Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte) (36576) antwoord 1e termijn + rest (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D29144, datum: 2025-06-19, bijgewerkt: 2025-06-20 09:10, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-06-19 16:00: Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte) (36576) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (đ origineel)
Wet collectieve warmte
Wet collectieve warmte
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte) (36576).
(Zie vergadering van 10 juni 2025.)
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet collectieve warmte. We hebben de eerste termijn
van de Kamer al eerder gedaan. Ik heet de minister van Klimaat en Groene
Groei trouwens van harte welkom. We gaan beginnen met de antwoorden in
de eerste termijn van de zijde van de regering, waarna de tweede termijn
van de Kamer volgt en de reactie van de minister. We gaan dit debat
vandaag afmaken.
Ik kan alvast mededelen dat de stemming nu voorzien is rond 18.30 uur.
Daar ga ik dus ook op sturen. Ik weet niet hoever we dan precies in het
debat zijn. Ik geef het de minister alvast mee.
Minister Hermans:
Ik moet dus een beetje opschieten.
De voorzitter:
Ja, maar er mag ook geĂŻnterrumpeerd worden. Het is een
wetgevingsoverleg. We willen wel dat tijdstip in principe aanhouden voor
de hoofdelijke stemmingen. Dan kijken we ook hoe dat zich verhoudt tot
de dinerpauze, maar we gaan om 18.30 uur hoofdelijk stemmen.
Dat is voldoende ter introductie, denk ik. Ook welkom aan de mensen op
de tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister van Klimaat en Groene Groei. Gaat uw
gang.
Minister Hermans:
Voorzitter, dank u wel. Ik wil graag beginnen met het delen van mijn
waardering voor de voortvarende behandeling van deze wet door de Kamer,
ondanks de val van het kabinet. Het kabinet is het met de Kamer eens dat
verdere vertraging van deze wet niet wenselijk is en dat het tijd is om
eindelijk duidelijkheid te bieden aan iedereen die nu en in de toekomst
betrokken is bij collectieve warmte. Zo zetten we een grote stap voor de
opschaling van collectieve warmte en voor de energietransitie in
Nederland. Ook in het WGO en vorige week in de eerste termijn van de
Kamer is het veelvuldig gedeeld: warmtenetten zijn voor ongeveer een
derde van de Nederlandse huishoudens de meest kostenefficiënte manier om
te verduurzamen. Bij een goede planning van die warmtenetten kan het ook
echt een bijdrage leveren aan de ontlasting van ons stroomnet.
Voorzitter. De heer Grinwis opende het debat met de vraag aan mij hoe ik
verderga met het klimaat- en energiebeleid tijdens de rest van mijn
ministerschap nu het kabinet gevallen is. Ik denk dat de behandeling van
deze wet een heel belangrijke illustratie is van hoe ik dat zie: het
kabinet is gevallen en is demissionair, maar de wereld om ons heen is
dat verre van. De klimaat- en energietransitie vraagt erom dat we
doorgaan met de uitvoering en met keuzes maken voor die uitvoering die
niet kunnen wachten. Daarbij is het op orde brengen van de
randvoorwaarden een belangrijke focus voor mij, want als die op orde
zijn, is er perspectief voor ondernemers, voor mensen thuis, voor
iedereen hier in Nederland, om verder te kunnen gaan en een steentje bij
te dragen aan die verduurzaming. Dan moet u denken aan de aanpak van
netcongestie, aan het aanleggen van infrastructuur als Aramis en aan
andere maatregelen die belangrijk zijn voor een toekomstbestendige,
groene en duurzame industrie in Nederland. De warmtetransitie is ook een
voorwaarde voor die transitie en daarvoor is deze wet zo belangrijk.
Daarom nogmaals mijn dank aan de Kamer voor de constructieve discussie
die we gehad hebben in het wetgevingsoverleg twee of drie weken geleden
en voor de constructieve discussie die we vorige week gehad hebben in de
eerste termijn van de Kamer.
Wat mij betreft zetten we die vorm van discussie en debat vandaag met
elkaar voort, want deze wet is belangrijk. Mevrouw Kröger zei het
volgens mij in haar eerste termijn: het is een van de drie wetten die
eigenlijk het fundament vormen onder de transitie waar we middenin
zitten. Na de Warmtewet, de Wgiw ⊠Ik zeg het verkeerd. Na de Wgiw en de
Energiewet is er nu de Warmtewet. Ik voel het dus als een
verantwoordelijkheid, zelfs een morele verantwoordelijkheid, om ook voor
deze wet te werken aan een breed draagvlak.
Voorzitter. Er is in de eerste termijn van de Kamer een heel aantal
onderwerpen aangestipt waarvoor aandacht is gevraagd en waarover vragen
aan mij zijn gesteld: over de betaalbaarheid van warmte, over de
bescherming van de consument en over de marktordening van de
warmtemarkt. Ik zal alle vragen daarover beantwoorden. Nogmaals, dat zal
ik doen vanuit de gedachte, de wetenschap en de verantwoordelijkheid die
ik voel om met elkaar tot een goed debat te komen.
Voorzitter. Ik ga de vragen beantwoorden in een aantal blokjes. Ik begin
zo met de beantwoording van de vragen over de governance van de markt.
Daarin zitten de rol van de publieke en de private warmtebedrijven, het
publieke minderheids- en meerderheidsbelang, uitvoeringskracht,
warmtegemeenschappen en ook de kleine collectieve systemen. Vervolgens
zal ik ingaan op alle vragen over de betaalbaarheid, van
tariefregulering tot warmte en subsidies. Dat zeg ik wel, maar daar heb
ik een apart blokje van gemaakt, want daar zijn best veel vragen over
gesteld. Ik doe dus betaalbaarheid en dan een apart blokje subsidies.
Dan een blokje overig, waar ook het belangrijke onderwerp van de vve's
in zit, evenals de voorlichting van de Raad van State die we over het
amendement van de heer Grinwis hebben gekregen. Tot slot zal ik een
appreciatie geven van alle ingediende amendementen.
Voorzitter. Ik begin met alle vragen over governance. Het belangrijke
uitgangspunt van dit wetsvoorstel â je zou kunnen zeggen dat dat de kern
van dit wetsvoorstel is â is de publieke sturing. De keuze daarvoor is
gemaakt omdat we oog hebben voor de aard en de omvang van de opgaven
waar we voor staan: de energietransitie en daarbinnen de warmtetransitie
en ook de snel veranderende omstandigheden. Die vragen om publieke
sturing met een flexibel karakter. Alleen wetgeving om de publieke
sturing vorm te kunnen geven, is onvoldoende. Ook een publiek
meerderheidsbelang is daarvoor nodig. Vandaar dat dit de kern en basis
vormt van deze wet. Warmtenetten zijn namelijk een nutsvoorziening. Ze
zijn van vitaal belang en er is ook nog eens sprake van een natuurlijk
monopolie, waar kwetsbare consumenten van afhankelijk zijn. Dit alles
rechtvaardigt wat mij betreft, wat het kabinet betreft, het uitgangspunt
van publieke sturing en een publiek meerderheidsbelang. Vanuit die keuze
ga ik in op alle gestelde vragen.
Ik begin met twee vragen, een van de heer Flach en een van de heer
Vermeer. De heer Flach vroeg waarom aan gemeenten niet de keus is
gelaten om in zee te gaan met een publiek of een privaat warmtebedrijf.
De heer Vermeer vroeg mij waarom ik niet kies voor een ingroeimodel,
waarbij gemeenten kunnen beginnen met een lager aandeel en dat later
kunnen uitbreiden.
Allereerst zeg ik tegen de heer Flach dat de optie om gemeenten zelf een
keuze te laten maken voor ofwel publiek ofwel privaat, op verzoek van de
medeoverheden in een eerder stadium in de voorbereiding van het
wetsvoorstel is onderzocht. Daarover is ook advies gevraagd aan de
landsadvocaat. Daarbij is er gekeken naar de vraag of het vraagstuk dat
voorligt, het rechtvaardigt om onderscheid te maken. Het antwoord daarop
is nee, want lokale verschillen rechtvaardigen niet een door de gemeente
bepaalde marktordening. De verschillen zijn vooral technisch van aard.
Het gaat bijvoorbeeld om beschikbare warmtebronnen of de dichtheid van
de gebouwde omgeving, om de ondergrond of om het temperatuurniveau. Die
verschillen raken niet aan de wijze waarop de marktordening voor
collectieve warmtevoorzieningen het beste ingericht kan worden. Het
advies is uit 2021, dus al van een tijd geleden. Ik herhaal nog maar
even dat er al heel lang gesproken wordt over deze wet; sinds 2016 als
ik het goed zeg uit mijn hoofd. Daarom verwijs ik af en toe terug naar
momenten van wat langer geleden. In het advies uit 2021 concludeerde de
landsadvocaat dat het vooraf bepalen van een bedrijfstype niet
verenigbaar is met het Europese recht. Het is niet te rechtvaardigen dat
de ene gemeente het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van
vestiging inperkt door te kiezen voor een publiek warmtebedrijf, waarmee
je een privaat warmtebedrijf uitsluit, terwijl er in een andere gemeente
wel een privaat warmtebedrijf aangewezen kan worden. Dat is dus de reden
waarom we die keuze niet open hebben gelaten.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Flach. Ik gebruik dit moment even om
te melden dat de heer Kops door omstandigheden niet in staat is om
fysiek aanwezig te zijn. Hij volgt het debat op afstand.
De heer Flach (SGP):
Ik heb een korte vraag ter verduidelijking. Dit is een strikt juridische
beantwoording, die ik kan volgen vanuit Europees recht, maar dat
betekent dus dat die keuze wel nationaal gemaakt kan worden, omdat er
dan gelijkheid is. Moet ik het dan zo zien? Er mag dus geen verschil
zijn tussen gemeenten, maar je mag het wel collectief doen, want dan
grijp je eigenlijk collectief in de marktordening in.
Minister Hermans:
Ja. De reden waarom die keuzemogelijkheid er niet is, is omdat je dan
verschil gaat creëren of organiseren op gemeentelijk niveau. Dat is niet
te rechtvaardigen. Op nationaal niveau kan het wel om de redenen die ik
net in mijn inleiding noemde en die we ook in het WGO besproken hebben.
Het vitale karakter, de snel veranderende omstandigheden en het
natuurlijke monopolie waardoor consumenten niet de mogelijkheid hebben
om te wisselen, zal ik maar zeggen, rechtvaardigen dat er van publieke
sturing sprake is. Maar daarin kun je dus weer geen onderscheid maken,
als je dat op gemeentelijk niveau gedifferentieerd zou inrichten.
Voorzitter. Dan kom ik op de vraag van de heer Vermeer over het
ingroeimodel. Even vooropgesteld, het staat gemeenten en andere publieke
partijen vrij om afspraken te maken over ingroei in een bestaand
warmtebedrijf. Het is dus mogelijk dat de overname van bestaande private
warmtebedrijven niet aan het einde van de overgangstermijn gebeurt, dus
na de termijn van 30 jaar na inwerkingtreding van de Wcw die in de wet
staat, maar dat je tijdens die termijn stapsgewijs het publieke aandeel
in het bestaande warmtebedrijf vergroot. Wel geldt in de wet â dat
blijft gelden, ook als hier vrijwillig afspraken over worden gemaakt â
dat na afloop van de wettelijke ingroeiperiode van zeven jaar voor een
nieuwe warmtekavel alleen warmtebedrijven kunnen worden aangewezen met
een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap.
Als ik de vraag van de heer Vermeer goed heb begrepen, dan is zijn vraag
aan mij om te starten met een verplicht publiek meerderheidsbelang van
bijvoorbeeld 20%, waarbij je dat minderheidsaandeel geleidelijk aan
ophoogt naar een meerderheidsbelang. Daar zitten dus nadelen aan. Dan
houd je een langere periode een publiek minderheidsbelang voordat dat
meerderheidsbelang wordt bereikt en je dus die publieke sturing, die we
graag willen, voor elkaar hebben. Ik wijs op alle redenen die we in dit
kader gewisseld hebben. Dus vrijwillig kunnen er keuzes gemaakt worden
om in te groeien. Dat verplichte aandeel zal bovendien â ik hoor het
mezelf zo zeggen â ook nog een inmenging in het eigendomsrecht
betekenen. Daarom kun je vrijwillig die afspraken maken. Wel geldt dat
na die periode van zeven jaar een publiek warmtebedrijf aangewezen moet
worden. Verder kan in die periode van 30 jaar met een ingroeimodel
gewerkt worden.
Voorzitter. Dan een vraag van de heer Erkens over de mogelijkheid om
pensioenfondsen gelijk te stellen aan publieke partijen. Na het WGO heb
ik een brief aan de Kamer gestuurd. Conform de toezegging in het WGO ben
ik in die brief ook ingegaan op de redenen waarom dit ook
Europeesrechtelijk niet mogelijk is.
Naar aanleiding daarvan vroeg de heer Erkens mij ook nog eens: zijn er
andere opties, bijvoorbeeld het schrappen van criteria waaraan je moet
voldoen om minderheidsaandeelhouder te zijn? Een hoofdregel in de Wet
collectieve warmte is dat afspraken tussen private
minderheidsaandeelhouders en publieke meerderheidsaandeelhouders er niet
toe mogen leiden dat de publieke aandeelhouders feitelijk geen
doorslaggevende zeggenschap meer hebben in het warmtebedrijf. Dit
loslaten en overlaten aan partijen zou kunnen betekenen dat je afspraken
maakt waardoor de publieke doorslaggevende zeggenschap teniet wordt
gedaan. Dat staat op gespannen voet met de doelstelling van de Wet
collectieve warmte en zal die Europeesrechtelijke onderbouwing, waar ik
net in antwoord op de vraag van de heer Flach op inging, van het
voorstel ondergraven, net als de gelijkstelling van pensioenfondsen met
openbare lichamen.
Het wetsvoorstel geeft wel ruimte voor afspraken met de
minderheidsaandeelhouder. Bij de nota van wijziging is daar ook nog meer
ruimte voor gemaakt. Private minderheidsaandeelhouders mogen nu
bijvoorbeeld ook afspraken maken over zeggenschap bij investeringen in
nieuwe collectieve warmtevoorzieningen. Ook is het mogelijk dat
pensioenfondsen deelnemen aan een regionaal warmtebedrijf met de
nationale deelneming als meerderheidsaandeelhouder. Binnen die grenzen
is het mogelijk voor pensioenfondsen om mee te doen of deel te nemen.
Maar ik kan geen verdere criteria versoepelen of mogelijk maken om ze
meer gelijk te schakelen.
Voorzitter. Dan vroeg de heer Erkens mij of ik het met hem eens ben dat
het snel vaststellen van de gestandaardiseerde activawaarde belangrijk
is voor de investeringszekerheid. Hij vroeg me ook of ik ervoor kan
zorgen dat die sneller wordt vastgesteld. Ik ben het ermee eens dat het
belangrijk is dat er zo snel als mogelijk duidelijkheid is over die
gestandaardiseerde activawaarde, omdat die onduidelijkheid erover het
nemen van investeringsbeslissingen in de weg staat. Daarom is in de
tweede nota van wijziging opgenomen dat de ACM die activawaarde versneld
vaststelt. Zelf denk ik aan een termijn van een Ă twee jaar na
inwerkingtreding van de wet. Ik ben natuurlijk wel afhankelijk van de
ACM. Het is een besluit met grote financiële impact, dus het moet wel
zorgvuldig worden voorbereid. De exacte termijn zal ik in overleg met de
ACM nader moeten bepalen.
Voorzitter. Mevrouw Rooderkerk vroeg of ik het met haar eens ben dat het
onnodig is om de ingroeiperiode te verlengen naar tien jaar, omdat dat
leidt tot een onwenselijk lange overgangsperiode. In de wet zit nu een
overgangsperiode van zeven jaar, die met drie jaar verlengd kan worden.
In die periode kunnen warmtebedrijven met een privaat meerderheidsbelang
nog worden aangewezen als er geen publiek warmtebedrijf beschikbaar is.
Ik denk dat een verlenging van de ingroeiperiode naar tien jaar niet
noodzakelijk is, omdat een verlenging met drie jaar al in de wet zit. Na
een evaluatie na vijf jaar van de werking van de wet kun je met drie
jaar verlengen.
Het tweede argument is dat de meeste partijen die daarover zijn
geconsulteerd in het kader van de recente Kamerbrief en vragen in het
WGO aangeven dat zij verwachten dat de impact van die verlenging beperkt
zal zijn. Het is op zichzelf geen reden om dit niet te doen, maar we
moeten er wel rekening mee houden dat een ingroeiperiode waarin een
uitzondering geldt Europeesrechtelijk is toegestaan, maar die moet dan
wel tijdelijk van aard zijn. En na een x-aantal jaar kun je natuurlijk
vragen gaan stellen over die tijdelijkheid. Het op voorhand verlengen
naar die tien jaar past minder goed bij die gedachte.
Ik denk wel dat het goed is om hieraan toe te voegen dat de
ingroeiperiode niet stapelt met de aanwijzingstermijn die voor bestaande
warmtebedrijven onder het overgangsrecht wordt geboden. Warmtebedrijven
die tijdens de ingroeiperiode worden aangewezen, kunnen 20 tot 30 jaar
worden aangewezen voor een nieuw aan te leggen collectieve
warmtevoorziening. De aanwijzingstermijn onder het overgangsrecht voor
bestaande warmtebedrijven staat daar los van. Die termijn krijgen
bedrijven om hun gedane investering terug te kunnen verdienen voordat
zij hun private warmtebedrijf overdragen aan een warmtebedrijf met een
publiek meerderheidsbelang.
Dan de situatie in Schiedam. Die kwam zowel in het WGO als in het debat
vorige week aan de orde. Toen werd ook de opmerking gemaakt dat er meer
projecten van dien aard zijn. Mevrouw Postma stelde de vraag of je niet
een maatwerkafspraak kan maken om het probleem in Schiedam op te lossen.
Mevrouw Kröger zei dat het niet goed lijkt te passen onder het
overgangsrecht; hoe zit dit precies? Zo heb ik haar vraag althans
geïnterpreteerd. Mevrouw Kröger schudt nu nee, maar mevrouw Postma
stelde mij in elk geval een dergelijke vraag. Dan geef ik mijn antwoord
in de richting van mevrouw Postma. De gemeente Schiedam heeft met Eneco
in het kader van een concessie afspraken gemaakt over een aanloopperiode
tot 2032; daarna zou dan de exploitatietermijn van 30 jaar beginnen. Dat
is niet in lijn met hoe het geregeld is in het voorliggende wetsvoorstel
waar wij vandaag over spreken. Als de wet ingaat, krijg je een
overgangsrechtelijke situatie waarbij na inwerkingtreding van de wet een
aanwijzing moet worden verleend waar een maximale aanwijzingstermijn
voor geldt van 30 jaar. Het gaat om de totale termijn waar Eneco op
basis van het overgangsrecht een aanwijzing voor kan krijgen. Als ik een
sommetje maak vanaf waar we nu staan, de invoering van de wet en de
aanloopperiode tot 2032, dan blijft er zo'n vijf tot zes jaar minder
over dan de afspraken die Eneco met de gemeente Schiedam gemaakt heeft.
Eneco stelt dat zij die tijd nodig hebben om de investering terug te
kunnen verdienen. Wij herkennen die situatie en die is in die zin ook
niet uniek; die kan zich voordoen op meerdere plekken waar afspraken
over investeringen zijn gemaakt. Daarom hebben we in de wet niet alleen
die overgangsregels afgesproken, maar hebben we ook nog de afspraak over
de restwaardebepalingsmethodiek, die bepaalt dat bij afloop van de
aanwijzing onder het overgangsrecht het overnemende warmtebedrijf de
resterende waarde van de investering die na het verlenen van de
aanwijzing wordt gedaan, moet vergoeden. Dat zou ook voor de casus in
Schiedam moeten gelden en ook moeten kunnen werken om door te gaan met
dit project. Vandaar dat mijn standpunt is dat maatwerk niet nodig
is.
Ik ga straks nog in op een amendement van de heer Erkens, een aangepast
amendement over het verlengen van de aanwijzingstermijn naar 40 jaar.
Dat kan de gevraagde investeringszekerheid bieden, maar daar kleven ook
weer wat nadelen aan, zoals ik geschetst heb in de brief. Ik zal daar
straks bij de appreciatie van de amendementen verder op ingaan.
Voorzitter. De heer Erkens vroeg mij of ik ervoor kan zorgen dat de
kennis en ervaring die gebruikt worden bij gemeentelijke of regionale
warmtebedrijven gedeeld kunnen worden, zodat niet elke gemeenten het
wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Ten behoeve van kennisdeling tussen
gemeenten voorziet de wet in een adviserende rol voor de Nationale
Deelneming Warmte aan medeoverheden. Die adviestaak ziet ook op
medeoverheden die aandeelhouder zijn in een warmtebedrijf zonder de
nationale deelneming als aandeelhouder. Dus vanuit die nationale
deelneming is er een adviesfunctie. Verder moedig ik gemeenten echt aan
om onderling kennis en kunde te delen. In Zuid-Holland zie je
voorbeelden van zo'n clusteraanpak waar die kennisdeling daadwerkelijk
plaatsvindt.
Voorzitter. De heer Vermeer vroeg of ik kan garanderen dat de
ondersteuning uit de Nationale Deelneming Warmte en uit het
waarborgfonds er daadwerkelijk komt en of die klaarstaan als de wet in
werking treedt. De ondersteunende instrumenten voor de publieke
realisatiekracht, waaronder dat waarborgfonds en de nationale
deelneming, worden nu nader uitgewerkt. Daarbij betrekken we natuurlijk
ook de inbreng, de vragen, de opmerkingen en ook de suggesties die in de
behandeling hier in de Tweede Kamer worden ingebracht. In het
Klimaatfonds is voor beide instrumenten een reservering onder
voorwaarden opgenomen. De planning is zo ingericht dat op het moment van
de inwerkingtreding van de wet ook de beide instrumenten van start
kunnen.
De heer Vermeer verwees nog naar zorgen van de ACM over uitbreiding van
de rol van infrastructuurbedrijven en vroeg of er dan niet sprake is van
een risico op belangenverstrengeling. Ook vreesde hij, en ik dacht ook
de heer Erkens, dat die infrastructuurbedrijven hun handen al vol hebben
aan netcongestie. Dus moet je de kostbare tijd niet eigenlijk daaraan
besteden? De verruiming van de rol van infrastructuurbedrijven maakte al
onderdeel uit van het wetsvoorstel zoals dat in 2024 is ingediend bij de
Tweede Kamer. In nauwe afstemming met de ACM zijn daar ook strikte
voorwaarden voor opgenomen in het wetsvoorstel, juist om die
belangenverstrengeling te voorkomen en om te voorkomen dat de financiële
risico's van het infrastructuurbedrijf bij de systeembeheerder
terechtkomen en natuurlijk andersom. Een voorbeeld daarvan is dat een
infrastructuurbedrijf alleen elektriciteit en gas mag produceren voor
zelfgebruik.
Wanneer het warmteservicebedrijf mogelijk gemaakt wordt, wat wordt
voorgesteld in een amendement van de heer Grinwis, mevrouw Kröger en ik
dacht ook mevrouw Rooderkerk, is het natuurlijk belangrijk dat die
voorwaarden ook gaan gelden voor het warmteservicebedrijf. In de versie
van het amendement die ik heb gezien, is dat ook voorgesteld. Voor het
risico dat de oprichting van een warmteservicebedrijf
infrastructuurbedrijven afhoudt van het oplossen van netcongestie ben ik
eigenlijk minder bevreesd. Systeembeheerders en infrastructuurbedrijven
zijn gescheiden entiteiten. Het gaat om verschillende bedrijven met
eigen werknemers en ook eigen financiën. De technici die netcongestie
aanpakken zijn andere technici dan degenen die werken in een
warmteservicebedrijf. Dus zo bezien denk ik dat het een en het ander
elkaar niet in de weg gaat zitten.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nog even over een eerder antwoord, want daar moest ik nog even op
kauwen. De minister zei naar aanleiding van de casus Schiedam dat
maatwerk niet nodig is omdat de restwaardebepaling zodanig wordt
geregeld dat het allemaal wel vanzelf goedkomt als er een net moet
worden overgedaan naar een andere partij, naar een publieke partij. Dat
is volgens mij de samenvatting van wat de minister zei. Maar is dan bij
inwerkingtreding die restwaardebepaling duidelijk? Is dan precies helder
hoe wordt berekend waar je van kunt uitgaan, of is er dan nog steeds
onzekerheid?
Minister Hermans:
Wat de heer Grinwis zei, was op zich kort samengevat wat ik zei, maar ik
wil niet suggereren dat dat niet betekent dat het hard werken is en dat
er in specifieke casussen echt nog wel vraagstukken op kunnen komen. Ik
wil er dus niet gemakkelijk of lichtzinnig over doen, maar met die
aanwijzingstermijn van 30 jaar en het feit dat we daarnaast hebben
afgesproken dat we waarde toekennen aan de restwaarde, zodat je daarvoor
bij overname nog een vergoeding krijgt, hebben we alles bij elkaar wel
veel instrumenten klaargezet. De restwaardebepaling hangt af van de
parameters, onder andere van de gemeenschappelijke activawaarde, waar de
heer Erkens naar vroeg. Die komt zo snel mogelijk. Mijn inzet voor de
gemeenschappelijke activawaarde is: een Ă twee jaar na inwerkingtreding
van de wet. Snel daarna komt dan ook de restwaardebepaling. Die is dus
niet klaar op het moment dat de wet in werking treedt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dus voor zekerheid kunnen we nog steeds beter het amendement-Erkens
steunen?
Minister Hermans:
Ik ga straks natuurlijk uitgebreid in op de amendementen en dan zal ik
ze ook appreciëren. Kijk, in de kern vind ik de keuze die we maken in
deze wet van belang, namelijk dat warmtebedrijven een publiek
meerderheidsbelang hebben. Ik ga niet alle redenen daarvoor opnoemen,
want die hebben we volgens mij wel gewisseld met elkaar. Maar dat is de
kern van deze wet. We willen ook dat deze wet snel â daarom ben ik zo
blij dat we deze wet ondanks de val van het kabinet behandelen â wordt
aangenomen, hier maar ook in de Eerste Kamer, zodat we duidelijkheid aan
alle betrokken partijen kunnen geven. Die duidelijkheid is immers nodig
om investeringsbeslissingen los te krijgen. Eigenlijk ligt alles nu al
een tijdje stil. Als we het loskrijgen van investeringsbeslissingen â zo
zal ik ook naar de amendementen kijken, ook het amendement waar de heer
Grinwis nu naar verwijst â in de opstartfase in de komende jaren nog een
duwtje in de goede richting kunnen geven, dan zal ik met een positieve
grondhouding naar de amendementen kijken, indachtig dat de kern van deze
wet is: we gaan naar publieke warmtebedrijven. In de eerstkomende zeven
jaar kunnen er nog private warmtebedrijven worden aangewezen als er geen
publiek warmtebedrijf aanwezig is, maar publieke sturing op deze
belangrijke voorziening vind ik cruciaal.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Hermans:
Voorzitter. Dan een vraag van de heer Flach: op welke wijze kan een
gemeente via de kavelsystematiek en de voorgestelde aanwijzingsprocedure
sturen op een modulaire uitrol van warmtenetten? Dat is een element dat
voortkomt uit de wetenschapstoets. Een gemeente kan op drie
verschillende manieren sturen op een modulaire uitrol van een warmtenet.
De eerste is door een warmtebedrijf een warmtekavel aan te wijzen en
steeds voor delen van die kavel een uitgewerkt kavelplan op te vragen.
De gemeente kan dan sturen op de invulling van die uitgewerkte
kavelplannen door het warmtebedrijf op te dragen het plan te wijzigen.
Dat is één. De tweede manier is door een warmtebedrijf een relatief
kleine maar wel zelfstandige warmtekavel aan te wijzen en voor
uitbreiding van een collectieve warmtevoorziening een nieuwe warmtekavel
vast te stellen en een warmtebedrijf aan te wijzen. Als voor die kavel
hetzelfde warmtebedrijf wordt aangewezen, kan de gemeente ervoor kiezen
om deze twee kavels op een later moment samen te voegen. De derde optie
is: een warmtebedrijf voor een relatief kleine, maar zelfstandige
warmtekavel aanwijzen en deze kavel op termijn vergroten. Optie twee
sluit het beste aan bij de geschetste route uit de wetenschapstoets,
maar die bemoeilijkt het mogelijk voor het aangewezen warmtebedrijf om
grootschalige investeringen in infrastructuur of warmtebronnen te doen.
En dan kan de transitie weer duurder worden dan nodig is. Het is
allemaal afhankelijk van de lokale situaties. In die situaties is het
aan de provincie om hierin in het kader van het interbestuurlijk
toezicht in te grijpen als dat nodig is.
Voorzitter. De heer Vermeer stelde dat warmtegemeenschappen en kleine
systemen belangrijk zijn voor draagvlak en innovatie. Ook mevrouw Kröger
benoemde het belang van innovatie, ook in het kader van deze wet. De
heer Vermeer vroeg mij of de wet belemmeringen opwerpt als deze
warmtegemeenschappen het rendement van een aangewezen warmtebedrijf
beĂŻnvloeden, omdat die mogelijk in strijd zijn met Europese regels. Hij
vroeg of ik bereid ben om dit in de uitvoeringsregelgeving te corrigeren
en het advies van CE Delft over te nemen, namelijk een actieve
ondersteuning via snellere procedures, financiering en minder
regeldruk.
Voorzitter. De ontwikkeling van kleine, collectieve warmtesystemen kan
bijdragen aan de versnelling van de warmtetransitie, bijvoorbeeld als
het gaat om snel te realiseren projecten, innovatieve projecten en
buurtinitiatieven die een groot draagvlak hebben, en kan daarnaast
helpen om bij grotere systemen zoals warmtenetten op regionale schaal
het tempo van de opschaling te versnellen. Daarom is de Wcw
techniekneutraal opgesteld en is er gezocht naar een evenwicht met
voldoende consumentenbescherming, ook door middel van verschillende
regimes, zoals een aanwijzing of een ontheffing. Daarmee worden de
administratieve lasten voor de gemeente, de ACM en de warmtebedrijven â
en met speciale aandacht voor de kleine collectieve warmtesystemen â zo
veel mogelijk beperkt. Ook is het voorstel opgesteld in lijn met de
Europese regels en is er specifiek voor de warmtegemeenschappen rekening
gehouden met de Europese Richtlijn hernieuwbare energie.
Voorzitter. Mevrouw Kröger, de heer Grinwis en de heer Flach vroegen
waarom een warmtebedrijf met een warmtegemeenschap als
meerderheidsaandeelhouder en met daarnaast een publiek of eventueel
privaat minderheidsbelang niet kan worden aangewezen als warmtebedrijf.
Wat is het verschil met een gewone warmtegemeenschap, die wél als
zodanig kan worden aangewezen? Volgens hen is het voor de
uitvoeringskracht en expertise van groot belang om dit toch mogelijk te
maken. Mevrouw Kröger vroeg mij om advies te vragen in Europa: mogen wij
in Nederland de markttoegang van energiegemeenschappen beperken door te
verbieden dat zij met een meerderheidsbelang een warmtebedrijf
vormen?
Zij vroegen mij ook naar de mogelijkheid van een warmtebedrijf bestaande
uit een warmtegemeenschap met een meerderheidsbelang en met daarnaast
een publieke partij met een minderheidsbelang. Excuus voor de vele
technische termen, maar het zijn hele constructies en ik vind het
belangrijk om ze allemaal goed langs te lopen.
Voorzitter. Dit laatste is niet mogelijk omdat de constructie
Europeesrechtelijk niet houdbaar is. Die kwestie ligt genuanceerd. Het
wetsvoorstel dat nu voorligt, maakt de aanvraag mogelijk van een
warmtegemeenschap en een warmtebedrijf waarvan alle aandelen in handen
zijn van een warmtegemeenschap. Het verschil tussen de warmtegemeenschap
en het warmtebedrijf met alle aandelen in handen van de gemeenschap, is
dat bij die tweede sprake is van een aparte juridische entiteit die niet
de warmtegemeenschap zelf is. Financiers willen dat het eigendom van het
warmtenet in handen is van een aparte vennootschap, en niet van de
warmtegemeenschap zelf. Daarom is onderdeel b aan de wet
toegevoegd.
De Wcw maakt samenwerking tussen warmtegemeenschappen en publieke
partijen mogelijk. In de eerste plaats: lokale publieke partijen kunnen
lid zijn van of deelnemen aan een warmtegemeenschap. Dat kunnen dus
gemeentes zijn of provincies, maar ook gemeenschappelijke regelingen. En
twee: een warmtegemeenschap kan ook een minderheidsaandeelhouder zijn
van een warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang. Het
additionele voorstel dat nu wordt gedaan of waarnaar wordt gevraagd, is
van een andere orde. Daarbij gaat het om een warmtebedrijf waarin een
warmtegemeenschap een meerderheidsbelang heeft en een publieke partij
een minderheidsbelang. Zo zou ook de Nationale Deelneming Warmte of een
infrastructuurbedrijf een minderheidsaandeelhouder kunnen worden.
Over die mogelijkheid heb ik advies gevraagd aan de landsadvocaat. Deze
concludeert in het advies van 2 juni dat die extra optie
Europeesrechtelijk niet houdbaar is. Daar geeft deze drie redenen voor.
In de eerste plaats is een dergelijk warmtebedrijf met een publiek
minderheidsbelang geen warmtegemeenschap meer volgens de Richtlijn
hernieuwbare energie. Ten tweede: de mogelijkheid van een publiek
minderheidsbelang zou de argumentatie voor een verplicht publiek
meerderheidsbelang ondergraven. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is
dat een publiek meerderheidsbelang nodig is om de publieke belangen te
borgen vanuit het warmtebedrijf zelf. Daar zou een publiek
minderheidsbelang haaks op staan, en dat staat dus haaks op het
uitgangspunt van de wet. Ten derde is de kans groot dat, als je dit
doet, de rechter het publieke minderheidsbelang als inconsistent zal
aanmerken en daarom als ongeschikt om de beoogde doelen te
behalen.
Voorzitter, zal ik nog even het laatste punt doen van het advies vragen
aan de Europese Commissie? Dan heb ik dit hele stuk beantwoord. Het is
ongebruikelijk dat we dat doen. En als je dat doet, kost het drie
maanden. Dat leidt in mijn ogen echt wel tot een forse vertraging.
Bovendien is het uiteindelijke oordeel aan het Hof van Justitie, en dat
laat zich weer niet leiden door een standpunt van de Europese Commissie.
Dus ik meen dat we met het advies van de landsadvocaat een beeld hebben
van de juridische onmogelijkheid in dit geval, en dat een advies uit
Europa ons niet verder gaat helpen.
De heer Flach (SGP):
Eventjes hierop doorvragend, want ik heb in dezelfde lijn als mevrouw
Kröger hier ook vragen over gesteld. Kennelijk wordt een
warmtegemeenschap dus niet als een publieke voorziening gezien. Dat is,
denk ik, een heel belangrijk uitgangspunt. Het is natuurlijk de vraag of
dat zo is. In een van de laatste zinnen beantwoordde de minister
eigenlijk mijn vraag over de Europese Commissie. Als de Europese
richtlijn op dit punt een belemmering is, zou je je inderdaad kunnen
afvragen of je niet aan de Europese Commissie zou kunnen vragen of die
daar dan een nadere duiding van wil geven. Dat gaat Europeesrechtelijk
wel heel ver, maar het zijn nieuwe ontwikkelingen waarmee nog geen
rekening was gehouden bij het uitgeven van die richtlijn. Met andere
woorden, ik snap het advies van de landsadvocaat in de situatie van nu,
maar wellicht is daar, gezien de voortschrijdende ontwikkelingen en de
opkomst van warmtegemeenschappen, toch nog iets aan te doen. Dat is dan
misschien te laat voor de besluitvorming rond deze wet, maar welke
mogelijkheden ziet de minister nog na dit advies?
Minister Hermans:
Ik begrijp goed wat de heer Flach zegt: de ontwikkelingen schrijden
voort; wat voor ruimte is er dan nog als er voortschrijdend inzicht komt
om dat mogelijk op een later moment wel te regelen? Ik zit nu even te
denken of je zoiets zou kunnen vastleggen in de wet. Want het is zo â en
daar begon de heer Flach zijn interruptie mee â dat het op grond van hoe
de definitie nu in de richtlijn zit niet kan. Een dergelijk
warmtebedrijf met een publiek minderheidsbelang is geen
warmtegemeenschap meer volgens de Richtlijn hernieuwbare energie. Daar
komen die definities dus niet bij elkaar. Dat kan dus alleen veranderen
als er nieuwe regelgeving vanuit Europa komt. De vraag is eventjes, en
dat zou ik moeten checken: als dat zo is, als die er komt â als ik uw
vraag zo mag interpreteren â verandert de wet dan automatisch mee? Ik
weet nu gewoon niet hoe dat er wetstechnisch uit ziet. Dat kan ik voor u
checken en dan kan ik daar zo op terugkomen. Maar in de huidige wet en
volgens de huidige richtlijn kan dat dus niet.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij is het probleem niet dat een warmtegemeenschap die een
aandeel neemt in een warmtebedrijf waarin ook een publieke
minderheidsaandeelhouder is, niet meer een warmtegemeenschap is. Dat is
ook geen warmtegemeenschap; dat is een warmtegemeenschap met
meerderheidsaandelen in een warmtebedrijf. De minister maakt hier
volgens mij dus een redeneerfout. De vraag die ik had, ging over de
Energierichtlijn in Europa. Die zegt: warmtegemeenschappen moeten
gelijke toegang hebben, geen belemmeringen hebben, in vergelijking met
andere partijen. Nu wordt een warmtegemeenschap in deze wet een
belemmering opgelegd in vergelijking met publieke warmtebedrijven.
Daarom is de wet volgens mij niet in lijn met de intenties zoals
geformuleerd in de Europese richtlijn over warmtegemeenschappen. Daarom
wil ik de minister toch vragen â ik heb ook het advies van de
landsadvocaat gelezen â waarom zij deze belemmering oplegt aan
warmtegemeenschappen, aangezien die ook het publieke belang dienen.
Minister Hermans:
Ik geloof dat het niet klopt wat mevrouw Kröger zegt. Volgens de
Richtlijn hernieuwbare energie en de definitie van warmtegemeenschappen
daarin ⊠Als je die op de wet legt, kunnen dus alleen volledige
warmtegemeenschappen worden aangewezen. Dat lijkt me ook logisch, want
je wil dat het publieke belang gediend wordt, van het hele publiek dat
gebruikmaakt van het betreffende warmtenet waarvoor de warmtegemeenschap
is aangewezen, en niet alleen van de leden of de aandeelhouders of hoe
je het ook wilt noemen van de warmtegemeenschap. Daar zit het belang
vanuit de wet geredeneerd. De definitie in de richtlijn is volgens mij
zoals ik die zojuist schetste. Die staat daarmee dus op gespannen voet
met wat mevrouw Kröger mij vorige week in de eerste termijn vroeg. Het
is niet dat ik die vraag niet begrijp of dat ik het een rare vraag vind,
integendeel. Ik snap 'm heel goed, alleen staat de huidige Europese wet-
en regelgeving dit nu in de weg. Dat heb ik net ook in de richting van
de heer Flach gezegd. Als dat nou verandert in de Europese richtlijn of
definitie, dan zullen wij die nieuwe richtlijn â dat zeg ik ook gelijk
tegen de heer Flach â hier moeten implementeren. Daarmee wordt die
mogelijkheid natuurlijk gecreëerd, maar op dit moment zie ik die
juridische ruimte niet.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Nu is het een beetje vreemd. Nu zegt de minister: een warmtegemeenschap
die een warmtebedrijf opricht, moet 100% van de aandelen hebben, want
alleen zo kunnen ze het algemeen belang dienen. Maar het hele idee van
deze wet is dat een publiek meerderheidsbelang nodig is om het algemeen
belang te dienen. Hoe kan een warmtebedrijf met 51% van de aandelen in
handen van een warmtegemeenschap en 49% in handen van een publieke
partij dan niet net zo goed het algemeen belang dienen, in de logica van
de minister?
Minister Hermans:
Maar het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een aanvraag wordt gedaan
van een warmtegemeenschap en van een warmtebedrijf waarvan alle aandelen
in handen zijn van een warmtegemeenschap. Dat kan dus; die mogelijkheid
is er. Dan handelen we gewoon binnen de ruimte die er is en die de
richtlijn ons ook geeft. Nu is de vraag of een warmtebedrijf waarin een
warmtegemeenschap een meerderheidsbelang heeft, zoals de 51% die mevrouw
Kröger net noemde, en een publieke partij een minderheidsbelang van 49%,
een mogelijkheid is. We hebben de landsadvocaat om advies gevraagd en
die zegt dus dat dat Europeesrechtelijk niet houdbaar is, omdat een
warmtebedrijf met een publiek minderheidsbelang geen warmtegemeenschap
meer is volgens de Richtlijn hernieuwbare energie. Daar begint het
eigenlijk al. Als we niet aan de definitie uit die richtlijn voldoen,
kom ik al klem te zitten: waar hebben we het eigenlijk over als we het
over een warmtegemeenschap hebben? Daarnaast is het uitgangspunt dat je
een publiek meerderheidsbelang nodig hebt om de publieke belangen te
borgen. Dat is wat ik net ook zei. Je wilt dus dat de belangen van het
gehele publiek en niet alleen van de leden van de warmtegemeenschap
gediend worden. Dan wordt het risico ingeschat dat als je dit doet, de
redenering over hoe wij het publieke meerderheidsbelang nu hebben
ingericht als inconsistent wordt gezien en daarmee onmogelijk wordt
verklaard. Maar dat komt dus nog bovenop het argument dat ik gaf over de
definitie in de richtlijn.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Tot slot op dit punt. Wat de minister zegt, klopt volgens mij feitelijk
niet. Andere landen hebben ook de mogelijkheid voor een
warmtegemeenschap om een warmtebedrijf te starten met een
meerderheidsaandeelhouderschap voor de warmtegemeenschap. Inderdaad, dat
warmtebedrijf heet dan niet een warmtegemeenschap â daar heeft de
minister gelijk in â maar het meerderheidsaandeelhouderschap ligt wel
bij de warmtegemeenschap en een minderheidsbelang ligt bijvoorbeeld bij
een publieke partij. Dat doen andere landen ook. Het lijkt me sterk dat
al die landen kennelijk niet in lijn met de richtlijn handelen.
Er zijn nu allerlei projecten in voorbereiding, projecten die de
minister kent, bijvoorbeeld in de Vruchtenbuurt en in Amsterdam, bij
MeerEnergie. Die hopen allemaal dat ze bijvoorbeeld met een
netwerkbedrijf als minderheidsaandeelhouder zouden kunnen starten. Dat
mag zo niet meer van de minister. De minister verbiedt die route. Gaat
zij, kan zij, met maatwerk toch zorgen dat deze projecten doorgang
kunnen vinden? Het is zĂł zonde van jaren en jaren en jaren werk van
groepen betrokken mensen die een route zijn ingegaan om, inderdaad
vanuit het belang van hun wijk en vanuit het algemeen belang, een vorm
te vinden. Die route wordt nu afgesneden door de minister. Wat gaat ze
doen om deze projecten toch mogelijk te maken?
Minister Hermans:
Even over het begin van de interruptie van mevrouw Kröger, waarin ze
verwees naar andere landen waar dit wel kan. Het punt is: daar zit de
wet anders in elkaar. Die andere landen hebben niet in de wet vastgelegd
dat een publiek meerderheidsbelang vereist is. Dat is wel vrij cruciaal
als je een vergelijking maakt met andere landen.
Dan het tweede deel van de interruptie van mevrouw Kröger: hoe zorgen we
ervoor dat de initiatieven die in de afgelopen jaren ontstaan zijn, niet
ineens verdwenen zijn? Nogmaals, ik draag lokale initiatieven voor
warmtegemeenschappen en kleine collectieven, hoe je die ook maar wilt
definiëren, een warm hart toe. Volgens mij heb ik dat in het WGO gezegd
en zojuist ook. Ik juich ook toe dat die blijven ontstaan. Ik ken niet
alle specifieke voorbeelden, dus ik kan niet van elk voorbeeld zeggen:
dit kan nu niet meer om deze of die reden. Maar mijn vaste overtuiging
is wel dat er, met hoe we de wet nu hebben ingericht, nog steeds veel
ruimte is voor lokale initiatieven en voor innovatie. Ik deel namelijk
helemaal met mevrouw Kröger dat je dat mogelijk wil blijven maken. Als
mevrouw Kröger zegt dat de wet nu iets in de weg staat, dan wil ik graag
een concreet voorbeeld horen. Ja, mevrouw Kröger noemde een paar
voorbeelden, maar ik weet niet exact wat daarvoor nu het probleem is
waardoor het straks volgens deze wet niet meer zou kunnen.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt, mevrouw Kröger.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
De minister antwoordde net: in andere landen kan het wel, maar die
hebben niet onze wet. Maar de argumentatielijn van de minister was net
nog dat het niet van Europa mocht. Het kan niet allebei.
Maar goed, over die concrete voorbeelden. Het gaat om lokale
warmtegemeenschappen die dus samen met een netwerkbedrijf in
minderheidsaandeelhouderschap een project willen starten. Dat mag nu
niet meer, want een netwerkbedrijf kan niet lid worden van een
warmtegemeenschap en ze mogen ook niet in een
minderheidsaandeelhouderschap in een warmtebedrijf zitten met een
warmtegemeenschap. Deze projecten zitten dus eigenlijk al jaren op die
route in afwezigheid van een warmtewet, want het duurt nogal lang. Die
mensen hebben niet stilgezeten. Ik wil echt dat de minister met maatwerk
dit soort projecten mogelijk gaat maken. Het is namelijk echt
frustrerend, doodzonde en slecht voor het draagvlak.
Minister Hermans:
Toch nog even over de wet in Nederland en in andere landen. Er zijn twee
argumenten; die heb ik net genoemd. De eerste gaat over de definitie in
de richtlijn. Daarna kregen wij een discussie over hoe het nou zit met
die meerderheids- en minderheidsaandeelhouders. Wij hebben in onze wet
geregeld dat een publieke meerderheidsaandeelhouder vereist is. Dat is
in andere landen niet op die manier in de wet geregeld. Dus je hebt
nationale voorwaarden, die wij in de wet zetten, en een Europese
definitie, waartoe ik mij te verhouden heb.
Dan de laatste vraag van mevrouw Kröger. Een warmtegemeenschap kan als
minderheidsaandeelhouder meedoen met een publiek warmtebedrijf, ook van
een netwerkbedrijf. Onder de 1.500 aansluitingen is er natuurlijk geen
belemmering.
De heer Erkens (VVD):
Misschien doorgaand op dit punt. Zou dat niet betekenen dat de
amendementen die ikzelf heb ingediend feitelijk een oplossing kunnen
zijn voor dit soort projecten?
Minister Hermans:
Dan doelt de heer Erkens op het verlengen van de ingroeiperiode en de
aanwijstermijn? Het punt is: ik ken natuurlijk de casus van de
verschillende projecten niet. Maar laat ik in algemene zin zeggen dat de
amendementen die de heer Erkens heeft ingediend, samen met de heer
Bontenbal en de heer Grinwis volgens mij, heel erg zijn gericht op het
volgende. Hoe zorgen we er nu voor dat we investeringen die al een heel
eind zijn of waarover partijen op het punt staan een
investeringsbeslissing te nemen, een duwtje geven om ze net wat meer
zekerheid te geven? Als dit deze ruimte creëert, kan dat natuurlijk ook
voor de voorbeelden die mevrouw Kröger noemde. Ik weet alleen niet of
dat de oplossing is voor het probleem waar zij tegen aanloopt, omdat ik
het exacte voorbeeld niet ken.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Hermans:
Voorzitter. De heer Grinwis vroeg mij welke mogelijkheden ik zie om
warmtegemeenschappen optimaal te ondersteunen en of ik extra maatregelen
of voorstellen daarvoor wil aankondigen voor de inwerkingtreding van de
wet. Mevrouw Kröger vroeg of ik ervan overtuigd ben dat de wet lokale
initiatieven blijft ondersteunen. Dat is een beetje hetzelfde als waar
we het net over hadden. Zij leest in de wetsteksten een voorkeur voor
grote regionale initiatieven en is bang dat dit ten koste gaat van de
initiatieven in buurten en wijken zoals zij net noemde. Zowel regionale
warmtebedrijven als warmtegemeenschappen hebben voordelen. De wet biedt
ruimte voor beide. Ik voer samen met Energie Samen, de koepel van
energiecoöperaties, overleg over wat er nodig is om warmtegemeenschappen
te ondersteunen. Nogmaals, ik zie echt de meerwaarde van
warmtegemeenschappen. Daarom hebben we in de nota van wijziging, naast
het introduceren van de mogelijkheid om aangewezen te worden in een
eerdere nota van wijziging, verdere aanpassingen gedaan om
warmtegemeenschappen tegemoet te komen.
De heer Grinwis vroeg naar aanvullend beleid. Ik heb eerder middelen ter
beschikking gesteld voor het Ontwikkelfonds Warmte. Dat is eind 2024 als
pilot gestart. Daarin werken het ministerie en Energie Samen samen. Voor
informatie en advies kunnen de warmtegemeenschappen ook terecht bij het
Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie. Ze kunnen ook gebruikmaken
van de bestaande subsidies voor warmtenetten en warmtebronnen. Ik
verwacht dat met die mogelijkheden en met die ondersteuning
warmtegemeenschappen hun rol kunnen pakken.
Mevrouw Kröger vroeg of er een voorkeur is voor kleine of grote
systemen. Nee, die heb ik zeker niet. Ik zei net al tegen de heer
Vermeer dat de wet, zoals die als voorstel voorligt, niet voor niets
techniekneutraal is ingericht. Grote systemen worden niet bevoordeeld
ten opzichte van kleine. Ik vind dat ook goed en passend bij de
verschillende typen initiatieven die je in de afgelopen jaren al zag
ontstaan en die je ook nu nog ziet ontstaan. Het kunnen zowel grotere en
gemeentegrensoverschrijdende initiatieven zijn als kleinere.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Als de minister aangeeft daar niet op te willen sturen, dus dat zij daar
geen voorkeur voor heeft, is mijn vraag: zou het dan niet beter zijn om
de nationale warmtedeelneming, die nu wordt beperkt tot de grote
regionale warmtebedrijven of gemeentelijke warmtebedrijven die de
ambitie hebben om door te groeien naar een regionaal warmtebedrijf, meer
ruimte en vrijheid te bieden? Dan kunnen zij bijspringen waar zij denken
dat dat nuttig, nodig en goed is.
Minister Hermans:
In het advies van de verkenner wordt ingezoomd op een aantal regio's,
maar het is niet zo dat dat de enige manier is waarop we in gesprek gaan
over scenario's om met die nationale deelneming verder te gaan.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ja, de nationale warmtedeelneming âŠ
Minister Hermans:
Daarom zei ik net al dat ik het voordeel zie van regionaal en groter,
maar ook het voordeel van kleiner. Weet u wat ik doe? Ik ga straks nog
in op de verkenner, want mevrouw Beckerman en mevrouw Kröger hebben daar
vragen over gesteld. Dan zal ik ook hier even wat preciezer op ingaan.
Terwijl ik aan het praten ben, heb ik daar eigenlijk zelf een vraag
over. Die wil ik even checken, zodat ik zeker weet dat ik het goede
antwoord geef. Als mevrouw Kröger het goed vindt dat ik dat betrek bij
het blokje over de verkenner, dan kom ik er daarin op terug.
De voorzitter:
Welk blokje is dat?
Minister Hermans:
Dat zit aan het einde van dit blok.
De voorzitter:
Dat zit in ditzelfde blok?
Minister Hermans:
Zeker, zeker.
De voorzitter:
Voor de goede orde: we zijn nog steeds bij het eerste blok.
Minister Hermans:
Zeker.
De voorzitter:
Ik zeg het maar even, want er komen nog meer blokken.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag ging niet zozeer over het advies van de verkenner maar over
hoe de rol van de nationale warmtedeelneming in de wet is omschreven.
Die wordt nu beperkt. Ik vraag de minister of we dat niet ruimer moeten
maken, zodat de nationale warmtedeelneming gewoon kan bijspringen waar
dat nuttig en nodig wordt geacht.
Minister Hermans:
Ik heb de vraag begrepen. Ik kom er zo op terug. Ik koppelde het aan de
verkenner, omdat ik moest denken aan de vraag die mevrouw Beckerman
stelde. Zij vroeg: waarom ga je niet nu al met dat voorstel en die
nationale deelneming aan de slag?
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Minister Hermans:
Voorzitter. Mevrouw Kröger vroeg: hoe ga je om met warmtegemeenschappen
die na het aanwijzen van een warmtebedrijf ontstaan, als er nog geen
gedetailleerd kavelplan is bij die aanwijzing? Haar vraag aan mij was of
toestemming van het warmtebedrijf nodig is om een kavel te verkleinen
ten gunste van een warmtegemeenschap, en of het dan niet logischer is
dat de gemeente die afweging maakt en niet het warmtebedrijf. Vanuit het
principe van de gemeentelijke regie bepaalt het wetsvoorstel dat alleen
het college een aanwijzing mag wijzigen bij aanpassing van de
warmtekavel. Dat geldt bij vergroten, verkleinen en samenvoegen. Zo kan
de omvang van een warmtekavel worden verkleind om ruimte te geven aan
een warmtegemeenschap. Alleen het college mag dus het initiatief nemen
om een warmtekavel te wijzigen. Een warmtebedrijf kan niet zelf
verzoeken om wijziging van de warmtekavel. Er is gekozen voor instemming
van het aangewezen warmtebedrijf bij verkleining van de kavel, omdat
zo'n verkleining gevolgen kan hebben voor het terugverdienen van de
investering door het warmtebedrijf en voor diens toekomstplannen. Zonder
instemming zou een vergoeding betaald moeten worden, omdat de wijziging
ertoe kan leiden dat het warmtenet moet worden overgedragen aan een
ander warmtebedrijf.
Warmtegemeenschappen vallen vaak onder kleine collectieve
warmtesystemen, dus tot 1.500 aansluitingen, zoals ook blijkt uit de
Lokale Energie Monitor 2024. Zij kunnen een ontheffing aanvragen op
basis van artikel 3.1. Als een collectief of klein warmtesysteem van een
warmtegemeenschap uitgroeit tot boven de 1.500 aansluitingen, dan zal
die warmtegemeenschap voor het gebied moeten worden aangewezen. De
ontheffing wordt dan ingetrokken en van rechtswege wordt een aanwijzing
verstrekt, zonder dat die hoeft te worden aangevraagd.
Dan het project Warm Heeg, want daar zijn ook vragen over gesteld en
opmerkingen over gemaakt. Dat is nu, zeg ik specifiek tegen mevrouw
Kröger, een mooi voorbeeld van een lokaal, coöperatief initiatief
waaraan alle bewoners kunnen meedoen, en waarbij gebruik wordt gemaakt
van aquathermie, wat een mooie bron is voor een waterrijke provincie als
Friesland. Ik was vorige week in Friesland en heb daar nog even met de
wethouder gesproken over dit initiatief en over hoe jammer het is dat
twee weken geleden bekend is geworden dat het project is stopgezet. Dat
was onder meer omdat het vollooppercentage op 44% zit. Dat is te laag.
De gemeente heeft besloten dat dit percentage te laag is om een
garantstelling te kunnen geven. Ook in dat specifieke geval vroeg
mevrouw Kröger mij: zou de nationale deelneming hier nu niet een rol in
kunnen spelen? Voor Warm Heeg is in de afgelopen jaren ondersteuning
geboden via subsidies, voor zowel ontwikkelkosten als
investeringskosten. Om beter aan te sluiten bij coöperatieve projecten,
wordt in de nieuw opengestelde WIS, de Warmtenetten
Investeringssubsidie, extra ruimte gegeven voor initiatieven van kleine
warmtebedrijven, zoals lokale coöperaties. Daarnaast is er ondersteuning
door Energie Samen, vanuit het Ontwikkelfonds Warmte.
Het is helaas wel zo dat projecten die bij toekenning van subsidies als
kansrijk worden ingeschat, gaandeweg toch te maken kunnen krijgen met
tegenvallers. Het kan altijd zo zijn dat kosten hoger, soms zelfs veel
hoger, uitvallen dan oorspronkelijk ingeschat, dat het traject uitloopt,
of dat de volloop te onzeker is. Het is dan niet per definitie wenselijk
of doelmatig om een project bij tegenvallers nog meer of extra
ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld door als waarborgfonds voor een
groter bedrag garant te gaan staan. Directe deelname van de Nationale
Deelneming Warmte aan een warmtegemeenschap is dus niet mogelijk. Dat
was de discussie die we net hadden vanwege de definitie in de richtlijn.
Een van de eisen is ook dat de feitelijke zeggenschap over de
warmtegemeenschap is gelegen bij de leden, vennoten of aandeelhouders
van de rechtspersoon die in de nabije omgeving van de collectieve
warmtevoorziening zijn gevestigd. Dat betekent niet dat de Wcw de
samenwerking tussen een nationale deelneming en warmtegemeenschappen
helemaal uitsluit. Een warmtegemeenschap kan â ik herhaal wel even iets
wat ik net al zei â een minderheidsaandeel hebben in een regionaal
warmtebedrijf met een publiek meerderheidsbelang, of een warmtebedrijf
dat daarnaartoe groeit.
Los daarvan denk ik niet dat deelname aan de Nationale Deelneming Warmte
had geholpen. Die lage volloop van 44% telt namelijk heel zwaar mee in
de businesscase. We willen dat de deelneming samenwerkt met projecten
met een gunstige businesscase, die leidt tot de laagste kosten voor de
eindgebruiker bij het verduurzamen van de warmtevraag.
Voorzitter. Dit alles gezegd hebbende wil ik nog toevoegen dat ik echt
hoop dat er ook voor het project Warm Heeg nog mogelijkheden ontstaan om
verder te kunnen als er straks duidelijkheid is door deze wet. Het is
namelijk echt een voorbeeld van een mooi lokaal initiatief.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet zo goed waar ik moet beginnen. Er zijn allerlei projecten
en pilots, zeker op het gebied van aquathermie, die ongelooflijk
kansrijk zijn maar ook nog in de kinderschoenen staan. Er zijn projecten
waarvoor mensen de nek hebben uitgestoken, terwijl ze bleven wachten en
wachten op een wet. Zij zaten echt jaren in onzekerheid. Neem dit
project: ik vind het ongelooflijk knap dat je 44% intekening krijgt in
zulke onzekere omstandigheden. Ik wil de minister vragen of zij niet
vanuit een pilotfunctie kan kijken wat er mogelijk is om dit project
toch te ondersteunen. Er komt een waarborgfonds, maar dat is er nog
niet. Het is dus een kwestie van een overbrugging. Dit soort projecten
gaan we wel nodig hebben in de transitie. Dat vergt ook een beetje
maatwerk en een beetje meedenken met projecten die in de kinderschoenen
staan, maar wel super van belang zijn voor de transitie.
Minister Hermans:
Ik sta hier niet om ingewikkeld te doen, projecten het lastiger te maken
of maatwerk in de weg te zitten, helemaal niet zelfs. Tegelijk moeten we
wel een wet met elkaar vormgeven die duidelijke kaders en regels stelt
en die investeringen mogelijk maakt en aanjaagt, zowel in grote
regionale projecten als in kleinere lokale initiatieven. Ik moet echter
ook oppassen dat we niet op basis van één specifiek voorbeeld allerlei
uitzonderingsbepalingen in de wet zetten. Ik zeg overigens niet dat
mevrouw Kröger dat vraagt, maar die uitzonderingsbepalingen geven ons
niet de duidelijkheid die we zo graag willen. Ik ben het duizend procent
met mevrouw Kröger eens dat die duidelijkheid er nu moet komen.
Die 44% waaraan mevrouw Kröger refereert, is aan de ene kant al een heel
mooi percentage. Aan de andere kant starten projecten in andere landen,
zoals Denemarken, vaak pas bij 55% tot 60% volloop. Dat is vanuit de
gedachte dat je daarna een sneeuwbaleffect krijgt en je toe gaat naar
een volloop van de gewenste 80%. Hier bleef het steken op 44%. Nogmaals,
dat vind ik heel jammer, maar dat is wel het perspectief waarin we het
moeten zien. Het project heeft ook verschillende subsidies en
ondersteuningsvormen gekregen, maar het is helaas toch niet
gelukt.
Mevrouw Kröger vroeg hoe de nationale deelneming in de wet zit en wat
daarvoor de mogelijkheden zijn. Hoe mevrouw Kröger het formuleert,
klopt. Ik denk dat de ruimte, zeg ik juist ook in de richting van een
project als dat van Warm Heeg, zit in de manier waarop de deelneming zal
omgaan met de termijn waarop de lokale warmtebedrijven toe zullen
groeien naar een regionale schaal, als ik het even soepel mag noemen.
Als de wet van kracht wordt, wordt er niet in één keer naar die
regionale schaal toe gegroeid. Dus daar zit ruimte; daar zitten
mogelijkheden.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik heb het gevoel dat we in een spraakverwarring terecht zijn gekomen.
Ik had eerder gevraagd of de nationale warmtedeelneming een rol kan
spelen. Dat heeft te maken met de manier waarop de rol van de nationale
warmtedeelneming is beschreven in de wet. Maar een andere vraag ging
over Heeg. Die vraag is volgens mij door meerdere collega's gesteld,
waaronder de collega's van de ChristenUnie en de SGP. Dat project, dat
echt een pilot is en een belangrijke innovatie aanjaagt, dreigt nu te
mislukken, ook doordat er heel lang onduidelijkheid is geweest vanuit
Den Haag, vanuit ons, over die wet. Kunnen we daarom niet kijken of we
dit project toch vlot kunnen trekken? Het is gewoon doodzonde om dit
project te laten mislukken. Dat kan bijvoorbeeld door een overbrugging
door het waarborgfonds. Daar zijn allerlei manieren voor; die hoeven we
hier nu niet te verzinnen. Dat was mijn vraag aan de minister. Het gaat
er niet om dat ik dit in de wet wil regelen.
Minister Hermans:
Nee, ik schetste alleen even dat tijdens de behandeling van dit
wetsvoorstel een aantal voorbeelden voorbij is gekomen, het project in
Schiedam, het project in Heeg â mevrouw Kröger heeft er meerdere genoemd
â om een bepaalde problematiek te illustreren. Dat begrijp ik. Dat is
ook logisch, want zo proberen we een beetje gevoel te krijgen bij toch
wel abstracte termen.
Vervolgens is de vraag: ga je wetgeving maken op een specifieke casus,
of gebruik je die casus ter illustratie, om te kijken wat voor ruimte en
wat voor mogelijkheden we willen creëren? Dan zie ik, door de vraag die
mevrouw Kröger stelde over de nationale deelneming, dat het voor haar
heel eng gedefinieerd lijkt: regionaal of in lokale gemeenschappen die
toe groeien naar regionale warmtebedrijven. Daarvan zei ik: volgens mij
moeten we met elkaar de ruimte zoeken als we gaan bepalen â het besluit
moet natuurlijk nog gemaakt en geschreven worden â welke termijn we
nemen voor dat toe groeien naar. Ik kan me voorstellen dat we, als we
daar wat meer tijd voor nemen, juist die lokale initiateven meer ruimte
voor ondersteuning geven.
Dan specifiek de vraag of we van het project in Heeg een pilot kunnen
maken, of een bijzonder project, of hoe je het maar wil noemen. Laat me
daar even over nadenken. Dat kan niet in relatie tot de nationale
deelneming; daarover hebben we net de discussie over de
warmtegemeenschap gehad. Maar laat me even kijken of hier nog iets
mogelijk is. Daar wil ik even over nadenken voordat ik valse
verwachtingen wek.
De heer Vermeer (BBB):
Ik wil mevrouw Kröger daar graag in ondersteunen. De minister gaf een
antwoord op mijn vraag over hoe kleine initiatieven beschermd moeten
worden. Maar de minister ging niet echt in op mijn vraag. Ik vroeg
namelijk letterlijk om versnelde procedures, toegankelijke financiering
en minder regeldruk. Wellicht kan de minister dat meenemen in de
gevallen die genoemd zijn, in Heeg en Rotterdam. Misschien moet dat via
een motie; dat weet ik niet. Anders moeten we dat op een andere manier
oplossen. Het gaat erom dat we gewoon wat voorbeeldtrajecten, kleinere
trajecten of afwijkende trajecten, voor de korte termijn mogelijk kunnen
maken, zodat er meer voorbeelden ontstaan, ook voor de andere gemeenten,
de gemeenten die nog aan het begin staan van deze transitie.
Minister Hermans:
Als ik even mee mag denken: ik denk dat het goed is om een paar
projecten te verzamelen die nu lopen of dreigen stil te vallen, en te
kijken of we op basis daarvan lessen kunnen trekken. Daarbij kan het
gaan om het omgaan met regeldruk, de manier waarop je makkelijker bij
financiering kan komen, of hoe je kan omgaan met zo'n volloop. Laten we
ons even niet beperken tot één voorbeeld. Dat vind ik wel belangrijk.
Dan kunnen we met elkaar kijken hoe we dat kunnen vormgeven.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog. Is ze al een beetje aan het einde van
het governance-blok?
Minister Hermans:
Bijna, voorzitter. Even kijken, dit gaat allemaal over amendementen;
daar ga ik zo meteen op in. De heer Flach, die nu even weg is, had
vragen gesteld over het "handdoekje leggen" en "wie het eerst komt, die
het eerst maalt". Daar stelde hij vorige week tijdens het WGO ook een
aantal vragen over. Hij vraagt hoe ik ga voorkomen dat de gemeente
samenwerkt met een publiek warmtebedrijf waar ze zelf een aandeel in
heeft, als een ander zich eerder meldt. Hij vraagt ook hoe ik voorkom
dat een warmtebedrijf met een minder goed plan zich eerder meldt dan een
warmtebedrijf met een beter plan.
Voorzitter. Ik ga eerst even in op de formele inventarisatie, die van
belang is voor gemeenten. De heer Flach vroeg waar die nu precies voor
is bedoeld. Die is nodig om vast te stellen of er een warmtebedrijf met
een publiek meerderheidsbelang of een warmtegemeenschap beschikbaar is.
Wanneer een dergelijke partij zich niet meldt, kan er gedurende de
eerste zeven jaar na inwerkingtreding van de wet direct worden
overgegaan naar de aanwijzingsprocedure van een privaat warmtebedrijf.
Als er een selectieprocedure in de wet zou worden opgenomen, zoals
voorgesteld in het aangepaste amendement van de heer Flach, kan de
inventarisatieprocedure ook worden benut om vast te stellen of er andere
geĂŻnteresseerde partijen zijn. Als dit het geval is, dan wordt de
selectieprocedure toegepast, en anders niet.
Hoe voorkomen we dat een warmtebedrijf met een minder goed plan zich
eerder meldt? In de eerste plaats denk ik dat het onwaarschijnlijk is
dat warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang en
warmtegemeenschappen met elkaar gaan concurreren. De spoeling zal vrij
dun zijn, omdat een warmtebedrijf met een aanwijzing veel taken en
verplichtingen zal krijgen. Ik denk dus dat de situatie zoals de heer
Flach die schetste niet heel erg voor de hand ligt. Zowel "wie het eerst
komt, het eerst maalt", de aanwijzingsprocedure, als de door de heer
Flach gewenste selectieprocedure voldoen aan de Europese regels en de
Dienstenrichtlijn. De kwaliteit van de plannen die warmtebedrijven
indienen, is niet afhankelijk van de keuze voor "wie het eerst komt, die
het eerst maalt" of een selectieprocedure. Als er geen goed kavelplan
ligt, kan de gemeente de aanvraag tot aanwijzing als warmtebedrijf
gewoon afwijzen. Dat kan bijvoorbeeld als het plan niet uitvoerbaar is
of de gevolgen voor verbruikers niet uitvoerbaar zijn. Een plan dat niet
goed is, levert niet automatisch een aanwijzing op. Als een gemeente het
niet eens is met een voorstel van een uitgewerkt kavelplan, kan de
gemeente opdracht geven om het te wijzigen. Op deze wijze kan de
gemeente al tijdens de exploitatie sturen op het beste plan.
Voorzitter. Dan heb ik alleen nog de vragen over de verkenner. Ik heb
beantwoording beloofd aan mevrouw Beckerman. Zij deed de oproep om ons
nu al te conformeren aan het advies van de verkenner om de grote private
warmtebedrijven over te nemen. Daaronder hoorde ik de wens van mevrouw
Beckerman voor snelheid en duidelijkheid. Wat mij betreft, begint dat
met het behandelen en, naar ik hoop, aannemen van deze wet in de Tweede
Kamer en straks ook in de Eerste Kamer. In het proces van de mogelijke
overname van private warmtebedrijven wil ik er wel op wijzen dat de
verkenner in zijn advies een duidelijke volgorde aanhoudt. Hij plaatst
een advies onder het voorbehoud dat het huidige wetsvoorstel wordt
ingevoerd. Dat voorbehoud maken ook de private warmtebedrijven. Als de
wet door de Kamer is aangenomen, weten bedrijven waar ze aan toe zijn en
kunnen de daadwerkelijke onderhandelingen eventueel plaatsvinden. Op
basis van de uitkomst van die gesprekken, kan de vraag worden beantwoord
of overname ĂŒberhaupt een verstandig idee is. Dat betekent niet dat we
nu stilzitten. Ah, ik zie mevrouw Beckerman binnenkomen. Het betekent
niet dat we nu stilzitten. We voeren samen met EBN verkennende
gesprekken met de warmtebedrijven en met de potentiële
medeaandeelhouders.
Voorzitter. Mevrouw Kröger vroeg mij naar de exacte reactie van de
verkenner op de vraag wat er gebeurt als je de overgangsperiode
verlengt. Ik beantwoord deze vraag onder het kopje betaalbaarheid. Dat
lijkt mij logischer.
Voorzitter. Dan ben ik bij het blokje betaalbaarheid. Ook over de
betaalbaarheid is in het wetgevingsoverleg vorige week uitvoerig
gesproken, evenals over het belang van betaalbaarheid voor de verdere
groei en uitrol van warmtenetten. Het belang van die betaalbaarheid
onderschrijf ik volledig. Er zal alleen draagvlak zijn voor warmtenetten
als de collectieve warmte aantrekkelijk geprijsd is ten opzichte van het
gangbare alternatief. Op dit moment zijn consumenten op twee manieren
beschermd tegen een te hoge warmterekening.
De Wgiw beschermt consumenten tegen een mogelijk te dure overstap naar
collectieve warmte, doordat de gemeente alleen een aanwijsbevoegdheid
mag inzetten als de betaalbaarheid van het alternatief voldoende is
vastgesteld en de niet-meer-dan-anderssystematiek garandeert dat een
warmteconsument nooit meer betaalt dan een gemiddelde gasverbruiker.
Maar ik zie ook â en ik zie mevrouw Postma kritisch kijken; zij had daar
een opmerking over gemaakt â dat die NMDA-systematiek aan kritiek
onderhevig en niet toekomstbestendig is. Er gaan immers steeds minder
mensen gas gebruiken en we hebben ook bijvoorbeeld in de gascrisis
gezien dat de gasprijs ineens omhoogschiet. Voor iemand met een
warmtenet die helemaal geen gebruik maakt van gas, voelt dat natuurlijk
heel gek.
Daarom zit in het wetsvoorstel ook de overgang naar het kostengebaseerde
tarief. Het is van groot belang om inzicht te krijgen in de gevolgen van
die nieuwe tariefsystematiek en om de eindgebruikerskosten vervolgens
meer in lijn te brengen met de nationale kosten. Op dit moment is er nog
onvoldoende inzicht in de kosten van warmtesystemen om een goede
inschatting te kunnen maken van de hoogte van kostengebaseerde
warmtetarieven. Daarom voorziet het voorstel in een gefaseerde overgang
naar kostengebaseerde tarieven, waarin de ACM eerst inzicht opbouwt in
de kosten van warmtenetten. Pas daarna besluiten we over de invoering
van die kostengebaseerde tarieven. Dat is niet dan nadat dat besluit aan
de Kamer is voorgehangen.
Om de stap naar kostengebaseerde tarieven te kunnen maken, is het
belangrijk dat de eindgebruikerskosten betaalbaar zijn. De wet stuurt op
de realisatie van warmtenetten daar waar ze de laagste nationale kosten
hebben, en de wet bevat prikkels om warmtenetten op kostenefficiënte
wijze aan te leggen. Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen om de
relatieve betaalbaarheid van warmtenetten te bevorderen. De WIS, de
Warmtenetten Investeringssubsidie, en de SDE++ drukken de kosten van
warmtenetten en dragen zo ook bij aan lagere kostengebaseerde
tarieven.
Samen met de netbeheerders en de ACM zet het kabinet zich in voor een
differentiatie van het nettarief voor kleinverbruikers van
elektriciteit. Hierdoor gaan warmteverbruikers mogelijk ook minder
meebetalen aan het elektriciteitsnet. Tegelijkertijd â daar wees ook
mevrouw Kröger op â zijn er natuurlijk ook ontwikkelingen zoals ETS2, de
bijmengverplichting groen gas, die effect zullen hebben op de
energierekening voor elektriciteit en gas. De verwachting is dat die
maatregelen en ontwikkelingen een positief effect zullen hebben op de
relatieve betaalbaarheid van warmte.
Exacte garanties daarvoor kan ik op dit moment niet geven, terwijl ik
weet dat veel consumenten, gemeenten en warmtebedrijven die wel graag
zouden willen. Maar we hebben echt een beter inzicht in de kosten van
warmtebedrijven nodig voordat de ACM rekensommen kan maken. Dan kunnen
we zien of warmte voldoende concurrerend is of dat er nog aanvullende
maatregelen nodig zijn om die relatieve betaalbaarheid te
verzekeren.
Vooruitlopend daarop denken we natuurlijk al wel na over instrumenten om
dat voor elkaar te krijgen, zoals een instrument als die relatieve
prijsgarantie. Misschien ten overvloede, maar ook voor gas en
elektriciteit geven we in de regel natuurlijk geen garanties. Er zal dus
altijd enige mate van onzekerheid blijven over de hoogte van de
energierekening. Maar ik realiseer me wel dat er voor die overgang naar
kostengebaseerde tarieven echt meer inzicht nodig is om in elk geval zo
veel mogelijk zekerheid daarover te kunnen geven.
Voorzitter. Dan kom ik bij een vraag van mevrouw Beckerman. Die vroeg
mij: wat ga je nou doen in de periode totdat die fase van
kostengebaseerde tarieven ingaat om warmte betaalbaar te houden? Zij
wees mij ook op het kaartje van, volgens mij, TNO en wees de gebieden
aan waar de energiearmoede het grootst is. Volgens mij was dat om deze
vraag extra kracht bij te zetten. Tot de invoering van fase 2 zullen we
natuurlijk oog hebben voor de betaalbaarheid. Ik zei net al dat het
niet-meer-dan-andersprincipe dan de systematiek is die daarvoor geldt.
Ik zeg ook dat de wijzigingen die vorig jaar zijn aangebracht aan de
Warmtewet van kracht blijven. Die zien dus op hoe we rekenen met het
cv-ketelonderhoud. Dat is één. Het andere is dat een stijging van de
energiebelasting niet in het tarief wordt meegenomen.
Er blijven onzekerheden die effect kunnen hebben op de betaalbaarheid:
de gasprijsontwikkeling, ETS2 en groen gas, dat ik al eventjes noemde.
Het is dus niet te zeggen of dit voldoende is om de betaalbaarheid te
blijven borgen of dat aanvullend beleid nodig is. Daarom blijven we
daarover nadenken, blijven we dat ook monitoren en zullen we daar op de
geëigende momenten over moeten besluiten, want daar zal natuurlijk ook
altijd dekking voor nodig zijn.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik kwam eigenlijk voor een andere vraag, maar laat ik deze eerst
stellen. Ik snap dit antwoord van de minister. Het is ook een logisch
antwoord, want je kunt niet in één keer naar kostengebaseerde tarieven
gaan, nog even los van of we het daarover eens zijn. Tegelijkertijd: als
de kosten voor een warmtenet wél meer dan anders zijn of als die de
komende jaren stijgen, dan doet dat ook heel veel met het draagvlak.
Daarom zou de minister ook nu al moeten nadenken over hoe je daar dan
mee omgaat. Misschien zou je nu inderdaad wel extra moeten investeren om
te zorgen dat je dat draagvlak behoudt en om te garanderen dat je lagere
tarieven behoudt.
Minister Hermans:
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom denken we nu ook al na over zo'n
relatieve prijsgarantie. Dat is een voorbeeld van een instrument. In
fase 1 kan het tarief voor consumenten nooit boven het
niet-meer-dan-anderstarief komen. De subsidies die ik net noemde, de
SDE++ en de WIS, helpen natuurlijk bij de onrendabele top om de
infrastructuur te kunnen aanleggen. Dat drukt de kosten natuurlijk
vooral aan de vaste kant. Zo zijn er ook in deze fase al wel
instrumenten om de betaalbaarheid in de gaten te houden en daar een
bijdrage aan te leveren, maar ik denk wel dat het belangrijk is dat we
die overgang zo snel als mogelijk doen. Maar het moet wel zorgvuldig,
want juist voor dat draagvlak wil je toe naar een systematiek die
zekerheid biedt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Maar je moet je voorstellen dat je nu een bepaalde energierekening hebt.
Dan komt er een warmtenet, waardoor bewoners een behoorlijke overlast
zullen ervaren. Dan eindig je misschien met iets hogere tarieven of
misschien wel fors hogere tarieven. De redenen om mee te willen doen,
zullen vooral op duurzaamheid zitten. Dat maakt het wel heel erg lastig
voor bewoners, zeker voor bewoners die nu al moeite hebben om de
energierekening te betalen. Deelt de minister die zorg?
Minister Hermans:
Ik deel de zorg in zoverre dat voor het draagvlak voor warmtenetten,
voor de bereidheid van mensen om mee te doen, er zo veel als mogelijk
duidelijkheid of zekerheid over de tarieven moet zijn. En nogmaals, daar
moet ik dus de kleine kanttekening bij maken dat je ook bij gas en
elektriciteit natuurlijk nooit volledige zekerheid hebt. Maar als je
daarop instapt, als dat de route is waarlangs jij jouw bijdrage levert
aan verduurzaming van je huis, dan wil je ook wel weten wat je daarvoor
gaat betalen. Daarom hebben we natuurlijk de vergelijking met het
alternatief. Dat is nu nog gas, maar dat worden straks de warmtepompen.
Ik begrijp dus heel erg goed wat mevrouw Beckerman zegt, dat je voor het
draagvlak ⊠Het gaat om een derde van de woningen in Nederland waarvoor
warmtenetten het beste alternatief zijn. Dus ja, ik begrijp dat. Ik zie
ook echt dat we daar met tempo maar wel zorgvuldig stappen in moeten
zetten. Wat we nu kunnen doen voor mensen die nu op een warmtenet zitten
of die daar snel op worden aangesloten, zullen we natuurlijk blijven
doen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat vind ik nog steeds wel vaag. Ik weet niet of de minister er nog op
terugkomt, maar ik heb een vraag over de 5% tot 10% die straks meer dan
50% meer kan gaan betalen; het zat in haar eigen beantwoording. Dit is
een hele, hele, hele grote zorg van de SP. De minister zegt dat het voor
30% van de huishoudens gezien de maatschappelijke kosten het meest
logisch is om een warmtenet aan te leggen. Maar toch, als je per net,
per kavel, per gemeente of per bedrijf de kosten gaat betalen, zal een
deel van de mensen heel duur uit zijn. Dan zijn de maatschappelijke
kosten misschien laag, maar de kosten voor huishoudens hoog. Over die
groep maken wij ons zorgen. Juist op plekken waar je niet goedkoop een
warmtenet kunt aanleggen, zijn misschien nu al veel mensen die hun
energierekening niet kunnen betalen. Deelt de minister onze zorg dat als
je tarieven op kavelniveau, op te kleine schaal, vaststelt, dat voor een
deel van de huishoudens misschien heel naar kan uitpakken? Wil zij ook
nadenken over meer landelijk, of in ieder geval regionaal, gebaseerde
tarieven?
Minister Hermans:
Ik ga hier straks nog uitgebreider op in, maar ik kan er wel alvast iets
over zeggen. In de tariefregulering zit een bescherming voor het geval
dat de tarieven excessief hoog worden. Er wordt een tarieflimiet
ingesteld, zodat dat niet kan. Daar hebben we ook weer dat
vereveningsfonds voor. Iedereen betaalt daar een beetje aan mee, want je
moet zo'n limiet wel ergens uit kunnen betalen. Daar zit dus een vorm
van bescherming in om de extreme uitschieters tussen warmtekavels, waar
mevrouw Beckerman terecht op wijst, te kunnen opvangen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Daar zit, denk ik, ook een meer principiële vraag. Want los van dat het
moet, is verevening het beste wat we kunnen bieden, of is solidariteit
het meest logische uitgangspunt? Ik doel op de logica dat het voor ons
allemaal, de hele samenleving, goed is om dit te doen, en dat we daarom
met z'n allen vergelijkbare tarieven moeten gaan betalen, ook als je
toevallig op een plek woont waar het iets duurder is. Zo doen we het
niet met de belasting, maar bijvoorbeeld wel met de riolen. Als je een
lange oprijlaan hebt, betaal je niet veel meer dan als je in een flat
woont. Dat is misschien omgekeerd dan bij deze warmtenetten, maar dat is
wel een gedachte die we altijd hebben gehuldigd, omdat het nou eenmaal
een nutsvoorziening is.
Minister Hermans:
Ik ga straks nog in op het socialiseren van de tarieven. Daar had ook de
heer Vermeer vragen over gesteld. Hoewel mevrouw Beckerman het nu niet
expliciet noemt, hebben we het vorige week in de eerste termijn, of
anders in het WGO, gehad over een maximumtarief. Dat is natuurlijk ook
een vorm van zekerheid bieden of duidelijkheid geven. Ik zei net al iets
over de tarieflimiet die in de wet zit. Daarmee kun je een maximum
zetten op het kostengebaseerde tarief. Dat is nu in de wet kostendekkend
vormgegeven door dat vereveningsfonds dat ik net noemde. Daarnaast
verkennen we dus de optie van die relatieve prijsgarantie door het
maximumtarief voor eindgebruikers te koppelen aan de kosten van het
meest gangbare tarief. Dan heb je ook een eerlijke vergelijking.
Een absoluut maximumtarief past dan weer niet goed bij kostengebaseerde
tarieven, omdat de consequentie dan is dat warmtebedrijven de
noodzakelijke efficiënte kosten niet in rekening kunnen brengen. Dan
zullen mogelijk duurdere maar maatschappelijk wel noodzakelijke
warmtenetten niet worden aangelegd. Dat kan ook weer effect hebben op de
leveringszekerheid. Daarom ben ik geen voorstander van die route. Op het
socialiseren ga ik zo meteen nog apart in, maar ik dacht dat het goed
was om dit nog even te noemen omdat u daar tot twee keer toe terecht
vragen over heeft gesteld.
Voorzitter. De heer Grinwis vroeg naar de middelen in het Klimaatfonds
om de warmtetransitie tot een succes te maken. Kan ik voor de
begrotingsbehandeling toezeggen dat er voldoende middelen zijn om de
relatieve betaalbaarheid te garanderen en de investeerbaarheid voor
bedrijven te borgen? We werken nu al aan het borgen van de relatieve
betaalbaarheid met een combinatie van maatregelen, waaronder subsidies,
om de kosten, en daarmee dus ook de tarieven van warmtenetten, te
drukken. In het Klimaatfonds is bovendien 1,8 miljard euro beschikbaar
gesteld speciaal voor de collectieve warmtevoorziening, waarvan 1,4
miljard voor de WIS, de Warmtenetten Investeringssubsidie, en 0,4
miljard voorwaardelijk voor de nationale deelneming en het
waarborgfonds. Daarnaast hebben we nog de SDE++ en de ISDE. Wat er na
2030 nodig is, is aan een nieuw kabinet om te bepalen. Het kabinet
evalueert voortdurend de doelmatigheid en doeltreffendheid van het
instrumentarium in relatie tot de beleidsdoelstellingen. Als blijkt dat
een andere allocatie van de reserveringen in het Klimaatfonds tot betere
resultaten leidt, dan zal dat overwogen worden. Ook zal ik wanneer er
voor ingang van fase twee nog aanvullend beleid nodig is om de relatieve
betaalbaarheid te borgen, de besluitvorming daarover laten meelopen in
de betreffende voorjaarsbesluitvorming.
Voorzitter. Mevrouw Kröger vroeg op welke termijn het gedifferentieerde
nettarief voor elektriciteit ingevoerd kan worden en wie daarover gaat,
de ACM of het kabinet. Een gedifferentieerd nettarief voor elektriciteit
kan naar verwachting in 2028 in werking treden. Het is aan de ACM om
daarover te besluiten. Dat doen zij op voorstel van netbeheerders. Het
kabinet zal waarschijnlijk wel een aantal randvoorwaarden moeten
verzorgen voor wijziging van het nettarief, bijvoorbeeld via wijziging
van lagere regelgeving onder de Energiewet. Daarom werken we ook nauw
samen met netbeheerders en de ACM om de wijziging van het nettarief
mogelijk te maken.
De heren Grinwis en Erkens vroegen of de huidige vorm van
tariefregulering uitvoerbaar is voor honderden kavels en of je ze niet
per warmtebedrijf moet vaststellen, zoals eerder per amendement is
voorgesteld. Het is op dit moment niet zeker hoeveel warmtebedrijven of
warmtekavels er zullen komen. Dat kunnen er honderden zijn, maar dat
kunnen er ook tientallen of een handvol zijn. De ACM gaf in de
technische briefing aan dat de hoeveelheid werk voor kostengebaseerde
tarieven voor warmte in lijn is met het werk dat zij verrichten voor
andere sectoren waar tarieven gebaseerd zijn op kosten. De ACM heeft
aangegeven dat het effect van tarieven per kavel of tarieven per
warmtebedrijf op de uitvoerbaarheid klein is. Het merendeel van het werk
gaat zitten in het controleren van de opgevoerde kosten. Het vervolgens
onderverdelen van de kosten naar verschillende kavels is een relatief
kleine stap. Op het amendement en nog een aantal inhoudelijke redenen
zal ik bij de appreciatie nog ingaan.
Voorzitter. Dan de landelijk gesocialiseerde tarieven, waar mevrouw
Beckerman en de heer Vermeer naar vroegen. Prijsverschillen tussen
warmtekavels stimuleren de gemeenten om samen met het warmtebedrijf te
sturen op lage kosten voor inwoners. Als de tariefverschillen tussen
warmtekavels te groot worden, kunnen de verschillen via de tarieflimiet
en het vereveningsfonds worden beperkt. Zo zit er dus enige vorm van
socialisatie in het wetsvoorstel. Het doel van deze systematiek is niet
om alle verschillen weg te nemen, want die zijn ook noodzakelijk om
gemeenten de juiste prikkel te geven om samen met het warmtebedrijf te
sturen op lagere tarieven. Daarom ben ik geen voorstander van nationaal
gesocialiseerde tarieven, afgezien van dat deeltje dat nu in de wet
zit.
Mevrouw Postma (NSC):
De minister had het net even over het vereveningsfonds. In het debat dat
we hiervoor hebben gehad, dus in het WGO, werd gedacht aan een tarief
van 150%. Daar hadden we het over. Er is dan dus een variabel tarief en
daar komt dan 50% bovenop. En als het daarboven zou liggen, dan zou je
recht hebben op een verevening. Dat was nu het voorstel. In dat debat
hebben we ook de vraag gesteld of dat niet omlaag zou moeten, of dat
niet 25% zou moeten worden. Want juist als je lokaal deze kavels met
elkaar gaat vergelijken, kan blijken dat het de helft scheelt. Dat
verschil is echt wel heel groot, echt te groot. Wat zou dan volgens de
minister het juiste percentage zijn? Wanneer moet dat fonds voor mensen
gaan gelden?
Minister Hermans:
Even om misverstanden te voorkomen: die percentages zijn gewisseld in
het WGO, maar het is niet zo dat er nu een voorstel ligt of dat met het
aannemen van de wet op welke manier dan ook wordt ingestemd met
percentages. Daar moet echt op een later moment over besloten worden.
Het is natuurlijk vrij relevant: hoe gaan de op kosten gebaseerde
tarieven eruitzien en wat is dan de differentiatie tussen die tarieven?
Ik heb het nog niet eens over de differentiatie waar mevrouw Postma naar
heeft gevraagd; daar kom ik zo nog op. Daar moet je natuurlijk een beeld
bij hebben om hier een goed voorstel voor te kunnen doen. Dat ligt er
dus nog niet. Ik vind het dus ook niet goed of wenselijk dat ik daar nu
op vooruit ga lopen door te zeggen dat het percentage x of y zou moeten
zijn.
Mevrouw Postma (NSC):
Dit is typisch een antwoord dat je eigenlijk niet wilt hebben, maar ik
begrijp wel dat het nog niet gegeven kan worden. Ik heb al een motie
klaarliggen. Ik zat eraan te denken om hier wat scenario's voor te maken
en die met elkaar nader te onderzoeken, want het is wel ontzettend
belangrijk om dit goed voor ogen te hebben. Onze voorkeur zou zijn dat
we ervoor zorgen dat die verschillen zo klein mogelijk zijn.
Minister Hermans:
Misschien mag ik hier een paar dingen over zeggen. Ik snap het ongemak,
of de wens â misschien moet ik dat zeggen â dat je misschien al wat meer
inzicht zou willen hebben in de tarieven, de betaalbaarheid en de
relatieve prijsgarantie, ook straks in fase twee. Tegelijkertijd denk ik
dat het belangrijk is dat we nu wél met dit wetsvoorstel die stap
zetten, juist om die betaalbaarheid goed vorm te kunnen geven in fase
twee. Want dat geeft de ACM de mogelijkheid om die gegevens bij
warmtebedrijven op te vragen om dat inzicht in die kosten te krijgen en
dus tot een goede kostensystematiek te komen. Dat staat nog even los van
het gegeven dat met de invoering van de wet ook een heleboel andere
dingen worden geregeld die goed zijn voor consumenten, maar nu niet
geregeld zijn. Maar specifiek op het vlak van de betaalbaarheid snap ik
dus dat ongemak. En we hebben de wet ook nodig om het voor straks goed
te kunnen regelen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voor de Socialistische Partij is het uitgangspunt: solidariteit, waarbij
de tarieven overal gelijk zijn en we met z'n allen de kosten delen. Dat
vinden we het meest wenselijk. Dat is voor ons de meest logische
oplossing. Wij maken ons grote zorgen over wat deze wet of deze
kostensystematiek zou betekenen voor bijvoorbeeld plattelandsgebieden.
Ik hoor de minister. Het enige argument dat de minister heeft om het
niet te doen, dus om het lokaal te houden met plafonds of waarborgen
erin, is de prikkel om niet te dure warmtenetten aan te bieden. Nou ja,
huishoudens gaan dan de verschillen tussen de netten betalen. Is die
prikkel niet op een andere manier in te bouwen, vraag ik de minister.
Want dat is eigenlijk het enige argument dat zij noemt.
Minister Hermans:
Een prikkel is een belangrijk argument, maar transparantie is dat
natuurlijk ook. Er zijn meerdere argumenten. Ik focuste nu even hierop,
omdat het ziet op het laag houden van de kosten. Transparantie doet dat
natuurlijk ook, want die geeft het inzicht om te kunnen benchmarken. En
laten we wel wezen: warmtebedrijven, ook publieke, moeten natuurlijk wel
de investering kunnen terugverdienen, want anders zal er niet in worden
geĂŻnvesteerd.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat laatste begrijp ik, maar dat is natuurlijk ook de reden waarom bij
governance de SP een heel groot voorstander is van die nationalisatie,
waarbij we de huidige bedrijven gaan nationaliseren en gaan werken met
drie tot vier grote regionale bedrijven. Dan bespaar je ook heel veel
kosten, want dan hoef je niet allemaal te investeren in de opbouw van
kennis et cetera. Maar ik snap het antwoord van de minister niet
helemaal dat juist dat inzicht in de kosten het grote doorslaggevende
argument zou kunnen zijn. Dat kun je toch ook regelen met
gesocialiseerde solidariteitstarieven?
Minister Hermans:
Het ging erover dat het doel zoals we dat nu in de wet hebben, niet is
om alle verschillen tussen tarieven weg te organiseren, omdat die
verschillen ook bijdragen aan die prikkel om te sturen op zo laag
mogelijke kosten; dat is een prikkel richting efficiency. En
transparantie is belangrijk, om daar ook inzicht in te kunnen krijgen en
het te kunnen vergelijken. Dus daar kwam mijn antwoord in de richting
van mevrouw Beckerman vandaan. Ik snap ook heel goed waar zij, vanuit
haar politieke overtuiging, naar zoekt en op inzet.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ja, ik zit toch ook op dit punt van betaalbaarheid gewoon met zorgen
over hoe de wet nu voorligt, en dat zit er ook wel op dat de minister
stevig inzet op het vereveningsfonds, om in ieder geval de excessen van
die betaalbaarheid af te romen. Maar dan ga je dus socialiseren binnen
de warmtegebruikers, terwijl we eigenlijk met elkaar zeggen dat we
warmtenetten op die plekken willen waar het maatschappelijk het best is
om warmte te hebben. Dan is de vraag: waarom zou je dat dan alleen
socialiseren binnen de warmtegebruikers?
Minister Hermans:
Ik stond op het punt om de vraag van mevrouw Kröger te beantwoorden over
dat je niet eindeloos in de NMDA-systematiek wilt blijven zitten. Ik
stond daar dus al over na te denken, maar nu gaan we nog even door over
het socialiseren; ik moet dus even omschakelen. Maar je stuurt bij het
aanwijzen en kiezen van waar je het warmtenet aanlegt op de plekken met
de laagste kosten. Dat kan natuurlijk. We willen met die op kosten
gebaseerde tarieven ook zo eerlijk mogelijke tarieven in rekening
brengen, die ook echt de kosten reflecteren van het warmtenet. En er zal
verschil ontstaan tussen kavels. Nou, een beetje verschil kan juist de
prikkel helpen om de kosten zo laag mogelijk te houden. Maar excessieve
verschillen wil je niet; dat is ook niet eerlijk en vind ik ook niet
goed uitlegbaar. Daarom die tarieflimiet, en inderdaad die keuze voor
verevening binnen de warmtegebruikers. Dat is de keus die is gemaakt en
die vind ik ook te rechtvaardigen in het systeem zoals we dat nu
inrichten.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
De minister geeft nu een lang antwoord en beschrijft daarmee het
systeem. Dat heb ik ook kunnen lezen, dus daar ben ik mij van bewust.
Maar mijn vraag was een andere. De vraag was: de reden waarom je op een
bepaalde plek een warmtenet kiest, is omdat dat maatschappelijk goed is;
anders zouden we het niet doen. We willen van het gas af en je kiest
warmtenetten op die plek waar maatschappelijk de laagste kosten zijn.
Dus waarom zou je het dan, op het moment dat er om welke reden dan ook
toch een excessief tarief is, alleen socialiseren binnen
warmtegebruikers, terwijl de baten eigenlijk maatschappelijke baten
zijn? Ik snap gewoon die keus niet. En ik vind die keus ook niet heel
eerlijk, als ik heel eerlijk ben.
Minister Hermans:
Nou, er zijn natuurlijk ook subsidies om de kosten laag te houden. Ik
noemde al de SDE++ en de WIS. Die betalen we met z'n allen. Dus het is
niet zo dat er niet meebetaald of â misschien moet ik het zo zeggen
âmeegedeeld wordt. En dat vind ik logisch, hĂš. Begrijp me niet verkeerd;
ik vind dat ook goed. Maar het is dus niet zo dat dit helemaal niet
gebeurt.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat er nog een stukje antwoord komt, of niet?
Minister Hermans:
Mevrouw Kröger vroeg mij, via u, voorzitter, waarom ik die keuze niet
maak, of waarom ik het niet logisch vind of het niet met haar eens ben
dat het logisch is. Er zijn subsidies om de kosten van warmtenetten voor
gebruikers te drukken, namelijk de SDE++ voor de onrendabele top en de
WIS voor de infrastructuur. Daarmee worden ook de kosten voor de
gebruikers gedrukt. Die subsidies worden betaald uit algemene middelen,
die wij met z'n allen opbrengen. Het is dus niet zo dat er om de
betaalbaarheid van warmtenetten te realiseren of daar wat aan te doen,
alleen maar wordt gesocialiseerd binnen gebruikers van het warmtenet. De
relatieve prijsgarantie, die we zouden kunnen nemen als flankerend
beleid â dat ligt nu niet voor; dat zit nu niet in de wet â voorziet in
de route die mevrouw Kröger schetst en die ik op zich ook te
verantwoorden vind en rechtvaardig vind binnen het systeem zoals we het
in de wet hebben gekozen. Ik sta achter dat systeem; dat is wat ik in
antwoord op de vraag van mevrouw Kröger zei.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Hermans:
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Kröger. Hoe voorkom je dat je
eindeloos met de niet-meer-dan-anderssystematiek blijft zitten, omdat
die kostengebaseerde tarieven lang duren? Moet je niet een termijn
vastleggen voor het ingaan van fase 2? Ik zei het net al: ik steun de
wens van mevrouw Kröger om zo snel mogelijk over te gaan naar
kostengebaseerde tarieven en daarbij de relatieve betaalbaarheid te
borgen. Over die richting is er dus geen discussie. Als je een termijn
gaat invoeren â daar heb ik echt even serieus over nagedacht â loop je
tegen twee punten aan. Het eerste punt is dat je een termijn aan de ACM
geeft en zegt: binnen die termijn moet het geregeld zijn. Dat kan
mogelijk niet uitvoerbaar zijn. De ACM kan zeggen: we hebben langer
nodig om dit op een zorgvuldige en goede manier te kunnen doen. Het
tweede punt is dat het nu nog niet duidelijk is welk aanvullend beleid,
flankerend beleid, je precies nodig hebt om bijvoorbeeld een relatieve
prijsgarantie te kunnen invoeren. Dat vereist een betere inzage in de
kostenopbouw. Je hebt de wet nodig en dus enige tijd na invoering van de
wet om die inzage goed te krijgen, want met deze wet krijgt de ACM de
taak en het recht om die gegevens op te vragen. Ik ben bang dat we, als
we daar een termijn aan koppelen, de zorgvuldige invoering van de
kostengebaseerde tarieven onder druk zetten. Dat is de reden waarom ik
het niet verstandig vind om er een fase aan te koppelen, maar er wel op
zal aandringen dat het zo snel als mogelijk gebeurt, omdat ik het wel
belangrijk vind dat we die stap naar fase 2 maken.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
De ACM geeft volgens mij aan twee tot vier jaar nodig te hebben. Dan zou
vier jaar met eventueel een verlenging toch best een reële termijn zijn
waarop dat zou moeten kunnen?
Minister Hermans:
Als een maximumtermijn? Ik heb uw vraag altijd geĂŻnterpreteerd als een
vraag over de onderkant van de bandbreedte.
Nogmaals, ik vind het belangrijk dat we die overstap maken, maar ik wil
ook dat we die goed maken. Volgens mij zeggen we allemaal, althans een
groot aantal van ons, dat we naar deze systematiek toe moeten. Als we
onszelf nu dus in een tijdsklem zetten voor die systematiek, dan moeten
er wel echt â laat ik het zo zeggen â een reĂ«le termijn en iets van een
verlenging komen. Als de ACM zegt, en als we met elkaar zeggen, dat dit
de kwaliteit van de kostengebaseerde tarieven niet ten goede komt, moet
er wel een reëel perspectief zijn dat het verlengd kan worden, want
anders vind ik het nu gewoon een te groot risico. Ik herhaalde even de
woorden die mevrouw Kröger buiten de microfoon zei.
Voorzitter. Over die kostengebaseerde tarieven vroeg de heer Erkens mij
twee dingen. Gaat dat nou niet tot veel extra administratieve lasten
leiden voor warmtepartijen? Zijn er nou nog versimpelingen mogelijk?
Warmtebedrijven zullen onder die kostengebaseerde regulering veel
nauwkeuriger en transparanter hun kosten en andere gegevens moeten
registreren en daar ook verantwoording over af moeten leggen. Dat vergt
inspanning, zeker in de eerste jaren van de tariefregulering. Maar ik
denk wel dat de voordelen van kostengebaseerde regulering en
transparantie daartegen opwegen. Ik ben het wel met de heer Erkens eens
dat we bij verdere uitwerking in lagere regelgeving goed oog moeten
hebben voor de uitvoerbaarheid; dat is echt een aandachtspunt. Tegelijk
voeren we de tariefregulering natuurlijk in ter bescherming van de
consument. Daarin moeten we zoeken naar een balans, samen met de ACM en
de sector. Ik zei het volgens mij net ook al: de inschatting van de ACM
is dat de benodigde inspanning voor kostengebaseerde regulering bij
warmte in lijn is met de inspanning in andere sectoren waar tarieven
gebaseerd zijn op kosten. Die is daarmee te vergelijken.
De heer Grinwis vroeg mij of ik bereid ben om via lagere regelgeving
kleine collectieve warmtesystemen uit te zonderen van kostengebaseerde
tarieven zoals die gelden voor aangewezen warmtebedrijven. Voor kleine
collectieve warmtesystemen leveren tarieven per kavel of per
warmtebedrijf mogelijk te veel regeldruk op. Het is op dit moment nog
niet duidelijk welk eventueel aanvullend beleid precies nodig is en op
welke termijn dat uitvoerbaar is. Dat vereist een verbeterde inzage in
de kostenopbouw van de verschillende netten en bronnen. Met de wet wordt
die inzage verbeterd.
Ik haal nu even twee dingen door elkaar; excuus. Ik wilde namelijk tegen
de heer Grinwis gaan zeggen dat wij voor de uitvoerbaarheid zoeken naar
een systeem dat past. De Wcw biedt ook ruimte om te kiezen voor een
passend systeem voor die kleine collectieve systemen, als dat nodig
blijkt. Ik wil die ruimte dus ook graag nemen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dan denk ik dat ik in tweede termijn met een motie hierover kom waarmee
ik het advies van de ACM volg. Die zegt gewoon: kies niet voor een
kostengebaseerd tarief, maar kies voor een kostengebaseerd
referentietarief. Ze zien namelijk een duidelijk verschil tussen grote
en kleine systemen en zeggen: zoals het nu is geregeld, wordt het
onwerkbaar, onuitvoerbaar. Daar waren ze klip-en-klaar over in de
technische briefing die we van ze hebben mogen krijgen. Ik luister niet
altijd naar de ACM, maar deze keer wil ik dat eigenlijk maar wel doen.
Dus dat geef ik de minister maar mee.
Minister Hermans:
Ik ga de motie natuurlijk nog even precies bestuderen, maar het verzoek
van de heer Grinwis betreft niet alleen de ruimte die de wet biedt om
die keuze later te maken; hij geeft mij dan ook al via die motie de
richting mee. Dan ga ik daar op die manier naar kijken.
Dan ga ik naar een vraag van mevrouw Rooderkerk en de heer Grinwis over
de tariefregulering. De heer Grinwis vroeg of ik bereid ben om in fase 1
al met aanvullend beleid te komen ter overbrugging naar fase 2. De heer
Grinwis noemde ook de suggestie van Energie-Nederland om âŹ200 korting op
het vastrecht te geven. Mevrouw Rooderkerk vroeg of ik de komende jaren
door wil met de huidige manier waarop het tarief wordt bepaald en of ik
in de tussenliggende periode nog iets extra's ga doen, als ik die vragen
goed heb geĂŻnterpreteerd. Ik heb het net al gezegd: op de korte termijn
worden gebruikers van warmtenetten beschermd door de
niet-meer-dan-andersmethodiek. De wijziging van de Warmtewet die vorig
jaar is doorgevoerd, blijft ook van kracht. Dat betekent dus dat de
vaste tarieven dit jaar ongeveer âŹ47 lager zijn dan zonder die
aanpassing. En we houden natuurlijk de WIS, al een paar keer genoemd,
maar ook de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen, om aan het
drukken van het vaste tarief te kunnen blijven werken.
Voor de algemene korting zoals Energie-Nederland die voorstelt, of een
variant daarop â volgens mij hintte mevrouw Rooderkerk daarop in het
debat â zijn op dit moment geen middelen gereserveerd. Dat kan ik nu
niet doen en ook niet toezeggen. Bovendien vind ik het wel belangrijk om
toe te voegen dat niet elk huishouden zo'n korting nodig heeft. We doen
dus in de eerste fase een aantal dingen op het gebied van
betaalbaarheid. Het kabinet blijft het monitoren. Ik vind het nu niet
nodig om aanvullende maatregelen te treffen, maar ik zal het in de gaten
blijven houden. Als het nodig is, komt het op de geëigende momenten aan
de orde.
Voorzitter. Mevrouw Kröger verwees naar de wijziging van de Warmtewet
vorig jaar. Zij zei dat we duidelijk moeten maken dat de aanpassing dat
de energiebelasting niet doorwerkt in de warmtetarieven, ook voor ETS2
geldt, vooral als de kostengebaseerde tarieven lang op zich laten
wachten. De aangepaste methodiek van vorig jaar maakt al dat het vaste
tarief in elk geval een betere reflectie is van de kosten van de
gemiddelde gasverbruiker.
Dan over ETS2. Na de wijziging van de Warmtewet is het mogelijk om de
gasreferentie zo in te richten dat kosten die wel worden doorberekend
aan gasverbruikers, niet volledig in warmtetarieven worden opgenomen.
Die mogelijkheid blijft bestaan in fase 1 van de wet. Over welke
elementen dat precies gaat â en dan kom ik bij ETS2 â wordt bepaald in
lagere regelgeving. Op dit moment is dat alleen de stijging van de
energiebelasting. Als de gasverbruikers de ETS2-kosten doorberekend gaan
krijgen, als dat aan de orde is, zal worden bekeken of het gewenst is om
ook die uit de warmtetarieven te halen. Dan moeten we er wel rekening
mee houden wat de impact daarvan is op de inkomsten van de
warmtebedrijven, omdat dat mogelijk ook aan hun kostenkant een rol gaat
spelen.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het een beetje een vreemd antwoord. We hebben hier in de Kamer
best een pittig debat gehad over die tarieven. Toen is er een
spoed-/nood-/reparatiewet â ik weet niet hoe die heet â gekomen om het
eerlijker te maken, zodat de stijgingen van energiebelastingen niet
worden doorberekend. ETS2 is een energiebelasting, dus het lijkt me dat
de intentie moet zijn dat dat ook geldt voor additionele nieuwe
belastingen zoals ETS2. Dat kan de minister hier toch als intentie
uitspreken?
Minister Hermans:
Er verandert niks aan de gedachte achter de wijziging van vorig jaar.
Daarom blijft die van kracht in deze wet. Welke kostenstijgende
elementen je daarbij betrekt, wordt in lagere regelgeving vastgesteld.
Dat ETS2 een kostenopdrijvend effect heeft, hebben we al in andere
debatten met elkaar gewisseld. Dat zie ik. Ik vind het heel logisch en
vanzelfsprekend dat, op het moment dat dat wordt ingevoerd, wordt
gekeken of je dat moet opnemen in de lagere regelgeving. Die intentie
deel ik. Waarom ik voorzichtig ben om het nu een-op-een toe te zeggen,
is omdat de warmtebedrijven in veel gevallen de kosten van ETS2 moeten
dragen. Zij mogen kostengebaseerde tarieven doorberekenen. Ik realiseer
me dat dat bij de kostengebaseerde tarieven is. Laat ik zeggen dat ik de
intentie van mevrouw Kröger deel. Ik kom nog even terug op hoe snel je
die lagere regelgeving aan kunt passen op het moment dat dit soort
ontwikkelingen zich voordoen. Dan weten we op welk moment we daarop
moeten handelen. Ik kom daar in tweede termijn op terug.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Hermans:
Mevrouw Postma vroeg hoe het differentiëren van vastrecht op basis van
piekverbruik eruit zou kunnen zien. De differentiatie vind ik met
mevrouw Postma wenselijk. De bedoeling is om in het Besluit collectieve
warmte te bepalen dat de vaste tarieven zullen worden gedifferentieerd,
als tarieven daardoor eerlijker worden en dit niet leidt tot hogere
uitvoeringslasten. Het uitgangspunt is dat we dit doen â daar vroeg
mevrouw Postma ook naar â op basis van de mate waarin een
kleinverbruiker bijdraagt aan de kosten van het warmtesysteem. Dat lijkt
me een eerlijk uitgangspunt. Dat kan op basis van het woonoppervlak
zijn. Dat noemde mevrouw Postma in het debat. Het kan ook op basis van
het piekverbruik zijn, en dan kun je denken aan het gemiddelde verbruik
in de wintermaanden.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik ben heel blij met wat de minister nu zegt. Wat is dat piekverbruik
precies? Ik hoor de minister zeggen: we kunnen denken aan het
piekverbruik in de wintermaanden. Dat is een langere periode. De reden
dat ik dit zo scherp vraag, is dat we bij elektriciteit voor bedrijven
hebben gezien dat zij werden afgerekend op een piekmoment in het jaar,
waarbij dat moment het vermogen bepaalde en dus hun rekening. Als zij
een kwartier in het jaar ineens heel veel verbruikten, kregen zij voor
dat hele jaar een hele hoge rekening. Daar willen wij graag voor waken.
Ik begrijp dat de minister dat ook wil. Bij dat piekverbruik moet
inderdaad goed worden gekeken naar een periode van twee of drie maanden,
en niet naar een koude dag waarop toevallig heel veel wordt verbruikt en
je net pech hebt omdat je op dat moment je huis wilt verwarmen.
Minister Hermans:
Daarom denk ik dat je bij piekverbruik moet denken aan een invulling
waarbij wordt gekeken naar het gemiddelde verbruik in de wintermaanden,
om zo de pieken op te vangen.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Hermans:
Voorzitter. Mevrouw Postma vroeg mij nog hoe ik aankijk tegen het
subsidiëren van vastrecht uit algemene middelen. De doorberekening van
vaste kosten van warmtenetten in het vastrecht voor huishoudens wordt
uitgewerkt in het Besluit collectieve warmte. Het uitgangspunt is dat
vaste kosten in het vastrecht terechtkomen. In lagere regelgeving wordt
ook geregeld dat verbruikers voldoende grip hebben op hun
warmterekening. Dus alle bronkosten, ook de vaste kosten, komen in het
variabele tarief. Daarnaast is het plan om vaste tarieven te
differentiëren, zodat je, als je het net minder belast, ook minder
betaalt. Een bestaande investeringssubsidie, zoals de WIS, zorgt ervoor
dat de vaste kosten van het warmtebedrijf, en daarmee ook het vastrecht,
omlaaggaan. Het is nog niet te zeggen of aanvullende subsidiëring nodig
zal zijn, omdat er nog geen volledig inzicht is in de kosten van
warmtebedrijven. Als het nodig blijkt voor de betaalbaarheid, zal er
aanvullend beleid moeten komen, maar ook keuzes over middelen. Dat moet
dan worden gedaan op de daarvoor geëigende momenten.
Mevrouw Postma (NSC):
Wat ik de minister hoor zeggen â ik herhaal het even, omdat het zo
belangrijk is â is dat het volgens mij ook mogelijk is dat, als blijkt
dat de vaste kosten echt veel te hoog zijn, er later ook goed wordt
gekeken of er zaken die we nu tot de vaste kosten rekenen, misschien
naar het variabele tarief moeten worden verplaatst. Bij de vergelijking
die we nu hebben, is het niet anders dan anders. We hebben vrij
nauwkeurig omschreven wat er mag worden doorberekend, tot en met de
ketel die omgerekend wordt, inclusief een onderhoudscontract. Zo
nauwkeurig was het. Ik stel me voor dat zoân exercitie ook wordt gedaan
voor wat nu precies in het vaste tarief past en wat in het variabele
tarief. We hebben daar nog niet op alle punten antwoorden op. Helaas,
maar dat is de stand van zaken op dit moment. Het is wel belangrijk dat
als die vaste tarieven te hoog blijken, we daar met zân allen naar
kunnen kijken, ook in de uitwerking van het Besluit collectieve warmte.
Is de minister het met mij eens dat dit iets is waar we voortdurend
aandacht voor moeten hebben, en dat het doel is om het vaste tarief zo
laag mogelijk te houden?
Minister Hermans:
Waar mevrouw Postma mee begon, doen we dus bijvoorbeeld al bij de
bronkosten. Ik denk ook dat dat goed is. Je moet in de keuzes die je
maakt, een weging maken van wat het betekent aan risicoâs voor het
warmtebedrijf. Want een risico voor het warmtebedrijf kan natuurlijk
uiteindelijk ook een risico in de prijs voor de consument betekenen. Het
is dus altijd die weging. Maar in algemene zin deel ik het punt van
mevrouw Postma, en dat gebeurt dus ook al. Dat is ook belangrijk om te
vermelden.
Voorzitter. Tot slot over de betaalbaarheid. De heer Flach vroeg naar de
zeerlagetemperatuurtarieven en de prikkel die zou worden ingebouwd om
efficiënt met warmte en koude om te gaan en het net in balans te houden.
De tariefstructuur wordt geregeld in lagere regelgeving. In fase 2 is
het plan om voor zeerlagetemperatuurwarmte geen variabel tarief te
rekenen, omdat het meten van het verbruik moeilijk is. In fase 3 krijgt
het warmtebedrijf naar verwachting meer vrijheid om een eigen
tariefstructuur vorm te geven. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor
warmtebedrijven om vrijwillige afspraken te maken met verbruikers op
basis van andere tariefstructuren. Die mogelijkheid blijft bestaan in
fase 3.
Voorzitter. Dan kom ik nu bij de subsidies.
De voorzitter:
Ik zeg even tegen de minister dat we om 18.30 uur gaan stemmen.
Minister Hermans:
Deze twee blokjes zijn vrij kort, met uitzondering van de amendementen,
want dat is echt een hele stapel.
De voorzitter:
Dat klopt. Dat is goed. Maar we gaan ook vijf minuten nemen voordat de
stemming begint. Ik wil 18.22 uur of 18.23 uur schorsen. Dan gaan we
stemmen en daarna hebben we de dinerpauze. Na de dinerpauze maakt u uw
betoog af, omdat u nog een aantal vragen heeft en nog tientallen
amendementen. Dat gaat niet eventjes snel gebeuren.
Minister Hermans:
En ze blijven binnenkomen.
De voorzitter:
Ja, precies.
Minister Hermans:
Ook terwijl ik hier sta.
De voorzitter:
Dat merk ik als ik hier zit. U kunt nog een paar vragen beantwoorden en
dan gaan we over een minuut of zeven schorsen.
Minister Hermans:
Zeker! Ik ga als de brandweer door.
Voorzitter. De vragen over de subsidies. Er zijn nog een paar punten op
dit vlak. Er werd vooral gevraagd of we wat dingen kunnen combineren en
of het simpeler kan. Nu doe ik de zorgvuldig gekozen woorden van de
Kamerleden geen recht, maar dat doe ik in het kader van de tijd. Wat
loopt er? Het ministerie van VRO en de minister van VRO kijken op dit
moment naar het bundelen van subsidies voor inpandige kosten, zoals de
SAH, de ISDE en de SVVE, de Subsidieregeling Verduurzaming voor
Verenigingen van Eigenaars. De ministeries van VRO en KGG kijken samen
met RVO naar de aansluiting van de huidige subsidiesystematiek bij de
operationele risico's van bijvoorbeeld geothermie. We kijken of we dat
meer kunnen richten op investeren dan op de exploitatie. We hebben net
een stap gezet om de Warmtenetten Investeringssubsidie meer te laten
aansluiten bij de variatie van projecten in de praktijk. We zijn nu
alweer aan het nadenken over hoe we volgend jaar nog verdere
verbeteringen kunnen doorvoeren.
De RVO is bezig met een verkenning hoe je aanvragers beter kunt
ondersteunen, wanneer bij één project voor bron, net en aansluiting op
de woning verschillende regelingen bij elkaar komen. U moet dan denken
aan het uniformeren van beslistermijnen en openstellingstermijnen. Het
is wel belangrijk dat het instrumentarium de verschillende doelgroepen
en doelen blijft ondersteunen. Daarom zullen meerdere regelingen nodig
blijven, maar die moeten goed op elkaar aansluiten.
Dan vroeg de heer Grinwis hoe ik warmtebedrijven zekerheid kan bieden
als er alleen nog maar ideeën zijn over betaalbaarheid maar nog geen
maatregelen, terwijl de praktijk uitwijst dat projecten duurder worden.
Mevrouw Postma vroeg in diezelfde context naar de mogelijkheid van
maatwerksubsidies, zeker nu het project van het Groeifonds, Nieuwe
Warmte Nu, afloopt. Mevrouw Rooderkerk stelde vragen die hier eigenlijk
ook bij aansluiten. Zij ging met name in op de onrendabele top.
De realisatie van nieuwe warmtenetten is een complexe opgave. Dat blijkt
wel uit alle vragen die gesteld zijn tijdens het debat dat wij erover
voerden. Het tempo van de nieuwe aansluitingen blijft achter bij de
ambitie. We zagen de afgelopen tijd dat warmteprojecten tot stilstand
zijn gekomen. Het aannemen van de wet is belangrijk, omdat er dan voor
iedereen duidelijkheid ontstaat over hoe het stelsel eruitziet. Zo hopen
we investeringen weer op gang te krijgen. Maar met alleen de wet zijn we
er niet. Autonome prijsontwikkelingen blijven een risico bij
investeringen. De heer Grinwis wees daar ook op. Dat geldt ook voor
warmtenetten. Met de tarieflimiet hebben we een instrument om
uitschieters te voorkomen en warmtebedrijven en eindgebruikers te
beschermen. Het Rijk helpt om risico's te verlagen door een deel van de
financieringskosten te financieren met de WIS. De WIS is mede op basis
van de prijsstijgingen van de afgelopen jaren verruimd, zodat meer
projecten een positieve businesscase hebben.
Dan zullen er nog steeds projecten zijn â daar hebben we het ook eerder
over gehad â die financieel niet uitkomen. Ik heb toen ook al gezegd dat
maatwerksubsidies dan niet automatisch de oplossing zijn, want die
hebben hogere uitvoeringskosten dan algemene regelingen. Maar in
uitzonderlijke gevallen kan een project zo uniek en innovatief zijn dat
een maatwerksubsidie nodig is.
Dan het Nationaal Groeifondsproject Nieuwe Warmte Nu. Dat is zo'n
maatwerksubsidie. Die wordt binnenkort geëvalueerd. Mogelijk kan die
worden verlengd binnen het beschikbare budget.
Mevrouw Rooderkerk wil weten of ik bereid ben om de subsidies voor
warmtenetten integraler te bekijken. De heer Erkens vraagt of ik kan
streven naar minder versnipperde regelingen. We streven naar een zo
eenvoudig mogelijk subsidie-instrument. We bundelen ook regelingen waar
dat kan. Ik schetste daarvoor net enkele stappen die op dat punt worden
gezet.
Tot slot, voorzitter. De heer Erkens vroeg of ik bereid ben eisen op te
nemen in de WIS over schaalgrootte en professionaliteit van een
warmtebedrijf. Tegen de heer Erkens zeg ik dat er al eisen worden
gesteld aan de ontvangers van subsidie. Die kunnen worden aangescherpt
om te sturen op grotere en professionelere warmtebedrijven. Maar zowel
regionale als lokale warmtebedrijven hebben hun voordelen. Daarom biedt
de Wcw een instrumentarium dat beide ondersteunt.
De voorzitter:
Goed. Dan lijkt het me nu een goed moment om te schorsen.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We gaan om 18.30 uur stemmen. Daarna hebben we drie kwartier dinerpauze.
Na de dinerpauze gaan we verder met de eerste termijn van de minister.
Zij zal nog een aantal overige vragen beantwoorden en een appreciatie
geven van alle amendementen.
De vergadering wordt van 18.22 uur tot 18.32 uur geschorst.
Wet collectieve warmte
Wet collectieve warmte
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels omtrent productie, transport en levering van warmte (Wet collectieve warmte) (36576).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet collectieve warmte. We waren bezig met de
beantwoording in eerste termijn van de zijde van de regering. De
minister gaat nog een paar overige vragen beantwoorden en daarna een
appreciatie geven van alle ingediende amendementen.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister voor Klimaat en Groene Groei.
Minister Hermans:
Dank, voorzitter. Ik was inderdaad bij het blokje overig beland. Daarin
ga ik beginnen met de vraag van de heer Grinwis over de vve's en hoe de
wet uitpakt voor appartementseigenaren. De heer Grinwis heeft na het WGO
samen met de heer Bontenbal een groot amendement ingediend, waar wij
voorlichting over hebben gevraagd aan de Raad van State. Tijdens de
behandeling van de eerste termijn van de Wet collectieve warmte vorige
week vroeg de heer Grinwis mij, even los van de voorlichting, die toen
nog binnen moest komen, hoe ik kijk naar de onderliggende gedachte van
het amendement. Daar ga ik een paar woorden over zeggen.
De heer Grinwis schetste in zijn inbreng, zowel in het WGO als vorige
week, dat zijn doel met het amendement is te voorkomen dat een handjevol
appartementseigenaren de aanleg van een warmtenet voor een heel gebouw
of zelfs een hele wijk tegenhoudt. De Wet collectieve warmte is ook de
juiste plek om de benodigde bevoegdheden voor vve's te regelen. Omdat je
dat op een goede manier wil doen en natuurlijk niet wil ingrijpen in
eigendoms- en appartementsrechten, hebben wij besloten om er advies over
te vragen. Vooropgesteld is dat het kabinet het van belang vindt dat de
besluitvorming over vve's bij collectieve warmte goed wordt geregeld. Zo
bezien staan we achter het doel van het amendement dat een handjevol
mensen niet zo'n belangrijke ontwikkeling kan tegenhouden. Dat maakte
ook dat we in de kern een positieve grondhouding hadden tegenover het
amendement. Maar, zoals de heer Grinwis al zei, moet het wel juridisch
passen en ook evenredig zijn met wat je doet, juist in de richting van
de appartementseigenaren.
Vanuit die gedachte ben ik de voorlichting van de Raad van State gaan
lezen. Die zijn in die zin kritisch dat zij alles overwegend zeggen dat
aan de orde kan zijn dat, omdat effectiviteit en noodzaak niet
overtuigend zijn aangetoond, het risico aanwezig is dat een dergelijke
inbreuk op dat eigendomsrecht juridisch geen stand houdt. Dan kun je
natuurlijk doorzetten op de lijn waar je op zat, maar dan bereiken we
ook niet het doel dat we beogen, namelijk zorgen dat warmtenetten ook
bij vve's en appartementseigenaren kunnen worden aangelegd. Ik heb
gezien dat de heer Grinwis samen met de heer Bontenbal het amendement
heeft aangepast. Nu ziet het amendement enkel nog op die situaties
waarin de gemeente de aanwijzingsbevoegdheid uit de Wgiw heeft ingezet
om een gebied van het gas af te halen. Ook is de verlichting met
betrekking tot de stemverhoudingen in het nieuwe amendement
teruggedraaid.
Ik denk dat met deze aanpassingen de noodzaak en de beoogde
effectiviteit van het amendement, maar vooral ook het doel dat het
amendement beoogt, overeind blijven, en, sterker nog, dat zij daarmee
krachtiger worden. Ze hebben de kwaliteit van het amendement sterk
verbeterd en zijn proportioneel voor het probleem en de oplossing die de
heer Grinwis voorstelde. Daarmee verklap ik misschien al een beetje de
appreciatie van het amendement, maar de vraag van de heer Grinwis was om
wat woorden te wijden aan dit amendement omdat het zo'n groot vraagstuk
betreft, en dat heb ik bij dezen gedaan.
De heer Grinwis vroeg in het kader van de vve's ook nog of je de
ondersteuning van vve's bij verduurzaming en de aansluiting op het
warmtenet, ook financieel, wat meer kunt borgen. Vve's worden onder
andere met de versnellingsagenda op een aantal manieren ondersteund bij
de verduurzaming van hun gebouw en de aansluiting op het warmtenet. Zo
wordt er ingezet op het opleiden van procesbegeleiders die vve's kunnen
ondersteunen. Verder is er met vve.mileucentraal.nl een onafhankelijk
landelijk kenniscentrum geopend. Vanaf dit najaar kunnen
appartementseigenaren daar terecht met hun vragen. Verder worden alle
vve's, net als alle warmteverbruikers, beschermd door de
tariefregulering en kunnen ze met een gunstige rentekorting lenen bij
het Warmtefonds en is de Subsidieregeling Verduurzaming voor
Verenigingen van Eigenaars beschikbaar.
Voorzitter. Het wetsvoorstel regelt dat bij een aanbod voor aansluiting
op collectieve warmte aan de gebouweigenaar duidelijke en begrijpelijke
informatie wordt verstrekt. De heer Grinwis vroeg of ik bereid ben om
voor appartementseigenaren die informatie verder aan te vullen. Denk aan
specifieke aanpassingen aan het gebouw of isolatiemaatregelen die nodig
zijn. Als blijkt dat appartementseigenaren meer informatie nodig hebben,
dan zal ik dat zeker meenemen in de lagere regelgeving. In de wet zit
ook een grondslag die daartoe ruimte biedt. Als blijkt dat bij algemene
maatregel van bestuur voor appartementseigenaren meer nodig is, zal ik
dat zeker meenemen. Ik wil wel opmerken dat informatie over de
technische eisen aan het gebouw, de binneninstallaties en de
isolatie-eisen, aan de verbruiker dienen te worden meegedeeld vóór het
afsluiten van een leveringsovereenkomst, zodat de verbruiker ook weet
welke aanpassingen nodig zijn.
Voorzitter. Dan over geothermie. De heer Grinwis zei daarover in zijn
termijn dat dat vaak complexe projecten zijn. Hij schetste dat in
Leeuwarden EBN tijdelijk een groter belang zou willen nemen in een
project. De heer Grinwis vraagt of ik bereid ben om dat mogelijk te
maken, om de ontwikkeling van geothermie voor dat bestaande warmtenet te
realiseren. Bij de laatste wijziging van de Mijnbouwwet is een
verplichte deelname vastgelegd. EBN neemt deel als niet-uitvoerend
partner. Het doel van die deelname is met name kennisborging en
kennisdeling. De verplichte deelname is vastgesteld op een percentage
tussen 20% en 40%. In de casus in Leeuwarden die de heer Grinwis
beschrijft, heeft EBN al een belang van 40% in het project. Een
tijdelijk groter belang vereist een uitzondering op de maximale deelname
van 40%. Dit is weer belangrijk om te voorkomen dat er onbedoeld
marktverstoring plaatsvindt. De Mijnbouwwet biedt geen ruimte voor een
tijdelijke uitzondering. Het belang van de ontwikkeling van geothermie
in Leeuwarden onderken ik en onderschrijf ik ook. Er zijn op dit moment
gesprekken gaande met EBN waarin we zoeken naar een alternatieve
oplossing.
Dan de vraag van de heer Grinwis of ik EBN een mandaat kan geven voor
SCAN voor proefboringen op plekken waar goede potentie is voor
geothermie, maar waar de doorzettingsmacht in de markt nog ontbreekt. De
heer Grinwis refereerde hierbij aan een project in Moerdijk. Voor dat
specifieke project is het de vraag of de voorgenomen proefboring onder
het SCAN-programma kan worden gebracht. Er zal dus moeten worden bezien
of een boring in Moerdijk past binnen de contouren van het programma en
of hier ook geen sprake is van marktverstoring of van financiële
risico's voor rekening van de Staat. Maar het ministerie van KGG is in
gesprek met EBN en zoekt naar een passende oplossing. Die vraagt wel om
een zorgvuldige afweging.
Dan de heer Vermeer, over consumentenbescherming: waarom is er geen
garantiefonds bij faillissementen van warmtebedrijven, zoals dat ook
bestaat in andere gereguleerde sectoren? Zijn vraag is of ik wil
onderzoeken of dat misschien mogelijk is, samen met de minister van BZK
en de minister van Financiën. De leveringszekerheid is een belangrijk
aspect en wordt ook met deze wet versterkt en geborgd in elk fase van
het traject, dus van de selectie van de kavel, de planning en de
uitvoering tot uiteindelijk het toezicht. De ACM toetst dus allereerst
of het warmtebedrijf financieel, maar ook technisch en organisatorisch,
gezien in staat is om warmte te leveren. Daarna moet een kavelplan
worden uitgewerkt en moet een leveringszekerheidsrapportage worden
opgesteld, waarin exact beschreven staat hoe de leveringszekerheid wordt
gegarandeerd, ook bij storingen. Die plannen moeten vooraf worden
goedgekeurd door de gemeente. Tijdens de exploitatie moet het
warmtebedrijf ook periodiek rapporteren over risico's en genomen
maatregelen. De ACM ziet daarop toe en kan ingrijpen als de
leveringszekerheid in gevaar komt.
Er is ook nog een regeling die voorkomt dat verbruikers bij een
faillissement van een warmtebedrijf in de kou komen te zitten. Verder
kan de curator bij een faillissement om een vergoeding vragen, zodat de
levering tijdelijk wordt voortgezet. Aanvullend hierop wordt in
samenwerking met Financiën en het ministerie van VRO een waarborgfonds
of garantieregeling uitgewerkt. Het primaire doel daarvan is om de
toegang tot vreemd vermogen te verbeteren en de financieringslasten te
verlagen. De waarborg helpt voorkomen dat een warmtebedrijf in
moeilijkheden zou omvallen. Dat is dus ook weer van belang voor de
leveringszekerheid.
De heer Vermeer (BBB):
Kan de minister aangeven bij wie de curator dan geld kan ophalen om de
boel te laten draaien? Want over het algemeen is het kenmerk van een
faillissement dat er geen middelen meer zijn of dat de middelen
ontoereikend zijn.
Minister Hermans:
Ik zit even te kijken. We hebben natuurlijk het Warmtefonds. Dat is een
garantie om te voorkomen dat ze omvallen. Ik zal dit even precies
checken. U vraagt naar de curator. Ik zit even te denken: dat loopt
natuurlijk via het college. Ik check dit even en dan kom ik er bij u op
terug.
De heer Vermeer (BBB):
Voor mijn gevoel biedt het Warmtefonds meer een garantie bij leningen.
Wil de minister dat even meenemen? Dat is wat anders dan in een situatie
van faillissement.
Minister Hermans:
Ja, dat klopt.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Hermans:
Voorzitter. Tot slot in het mapje overig een vraag van mevrouw Kröger
over de integrale energieplannen. Mevrouw Kröger schetste dat zij
eigenlijk per wijk een energieplan zou willen, waarbij je naar het hele
integrale energiesysteem kijkt en vandaaruit zeker kan stellen dat een
warmtenet de beste optie is. Naar aanleiding van een opmerking daarover
in het debat dat wij hadden, in het WGO, zei mevrouw Kröger ook dat het
ook een impact kan hebben. Warmteplannen en -programma's die nu gemaakt
moeten worden, omkatten naar energieplannen is best een opgave; laat ik
het zo zeggen. Naar ik meen, heb ik vandaag een brief naar de Kamer
gestuurd over de ontwikkelingen ten aanzien van het decentrale
energiesysteem. Daarin staat ook dat we bezig zijn met de
interbestuurlijke â ik wilde "internationale" zeggen, maar dat klopt
niet â samenwerkingsafspraken met gemeenten en provincies. Die zien
eigenlijk ook hierop, want je wilt toe naar zo'n lokale, regionale
energievisie. Maar we hebben ook de warmteprogramma's. We moeten er dus
voor zorgen dat we niet onnodig extra werk of meer gaan doen. Maar ik
deel dat we iets meer, een integraal overzicht van opgaven, kunnen doen
als onderdeel van de interbestuurlijke samenwerking en de afspraken die
we daarover aan het uitwerken zijn, dus de basis. Volgens mij heb ik de
Kamer in december laten weten hoe dat eruitziet. Dat wordt nu verder
uitgewerkt. Dit gaat dus ook over de vraag hoe je dan samenwerkt op dat
energiesysteem, toewerkend naar een lokaal energieprogramma. Als ik de
vraag van mevrouw Kröger in die ontwikkeling, in die beweging, mag zien,
dan kan ik toezeggen dat daaraan gewerkt wordt.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de amendementen.
Minister Hermans:
Voorzitter. Dat is een hele stapel. Ook tijdens het debat zijn er nog
amendementen binnengekomen. En ik weet dat er ook nog aan amendementen
gewerkt wordt. Ik heb er in het WGO en in een brief die ik vorige week
gestuurd heb al een aantal van een appreciatie voorzien, maar voor de
volledigheid loop ik ze allemaal langs. Alleen zal ik voor degene die ik
al geapprecieerd heb niet de inhoudelijke toelichting doen, maar wel nog
even het oordeel geven.
De voorzitter:
Ja. En ik geloof dat mevrouw Beckerman nog een amendement wilde
intrekken.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, het amendement op stuk nr. 27, alstublieft.
De voorzitter:
Het amendement-Beckerman (stuk nr. 27) is ingetrokken.
Minister Hermans:
Dan gaat het direct van de stapel af. Voorzitter, even één moment, want
in de hele ...
De voorzitter:
We beginnen met het amendement op stuk nr. 9.
Minister Hermans:
Jazeker. Ik denk dat ik een stapeltje heb laten liggen in de
ambtenarenkamer. Mag ik één minuutje om even dat stapeltje te pakken? Ik
heb net zitten rommelen.
De voorzitter:
Ja. Dat lijkt me heel verstandig, anders wordt het een beetje een gekke
avond. We schorsen even.
Minister Hermans:
Dank. Ik loop even weg om m'n stapeltje te halen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de
behandeling van de Wet collectieve warmte. Ik ga het woord geven aan de
minister van Klimaat en Groene Groei, die de amendementen gaat
appreciëren.
Minister Hermans:
Voorzitter, de administratie is weer op orde, dus ik ga beginnen.
Ik begin met het amendement op stuk nr. 7 van de heer Flach. Dat is
geapprecieerd in het WGO. Dat was oordeel Kamer en dat blijft natuurlijk
oordeel Kamer.
Dan het amendement op stuk nr. 9, ook van de heer Flach, over de
vijfdegeneratiewarmtenetten. Dat had ik ook al geapprecieerd: oordeel
Kamer.
Het amendement op stuk nr. 13 van de heer Grinwis over de
evaluatiebepaling. Dat is geapprecieerd in het WGO: oordeel Kamer.
Het amendement op stuk nr. 14 van de heer Flach over de warmteverliezen.
Dat is ook al geapprecieerd met oordeel Kamer.
Dan spring ik naar het amendement op stuk nr. 33 van mevrouw Postma en
mevrouw Rooderkerk, over de betaalbaarheid. Het gaat over vastleggen dat
de relatieve betaalbaarheid van warmte geborgd is bij de
inwerkingtreding van de op kosten gebaseerde tariefregulering. Ik geef
dit amendement oordeel Kamer. Het legt eigenlijk een toezegging en een
uitwisseling vast die we gedaan hebben in het debat. Dat stond volgens
mij ook in de nota naar aanleiding van het verslag, maar ik denk dat het
goed is om het ook in de wet vast te leggen, ook met het oog op het doel
van de wet: betaalbaarheid, betaalbare warmtevoorziening. Ik vind het
dus logisch, en daarom oordeel Kamer.
Dan het amendement op stuk nr. 35 van mevrouw Postma over
tariefregulering en tarieflimieten.
De voorzitter:
U slaat het amendement op stuk nr. 34 over. Dat was een vervanging van
het amendement op stuk nr. 32.
Minister Hermans:
Dat is alweer vervangen?
De voorzitter:
Ja. Dan mag u toch doorgaan met het amendement op stuk nr. 35.
Minister Hermans:
Mocht er toch iets niet kloppen aan het einde, dan ...
De voorzitter:
Dan komen we erop terug. Het amendement op stuk nr. 35.
Minister Hermans:
Het amendement op stuk nr. 35 over tariefregulering en tarieflimiet.
Oordeel Kamer.
Dan het amendement op stuk nr. 37, van de heer Kops. Dat gaat over het
vervallen van de stilzwijgende aanvaarding. Dit amendement moet ik
ontraden. Het is ook gewoon belangrijk om duidelijkheid te verschaffen.
Mensen moeten ook niet ineens zonder een aansluiting komen te
zitten.
Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 38, ook van de heer Kops, gaat
over het altijd mogen opzeggen van je overeenkomst. Ook dit amendement
ontraad ik.
Het amendement op stuk nr. 41, van mevrouw Kröger, gaat over een heffing
op restwarmte voor alle restwarmteproducenten en een evaluatie van
restwarmtebepalingen. Ik moet dit amendement ontraden. Restwarmte is een
belangrijke warmtebron. De ACM kan een bestuurlijke boete of een last
onder dwangsom opleggen wanneer restwarmteproducenten niet meewerken.
Het invoeren van een heffing kan conform de Grondwet alleen als de
grondslag en de hoogte van de heffing bekend zijn en vastgelegd worden
in de wet. Hiervoor is nog onderzoek nodig naar de juridische
houdbaarheid ervan. Ik sta wel positief tegenover een evaluatiebepaling
om de effectiviteit van het ophaalrecht te toetsen na vijf jaar en op
basis van deze evaluatie een verslag met toegespitst beleid te
maken.
De voorzitter:
Mevrouw Kröger, over het amendement op stuk nr. 41, dat is ontraden.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Deze tekst stond in artikel 43 van de Warmtewet. Ik begrijp dus dat
kennelijk de grondslag ontbreekt en dat dat niet mag van de Grondwet.
Maar dat bleek dus in de Warmtewet eigenlijk al â wat is het? â veertien
jaar niet goed gestaan te hebben. Mijn vraag aan de minister is
eigenlijk waarom zij artikel 43 uit de Warmtewet niet van een grondslag
heeft voorzien en waarom zij het niet gewoon goed in deze Wcw heeft
gezet. Kunnen we dat niet alsnog gewoon doen? Waarom verliezen we iets
wat in de Warmtewet gewoon goed stond?
Minister Hermans:
Ik check even of wat u zegt klopt met hoe het in de huidige wet staat.
Ik heb het niet in deze wet gezet, omdat we een andere keus maken. We
kiezen voor het ophaalrecht.
De voorzitter:
De minister gaat door met haar betoog.
Minister Hermans:
Voorzitter. Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 43, van mevrouw
Postma. Dat gaat over tarieven na vergroting van het warmtekavel. Of
nee, dat gaat over het niet vergroten van een warmtekavel als dat leidt
tot hogere tarieven. Oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 45, van de ...
De voorzitter:
Amendement. U zei "motie", maar het is een amendement.
Minister Hermans:
Amendement, excuus. Het amendement op stuk nr. 45, van de heer Grinwis,
mevrouw Kröger en mevrouw Rooderkerk, gaat over het
warmteservicebedrijf. Daar heb ik ook in mijn eerste termijn een aantal
dingen over gezegd. Zo'n regionaal warmteservicebedrijf heeft als
voordeel om in de opstartfase sneller een lokaal warmtebedrijf op te
kunnen zetten en tegelijkertijd schaalvoordelen te kunnen benutten. Er
zitten ook risico's bij. Daar heb ik eerder op gewezen. Er zijn al
partijen actief die die rol kunnen vervullen. Je wilt dus de verstoring
van een gezonde marktwerking tot een minimum beperken. Ten tweede moet
het lokale warmtebedrijf voldoende autonomie houden ten opzichte van het
warmteservicebedrijf waaraan de taken worden uitbesteed. Op die beide
punten gaat het amendement in. Het bevat voorstellen om de risico's te
beperken. Daarmee geef ik het amendement op stuk nr. 45 oordeel
Kamer.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 45 heeft oordeel Kamer.
Minister Hermans:
Het amendement op stuk nr. 46, van de heer Kops, maakt het mogelijk om
overeenkomsten altijd op elk moment op te zeggen. Dat moet ik ook
ontraden. Dat gaat echt in tegen hoe we de wet, en ook de daarmee
gepaarde kostensystematiek, willen inzetten. Dan het amendement op stuk
nr. 49, van de heer Erkens en de heer Bontenbal. Dat gaat over het
verlengen van de ingroeiperiode van zeven tot tien jaar. Ik heb in mijn
antwoorden over de governance daarover al een aantal dingen gezegd. Ik
acht dit niet noodzakelijk, om een aantal redenen, die ik niet zal
herhalen. De mogelijkheid van tien jaar zit in de wet, te evalueren na
vijf jaar. Ik denk dat wij daarmee de ruimte hebben. Ik zie wel wat de
heer Erkens en de heer Bontenbal, met wie hij dit amendement indient,
beogen, namelijk het vergroten van de investeringszekerheid en
investeringsbereidheid. Ik kom straks nog op wat inmiddels het
amendement op stuk nr. 74 is. Dat gaat over de aanwijsperiode. In de
balans denk ik dat daar wat meer ruimte zit om het doel te realiseren
dat de heer Erkens beoogt. Daarmee ontraad ik dit amendement.
Dan het amendement op stuk nr. 52, van mevrouw Kröger, over het laten
vervallen van de voorwaarde dat aangewezen warmtebedrijven moeten
instemmen als een collega een warmtekavel verkleint. Dit amendement moet
ik ontraden. Er is gekozen voor de instemming van het aangewezen
warmtebedrijf omdat een en ander mogelijk gevolgen kan hebben voor het
terugverdienen van de investering door het warmtebedrijf en ook voor de
toekomstplannen van het warmtebedrijf. Zonder instemming kan er
bijvoorbeeld sprake zijn van een schadevergoeding, omdat je je gaat
mengen in het eigendomsrecht. De gemeenten hebben ook aangegeven dat
zo'n potentiële schadevergoeding het verkleinen van een warmtekavel
bemoeilijkt. Daarom ontraad ik het amendement.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 52 wordt ontraden. Mevrouw Kröger heeft daar
een vraag over.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
In de eerste plaats vind ik het echt van belang dat het aan de gemeente
is om een afweging te maken. De minister stelt dat het gaat om een
eigendomsrecht, maar het betreft een fase voordat een kavel definitief
is vastgesteld. Op dat moment is er ook nog geen eigendom. Het kan zijn
dat er inderdaad een vergoeding gegeven moet worden omdat een
warmtecoöperatie van dezelfde bron gebruikmaakt, maar er is in de
Warmtewet al voorzien in de vergoeding voor derden.
Minister Hermans:
Het amendement zegt: laat de voorwaarde vervallen dat het aangewezen
warmtebedrijf moet instemmen als een collega een warmtekavel verkleint.
Het warmtebedrijf is dus aangewezen. Ik zei "eigendomsrecht". Mevrouw
Kröger heeft gelijk: dat moet ik even corrigeren. Op het moment van
aanwijzen gaat het om een verworven recht om te kunnen exploiteren en
investeren. Daar baseert een bedrijf zijn toekomstplan op en daarvoor
zou je dan moeten compenseren. Daar ziet die schadevergoeding op.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
We hebben een hele wet die gaat over publieke warmtebedrijven, waarbij
het dus niet gaat om het maken van winst of dat soort zaken. Het gaat om
het dienen van het algemeen belang. Dit amendement regelt dat, in lijn
met de Wgiw, de regie bij een gemeente ligt om de afweging te maken wat
het beste is in het algemeen belang. Ik zie niet in waarom een
warmtebedrijf instemmingsrecht heeft. Nogmaals, het gaat niet om een
eigendomsrecht. Eventueel kan er wel een vergoeding moeten zijn voor
bepaalde gemaakte uren of iets dergelijks, maar laten we het in
proportie zien.
Minister Hermans:
Ook publieke warmtebedrijven hebben natuurlijk zekerheden nodig. Je moet
weten waarin je investeert, of je het kunt terugverdienen en noem maar
op. Op het moment dat je bent aangewezen, heb je dus een verworven recht
om te gaan investeren en exploiteren op de warmtekavel waarvoor je bent
aangewezen. Als je gaat verkleinen, kan dat potentieel een inbreuk maken
op die plannen. Kijk, een warmtebedrijf met een publiek
meerderheidsbelang ⊠Ik verwacht wel dat, als een warmtegemeenschap zich
bijvoorbeeld meldt om op een deel van de kavel een warmtenet aan te
leggen en dat misschien wel met meer tempo en draagvlak kan doen, die
instemming volgt. Overigens geldt ook nog vaak dat die
warmtegemeenschappen kleiner zijn dan 1.500 aansluitingen en dan geldt
sowieso een andere procedure. Maar dit alles gezegd hebbende geldt nog
steeds dat ook een publiek bedrijf wel een vorm van zekerheid moet
hebben, en dus betrokkenheid of instemming moet verlenen als dit aan de
orde is.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Je kunt er advies of inspraak op geven, maar instemming is echt een heel
zwaar middel. Dat geef je aan een partij die ook een belang heeft. Ik
vind het ingewikkeld dat pas daarna de investeringen voor de definitieve
kavel worden gedaan. Dit gaat nog over een fase van planning. Als er een
definitieve kavel gegeven is, maak je pas definitief de keuze hoe je die
gaat inrichten. Ik vind het verregaand om daar warmtebedrijven
instemmingsrecht op te geven.
Minister Hermans:
U weet welk belang ik hecht aan het feit dat we gaan werken met publieke
warmtebedrijven. Maar ook voor die bedrijven geldt dat ze
bedrijfseconomisch solide moeten kunnen opereren. Ook zij kunnen
failliet gaan en ook zij hebben zekerheden nodig. Ik vind dat je, als je
na aanwijzing overgaat tot exploitatie-investeringen, een
instemmingsrecht hebt. Dus daarom ontraad ik het amendement.
Voorzitter. De heer Flach heeft een amendement ingediend in het kader
van de discussie over "wie het eerst komt, die het eerst maalt". In een
situatie waarin meer warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang
of warmtegemeenschappen geĂŻnteresseerd zijn om een aanvraag voor een
aanwijzing in te dienen, wordt er een selectieprocedure geĂŻntroduceerd.
Eerder, in het WGO, ontraadde ik dit amendement vanwege de zorg dat de
mogelijkheden voor gemeenten om overleg te voeren met partijen, zoals
warmtebedrijven, te veel zouden worden beperkt. In de nieuwe versie van
het amendement, zoals het nu voorligt, is steviger verankerd dat de
selectieprocedure alleen wordt toegepast als uit een inventarisatie
blijkt dat er meerdere geĂŻnteresseerde partijen zijn. De hoofdregel
blijft gelden dat als er maar één geïnteresseerde partij is, er geen
selectieprocedure hoeft te worden toegepast. Daarmee geef ik het
amendement op stuk nr. 55 oordeel Kamer.
Het amendement op stuk nr. 58, van mevrouw Kröger, gaat over de deelname
van de Nationale Deelneming Warmte aan de regionale warmtebedrijven en
andere warmtebedrijven met een publiek meerderheidsbelang. Hierover
hebben we vrij uitgebreid gedebatteerd. Dat is terecht, want ik weet dat
dit een belangrijk onderwerp is. Ik denk dat ik mijn argumenten
voldoende heb gegeven en om die reden moet ik dit amendement
ontraden.
De voorzitter:
Dat was het amendement op stuk nr. 58?
Minister Hermans:
Ja, dat was amendement op stuk nr. 58.
Dan kom ik nu bij het amendement op stuk nr. 59, van mevrouw Postma,
over een wijziging om de inzet van houtige biomassa voor basislastwarmte
uit te sluiten voor nieuwe installaties. Hierover hebben we in het WGO
ook al gesproken. Ik meen dat mevrouw Postma toen afwezig was op het
moment dat ik de amendementen van een appreciatie voorzag. Ik moet dit
amendement ontraden. Biogrondstoffen zijn noodzakelijk in een
klimaatneutrale circulaire economie. Ik kan daar op dit moment geen
beperking aan opleggen.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik heb natuurlijk even teruggekeken wat de reactie was, en we hebben ook
iets gedaan met die reactie. Dit amendement is dus echt aangepast. Het
gaat er nu om dat houtige biomassa niet wordt gebruikt als basis, maar
bijvoorbeeld nog wel voor piekbelasting of als noodvoorziening. We
hebben de feedback dus wel degelijk meegenomen. Ik vroeg me af of dat
misschien nog iets verandert aan de appreciatie.
Minister Hermans:
Dat heb ik gezien, dank daarvoor. De inzet van houtige biomassa voor
basislastwarmte voor de gebouwde omgeving wordt al afgebouwd. Nieuwe
subsidies worden niet verstrekt en zonder subsidie is het ook niet
rendabel. Voor de waardering van duurzame bronnen volgt de Warmtewet de
EU-Richtlijn hernieuwbare energie. Ik heb hierover vandaag al veelvuldig
met mevrouw Kröger van gedachten gewisseld. Biomassa geldt daarin als
hernieuwbare energiebron, mits wordt voldaan aan strenge
duurzaamheidscriteria. Warmtebedrijven zijn ook verplicht om aan die
eisen te voldoen. Via deze wet kan ik daarom geen extra eisen stellen
aan hernieuwbare bronnen.
De voorzitter:
Ontraden?
Minister Hermans:
Ja, ontraden.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Postma.
Mevrouw Postma (NSC):
Ja, even kort. Technisch gezien kan het wel, omdat dit dan bij de
Europese Unie moet worden aangemeld voor een ontheffing. Je zou dit dan
dus kunnen toevoegen en kunnen zeggen dat we houtige biomassa in dit
geval niet meetellen. Technisch gezien is dat dus mogelijk.
Minister Hermans:
Wat je dan doet, als je al uitkomt via deze route, is een nationale kop
plaatsen. Dat draagt bij aan een onnodige complexiteit voor de markt. Ik
kan nog veel meer argumenten noemen. Via een oneigenlijke route ga je
dus een aangepaste definitie maken van wat een hernieuwbare bron is. Dat
kan gevolgen hebben voor veel bredere toepassingen. Ik vind dat niet
goed en niet wenselijk, en daarom ontraad ik het amendement.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 59 blijft ontraden.
Minister Hermans:
Bovendien, doordat er geen nieuwe subsidies worden verstrekt, wordt het
gebruik al afgebouwd. Het is dus niet zo dat we dit nog apart gaan
stimuleren.
Dan het amendement op stuk nr. 61 van mevrouw Kröger, over democratische
zeggenschap als voorwaarde opnemen in de definitie van
warmtegemeenschappen door het introduceren van een gelijk stemrecht voor
alle leden. De wet biedt al de mogelijkheid voor warmtegemeenschappen om
in statuten te bepalen dat deelnemende leden, vennoten of aandeelhouders
een gelijk stemrecht hebben. Een verplicht gelijk stemrecht, zoals wordt
voorgesteld in het amendement, vind ik onwenselijk. Het gaat verder dan
wat er wordt gevraagd in de Europeesrechtelijke implementatie van de
bepalingen over warmtegemeenschappen in de Richtlijn hernieuwbare
energie. Het doet ook geen recht aan het principe dat een grote mate van
zeggenschap gerechtvaardigd is wanneer de financiële inbreng groter is.
Een gelijk stemrecht kan daardoor partijen die bereid zijn om een
grotere financiële inbreng te leveren, afschrikken. Daarom ontraad ik
het amendement.
Dan het amendement op stuk nr. 62.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik heb hier een vraag over. De Europese richtlijn heeft het specifiek
over effectieve controle en autonomie. Ook in de guidance bij de
Europese richtlijn staat: om misbruik te voorkomen en een bredere
participatie te garanderen, moeten hernieuwbare-energiegemeenschappen in
staat zijn om autonoom te blijven ten opzichte van individuele leden en
andere traditionele marktspelers. Hoe borgt de minister dat als het niet
is via een gelijk stemrecht?
Minister Hermans:
Het gaat om een verplicht gelijk stemrecht; dat wordt in het amendement
voorgesteld. In de wet zit de mogelijkheid voor warmtegemeenschappen om
in statuten te bepalen dat leden gelijk stemrecht hebben. Die
mogelijkheid is er en die kan dus worden toegepast.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Elke vereniging in Nederland kan gelijk stemrecht toepassen. Dat is niet
iets heel bijzonders voor een hernieuwbare-energiegemeenschap. Hierbij
is specifiek de guidance vanuit de Europese Commissie dat je die
autonomie moet borgen en dat je effectieve controle nodig hebt om
misbruik te voorkomen. Daarom mijn vraag: hoe borgt de minister dat?
Minister Hermans:
Door wat ik net schetste over hoe je het gelijke stemrecht kunt
organiseren. Mevrouw Kröger heeft gelijk dat het breder geldt. Maar het
geldt dus ook hier. Dat is een route om te voorkomen wat mevrouw Kröger
zegt. In de guidance, waaruit mevrouw Kröger citeert, staat niet dat je
dit altijd met "one man, one vote" moet vormgeven. Excuses voor het
Engels. De een-op-eenvertaling dat je het in een verplicht gelijk
stemrecht moet vormgeven, zie ik niet. Langs die route van het gelijke
stemrecht denk ik dat je bij misbruik, waarvan ik hoop dat het nooit aan
de orde is, kunt ingrijpen.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog. We waren bij nr. 62 gebleven.
Minister Hermans:
Het amendement op stuk nr. 62 van de heren Flach en Bontenbal.
Voorgesteld wordt om bij kleine collectieve warmtesystemen buiten een
warmtekavel te kiezen voor een vrijstellingsregeling, met enkel een
meldplicht en een bekwaamheidstoets door ACM. Dit amendement kan ik
oordeel Kamer geven. Gemeenten hebben met een vrijstellingsregeling en
een meldplicht minder sturing dan bij een ontheffingsprocedure. Dat kan
de toekomstige uitrol van grote collectieve warmtevoorzieningen in een
warmtekavel belemmeren. Tegelijkertijd zit er ook een voordeel aan,
namelijk dat kleine warmtesystemen sneller gerealiseerd kunnen worden.
Dat kan weer bijdragen aan het tempo in de warmtetransitie. Vandaar dat
het oordeel Kamer krijgt.
Voorzitter. Dan het amendement op stuk nr. 63 van de heren Flach en
Bontenbal. Even kijken, is dit niet hetzelfde amendement? Nee, excuus.
Dit amendement gaat over een vrijstellingsregeling voor kleine
collectieve warmtesystemen ten behoeve van nieuwbouwprojecten.
Voorgesteld wordt om voor een warmtekavel waarvoor nog geen uitgewerkt
kavelplan is vastgesteld te kiezen voor een vrijstellingsregeling met
enkel een meldplicht en een bekwaamheidstoets door de ACM. Dit
amendement moet ik ontraden. Het opnemen van een vrijstellingsregeling
met enkel een meldplicht voor gebouwgebonden systemen ten behoeve van
nieuwbouw levert veel onzekerheid op voor de warmtekavel, het aangewezen
warmtebedrijf en de verbruikers, ook als voor een deel van de
warmtekavel nog geen uitgewerkt kavelplan geldt.
De heer Flach (SGP):
Daar heb ik toch een vraag over. De amendementen op de stukken nrs. 62
en 63 lijken erg op elkaar, omdat ze zijn gesplitst. In de vorige ronde
ging het nog om één amendement, maar het is op verzoek van de minister
gesplitst. Daarbij is ook aangepast dat het nu nog louter gaat om
nieuwbouwprojecten. De vorige keer dat het amendement ontraden werd, was
een van de argumenten dat het zou leiden tot cherrypicking. Juist om die
reden hebben we het amendement nu beperkt tot nieuwbouwprojecten, want
juist die projecten hebben enorme last van vertraging. In deze fase, met
de huidige situatie op de woningmarkt, hebben we meer snelheid nodig.
Dit is een amendement dat daaraan bijdraagt. Het is dus teruggebracht
tot nieuwbouwprojecten, die anders een vertraging tot wel twee jaar
kunnen oplopen. Ik vraag de minister of dit wellicht nog tot een
herziening van haar oordeel zou kunnen leiden. Het amendement is echt
minder vergaand dan het vorige amendement.
Minister Hermans:
Ik herinner me de discussie in het WGO. Nieuwbouwprojecten kunnen ook
cherry's zijn binnen de kavel. We hebben er toen over gesproken. We
hebben dit ook gewogen nadat we het amendement gezien hebben. Een
vrijstellingsregeling geeft voor gemeenten een beperkte mogelijkheid om
de regie te voeren en publieke belangen te wegen. De gevolgen voor de
tarieven voor de verbruikers kun je dan ook niet meewegen bij het al dan
niet toestaan van zo'n klein collectief waardesysteem in geval van
nieuwbouw, waar we het nu over hebben.
Bij de aanwijzing van een warmtekavel zal het warmtebedrijf altijd
aannames hebben over de verwachte afzet. Initiële investeringen in de
infrastructuur zijn gebaseerd op aannames, ook over de potentie van het
collectieve warmtesysteem als dat volledig is uitgerold. Een
vrijstelling voor nieuwbouwprojecten kan tot gevolg hebben dat het voor
het aangewezen warmtebedrijf verlieslatend wordt, of dat de tarieven
voor de verbruikers in een warmtekavel fors omhooggaan. Dat alles bij
elkaar vind ik niet wenselijk. Daarom ontraad ik het amendement.
De heer Flach (SGP):
Dat begrijp ik, maar dat is slechts één argument. Op het moment dat voor
een nieuwbouwproject nog niet gekozen is voor een warmtenet, zullen de
eigenaren van het appartementencomplex een duurzame oplossing willen.
Als ze dan geen gebouwgebonden systeem kunnen kiezen met die
vrijstelling, omdat ze daar twee jaar op moeten wachten, zullen ze voor
iets anders kiezen. Dat kan een all-electricoplossing zijn. Dat betekent
dat ze sowieso niet meer teruggaan naar dat warmtenet, als dat er al
komt. En als ze dat wel zouden moeten doen, omdat de gemeente dat van
hen eist, of wat dan ook, is er sprake van een enorme
kapitaalvernietiging doordat afstand moet worden gedaan van die
all-electricoplossing. Je brengt dus appartementseigenaren juist in de
fase van die twee jaar in enorme problemen. Richting de stemmingen
bekijk ik graag nog met het ministerie hoe we het amendement zo kunnen
verwoorden dat het wél kan, want dit is echt wel een knellend probleem
voor een nieuwbouwproject met appartementen.
Minister Hermans:
In het voorbeeld dat de heer Flach nu schetst, gaat het over een klein
collectief warmtesysteem waarvoor men een ontheffing kan krijgen, zonder
dat men later alsnog de verplichting krijgt om aangesloten te worden op
een warmtenet. In dit specifieke geval zal het probleem zich niet
voordoen. Natuurlijk ben ik altijd bereid om op weg naar de stemmingen
nog te kijken of we elkaar kunnen vinden. Maar de overwegingen die ik
net schetste, ook de overweging dat je in dit soort gevallen nog steeds
aan cherrypicking kan doen, blijven wel overeind.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 63 blijft ontraden?
Minister Hermans:
Ja.
Dan het amendement op stuk nr. 64, van mevrouw Kröger, over het
afdwingen van meer transparantie in meetgegevens en correctiefactoren,
wanneer bij blokverwarming de warmte niet individueel gemeten wordt. Dat
amendement geef ik oordeel Kamer.
Dan het amendement op stuk nr. 65 van de heer Grinwis en de heer Erkens.
Het gaat over de tarieven per kavel of de tarieven per warmtebedrijf. Ik
ben daar in de beantwoording uitgebreid op ingegaan, maar volgens mij
waren beide leden toen niet in de zaal. Om de redenen die ik in het
debat genoemd heb, moet ik het amendement ontraden. Ik zie de heer
Grinwis nu naar voren snellen, dus voordat ik iets inhoudelijks ga
zeggen, zal ik misschien eerst ⊠Nee?
Ik wilde er namelijk langs twee lijnen iets over zeggen. Aan de ene kant
de uitvoering. Een van de redenen om dit voor te stellen, betrof een
argument van de heer Grinwis over de uitvoeringslast en een opmerking
die de ACM daarover zou hebben gemaakt. De verwachting is dat de
uitvoeringslast niet verschilt. Het is werk en het kost tijd voor de
warmtebedrijven om al die gegevens aan te leveren. Daar zei ik ook al
iets over in de richting van de heer Erkens. Maar het is niet de
verwachting dat er sprake is van meer uitvoeringslast bij de tarieven
per kavel, dan bij de tarieven per bedrijf. Dat is iets anders dan voor
de kleine collectieve warmtesystemen, maar daarover krijg ik straks nog
een motie van de heer Grinwis om mij daarop aan te sporen.
Dan over hoe de wet in elkaar zit en de keuzes die in de wet zijn
gemaakt. Vanuit die gedachte zijn de tarieven per kavel een belangrijk
onderdeel van het voorstel. Het zorgt ervoor dat gemeenten en
warmtebedrijven sĂĄmen kunnen sturen op lagere tarieven voor inwoners,
omdat de kostendalingen in de gemeenten zelf blijven. Het voorkomt dat
warmtegebruikers met een tariefschok te maken krijgen als het eigendom
van het warmtenet wijzigt, bijvoorbeeld van privaat naar publiek, iets
wat we in de komende periode zullen zien. Het past ook bij de
uitlegbaarheid van wat warmteverbruikers, dus de aangeslotenen, betalen
voor "hun", zeg ik tussen aanhalingstekens, warmtenet. Als je het per
warmtebedrijf gaat doen, kom je op gespannen voet met twee
uitgangspunten: de regierol van de gemeenten en de overdracht van het
eigendom van privaat naar publiek. Zoals ik zei, gaat het om de
potentiële tariefschok.
De voorzitter:
Daarmee is het oordeel voor het amendement op stuk nr. 65: ontraden?
Minister Hermans:
Ja.
De voorzitter:
De heer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat is volgens mij consistent met het wetgevingsoverleg.
Minister Hermans:
Dat is dan op zich goed nieuws.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat is inderdaad altijd positief. Wat minder positief is ⊠Ik weeg de
argumenten iets anders. We hebben achter de schermen nog contact gehad â
niet de minister en ik, maar haar medewerkers en ik â over een
alternatief, namelijk om terug te schalen. In het amendement wordt dan
niet gezegd "het moet op bedrijfsniveau", maar in het amendement wordt
de mogelijkheid opgenomen om in een AMvB de keuze te maken tussen
tarieven per kavel of per warmtebedrijf. Dat zou dan wel kunnen. Het was
mij alleen onduidelijk of die route wel op "oordeel Kamer" zou kunnen
rekenen. Kan de minister daar iets over zeggen? Dus dan staat er niet in
het amendement: het moet op bedrijfsniveau in plaats van op kavelniveau.
Maar dan wordt het een nader te maken keuze in een AMvB, omdat er
argumenten kunnen zijn om soms toch voor bedrijfsniveau te kiezen,
bijvoorbeeld vanwege de complexiteit en de uitvoeringslasten.
Minister Hermans:
Ik wil even goed begrijpen wat de richting is die de heer Grinwis
schetst. Je zegt dus niet in het amendement dat het per bedrijf moet in
plaats van per kavel, maar je zegt: stel in lagere regelgeving vast wat
je doet en neem nog even de tijd om goed te onderzoeken wat nou wijsheid
is. Interpreteer ik dan goed wat de heer Grinwis beoogt met het aan te
passen amendement?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja.
Minister Hermans:
Als de heren Grinwis en Erkens het amendement aanpassen, dan zal ik daar
natuurlijk opnieuw naar kijken en de Kamer een oordeel geven. Ik geef
wel vast een winstwaarschuwing. Het geeft de ruimte om die afweging goed
te maken, maar het leidt op een bepaalde manier ook weer langer tot
onzekerheid, en dat is nu juist iets waar we vanaf willen door de
behandeling nu te doen en hopelijk de wet aan te nemen. Ik weet dus niet
of ik tot een positief oordeel kom na een aanpassing, omdat ik zeker zal
meewegen dat de onzekerheid blijft bestaan. Maar ik ga het sowieso
bekijken, want dat hoort erbij als er een nieuw of gewijzigd amendement
komt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik hoop dat de minister er na de wijziging iets welwillender naar wil
kijken dan zij nu heeft gedaan, als we het gaan wijzigen. Want als wij
het wijzigen en zij houdt het oordeel ontraden aan, dan is dat
natuurlijk niet heel gunstig. Maar oké, voorlopig houden we het zo en
dan gaan we na het debat nog even in overleg.
De voorzitter:
Dan blijft het amendement op stuk nr. 65 ontraden. Mogelijk komt er een
vervangend amendement. Dan komt er ook een aparte appreciatie.
Minister Hermans:
Voorzitter. Dan het amendement op stuk nr. 66 van mevrouw Beckerman. Dat
wil de mogelijkheid in de Wcw opnemen om bij lagere regelgeving te
bepalen dat sommige tarieven voor warmte volledig of deels in rekening
worden gebracht bij de gebouweigenaar. Dit amendement geef ik oordeel
Kamer. Volgens mij hebben we het hier in het WGO ook even over gehad. Ik
moet er één opmerking over maken, namelijk dat ik niet vooruit kan lopen
op welke keuzes er gemaakt gaan worden over de verdeling van de kosten.
Maar verder deel ik de strekking van het amendement, dus oordeel
Kamer.
Dan het amendement op stuk nr. 67 van mevrouw Kröger. Dat wil gemeenten
verplichten om warmtegemeenschappen te betrekken bij het vaststellen van
een warmtekavel en het wil gemeenten verplichten om warmtegemeenschappen
die ondersteuning nodig hebben om zich te organiseren, te ondersteunen.
Dat amendement geef ik oordeel Kamer.
Het amendement op stuk nr. 68 van de heer Vermeer gaat over
overgangsrecht bij aanbesteding. Indien de aanbestedingsprocedure al is
gestart, de inschrijvingen al zijn ontvangen, maar de procedure nog niet
is afgerond na inwerkingtreden van de Wcw, wil dit amendement het
mogelijk maken dat het warmtebedrijf dat de aanbesteding wint alsnog een
aanwijzing op grond van het overgangsrecht krijgt. Hierbij zal binnen
een half jaar een gunningsbeslissing moeten plaatsvinden en uiterlijk
drie maanden daarna moet een overeenkomst zijn getekend. Dit amendement
kan ik steunen, dus oordeel Kamer.
Dan het amendement op stuk nr. 69 van mevrouw Postma. Dat gaat over
efficiëntienormen voor warmteverliezen in lagere regelgeving. Dit
amendement moet ik ontraden. Het introduceert een aanvullende norm per
net op warmteverliezen. In de Wcw zitten verschillende waarborgen en
prikkels. Eerder had ik het amendement-Flach â ik ben het nummer heel
even kwijt; o, het was het amendement op stuk nr. 14 â en dat heb ik
oordeel Kamer gegeven. Ik deel het belang van warmteverliezen maar het
amendement op stuk nr. 69 gaat te ver en wordt dus ontraden.
Mevrouw Postma (NSC):
Ik vind toch dat er een verschil zit tussen het amendement-Flach en het
amendement dat ik heb ingediend. Het amendement-Flach ziet erop dat er
een inspanning gedaan wordt voor een verbetering. Mijn amendement regelt
de mogelijkheid om wat meer normstellend bezig te zijn, zonder dat dit
verplicht wordt gesteld. Het regelt de mogelijkheid voor het geval je
dat zou willen. Dat zou je in lagere regelgeving kunnen doen als blijkt
dat de vrijwillige inspanning toch niet voldoende is. Dat geeft net even
een haakje om eventueel tot actie over te gaan.
Minister Hermans:
Dit gaat om een aanvullende norm. Zoals ik al zei: in de wet zitten een
aantal waarborgen en prikkels om ook op warmteverliezen te sturen. Aan
de ene kant heb je duurzaamheidsnormering. Die verplicht bedrijven om
uitstoot te verminderen. Warmteverliezen beperken is daarbij een
logische optie. Daarmee is het dus ook niet een vrijwillige inspanning,
zeg ik tegen mevrouw Postma. Dat zijn namelijk gewoon eisen in de Wet
collectieve warmte. Ik vind een aanvullende norm onwenselijk om het
volgende. Door grote verschillen tussen systemen is een redelijke norm
moeilijk vast te stellen, maar een dwingende norm werkt ook
kostenverhogend. We hebben het ook veel over de betaalbaarheid gehad. Ik
moet dat waar dat niet nodig is echt beperken. Aangezien die
inspanningsverplichting er al is â ik zeg nogmaals tegen mevrouw Postma
dat het meer is dan een vrijwillige inspanning â ontraad ik dit
amendement.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 69 is ontraden.
Minister Hermans:
Dan hebben we het amendement op stuk nr. 70. Dat is het vve-amendement
van de heer Grinwis en de heer Bontenbal, waar ik net in de
beantwoording al wat over zei. Het amendement zoals dat nu gewijzigd is,
komt tegemoet aan de kritiek van de Raad van State. Daardoor zullen de
gevolgen voor de leden van vve's kleiner zijn en wordt er toch
tegemoetgekomen aan het doel dat de heer Grinwis beoogt en dat ik ook
steun. Op deze manier geef ik het amendement oordeel Kamer.
Dan heb ik hier het amendement op stuk nr. 71, van de heer Vermeer, over
dat de tarieven voor tijdelijke en definitieve afsluiting gelijk moeten
zijn. Dat amendement moet ik ontraden. Warmtebedrijven maken kosten om
een kleinverbruiker af te sluiten. Het afsluittarief reflecteert die
kosten. De kosten van een definitieve afsluiting zijn hoger dan die van
een tijdelijke afsluiting.
De heer Vermeer (BBB):
Ten opzichte van de vorige versie hebben we wel wat veranderd. In de
vorige versie hebben wij gezegd dat het tarief van âŹ5.250,99 voor
definitieve afsluiting moet worden kwijtgescholden en moet worden
vervangen door een redelijke vergoeding. Dat kan namelijk bij
warmtenetten, in tegenstelling tot bij aardgas. Bij aardgas moet de
gasaansluiting om veiligheidsredenen echt verwijderd worden, maar dat
hoeft niet bij dit type aansluitingen. Dan is het eigenlijk heel vreemd
dat een tijdelijke afsluiting van twee jaar maar âŹ586,73 kost. Dat zou
dan het vervangende tarief moeten zijn. Zo staat dat ook in het
amendement. Het is namelijk niet bedoeld voor iemand die een jaar rond
de wereld gaat reizen of zo. Het is bedoeld voor de situatie waarin
iemand een huis heeft gekocht en dat doorverkoopt aan een ander, zodat
er dan gewoon weer aangesloten kan worden, ook met lage kosten, waarna
het aantal gebruikers weer toeneemt. Eigenlijk is het met dit amendement
ook helemaal niet onze bedoeling dat mensen gaan afsluiten. De bedoeling
is dat ze durven aan te sluiten, omdat de drempel om er een keer mee te
stoppen veel lager is. Vervolgens moet dat zo goed functioneren dat ze
er nooit meer aan denken om het te veranderen, want waarom zou je dat
doen als alles goed functioneert?
Minister Hermans:
Ook bij de definitieve afsluiting van een warmtenet moet de
warmteleiding verwijderd worden, in het kader van de veiligheid. Dat
geldt niet bij tijdelijke, maar wel bij permanente afsluiting. De kosten
van definitief afsluiten zijn dus hoger. Als je dat gelijk zou maken aan
het tijdelijk afsluiten, dan worden de tarieven voor tijdelijke
afsluiting hoger of komen de hogere kosten van een definitieve
afsluiting terecht bij de overige warmteverbruikers. Dan wordt het dus
duurder voor overige gebruikers. Dat vind ik niet wenselijk en daarom
ontraad ik het.
De heer Vermeer (BBB):
Zou de minister toch nog een poging willen doen om bij de ACM te vragen
of de optie die ik geef dan een goed alternatief zou zijn? Want zij
kennen de hele prijsopbouw en zij kunnen het beste inschatten wat een
redelijk tarief zou zijn. Maar om nou per definitie te stellen dat het
altijd âŹ5.200 moet zijn, klopt gewoon niet met hoe het praktisch
werkt.
Minister Hermans:
Het amendement vraagt nu om de tarieven voor tijdelijke en definitieve
afsluiting gelijk te trekken. De vraag die de heer Vermeer mij nu stelt,
is of ik nog eens wil nagaan wat nou een redelijk tarief is voor
afsluiting. Ik ben natuurlijk altijd bereid om dat nog een keer te
vragen, maar ik zeg er wel bij dat het afsluittarief is gebaseerd op een
kosteninventarisatie die de ACM doet. Dat is hoe het zit. Dat hebben we
ook nog een keer gecheckt naar aanleiding van dit amendement. Ik denk
dus dat het niet heel veel verandert aan wat ik net zei. Maar ik zal het
natuurlijk nooit weigeren om iets nog een keer na te gaan.
De heer Vermeer (BBB):
De ACM geeft zelf aan te kijken naar gemiddelde kosten. Maar dan
berekent men meteen het uiterste deel van alles weghalen. Terwijl er
gewoon tussenvormen zijn, juist bij warmtenetten. Er zijn allerlei
warmtenetten die heel simpel gewoon af te sluiten zijn met een dop of
wat dan ook, of waar je tijdelijk iets dicht kunt zetten. Dat is heel
wat anders dan het verwijderen van de hele installatie. Het is eigenlijk
ook helemaal niet mijn bedoeling dat die verwijderd wordt.
Minister Hermans:
Nee, maar daar zit precies het verschil. Bij de definitieve, permanente
afsluiting moeten er echt dingen verwijderd worden. Dat brengt
logischerwijs ook hogere kosten met zich mee. Een tijdelijke afsluiting
is natuurlijk een ander verhaal.
De voorzitter:
Afrondend.
De heer Vermeer (BBB):
Ik probeer toch uit te leggen dat als iemand om een definitieve
afsluiting vraagt, ik het redelijk vind dat die âŹ5.200 betaald moet
worden. Maar als iemand bij wijze van spreken zegt "nee, je hoeft alleen
maar even de kraan dicht te zetten; laat verder de spullen zitten", zit
daar nu een eindtijd van twee jaar in, wat ook weer een gemiddelde is
van hoe die bedrijven dat blijkbaar toepassen, want de ACM haalt dat
gewoon op uit de markt. Ik vraag om daar even naar te kijken en te
bezien of daar een tussenvorm voor gevonden kan worden.
Minister Hermans:
Wat de ACM doet âŠ
De heer Vermeer (BBB):
En anders mag de ACM ook even contact opnemen met mij over wat ik
precies bedoel.
Minister Hermans:
Tot slot. Nogmaals, iets nog een keer nagaan of checken zal ik nooit
weigeren, dus dat ga ik doen. Maar voor de volledigheid toch even het
volgende. De ACM kijkt naar de gemiddelde werkelijke kosten van
afsluiten, tijdelijk en definitief. Op basis daarvan wordt een tarief
bepaald. Er zijn dus twee tarieven, eentje voor tijdelijke en eentje
voor definitieve afsluiting. Ik ontraad het amendement op stuk nr. 71,
maar mijn toezegging om nog een finale check te doen staat.
Voorzitter. Dan het amendement op stuk nr. 72 van mevrouw Kröger, over
een faciliterend kader dat warmtegemeenschappen moet ondersteunen en hun
kennispositie versterken. Dit kader dient periodiek te worden
geactualiseerd met inbreng van representatieve organisaties van
warmtegemeenschappen. Oordeel Kamer, kortheidshalve.
Dan het amendement op stuk nr. 73 van mevrouw Rooderkerk en mevrouw
Postma, over het creëren van de mogelijkheid om via een rijksbijdrage de
tarieflimiet te verlagen, om daarmee de aantrekkelijkheid van
collectieve warmte te verbeteren. Ik geef dit amendement oordeel Kamer,
omdat ik heel goed snap wat de onderliggende gedachte en bedoeling van
het amendement zijn, maar ik moet er wel een kanttekening bij plaatsen.
Voorwaarde voor de daadwerkelijke invoering is natuurlijk wel dat er
budget beschikbaar is. Dat moet ik er hier wel bij zeggen. Maar de wens
voor een mogelijkheid om dat via een tarieflimiet te doen, snap ik en
kan ik steunen. Oordeel Kamer, dus.
Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 74 is van de heren Erkens,
Bontenbal, Grinwis en Flach en gaat over het verlengen van de
aanwijzingstermijn naar 40 jaar. Er is hier veel over gezegd en
gewisseld, vandaag maar ook vorige week, toen de heer Erkens er nog
opmerkingen over maakte, en in het WGO. Het amendement dat ik nu voor me
heb, is een gewijzigd amendement. Ik snap de intentie en de bedoeling
heel goed. Ik snap dat dit amendement gericht is op de
investeringszekerheid voor juist de korte termijn, om de periode die nu
komen gaat te vergroten. Maar er zitten nog elementen in die dit
amendement lastig maken, waardoor ik het moet ontraden.
Ik zou nog graag twee suggesties willen doen of mee willen geven aan de
heer Erkens om over na te denken. Dan zal ik er nogmaals naar kijken met
een positieve grondhouding. Dat gaat over waar je nou de bewijslast
neerlegt als je de investering gaat toetsen: ligt die bij de ACM of bij
het warmtebedrijf? De tweede gaat over een delegatiegrondslag in de wet
om ook een toetsingskader voor die investeringen te kunnen maken, zodat
je goed kan zien of het echt de investeringen zijn waar je deze
verlenging op van toepassing wil verklaren. In de vorm zoals die er nu
ligt, moet ik 'm ontraden, maar ik geef dus nog twee suggesties mee,
waarna ik er nog met een positieve blik naar wil kijken.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
We hebben het hier in het WGO ook stevig over gehad en wat mij betreft
is dit echt een amendement dat raakt aan de basis van waarom we de wet
hebben, namelijk zo snel mogelijk over naar publieke warmtebedrijven. Ik
begrijp het eigenlijk niet zo goed. Het amendement zegt: oké, het wordt
standaard 40 jaar, maar je kan het inkorten en dat moet dan getoetst
worden. En de minister zegt nu: dat moet dan getoetst worden door de
ACM. Is dat de richting die ze op wil?
Minister Hermans:
Wat ik wil zeggen is het volgende. Het amendement regelt dat men voor
investeringen die binnen de aanwijzingstermijn nog niet zijn
terugverdiend, een restwaardevergoeding ontvangt volgens een in de
regelgeving vastgestelde restwaardebepaling. Op dit moment is een aantal
parameters in de rekenregels voor de restwaardebepaling en de
tariefregulering nog onvoldoende uitgewerkt om de restwaarde na afloop
van de aanwijzingstermijn uit te kunnen rekenen. Daar probeert het
amendement iets aan te doen door in de transitieperiode, waarin ook
private investeringen nog nodig zijn, nog meer investeringszekerheid te
bieden door de maximale aanwijzingstermijn met 10 jaar te verlengen tot
30 jaar. Nee, sorry. Met 10 jaar te verlengen, dus van 30 naar 40 jaar.
In de nieuwe versie van het amendement â dat is dus echt een wijziging
en naar mijn mening ook een verbetering ten opzichte van de vorige
versie â is geregeld dat hier dan natuurlijk daadwerkelijk investeringen
tegenover staan. Hoe het amendement nu is opgebouwd, is dat dat moet
worden getoetst door de ACM. Dus de bewijslast of het hier om een nieuwe
daadwerkelijke investering gaat, ligt bij de ACM. Ik vind dat dat anders
moet zijn en dat die bij het warmtebedrijf moet komen te liggen. Dan
hebben bedrijven ook de prikkel om die informatie aan de ACM te
verstrekken en is het aan de ACM om dan â daarom wil ik ook graag die
grondslag voor het toetsingskader â te toetsen: is hier daadwerkelijk
sprake van een significante daadwerkelijke investering en kunnen we op
grond daarvan die termijn, die aanwijzingstermijn, met 10 jaar
verlengen?
De voorzitter:
Mevrouw Kröger? Nee? Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik probeer ook even te begrijpen wat er gebeurt. De minister is dus het
amendement van de VVD aan het ontraden en daarbij een soort uitleg aan
het geven van de wijziging. Maar hij is gewoon ontraden, toch?
Minister Hermans:
Het amendement zoals het nu voorligt, ontraad ik. Ik geef twee opties en
als de heer Erkens bereid is om dat nog te wijzigen, wil ik er nog een
keer naar kijken en zal ik dat ook met een positieve grondhouding doen.
Dat heb ik bijvoorbeeld ook bij het warmteservicebedrijf gedaan. Ik heb
gezegd waarom ik daar plussen en minnen in zag en waarom ik het
belangrijk vond om bepaalde minnen dan wel in een amendement te zien. Ik
vind dat niet heel gek als je zo met elkaar op zoek bent naar hoe we nou
zorgen dat uitgaande van die publieke warmtebedrijven, wat de kern is
van de wet, toch de komende tijd die investeringen van de grond komen.
Als je dan nog iets kan doen om die investeringszekerheid te vergroten,
ben ik bereid daarnaar te kijken, maar dus wel met deze twee suggesties.
Het is aan de heer Erkens of hij daar iets mee doet. Doet hij daar niks
mee, dan moet ik het amendement op stuk nr. 74 ontraden, zeg ik
nogmaals.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik begrijp dat de VVD onderling aan het afstemmen is in het debat. Dat
is op zich prima, maar ik wil wel een vraag stellen.
De voorzitter:
De minister dient de Kroon, hĂš?
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Nou ja, iedereen snapt van welke partij de minister is. Het lijkt me dat
je daar niet heel moeilijk over hoeft te doen. Op zich prima, maar ik
wil dan wel een vraag stellen over de inhoud. In de brief zegt de
minister: ik kan het niet helemaal inschatten, maar die tien jaar
langere termijn zal bedrijven niet echt verder helpen en het zal
misschien ook niet zo veel doen in de kosten die het met zich meebrengt
voor de publieke sector, die het vervolgens moet overnemen. Dan gaat het
om de gemeenten, de overheden. Mijn vraag is als volgt. De VNG en
Netbeheer Nederland geven aan dat dit een prijsopdrijvend effect zal
hebben. Het gaat er namelijk voor zorgen dat bedrijven langer de tijd
hebben om macht te verwerven, om een gebied te verwerven, om hun positie
te versterken, om meer mensen aan te laten sluiten. Kortom, dit gaat een
bedrijf gewoon meer waard maken en dat maakt het voor de overheid
duurder om vervolgens het publieke meerderheidsbelang te verwerven. Ik
wil mevrouw Hermans vragen om hierop te reageren, omdat ...
De voorzitter:
De minister.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Minister Hermans. Sorry, het is laat, voorzitter. Ik wil minister
Hermans vragen om hierop te reageren, omdat ik niet wil dat er
onduidelijkheid over bestaat. VNG en Netbeheer Nederland zijn hier
namelijk heel duidelijk over.
Minister Hermans:
We hebben over de eerste versie van het amendement dat de heren Erkens,
Bontenbal, Grinwis en Flach indienden advies gevraagd aan een aantal
partijen. Daar kwam een genuanceerd beeld uit. Het kan inderdaad een
effect hebben, maar het kan in zo'n project als in Schiedam, waar we het
vanavond over gehad hebben, net dat benodigde duwtje in de rug geven om
toch tot realisatie te komen. Vanuit die gedachte heb ik gekeken naar
dit amendement. Overigens heb ik steeds naar alle amendementen
welwillend gekeken, zo van: hoe kan ik tegemoetkomen aan de wensen van
de Kamer om de wet nog beter te maken of het doel dat we voor ogen
hebben nog meer kracht bij te zetten? Dat doe ik ook bij dit amendement.
Kijk, het is belangrijk dat er daadwerkelijk geĂŻnvesteerd wordt of dat
de investeringen daadwerkelijk gerealiseerd worden. Daarom is dat
toetsingskader belangrijk. Ik vind het belangrijk dat het warmtebedrijf
aantoont dat ze dit daadwerkelijk willen gaan doen en gaan realiseren.
Nogmaals, het is echt bedoeld om in die aanloop, of misschien beter
gezegd, in de opstart wanneer de wet net van kracht is de projecten die
we hiermee misschien van de kant krijgen ook echt van de kant te
krijgen. Maar in deze vorm moet ik het amendement nog ontraden en in een
aangepaste vorm ga ik er nog een keer naar kijken.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het is natuurlijk al de derde keer dat we dit debat uitgebreid voeren.
Eerder op deze avond gaf de minister nog aan dat dit voor Schiedam niet
nodig is. In het geval van Schiedam wordt de restwaarde namelijk nog
verrekend, zei ze. Een andere oplossing zou niet nodig zijn. Vorige week
was ik in Amersfoort. Daar geven ze aan: wij maken ons hierover grote
zorgen, want dit gaat een prijsopdrijvend effect hebben. Kortom, dit
gaat de belastingbetaler en de overheid heel veel geld kosten. De
minister zegt: de een zegt dit en de ander zegt dat. Ik kan me
voorstellen dat energiebedrijven wat anders zeggen, maar als de VNG dit
duidelijk zegt, net als Netbeheer Nederland, dan vind ik het wel van
belang dat dit op tafel komt. Of wellicht wil de minister hiernaar
onderzoek laten doen. Het is namelijk wel van belang dat wij weten wat
dit gaat kosten voor mensen.
Minister Hermans:
Nu worden wel echt woorden die ik over het project in Schiedam heb
gebruikt, door elkaar gehaald. Ik heb gewoon geschetst hoe de wet in
elkaar zit, waar het project potentieel tegen aanloopt en welke
oplossing de wet kan bieden. Dat was gewoon een feitelijke
uiteenzetting. Ik heb daarin ook geschetst dat door de aanloopperiode in
Schiedam, een periode van vijf of zes jaar, het project buiten de
investeringszekerheidstermijn valt. Daar kan dit amendement een
oplossing voor zijn. Of dat zo is, weet ik niet zeker. Daarom is dat ook
niet de reden dat ik hier op deze manier op reageer. Nogmaals, in deze
vorm moet ik het amendement ontraden. Maar ik geef bij dit amendement
aan hoe er mogelijk nog iets van te maken is, want als je in deze fase
nog iets van een investeringszekerheid kunt bieden, ben ik daartoe
bereid.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Rooderkerk. Kijk, u heeft een discussie over een
amendement dat er nog niet is. Ik wil het nu niet afkappen. Het is niet
dat ik daarvoor pleit, maar om een heropening vragen is altijd mogelijk.
Maar nu kwamen we wel een beetje los van het amendement dat al ontraden
is. Mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Wat ik daarover wil zeggen, is dat het nu steeds over Schiedam gaat. Dat
is één gemeente, maar in de VNG zitten heel veel gemeenten, en die geven
ons aan dat dit een prijsopdrijvend effect heeft. Ik vind het belangrijk
dat dat in dit debat duidelijk is. Want nu ontstaat er vaagheid over
inderdaad een niet-ingediend amendement, terwijl gewoon duidelijk is dat
dit amendement om heel goede redenen is ontraden. En die begrijpen wij
ook heel goed. Dat punt wilde ik graag nog even maken, voorzitter.
Minister Hermans:
Het amendement is wat het nu is. Dat ontraad ik. Wordt een ander of
gewijzigd amendement ingediend, dan zal ik daar voorafgaand aan de
stemming nog op reageren. Mogelijk wordt het amendement van de heer
Flach ook nog aangepast. Dan doe ik dat ook daarbij. Dan zal ik de
overwegingen en afwegingen delen en tot een oordeel komen.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het lastig, want dit raakt gewoon het fundament van de wet. We
krijgen nog een schriftelijke appreciatie van iets waarover de minister
nu tegenover de VVD aangeeft wanneer het dan misschien wel oké is. Dit
amendement zegt: standaard 40 jaar, en dan is het mogelijk om een soort
inkorting te krijgen. Waarom zegt de minister niet "nee, ik ga niet mee
in die standaard 40 jaar, maar er kan wel maatwerk geleverd worden als
dat nodig is"? Dat begrijp ik eigenlijk niet. Dat is toch precies de
"andersomme" â hoe zeg je dat precies? â realiteit? Want dat hoor ik de
minister zeggen, bijvoorbeeld over Schiedam.
Minister Hermans:
Wat mevrouw Kröger nu zegt, is in feite wat ik suggeerde, hoe ik de
aanpassingen zie. Want dan keer je de bewijslast namelijk om. En dat
vind ik belangrijk. Dat meen ik echt uit de grond van mijn hart. Het is
aan het warmtebedrijf om te laten zien wat het van plan is en welke
investering â welke significante investering, want het woord
"significant" is gekoppeld aan het overgangsrecht â het gaat realiseren.
In die zin is dat naar de letter misschien net ietsje generieker dan het
woord "maatwerk", zoals mevrouw Kröger het invulde. Maar het is wel aan
het warmtebedrijf om dat te bewijzen.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij was dat niet wat ik zei. Dit amendement regelt dat het
standaard 40 jaar wordt. Door bepaalde handelingen die gedaan moeten
worden, wordt het dan misschien toch weer 30. Ik vind het gewoon
problematisch dat de minister dreigt mee te gaan met een amendement dat
louter prijsopdrijvend werkt en eigenlijk haaks staat op de intentie van
de wet om een publieke route te kiezen.
Minister Hermans:
Ik ontraad het amendement dat op dit moment voorligt, precies ook om de
redenen die mevrouw Kröger noemt. Ik geef suggesties die ertoe leiden
dat ik er met een positieve grondhouding nog een keer naar kan kijken.
Want ik zie wat daar voor de heer Erkens, en overigens ook voor de heren
Bontenbal, Grinwis en Flach, onder ligt, wat voor hen belangrijk is. Ik
zei het net ook al: ik heb op eenzelfde manier gereageerd op de eerste
versie van het amendement over het warmteservicebedrijf. Daar zag ik
risico's in, maar ik dacht: die risico's kan je mitigeren en dan kan ik
er met een positieve grondhouding naar kijken.
De heer Erkens (VVD):
Ja, leuk, meerdere interruptiedebatten over mijn amendement en hoe het
aangepast moest worden. Misschien kan ik dan zelf ook het debat daarover
voeren, dus laten we dat doen. Maar nee. Het tweede punt van de minister
kunnen de indieners volgen â we hadden net even overleg met elkaar â
want dat gaat inderdaad over de toetsing achteraf, over of aan de
voorwaarden voldaan is voor de verlenging, omdat dat inderdaad ook
betekent dat je niet een uitbreiding aankondigt en het dan niet doet om
maar 40 jaar te krijgen. Dus we zullen kijken hoe we dat kunnen inpassen
in het amendement. De eerste voorwaarde van de minister, daar hebben we
wel twijfels over, omdat de omkering van de bewijslast het probleem niet
oplost dat er nu is, namelijk de onzekerheid die bedrijven ervaren om te
investeren in nieuwe aansluitingen. Als je als bedrijf, waar het
wantrouwen om nog te investeren in warmtenetten heel groot is, waar het
wantrouwen ook heel groot is richting bepaalde gemeentes door de
ervaringen van de laatste jaren, met elkaar een traject moet ingaan
waarin misschien, aan het einde van de rit, na een aantal jaren besloten
wordt dat je toch een verlenging krijgt, waardoor je die
investeringszekerheid hebt ... Dat mist dan toch wel de essentie van het
amendement. Dus ik wil de minister vragen hoe zij dat voor zich ziet,
want investeringszekerheid aan de voorkant is wat er nu voor private
partijen nog ontbreekt om mee te investeren. Als je aan de eerste
voorwaarde die de minister noemt, zou voldoen, zou dat wegvallen.
Minister Hermans:
Maar dat toetsingskader is belangrijk, want dan heb je objectieve
criteria. Die geven aan de voorkant zekerheid. Maar ik vind het wel
logisch dat je tegen een warmtebedrijf zegt: het is aan u om de juiste
informatie te verstrekken aan de ACM om die toets te kunnen doen.
De heer Erkens (VVD):
Ja, maar dan ligt het eraan hoe lang het traject is en hoe concreet en
transparant het toetsingskader is. Dat vind ik wel lastig te voorspellen
op basis van wat je nu in een amendement vastlegt. Want als dat nog vaag
is en heel veel onzekerheid creëert, zou je als bedrijf een traject
kunnen ingaan waarin je investeert in het team, het aanvragen van een
vergunning et cetera, om er na een aantal jaren misschien dan toch
achter te komen dat je aan bepaalde voorwaarden, die niet duidelijk
genoeg zijn, niet voldoet.
Minister Hermans:
Kijk, als je dit doet, dan komt dit in lagere regelgeving, en die moet
nog worden uitgewerkt. Ik ben het eens met de heer Erkens dat dat dan
wel snel duidelijk moet zijn, want dit hangt allemaal samen met de
duidelijkheid die je graag wil. Het toetsingskader zou ook nog kunnen
worden voorgehangen aan de Kamer, zeg ik nu even als gedachte. Maar je
hebt wel objectieve criteria nodig, juist om aan de voorkant die
zekerheid te geven. En ik snap dat dat niet jaren moet duren, want dan
schiet het het doel voorbij dat de heer Erkens, de heer Flach, de heer
Grinwis en de heer Bontenbal met dit amendement beogen.
De voorzitter:
Ja. En dan is er nog één amendement: dat op stuk nr. 75.
Minister Hermans:
Dat is het amendement van de heer Grinwis over vve's en de grens die
bepaalt met hoeveel afnemers een systeem buiten het toepassingsbereik
van de Wcw valt; die moet worden verhoogd van tien naar maximaal twintig
aansluitingen. En voorts moeten, in plaats van kunnen, zoals het nu is
opgenomen, in een algemene maatregel van bestuur de begrippen "geen
redelijk rendement" en "significante verhoging van tarieven" nader
worden uitgewerkt. Dat amendement geef ik oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja, heel goed. Nou, dan zijn we nu aan het einde gekomen van de eerste
termijn van de minister.
We zijn dan toe aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Er is
al heel veel uren over deze wet gesproken, dus ik hoop dat het blijft
bij het indienen van moties. Er zijn zo veel amendementen ingediend dat
ik hoop dat er een wat kleiner aantal moties wordt ingediend â maar ik
ga daar niet over. We gaan wel weer naar de sprekerslijst. Als eerste
geef ik het woord aan de heer Grinwis, die het woord voert namens de
ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. We komen langzamerhand in de buurt van de eindstreep van de
behandeling van deze grote en belangrijke wet, de Wet collectieve
warmte. Daar is door velen hard aan gewerkt. Respect voor alle betrokken
ambtenaren, voor het meedenken vanbuiten dit huis. En dank aan de
minister voor de adequate beantwoording. Als ChristenUniefractie waren
we vóór de indiening al overtuigd van de noodzaak van deze wet.
Tegelijkertijd komt het aan op de praktijk. Warmtesystemen zijn
ingewikkeld en kostbaar. Meerdere projecten zijn tot stilstand gekomen.
Bij andere projecten, die wel doorgingen, moest en moet er vaak veel
geld worden bijgelegd. De voorbeelden heb ik in mijn eerdere bijdragen
genoemd. Gaat de Wcw een zetje in de goede richting betekenen? Wordt een
collectieve warmteoplossing daadwerkelijk een betaalbare oplossing voor
huishoudens? Daar zijn goede amendementen voor ingediend. Ik heb daar zo
meteen ook nog een motie voor.
Ik licht kort nog een amendement toe dat ik sinds vorige week heb
gewijzigd. Dat is het vve-amendement. Dat is voor mijn fractie toch wel
een cruciaal amendement op deze wet. Eerder vandaag heb ik dus, naar
aanleiding van het advies van de Raad van State en gelet op het gevoerde
debat, het amendement gewijzigd ingediend. Voor dit sterk gewijzigde
amendement, inclusief de goede onderbouwing, wil ik de betrokken
ambtenaren heel hartelijk bedanken. Zonder hen was me dit niet gelukt.
Dank ook aan de minister voor het "oordeel Kamer". Ik hoop op een brede
meerderheid voor dit voor appartementsbewoners belangrijke
amendement.
De toelichting spreekt op zich voor zich, maar ik weet het: deze is van
niet geringe omvang. Daarom zet ik de belangrijkste wijzigingen nog even
op een rij. Ten eerste wordt het amendement nu beperkt tot wijken waarin
de Wgiw geldt. Voordat een gemeente immers een gebied als Wgiw-gebied
kan aanwijzen, gelden er meerdere waarborgen, waaronder de
betaalbaarheid. Er geldt dankzij een eerder amendement-Erkens c.s. bij
de Wgiw een betaalbaarheidstoets. Voordat een gemeente een besluit neemt
dat een wijk van het aardgas af moet, moet zij onder andere toetsen of
er een alternatieve warmtevoorziening beschikbaar is en of de
betaalbaarheid ook goed geregeld is. Ook de toelichting is aangevuld op
dit punt.
Ten tweede is de toelichting aangevuld met hoe de opt-outmogelijkheid in
de Wcw aansluit op die van de Wgiw, dus dit is allemaal een stuk
duidelijker.
Ten derde is het deel over de stemverhoudingen geschrapt. Dat was het
punt waar in deze Kamer het debat over ging, onder andere met collega's
Vermeer en Erkens. Dat betekent dat het zo blijft zoals het nu in het
Burgerlijk Wetboek is opgenomen, dan wel in de reglementen van de vve's,
met vaak hogere besluitvormingseisen dan een gewone meerderheid bij dit
soort ingrijpende projecten. Meestal is dat twee derde, maar soms ook
meer, zoals driekwart.
Voorzitter. Over het amendement op stuk nr. 75 is het net al gegaan, dus
daar zal ik niks over zeggen. Ik kom tot mijn moties. Ik heb een
kwartetje. Allereerst de volgende.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voortduren van stilstand van de warmtetransitie
gepaard zal gaan met 1,2 miljard euro extra jaarlijkse nationale kosten,
onder meer vanwege de noodzakelijke extra netverzwaring;
overwegende dat de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte ten
opzichte van andere warmtebronnen randvoorwaardelijk is voor het succes
van de warmtetransitie en niet wordt geborgd door de Wet collectieve
warmte;
overwegende dat bestaande regelingen niet toereikend zijn en
bijvoorbeeld de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH)
reeds is uitgeput;
verzoekt de regering zodanig flankerend beleid te ontwikkelen en te
presenteren dat de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte is
geborgd ruim voor de inwerkingtreding van fase 2 van de
tariefregulering, zowel voor huurders als voor eigenaren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Rooderkerk en
Postma.
Zij krijgt nr. 76 (36576).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Motie twee.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ACM stelt dat het vaststellen van kostengebaseerde
tarieven per net voor alle kleine collectieve warmtesystemen â meer dan
500 netten met minder dan 1.500 kleinverbruikers â niet uitvoerbaar is,
gezien de uitvoeringslasten en de administratieve lasten;
overwegende dat een kostengebaseerd referentietarief voor de ACM en
warmteleveranciers eenvoudiger is uit te voeren;
verzoekt de regering om voor kleine collectieve warmtesystemen een
kostengebaseerd referentietarief te hanteren en dat nader uit te werken
in het Besluit collectieve warmte (AMvB),
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Erkens, Flach en
Vermeer.
Zij krijgt nr. 77 (36576).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De derde motie, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de aansluiting van veel vve's op het warmtenet een
essentieel onderdeel vormt van de algehele warmtetransitie;
overwegende dat de noodzakelijke doorzettingsmacht van de vve's
ingrijpend is voor een individuele eigenaar en dat daarvoor de
betaalbaarheid van collectieve warmte cruciaal is;
overwegende dat de besluitvorming voor vve's rond de warmtetransitie
technisch, juridisch en communicatief complex is en ondersteuning door
gemeenten en warmtebedrijven daarom belangrijk is;
verzoekt de regering om binnen het aangekondigde flankerend beleid
omtrent collectieve warmte met specifieke ondersteuningsvoorstellen voor
het vve-bestuur en individuele appartementseigenaren te komen,
bijvoorbeeld door de ondersteuning voor vve's in het Nationaal
Warmtefonds te verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Postma, Flach en
Vermeer.
Zij krijgt nr. 78 (36576).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ten slotte.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met het huidige tempo het doel van een productie van
de geothermiesector van 15 petajoule in 2030 niet wordt
gerealiseerd;
constaterende dat dit komt doordat onder andere (technische) risico's
onvoldoende worden ondervangen en de afzetmogelijkheden onzeker
zijn;
overwegende dat voor een versnelling van de sector kan worden gedacht
aan ketenontwikkeling, grootschalige en gestandaardiseerde boringen, en
vermindering van ondergrondse risico's door EBN;
verzoekt de regering in overleg met EBN voorafgaand aan de komende
begrotingsbehandeling van het ministerie van Klimaat en Groene Groei met
nieuwe voorstellen te komen om de ontwikkeling van geothermieprojecten
te versnellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Grinwis, Postma, Erkens en
Vermeer.
Zij krijgt nr. 79 (36576).
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Dat was mijn stapeltje en tot zover mijn tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Postma is de tweede spreker in de tweede termijn,
namens Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
Mevrouw Postma (NSC):
Dank, voorzitter. We hebben eens zitten tellen: we zitten al meer dan 24
uur met elkaar te debatteren over dit wetsvoorstel. We zijn begonnen met
een wetgevingsoverleg dat 12 uur aantikte. We hebben vorige week de
eerste termijn van de Kamer gehad, met goede discussies met elkaar. En
nu dan de afronding. Volgens mij is het dat allemaal waard. NSC heeft
vooral geprobeerd om de betaalbaarheid goed naar voren te brengen. We
hebben een aantal amendementen ingediend, om met name betaalbare
warmtenetaansluitingen voor huishoudens te krijgen. Voor ons is het
enorm belangrijk dat het vaste tarief wordt verlaagd in verhouding tot
het variabele tarief, zodat het juist voor huishoudens met een kleine
beurs een mooie vorm van energie is.
We hebben veel met elkaar gewisseld. De amendementen zijn geapprecieerd.
Ik heb nog drie moties die ik graag wil indienen. Een daarvan gaat over
een vereveningsfonds, waarover we ook een amendement hebben.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het vereveningsfonds met een tarieflimiet huishoudens
kan beschermen tegen extreem hoge kosten;
overwegende dat het oneerlijk is dat alleen de gebruikers van
warmtenetten meebetalen aan het vereveningsfonds, omdat warmtenetten
verzwaring van het elektriciteitsnet voorkomen en dit ten bate komt aan
alle Nederlanders;
verzoekt de regering om voor de inwerkingtreding van fase 2 te komen met
een verkenning van beleidsopties over hoe het vereveningsfonds ook kan
worden gedekt met andere maatregelen, waarbij in de uitwerking opties
worden neergelegd met verschillende percentages, bijvoorbeeld 50% en 25%
boven het gemiddelde tarief,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Postma, Rooderkerk, Grinwis en
Vermeer.
Zij krijgt nr. 80 (36576).
Mevrouw Postma (NSC):
De motie is bedoeld om te kijken hoe je het vereveningsfonds op zo'n
manier kan vullen dat het een mooie buffer is als de tarieven om wat
voor reden dan ook de pan uit schieten.
De volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er volgens TNO zonder aanvullende financiële steun
voor huishoudens in 2025 naar schatting tussen de 6,6% en 7,6% van de
huishoudens in Nederland te maken heeft met energiearmoede en dit
neerkomt op 550.000 tot 640.000 huishoudens;
constaterende dat differentiëren binnen het vastrecht een van de
manieren is om vaste kosten voor deze huishoudens te verlagen;
verzoekt de regering in het Bcw te kiezen voor differentiatie van vaste
tarieven, bijvoorbeeld op basis van oppervlakte of piekverbruik, als de
tarieven daardoor eerlijker worden en het niet leidt tot te hoge
uitvoeringslasten;
verzoekt de regering er verder voor te zorgen dat als vaste tarieven op
basis van piekbelasting worden gedifferentieerd, dit niet gebeurt op
basis van het verbruik op bijvoorbeeld één dag, maar een langere
periode, zoals de wintermaanden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Postma.
Zij krijgt nr. 81 (36576).
Mevrouw Postma (NSC):
Dan mijn laatste motie, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het budget voor de Stimuleringsregeling aardgasvrije
huurwoningen overtekend is;
overwegende dat veel huishoudens afhankelijk zijn van deze subsidie om
aangesloten te worden op een warmtenet;
verzoekt de regering in kaart te brengen wat de aanvullende behoefte aan
subsidie als gevolg van het overtekenen van de Stimuleringsregeling
aardgasvrije huurwoningen is;
verzoekt de regering verder opties te verkennen voor het uitbreiden en
verlengen van deze regeling en een inschatting te geven van het
mogelijke effect van deze opties op het aantal warmtenetaansluitingen,
en dit gereed te hebben voor de start van de nieuwe
kabinetsonderhandeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Postma, Grinwis, Beckerman en
Kröger.
Zij krijgt nr. 82 (36576).
Mevrouw Postma (NSC):
Voorzitter, dat was het wat mij betreft voor vandaag.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Kröger namens de
fractie van GroenLinks-PvdA. De laatste motie van mevrouw Postma is mede
ondertekend door mevrouw Kröger van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
De voorzitter let op!
Voorzitter. Het is een heel lang debat geweest, in meerdere delen. Ik ga
eerlijk zeggen dat ik nog steeds met een dubbel gevoel naar de wet kijk.
Aan de ene kant ben ik echt heel blij met de hoofdkeuze van deze wet,
namelijk de publieke route. Met warmtebedrijven in publieke handen
zetten we echt een belangrijke stap. Maar ik zie wel dat het een wet is
die heel veel regels en bureaucratie optuigt en daardoor dreigt de wet
innovatie en kleine initiatieven moeilijker te maken. En ondertussen is
de betaalbaarheid niet heel stevig geregeld.
Er zijn een aantal hele mooie amendementen ingediend die de wet echt
kunnen gaan verbeteren. Daar ben ik blij om. Dat is het vruchtbare van
vandaag. Ik merk dat de route die de minister kiest vooral de
grootschalige hogetemperatuurwarmtenetten betreft, in plaats van al die
lokale initiatieven waarbij het veel meer gaat om integrale
energieoplossingen. Ik hoop dat daar nog meer ruimte voor komt. Ik zie
ernaar uit om de brief te lezen over decentrale energiesystemen, want ik
denk dat die hoognodig zijn en dat die helpen voor een betaalbare
oplossing. Om dat nog wat verder aan te jagen, heb ik de volgende vier
moties. Ik ga heel snel lezen, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de potentie van warmtegemeenschappen groot is: tot 25%
van alle warmtevoorziening;
overwegende dat warmtegemeenschappen de slagingskans van een
warmtenetproject vergroten en daarmee de doelstellingen van de
warmtetransitie helpen te bereiken;
overwegende dat er momenteel een groot aantal pionierende initiatieven
zijn die de weg voorbereiden voor meer warmtegemeenschappen, maar deze
groep lastig voorbij de initiatiefase komt;
overwegende dat daar verschillende oorzaken achter zitten, zoals
onduidelijkheid over wet- en regelgeving, het ontbreken van en
onduidelijkheden over het waarborgfonds en de uitdaging om eigen
vermogen te organiseren en het verkrijgen van aantrekkelijke
financiering met vreemd vermogen;
overwegende dat de Europese richtlijn voorschrijft dat lidstaten zorg
moeten dragen dat energiegemeenschappen een gelijke kans van toetreding
op de markt krijgen en een faciliterend kader moeten inrichten voor
energiegemeenschappen;
verzoekt de regering in overleg met warmtegemeenschappen het nationale
waarborgfonds zo vorm te geven dat deze aansluit op de karakteristieken
van warmtegemeenschappen;
verzoekt de regering om snel tot een actieplan te komen om invulling te
geven aan het faciliterend kader voor warmtegemeenschappen, met daarbij
ook steun om het organiseren van eigen vermogen in de sector te
versnellen;
verzoekt de regering om maatwerk te bieden aan projecten die nu al een
gedegen ontwikkeld plan hebben maar vast dreigen te lopen doordat nu nog
een faciliterend kader en een waarborgfonds ontbreekt, zoals onder
andere het geval is bij Warm Heeg en MeerEnergie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kröger, Grinwis, Vermeer, Flach,
Postma, Beckerman en Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 83 (36576).
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Wij steunen het amendement-Postma/Rooderkerk waarin staat dat de
betaalbaarheid geborgd moet zijn voordat je van fase 1 naar de volgende
fase gaat. Ik vind het wel belangrijk dat er vaart achter zit, want ik
maak mij zorgen dat we anders te lang blijven hangen in het
niet-meer-dan-andersprincipe. Dat is echt niet goed voor het vertrouwen
in en het draagvlak voor de warmtetransitie. Vandaar dat ik de volgende
motie indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat betaalbaarheid een grote zorg is in de warmtetransitie
en nu nog onvoldoende is geborgd;
overwegende dat voor het vertrouwen in de warmtetransitie de overstap
naar transparante kostengebaseerde tarieven van groot belang is, maar
dat dit niet noodzakelijkerwijs tot lagere tarieven leidt en er daarom
extra waarborgen nodig zijn;
overwegende dat de ACM aangeeft twee tot vier jaar nodig te hebben om te
komen tot het kader voor toezicht op de kostengebaseerde tarieven in
fase 2;
verzoekt de regering om alles in het werk te stellen om binnen vier jaar
na ingaan van de wet naar fase 2 (op kosten gebaseerde tarieven) over te
gaan en het benodigde aanvullende beleid op betaalbaarheid, bijvoorbeeld
een prijsgarantie of een investeringsbijdrage of een korting op
nettarieven, snel te ontwikkelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kröger, Postma en
Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 84 (36576).
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
In de oude Warmtewet, artikel 43, was gewoon een heffing op restwarmte
voorzien. Ik denk dat het goed is als we ook in deze wet die grondslag
bieden, zodat het op termijn, na een evaluatiebepaling, mogelijk wordt
om die in te voeren. Vandaar dat ik de volgende motie indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat restwarmte een betaalbare manier is om duurzame warmte
te leveren via warmtenetten en zo energieverspilling tegen te
gaan;
overwegende dat tot op heden er slechts minimaal gebruik wordt gemaakt
van restwarmte in warmtenetten;
overwegende dat de effectiviteit van de uitkoppelplicht nog moet blijken
en een heffing op lozing van restwarmte een extra prikkel kan
zijn;
overwegende dat zo'n heffing bovendien een prikkel kan zijn om
efficiënter om te gaan met energie;
overwegende dat de mogelijkheid tot een heffing reeds in de Warmtewet
was opgenomen, maar zonder gedegen grondslag;
constaterende dat er nu nog geen eenduidig systeem is voor het
nauwkeurig meten en controleren van restwarmte lozing;
verzoekt de regering een grondslag voor te bereiden op een heffing of
een verbod op het lozen van restwarmte,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kröger.
Zij krijgt nr. 85 (36576).
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Tot slot, voorzitter. Er is veel discussie over de betaalbaarheid van
warmte. We hebben anderhalf jaar geleden een stevig debat gehad, en toen
is er een reparatiewet gekomen om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld een
verhoging van de energiebelasting niet doorwerkt in de warmtetarieven
binnen het niet-meer-dan-andersprincipe. Wat mij betreft moeten we er
ook echt voor zorgen dat als ETS2 wordt doorgevoerd, dit niet leidt tot
hogere warmtetarieven. Dat zou echt een vreemde ontwikkeling zijn.
Vandaar dat ik de volgende motie indien.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ETS2 een verduurzamingsprikkel is;
overwegende dat warmte al de duurzame optie is en een
verduurzamingsprikkel daarom ondoelmatig is;
verzoekt de regering om onderzoek te doen naar het effect van ETS2 op de
gasreferentie en de kosten van warmtebedrijven en indien ETS2 leidt tot
hogere warmtetarieven te verkennen hoe daarvoor kan worden
gecorrigeerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kröger.
Zij krijgt nr. 86 (36576).
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Flach namens de SGP.
De heer Flach (SGP):
Dank u wel, voorzitter. 24 uur debatteren wil niet per se zeggen dat de
wet er beter van wordt, maar ik vond het wel een mooi debat, omdat
vanuit alle partijen duidelijk was dat die wet er moet komen. Vanuit
verschillende perspectieven hebben we geprobeerd om de wet aan te
vullen, te verbeteren en aan te scherpen. Dank aan de minister en de
vele ambtenaren die eraan hebben gewerkt voor hun
bereidwilligheid.
Voor de SGP was met name de publieke route een bottleneck. We zijn
namelijk van mening dat we ons niet de luxe kunnen veroorloven dat we
private partijen in een vroegtijdig stadium gaan verliezen, omdat ze al
veel geĂŻnvesteerd hebben, maar ook omdat ze veel kennis hebben. Door het
amendement van de VVD waarmee de termijn wordt opgerekt naar 40 jaar,
denk ik dat er voldoende zekerheid wordt geboden aan private bedrijven
om in de Nederlandse warmtetransitie te blijven investeren. Zo kunnen
publiek en privaat samen blijven werken aan de uitrol van warmtenetten.
Dat was één aspect.
Daarnaast hadden we wat punten die op zichzelf elk wat kleiner zijn. Die
zijn gevat in amendementen, bijvoorbeeld om op tijd te kijken naar
tariefregulering, om zeerlagetemperatuurnetten te verankeren, om het
"eerst komt, eerst maalt"-principe te vervangen door een
selectieprocedure, om warmteverliezen te beperken en om vrijstelling te
verlenen in plaats van ontheffing voor kleine collectieve warmtesystemen
en gebouwgebonden systemen. Dat waren in totaal zes amendementen. Vijf
daarvan zijn beoordeeld met oordeel Kamer. Dank daarvoor. Aan de zesde
zullen we de komende dagen nog gaan werken, om ook die zo te krijgen dat
die ingepast kan worden in deze wet.
Er blijven nog twee moties over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering in het Besluit collectieve warmte bij de
tariefregulering voor (zeer)lagetemperatuurwarmtenetten uit wil gaan van
vaste gebruiksonafhankelijke tarieven en er op langere termijn geen
mogelijkheid meer is om vrijwillig afspraken te maken over afwijking van
het gereguleerde tarief;
overwegende dat zeerlagetemperatuurwarmtenetten een wezenlijke rol
kunnen spelen in de warmtetransitie, omdat ze relatief goedkoop zijn aan
te leggen, gebruikmaken van lokale warmtebronnen en ook voorzien in
levering van koude;
overwegende dat het voor het goed functioneren en in balans houden van
zeerlagetemperatuurwarmtenetten van belang is dat er prikkels zijn voor
efficiënt gebruik van en het in balans houden van het net via een vorm
van gebruiksafhankelijke tarieven;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat er op korte en lange termijn
ruimte blijft voor het hanteren van gebruiksafhankelijke tarieven bij
zeerlagetemperatuurwarmtenetten, bij voorkeur door dit op te nemen in
het Besluit collectieve warmte,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Flach, Grinwis en Erkens.
Zij krijgt nr. 87 (36576).
De heer Flach (SGP):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voorliggende wetsvoorstel geen ruimte biedt voor
een publiek minderheidsaandeel in een warmtebedrijf van een
warmtegemeenschap;
overwegende dat de positie van warmtegemeenschappen wordt versterkt als
hun warmtebedrijven het kapitaal en de expertise van publieke partijen
als gemeenten en netwerkbedrijven kunnen benutten;
overwegende dat de landsadvocaat kritisch is over zo'n publiek
minderheidsaandeel, omdat het de principiële keus voor een publiek
warmtebedrijf zou verzwakken en het niet in lijn zou zijn met de
Europese Richtlijn hernieuwbare energie;
overwegende dat de landsadvocaat eraan voorbijgaat dat
warmtegemeenschappen ook de lokale, publieke belangen dienen, zoals
verondersteld wordt in de Europese Richtlijn hernieuwbare energie, en
dat het in de definitie van de richtlijn gaat over overwegende
zeggenschap van lokale leden en aandeelhouders;
overwegende dat het ontbreken van de mogelijkheid voor genoemd publiek
minderheidsaandeel geen recht doet aan de in de Europese richtlijn
gewenste gelijkwaardige behandeling van energiegemeenschappen, waaronder
warmtegemeenschappen, aan andere producenten;
verzoekt de regering de mogelijkheid van een publiek minderheidsaandeel
in warmtebedrijven van warmtegemeenschappen in overleg met
representatieve organisaties van warmtegemeenschappen en de Europese
Commissie nader te onderzoeken, en de Kamer hierover binnen een halfjaar
te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Flach en Kröger.
Zij krijgt nr. 88 (36576).
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Beckerman namens de Socialistische Partij, in haar tweede termijn.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met een aantal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het wetsvoorstel niets is geregeld voor
dochterondernemingen of uitbestedingsconstructies van verhuurders of
vve's;
overwegende dat dochterondernemingen of uitbestedingsconstructies van
verhuurders of vve's daardoor toch onder de Wet collectieve warmte
vallen en niet onder het huurrecht;
overwegende dat het niet logisch is dat deze dochterondernemingen of
uitbestedingsconstructies van verhuurders of vve's als zelfstandige
warmtebedrijven worden gezien, aangezien zij eigendom zijn van of nauw
verbonden zijn met de verhuurder;
overwegende dat huurders hier een nadeel van kunnen ondervinden;
verzoekt de regering in het onderzoek naar de gevolgen van het
Acantusarrest uitgebreid in te gaan op de positie van
dochterondernemingen van vve's en verhuurders, en de Kamer hierover rond
de zomer te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 89 (36576).
Mevrouw Beckerman (SP):
Deze motie komt in de plaats van het eerder ingetrokken amendement op
stuk nr. 27.
In het debat hebben wij meermalen gerefereerd aan het advies van
Rooijers, de verkenner. Zijn advies, om het samen te vatten, luidde als
volgt. We moeten uit deze impasse komen, want dit leidt tot onzekerheid;
dit leidt ertoe dat er niet meer geĂŻnvesteerd wordt. Om uit die impasse
te komen, stelde hij een route voor waarbij bestaande grote
warmtebedrijven genationaliseerd worden. De Socialistische Partij is een
groot voorstander van die route. Ze wil graag uit deze impasse komen en
dient daarom de volgende moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat verkenner Rooijers adviseert om de warmtetransitie
weer op gang te brengen door private warmtebedrijven over te nemen en te
bundelen in vier regionale publieke warmtebedrijven;
overwegende dat de verkenner constateert dat publiek eigendom van
warmtenetten noodzakelijk is om versnelling mogelijk te maken en
bestuurlijke versnippering tegen te gaan;
spreekt haar steun uit voor de hoofdlijnen van het advies van verkenner
Rooijers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 90 (36576).
Mevrouw Beckerman (SP):
Daarmee roepen we de Kamer dus op om voor die route te kiezen. De
volgende twee moties geven het kabinet ook een opdracht in die richting,
als ze aangenomen worden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat verkenner Rooijers adviseert om private
warmtebedrijven op te kopen en te bundelen in vier regionale publieke
warmtebedrijven;
overwegende dat publieke regie noodzakelijk is om de warmtetransitie
weer op gang te brengen, maar dat de uitvoerbaarheid, kosten en
benodigde samenwerking met private en decentrale partijen hierbij
essentieel zijn;
constaterende dat de geschatte kosten voor overname uiteenlopen van 2
miljard euro tot 5 miljard euro en dat er behoefte is aan inzicht in
verschillende uitvoeringsopties;
verzoekt de regering een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar
de verwachte kosten van uitvoering van het advies van Rooijers,
inclusief overname-, reorganisatie- en uitvoeringskosten;
verzoekt de regering tevens om verschillende scenario's uit te werken
voor de uitvoering van het advies, waaronder varianten met volledige,
gedeeltelijke en gefaseerde overname, en daarbij aandacht te besteden
aan kosten, doorlooptijd, juridische haalbaarheid en impact op de
voortgang van de warmtetransitie, en daar de Kamer begin 2026 over te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 91 (36576).
Mevrouw Beckerman (SP):
En de laatste.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat verkenner Rooijers adviseert om de private
warmtebedrijven op te kopen en onder te brengen in regionale publieke
warmtebedrijven;
overwegende dat duidelijkheid over de bereidheid tot verkoop van deze
bedrijven essentieel is voor het realiseren van publieke regie op
warmte;
verzoekt de regering in gesprek te gaan met de betrokken warmtebedrijven
over hun bereidheid tot verkoop aan het Rijk en onder welke voorwaarden,
en daar de Kamer begin 2026 over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 92 (36576).
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Voor ons is dit eigenlijk het essentiële punt. Maar zeker
ook de betaalbaarheid hangt hier volgens ons vrij direct mee
samen.
Wij hebben duidelijk gemaakt dat wij kiezen voor solidariteit. Wij
kiezen het liefst voor landelijke, of ten minste regionale, tarieven,
zodat regio's, bijvoorbeeld plattelandsregio's, waar warmtenetten
misschien wel wenselijk maar ook duurder zijn, niet de kosten daarvan
hoeven te dragen. Dat kan volgens ons het meest logisch via deze
publieke route van nationalisatie.
Daar laat ik het bij. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Rooderkerk namens de
D66-fractie. Gaat uw gang.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ik wil graag beginnen met het bedanken van de
ambtenaren die heel hard hebben gewerkt aan deze wet en ons ook hebben
geholpen bij de ondersteuning en bijvoorbeeld bij onze amendementen. Het
is een belangrijk moment. We hebben het laatste debat over de Warmtewet.
Het is van cruciaal belang dat we doorwerken aan de energietransitie.
Stilstand is geen optie. De warmtetransitie is van belang voor onze
energie- en onafhankelijkheidsambities. Het wordt niet makkelijk, maar
het kan wel. De werkelijkheid is hard. Sinds het Klimaatakkoord van 2019
stokt de uitrol van warmtenetten. Projecten in Amsterdam en Utrecht
werden on hold gezet en het nationale doel is gehalveerd van een half
miljoen naar 200.000 aansluitingen in 2030. Daarmee dreigen we miljarden
extra uit te geven aan netverzwaring en blijven we afhankelijk van
fossiele energie. Dat kan en mag niet gebeuren. Daarom roep ik het
kabinet en de Kamer opnieuw op tot voortvarendheid.
Voorzitter. Geen transitie zonder draagvlak. Draagvlak valt of staat bij
de maandelijkse rekening van mensen. Warmte moet voor bewoners een
"onweigerbaar aanbod" zijn. Daarom is het zo van belang dat we de
betaalbaarheid nu al regelen in deze wet. De minister heeft eerder
aangegeven toe te willen naar prijsgarantie, maar wat ons betreft is het
van groot belang dat we dat nu al mogelijk maken. Daarom heb ik een
tweetal amendementen ingediend, samen met mevrouw Postma. Het eerste is
het amendement op stuk nr. 33. Dat regelt de relatieve betaalbaarheid
van de warmte ten opzichte van andere opties, zoals gas of elektrische
boilers. Het tweede is het amendement op stuk nr. 73. Dat regelt de
openstelling van het vereveningsfonds voor het Rijk, om daar middelen
aan toe te kunnen voegen en daarmee te zorgen voor de betaalbaarheid van
de warmtenetten. Daarnaast is het van groot belang dat dit demissionaire
kabinet ook echt met middelen over de brug komt, want op dit moment kan
de businesscase op veel plekken niet uit. Maar hiermee maken we mogelijk
dat dat kan worden gedaan.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik wil nog even reageren op het amendement over de relatieve
betaalbaarheid. Ik heb daar een motie op ingediend, waar ook de naam van
mevrouw Rooderkerk onder staat, namelijk over dat het er echt niet toe
mag leiden dat we te lang in fase 1 blijven. Ik wil mevrouw Rooderkerk
vragen of zij die zorg deelt en of ze deelt dat die relatieve
betaalbaarheid alleen gaat over fase 2 en niet over waar we nu in
zitten.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ja, zeker. Er staat ook duidelijk in het amendement dat het gaat over
fase 2. We hebben de motie samen ingediend, omdat het van belang is dat
we daar ook zo snel mogelijk toe overgaan, maar op dit moment komen we
al tekort. Ik had eigenlijk graag gezien dat de minister bij de
Voorjaarsnota hier al geld voor had geregeld.
Wij dienen ook een tweetal moties in om daar ook aan bij te dragen. De
eerste motie gaat over de Warmtenetten Investeringssubsidie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de WIS te vaak ontoereikend is voor warmteprojecten
bij bestaande woningen en gebouwen en daardoor onderbenut blijft;
constaterende dat warmtebedrijven daardoor niet altijd in staat zijn om
een passend en betaalbaar aanbod te doen voor bewoners op locaties waar
warmtenetten maatschappelijk gezien de beste oplossing zijn;
overwegende dat collectieve warmte op veel locaties maatschappelijk
gezien de meest kosteneffectieve duurzame optie is;
overwegende dat de warmtetransitie een cruciale rol speelt in het
reduceren van de kosten voor de aanleg van elektriciteitsnetten;
overwegende dat de warmtetransitie een noodzakelijke stap is voor
Nederland om energieonafhankelijk te worden;
verzoekt de regering om de subsidiekaders van de WIS door te ontwikkelen
en daartoe in ieder geval in gesprek te gaan met de Warmtealliantie, en
de Kamer daar voor Prinsjesdag over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Grinwis en
Postma.
Zij krijgt nr. 93 (36576).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dan de tweede motie om de regeldruk te verminderen en subsidies samen te
voegen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er volgens de Algemene Rekenkamer veel verschillende
subsidies zijn in de warmteketen die op punten in strijd zijn met
elkaar, niet gelijk lopen in tijd en vanuit de ministeries van VRO en
KGG verstrekt worden;
constaterende dat subsidies hierdoor averechts werken of simpelweg niet
gebruikt kunnen worden en de warmtetransitie hierdoor vertraagt;
verzoekt de regering de subsidiëring voor de warmtetransitie integraal
te bekijken en te versimpelen door subsidies zo veel als mogelijk samen
te voegen of te schrappen;
verzoekt de regering om hierbij specifiek te bezien hoeveel van de
middelen ingezet kunnen worden in de vorm van capex-subsidiëring om
daarmee de investeringskosten te drukken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk en Erkens.
Zij krijgt nr. 94 (36576).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Erkens is ook de volgende spreker. Hij spreekt
zijn inbreng in tweede termijn uit namens de VVD-fractie. En hij doet
dat bondig, heeft hij mij net beloofd.
De heer Erkens (VVD):
Voorzitter. Ik zal het bondig houden. Twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat moet worden voorkomen dat de warmtemarkt versnipperd
raakt doordat afzonderlijke gemeenten eigen warmtenetten ontwikkelen met
bijbehorende organisaties;
overwegende dat schaalgrootte en professionalisering essentieel zijn
voor een kostendaling en dat het daarom pas vanaf een bepaalde
schaalgrootte verantwoord is om een warmtenet aan te leggen;
verzoekt de regering eisen op te nemen in de investeringssubsidie voor
warmtenetten aangaande de schaalgrootte en de professionaliteit van een
warmtebedrijf,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Erkens.
Zij krijgt nr. 95 (36576).
De heer Erkens (VVD):
En de tweede motie, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in de Wcw criteria worden opgesteld waaraan een
private partij moet voldoen om als minderheidsaandeelhouder actief te
kunnen zijn onder de Wcw;
overwegende dat deze criteria te weinig bewegingsruimte laten voor
private partijen om als minderheidsaandeelhouder deel te nemen, wat
ertoe kan leiden dat publiek-private samenwerking niet tot stand
komt;
van mening dat pensioenfondsen een cruciale rol kunnen spelen bij de
realisatie van warmtenetten en dat het daarom in de Wcw aantrekkelijker
moet worden gemaakt voor pensioenfondsen om te investeren;
verzoekt de regering om in overleg met pensioenfondsen de criteria
waaraan private partijen moeten voldoen om als minderheidsaandeelhouder
actief te kunnen zijn, te versoepelen middels een AMvB, zodat het voor
pensioenfondsen aantrekkelijker wordt om te investeren in
warmtenetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Erkens en Flach.
Zij krijgt nr. 96 (36576).
De heer Erkens (VVD):
Geen lange beschouwingen, voorzitter. Ik zou het kort houden.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot de heer Vermeer namens de BBB-fractie.
De heer Vermeer (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Lang vergaderen is niet per se een garantie voor
goede kwaliteit, zoals mijn collega net ook al zei. We hebben dat ook
bijvoorbeeld bij de Pensioenwet gezien. Wij blijven het niet goed vinden
dat de afsluitkosten nu juist voor meer draagvlak een grote drempel
vormen. Ik krijg daar verschillende geluiden over binnen. Er zitten toch
zeker nog mensen naar dit debat te kijken, waaronder mijn ouders en een
van mijn zussen, en ze snapten er geen bal van. Maar dat komt
waarschijnlijk doordat ze zelf een cv-installatie en een houtkachel
hebben.
Maar er zijn ook burgers die zich al jaren hardmaken voor een eerlijke
rekening en eerlijke contracten voor mensen die aangesloten zijn op een
warmtenet. Van hen krijgen wij duidelijke signalen en ik heb die ook
doorgestuurd naar de assistent van de minister. Dan hoor je bedragen
zoals âŹ211 voor een afsluiting of âŹ484 voor een afsluiting, en dat kan
ik allemaal zwart-op-wit aanleveren. Ik hoop dat we daar toch een
oplossing voor vinden.
Ik wil de medewerkers van Bureau Wetgeving hartelijk danken, die telkens
supersnel met nieuwe versies van de amendementen komen en dat netjes
verwerken. Dank ook aan de gemeente Rotterdam, die input gaf voor het
amendement over hoe we om moeten gaan met deze overgangsfase en met
bedrijven en aanbestedingen die op dit moment lopen. Ik bedank ook de
gemeente Harderwijk, waar ik zelf woon. Die hebben mij echt inzicht
geboden in hoe een kleinschalig lagetemperatuurwarmtenet daar
aangesloten is en functioneert, in combinatie met het waterschap.
Ik hoop dat we hier snel een streep kunnen zetten onder dit proces en
dat de wet aangenomen kan worden, zodat al die partijen die hierop
wachten, door kunnen gaan.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dat was de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We
gaan een kwartier schorsen en dan krijgen we een appreciatie op de 21
ingediende moties.
De vergadering wordt van 21.35 uur tot 21.50 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We zijn toe aan de tweede termijn van de
zijde van de regering in de behandeling van de Warmtewet. Deze termijn
draait vooral om het appreciëren van de 21 moties. Daartoe geef ik de
minister het woord.
Minister Hermans:
Voorzitter. Met het oog op de tijd en het gegeven dat wij al een hele
tijd in gesprek zijn, zal ik mij beperken tot het oordeel. Als daar
vragen over zijn, dan hoor ik dat natuurlijk graag.
De motie op stuk nr. 76, van de heer Grinwis, mevrouw Rooderkerk en
mevrouw Postma: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 77, van de heer Grinwis, de heer Erkens, de heer
Flach en de heer Vermeer: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 78, van de heer Grinwis, mevrouw Postma, de heer
Flach en de heer Vermeer: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 79, van de heer Grinwis, mevrouw Postma, de heer
Erkens en de heer Vermeer: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 80, van mevrouw Postma, mevrouw Rooderkerk, de heer
Grinwis en de heer Vermeer: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 81, van mevrouw Postma: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 82, van mevrouw Postma, de heer Grinwis, mevrouw
Beckerman en mevrouw Kröger: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 83, van mevrouw Kröger, de heer Grinwis, de heer
Vermeer en een naam die ik niet kan lezen. O, ik denk dat het de heer
Flach is. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat het niet aan het
handschrift ligt, maar aan het printje. De naam is gewoon van het
kopietje afgevallen. De motie is ook van mevrouw Postma, mevrouw
Beckerman en mevrouw Rooderkerk. De motie op stuk nr. 83 bevat drie
verzoeken. Het derde verzoek betreft het maatwerk. Dat verzoek moet ik
ontraden. De andere twee verzoeken kan ik oordeel Kamer geven, maar
omdat die in één motie zitten â ik kijk ook even naar de voorzitter â
moet ik 'm ontraden. Maar mochten de indiener of de indieners genegen
zijn om het derde verzoek eruit te halen, dan kan ik de motie oordeel
Kamer geven.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij hebben we het in het debat vaak, ook met meerdere collega's,
gehad over juist dit soort projecten, die nu dreigen stil te vallen. Dat
vind ik echt belangrijk. Het woord "maatwerk" hoeft niet financieel te
zijn. Ik neem aan dat dat de reden is dat de minister hier haar twijfels
over heeft. Het kan ook op andere manieren zijn. Ik hoop dus toch dat de
minister daar een mogelijkheid toe ziet. Maar ik zou de motie wel graag
zo willen laten.
Minister Hermans:
We hebben in het debat het volgende gewisseld. Ik geloof dat de heer
Vermeer ook nog even naar de microfoon kwam, nadat wij daar een debat
over hadden gehad. Is er nou een mogelijkheid denkbaar om nog eens om de
tafel te gaan met projecten die vastgelopen zijn of dreigen vast te
lopen? Wat kun je daaruit leren? Wat kun je daarin voor elkaar
betekenen? Dat moet dan inderdaad niet zien op een aanvullende, een
andere of een nieuwe subsidie. Maar ik ben bereid om dat gesprek met
betrokkenen te voeren. Ik had dat ook al toegezegd in het debat.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Medeondertekenaar Vermeer suggereert het woord "ondersteuning" in plaats
van "maatwerk". Dat kunnen allerlei soorten ondersteuning zijn.
(Hilariteit)
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het een uitstekende suggestie van de heer Vermeer. Die
ondersteuning kan in een gesprek zijn.
Minister Hermans:
Ik moet lachen, voorzitter, want mevrouw Kröger kijkt er ook zo dwingend
bij. "Ondersteuning" vind ik al een hele goede suggestie, maar dan
dreigt het verder vast te lopen doordat een faciliterend kader en een
waarborgfonds nu nog ontbreken. Vooral in dat waarborgfonds zit toch
iets van een suggestie dat de oplossing in de financiën zit. Daar kan ik
gewoon geen extra toezegging op doen. Maar nogmaals, als er in dat in
gesprek iets te vinden is waarbij we kunnen helpen en waarvan we kunnen
leren waarom het ene project vastloopt en het andere misschien is vlot
getrokken, dan wil ik dat gesprek met alle plezier voeren.
De voorzitter:
In deze vorm is de motie ontraden. Misschien komt er nog een aangepaste
versie voor de stemmingen, maar dat zien we dan wel. We gaan door naar
de motie op stuk nr. 84.
Minister Hermans:
De motie op stuk nr. 84 van mevrouw Kröger, mevrouw Postma en mevrouw
Rooderkerk: oordeel Kamer.
Bij de motie op stuk nr. 85 van mevrouw Kröger moet u mij toestaan om
een enkel woord hierover te zeggen. Dit gaat over de heffing op
restwarmte. We hebben gewisseld in het debat waarom ik dat nu niet kan
doen. Als mevrouw Kröger bereid is om nog een aanpassing aan de motie te
doen die zegt "doe een onderzoek naar hoe dit eruit zou kunnen zien en
wat er nodig is in de wet om dit vorm te geven", zodat we dat hebben
liggen mocht dat ophaalrecht zijn werk niet doen, dan kan ik dat op die
manier voorbereiden. Maar ik kan het nu niet voorbereiden en gaan doen.
Dat moet ik ontraden. Maar als mevrouw Kröger bereid is het aan te
passen volgens de constructie die ik net noemde, dan kan ik 'm oordeel
Kamer geven.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
De motie zegt niet dat het gedaan moet worden. De motie zegt alleen dat
het voorbereid moet worden. De minister zegt dat het onderzocht moet
worden om het voor te bereiden? Ik ben heel even op zoek. Wat ik vraag,
is dat het voorbereid is, dus dat we het juridisch voorbereid hebben.
Aangezien het kennelijk veertien jaar foutief in de wet heeft gestaan,
zou ik niet willen dat als uit de evaluatie blijkt dat het nodig is, we
dan nog moeten beginnen met de juridische voorbereiding. Dat lijkt mij
onhandig.
Minister Hermans:
Mijn punt zit in het volgende. We gaan werken met een ophaalrecht.
Straks evalueren we de wet. Dan gaan we ook zien of dat ophaalrecht naar
behoren werkt. Als dat niet zo is, moeten we mogelijk iets anders doen.
Dan zou de route die mevrouw Kröger schetst, de route kunnen zijn. Maar
er moet wel onderzoek worden gedaan naar hoe dat er dan precies uitziet
en wat je ervoor nodig hebt. Op grond daarvan kan een voorstel worden
voorbereid. Die toelichting wil ik erbij geven. Ik kijk nog even naar
het exacte verzoek: verzoekt de regering een grondslag voor te bereiden
op een heffing op of verbod van het lozen van restwarmte. Als ik dat
"voorbereiden" mag zien als "we doen daar onderzoek naar en bereiden een
voorstel voor hoe je ermee om zou kunnen gaan als de evaluatie te zijner
tijd zegt dat het ophaalrecht niet werkt", als ik het zo mag
interpreteren, kan ik de motie oordeel Kamer geven.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Ja, dat we juridisch weten hoe het zou moeten.
Minister Hermans:
Precies.
Mevrouw Kröger (GroenLinks-PvdA):
Aangezien het kennelijk in die vorige wet veertien jaar niet goed heeft
gestaan.
De voorzitter:
Ja, zijn jullie het eens over de interpretatie? Ik zie dat dat zo is.
Dan krijgt de motie op stuk nr. 85 oordeel Kamer.
Minister Hermans:
De motie op stuk nr. 86 van mevrouw Kröger krijgt ook oordeel
Kamer.
De motie op stuk nr. 87 van de heer Flach, de heer Grinwis en de heer
Erkens: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 88 van de heer Flach en mevrouw Kröger moet ik
ontraden, onder verwijzing naar een uitgebreid debat dat we gevoerd
hebben over de definitie van een warmtegemeenschap, wat daarover in de
richtlijn staat en hoe dat in de wet nu is vastgelegd.
De motie op stuk nr. 89 van Mevrouw Beckerman: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 90 van mevrouw Beckerman spreekt uit, dus krijgt
geen oordeel van mij.
De motie op stuk nr. 91 van mevrouw Beckerman: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 92 van mevrouw Beckerman: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 93 van mevrouw Rooderkerk, de heer Grinwis en
mevrouw Postma: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 94 van mevrouw Rooderkerk en de heer Erkens:
oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 95 van de heer Erkens: oordeel Kamer.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 96 van de heer Erkens en de heer Flach
is de laatste motie. Deze motie gaat over de pensioenfondsen. Ik moet
deze motie ontraden. Ik wil daar toch een paar woorden aan wijden.
Anders dan gesteld in het amendement bevat de wet géén criteria voor
private partijen om als minderheidsaandeelhouder actief te kunnen zijn.
Het is dus niet mogelijk om zulke criteria met een AMvB te versoepelen.
Wel bepaalt de wet welke afspraken tussen private
minderheidsaandeelhouders en publieke meerderheidsaandeelhouders er
mogen worden gemaakt. Die mogen er niet toe leiden dat de publieke
meerderheidsaandeelhouders feitelijk geen doorslaggevende zeggenschap
meer hebben in het warmtebedrijf. Dit loslaten en overlaten aan partijen
zou kunnen betekenen dat er afspraken worden gemaakt waardoor de
publieke doorslaggevende zeggenschap teniet wordt gedaan. Dat staat op
gespannen voet met de doelstelling van de Wcw. Ook zal het de
Europeesrechtelijke onderbouwing van het voorstel ondergraven.
De pensioenfondsen hanteren zelf criteria om als aandeelhouder actief te
kunnen zijn. Die kunnen botsen met het vereiste van publiek
doorslaggevende zeggenschap. Ik deel de mening dat betrokkenheid van de
pensioenfondsen zeer wenselijk is. Daarom ben ik in gesprek met de
pensioenfondsen om te bezien welke ruimte er is binnen het gegeven van
de publieke doorslaggevende zeggenschap om te investeren in
warmtebedrijven.
Voorzitter. Dan heb ik nog één vraag liggen, een hele korte, van de heer
Vermeer over de vergoeding voor de curator bij een faillissement. In het
geval een aangewezen warmtebedrijf failliet gaat, kan de curator bij de
ACM een vergoeding aanvragen en die is dus bedoeld om de levering dan
tijdelijk voort te zetten. Het gaat om een vergoeding van schade die
uitstijgt boven het normale bedrijfsrisico, specifiek bedoeld voor het
in stand houden van het warmtenet en om de levering voort te kunnen
zetten, zodat de leveringszekerheid voor gebruikers gewaarborgd
blijft.
Voorzitter. Hiermee heb ik alle moties van een appreciatie voorzien en
een laatste vraag beantwoord.
Mag ik één afsluitende opmerking maken? We hebben inderdaad heel veel
uren met elkaar gedebatteerd, over de governance, over de
betaalbaarheid, de vve's, de kleine collectieve warmtesystemen, de
warmtegemeenschappen. Ik doe nu heel veel onderwerpen geen recht. Het is
een grote wet, een belangrijke wet. Ik blijf het in de woorden van
mevrouw Kröger "de derde belangrijke wet in de energietransitie" noemen.
Nogmaals, heel veel dank aan de Kamer voor de voortvarende behandeling
en ook de wijze waarop we dit debat hebben kunnen voeren. Ik vind het
belangrijk om dit soort grote wetten met een zo breed mogelijk draagvlak
door de beide Kamers te kunnen loodsen.
Ik wil vanaf deze plek ook een heel groot woord van dank uitspreken aan
alle ambtenaren van het ministerie van Klimaat en Groene Groei. Er zit
een gigantisch team, dat vooral kei- en keihard gewerkt heeft de
afgelopen weken aan nota's van wijziging, aan brieven, aan alle vragen
die door de Kamer gesteld zijn, aan amendementen en alle ondersteuning
ook daarbij. Dus via deze weg aan iedereen hierachter in de
ambtenarenkamer: heel veel dank!
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Hartelijk dank aan de minister. Ik sluit me daar graag bij aan. Ik dank
ook de leden en hun ondersteuning en uiteraard de medewerkers hier in de
Kamer, niet in de laatste plaats van Bureau Wetgeving, want er is heel
veel aan amendementen gewerkt.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Mevrouw Postma heeft nog een verzoek. Ik geef haar even het woord.
Mevrouw Postma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik sluit me graag aan bij alle dankbetuigingen.
Ik heb één vraag, of het verzoek, namelijk om dinsdag te stemmen over de
moties, maar de dinsdag erop over de amendementen. Het zijn echt flink
veel amendementen, die ik toch echt even tot me wil nemen en waar ik
goed naar wil kijken. Ik hoop op steun voor dat verzoek.
De voorzitter:
Ik zie collega's instemmend knikken. Ik heb nog één vervolgvraag. Is
het, omdat het zoveel amendementen zijn, dan ook nog noodzakelijk dat we
de stemming over de wet op donderdag doen of kan dat ook op die dinsdag?
Het is vaak wel handig om even te kunnen zien welke amendementen zijn
aangenomen en verworpen voordat je over de wet stemt. Dan kunnen we dat
regelen. De heer Flach.
De heer Flach (SGP):
Donderdag is wel in de week van de NAVO-top.
De voorzitter:
Nee, de week daarop.
De heer Flach (SGP):
O, de week erop.
De voorzitter:
Er wordt volgende week over de moties gestemd. Dat doen we alleen
fractiegewijs. Mocht het staken, gaan ze door naar de dinsdag daarop. De
amendementen komen dus de dinsdag daarop in stemming en de wet
uiteindelijk op de laatste Kamerdag. Helder? Er was buiten de microfoon
nog een vraag over de Eerste Kamer. Daar ga ik verder niet over. Dit is
het traject. Dan zijn we het daarover eens.
Nogmaals heel veel dank aan iedereen. Ik sluit de vergadering.