Verslag van een schriftelijk overleg over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36740-XVII-1)
Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D29515, datum: 2025-06-24, bijgewerkt: 2025-06-30 16:58, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (VVD)
- Mede ondertekenaar: L. van der Graaf, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Verslag van een schriftelijk overleg over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36740-XVII-1)
Onderdeel van kamerstukdossier 36740 XVII-10 Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024.
Onderdeel van zaak 2025Z13030:
- Indiener: C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
- Medeindiener: J.C. Boerma, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2025-06-25 14:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-07-03 14:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
Preview document (🔗 origineel)
36740 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Nr. 10 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 juni 2025
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over onder meer het Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36 740 XVII, nr. 1). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het
verslag.
De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2025 aan de minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 24 juni 2025 zijn de vragen door de minister en staatssecretaris van Buitenlandse Zaken beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Aukje de Vries
Adjunct-griffier van de commissie,
Van der Graaf
Vragen en opmerkingen vanuit de rapporteurs en reactie van de bewindspersonen
De rapporteurs Ram (PVV) en Hirsch (GroenLinks-PvdA) zijn aangesteld door de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en gemandateerd om bij de behandeling van de Verantwoordingsstukken 2024 namens de commissie een inbreng te leveren. De inzet van de rapporteurs is om in het kader van de verantwoording 2024 verdere stappen te zetten ter versterking van de informatiepositie van de Kamer, met bijzondere aandacht voor de verantwoordingssystematiek, de revolverende fondsen en het aangaan en afwikkelen van verplichtingen. Hier volgen de bevindingen van de rapporteurs namens de gehele commissie, inclusief een aantal vragen aan de Minister.
Woord van dank
De rapporteurs spreken hun bijzondere waardering uit voor de betrokkenheid en inzet van allen die hebben bijgedragen aan het gezamenlijke proces rondom de verbetering van de verantwoordingssystematiek. In het bijzonder danken zij de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp en haar ambtenaren voor hun open houding, bereidheid tot dialoog en de zorgvuldige totstandkoming van het voorstel tot verbetering van de verantwoordingssystematiek. Tevens gaat hun dank uit naar de Algemene Rekenkamer en het IOB, die met hun expertise en reflecties een waardevolle inhoudelijke impuls hebben gegeven aan dit proces.
Daarnaast willen de rapporteurs de staf van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp bedanken voor de uitstekende ondersteuning, coördinatie en advisering gedurende dit traject. Ook danken zij andere betrokken ambtenaren, adviseurs en gesprekspartners voor hun tijd, inhoudelijke bijdragen en inzet. Deze samenwerking heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de kwaliteit van de voorstellen en de voortgang van het proces.
De rapporteurs spreken de wens en de hoop uit om dit gezamenlijke proces voort te zetten, zowel op het terrein van de verantwoordingssystematiek als op de revolverende fondsen en de verplichtingen. Zij achten het van groot belang om ook in de komende jaren in gezamenlijkheid te blijven werken aan versterking van de informatiepositie van de Kamer en verbetering van de begrotings- en verantwoordingscyclus.
1. Verantwoordingssystematiek en indicatorentraject
De rapporteurs verwelkomen het voorstel van de minister1 om te komen tot een verbeterde verantwoordingssystematiek. Zij zien dit niet als een terugkeer naar de wettelijke kern, maar als een nadere invulling daarvan die recht doet aan het bijzondere karakter van het BHO-beleid.
De rapporteurs vragen de minister:
Wat wordt precies bedoeld met "doelmatiger inrichten" en "sterker ophangen aan de beleidsdoelen"?
Antwoord van het kabinet:
Ook vanuit ons waardering voor de samenwerking met de rapporteurs om de verantwoordingssystematiek te verbeteren.
De aanpassing van de verantwoordingssystematiek beoogt onder
meer om de systematiek doelmatiger in te richten en sterker op te hangen
aan de beleidsdoelen.
De doelmatigheid wordt bevorderd door de wettelijke kern te gebruiken
als focus voor de informatieverzameling en -verwerking.
De sterkere ophanging aan beleidsdoelen komt tot uitdrukking
door de doelen per subartikel volgens een zelfde logica te formuleren en
uit te werken, en ervoor te zorgen dat zo in evaluaties beter kan worden
aangegeven wat hiermee wordt bereikt en in het jaarverslag wat de
voortgang is. Nu is de voortgang vooral opgehangen aan een aantal
kwantitatieve indicatoren, die onderling sterk verschillen in de mate
waarin zij indicatief zijn voor het doelbereik.
Hoe wordt geborgd dat geleerde lessen uit evaluaties daadwerkelijk leiden tot bijstelling van beleid?
Antwoord van het kabinet:
Kern van de nieuwe verantwoordingssystematiek is de koppeling met de Regeling Periodieke Evaluaties (RPE), waarmee inzicht wordt gegeven in de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. De planning van de evaluaties is geregeld met de Strategische Evaluatie Agenda (SEA), een meerjarige agenda die evaluaties en onderzoek omspant op alle beleidsthema’s. De SEA wordt opgesteld in nauwe samenwerking tussen Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) en de beleidsdirecties. Deze afstemming maakt het mogelijk om leervragen van de directies mee te nemen in onderzoek, zodat geleerde lessen beschikbaar zijn op het moment dat bijstelling van beleid aan de orde is en daarin dan een plek kunnen krijgen.
Kan voor de zomer een voorbeeld op subartikelniveau worden gedeeld van hoe de indeling volgens artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW 3.1) eruit komt te zien in de verantwoording?
Antwoord van het kabinet:
Gelijktijdig met de begroting zal ik u een voorbeeld aanbieden. Deze ontvangt u met Prinsjesdag.
Is CW 3.1 ook geschikt voor de verantwoording over bezuinigingen, en zo ja, wordt dit dan standaard toegepast? Zo nee, waarom acht de minister dit niet geschikt? Welke andere mogelijkheden ziet hij dan om de bezuinigen te verantwoorden?
Antwoord van het kabinet:
Het kader ‘beleidskeuzes uitgelegd (CW3.1)’ is van toepassing op voorstellen voor nieuw beleid, maar ook voor aanpassingen van beleid en voortzetting van aflopend beleid. Centraal in het kader staat het beleidsdoel en de beleidsinstrumenten, met een onderbouwing van doeltreffendheid, doelmatigheid en aandacht voor evalueerbaarheid. In het voorstel voor een verbeterde verantwoordingsystematiek wordt aangesloten bij dit Rijksbrede kader, omdat het zich ervoor leent om een reflectie over resultaten op te baseren. Ook over beleidsonderdelen waarop wordt bezuinigd, of die worden beëindigd terwijl er nog activiteiten doorlopen, zal volgens deze systematiek worden verantwoord.
Hoe wordt voorkomen dat bij de toelichting op indicatoren selectief (‘cherry picking’) wordt gerapporteerd?
Antwoord van het kabinet:
De nieuwe systematiek richt zich op de verantwoording over de
gekozen instrumenten en inspanningen in relatie tot de gestelde
beleidsdoelen zoals verwoord in de CW3.1 formulieren. Dit vereist een
analyse op het geheel van een deelthema/sub-artikel (portfolioniveau).
Resultaatdata is daarbij een noodzakelijke ondersteuning. In een
dergelijke verantwoording zal ook naar voren komen welke delen van de
programmering minder resultaat laten zien en welke bijsturing daarop
heeft plaatsgevonden. Deze aanpak richt zich meer dan voorheen op het
totaal van de programmering en voorkomt te eenzijdige focus op de
individuele indicator.
Kan de minister toezeggen dat bij wijziging van indicatoren een aparte brief aan de Kamer met methodologische toelichting volgt?
Antwoord van het kabinet:
De praktijk dat voortgang en kwaliteit van resultaten op activiteitenniveau wordt gemeten met indicatoren wordt gecontinueerd. De centrale plek voor een vaste set van indicatoren vervalt in de verbeterde verantwoordingsystematiek om redenen die genoemd zijn in het voorstel. De manier van resultaatmeting met indicatoren is ingegeven door de beleidsdoelen en daaruit voortvloeiende interventielogica en instrumentarium. Beleidswijzigingen, voortschrijdend inzicht, en wijzigingen van de context kunnen daarbij aanleiding geven tot wijziging van indicatoren. Het jaarverslag is de plek om dergelijke aanpassingen toe te lichten.
De methodologische uitwerking van de indicatoren blijft onderwerp van
kwaliteitscontrole middels de evaluaties overeengekomen in de
Strategische Evaluatie Agenda.
2. Resultatenportaal
De rapporteurs nemen kennis van het voornemen om het ontwikkelingshulp-portaal uit te faseren. Zij vragen de minister om:
De huidige data van het portaal te archiveren en raadpleegbaar te houden voor de Kamer.
Antwoord van het kabinet:
Het ontwikkelingshulp-portaal bestaat uit drie onderdelen waarvan op dit moment is besloten één onderdeel – resultaten rapportage – te beëindigen. Dit overzicht bleek onvoldoende aan een inzichtbehoefte te voldoen terwijl de voorbereiding ervan onevenredig tijdsintensief is.
De onderdelen ‘Begroting’ en ‘Activiteiten’ zijn publiek en
worden maandelijks bijgewerkt om transparantie te bieden. Het
ontwikkelingsportaal is zodoende raadpleegbaar voor data met betrekking
tot alle activiteiten en daaraan gerelateerde financiële verplichtingen
die zijn aangegaan per sector en per land.
3. Samenhang met monitor brede welvaart & SDG’s
De rapporteurs verzoeken de minister:
Te verkennen of betere indicatoren ontwikkeld kunnen worden in overleg met onder meer de Wereldbank, OESO, UNDP en het CBS;
Antwoord van het kabinet:
Zoals in de Kamerbrief van 23 mei 20252
aangegeven, wordt samen met het Centraal Bureau voor de
Statistiek, het Planbureau voor de Leefomgeving, de organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en andere relevante
actoren onderzocht hoe de indicatorensets die in verschillende
rapportages worden gebruikt nog beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
Op 12 juni 2025 vond op initiatief van het ministerie van Buitenlandse
Zaken een eerste workshop plaats op de Vrije Universiteit met als titel
Measuring and Curbing International Spillovers of the
Netherlands. Uw Kamer zal hierover geïnformeerd worden in de
volgende Nationale Sustainable Development Goals (SDG) rapportage (die
ook ingaat op de dimensie ‘elders’). Zie ook antwoord op vraag 9 en
57.
Jaarlijks een appreciatie te geven van de monitor brede welvaart & SDG’s Dimensie Elders met een beleidsanalyse in relatie tot het gehele relevante overheidsbeleid.
Antwoord van het kabinet:
Jaarlijks wordt in de nationale SDG-rapportage ingegaan op de
Monitor Brede Welvaart en de SDG’s, naast het hier en nu en in de
toekomst ook op de dimensie ‘elders’. Daarbij wordt ook gereflecteerd op
de voortgang van de inzet van het kabinet, via het Actieplan
Beleidscoherentie voor Ontwikkeling. In de kabinetsreactie op de Monitor
Brede Welvaart en SDG’s gaat het kabinet ook ieder jaar in op de
bevindingen met betrekking tot Elders. Omdat de onderliggende data die
de Monitor gebruikt slechts een beperkt beeld geven van de Nederlandse
effecten op ‘elders’, zijn er gesprekken met onder andere het Centraal
Bureau voor de Statistiek om in kaart te brengen of er nog meer data
gebruikt kunnen worden voor deze dimensie.
4. Revolverende fondsen
De rapporteurs constateren dat de informatievoorziening over revolverende fondsen nog steeds tekortschiet. Zij sluiten zich aan bij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en vragen:
Waarom de minister de aanbevelingen van de Rekenkamer over revolverende fondsen niet overneemt;
Of de minister bereid is toe te zeggen dat voortaan ook uitvoeringskosten en einddata inzichtelijk worden gemaakt;
Of in lijn met eerdere voorstellen van de rapporteurs en de factsheets van de Rekenkamer meer systematische informatie wordt gedeeld over doelmatigheid, revolverendheid en resultaten.
Of de minister bereid is om met de rapporteurs in gesprek te gaan over verbeteringen rondom de verslaglegging en verantwoording over de revolverende fondsen.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is graag bereid om over het onderwerp van revolverende fondsen en verbetering in verslaglegging en verantwoording in gesprek te gaan met de rapporteurs. De rapporteurs verwijzen naar het proces waarin dit rond de verantwoordingssystematiek is gebeurd en het kabinet verwelkomt hun voorstel om een vergelijkbaar proces te doorlopen voor revolverende fondsen.
Vorig jaar is het format voor de factsheets als voorstel aangeboden aan de Tweede Kamer3, waarna de rapporteurs deze hebben ondersteund.4 De factsheets worden met ingang van 2025 jaarlijks aan de memorie van toelichting bij de BHO-begroting toegevoegd, aanvullend op de tabel die bij BHO-jaarverslag ook wordt opgenomen. Een groot deel van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer is in de factsheets meegenomen.
Zo staan in de factsheets de artikelen waarop de fondsen worden gefinancierd, einddata en de data van tussentijdse evaluaties genoemd. Evaluaties vinden elke vijf jaar plaats en vormen het moment voor bijsturing of eventuele beëindiging van een fonds. Deze evaluaties worden ook aan de Tweede Kamer verzonden en vormen onderdeel van de periodieke rapportages door de IOB. Voor enkele fondsen is geen einddatum afgesproken, maar ook deze fondsen worden op deze wijze geëvalueerd en kunnen beëindigd worden. Bij nieuw op te richten fondsen zal in beginsel een einddatum worden afgesproken.
De rapporteurs en de Algemene Rekenkamer willen daarnaast meer informatie ontvangen, waaronder over de uitvoeringskosten, revolverendheid en doelmatigheid. Het kabinet gaat over de mogelijkheden en uitvoerbaarheid hiervan graag in gesprek met de rapporteurs.
5. Aangaan en afwikkeling van verplichtingen
De rapporteurs onderstrepen dat de Kamer op meerdere momenten in de begrotingscyclus beter moet worden geïnformeerd over het aangaan en aflopen van meerjarige verplichtingen. Zij vragen:
Kan het overzicht verplichtingen voortaan worden opgenomen bij elk begrotingsmoment?
Antwoord van het kabinet:
Uw Kamer wordt bij elk begrotingsmoment geïnformeerd over de stand van verplichtingen, conform toezegging aan lid Ram bij de begrotingsbehandeling 2024.5
Welke mogelijkheden ziet de minister om toelichtingen op verplichtingen te koppelen aan beleidsbrieven en strategienota’s?
Antwoord van het kabinet:
Verplichtingen worden aangegaan in lijn met het staand
beleid. Dit beleid wordt uiteengezet in de verschillende beleidsbrieven
en strategienota’s en in de beleidsagenda van de begroting. Bij de
toelichting op de meerjarige juridische verplichtingen wordt waar
mogelijk verwezen naar de beleidsstukken die uw Kamer zijn
toegekomen.6
6. Slotwet en decharge
Tot slot vragen de rapporteurs of de minister kan toelichten welke stappen reeds zijn gezet naar aanleiding van eerder gemaakte afspraken met de Kamer over het verbeteren van de verantwoording en het informeren van de Kamer over risico’s en uitgaven.
Antwoord van het kabinet:
Conform de toezegging die aan de Kamer is gedaan bij de behandeling van de BHOS begroting 20247 wordt bij elk begrotingsmoment een overzicht gestuurd met de meerjarige verplichtingen. Daarnaast is deze Slotwet is opgesteld conform de actuele Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV). Voor de aanpassing van het format voor de begrotingsstukken verwijs ik u naar de minister van Financiën. Medio dit jaar wordt een brief naar de Kamer gestuurd over Toekomstbestendig begroten en verantwoorden, zoals aangekondigd in de Agenda voor toekomstbestendig begroten en verantwoorden van de minister van Financiën (Kamerstuknr. 33670-18).
Het kabinet heeft grip en zicht op de risico’s, uitgaven, openstaande verplichtingen en voorschotten. Dit blijkt uit beide Jaarverslagen, de controleverklaring van de Accountantsdienst Rijk over de in het jaarverslag 2024 opgenomen financiële overzichten van het kabinet en uit de controleverklaring met beperking van de Accountantsdienst Rijk over de in het jaarverslag 2024 opgenomen financiële overzichten van het kabinet. Het onderdeel waar de beperking over gaat is goed identificeerbaar en oplosbaar.
Het kabinet heeft op 30 april 2025 een verbeterplan aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Dit heeft de Algemene Rekenkamer na een wegingsvergadering, geaccepteerd. Het voldoet volgens de Algemene Rekenkamer aan de door hen gestelde eisen en vormt een goede basis om het financieel beheer op orde te brengen. De bestaande ernstige onvolkomenheid rond de inrichting van de financiële administratie, kan daarmee worden opgelost.
Om tot een getrouw beeld te komen van de verplichtingen- en
voorschottenstand zijn thans meerdere systemen nodig. Via acties die in
het verbeterplan zijn uitgewerkt, streeft het kabinet ernaar deze
standen rechtstreeks uit het financiële systeem te kunnen presenteren.
Dat zorgt op zijn minst voor meer gebruikersgemak, ook voor de collega’s
betrokken bij vastleggen en verantwoorden van de verplichtingen op de
BHO-begroting.
De rapporteurs vragen de minister toe te lichten op welke wijze zal worden voorzien in een verbeterplan, om de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde tekortkoming op te lossen, en de commissie hierover in de antwoorden op dit schriftelijk overleg te informeren.
Antwoord van het kabinet:
Op 30 april 2025 is een verbeterplan aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Dit heeft de Algemene Rekenkamer na een wegingsvergadering geaccepteerd. Het voldoet volgens de Algemene Rekenkamer aan de door hen gestelde eisen en vormt een goede basis om het financieel beheer op orde te brengen. De bestaande ernstige onvolkomenheid kan daarmee worden opgelost. In het Verantwoordingsonderzoek 2025 zal de Algemene Rekenkamer de voortgang aandachtig volgen. In het jaarverslag 2025 rapporteert het kabinet over de voortgang van het verbeterplan.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Jaarverantwoording 2024 van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHOS), alsmede van de rapportage over economische missies (Kamerstuk 36600-XVII-77), de Decemberbrief BHOS (Kamerstuk 36600-XVII-53) en de beantwoording van feitelijke vragen bij de Slotwet (Kamerstuk 36740-XVII-3). Zij hebben hierover de volgende opmerkingen en vragen.
1. Revolverende fondsen (DTIF, DGGF, Invest International)
De leden van de PVV-fractie constateren dat er in 2024 opnieuw aanzienlijke bedragen zijn gemoeid met stortingen en onttrekkingen aan begrotingsreserves van revolverende fondsen, zoals het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) en het Dutch Good Growth Fund (DGGF). Zij vragen de minister expliciet welke beleidskeuzes ten grondslag liggen aan deze stortingen. In hoeverre zijn deze fondsen effectief in het bevorderen van het Nederlandse belang, en hoe wordt dit concreet gemeten?
Antwoord van het kabinet:
De stortingen in de begrotingsreserves betreffen de ontvangen premies voor garanties en aflossingen op wisselfinancieringen. De onttrekkingen aan de reserves betreffen de uitbetalingen van de wisselfinancieringen. Deze verrekeningen zijn conform de Rijksbegrotingsvoorschriften. Er zijn geen aanvullende stortingen in de begrotingsreserves verricht.
Het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) en het Dutch Good
Growth Fund (DGGF) zijn fondsen die zich richten op Nederlandse
ondernemers die hun activiteiten naar opkomende- en ontwikkelingslanden
willen uitbreiden. Het gaat om investeringen en exporttransacties die
reguliere banken niet willen financieren door te hoge risico’s in
combinatie met een te kleine transactieomvang. Het DGGF-deel heeft
daarnaast een impactdoelstelling: door het bevorderen van activiteiten
van Nederlandse ondernemers worden in de doellanden banen gecreëerd en
wordt een bijdrage geleverd aan economische ontwikkeling in deze landen.
Concreet wordt het Nederlandse belang gemeten aan de hand van de
bijdrage aan de Nederlandse economie en het aantal in Nederland
gecreëerde banen.
De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat Invest International in 2024 opnieuw is genoemd als uitvoeringsorganisatie onder verantwoordelijkheid van Buitenlandse Zaken, en dat er ernstige fouten zijn vastgesteld in de verwerking van terugontvangen gelden. De Algemene Rekenkamer stelde vast dat deze bedragen niet correct als ontvangst zijn geboekt in de financiële administratie, wat in strijd is met de comptabele regels. Deze onvolkomenheid leidt tot een fundamenteel gebrek aan transparantie en controleerbaarheid van publieke middelen. De leden van de PVV-fractie willen van de minister weten hoe hij het vertrouwen in de financiële betrouwbaarheid van Invest International denkt te herstellen, en er bereidheid is tot een verbeterplan zodat de verantwoording op orde wordt gebracht.
Antwoord van het kabinet:
Er is geen indicatie dat zich onrechtmatigheden hebben voorgedaan in 2024 aangaande Invest International. Het kabinet heeft op 30 april 2025 een verbeterplan aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Dit heeft de Algemene Rekenkamer na een wegingsvergadering geaccepteerd. Het voldoet volgens de Algemene Rekenkamer aan de door hen gestelde eisen en vormt een goede basis om het financieel beheer op orde te brengen. De bestaande ernstige onvolkomenheid kan daarmee worden opgelost. Dat geldt ook voor de onvolkomenheid rond toezicht op de regelingen die Invest International uitvoert voor de minister voor BHO.8 Het verantwoordings- en controlekader voor Invest International wordt herijkt, zodat het kabinet tijdig inzicht kan krijgen in de getrouwheid en rechtmatigheid van de financiële transacties.
In het Verantwoordingsonderzoek 2025 zal de Algemene Rekenkamer de voortgang van het verbeterplan aandachtig volgen. In het jaarverslag 2025 rapporteert het kabinet over de voortgang van het verbeterplan.
Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie naar het risicoprofiel en de transparantie van de investeringen die via Invest International zijn gedaan in het kader van economische missies of in combinatie met instrumenten als de Ukraine Partnership Facility (UPF).
Antwoord van het kabinet:
In 2024 heeft Invest International deelgenomen aan één economische missie naar Vietnam. Voor 2025 zijn bij opvolging drie concrete kansen voor investeringen geïdentificeerd in Vietnam. Invest International publiceert via de eigen website over de investeringen en de bijbehorende risicoprofielen.
Invest International heeft geen investeringen gedaan in combinatie met de Ukraine Partnership Facility (UPF). De UPF is een zelfstandige subsidiefaciliteit die aanvragen op een first come first serve-basis beoordeelt. De faciliteit is niet revolverend en wordt uitgevoerd door RVO.
Kan de minister per fonds aangeven:
Hoeveel projecten zijn goedgekeurd;
Hoeveel daarvan direct bijdragen aan het Nederlandse verdienvermogen;
Hoeveel daadwerkelijk door mkb-bedrijven worden benut;
Wat de revolverendheid van de fondsen is;
Wat de samenhang van de doelstellingen van de revolverende fondsen is met het nieuwe BHOS-beleid;
Bij tekorten bij één van de twaalf revolverende fondsen: uit welke begrotingen en welke artikelen wordt dan aangevuld? Graag een overzicht in een tabel, inclusief toelichting.
Antwoord van het kabinet:
In de factsheets bij de memorie van toelichting bij de BHO-begroting staat per fonds aangegeven wat de doelstelling is en op welke eindgebruikers het fonds zich richt, waaronder het mkb. Over revolverendheid en aantallen projecten is geen informatie opgenomen. Het kabinet gaat over de mogelijkheden en uitvoerbaarheid hiervan graag in gesprek met de rapporteurs (zie ook het antwoord op vraag 10).
Een aantal revolverende fondsen staat open voor Nederlandse (mkb-)bedrijven en draagt daarmee direct bij aan het Nederlands verdienvermogen. Andere revolverende fondsen richten zich op financiering van lokale bedrijven in ontwikkelingslanden, wat bijdraagt aan het ondernemersklimaat en zorgt voor lokale afnemers en toeleveranciers voor Nederlandse bedrijven. Er zijn fondsen met een specifieke focus op een van de prioritaire thema’s, zoals voedselzekerheid en landbouw. Ook onder het nieuwe BHO-beleid blijven revolverende fondsen relevant, waarbij de precieze focus per fonds kan verschillen.
De revolverende fondsen worden aangevuld vanuit de BHO-begroting. In de tabel revolverende fondsen in het jaarverslag BHO9 en in de factsheets bij de memorie van toelichting bij de begroting BHO staat per fonds aangegeven uit welk begrotingsartikel het fonds wordt gefinancierd (en eventueel aangevuld).
2. Economische missies en publiek-private samenwerking
De leden van de PVV-fractie merken op dat het aantal economische missies in 2024 relatief laag was. De verklaring ligt bij de demissionaire status van het kabinet, maar de leden van de PVV-fractie vragen of het niet mogelijk was om deze missies alsnog op kleinere schaal of via digitale platforms vorm te geven. De Rekenkamer heeft kritiek op het meten van de effectiviteit.
Antwoord van het kabinet:
Economische missies staan niet op zichzelf, maar zijn onderdeel van meerjarige publiek-private samenwerking. Zo worden economische missies vrijwel altijd voorafgegaan door relevante marktstudies, verkennende evenementen en/of kleinschaligere handelsmissies gericht op een specifieke sector of nichemarkt. Deze kleinschalige missies noemen we Business Development (BD-)missies. Gedurende 2024 vonden 26 BD-missies plaats, dus zonder meereizende bewindspersoon, waaronder vijf startup-missies.
De opbrengsten van digitale handelsmissies zijn over het algemeen positief maar leveren meestal wel minder daadwerkelijke handelscontracten op dan fysieke missies. De meeste ondernemers willen potentiële partners in een doelmarkt fysiek ontmoeten. Daarom hebben sinds de COVID-periode geen verdere digitale handelsmissies plaatsgevonden.
De leden van de PVV-fractie vragen verder of de minister kan specificeren:
Hoeveel Nederlandse bedrijven tijdens missies direct zaken hebben gedaan of contracten hebben getekend;
Hoeveel vervolgfinanciering via bijvoorbeeld DTIF of Invest International is verleend;
Welke lessen zijn getrokken uit de deelname van startups en scale-ups aan missies in 2024;
Op welke manier de minister de doelen en resultaten beter meetbaar en inzichtelijk wil maken?
Antwoord van het kabinet:
Aan de zes in 2024 door bewindspersonen geleide economische
missies namen 341 deelnemers van 216 bedrijven deel, waarvan 67 procent
afkomstig uit het midden- en kleinbedrijf. In de missieverslagen in de
bijlage van de recente ‘Kamerbrief rapportage economische missies 2024
en ontwikkelingen internationalisering Nederlands
bedrijfsleven’10 wordt uitgebreid ingaan op
de programma's en de resultaten van iedere missie.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft ook de effecten en klanttevredenheid onder de deelnemers van deze economische missies laten onderzoeken. Uit deze effectmeting, gebaseerd op een gemiddelde responspercentage van 42 procent, is gebleken dat voor bijna alle deelnemers de missie een positief resultaat oplevert. Van de bedrijven die deelnamen aan deze onderzoeken verwacht 63 procent een vervolgstap te kunnen zetten richting de export van goederen en/of diensten. Daarnaast geeft meer dan 90 procent van de deelnemers aan zijn/haar zakelijke contacten en/of netwerk te hebben verbreed via de missie. Ruim 70 procent stelt relevante kennis en informatie te hebben opgedaan. Er zijn geen cijfers bekend met betrekking tot vervolgfinanciering via bijvoorbeeld Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) of Invest International. Er zal met RVO worden gekeken of en hoe dit mee kan worden meegenomen in de jaarlijkse effectmeting.
Met een speciaal missieprogramma voor startups en scale ups stimuleert het kabinet deze doelgroep om in te spelen op internationale kansen, hun netwerk uit te bouwen en bijvoorbeeld om financiering aan te trekken. Jaarlijks organiseert RVO vijf of zes missies naar startup-beurzen. Dit jaar zijn er missies naar beurzen in Parijs, Lissabon, Londen, Dubai, Helsinki en Berlijn. Deze missieprogramma’s bestaan naast de bredere ondersteuning voor startups en scale ups, zoals via de Startup Liaison Officers op enkele strategisch gekozen vertegenwoordigingen. Startups en scale ups zijn ook een doelgroep voor economische missies met bewindslieden.
Betreffende de economische missies worden kwalitatieve effectmetingen uitgevoerd door de RVO en deze liggen ten grondslag aan de evaluatie van resultaten van economische missies. De jaarrapportages van de effectmonitoring en de individuele verslagen per economische missie worden gevoegd bij de eerdergenoemde jaarlijkse rapportage over de resultaten van economische missies aan uw Kamer. Periodiek worden de onderzoeksvragen tegen het licht gehouden en waar nodig aangepast om resultaten nog beter zichtbaar en meetbaar te maken.
De leden van de PVV-fractie blijven kritisch op economische diplomatie die vooral ten gunste lijkt te komen van grote bedrijven en roepen de minister op om transparanter te zijn over de verdeling van middelen en kansen tussen multinationals en het mkb.
3. Verantwoordingssystematiek en inzicht in resultaten
De leden van de PVV-fractie zijn positief over de ingezette verbeteringen in de verantwoordingssystematiek. Tegelijk vragen de leden van de PVV-fractie of dit ook daadwerkelijk leidt tot scherper inzicht in wat beleidsinstrumenten concreet opleveren, zowel beleidsmatig als financieel. Is het bijvoorbeeld mogelijk te rapporteren:
Welk aandeel van de behaalde resultaten op het gebied van werkgelegenheid, exportbevordering of kennisdeling direct voortvloeit uit BHOS-missies of fondsinzet?
Welke revolverende fondsen onvoldoende presteren?
Antwoord van het kabinet:
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 20, worden de resultaten van economische missies in een jaarlijkse rapportage aan uw Kamer gepresenteerd. Revolverende fondsen worden elke vijf jaar geëvalueerd, waarbij de prestaties in termen van resultaten (zoals werkgelegenheid) en financiële prestaties worden meegenomen. Op basis hiervan kunnen de fondsen worden bijgestuurd of eventueel beëindigd. De evaluaties worden aan de Tweede Kamer gestuurd.
De leden van de PVV-fractie vragen nadrukkelijk waarom veel doelen nog altijd niet SMART zijn geformuleerd, ondanks herhaalde oproepen door de Algemene Rekenkamer. Wanneer kan de Kamer meetbare indicatoren verwachten bij beleid op handelsbevordering?
Antwoord van het kabinet:
De bijdrage van economische diplomatie aan het verdienvermogen van Nederland wordt voortdurend gemonitord met evaluaties, enquêtes en onderzoeken. De resultaten van het huidige beleid als geheel, de totale inzet van mensen en middelen in Den Haag en wereldwijd zijn lastig meetbaar.
Het gaat om mensenwerk en niet alle resultaten zijn te vatten in indicatoren, en de resultaten van economische diplomatie zijn ook afhankelijk van andere variabelen zoals de stand van de wereldhandel en het beleid van andere landen. De huidige onrustige tijden op het gebied van handel en geopolitiek illustreren dat laatste punt.
Het kabinet gaat komende tijd onderzoeken hoe de in Den Haag en wereldwijd door het ministerie gebruikte doelen op het gebied van internationaal verdienvermogen en in het bijzonder handelsbevordering SMART-er (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch, en tijdsgebonden) kunnen worden gemaakt. Het kabinet zal de resultaten van het onderzoek in 2026 met de Kamer delen.
4. Slotwet 2024: onderschrijdingen, verplichtingen, mutaties en bijstellingen
De leden van de PVV-fractie merken op dat er binnen de Slotwet (art. 1 en 5) aanzienlijke mutaties zijn doorgevoerd. In het bijzonder vragen de leden van de PVV-fractie aandacht voor de bijstelling van verplichtingen met +€1,1 miljard op artikel 5 en de beperkte realisatie van de UPF-2 binnen artikel 1.3. Waarom is deze onderuitputting niet eerder voorzien? En hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot ineffectieve kasreserveringen?
Antwoord van het kabinet:
De benoemde EUR 1,1 miljard ziet op het totaal gerealiseerde
verplichtingenbudget op artikel 5 bij de Slotwet. De verplichtingen zijn
niet EUR 1,1 miljard hoger uitgevallen ten opzichte van de laatste
begrotingswet (Tweede Suppletoire Begroting). Het verplichtingenbudget
op artikel 5 viel EUR 103,5 miljoen lager uit ten opzichte van de Tweede
Suppletoire Begroting, zoals ook toegelicht in de Slotwet. Bij de Eerste
Suppletoire Begroting viel het verplichtingenbudget ten opzichte van de
vastgestelde Begroting wel hoger uit. Deze mutatie hing met name samen
met de ophoging van het verplichtingenbudget ten behoeve van de garantie
aan de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, zoals ook toegelicht in de Eerste
Suppletoire Begroting. De kasschuif op UPF-2 middelen wordt veroorzaakt
doordat de projecten in 2025 kunnen worden goedgekeurd, waardoor nog
geen betalingen in 2024 konden worden verricht. Dit was bij de
openstelling in 2024 nog niet bekend. De beschikbare middelen worden
verspreid over de jaren 2025 tot en met 2028 op basis van de planning
van de projecten. Hiermee worden ineffectieve kasreserveringen
voorkomen.
De leden van de PVV-fractie vragen ook waarom extra garanties aan de African Development Bank zijn afgegeven, terwijl op andere dossiers, zoals multilaterale samenwerking of water, juist wordt bezuinigd.
Antwoord van het kabinet:
De verhoging van het garantiekapitaal van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (AfDB) is geen directe financiële uitgave voor Nederland. Het aandelenkapitaal van multilaterale ontwikkelingsbanken, zoals de AfDB, bestaat uit een volgestort deel (het direct ingelegde kapitaal) en een niet volgestort deel (het garantiekapitaal). Door het garantiekapitaal te verhogen zorgt Nederland – als één van de slechts zeven aandeelhouders in de Bank met een AAA kredietbeoordeling – ervoor dat de kredietwaardigheid van de AfDB sterk blijft en deze daardoor leningen voor ontwikkelingsprojecten tegen gunstige voorwaarden kan blijven verstrekken op het Afrikaanse continent. De kans dat deze garantiestelling leidt tot daadwerkelijke financiële consequenties voor Nederland is verwaarloosbaar.11
De leden van de PVV-fractie merken op dat de Algemene Rekenkamer een ernstige onvolkomenheid heeft geconstateerd op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp maakt gebruik van dezelfde systemen en de bedrijfsvoering. De leden van de PVV-fractie vragen de minister toe te lichten welke gevolgen deze ernstige onvolkomenheid heeft voor de verslaglegging en verantwoording van de verplichtingen op de BHOS-begroting?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft op 30 april 2025 een verbeterplan aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Dit heeft de Algemene Rekenkamer na een wegingsvergadering, geaccepteerd. Het voldoet volgens de Algemene Rekenkamer aan de door hen gestelde eisen en vormt een goede basis om het financieel beheer op orde te brengen. De bestaande ernstige onvolkomenheid rond de inrichting van de financiële administratie, kan daarmee worden opgelost.
Om tot een getrouw beeld te komen van de verplichtingen- en voorschottenstand zijn thans meerdere systemen nodig. Er zijn geen indicaties dat zich onrechtmatigheden met de verplichtingen hebben voorgedaan. Via acties die in het verbeterplan zijn uitgewerkt, streeft het kabinet ernaar deze standen rechtstreeks uit het financiële systeem te kunnen presenteren. Dat zorgt er onder andere voor meer gebruikersgemak, ook voor de collega’s betrokken bij vastleggen en verantwoorden van de verplichtingen op de BHO-Begroting.
Heeft de minister wel grip en zicht op de uitstaande verplichtingen en waar blijkt dit uit? Is het voorgenomen verbeterplan op deze ernstige onvolkomenheid voldoende en waar blijkt dit uit?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft grip en zicht op de openstaande verplichtingen. Dit blijkt uit beide Jaarverslagen, de controleverklaring van de Accountantsdienst Rijk over de in het jaarverslag 2024 opgenomen financiële overzichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en uit de controleverklaring met beperking van de Accountantsdienst Rijk over de in het jaarverslag 2024 opgenomen financiële overzichten van het kabinet. Het onderdeel waar de beperking over gaat is goed identificeerbaar en oplosbaar.
De Algemene Rekenkamer heeft het verbeterplan, zoals genoemd
in het antwoord op vraag 25, geaccepteerd en ziet het als een goede
basis om het financieel beheer op orde te brengen en de ernstige
onvolkomenheid op te kunnen lossen.
5. Algemeen: strategische inzet BHOS
De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet in de komende beleidsbrieven een duidelijke strategische koers zal presenteren waarin BHOS-middelen primair worden ingezet voor projecten die het Nederlandse belang direct dienen. Daarbij denken zij aan:
Handelsbevordering in kansrijke sectoren (zoals agro, tech, defensie-industrie);
Bilaterale relaties met landen die zich inzetten voor wederkerigheid;
Versterking van de controle op revolverende fondsen die met publiek geld risicovolle investeringen doen.
Antwoord van het kabinet:
De koers van het kabinet is bepaald in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp en de beleidsagenda Buitenlandse Handel. In de verantwoording wordt hierover gerapporteerd, waarbij ook de in de vraag genoemde zaken aandacht krijgen.
De leden van de PVV-fractie verzoeken om in de BHO-begroting voor het jaar 2026 een integraal overzicht op te nemen van:
Alle revolverende fondsen, inclusief begrotingsstand, bestedingsgraad en risicoklasse;
Alle economische missies en hun directe output (zoals contractwaarde, vervolgfinanciering);
De voortgang van de implementatie van de nieuwe verantwoordingssystematiek en meetbare beleidsdoelen.
Antwoord van het kabinet:
Voor revolverende fondsen worden met ingang van 2025 jaarlijks reeds factsheets toegevoegd aan de memorie van toelichting bij de BHO-begroting. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 10 is het kabinet graag bereid om over het onderwerp van revolverende fondsen en verbetering in verslaglegging en verantwoording in gesprek te gaan met de rapporteurs. De genoemde onderwerpen kunnen daarbij worden meegenomen.
De verbeterde verantwoordingssystematiek is voor het eerst van toepassing op het BHO jaarverslag 2026. Aangezien de verantwoording gespiegeld wordt aan de begroting wordt momenteel in de voorbereiding van de BHO Begroting 2026 daarop geanticipeerd door daarvoor de aanknopingspunten op te nemen. Uiteraard vormen beleidsdoelen daarvan een belangrijk onderdeel.
Tijdens de opstelling van de BHO-begroting is nog niet vastgesteld welke economische missies in het komende kalenderjaar georganiseerd zullen worden en welke bedrijven daar aan deel zullen nemen. Uw Kamer wordt altijd na afloop van een kalenderjaar geïnformeerd over de resultaten van de georganiseerde economische missies.12 Met het huidige budget specifiek voor economische missies, iets minder dan EUR 2,5 miljoen, kan het kabinet ongeveer tien tot twaalf door bewindspersonen geleide missies organiseren, afhankelijk van de kosten in het doelland en de vorm van de missie. Geplande economische missies worden gepubliceerd in de Economische Reisagenda.13
6. Opvang in de regio en migratiekosten
De leden van de PVV-fractie maken bezwaar tegen het feit dat ondanks jarenlange inzet op ‘opvang in de regio’, er nog steeds geen meetbare resultaten of afname in migratiestromen richting Nederland zijn aangetoond.
De leden van de PVV-fractie vragen:
Deelt de minister de conclusie van de Rekenkamer dat opvang in de regio momenteel zonder toetsbare doelstellingen plaatsvindt?
Is de minister bereid om in samenspraak met de Kamer, de Rekenkamer, IOB en andere relevante organisaties te werken aan meetbare doelen zodat er inzicht komt in de werkelijke resultaten?
Antwoord van het kabinet:
Het beleid is wel degelijk op toetsbare doelen gebaseerd en deze behoeven dan ook geen aanpassing omwille van meetbaarheid. Deze doelen betreffen de mate waarin perspectief wordt gecreëerd in het land van opvang. Dit is essentieel om te voorkomen dat vluchtelingen doorreizen, zo blijkt uit onderzoek.14
Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse belastinggelden indirect ten goede komen aan organisaties die migratie richting Europa stimuleren?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is niet bekend met dergelijke organisaties en praktijken die indirect Nederlands belastinggeld ontvangen.
Daarnaast merken de leden van de PVV-fractie op dat in 2024 €1,278 miljard aan eerstejaarsopvang van asielzoekers als ODA is geboekt. De toegepaste kasschuif is niet onderbouwd.
De leden van de PVV-fractie vragen:
Waarom er wordt gekozen om dit bedrag met een kasschuif over de komende vijf jaar te verdelen?
Antwoord van het kabinet:
De kasschuif waar de leden van de PVV-fractie naar verwijzen gaat over de lagere ODA-toerekenbare uitgaven aan eerstejaarsopvang van asielzoekers in 2025.15 Dit bedrag wordt door middel van een kasschuif verdeeld over de komende vijf jaar ten behoeve van een doelmatigere besteding van de middelen.
Kan de minister toelichten hoe de ODA-systematiek met betrekking tot mee- en tegenvallers de eerstejaarsopvang van asielzoekers werkt tussen de verschillende begrotingen?
Antwoord van het kabinet:
Een deel van de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen in Nederland wordt betaald uit het ODA-budget. Hiertoe staat een deel van het ODA-budget op de begroting van Asiel en Migratie, gebaseerd op de Meerjaren Productie Prognose (asielraming). Als deze raming lager uitvalt dan eerder verwacht (meevaller), vloeien de onbestede ODA-middelen terug naar verdeelartikel 5.4 op de BHO-begroting. Als de raming hoger uitvalt dan eerder verwacht (tegenvaller), worden additionele middelen vanuit het ODA-budget naar de begroting van Asiel en Migratie overgemaakt. Dit leidt tot een ombuiging op de BHO-begroting of op andere ODA-budgetten binnen de Rijksbegroting. Om te voorkomen dat programmabudgetten bij een tegenvaller naar beneden moeten bijgesteld, wordt er in de regel een buffer aangehouden op verdeelartikel 5.4. Vanaf 2027 geldt hiervoor een maximum van 10 procent van het ODA-budget, zoals besloten in het Hoofdlijnenakkoord. Voor een uitgebreidere toelichting zie ook de Kamerbrief van 31 augustus 2023 naar aanleiding van de motie Van der Graaf c.s.16
7. Vragen over verdeelartikel 5.4 – Algemene middelen BHOS
Kan de minister toelichten waarom verdeelartikel 5.4 in de praktijk functioneert als een “restpot” waarop mutaties uit andere artikelen landen, zonder dat hier vooraf een duidelijke beleidsmatige onderbouwing voor is?
Antwoord van het kabinet:
De werking van het verdeelartikel 5.4 is uitvoerig beschreven in de Kamerbrief van 31 augustus 202317 naar aanleiding van de motie Van der Graaf c.s. Significante mutaties op het verdeelartikel 5.4 worden zoals gebruikelijk toegelicht en door de Kamer geautoriseerd middels de verschillende begrotingswetten. De inzet van het ODA-budget is in lijn met de kabinetsbrede beleidsinzet op ODA.
In de Slotwet 2024 blijkt dat op artikel 5.4 grote mutaties zijn doorgevoerd, onder meer voor extra stortingen in revolverende fondsen en garanties aan internationale instellingen. Waarom is dit niet ondergebracht bij de functionele artikelen waar deze uitgaven betrekking op hebben?
Antwoord van het kabinet:
Zie ook het antwoord op vraag 33. De Slotverschillen bij de Slotwet ten opzichte van de 2e Suppletoire Begroting op de kasuitgaven op artikel 5 bedragen circa EUR 47 miljoen. Dat komt onder andere door de overprogrammering op artikel 5.4. Bij de 2e Suppletoire Begroting was de overprogrammering geraamd op EUR 47,9 miljoen. Dit leidt tot een negatieve stand op artikel 5.4 die bij de Slotwet wordt gecorrigeerd. Resterende overprogrammering wordt zoals gebruikelijk van intertemporele dekking voorzien en daarmee in mindering gebracht op toekomstige ODA-uitgaven door een terugbetaling binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Vanuit het verdeelartikel worden geen activiteiten direct bekostigd en daarom wordt er ook geen verplichtingenbudget geraamd op het artikel. Daarvoor moet het budget eerst worden overgeheveld naar een van de andere beleidsartikelen middels een begrotingswet. In deze wetten worden significante mutaties ook van toelichting voorzien.
Kan de minister uitsluiten dat via verdeelartikel 5.4 politieke controle op uitgaven wordt omzeild, doordat middelen pas na afloop worden toegerekend aan specifieke doeleinden?
Antwoord van het kabinet:
Zie ook het antwoord op vraag 33. Mutaties op het verdeelartikel 5.4 worden toegelicht en door de Kamer geautoriseerd middels de verschillende begrotingswetten. Vanuit het verdeelartikel worden geen activiteiten direct bekostigd en daarom wordt er ook geen verplichtingenbudget geraamd op het artikel. Daarvoor moet het budget eerst worden overgeheveld naar een van de andere beleidsartikelen middels een begrotingswet. In deze wetten worden significante mutaties ook van toelichting voorzien. Op deze manier kan de Kamer haar budgetrecht uitoefenen op de mutaties op verdeelartikel 5.4.
Welke interne toetsing of ex-ante beoordeling vindt plaats voordat middelen op 5.4 worden geboekt, en waarom wordt dit niet expliciet verantwoord aan de Kamer?
Antwoord van het kabinet:
Mutaties op verdeelartikel 5.4 worden op dezelfde wijze getoetst als mutaties op andere begrotingsartikelen. Vanuit het verdeelartikel worden geen activiteiten direct bekostigd en daarom wordt er ook geen verplichtingenbudget geraamd op het artikel. Zodra budget van artikel 5.4 wordt overgeheveld besteed vanuit een ander begrotingsartikel, worden deze uitgaven geëvalueerd als onderdeel van de Strategische Evaluatie Agenda van de gehele BHO-begroting.
Kan de minister voor alle mutaties op artikel 5.4 in 2024 een uitsplitsing geven naar:
Bedrag;
Betreffend beleidsdoel of instrument;
Reden van toerekening aan 5.4 in plaats van het primaire beleidsartikel?
Antwoord van het kabinet:
In de begrotingswetten wordt een overzicht gepresenteerd van de mutaties die hebben plaatsgevonden op het verdeelartikel 5.4. Daarnaast worden de mutaties verder toegelicht op de beleidsartikelen waar budget naartoe overgeheveld wordt.
Hoe verhouden de mutaties op artikel 5.4 zich tot de brede onderuitputting op bijvoorbeeld artikel 1.3 (Ukraine Partnership Facility) en artikel 4.2 (duurzame ontwikkeling via multilaterale kanalen)? Worden middelen structureel verschoven naar beter besteedbare posten?
Antwoord van het kabinet:
Zie ook vraag 33. Uitgangspunt van het verdeelartikel 5.4 is dat ODA-middelen worden uitgegeven aan ODA-activiteiten. Mee- en tegenvallers worden conform de ODA-systematiek verwerkt middels mutaties op verdeelartikel 5.4 in hetzelfde begrotingsjaar. De Ukraine Partnership Facility wordt gefinancierd uit de toegekende generale Oekraïne middelen. De niet-bestede middelen van 2024 worden op artikel 1.3 verschoven naar de jaren 2025 tot en met 2028. Zie ook het antwoord op vraag 23. Voor artikel 4.2 geldt dat de stand in de Vastgestelde Begroting 2024 (afgerond EUR 291 miljoen) ongeveer gelijk is aan de gerealiseerde stand over 2024 (ook afgerond EUR 291 miljoen). Hiermee is er geen onderuitputting geweest op dit artikelonderdeel.
Is het juridisch en comptabel houdbaar om uitgaven aan internationale instellingen, garanties en fondsstortingen te bundelen op een generiek verdeelartikel, zonder directe koppeling aan concrete beleidsverplichtingen?
Antwoord van het kabinet:
De werking van verdeelartikel 5.4 is conform de Comptabiliteitswet. Vanuit het verdeelartikel 5.4 worden geen activiteiten direct bekostigd en daarom wordt er ook geen verplichtingenbudget geraamd op het artikel. Daarvoor moet het budget eerst worden overgeheveld naar een van de andere beleidsartikelen. Pas na overheveling van het budget middels een begrotingswet die wordt geautoriseerd door het parlement, kan budget afkomstig van verdeelartikel 5.4 worden ingezet om uitgaven te financieren.
Welke lessen zijn volgens de minister te trekken uit het gebruik van artikel 5.4 in 2024? Is hij bereid om dit artikel te herzien of strakker af te bakenen in de ontwerpbegroting 2026?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft geen aanleiding om de werking van artikel 5.4 te herzien. Het doel van het verdeelartikel blijft het opvangen van fluctuaties in het ODA budget zodat niet direct hoeft te worden ingegrepen in ontwikkelingshulpprogramma’s. Dit bevordert de doeltreffende- en doelmatige inzet van het ODA-budget en dit blijft het onverminderde doel van het verdeelartikel. Wel zullen de toekomstige ODA-uitgaven minder fluctueren omdat bij het Hoofdlijnenakkoord is besloten dat vanaf 2027 maximaal 10 procent van het ODA-budget wordt ingezet voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen. Daardoor zal vanaf 2027 tot maximaal 10 procent van het totale ODA-budget op verdeelartikel 5.4 worden gereserveerd voor fluctuerende asielkosten. Het kabinet blijft zich middels de ODA-systematiek inzetten voor de doeltreffende en doelmatige inzet van ODA-middelen in lijn met de Nederlandse beleidsinzet.
8. Strategische autonomie
Tot slot wijzen de leden van de PVV-fractie op het gebrek aan concreet resultaat in de inzet op strategische autonomie, bijvoorbeeld in grondstoffen- of defensiebeleid. In de rapportage over economische missies wordt gesteld dat deze bijdragen aan het versterken van de weerbaarheid van economische structuren en handelsketens. De leden van de PVV-fractie constateren echter dat het vooralsnog ontbreekt aan een meetbaar resultaat of aantoonbare impact, zoals minder afhankelijkheid van autocratische regimes of een versterkte positie in mondiale waardeketens.
De leden van de PVV-fractie vragen:
Welke economische missies daadwerkelijk hebben geleid tot verminderde afhankelijkheid van China?
Antwoord van het kabinet:
Hoewel economische missies kunnen bijdragen aan diversificatie van handelsstromen, zijn deze missies geen specifiek instrument om risicovolle strategische afhankelijkheden tegen te gaan. Als onderdeel van het bedrijfsleven instrumentarium, gericht op het vergroten van het innovatie- en verdienvermogen van Nederland, maken economische missies deel uit van een totaalpakket van dienstverlening gericht op het bedrijfsleven.
Door bedrijven te ondersteunen bij het betreden van andere markten, kunnen missies (direct of indirect) bijdragen aan diversificatie van handelsstromen en daarmee aan het verminderen van afhankelijkheid van specifieke landen. Ook worden bedrijven voorafgaand aan en tijdens handelsmissies geïnformeerd over economische weerbaarheid en het belang van diversificatie van hun ketens. Voor wat betreft de kabinetsinzet ten aanzien van risicovolle strategische afhankelijkheden, verwijst het kabinet graag naar de Kamerbrief d.d. 31 oktober 2024.18 : “Voortgang kabinetsaanpak risicovolle strategische afhankelijkheden”.
Welke sectoren zijn vanuit het BHOS-beleid versterkt ten aanzien van kritieke grondstoffen en sleuteltechnologieën?
Antwoord van het kabinet:
Het BHO-beleid zet in op partnerschappen op gebied van kritieke grondstoffen en technologie zoals semicon. Nederland draagt bij aan de invulling van EU-grondstoffenpartnerschappen en handelsakkoorden. De focus hierbij ligt op de grondstoffen die kritiek zijn voor de EU, waaronder grondstoffen voor hernieuwbare energie, digitalisering en defensie. Verder werkt Nederland bilateraal samen met Vietnam, Zuid-Korea en Canada aan diversificatie en het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Op het gebied van semicon wordt met verschillende landen actief samengewerkt op o.a. R&D en talentontwikkeling, zoals met Zuid-Korea. Daarnaast heeft het kabinet het initiatief genomen om een Europese semicon coalitie op te zetten die moet helpen om de Europese positie in de wereldwijde waardeketen te versterken.
Hoeveel concrete contracten of investeringspartnerschappen zijn gesloten in het kader van strategische autonomie, bijvoorbeeld in samenwerking met landen zoals het VK, Canada, Vietnam en Chili?
Antwoord van het kabinet:
Alhoewel handels- en investeringsovereenkomsten en partnerschappen met derde landen niet specifiek worden gesloten in het kader van de open strategische autonomie van Nederland en de EU, dragen dergelijke samenwerkingsverbanden hier wel aan bij.19 Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan grondstoffenpartnerschappen; zie voor meer informatie over afgesloten partnerschappen het antwoord op vraag 42.
De leden van de PVV-fractie verzoeken de minister om in de volgende begroting expliciet te maken hoe BHOS-instrumenten bijdragen aan het versterken van de Nederlandse economische weerbaarheid en soevereiniteit.
Antwoord van het kabinet:
Internationale partnerschappen en handelsbevorderende instrumenten leveren een belangrijke bijdrage aan het economische veiligheidsbeleid van Nederland en de EU, onder meer omdat diversificatie van handelspartners strategische afhankelijkheden van landen die hun machtspositie via economische druk willen versterken kan verkleinen.20 Het BHO-instrumentarium voor handelsbevordering, samen met de handelspolitieke inzet, vormt een krachtig kader om dergelijke partnerschappen te bevorderen en te consolideren. Dit kader draagt bij aan de diversificatie van exportmarkten en weerbaarheid van toeleveringsketens, zoals is gebleken uit de verschuiving van handelsstromen uit Rusland naar preferentiële handelspartners van de EU na de Russische invasie van Oekraïne.21 De aanpak van ongewenste risicovolle afhankelijkheden is in de recente beleidsbrief Buitenlandse Handel ook expliciet opgenomen onder handelsbevordering. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden op het gebied van halfgeleiders, grondstoffen en energie.
De directe bijdrage van BHO-instrumenten aan het versterken van de Nederlandse economische weerbaarheid en soevereiniteit laat zich evenwel lastig kwantificeren.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de dechargeverlening afhankelijk is van de beantwoording van bovengenoemde vragen.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken bij de jaarverantwoording buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking voor 2024. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Allereerst vragen de leden van deze fractie naar de visie van de minister op revolverende fondsen. Wordt geacht dat het ingezette kapitaal na de beoogde looptijd terugvloeit in de BHO-begroting? Zo ja, kan de minister dan aangeven welke bedragen in de afgelopen twee jaar zijn teruggevloeid, of de komende vier jaar verwacht worden? En zo nee, waarom gebeurt dit niet?
Antwoord van het kabinet:
Als een fonds stopt en er blijft geld over in het fonds, dan komt dat terug naar de BHO-begroting. Het kan dan wel nog een aantal jaar duren voordat duidelijk is in hoeverre en wanneer de nog uitstaande investeringen ook daadwerkelijk terugkomen. Dat komt omdat leningen en participaties door het fonds meerjarig zijn verstrekt.
De afgelopen twee jaar is er geen kapitaal teruggevloeid naar de BHO-begroting, omdat er recent geen fondsen zijn beëindigd. Wanneer fondsen de komende vier jaar beëindigd worden, zal het nog een aantal jaar duren voor uitstaande investeringen zijn terugbetaald en de middelen terugvloeien naar de BHO-begroting.
De leden vragen de minister of hij kan aangeven hoeveel in 2024 is bijgedragen vanuit de begroting van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking aan niet terugkerende uitvoeringskosten?
Antwoord van het kabinet:
Uitvoeringskosten worden vanuit de revolverende fondsen
betaald. Een bijdrage aan de uitvoeringskosten vormt hierdoor een
onderdeel van het revolverende fonds en bepaalt mede de mate van
revolveerbaarheid van het fonds.
Verder vragen zij de minister om aan te geven uit welke landen private middelen zijn ge-leveraged en hoe hij de additionaliteit van deze middelen beoordeelt.
Antwoord van het kabinet:
Revolverende fondsen mobiliseren in veel gevallen private financiering, wat zorgt voor een zogenaamde leverage. Voor revolverende fondsen en andere type programma’s die private financiering mobiliseren, wordt jaarlijks de mobilisatie gemeten en gepubliceerd.22 Deze gegevens worden per programma verzameld; het rapport geeft geen uitsplitsing naar landen.
Additionaliteit betreft de publieke (ODA)-financiering. Dit wordt op het niveau van het fonds getoetst. Daarnaast moeten fondsmanagers van revolverende fondsen borgen dat de financiering van de projecten additioneel is. Beide zaken worden zowel bij het opstarten of ophogen van een fonds, als bij tussentijdse evaluaties getoetst.
Ook vragen zij of er exit strategieën aanwezig zijn voor alle revolverende fondsen, en, indien nee, waarom dit niet het geval is, en, indien ja, of die strategieën met de Kamer kunnen worden gedeeld.
Antwoord van het kabinet:
Er zijn geen specifieke exitstrategieën voor revolverende fondsen. Wel staan in de factsheets de einddata en data van tussentijdse evaluaties genoemd. Die laatste vinden elke vijf jaar plaats en vormen het moment voor bijsturing of eventuele beëindiging van een fonds. Deze evaluaties worden ook aan de Tweede Kamer verzonden en vormen onderdeel van de periodieke rapportages door de IOB. Voor enkele fondsen is geen einddatum afgesproken, maar ook deze fondsen worden op deze wijze geëvalueerd en kunnen beëindigd worden. Bij nieuw op te richten fondsen zal in beginsel een einddatum worden afgesproken.
Ten tweede zien de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op de OESO-richtlijnen. Zij vragen de minister hoeveel van de bedrijven die middelen uit de begroting van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking hebben ontvangen, inclusief uit de revolverende fondsen, de OESO-richtlijnen publiekelijk – dus bijvoorbeeld op hun website – onderschrijven. De leden vragen zich af welke consequentie het ‘onderschrijven’ van OESO-richtlijnen heeft voor samenwerking met het ministerie en het ontvangen van financiering – zowel direct als via de revolverende fondsen.
Antwoord van het kabinet:
Het onderschrijven van de OESO-richtlijnen is een expliciete voorwaarde voor alle Nederlandse bedrijven die aanspraak willen maken op de overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten die het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanbiedt. Deze voorwaarden worden aan de voorkant gecommuniceerd en bedrijven tekenen hiervoor. Bovendien wordt er steekproefsgewijs of op basis van het risicoprofiel door RVO gecheckt of bedrijven aan de IMVO-voorwaarden voldoen. Voor revolverende fondsen worden de OESO-richtlijnen of de IFC Performance Standards gehanteerd.
Hoe monitort de minister de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven? Zijn er gevallen bekend van contracten die on hold zijn gezet na gerede twijfel over het ook in praktijk brengen van OESO-richtlijnen door bedrijven?
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag wordt steekproefsgewijs of op basis van het risicoprofiel gecheckt of bedrijven aan de IMVO-voorwaarden voldoen wanneer zij gebruik maken van het BHO instrumentarium. Hierbij maakt RVO bijvoorbeeld gebruik van een ‘MVO-zelfscan’ en reputatiechecks. Het uitgangspunt is dat er wordt ingezet op bewustwording, ondersteuning en verbetering i.p.v. uitsluiting. Echter, als blijkt dat een bedrijf de OESO-richtlijnen niet toepast of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit tot gevolg hebben dat ondersteuning wordt onthouden, beëindigd, en/of teruggevorderd. Zo is het reeds voorgekomen dat een bedrijf werd uitgesloten van een handelsmissie.
Met het toepassen van Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) richt het Rijk zich via rijksinkoop op het voorkomen en aanpakken van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden, mensenrechten en milieu in de toeleveringsketen. De toepassing van ISV (als contractvoorwaarde) in Europees aanbestede contracten in aangewezen risicocategorieën is verplicht. Hiermee vraagt het Rijk van leveranciers om gepaste zorgvuldigheid toe te passen volgens de OESO-richtlijnen. Uw Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de toepassing van dit beleid in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die onlangs over 2024 is opgeleverd.23 Er is geen zicht op hoeveel contracten waarin ISV is toegepast on hold zijn gezet na gerede twijfel over het in praktijk brengen van de OESO-richtlijnen door bedrijven.
De leden hebben er kennis van genomen dat de minister is gestopt met het meten van de voortgang op de 90 procent-doelstelling, met het oog op aanstaande IMVO-wetgeving die het voor een deel van het bedrijfsleven verplicht maakt gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Echter, de minister heeft zélf in het BNC-fiche aangegeven dat de aanpassingen aan de Europese IMVO-wetgeving ertoe leiden dat deze wetgeving niet meer in lijn is met OESO-richtlijnen – herinnert de minister zich dat? Gelet op dat feit, deelt de minister de opvatting van de leden dat het wel noodzakelijk is om weer te gaan monitoren hoeveel bedrijven de richtlijnen onderschrijven?
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de beantwoording van feitelijke vragen24 zijn de door de Europese Commissie voorgestelde aanpassingen aan Europese IMVO-wetgeving in het kader van het Omnibus I pakket minder in lijn met de OESO-richtlijnen. Wel geldt dat ook in het voorstel van de Europese Commissie bedrijven die onder de wetgeving vallen nog steeds werk zullen moeten maken van hun gepaste zorgvuldigheidsproces. Ook is het zo dat er nog geen politiek akkoord is met het Europees Parlement en de definitieve tekst van de richtlijn nog niet vaststaat. Met het oog op de aanstaande IMVO-wetgeving wordt momenteel geïnventariseerd of en hoe een nieuwe IMVO-indicator kan worden gedefinieerd. Naast wetgeving blijft het kabinet zich met een smart mix aan IMVO-instrumenten ervoor inzetten dat Nederlandse bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben verder enkele vragen over klimaatbeleid. Zij lezen dat de IOB constateert dat de aannames van de minister dat kwetsbare groepen met de klimaatinzet vanzelf worden bereikt, niet kloppen. Is de minister het eens met die constatering, vragen de leden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke beleidsaanpassingen zijn er en/of worden doorgevoerd om kwetsbare groepen daadwerkelijk te bereiken, ook op thema’s handel, water en voedselzekerheid, waar klimaat in geïntegreerd zou moeten zijn?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet onderschrijft dat er naast algemene klimaatinzet ook inzet nodig is die specifiek gericht is op kwetsbare groepen en neemt de conclusie van IOB dat er niet voldoende bekend is over de resultaten van de klimaatinzet op dit aspect serieus. Hiertoe zijn verschillende aanvullende maatregelen genomen zowel aan de voor- als achterkant van de gehele projectcyclus, ook voor projecten op het gebied van handel, water en voedselzekerheid. Ten eerste een verplichte meer expliciete analyse en beoordeling van programma's, vooraf en achteraf, op klimaatrelevantie en doelgroep bereik. Tevens heeft het kabinet verder gevolg gegeven aan zijn voornemen om de vraag naar explicietere klimaatrisico- en kwetsbaarheidsanalyses en verbeterde monitoring van kwetsbare groepen nog nadrukkelijker op te nemen in de kaderinstructies voor klimaatrelevante onderhandelingen.
Op welke manier is door de minister in 2024 gezorgd dat de binnenlandse inzet op klimaatverandering in lijn is met internationale klimaatdoelen?
Antwoord van het kabinet:
Voor het bereiken van de doelen in de Klimaatwet draagt de coördinerend minister van Klimaat en Groene Groei de eindverantwoordelijkheid en zijn vakministers verantwoordelijk voor het behalen van het sectorale aandeel in het klimaatbeleid zoals in meer detail beschreven in het klimaatplan.25 De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp was niet een van die vakministers. Naast dat bij de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp de lichte coördinatie van de SDGs was belegd26, was zij in 2024 betrokken bij de klimaatrelevante delen van het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling waarover in de Negende Nationale SDG rapportage verslag is gedaan.27
Verder hebben de leden vragen over beleidscoherentie voor ontwikkeling. De leden lezen dat in het Jaarverslag wordt teruggeblikt op de inspanningen die de minister heeft geleverd op dit thema, en dat er “verder is gewerkt” aan Beleidscoherentie. De leden constateren dat dit iets zegt over een geleverde inspanning, maar weinig tot niets over het daadwerkelijk behaalde succes op het terrein van beleidscoherentie. Is de minister het met de leden eens dat de inspanningen zich wellicht beperken tot de muren van het ministerie van BHO?
Antwoord van het kabinet:
Zowel de inspanningen als de resultaten op beleidscoherentie beperken zich niet slechts tot Buitenlandse Zaken. Dit is ook terug te zien in de resultaten van het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling. Deze resultaten zijn tot stand gekomen door inspanningen van verschillende ministeries. Over de voortgang op verschillende beleidsterreinen is gerapporteerd in de 9e Nationale SDG Rapportage.
De leden van deze fractie wijzen de minister op zijn verantwoordelijkheid voor het aanjagen van beleidscoherentie voor ontwikkeling, ook op de andere coherentie-ministeries (Fin, EZ, KGG, IenW en LVVN), en vragen de minister hoe hij zich inzet om voorstellen van zijn collega-ministers te toetsen op coherentie met zijn beleidsterrein?
Is de minister bekend met het jaarlijkse onderzoek van Building Change over de inzet van de Toets Effecten Ontwikkelingslanden, waaruit blijkt dat het kabinet in slechts één geval expliciet de impact van een wetsvoorstel op ontwikkelingslanden heeft onderzocht door deze toets toe te passen?28 Hoe zet hij zich ervoor in dat op alle ministeries, in het bijzonder op de coherentieministeries, bij het maken van beleid rekening wordt gehouden met de dimensie elders en de effecten van beleid op ontwikkelingslanden?
Antwoord van het kabinet:
De Toets effecten Ontwikkelingslanden is een verplichte toets en de eigen verantwoordelijkheid van ieder ministerie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zelf de toets vorig jaar uitgevoerd bij de ontwikkeling van de nationale wet ter uitvoering van de Europese wetgeving over gepaste zorgvuldigheid. Meer informatie hierover is te vinden in de 9e Nationale SDG Rapportage. In het Beleidskompas is de instructie om beleid, wet- en regelgeving te toetsen op effecten hier en nu, later én elders opgenomen in de Gevolgenscan. Ik blijf mijn collega’s hierop wijzen en blijf kijken naar meer mogelijkheden deze toets in een zo vroeg mogelijk stadium onder de aandacht te brengen.
De leden wijzen de minister op de constatering in de door zijn eigen ministerie mede-opgestelde op Verantwoordingsdag gepresenteerde Nationale SDG-rapportage, waaruit blijkt dat Nederland een zeer belemmerende werking heeft op het behalen van de SDG’s (Sustainable Development Goals) door andere landen – zogenaamde spillovers – en dat slechts enkele landen hierop slechter scoren dan Nederland. De leden vragen de minister wat hij doet met deze constatering, hoe hij zich inzet en in blijft zetten om Nederland hier minder slecht te laten scoren, en of hij een concrete ambitie kan formuleren over de Nederlandse plek op de spillover-index in de toekomst.
Antwoord van het kabinet:
Nederland zet zich in om de negatieve voetafdruk te verkleinen op de diverse dimensies zoals ook opgenomen in de lopende programma’s van het kabinet ten aanzien van klimaat (INEK), Circulaire Economie (NPCE) en biodiversiteit (NBSAP), anticorruptie, anti-witwassen en belastingontduiking en het vergroten van gezondheidsgelijkheid. Op 12 juni 2025 vond op initiatief van het ministerie van Buitenlandse Zaken een workshop plaats op de Vrije Universiteit met als titel Measuring and Curbing International Spillovers of the Netherlands. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in het vullen van de inzichtbehoefte die er is naar aanleiding van opeenvolgende lage rankings van Nederland op de SDSN-spillover index en bevindingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de Nederlandse voetafdruk. Meer over de inzet van het kabinet om de negatieve effecten elders te mitigeren is te lezen in het herziende Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling. Zie ook antwoord op vraag 8 en 9.
Tot slot hebben de leden een vraag over de Kabinetsreactie op het AIV-advies over maatschappelijke betrokkenheid bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. De leden wijzen erop dat hieruit blijkt dat de voortgang op de mondiaal overeengekomen SDG’s stagneert. De leden constateren dat het demissionaire kabinet dit onderkent, maar tegelijkertijd aangeeft dat het “evenwel niet van plan is over te gaan tot een specifieke versnelling of intensivering van de SDG-inzet van Nederland.” De leden vragen zich af hoe het kabinet denkt de SDG’s in 2030 te behalen zonder versnelling of intensivering van de inzet.
Antwoord van het kabinet:
Zowel in Nederland als internationaal is de verwachting dat de SDG’s internationaal niet bereikt gaan worden. Dat komt mede omdat de beoogde versnelling internationaal nog niet van de grond komt. Een van de grootste obstakels voor meer voortgang op de SDG’s is het gebrek aan financiering. Als Nederland proberen wij op de aanstaande Financing For Development 4 (FfD4) top in Sevilla samen met vertegenwoordigers van de Nederlandse financiële sector hier een positieve bijdrage aan te leveren. Wij zetten ons bijvoorbeeld in voor het versterken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor effectieve SDG-financiering.
Verder vragen zij de minister om aan te geven hoe hij vorm gaat geven aan het stimuleren van maatschappelijke betrokkenheid op de SDG’s, juist ook in een demissionaire periode.
Antwoord van het kabinet:
Nederland kan blijvend rekenen op een brede beweging van burgers, bedrijven, jongeren, financiële instellingen, kennisinstellingen en jongerenorganisaties die zich actief inzetten voor de SDG’s. Hun inspanningen zijn ook terug te zien in de jaarlijkse Nationale SDG-Rapportage waar deze maatschappelijke sectoren aan bijdragen. De Nederlandse overheid bestendigt deze samenwerking via de partnerorganisatie SDG Nederland: bij uitstek de platform- en netwerkorganisatie die zorgt voor maatschappelijke betrokkenheid bij de SDG-Agenda en waar inmiddels meer dan 1400 maatschappelijke organisaties, jongerengroepen, gemeenten, financiële instellingen, onderwijs- en kennisinstellingen en bewonersnetwerken onderdeel van uitmaken.
Tot slot vragen zij of de minister kan aangeven of het kabinet al een inzet heeft bepaald voor de lopende VN-onderhandelingen over een Post-SDG-2030-framework, inclusief bijbehorende financiering.
Antwoord van het kabinet:
De VN-onderhandelingen over een Post-SDG-2030-framework zijn nog niet formeel van start gegaan. Conform het AIV-advies is het kabinet voornemens Nederlandse bedrijven en maatschappelijke partners tijdig te betrekken bij de internationale ontwikkelingsagenda na 2030.
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor dit schriftelijk overleg. Daartoe hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie staan pal voor een ministerie dat effectief en doelmatig functioneert. De leden van de VVD-fractie maken zich daarom ook zorgen over de signalen van de Algemene Rekenkamer over een gebrekkig inzicht in resultaten, ontoereikende financiële verantwoording en onvolkomenheden bij fondsen. De leden van de VVD-fractie benadrukken dan ook graag dat het financieel beheer op orde moet zijn en dat inzichtelijk wordt gemaakt welke uitgaven bijdragen aan het Nederlands belang. De leden van de VVD-fractie vragen of dit zo snel mogelijk op orde kan worden gebracht.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft op 30 april 2025 een verbeterplan aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Dit heeft de Algemene Rekenkamer na een wegingsvergadering, geaccepteerd. Het voldoet volgens de Algemene Rekenkamer aan de door hen gestelde eisen en vormt een goede basis om het financieel beheer op orde te brengen. De bestaande ernstige onvolkomenheid met betrekking tot de inrichting van de financiële administratie, kan daarmee worden opgelost. In het Verantwoordingsonderzoek 2025 zal de Algemene Rekenkamer de voortgang aandachtig volgen. In het jaarverslag 2025 rapporteert de minister van Buitenlandse Zaken over de voortgang van het verbeterplan.
Het inzichtelijk maken van welke uitgaven bijdragen aan het Nederlands belang is geen onderdeel van het beschreven verbeterplan. Het betreft een aanpassing waar thans via de reguliere werkprocessen aan gewerkt wordt.
De leden van de VVD-fractie steunen daarnaast de in de beleidsbrief Ontwikkelingshulp aangekondigde trendbreuk in ontwikkelingsbeleid. Internationale samenwerking moet Nederland sterker en veiliger maken. De leden van de VVD-fractie vragen daarom om een scherpe geopolitieke focus: meer strategische keuzes. De leden van de VVD-fractie verwelkomen dan ook de inzet op thema’s waar Nederland in uitblinkt, zoals voedselzekerheid en watermanagement, die bijdragen aan mondiale stabiliteit. De leden van de VVD-fractie achten dat de programma’s die onvoldoende bijdragen hieraan kunnen worden afgebouwd. Daarbij moeten alleen fundamentele mensenrechten niet in het geding komen. Daarnaast roepen de leden van de VVD-fractie om samenwerking met lokale organisaties voorrang te geven, met een kritische beoordeling van internationaal opererende NGO’s.
Antwoord van het kabinet:
Dit neemt het kabinet ter harte. In het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp staat lokaal eigenaarschap centraal en zal dus zo direct als mogelijk samengewerkt worden met lokale organisaties.
De leden van de VVD-fractie zien dat de aangekondigde handelstarieven van de Amerikaanse president duidelijk maken hoe kwetsbaar en afhankelijk de Nederlandse economie kan zijn. De tarieven tot 50 procent kunnen Europese producten hard raken en ons miljarden kosten. De leden van de VVD-fractie roepen dan ook het kabinet op om te komen tot een actieve voorbereiding: via diplomatie, samenwerking met de Europese Commissie en tot scenarioanalyses. De leden van de VVD-fractie vragen de minister een plan uit te werken hiervoor.
Antwoord van het kabinet:
De VS is onze belangrijkste handelspartner buiten de EU. De EU-VS handelsrelatie heeft dan ook hoge prioriteit in de diplomatieke en politieke inzet van zowel Nederland als de Europese Commissie. Zoals eerder vermeld aan uw Kamer is de primaire inzet van de EU om via onderhandelingen tot een positieve uitkomst te komen.29 Het kabinet deelt en ondersteunt deze inzet, ook in de eigen contacten met Amerikaanse delegaties. Tegelijkertijd bereidt de EU ook rebalancerende maatregelen voor, voor het geval de onderhandelingen niet tot een gewenst resultaat leiden. Het kabinet brengt het Nederlands belang voortdurend actief onder de aandacht in de EU en benadrukt hierbij dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt. In zijn weging maakt het kabinet gebruik van verschillende studies, zoals scenarioanalyses van banken, het Centraal Planbureau en De Nederlandsche Bank, en haalt input op bij het Nederlandse bedrijfsleven. Uit deze studies blijkt overigens ook dat handelsstromen relatief snel kunnen worden verlegd in het geval van hoge Amerikaanse tarieven.
Voor de leden van de VVD-fractie is het belangrijk dat handels- en investeringsbeleid sterker wordt gekoppeld aan het verdienvermogen van Nederland, met een sterke focus op groei. Dit vraagt dan ook om meetbare doelen voor economische diplomatie, betere sturing op fondsen en verantwoording over de bijdrage aan Nederlandse bedrijven. De leden van de VVD-fractie vragen om meer onderzoek te doen naar het ‘binden’ van hulp aan Nederlandse bedrijven. Zodat hulp, handel en investeringen elkaar versterken.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet werkt samen met het Nederlandse bedrijfsleven om bij te dragen aan innovaties en het oplossen van lokale problemen. Nederlandse bedrijven kunnen zo hun marktpositie in opkomende markten versterken. Met name in de zogeheten combinatielanden zorgt het kabinet ervoor dat de combinatie van hulp en handel en investeringen kansen creëert voor het Nederlandse bedrijfsleven, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf (mkb). Hierbij werken diverse ministeries samen.
Om Nederlandse bedrijven beter te positioneren voor internationale opdrachten onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om opties toe te voegen aan het DRIVE (Development Related Infrastructure Investment Vehicle) instrumentarium voor infrastructuur, m.n. de optie van binding. Nieuwe opties zullen additioneel zijn aan bestaande opties. De regels van Development Assistance Committee van de OESO laten ruimte om hulp aan middeninkomens landen te binden. In sommige ontvangende landen staat lokale regelgeving gebonden hulp niet toe; in die landen blijven de bestaande opties van toepassing. Ook wordt verkend om binnen DRIVE gebonden concessionele leningen te verstrekken. Over de uitwerking van zulke opties vindt consultatie plaats met het Nederlandse bedrijfsleven. Hierover stuurt het kabinet een brief naar de kamer, zoals aangekondigd in het debat over de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp.
Inbreng leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 en constateren aanzienlijke onderbestedingen bij belangrijke subsidieonderdelen en ook een toename van middelen bij uitvoeringsorganisaties zoals de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zonder dat daar voldoende verantwoording of meetbare doelstellingen tegenover staan. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie vragen waarom op vrijwel alle artikelen aanzienlijke onderbestedingen zichtbaar zijn, maar deze niet als zodanig worden toegelicht in het jaarverslag. Wat is de verklaring voor de afwijkingen en hoe is de inzet van middelen verschoven?
De leden van de NSC-fractie vragen of er concrete programma’s zijn die in 2024 niet of slechts gedeeltelijk tot uitvoering zijn gekomen vanwege onderschrijdingen, en welke doelstellingen daardoor mogelijk niet zijn behaald.
Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in de beantwoording van de feitelijke vragen en op pagina 29 van het BHO Jaarverslag 202430 kent de totale begroting van BHO geen onderuitputting in 2024. Als programma’s vertraging oplopen of om een andere reden niet tot uitvoering kunnen komen (bijvoorbeeld door een veranderende situatie in het buitenland), treedt er onderuitputting op. Deze middelen worden waar mogelijk ingezet voor programma’s binnen hetzelfde thema. Dit wordt toegelicht in de relevante begrotingsstukken.
Programma’s die geen uitvoering hebben kunnen vinden als gevolg van budgetverlagingen staan beschreven in de begrotingsproducten waar deze bezuinigingen zijn toegelicht.
Een samenvatting van deze verklaringen vindt u terug in het
Jaarverslag per beleidsartikel onder onderdeel “E. Toelichting op de
instrumenten”.
De leden van de NSC-fractie vragen of het mogelijk is een overzicht te geven van welke subsidies per artikelonderdeel niet zijn besteed en of deze alsnog zijn ingezet voor andere (sub)doelen.
Antwoord van het kabinet:
Als gedurende het jaar blijkt dat er voor een subsidie minder middelen nodig zijn dan er voor dat jaar geraamd zijn, worden deze middelen bij de gebruikelijke begrotingsmomenten alternatief ingezet. Een verschuiving van middelen wordt aldaar toegelicht.
De leden van de NSC-fractie constateren dat RVO op meerdere onderdelen extra middelen heeft ontvangen (in totaal circa €31 miljoen) en vragen op basis van welke beleidsdoelen deze extra financiering is toegekend. Zijn hier prestatie-indicatoren of evaluatieafspraken aan verbonden?
Antwoord van het kabinet:
RVO heeft extra middelen ontvangen voor de toegenomen uitvoeringskosten. Deze worden met name veroorzaakt door de stijging van het tarief voor de RVO-dienstverlening. Er lopen momenteel verschillende programma’s waarvoor RVO de uitvoeringsorganisatie is. Aan elk van deze programma’s zijn prestatie-indicatoren verbonden, waarover jaarlijks wordt gerapporteerd. Afhankelijk van de looptijd en het budget worden daarnaast afspraken gemaakt over zogenaamde mid-term reviews en eindevaluaties.
Voorts vragen deze leden of hiermee een structurele verschuiving in de financieringswijze wordt beoogd, waarbij meer middelen via RVO worden verdeeld in plaats van via reguliere subsidiestromen. Wat betekent dit voor de transparantie en beleidsdoelbinding?
Antwoord van het kabinet:
Er is geen structurele verschuiving in de financieringswijze beoogd om meer middelen via RVO te verdelen in plaats van via reguliere subsidiestromen. Wel wordt momenteel gekeken naar mogelijkheden om het aantal opdrachten aan RVO te stroomlijnen, onder andere door deze te bundelen. Hiermee worden de transparantie en efficiëntie van het proces rondom de opdrachtverlening aan RVO bevorderd.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er in totaal €3,2 miljard is uitgezet aan garanties, terwijl het garantiebudget een plafond heeft van €4,7 miljard. Wat is de reden dat er nog zoveel ruimte onbenut blijft? Wat is het beoogde tijdpad voor inzet van deze ruimte en hoe wordt hierop gestuurd?
Antwoord van het kabinet:
De garantiebudgetten voor DTIF, DGGF en DRIVE zijn niet volledig benut, omdat het vraaggestuurde instrumenten zijn. Het plafond is vastgesteld om een maximaal bedrag aan te geven tot welk bedrag nieuwe garanties kunnen worden verstrekt. Om te voorkomen dat het plafond volledig wordt benut en bedrijven geen aanspraak meer kunnen maken op een garantie, is het plafond ruimer vastgesteld.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in 2024 is vormgegeven, met name binnen thema’s als voedselzekerheid, water en gezondheid.
Antwoord van het kabinet:
In 2024 liep een deel van de samenwerking met maatschappelijke organisaties via het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM, 2021-2025). Daarbinnen is een aantal strategische partnerschappen met maatschappelijke organisaties gericht op voedselzekerheid, water en gezondheid, zoals Right to Grow, GAGGA, Love Alliance en We Lead. Binnen deze allianties wordt ook samengewerkt met zuidelijke maatschappelijke organisaties.
Op gezondheid wordt daarnaast bijvoorbeeld samengewerkt met het maatschappelijk middenveld op het gebied van voorlichting over en dienstverlening op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, zoals met de International Planned Parenthood Federation en via een regionaal programma op hiv/aids in zuidelijk Afrika. Hier is samenwerking met maatschappelijke partners belangrijk om gemarginaliseerde groepen te bereiken met dienstverlening en informatie.
Op het gebied van voedselzekerheid en water werden in 2024 ook andere programma’s gefinancierd die werden uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld voor het bereiken van bepaalde groepen en kennis van de lokale context en netwerken. Daarnaast werd in 2024 ingezet op het intensiveren van de samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en de private sector, die internationaal bekend staat als de “Dutch Diamond”.
De leden van de NSC-fractie vragen wanneer het nieuwe subsidiekader wordt verwacht dat richting geeft aan de inzet voor het maatschappelijk middenveld in de komende jaren en op welke wijze maatschappelijke organisaties in 2024 betrokken zijn bij de voorbereiding hiervan.
Antwoord van het kabinet:
De Kamerbrief met de nadere uitwerking van het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (2026-2030) zal voor het zomerreces met de Tweede Kamer worden gedeeld. Nog voor 2024 zijn er consultaties gehouden met maatschappelijke organisaties in Nederland en in ontwikkelingslanden voor de ontwikkeling van het nieuwe beleidskader. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar financiële en niet-financiële draagvlakcriteria, waarvoor ook gesprekken met Nederlandse ngo’s zijn gevoerd. De uitkomsten van de eerdere consultaties en het onderzoek zijn meegenomen in de uitwerking van het nieuwe beleidskader, zoals gedeeld in de Kamerbrief van 11 november 2024.31 Na publicatie van de betreffende Kamerbrief is gesproken met maatschappelijke organisaties en heeft het kabinet veel brieven ontvangen van organisaties met nieuwe suggesties.
De leden van de NSC-fractie wijzen op de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het zicht op doelmatigheid van uitgaven bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beperkt is. Op welke wijze heeft het ministerie in 2024 gestuurd op doelmatigheid en welke lessen zijn hieruit getrokken?
Antwoord van het kabinet:
De opmerking over inzicht in doelmatigheid van de Algemene
Rekenkamer had vooral betrekking op de economische diplomatie en de
inzet op klimaat. Op de vragen bij de aanbieding van Rapport
Verantwoordingsonderzoek 2024 BHO heeft het kabinet geantwoord hoe de
aanbevelingen van uw Rekenkamer zullen worden opgevolgd.32
Dit betreft ten eerste een betere aansturing en verantwoording voor het
handelsbeleid van de posten door betere doelbepaling, en daarbinnen
welke doelgroepen stimulering nodig hebben. Tevens heeft het kabinet uw
Kamer in die reactie ook laten weten dat niet alle resultaten zijn te
vatten in indicatoren en dat de resultaten van economische diplomatie
ook afhankelijk zijn van andere variabelen als de stand van de
wereldhandel en het beleid van andere landen.
Ten tweede betreft het een verbetering van de resultaatmeting voor
klimaat en de bescherming van beoogde doelgroepen, onder andere middels
de verbeterde verantwoordingsystematiek voor BHO welke op 23 mei aan uw
kamer is verstuurd.33
De leden van de NSC-fractie vragen of het kabinet bereid is te werken aan een verantwoordingssystematiek waarbij doelen, prestaties, kosten en maatschappelijke impact van beleid integraal worden verantwoord. Wanneer kan de Kamer hierover een voorstel verwachten?
Antwoord van het kabinet:
Een voorstel voor een verbeterde verantwoordingsystematiek BHO beleid is op 23 mei aan uw Kamer aangeboden.34
Inbreng leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over 2024. De leden maken zich in het algemeen grote zorgen over de bezuinigingen die dit Kabinet heeft ingezet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ontwikkelingssamenwerking is een integraal onderdeel van een veilige en vredige wereld en is onmisbaar in het veilig houden van Europa en daarmee van Nederland. De leden hebben geen aanvullende vragen meer over het jaarverslag.
Inbreng leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie vragen het kabinet hoe het ontmoedigingsbeleid dat bedrijven ontmoedigt om economische activiteiten te ontplooien in de illegaal bezette Palestijnse gebieden is ingericht. Wordt er binnen het beleid gestuurd op een gesprek met bedrijven? Worden deze bedrijven proactief benaderd door de Rijksoverheid of is het vrijblijvend? Ontvangen bedrijven strenge waarschuwingen? Of zijn er andere methodes die worden ingezet om handel onaantrekkelijk te maken? Kunt u daar een gedetailleerde schets van geven?
Antwoord van het kabinet:
Nederland voert sinds 2006 een ontmoedigingsbeleid. Het beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven, als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van illegale nederzettingen of als die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Indien Nederlandse bedrijven contact hebben met de overheid, worden zij over het ontmoedigingsbeleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van illegale nederzettingen in bezet gebied.
Het blijft daarnaast aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het ontmoedigingsbeleid bestaat in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Wordt het ontmoedigingsbeleid periodiek geëvalueerd op effectiviteit en naleving? Zo ja, wanneer vond de laatste evaluatie plaats en wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord van het kabinet:
Het ontmoedigingsbeleid wordt niet officieel periodiek geëvalueerd in de vorm van een formele, vooraf vastgestelde evaluatiecyclus.
Hoe worden Nederlandse bedrijven op de hoogte gesteld van het ontmoedigingsbeleid en de risico's van economische betrokkenheid in de illegaal bezette gebieden? Bestaan hiervoor gerichte voorlichtingscampagnes?
Antwoord van het kabinet:
Indien Nederlandse bedrijven contact hebben met de overheid, worden zij over het ontmoedigingsbeleid geïnformeerd.
In hoeverre wordt er binnen de Europese Unie of met andere gelijkgestemde landen samengewerkt om het ontmoedigingsbeleid te coördineren of te versterken? Bestaan hiervoor gezamenlijke richtlijnen?
Antwoord van het kabinet:
Verschillende lidstaten vullen het ontmoedigingsbeleid op diverse manieren in. Op EU-niveau zijn gezamenlijke boodschappen overeengekomen om het bewustzijn van burgers en bedrijven over betrokkenheid bij financiële en economische activiteiten ten aanzien van de nederzettingen te vergroten. In deze boodschappen wordt de positie van de EU en haar lidstaten ten aanzien van de nederzettingen uiteengezet, en worden burgers en bedrijven geïnformeerd over de risico’s die gepaard gaan met het ontplooien van economische en financiële activiteiten in of ten behoeve van de nederzettingen.35
De leden van de DENK-fractie vragen voorts of het mogelijk is voor Nederland om zich in Europees verband in te spannen voor een algeheel handelsverbod met de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo ja, hoe zal het kabinet voldoen aan deze verplichting, en welke diplomatieke en juridische stappen is zij bereid te zetten om zo'n verbod op Europees niveau te bepleiten en te realiseren?
Antwoord van het kabinet:
In de Kamerbrief van 9 december 202436 is geconstateerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 202437 de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt en dat aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld die raken aan import van producten uit nederzettingen, in beginsel een EU-competentie betreffen. De gesprekken over de juridische implicaties van het IGH-advies zijn in meerdere EU-werkgroepen gevoerd. Nederland heeft, in lijn met motie Van Baarle38 samen met andere lidstaten de Juridische Dienst van de Raad van de EU (JDR) gevraagd om een gedegen analyse van de implicaties van het IGH-advies voor het EU-beleid. Dit kan de basis zijn voor een verdere discussie in Europees verband en eventuele aanvullende maatregelen.
Deze leden vragen voorts wanneer het kabinet voor het laatst een Nederlands bedrijf heeft ontmoedigd in het kader van dit beleid. Kan het kabinet een overzicht verstrekken van alle keren dat het ontmoedigingsbeleid is geactiveerd sinds de instelling ervan? Kan daarbij ook vermeld worden of de gepoogde ontmoediging succesvol was en waar dat dan uit bleek?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of personen. De RVO heeft dit jaar twee keer contact gehad over het ontmoedigingsbeleid, waarvan de laatste keer op 30 april jl. was. De ambassade in Tel Aviv heeft dit jaar in februari jl. een keer contact hierover gehad.
Daarnaast vragen de leden van de DENK-fractie op welke momenten het ontmoedigingsbeleid sinds de instelling ervan is herzien en aangepast. Wat waren de overwegingen voor deze herzieningen en aanpassingen? Indien dat niet is gebeurd, wat was de overweging om het beleid nooit aan te passen?
Antwoord van het kabinet:
Het ontmoedigingsbeleid is sinds 2006 ongewijzigd. In de Kamerbrief van 9 december 202439 is geconstateerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt, waaronder het ontmoedigingsbeleid.
Wat zijn de gevolgen geweest van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de illegaal bezette Palestijnse gebieden voor het ontmoedigingsbeleid?
Antwoord van het kabinet:
Zie de antwoorden op vragen 77 tot en met 79.
Indien er een wijziging van het beleid op de loer ligt, wanneer kunnen we die dan verwachten?
Antwoord van het kabinet:
Graag verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 79.
De leden van de DENK-fractie vragen verder of er lidstaten binnen de Europese Unie zijn die een strenger beleid hanteren dan Nederland met betrekking tot handel en economische bedrijvigheid in de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo ja, welke lidstaten zijn dit en waarin verschilt hun beleid van het Nederlandse beleid? Kan het kabinet tevens aangeven of dit strengere beleid heeft geleid tot meer of minder handel?
Antwoord van het kabinet:
De EU is exclusief bevoegd op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Producten die zijn geproduceerd in illegale Israëlische nederzettingen komen niet in aanmerking voor EU-handelsvoordelen. Daarnaast is er EU wetgeving die toeziet op de juiste etikettering van dergelijke producten. Dit kader geldt voor alle EU-lidstaten.
Op onderwerpen die buiten de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen hebben individuele lidstaten wel de mogelijkheid om hun beleid op verschillende manieren vorm te geven. Zo hanteren enkele lidstaten, onder wie Nederland, een ontmoedigingsbeleid voor hun nationale bedrijven. Het is niet mogelijk om aan te geven of dergelijk beleid heeft geleid tot meer of minder handel. Zie verder het antwoord op vraag 76.
Voorts vragen deze leden of het klopt dat de exportcontroles op wapens en dual-use-goederen vanuit Nederland zijn aangescherpt vanwege mogelijke bijdragen aan schendingen van het internationaal recht. Indien dit het geval is, waarom is het toezicht op handel in de illegaal bezette Palestijnse gebieden niet aangescherpt, in het bijzonder gezien het feit dat de illegale nederzettingen oorlogsmisdrijven vormen onder de Geneefse Conventies?
Antwoord van het kabinet:
Exportcontrole op militaire en dual-use goederen (hierna: strategische goederen) vindt plaats op een case-by-case basis en is landenneutraal van aard. Bij de beslissing om een exportvergunning voor de uitvoer van strategische goederen af te geven wordt altijd grondig gekeken naar het risico op ongewenst eindgebruik, inclusief eindgebruik dat kan bijdragen aan mensenrechtenschendingen, of schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet past daarmee ook op de situatie in Israël en de Palestijnse Gebieden staand beleid toe. Wel is Israël recent verwijderd van twee algemene uitvoervergunningen als mogelijk land van bestemming, waardoor ook de relatieve laagrisico transacties die onder die vergunningen naar Israël mogelijk waren, nu per transactie getoetst kunnen worden, conform dezelfde criteria als alle andere strategische goederen.40 Het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. en het daaropvolgende optreden van Israël in de Gazastrook speelden een belangrijke rol in de aanpassing van deze algemene vergunningen.
Handel in reguliere goederen valt onder de gebruikelijke controles van de douane. Het exportcontrolebeleid is alleen van toepassing op strategische goederen waarover internationaal overeenstemming is bereikt. Dat behelst een limitatieve lijst aan (hoogwaardige) goederen en technologie. Het exportcontrolesysteem wordt niet gebruikt om handel in zijn algemeenheid te controleren.
De leden van de DENK-fractie vragen daarnaast hoe de handel met Israël wordt bevorderd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse ambassade in Tel Aviv.
Antwoord van het kabinet:
Nederland spant zich in voor versterking van de (economische) betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Staaij en Voordewind41 over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven. Dit wordt gedaan door middel van het handelsinstrumentarium van de RVO en dienstverlening van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv. Nederland ontmoedigt echter economische relaties van Nederlandse bedrijven met Israëlische nederzettingen in bezet gebied.
Zijn er naast deze twee instanties andere (semi-)overheidsorganisaties die de handel met Israël bevorderen? Zo ja, welke organisaties zijn dit en op welke wijze doen zij dit?
Antwoord van het kabinet:
Het ministerie doet in beginsel geen uitspraken over (semi-)overheidsorganisaties die buiten onze directe verantwoordelijkheid vallen. De RVO en de Nederlandse ambassade in Tel Aviv vormen de primaire schakels voor Nederlandse bedrijven die zakendoen in of met Israël. Eventuele ondersteuning vindt via deze kanalen plaats, binnen de kaders van het Nederlandse beleid.
De leden van de DENK-fractie vragen ook om een overzicht van alle overeenkomsten, samenwerkingen en activiteiten op handelsgebied tussen Nederland en Israël, zowel bilateraal als in het kader van de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Israël. Welke sectoren (zoals technologie, landbouw, medische apparatuur, defensie, waterbeheer en energie) zijn hierbij betrokken en wat is de omvang van de handel? Kunt u specificeren welke overeenkomsten en samenwerkingen direct of indirect verband houden met Israëlische bedrijven, instellingen of activiteiten in de illegaal bezette Palestijnse gebieden? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord van het kabinet:
De handelsbetrekkingen tussen de EU en Israël vallen binnen het associatieakkoord uit 2000. In 2010 trad een overeenkomst over de openstelling van aanvullende handel in landbouwproducten tussen de EU en Israël in werking. In 2012 sloten de EU en Israël tevens een overeenkomst inzake conformiteitsbeoordeling en aanvaarding van industrieproducten (ACAA) voor farmaceutische producten. In 2018 werd het luchtvervoer tussen de EU en Israël verder opengesteld door middel van de inwerkingtreding van een Euro-mediterrane luchtvaartovereenkomst.
De EU is de grootste handelspartner van Israël en vertegenwoordigde 32 procent van de totale Israëlische goederenhandel in 2024. Andersom is Israël de 31e handelspartner van de EU, goed voor bijna 0,8 procent van de totale goederenhandel van de EU met de rest van de wereld. In 2024 bedroeg de totale goederenhandel tussen de EU en Israël EUR 42,6 miljard, waarvan EUR 15,9 miljard aan import uit Israël en EUR 26,7 miljard aan export naar Israël. De wederzijdse dienstenhandel bedroeg in 2023 ongeveer EUR 25,6 miljard, waarvan EUR 10,5 miljard aan import en EUR 15,1 miljard aan export. Goederen afkomstig uit de nederzettingen op bezet gebied komen niet in aanmerking voor een preferentiële tariefbehandeling in het kader van het associatieakkoord.
Nederland en Israël hebben een totale onderlinge goederenhandel van ca. EUR 6,4 miljard, waarvan 3,8 miljard export richting Israël en 2,7 miljard import richting Nederland. Nederland exporteert voornamelijk elektrische apparaten, medicijnen en voertuigen voor wegvervoer en importeert voornamelijk anorganische chemische producten, groenten en fruit en olieproducten. De totale dienstenhandel tussen Nederland en Israël bedraagt ca. EUR 1,8 miljard: dienstenexport bedraagt EUR 850 miljoen en EUR 950 miljoen is import. De export komt voornamelijk uit gebruik van intellectueel eigendom en zakelijke dienstverlening. De import is grotendeels zakelijke dienstverlening en een kleiner deel gebruik van intellectueel eigendom. Nederland heeft geen direct associatieverdrag met Israël. Via de EU, zoals hierboven genoemd, indirect wel.
Zie ter aanvulling het antwoord op vraag 73.
De leden van de DENK-fractie vragen zich voorts af of de Nederlandse overheid bereid is zich in te spannen om deze handelsovereenkomsten tussen Israël en Nederland stop te zetten, gezien de continuering van mensenrechtenschendingen door Israël. Zo nee, waarom niet?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet spant zich in voor versterking van de (economische) betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967.42 Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Staaij en Voordewind over het aanmoedigen van economische relaties tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven. De Nederlandse overheid ontmoedigt echter economische relaties van Nederlandse bedrijven met Israëlische nederzettingen in bezet gebied.
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de ontstane situatie in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het Israëlisch handelen in de Gazastrook roept urgente vragen op over de proportionaliteit daarvan en de humanitaire situatie is catastrofaal. Ook de situatie op de Westelijke Jordaanoever is zorgelijk. Het kabinet volgt de zorgwekkende ontwikkelingen nauwgezet en beziet steeds welke stappen het kan zetten om de situatie ten goede te keren. Dit is ook de reden dat Nederland de brief aan de Hoge Vertegenwoordiger heeft gestuurd om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren.
De leden van de DENK-fractie vragen zich voorts af of de Nederlandse overheid bereid is bedrijven uit te sluiten van aanbestedingen of samenwerkingen indien zij handelsbetrekkingen hebben met Israël of economisch actief zijn in de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo nee, waarom niet?
Antwoord van het kabinet:
Aanbestedende diensten mogen bedrijven alleen uitsluiten van aanbestedingsprocedures op basis van specifieke, in Europees recht vastgelegde gronden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verplichte en facultatieve uitsluitingsgronden. Deze zijn limitatief en bieden geen ruimte voor een generieke uitsluiting van bedrijven op basis van economische activiteiten in of met Israël, of in de door Israël bezette Palestijnse gebieden.
Deze leden vragen het kabinet ook of exportkredietverzekeringen worden verleend aan Nederlandse bedrijven die handelen met Israëlische entiteiten die actief zijn in of ten behoeve van de illegaal bezette Palestijnse gebieden. Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal en de aard van deze exportkredietverzekeringen, inclusief de betrokken sectoren en de bedragen?
Wordt bij de toekenning van exportkredietverzekeringen rekening gehouden met het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit in de praktijk gecontroleerd en gehandhaafd?
In dat verband vragen de leden ook of het mogelijk is om exportkredietverzekeringen in te trekken of op te schorten wanneer blijkt dat deze worden gebruikt voor handel met entiteiten die actief zijn in de illegaal bezette Palestijnse gebieden.
Antwoord van het kabinet:
Voor activiteiten die rechtstreeks worden ontplooid in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied, biedt de Nederlandse overheid geen diensten of ondersteuning aan, dus ook geen exportkredietverzekeringen. Dit is conform Nederlands ontmoedigingsbeleid. Indien niet aan de polisvoorwaarden wordt voldaan, kan worden overgegaan tot intrekking van de dekking.
Exportkredietverzekeringen voor activiteiten die geen betrekking hebben in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen op bezet gebied, komen wel in aanmerking voor de exportkredietverzekeringen. Atradius Dutch State Business publiceert alle afgegeven polissen op haar website.43
Voorts vragen de leden van de DENK-fractie zich daarnaast af of het kabinet bereid is om exportkredietverzekeringen aan bedrijven die handeldrijven met Israëlische entiteiten stop te zetten, gezien de continuering van mensenrechtenschendingen door Israël. Acht het kabinet een dergelijk besluit juridisch en beleidsmatig mogelijk? Zo ja, welke stappen zijn daarvoor nodig?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet acht het onwenselijk om bedrijven uit te sluiten van exportkredietverzekeringensteun vanwege het feit dat zij handeldrijven met Israëlische entiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 89.
De exportkredietverzekering kent een mvo-kader dat is gericht
op het identificeren en mitigeren van risico’s op
mensenrechtenschendingen, milieuschade en corruptie bij individuele
transacties. Elke aanvraag wordt op eigen merites beoordeeld, ongeacht
de nationaliteit van de afnemer. Wanneer sprake is van onaanvaardbare
risico’s, wordt geen dekking verstrekt. Het categorisch uitsluiten van
bedrijven omdat zij zaken doen met Israëlische entiteiten, past niet
binnen dit kader.
Tot slot vragen deze leden het kabinet in te gaan op de uitspraken van Rijksambtenaren die (in openbaar gemaakte stukken) hebben geschreven dat indien Nederland zich aan het internationaal recht zou houden, “onze economisch adviseur in Tel Aviv zijn koffers kan pakken” en dat “als daarin door een wat slimmere journalist gegraven gaat worden, blijkt dat wij ervan wisten dat die dialoog [over het ontmoedigingsbeleid] niks voorstelt”. Waarom schreven de desbetreffende ambtenaren dit volgens u?
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet herkent zich niet in de suggestie dat Nederland zich niet aan het internationaal recht zou houden of dat het ontmoedigingsbeleid niks voorstelt. Nederland hecht grote waarde aan de naleving van het internationaal recht en voert het ontmoedigingsbeleid in die geest en binnen het kader van Europees en internationaal recht. De betreffende uitlatingen van rijksambtenaren zijn gedaan in interne ambtelijke stukken als onderdeel van ambtelijke voorbereiding en advisering. Dergelijke documenten bevatten soms passages die bedoeld zijn om beleid kritisch te bevragen of risico’s scherp te signaleren. Deze uitlatingen beschouw ik als intern beraad en weerspiegelen daarmee niet per definitie het standpunt van het kabinet.
II. Volledige agenda
Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 21 mei 2025 Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 – Kamerstuk 36740-XVII-1
Antwoorden feitelijke vragen Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – 10 juni 2025 Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36740-XVII-1) – Kamerstuk 36740-XVII-8
Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Begroting - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 21 mei 2025 Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 - 36740- XVII
Antwoorden feitelijke vragen Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – 10 juni 2025 Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (Kamerstuk 36740- XVII) – Kamerstuk 36740-XVII-7
Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Rapport/brief Algemene Rekenkamer - president van de Algemene Rekenkamer, P.J. Duisenberg – 21 mei 2025 Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking - 36740-XVII-2
Antwoorden feitelijke vragen Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – 10 juni 2025 Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36740-XVII-2) – Kamerstuk 36740-XVII-6
Rapport/brief Algemene Rekenkamer - president van de Algemene Rekenkamer, P.J. Duisenberg – 10 juni 2025 Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36740-XVII-2) – Kamerstuk 36740- XVII-5
Decemberbrief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2024
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 16 december 2024 Decemberbrief Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp 2024 – Kamerstuk 36600-XVII-53
Kabinetsreactie AIV-advies over hoe de Nederlandse overheid de maatschappelijke betrokkenheid bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals - SDG’s)1 kon versterken
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 14 februari 2025 Kabinetsreactie AIV-advies over hoe de Nederlandse overheid de maatschappelijke betrokkenheid bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals - SDG’s)1 kon versterken – Kamerstuk 26485-449
Kabinetsreactie IOB-periodieke rapportage ‘Beleidscoherentie voor voedselzekerheid, water en klimaat’
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 17 februari 2025 Kabinetsreactie IOB-periodieke rapportage ‘Beleidscoherentie voor voedselzekerheid, water en klimaat’ – Kamerstuk 36180-132
Tweede voortgangsrapportage van de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023-2030: 'Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd'
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 1 april 2025 Tweede voortgangsrapportage van de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie 2023-2030: 'Samen zorgen voor gezondheid wereldwijd' – Kamerstuk 36180-135
Rapportage over economische missies in 2024 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 9 mei 2025 Rapportage over economische missies in 2024 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven – Kamerstuk 36600-XVII-77
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 22 mei 2025 Nazending bijlagen bij de rapportage over economische missies in 2024 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven - 36600-XVII-78
Voortgang Internationale Klimaatstrategie
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 9 mei 2025 Voortgang Internationale Klimaatstrategie – Kamerstuk 31793-281
Voorstel verbeterde verantwoordingsystematiek BHO-beleid
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, R.J. Klever – 23 mei 2025 Voorstel verbeterde verantwoordingsystematiek BHO-beleid – Kamerstuk 31865-282
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 865, nr. 282.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 865, nr. 282.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 865, nr. 256.↩︎
Bijlage bij brief met kenmerk 2024Z15187/2024D37937 (Aan min. BHO - Verzoek reactie op bevindingen rapporteurs begroting BHO 2025 | Tweede Kamer der Staten-Generaal).↩︎
TZ202402-026.↩︎
Conform toezegging TZ202402-026.↩︎
TZ202402-026.↩︎
Zie tabel 4, p. 34: jaarverslag-buitenlandse-handel-en-ontwikkelingssamenwerking-2024.pdf.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 600-XVII, nr. 77.↩︎
Zie het toetsingskader risicoregelingen Afrikaanse Ontwikkelingsbank, Kamerstukken II, 2023/24, 29 237, nr. 204.↩︎
Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II, 2024-2025, 36 600-XVII, nr. 77.↩︎
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/jaarplannen/2017/03/10/economische-reisagenda.↩︎
Zie bijvoorbeeld “Destination Europe? Understanding the dynamics and drivers of Mediterranean migration in 2015” Heaven Crawley e.a., Coventry University.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 725 XVII, nr. 2.↩︎
Kamerstukken II, 2022-2023, 36 200-XVII, nr. 32.↩︎
Kamerstukken II, 2022-2023, 36 200-XVII, nr. 32.↩︎
Kamerstukken II, 2023-2024, 30 821, nr. 244.↩︎
Kamerstukken II, 2022-2023, 35 982, nr. 9.↩︎
Kamerstukken II, 2022-2023, 30 821, nr. 181.↩︎
https://ec.europa.eu/transparency/documents-register/detail?ref=COM(2023)740&lang=en.↩︎
https://www.government.nl/binaries/government/documenten/reports/2025/06/10/mobilised-private-climate-biodiversity-finance-2024-report/mobilised-private-climate-biodiversity-finance-2024.pdf.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 490, nr. 365.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 22 112, nr. 4048.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 32 813, nr. 1501, hoofdstuk 5.↩︎
Kamerstuk 26485, nr. 232.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 34 298, nr. 41. Bijlage: Negende SDG Rapportage ‘Nederland op weg naar brede welvaart”, hoofdstuk B, paragraaf 3.↩︎
Toets Effecten Ontwikkelingslanden (voorheen SDG-toets) – Building Change.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 21501-02, nr. 3158.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 740-XVII, nr. 1.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 600-XVII, nr. 13.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 740-XVII, nr. 5.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 865, nr. 282.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 31 865, nr. 282.↩︎
https://www.eeas.europa.eu/eeas/common-messages-aimed-raising-awareness-among-eu-citizens-and-businesses-regarding-involvement_en.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 23 432, nr. 544.↩︎
Adviesuitspraak van het Internationaal Gerechtshof, 19 juli 2024, (https://www.icj-cij.org/sites/default/files/case-related/186/186-20240719-adv-01-00-en.pdf)↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 21 501-02, nr. 2943.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 23 432, nr. 544.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 22 054, nr. 454.↩︎
Kamerstukken II, 2013-2014, 23 432, nr. 363.↩︎
Kamerstukken II, 2013-2014, 23 432, nr. 363.↩︎
https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl_NL/over-ons/beleid/transparantie↩︎