsnog op een adequate wijze ingaat op door de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) gesignaleerde grondrechtelijke aandachtspunten en per punt inzichtelijk maakt welke grondrechten in het geding zijn en welke belangenafweging daarbij is gemaakt. Kan de regering dit alsnog doen? Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting.

Op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is, zoals te doen gebruikelijk, ingegaan in het nader rapport. Zoals voorts ook is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag die inmiddels aan Uw kamer is aangeboden, houdt de regering zich met dit wetsvoorstel aan de voorwaarden en kaders die op Europees niveau worden gesteld voor gezinshereniging. Die voorwaarden en kaders laten toe dat aanvullende en strikte voorwaarden worden geïntroduceerd aan de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden, en dat de groep die in aanmerking komt voor gezinshereniging middels nareis wordt teruggebracht tot die gezinsleden die behoren tot het kerngezin, voor zowel gezinsleden van vluchtelingen als voor gezinsleden van vreemdelingen met de subsidiairebeschermingsstatus. Daarbij is de positie van minderjarige vreemdelingen betrokken.2 In beide gevallen blijft het mogelijk dat een aanvraag wordt ingediend voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. Uit artikel 8 van het EVRM volgt weliswaar geen algemeen recht tot gezinshereniging, maar wel een verplichting om in individuele gevallen een belangenafweging te verrichten tussen het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten of en hoe met het onderhavig wetsvoorstel en de nieuwe nareisvoorwaarden wordt voldaan aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarbij blijkt dat het recht op eerbiediging van het gezinsleven moet worden verzekerd door staten op een manier die het recht praktisch en effectief maakt en niet theoretisch of denkbeeldig. Biedt volgens de regering de nationale besluitvormingsprocedure voor gezinshereniging met deze wetswijziging garanties voor flexibiliteit, snelheid en effectiviteit om het recht op eerbiediging van het familieleven onder artikel 8 EVRM te verzekeren. Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke aanpassingen zijn daarvoor nodig?

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, wordt bij een toets aan artikel 8 van het EVRM eerst beoordeeld of er sprake is van gezinsleven in de zin van deze bepaling. Als is vastgesteld dat sprake is van gezinsleven, wordt een individuele belangenafweging gemaakt waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgezet tegen de belangen van de staat. Het komt hierbij aan op individuele aspecten die zwaarder moeten wegen dan de belangen van de staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, en daardoor nopen tot verblijf op grond van 8 van het EVRM. Die toetsing wordt al sinds jaar en dag verricht door de IND, met inachtneming van de rechtspraak van het EHRM. Het is niet gebleken dat er (op grote schaal) beschikkingen door de rechter worden vernietigd.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de D66-fractie, de SP-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen de regering alsnog specifiek in te gaan op de kritiek van de Afdeling over de disproportionaliteit van de wachttermijn van twee jaar voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen? Ook vragen zij inzichtelijk te maken op welke wijze de regering dit vereiste heeft gewogen.

Twee van de drie aanvullende voorwaarden zullen niet worden gesteld bij (de nareis van familieleden van) alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming. De regering heeft naar aanleiding van het advies van de Raad van State de wachttermijn, in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met subsidiaire bescherming, opnieuw gewogen. Alles overziend hebbende, handhaaft de regering dit vereiste. Het voorgestelde artikel 29a voorziet er reeds in dat alleenstaande minderjarige kinderen zijn uitgezonderd van het inkomens- en huisvestingsvereiste, zodat zij in belangrijke mate zijn uitgezonderd van de nieuwe nareisvoorwaarden. De regering ziet geen aanleiding deze groep ook uit te zonderen van de wachttermijn, omdat daarmee in feite helemaal geen aanvullende voorwaarden zouden worden gesteld aan de nareis van gezinsleden van een alleenstaande minderjarige vreemdeling. Daarbij wijst de regering erop dat het stellen van een wachttermijn kan bijdragen aan het verminderen van het vooruit reizen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Het voormelde laat bovendien onverlet dat bij de (ambtshalve) toets aan artikel 8 van het EVRM ook aandacht is voor de individuele omstandigheden van het geval, waaronder de minderjarigheid van de referent.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie, de CDA-fractie, de SP-fractie, de ChristenUnie-fractie, de D66-fractie en de Volt-fractie vragen om een nadere toelichting op het directe inwerkingtreden van onderhavig wetsvoorstel, mede gelet op het belang van rechtszekerheid en het recht op gelijke behandeling. Ook vragen enkele fracties te reageren op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU dat het indruist tegen de beginselen van rechtszekerheid en gelijke behandeling wanneer tijdverloop dat door een lidstaat is veroorzaakt, bij de behandeling van een aanvraag wordt aangerekend aan een statushouder.

In de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht dat onmiddellijke werking vanaf het tijdstip van inwerkingtreding het uitgangspunt is bij nieuwe regelgeving. Voorts is toegelicht dat het nuttig effect van het volledige pakket aan maatregelen gelet op de bestaande voorraden en doorlooptijden onacceptabel zou worden vertraagd als de maatregelen niet onmiddellijk in werking zouden treden. Om herhaling te voorkomen verwijs ik hiernaar kortheidshalve terug. Uiteraard mag deze directe werking geen onaanvaardbare consequenties hebben voor het grondrecht op gezinsleven. Dat is ook niet zo. Vreemdelingen die onder de nieuwe voorwaarden vallen, kunnen zich nog steeds beroepen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM met inachtneming van de voorwaarden in het nieuwe recht.
Met de verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie doelen de aan het woord zijnde leden naar alle waarschijnlijkheid op het arrest van het Hof van Justitie van 12 april 20183. In de nota naar aanleiding van het verslag is reeds toegelicht dat de context van dit wetsvoorstel een andere is dan in dat arrest aan de orde was.4

De leden van de NSC-fractie hebben wederom met grote belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en danken ook de leden van de TCGCT voor hun advies.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de TCGCT met betrekking tot het wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel. Zij hechten er grote waarde aan de regering te bevragen over de adviezen van deze tijdelijke commissie. Daarnaast vragen zij de regering enkele documenten met de Kamer te delen, te weten de volgende documenten:

  • Nota’s DMB, bijlage 4 bij de beslisnota van 22 november 2024 (2025D09786)

  • Resultaat wetgevingstoets, bijlage 5 bij de beslisnota van 9 december 2024 (2025D09785)

  • Advies WO3.24.00362, bijlage 2 bij de beslisnota van 14 februari 2025 (2025D09835)

De stukken waar de leden van de D66-fractie om verzoeken zijn overgelegd met de nota naar aanleiding van het verslag.5 Het door deze leden genoemde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, WO3.24.00362, is tevens meegezonden bij het wetsvoorstel zoals dat bij de Tweede Kamer is ingediend6 en gepubliceerd in de Staatscourant.7

De leden van de D66-fractie lezen dat de TCGCT de regering en Staten-Generaal als wetgever wijst op hun verantwoordelijkheid om wetgeving in overeenstemming met grondrechten te houden. Zij scharen zich achter de verontrustende constatering van de TCGCT dat de regering desondanks niet het belang toelicht van degene wiens grondrechten worden geraakt in de memorie van toelichting. Deze leden vragen de regering of zij moeten concluderen dat de regering geen belangenafweging met betrekking tot grondrechten heeft gemaakt. Voornoemde leden vragen de regering uiteen te zetten hoe deze werkwijze te verenigen is met het expliciete uitgangspunt in het regeerprogramma om grondrechten te borgen en een prominentere rol te geven. Ook verzoeken zij de regering met klem om deze belangenafweging desalniettemin te maken en te delen.

De regering heeft als doel de instroom blijvend te verlagen en een zo strikt mogelijk asiel- en migratiebeleid te voeren. Het Nederlandse asielsysteem is in de huidige vorm namelijk onhoudbaar. De maatregelen in het onderhavige wetsvoorstel beogen het asielsysteem per direct en duurzaam te ontlasten, en zijn noodzakelijk om dat doel te bereiken. In dat licht wil de regering met dit wetsvoorstel enerzijds bescherming te blijven bieden aan personen die vluchten voor vervolging, oorlog of geweld maar tegelijkertijd strengere maatregelen nemen om de instroom te beperken. De regering benadrukt daarbij het belang van onmiddellijke verlichting van de asielketen omdat deze de hoge instroom niet meer aankan. De regering acht het daarbij ook noodzakelijk om de maatregelen zo snel als mogelijk in te voeren. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgemerkt, moet niet alleen het wetsvoorstel maar ook de individuele toepassing van de daarin opgenomen maatregelen uiteraard met de Grondwet, de grondrechten, het Europese en internationale recht en de rechtsbeginselen overeen stemmen. Naar het oordeel van de regering is dat ook het geval.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de TCGCT met betrekking tot het wetsvoorstel. Hier zijn geen vragen over.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover, in verband met het advies van de TCGCT, nadere vragen aan de regering.

De leden van de SP-fractie vragen allereerst de regering om nog eens heel precies toe te lichten wat er aan het wetsvoorstel is gewijzigd naar aanleiding van de scherpe kritiek en de grondrechtelijke aandachtspunten van de Afdeling.

2. Aanleiding en hoofdlijnen

De leden van de SP-fractie, de ChristenUnie-fractie en de D66-fractie delen de zorgen van de TCGCT over de mogelijk discriminerende praktijk van de voorgenomen maatregel om ongehuwde partners uit te sluiten. Zij vragen de regering om uiteen te zetten hoe zij de verhouding tot het verbod op discriminatie ziet. De leden van de NSC-fractie vragen of is overwogen om voorkomende gevallen specifiek uit te zonderen in de wet van de beperking tot het kerngezin.

Het Unierecht, in het bijzonder de Gezinsherenigingsrichtlijn, verplicht tot de mogelijkheid van nareis van gehuwde partners en minderjarige kinderen. De mogelijkheid om in aanvulling daarop ook gezinshereniging toe te staan aan onder andere ongehuwde partners, is facultatief en derhalve geen verplichting. Er is niet voor gekozen om een uitzondering op te nemen. De beperking laat onverlet dat vreemdelingen die niet (langer) onder de definitie vallen van het kerngezin, maar die feitelijk wel tot het gezin van de vergunninghouder behoren, nog steeds een aanvraag kunnen indienen tot verblijf onder artikel 8 van het EVRM. In dat verband wordt telkens een belangenafweging verricht waarbij de individuele feiten en omstandigheden centraal staan. Die afweging ziet op het belang van de vreemdeling tot gezinshereniging en het belang van de Nederlandse staat. De omstandigheid dat de vreemdeling een ongehuwde partner die in het land van herkomst niet mogelijk is te huwen wordt in deze afweging betrokken, en vormt daar geen zelfstandige afwijzingsgrond. Dat betekent dat het mogelijk blijft voor deze groepen om alsnog voor gezinshereniging in aanmerking te komen.

3. Verhouding tot hoger recht

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre juridisch relevant is dat de regering heeft besloten de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing verklaren, conform artikel 3, tweede lid, aanhef onder c, voor subsidiair beschermden.

Tot nu toe paste Nederland de Gezinsherenigingsrichtlijn nog analoog toe op vreemdelingen met de subsidiaire beschermingsstatus. Dat is niet langer het geval. Daarmee is er in Nederland niet langer een situatie waarin de bepalingen van de richtlijn op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op subsidiair beschermden, zodat de bepalingen over nareis van subsidiair beschermden voortaan buiten het toepassingsbereik van het Unierecht vallen. Hiermee is het mogelijk om de in dit wetsvoorstel opgenomen striktere voorwaarden te stellen aan de nareis van gezinsleden van subsidiair beschermden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering meermaals verwijst naar de ambtshalve toetsing van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dat vreemdelingen zich bij de rechter kunnen beroepen op artikel 8 EVRM. Is de regering zich ervan bewust dat artikel 8 EVRM ook betekent dat staten de eerbiediging van dit recht praktisch en effectief moeten maken?

Ja. Naar het oordeel van de regering blijft de uitoefening van het door artikel 8 van het EVRM beschermde gezinsleven praktisch en effectief mogelijk.

4. Financiële- en uitvoeringsgevolgen

De leden van de SP-fractie vragen of de regering erkent dat de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen het risico met zich meebrengen dat grondrechtenschendingen optreden door uitvoeringsproblemen. Er zijn nu al problemen in de uitvoering en in de rechtspraak, beslissingen duren te lang, er zijn grote achterstanden, redelijke termijnen worden overschreden, etc. De voorgestelde maatregelen hebben grote gevolgen voor de uitvoering. Welke waarborgen zijn er nu volgens de regering dat de problemen in de uitvoering niet zullen leiden tot termijnoverschrijdingen en andere grondrechtenschendingen? Hoe wordt het recht op een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn gewaarborgd, hoe wordt het recht op eerbiediging van het gezinsleven en de rechten van het kind gegarandeerd?

De regering zet in op het invoering van deze maatregelen, waarbij de gevolgen voor de uitvoering worden onderkend en ondersteund. Dit wetsvoorstel is onderdeel van een breder pakket aan structurele maatregelen en wetsvoorstellen, met als doel om meer bevoegdheden en maatregelen in te zetten om de asielinstroom te beperken en zo de asiel- en opvangcrisis te bestrijden. De invoering van het tweestatusstelsel (met de nareisvoorwaarden die daarin zijn opgenomen) vormt een verzwaring voor de uitvoeringspraktijk en rechtspraak. De regering meent echter dat de maatregelen op termijn in sterke mate kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom. Hoewel de werklast per ingediende aanvraag op onderdelen zwaarder wordt, zal de totale werklast daardoor kunnen afnemen omdat er minder aanvragen worden gedaan. Gezien de reeds bestaande voorraden bij de IND, zal deze verlichting niet onmiddellijk ontstaan. Naar verwachting wordt het aantal asielzoekers als gevolg van de maatregelen echter beter beheersbaar omdat er minder mensen naar Nederland zullen komen. Daarmee zal op termijn ook de druk op de IND afnemen en zullen aanvragen sneller kunnen worden afgehandeld. Uitgangspunt is en blijft dat op elk verzoek om asiel of nareis zo spoedig mogelijk wordt beslist.

De regering erkent tevens dat de maatregelen in dit wetsvoorstel consequenties kunnen hebben voor de werklast en doorlooptijden van de rechtspraak. Iedere restrictieve beleidswijziging zal leiden tot een toename van procedures. Dit mag in de ogen van deze regering geen reden zijn om van een interventie af te zien die op termijn leidt tot een ontlasting van de asielketen, huisvesting en voorzieningen in Nederland. De verminderde instroom en de vermindering van beroepszaken die daarmee gepaard gaan, moet op termijn verlichting bieden voor de rechtspraak. Voorts is het relevant dat er door het kabinet extra financiële middelen zijn vrijgemaakt voor de uitvoering.

Specifiek ten aanzien van het belang van het gezinsleven en het kind wordt benadrukt dat deze voorgestelde maatregelen in lijn zijn met het Unierecht en internationale verdragen. Voorts laten de aanvullende voorwaarden voor nareis onverlet dat er een beroep op artikel 8 van het EVRM kan worden gedaan waarbij in de belangenafweging ook specifiek de belangen van het kind meegewogen worden.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de TCGCT terecht constateert dat in het nader rapport een nieuwe maatregel wordt geïntroduceerd, namelijk het afschaffen van de bezwaarfase bij ambtshalve besluiten van de IND over reguliere verblijfsvergunningen. Kan de regering uitgebreid toelichten, mede aan de hand van een voorbeeld, wat dit nu precies inhoudt? Waarom moet deze mogelijkheid van bezwaar worden afgeschaft en wat betekent dat voor de rechtsbescherming? Welke extra impact heeft dit voor de werklast van de rechtspraak? Welke gevolgen heeft deze nieuwe maatregel voor het risico van grondrechtenschendingen door uitvoeringsproblemen?

De maatregel waar de aan het woord zijnde leden naar verwijzen is niet opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel, maar in het voorstel tot een Asielnoodmaatregelenwet. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op deze vraag aldaar.8

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het risico op grondrechtenschendingen door uitvoeringsproblemen. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het recht op een rechterlijke beslissing binnen een redelijke termijn, het recht op eerbieding van het gezinsleven en de rechten van het kind niet geschonden worden?

De invoering van het tweestatusstelsel (met de nareisvoorwaarden die daarin zijn opgenomen) vormt een verzwaring voor de uitvoeringspraktijk en rechtspraak. De regering meent echter dat de maatregelen in sterke mate kunnen bijdragen aan de verlaging van de instroom. Hoewel de werklast per ingediende aanvraag op onderdelen zwaarder wordt, zal de totale werklast daardoor kunnen afnemen omdat er minder aanvragen worden gedaan. Gezien de reeds bestaande voorraden bij de IND, zal deze verlichting niet onmiddellijk ontstaan. De regering benadrukt verder dat de wetsvoorstellen, zoals de Asielnoodmaatregelenwet, niet alleen maatregelen bevatten die leiden tot een verzwaring van de werklast, maar ook maatregelen die de IND kunnen ontlasten, bijvoorbeeld door opvolgende aanvragen efficiënter af te kunnen doen of het voornemen te schrappen.

Deze leden vinden het opmerkelijk dat de regering stelt dat het niet nuttig of mogelijk is om per maatregel het instroomeffect te bepalen. Waar heeft de regering de het verwachtte effect van alle maatregelen op gebaseerd?

In het nader rapport bij dit wetsvoorstel is uitvoerig ingegaan op de vraag naar de onderbouwing van de verwachte effecten van het wetsvoorstel. Ik verwijs uw Kamer allereerst naar dat rapport. Hier wordt onder meer benadrukt dat de onderkende complexiteit, die voort komt uit meerdere interne en externe factoren die bepalend zijn voor de instroom, niet betekent dat sturen op asielmigratie onmogelijk is, maar wel dat sturing niet alleen moet plaatsvinden met enkele afzonderlijke maatregelen. Sturing vindt plaats met een samenhangend pakket aan maatregelen op het brede terrein van migratie en asiel, zowel nationaal als in EU-verband. De voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel maken deel uit van dat bredere pakket.

Dat het niet mogelijk is om tot een cijfermatige doorrekening te komen van de effecten van de voorgestelde maatregelen, neemt niet weg dat op basis van het pakket aan maatregelen, zoals onderbouwd in genoemde nota, een belangrijk instroomeffect mag worden verwacht. Een verminderde instroom geeft ruimte voor het op orde brengen van de asielketen.

Artikelsgewijs deel

Artikel II (samenloopbepaling)

De leden van de SP-fractie constateren dat de problemen in de uitvoering met het risico op grondrechtenschendingen nog eens wordt versterkt door de komst van het EU Asiel- en migratiepact. Deze nieuwe regels treden per 12 juni 2026 in werking. Weer nieuwe regels, die zorgen voor wijzigingen in de uitvoering en in de rechtspraak. Erkent de regering dit? Ook vragen zij waarom niet op voorhand is gezorgd voor afstemming met dit EU Asiel- en migratiepact om nieuwe wijzigingen te voorkomen.

Deze samenloop is onderkend. Vanwege de noodzaak om direct en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten, is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact niet af te wachten. De regering acht het Nederlandse asielsysteem in de huidige vorm onhoudbaar. De regering vindt het daarom niet verantwoord om tot medio 2026 te wachten met het treffen van maatregelen.

De inhoudelijke en wetstechnische vormgeving van het wetsvoorstel dat strekt tot uitvoering van het Asiel- en Migratiepact zal, voor zover relevant, niet onnodig verschillen van de inhoudelijke en wetstechnische keuzes die in het kader van het voorliggende wetsvoorstel zijn gemaakt. De samenloop wordt geregeld in het (latere) wetsvoorstel ter uitvoering van het Asiel- en Migratiepact, dat momenteel nog in voorbereiding is. Dat betekent concreet dat die uitvoeringswetgeving wordt afgestemd op het thans voorliggende wetsvoorstel. De verhouding tot het Asiel- en Migratiepact vormt in dat opzicht geen beperking en gelet op het voorgaande ook geen aanleiding tot wijziging van het wetsvoorstel.

Wanneer verwacht de regering eigenlijk redelijkerwijs de thans voorliggende asielwetten door de Tweede en Eerste Kamer behandeld te hebben en in werking te laten treden? Hoeveel maanden is dat nog voor de inwerkingtreding van het EU Asiel- en migratiepact?

Ik zet alles in op een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, en vertrouw op een voortvarende behandeling van dit wetsvoorstel door de beide Kamers.

Artikel III (inwerkingtreding)

De leden van de D66-fractie merken op dat de TCGCT wijst op het rechtszekerheidsbeginsel in relatie tot het onderliggende wetsvoorstel en de te verwachten implementatiewet van het Europese Asiel- en migratiepact. Deze leden lezen ook dat de regering heeft aangegeven de inwerkingtreding van het pact over dertien maanden niet af te willen wachten en dat zij daarom nu dit wetsvoorstel presenteert. Kan de regering uiteenzetten hoe het rechtszekerheidsbeginsel geborgd kan worden met deze werkwijze, zo vragen deze leden. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen hiernaar.

Zoals hierboven is toegelicht vindt de regering het niet verantwoord om tot medio 2026 te wachten met het treffen van maatregelen. Na 12 juni 2026 is de wet- en regelgeving van het Asiel- en Migratiepact van toepassing, met inbegrip van het daarin opgenomen tweestatusstelsel. Dat wetsvoorstel voorziet ook in het nodige overgangsrecht. Materieel zijn er geen verschillen, zodat de rechtszekerheid niet in het geding is: in beide tweestatusstelsels wordt onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en subsidiaire statushouders, en in beide stelsels worden striktere voorwaarden gesteld aan de nareis van (familieleden van) subsidiair beschermden, en wordt voorzien in een beperking van het kerngezin.

De Minister voor Asiel en Migratie,


  1. Kamerstukken II 2024/25, 36703, nr. 21.↩︎

  2. Zie onder meer Kamerstukken II 2024/25, 36703, nr. 24, p. 33.↩︎

  3. HvJ 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 36703, nr. 24, p. 60.↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/25, 36703, nr. 24.↩︎

  6. Kamerstukken II 2024/25, 36703, nr. 4.↩︎

  7. Stcrt. 2025, 9195.↩︎

  8. Kamerstukken II 2024/25, 36704, nr. 16.↩︎