[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichting over de arbeidseis in de Wet kinderopvang

Kinderopvang

Brief regering

Nummer: 2025D29665, datum: 2025-06-24, bijgewerkt: 2025-06-25 16:19, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31322 -559 Kinderopvang.

Onderdeel van zaak 2025Z13092:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


31 322 Kinderopvang

Nr. 559 Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2025

Op 23 januari 2025 heb ik met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van uw Kamer het commissiedebat Kinderopvang gevoerd (Kamerstuk 31 322, nr. 553). Daarin heb ik de Tweede Kamer toegezegd om schriftelijk terug te komen op wat de arbeidseis in de Wet kinderopvang (Wko) is en wat de bestaande uitzonderingen hierop zijn.1 Dit naar aanleiding van vragen van het lid Saris (NSC) over wat er precies onder de arbeidseis wordt verstaan. Hierna geef ik eerst een beschrijving van de huidige vormgeving van de arbeidseis en uitzonderingen daarop. Daarna beschrijf ik een aantal situaties waarbij de arbeidseis mogelijk knellend of onduidelijk is. Ik licht toe wat ik daaraan doe.

Tot slot ga ik in deze brief ook in op de volgende motie en toezeggingen:

  • de motie Welzijn (NSC), Van der Plas (BBB) en Van Dijk (CDA) die verzoekt om in overleg met brancheorganisaties en GGD te komen met een plan van aanpak tegen regeldruk;

  • de toezegging over het gelijktrekken van de eisen voor meertalige en anderstalige kinderopvang;

  • de toezegging aan het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) om voor het commissiedebat inkomenseffecten te delen van het uitstel van het nieuwe financieringsstelsel, in combinatie met de afbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).

Arbeidseis

Eén van de hoofddoelen van kinderopvang is dat ouders werk en de zorg voor hun kind kunnen combineren. Dit stimuleert de overheid door het geven van kinderopvangtoeslag (KOT). De KOT is een belangrijk instrument om betaalbare en financieel toegankelijke kinderopvang tot stand te brengen. Een ouder heeft recht op KOT als de ouder voldoet aan de arbeidseis. Die arbeidseis staat in artikel 1.6 van de Wko. Een ouder die betaald werk verricht, voldoet aan de arbeidseis. Om precies te zijn: de ouder moet tegenwoordige arbeid verrichten waaruit inkomen uit werk en woning wordt genoten in de zin van de wet Inkomstenbelasting 2001. Voor het recht op KOT maakt het niet uit of een ouder in loondienst werkt of zelfstandige zonder personeel is. En voor ouders in loondienst maakt het ook niet uit of zij een vast of een tijdelijk contract hebben.

Ook de eventuele partner van de ouder moet betaald werk hebben, ook als de partner niet in Nederland verblijft.2 Ook als de ouder zonder vergoeding meewerkt in de onderneming van de partner valt dit onder de definitie van de arbeidseis.

In sommige gevallen kan deze arbeidseis de arbeidsparticipatie juist in de weg zitten. Ouders die niet aan de arbeidseis voldoen, krijgen geen kinderopvangtoeslag. Hierdoor kunnen ze geen gebruikmaken van kinderopvang en is het ook lastiger om deel te nemen aan activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de kans om de stap naar werk te zetten. Daarom zijn er een aantal uitzonderingen op de arbeidseis. Die uitzonderingen staan in artikel 1.6 van de Wko uitgebreid beschreven inclusief de voorwaarden per uitzondering. De belangrijkste groepen worden hier in twee categorieën genoemd.

De eerste categorie betreft ouders die andere activiteiten uitvoeren die gericht zijn op (toekomstig) werk of het vergroten van de (kansen op) arbeidsparticipatie. Het gaat om deze groepen:

  • Een ouder die een opleiding volgt. Deze opleiding moet wel erkend zijn. Voorbeelden hiervan zijn een middelbare schoolopleiding, een MBO-, HBO-, of universitaire opleiding of een opleiding in het voortgezet algemeen volwassenonderwijs.

  • Een ouder die (tijdelijk) geen werk heeft, maar zich voorbereidt op betaald werk met een ‘traject naar werk’. Een voorbeeld hiervan is een ouder met een Wajong-uitkering die deelneemt aan een re-integratietraject van het UWV.

  • Een ouder die inburgeringsplichtig is en een inburgeringstraject volgt.

De tweede categorie betreft ouders die werken (of tot één van bovenstaande uitzonderingen behoren) en daarnaast een partner hebben die niet of tijdelijk niet kan voldoen aan de arbeidseis:

  • Een ouder die werkt (of tot één van bovenstaande uitzonderingen behoort) en daarnaast een partner heeft met een Wlz-indicatie die door langdurige zorg is uitgesloten van deelname aan het arbeidsproces.

  • Een ouder die werkt (of tot één van bovenstaande uitzonderingen behoort) en daarnaast een partner heeft in detentie (langer dan drie maanden) die daardoor is uitgesloten van deelname aan het arbeidsproces.

Ouders die voldoen aan de arbeidseis of tot één van de uitzonderingen behoren, kunnen dus aanspraak maken op KOT. In de KOT is daarbij ook een zogenaamde werkloosheidstermijn ingebouwd. Een ouder die werkloos raakt, houdt nog drie maanden aanspraak op KOT. Zo hoeft een kind niet direct te stoppen met kinderopvang en heeft een ouder de mogelijkheid nieuw werk te zoeken. Tot slot is het goed te weten dat de KOT een jaarsystematiek kent. Kortweg wil dat zeggen dat voor iedere maand waarin ouders (beiden) aan de arbeidseis voldoen voor 230 uren recht op KOT wordt opgebouwd. Deze uren kan de ouder gedurende het hele kalenderjaar inzetten, ook indien men later in het kalenderjaar niet meer aan de arbeidseis voldoet.

Voor ouders staat op de website van Dienst Toeslagen beschreven wanneer je aanspraak kan maken op KOT.3 In aanvulling op bovenstaande uitleg van de arbeidseis bestaan er uitzonderingen op het toeslagpartnerschap in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Die zijn er mede op gericht om gevolgen van de arbeidseis te voorkomen waar het partnerschap niet aansluit bij de realiteit van mensen. Voorbeelden hiervan zijn scheiding van tafel en bed of situaties waarin een aanvrager in de noodopvang verblijft vanwege bijvoorbeeld huiselijk geweld. Ook kan Dienst Toeslagen in uitzonderlijke gevallen de hardheidsclausule toepassen waar dit leidt tot schrijnende situaties en de wetgever de uitwerking niet zo had bedoeld.4

De KOT is een instrument gericht op het stimuleren van arbeidsparticipatie. Er zijn gezinnen die niet voldoen aan de voorwaarden en daardoor geen aanspraak maken op KOT. Voor gezinnen waar geen recht is op KOT zijn er andere regelingen beschikbaar. In het kort gaat het hier om een vergoeding voor gebruik van kinderopvang op basis van een sociaal-medische indicatie, om voorschoolse educatie (VE) voor peuters met een risico op onderwijsachterstand en peuteropvang voor ouders zonder recht op KOT (niet werkend) met een peuter zonder VE-indicatie. Gemeenten ontvangen voor deze regelingen jaarlijks middelen van het Rijk en hebben beleidsvrijheid bij de vormgeving van deze instrumenten. Voor een uitgebreider overzicht van deze regelingen inclusief een beschrijving van het doel en de doelgroep verwijs ik graag naar het overzicht ‘Raakvlakken stelsel Kinderopvang en Primair onderwijs’ dat ik vorig jaar aan uw Kamer heb verzonden.5

Knelpunten en onduidelijkheden

Soms blijkt de arbeidseis voor bepaalde groepen knellend of onduidelijk te zijn, bijvoorbeeld op basis van signalen van burgers of de uitvoering. De regering vindt het van belang in dit huidige stelsel te blijven investeren, ook al wordt er in de tussentijd gewerkt aan een nieuw financieringsstelsel. Een belangrijke les uit de kinderopvangtoeslagaffaire is namelijk dat het belangrijk is om ook tijdens de ontwikkeling van een nieuw stelsel in te blijven zetten op het oplossen van knelpunten in het huidige stelsel.6 Zolang de KOT bestaat, voelt de regering de verantwoordelijkheid om dit stelsel voor deze ouders zo goed mogelijk te laten functioneren. Voor twee knelpunten is daarom een wetsvoorstel in voorbereiding. Daarnaast zijn drie andere knelpunten verkend. Het wetsvoorstel en de verkenningen worden hier kort toegelicht.

Promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding

Bij promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding is er sprake van een knelpunt in de KOT. Het recht op KOT voor deze ouders is op dit moment onduidelijk en onzeker, waardoor sommige promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding wel in aanmerking komen voor KOT en andere niet. Deze onduidelijkheid leidt tot hoge terugvorderingen.

Dit knelpunt is beschreven bij de kabinetsreactie op de motie Lodders/Van Weyenberg over verdere quick fixes om het toeslagenstelsel te verbeteren (Kamerstuk 35 572, nr. 49).7 Het kabinet werkt aan het wetsvoorstel verbetering kinderopvangtoeslag om dit knelpunt op te lossen. Het voorstel is om recht op KOT te geven aan ouders die een traject volgen gericht op promotie of anderszins werkzaamheden verrichten ten behoeve van onderzoek aan een instelling of academisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Hiermee komen voortaan alle promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding in aanmerking voor KOT. Het wetsvoorstel staat momenteel open voor internetconsultatie8 en zal naar verwachting in het tweede deel van dit jaar naar de Tweede Kamer worden gestuurd. De beoogde inwerkingtredingsdatum voor deze wijziging is 1 januari 2027. Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de motie Omtzigt.9

Inburgering

In het wetsvoorstel verbetering kinderopvangtoeslag is ook een technische wijziging opgenomen voor ouders die inburgeringsplichtig zijn. Door inburgeringsplichtige ouders recht te geven op KOT worden zij in staat gesteld om hun inburgeringstraject te volgen en vervolgens, liefst via betaald werk, deel te kunnen nemen aan de samenleving. Onbedoeld zijn bij de overgang van de Wet inburgering 2013 naar de Wet inburgering 2021 (Wi2021) drie onderdelen buiten het recht op KOT gevallen. Dit leidt tot onduidelijkheid over wanneer er recht op KOT is en tot een risico op terugvorderingen. Dit is een onwenselijke situatie. De regering is dan ook voornemens om met dit wetsvoorstel het recht op KOT voor deze drie onderdelen te herstellen. In de uitvoeringsbrief inburgering van 24 juni 2024 is reeds aangekondigd dat op deze wijziging vooruitgelopen zal worden indien de gegevenslevering eerder is ingeregeld.10 Het wetsvoorstel kent aan deze wijziging terugwerkende kracht toe tot 1 januari 2022 – de inwerkingtreding van het nieuwe inburgeringsstelsel (zie onderdeel 12 ‘inwerkingtreding’ van het wetsvoorstel verbetering kinderopvangtoeslag). De inburgeraars die onbedoeld geen recht hadden op KOT onder de Wi2021, hebben daarmee met terugwerkende kracht recht op KOT. Hiervoor geldt wel dat zij in deze periode kosten moeten hebben gemaakt voor kinderopvang, inburgeringsactiviteiten hebben gevolgd en tijdig KOT hebben aangevraagd (artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, van de Wko).

Verkenning Participatiewet

Ouders die niet werken en een traject naar arbeidsinschakeling onder de Participatiewet volgen, maken ook aanspraak op KOT. Dit jaar heeft een verkenning plaatsgevonden naar de werking van het recht op KOT in de Participatiewet. De hoofdvraag was: hoe werkt de Participatiewet voor ouders met jonge kinderen en in hoeverre worden zij belemmerd om deel te nemen aan een traject naar arbeidsinschakeling? Daarbij is in het bijzonder gekeken naar het recht op KOT. Het eindrapport ‘Kinderopvangtoeslag in de Participatiewet. Onderzoek naar het recht op kinderopvangtoeslag voor ouders met jonge kinderen in de bijstand’ van onderzoeksbureau Significant is onlangs opgeleverd en stuur ik u hierbij mee als bijlage bij deze brief.

Uit het onderzoek blijkt dat gemeentemedewerkers en ambtenaren de wetgeving op basis waarvan wordt bepaald of bijstandsouders recht hebben op KOT als complex ervaren en dat zij vaak geen duidelijk beeld hebben van hun eigen rol hierin. Dit kan ertoe leiden dat KOT (ten onrechte) niet wordt aangevraagd en bijstandsgerechtigden met jonge kinderen geen gebruik kunnen maken van de kinderopvang, terwijl zij wel een traject volgen dat is gericht op deelname aan de arbeidsmarkt. Dit kan de toeleiding naar arbeidsparticipatie belemmeren. In het rapport staat een aantal aanbevelingen opgenomen hoe deze belemmering weg te nemen.

Een belangrijke aanbeveling waar ik opvolging aan wil geven is dat gemeenten gebruikmaken van hun beleidsvrijheid om te bepalen welke voorzieningen en activiteiten zij aanmerken als traject naar arbeidsinschakeling. Beleidsvrijheid is waardevol maar vraagt ook om duidelijke kaders en voorbeelden van hoe activiteiten als ‘traject naar arbeidsinschakeling’ kunnen worden ingevuld. Een leidraad met goede praktijken en juridische duiding kan hieraan bijdragen. Samen met de VNG werk ik voor het einde van dit jaar een concreet voorstel uit over hoe we gemeenten goed kunnen informeren over hun mogelijkheden en rol en hoe we daarbij structureel aandacht kunnen hebben voor knelpunten in de uitvoeringspraktijk. Hierbij betrek ik ook Dienst Toeslagen en Stichting Inlichtingenbureau (IB).

UWV-uitkering en traject naar werk

Via het UWV, gemeenten en ouders heb ik signalen ontvangen dat het niet altijd duidelijk is wanneer een uitkering van het UWV recht geeft op KOT. Ik heb samen met UWV en Dienst Toeslagen gekeken op welke wijze ik dit kan verduidelijken. Ouders met een uitkering van het UWV hebben recht op KOT indien zij een uitkering onder de WW (Werkloosheidwet), de Ziektewet, de WIA-WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten), Wajong of Wajong2010 (de níet Duurzaam Geen Arbeidsvermogen Wajong-uitkeringen) ontvangen en zij een plan gericht op arbeidsinschakeling volgen. De activiteiten die deel uitmaken van dat plan worden bepaald door het UWV; de wetten van het UWV zijn hier leidend in. In de praktijk volgen nagenoeg alle uitkeringsgerechtigden die een van de genoemde uitkeringen ontvangen een plan, waarmee zij worden begeleid naar werk. Op basis van bovenstaande kan de communicatie richting de burger over de voorwaarden voor het recht op KOT in het geval van het volgen van een traject naar arbeidsinschakeling bij het UWV worden verduidelijkt. Samen met Dienst Toeslagen ga ik hiermee aan de slag. Daarnaast kan de gegevenslevering tussen het UWV en Dienst Toeslagen worden uitgebreid, waardoor ouders minder vaak bewijs hoeven aan te leveren.

Wet langdurige zorg

Per 1 januari 2021 hebben ouderparen recht op KOT in die gevallen waarin één ouder werkt, of bijvoorbeeld een traject naar werk volgt, en de andere ouder een permanente Wlz-indicatie heeft. Per 1 januari 2023 is dat uitgebreid voor partners met een tijdelijke Wlz-indicatie. Dit is geregeld gezien de omvangrijke zorgbehoefte van mensen met een Wlz-indicatie. Daardoor komt de zorg voor de kinderen in deze gezinnen veelal bij de gezonde partner te liggen. Dit belemmert de mogelijkheden van deze partner om te werken. Doordat deze gezinnen nu recht op KOT hebben kan de werkende partner (deels) ontlast worden en blijven participeren op de arbeidsmarkt.

Zoals aangekondigd door de toenmalig minister van SZW, heeft mijn ministerie gekeken naar het verruimen van het recht op KOT naar alleenstaanden met een Wlz-indicatie en tweeoudergezinnen waarin beide een Wlz-indicatie hebben.11 Naar aanleiding hiervan heb ik besloten het recht naar deze groepen niet te verruimen. De belangrijkste reden is dat ik het recht op KOT wil blijven focussen op deelname aan de arbeidsmarkt. Een verruiming zoals hierboven beschreven zou geen verband houden met het bevorderen van arbeidsparticipatie. Bovengenoemde toezegging rond ik hiermee af.

Natuurlijk vind ik het belangrijk dat de kinderopvang ook toegankelijk is voor gezinnen die dat hard nodig hebben. Hiertoe bestaat het instrument SMI
(sociaal-medische indicatie). Gezinnen die dat nodig hebben, kunnen een aanvraag doen bij de gemeente om in aanmerking te komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding van kinderopvang. De gemeentelijke middelen voor SMI zijn dit jaar met ca. € 5 miljoen structureel verhoogd. In 2029 komt hier nog eens ca. € 5 miljoen structureel bij. Ook werk ik samen met gemeenten en de VNG aan een handreiking om de toegankelijkheid van SMI te verbeteren. Hiermee hoop ik ook dat verschillen tussen gemeenten afnemen.

Concluderend arbeidseis

Met de arbeidseis zorg ik ervoor dat de KOT ten goede komt aan ouders die (beiden) werken. De huidige arbeidseis kent een aantal uitzonderingen. Al deze uitzonderingen zijn erop gericht de arbeidsparticipatie van ouders te ondersteunen en de kansen op werk voor ouders te vergroten. De KOT heeft daarmee een duidelijk focus. Voor gezinnen waarvoor kinderopvang van groot belang is om andere redenen dan arbeidsparticipatie is er een aantal gemeentelijke regelingen, waarvoor gemeenten jaarlijks middelen van het Rijk ontvangen.

Informatie over moties en toezeggingen

Tot slot wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om uw Kamer in deze brief te informeren over de voortgang op een motie en een tweetal toezeggingen.

Kwaliteitseisen kinderopvang

De motie Welzijn (NSC), Van der Plas (BBB) en Van Dijk (CDA) verzoekt om in overleg met brancheorganisaties en GGD te komen met een plan van aanpak tegen regeldruk.12 Ik informeerde uw Kamer in mijn brief van 10 april jl. over mijn ambitie op het terrein van gastouders.13 En ik deelde mijn streven om voor de zomer in te gaan op het terugdringen van regeldruk bij kindercentra. Naast de mogelijkheden die ik op dit moment verken, heb ik voorstellen voor het verminderen van regeldruk uitgevraagd bij de sector. De voorstellen behoeven concretisering en de gevolgen ervan (bijvoorbeeld voor de kwaliteit) moeten in kaart worden gebracht. Daarvoor is onder meer een vervolggesprek met sectorpartijen nodig. Ik verwacht uw Kamer tegen het einde van dit jaar meer beeld te geven over concrete maatregelen om regeldruk te verminderen.

In 2023 heeft de toenmalige minister van SZW een toezegging gedaan over het gelijktrekken van de eisen voor meertalige en anderstalige kinderopvang. Voor meertalige kinderopvang gelden namelijk eisen die nog niet gesteld zijn voor anderstalige kinderopvang. Die eisen gaan over het pedagogisch beleidsplan en het taalniveau van pedagogisch medewerkers.

Het streven was om de eisen uiterlijk 1 januari 2025 gelijk te trekken. Bij de uitwerking bleek de situatie complexer dan verwacht, door de variatie die in de praktijk van toepassing is op anderstalige opvang. Er is dan ook meer tijd nodig om de eisen zorgvuldig naar elkaar toe te laten groeien. Ik zal uw Kamer eind 2025 nader informeren over dit onderwerp.

Inkomenseffecten uitstel nieuwe financieringsstelsel en afbouw IACK

Bij het wetgevingsoverleg over de suppletoire begroting 2025 van SZW op 17 juni vroeg het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) naar de inkomenseffecten van het uitstellen van het nieuwe financieringsstelsel, in combinatie met het afbouwen van de IACK. Zoals ik in het wetgevingsoverleg heb toegezegd, stuur ik uw Kamer hierbij de gevraagde inkomenseffecten.

In de voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet besloten om de nieuwe financiering van de kinderopvang in te voeren per 2029. Dat betekent ook dat het ingroeipad naar de hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding voor alle werkende ouders aangepast wordt. Daarnaast heeft het kabinet besloten om de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag in 2026 wel te indexeren. Tabel 1 laat zien wat de gevolgen van deze keuzes in de voorjaarsbesluitvorming zijn voor de hoogte van de eigen bijdrage voor kinderopvang van verschillende voorbeeldhuishoudens.

De voorbeeldhuishoudens verschillen alleen in het toetsingsinkomen. Bij alle voorbeeldhuishoudens is uitgegaan van twee kinderen die twee dagen per week naar de dagopvang gaan tegen een verwacht mediaan opvangtarief (boven de maximum uurprijs in de kinderopvangtoeslag). Deze rekenvoorbeelden gaan uit van een neutrale tariefontwikkeling in de kinderopvang, wat betekent dat de tarieven dezelfde ontwikkeling volgen als de maximum uurprijs. Het is mogelijk dat de tarieven de komende jaren harder stijgen dan de maximum uurprijzen, bijvoorbeeld door een grotere vraag naar opvang die niet volledig door de markt geabsorbeerd kan worden. Als dit gebeurt dan zal de eigen bijdrage als percentage van de kosten voor kinderopvang voor alle voorbeeldhuishoudens toenemen.

In tabel 1 staat per voorbeeldhuishouden de verwachte eigen bijdrage vóór de voorjaarsbesluitvorming (“eigen bijdrage Miljoenennota”) en na de voorjaarsbesluitvorming (“eigen bijdrage Voorjaarsnota”). Ook toont de tabel het verschil tussen deze twee bedragen in euro’s per jaar en in een percentage van de totale opvangkosten. Een lagere eigen bijdrage betekent dat huishoudens per saldo minder betalen voor kinderopvang. Voor een analyse van de gevolgen van het besluit moet gekeken worden naar het percentage, omdat dit percentage corrigeert voor de effecten van (reguliere) loon- en prijsstijgingen.

Tabel 1 laat positieve inkomenseffecten zien voor lage en modale inkomens. Dit komt door het besluit om de maximum uurprijzen in 2026 wel te indexeren. De voorbeeldhuishoudens een inkomen van 2,5 x modaal en 3,5 x modaal betalen naar verwachting in 2027 en 2028 een hogere eigen bijdrage dan verwacht werd vóór de voorjaarsbesluitvorming. Dit komt door het aangepaste ingroeipad: het duurt iets langer voordat de hogere inkomens ook recht hebben op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Vanaf 2029 (niet zichtbaar in de tabel) is het effect positief voor alle huishoudens, omdat dan alleen het structurele effect van indexatie in 2026 nog een rol speelt.

Tabel 1: Inkomenseffecten uitstel financieringsstelsel kinderopvang
Alleenstaande ouder (2 dagen opvang)
Wml 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 29.042 € 30.132 € 31.192
Eigen bijdrage Miljoenennota € 2.862 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 1.720 € 1.784 € 1.836
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € -1.142 € -1.186 € -1.230
Verandering eigen bijdrage KOT (%) -3,9% -3,9% -3,9%
   
Modaal 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 46.387 € 48.289 € 50.196
Eigen bijdrage Miljoenennota € 2.862 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 1.720 € 1.784 € 1.836
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € -1.142 € -1.186 € -1.230
Verandering eigen bijdrage KOT (%) -2,5% -2,5% -2,5%
   
2x modaal 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 91.847 € 95.610 € 99.393
Eigen bijdrage Miljoenennota € 4.675 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 4.405 € 2.570 € 1.836
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € -270 € -400 € -1.230
Verandering eigen bijdrage KOT (%) -0,3% -0,4% -1,2%
       
Paar (2 dagen opvang)
Wml + 0,5*wml 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 43.911 € 45.561 € 47.163
Eigen bijdrage Miljoenennota € 2.862 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 1.720 € 1.784 € 1.836
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € -1.142 € -1.186 € -1.230
Verandering eigen bijdrage KOT (%) -2,6% -2,6% -2,6%
   
Modaal + 0,5*modaal (samen 1,5 modaal) 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 70.043 € 72.917 € 75.794
Eigen bijdrage Miljoenennota € 2.960 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 2.606 € 1.784 € 1.836
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € -354 € -1.186 € -1.230
Verandering eigen bijdrage KOT (%) -0,5% -1,6% -1,6%
 
1,5*modaal + modaal (samen 2,5*modaal) 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 115.504 € 120.238 € 124.991
Eigen bijdrage Miljoenennota € 7.101 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 6.948 € 5.209 € 2.911
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € -153 € 2.239 € -155
Verandering eigen bijdrage KOT (%) -0,1% 1,9% -0,1%
 
2,5*modaal + modaal (samen 3,5*modaal) 2026 2027 2028
Verzamelinkomen (=toetsingsinkomen KOT) € 160.964 € 167.559 € 174.188
Eigen bijdrage Miljoenennota € 10.544 € 2.970 € 3.066
Eigen bijdrage Voorjaarsnota € 10.558 € 8.954 € 7.047
Verandering eigen bijdrage KOT (€) € 14 € 5.984 € 3.981
Verandering eigen bijdrage KOT (%) 0,0% 3,6% 2,3%

Het uitstellen van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang heeft geen gevolgen voor de hoogte van de IACK. Wat betreft de IACK was namelijk al besloten om deze stapsgewijs af te bouwen vanaf 2027. Dit besluit is onveranderd. Voor de volledigheid laat tabel 2 voor dezelfde voorbeeldhuishoudens de verandering in IACK zien voor de periode 2026-2028, voor zover mensen deze daadwerkelijk kunnen verzilveren.14

Tabel 2: Effectief verzilverde IACK (lopende prijzen)
Alleenstaande ouder 2026 2027 2028
Wml € 48 € 9 € 217
Modaal € 74 € -71 € -326
2x modaal € 74 € -71 € -326
   
Tweeverdieners met kinderen 2026 2027 2028
Wml + 50% wml € 32 € 6 € 32
Modaal + 50% modaal € 48 € 2 € 42
1,5x modaal + modaal € 74 € -71 € -326
2,5x modaal + modaal € 74 € -71 € -326

De tabel laat zien hoeveel IACK ouders meer of minder ontvangen ten opzichte van het jaar daarvoor. Een positief bedrag betekent dat ouders meer IACK ontvangen en dus een hoger besteedbaar inkomen hebben. De IACK wordt tot 1 januari 2035 stapsgewijs afgebouwd. Dat betekent dat de afbouw van de IACK ook na 2028 nog gevolgen heeft voor het besteedbaar inkomen van ouders. Hiermee doe ik de toezegging aan het lid Patijn gestand.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.N.J. Nobel


  1. Tweede Kamer, 2024-25, Toezegging TZ202502-002.↩︎

  2. Er bestaat een aantal uitzonderingen en bijzondere situaties waarbij het partnerbegrip een andere uitwerking heeft, die volgen uit artikel 1.6 van de Wko en de Awir. Deze groepen worden hier niet nader toegelicht.↩︎

  3. https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/kinderopvangtoeslag/content/kan-ik-kinderopvangtoeslag-krijgen.↩︎

  4. Stcrt. 2024, nr. 23154.↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/25, 31 322, nr. 548. Bijlage Raakvlakken stelsel Kinderopvang en Primair onderwijs.↩︎

  6. Zie bijvoorbeeld p. 30 van het eindrapport ‘Ongekend Onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag, waarin wordt geconstateerd dat de inspanning van SZW in 2014-2018 gericht was op de ontwikkeling van een nieuw financieringsstelsel, maar ondertussen niets deed voor ouders die op dat moment al met problematische schulden werden geconfronteerd door de hoge terugvorderingen van de KOT.↩︎

  7. Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 927.↩︎

  8. https://www.internetconsultatie.nl/wetsvoorstelverbeteringkinderopvangtoeslag/b1.↩︎

  9. Kamerstukken II 2020/21, 35 572, nr. 52.↩︎

  10. Kamerstukken II 2023/24, 32 824, nr. 438.↩︎

  11. Kamerstukken II 2023/24, 31 322, nr. 523.↩︎

  12. Kamerstukken II 2024/25, 36 513, nr. 17.↩︎

  13. Kamerstukken II 2025/26, 31 322, nr. 554.↩︎

  14. Sommige mensen betalen namelijk te weinig belasting om alle heffingskortingen te kunnen verzilveren. Voor deze mensen geldt dat een hogere IACK in beperkte mate tot een hogere daadwerkelijk verzilverde IACK leidt, net zoals dat een lagere IACK in beperkte mate tot een lagere daadwerkelijk verzilverde IACK leidt.↩︎