[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Rapportage dividendstripping

Brief regering

Nummer: 2025D30529, datum: 2025-06-27, bijgewerkt: 2025-06-27 13:47, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z13495:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte voorzitter,

Met ingang van 1 januari 2024 is een aantal maatregelen ter versterking van de aanpak van dividendstripping in werking getreden.1 Daarnaast is door het vorige kabinet verder onderzoek aangekondigd naar mogelijke aanvullende maatregelen tegen dividendstripping.2 Met deze brief informeer ik uw Kamer over dit onderzoek en schets ik de vervolgstappen.

  1. Inleiding

Dividendstripping is een zeer complex fenomeen en heeft verschillende verschijningsvormen. De transacties die ten grondslag liggen aan dividendstripping worden verhuld en zijn continu aan verandering onderhevig.3 In aanvulling op de per 2024 in werking getreden maatregelen doet het kabinet daarom onderzoek naar de vraag of en welke nadere wettelijke maatregelen mogelijk genomen kunnen worden om dividendstripping verder tegen te gaan.

Het onderzoek naar mogelijke aanvullende wettelijke maatregelen tegen dividendstripping valt uiteen in verschillende onderdelen. Er is onderzoek gedaan naar de zogenoemde nettorendementbenadering, een maatregel gericht op pensioenfondsen en dividendstripping met deelnemingsdividenden en in groepsverband. Tot slot is door het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) onderzocht welke maatregelen andere landen hebben genomen. Het rapport van IBFD is bij deze brief gevoegd als bijlage 1.

Naar aanleiding van dit onderzoek is het kabinet voornemens een aantal maatregelen uit te werken in een consultatiedocument en hierover in het najaar een internetconsultatie te starten. Uw Kamer zal over de uitkomsten van de internetconsultatie worden geïnformeerd. Mede aan de hand van de internetconsultatie kan besloten worden of en zo ja welke maatregelen concreet kunnen worden ingevoerd.

Deze brief is als volgt opgebouwd. Allereerst gaat de brief in op het fenomeen dividendstripping en de achtergrond van het onderzoek (onderdeel 2). Vervolgens gaat de brief in op de verschillende onderdelen van het onderzoek (onderdeel 3). Daarna gaat deze brief in op een aantal recente ontwikkelingen (een arrest van de Hoge Raad en een nieuwe EU-richtlijn, genaamd FASTER4, onderdeel 4). Tot slot schetst de brief het beoogde vervolgtraject (onderdeel 5).

  1. Achtergrond

    1. Wat is dividendstripping?

Bij dividendstripping wordt de economische en juridische gerechtigdheid tot dividenden rondom de zogenoemde registratiedatum (record date)5 opgesplitst om een dividendbelastingvoordeel te behalen. De (buitenlandse) aandeelhouder behoudt gedurende de transacties het economisch belang bij de aandelen, maar draagt het juridische eigendom bij dezelfde aandelen (tijdelijk) over aan een andere partij die recht heeft op een gunstigere behandeling in de dividendbelasting. Deze gunstigere positie kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een recht op verrekening, vrijstelling, teruggaaf of vermindering van de Nederlandse dividendbelasting (hierna ook: een tegemoetkoming in de dividendbelasting) waartoe de oorspronkelijke (buitenlandse) aandeelhouder geen of een beperkter recht heeft. De heffing van dividendbelasting kan op deze wijze worden voorkomen of beperkt. Hoewel de verschijningsvormen van dividendstripping in de praktijk divers en zeer complex kunnen zijn, werkt vrijwel elke vorm van dividendstripping in de kern op de hiervoor beschreven wijze.

Voorbeeld

Onderstaande afbeelding geeft de kern van dividendstripping vereenvoudigd weer.

In dit voorbeeld leent een buitenlandse vennootschap die de dividendbelasting niet kan verrekenen de aandelen uit aan een Nederlandse vennootschap die de dividendbelasting wel kan verrekenen. Door middel van de dividendvervangende betaling wordt het behaalde belastingvoordeel verdeeld. In de praktijk worden deze transacties vaak verhuld door deze via verschillende marktpartijen te structureren en blijven koersrisico’s de facto bij de buitenlandse vennootschap. Mede om die reden is het moeilijk in te schatten welke bedragen gemoeid zijn met dividendstripping.

  1. Resultaten bestrijding dividendstripping door de Belastingdienst

Het toezicht op de naleving van de bestaande anti-dividendstrippingsbepalingen door de Belastingdienst is sinds eind 2023 geïntensiveerd.6 De huidige bestrijding vergt schaarse en kostbare toezichtcapaciteit. Dit is dan ook een aandachtspunt bij eventuele aanvullende maatregelen. Op dit moment is de Belastingdienst, naast lopende onderzoeken, betrokken bij vijf gerechtelijke procedures over dividendstripping. Deze procedures gaan over een totaal van € 241 miljoen aan belasting. Niet alle dossiers komen bij de rechter. Door de intensivering van het toezicht, alsmede de potentiële inzet van het strafrecht, merkt de Belastingdienst een toenemende bereidheid tot contact over andere manieren om een geschil te beslechten en/of onzekerheden weg te nemen. Recentelijk zijn meerdere vaststellingsovereenkomsten gesloten naar aanleiding van controles door de Belastingdienst. Het gaat om vaststellingovereenkomsten voor een totaal van € 362 miljoen aan belasting inclusief boetes. Verder is in dat kader overeengekomen dat de betrokken belastingplichtigen voor € 142 miljoen geen verdere teruggaafverzoeken zullen indienen.

  1. Wetgeving per 2024 en nader onderzoek

Per 1 januari 2024 is een aantal maatregelen in werking getreden om de aanpak van dividendstripping te versterken. De bewijslastverdeling is hierbij aangepast. Daarnaast is de zogenoemde registratiedatum wettelijk vastgelegd. Tot slot is een nadere invulling gegeven aan het begrip ‘samenstel van transacties’, teneinde opsplitsing van belangen binnen concernverband te voorkomen.

De bestrijding van dividendstripping begint met de detectie ervan. Hierdoor ligt de focus van de Belastingdienst vooral nog op (mogelijke) gevallen van dividendstripping van vóór 2024. De Belastingdienst heeft dus nog nagenoeg geen ervaring met de aangepaste regels.

Naast de invoering van nieuwe maatregelen per 1 januari 2024 is onderzoek aangekondigd naar aanvullende regelgeving tegen dividendstripping.7 Het onderzoek ziet enerzijds op een meer generieke maatregel (nettorendementbenadering) en anderzijds op meer specifieke situaties (pensioenfondsen en deelnemingsdividenden/groepssituaties). Verder is zoals toegezegd door mijn ambtsvoorganger ook onderzocht welke maatregelen andere landen hebben ingevoerd tegen dividendstripping.

Het volgende onderdeel gaat achtereenvolgend in op:

  • Of en hoe de zogenoemde nettorendementbenadering kan worden vormgegeven (3.1).

  • Is voor pensioenfondsen een specifieke maatregel nodig en mogelijk (3.2)?

  • Zijn voor specifieke vormen van dividendstripping met deelnemingsdividenden en in groepsverband maatregelen nodig en mogelijk (3.3)?

  • Welke maatregelen hebben andere landen genomen en welke maatregelen kunnen interessant zijn voor Nederland (3.4)?

Daarbij is gekeken naar een aantal randvoorwaarden voor eventuele maatregelen:

  • Goede uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst en marktpartijen;

  • Het beperken van de impact op de reguliere beurshandel en gevolgen voor burgers en bedrijven;

  • Verenigbaarheid met Europees recht en belastingverdragen.

  1. Onderzoek

    1. Nettorendementbenadering

Als onderdeel van de internetconsultatie 2021/2022 is het alternatief van een nettorendementbenadering geconsulteerd. Naar aanleiding van die consultatie is nader onderzoek aangekondigd naar de uitwerking van dit alternatief. In dit onderzoek heeft het kabinet, met inachtneming van de reacties op de consultatie, onderzocht of en hoe de zogenoemde nettorendementbenadering kan worden vormgegeven. Hierna wordt de nettorendementbenadering nader uiteengezet. Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat het enkel de omschrijving van een mogelijke nieuwe maatregel betreft en dat deze uiteenzetting niet bedoeld is als invulling van bestaande wet- en regelgeving.

De ratio van de nettorendementbenadering is dat een tegemoetkoming in de dividendbelasting niet op zijn plaats is als door een samenstel van transacties het rendement op de aandelen niet of slechts beperkt bij de ontvanger van het dividend terecht komt. De belastingplichtige heeft dan in wezen onvoldoende economisch belang bij de aandelen en bij het dividend.

De nettorendementbenadering ontzegt een tegemoetkoming in de dividendbelasting als cumulatief aan de volgende drie criteria wordt voldaan:

  1. Het totale bedrag aan dividendbelasting overstijgt een bepaald minimumbedrag (doelmatigheidsdrempel);

  2. Door een samenstel van transacties is het koersrisico op de aandelen waarop het dividend wordt ontvangen voor een groot deel afgedekt;

  3. Als gevolg van punt ii, is het nettorendement op het dividend minder dan een bepaald percentage van de bruto ontvangsten (bijvoorbeeld minder dan 15%).

Nadere toelichting

Onder dit alternatief moet voor een tegemoetkoming in de dividendbelasting aannemelijk worden gemaakt dat voldoende rendement met het dividend is behaald. Hiervoor kan worden aangesloten bij de financiële administratie van (het concern van) de belastingplichtige in kwestie. Onderzoeken door de Belastingdienst naar de rechtmatigheid van de geclaimde tegemoetkoming in de dividendbelasting kunnen dan sneller worden afgerond. Voor een schematisch voorbeeld van de nettorendementbenadering verwijs ik naar bijlage 2.

Door te werken met een doelmatigheidsdrempel wordt een groot deel van de situaties niet geraakt bij deze benadering. Bij dividenduitkeringen onder deze drempel is de verwachting dat het risico op dividendstripping beperkt is, omdat het niet loont om dividendstripping-transacties op te zetten. Het afdekken van een koersrisico zorgt ervoor dat het feitelijke dividendrendement (deels) wordt verlegd naar een andere partij dan de dividendontvanger, bijvoorbeeld door het afsluiten van een derivatencontract. Bij de vaststelling van het nettorendement wordt enkel rekening gehouden met het nettorendement dat samenhangt met het samenstel van transacties dat verband houdt met het ontvangen dividend. Daarbij kan worden gedacht aan derivaten of de vooruit- of doorbetaling van de dividendopbrengst. Op het moment dat een dividend wordt ontvangen dat de doelmatigheidsdrempel overschrijdt, maar geen sprake is van een samenstel van transacties, vindt de maatregel in deze benadering geen toepassing. De maatregel grijpt pas in als de drempel wordt overschreden, er sprake is van een samenstel van transacties waardoor het koersrisico voor een groot deel is afgedekt én als gevolg daarvan het nettorendement onder (bijvoorbeeld) de 15% ligt.

Desalniettemin zou een ongewenst effect kunnen optreden bij sommige financiële dienstverleners, zoals market makers. Voor deze partijen kan een objectieve tegenbewijsregeling worden overwogen, bijvoorbeeld door de maatregel niet toe te passen voor zover er geen sprake is van afwijkende handelspatronen rondom de registratiedatum.

Gelet op het voorgaande lijkt een uitwerking van de nettorendementbenadering met voldoende afbakening om bonafide gevallen te ontzien mogelijk. Deze afbakening zorgt echter wel voor complexiteit.

  1. Maatregel gericht op pensioenfondsen

Pensioenfondsen zijn in Nederland, onder voorwaarden, vrijgesteld van vennootschapsbelasting.8 In het verlengde daarvan voorziet de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB 1965) voor pensioenfondsen in mogelijkheden tot vrijstelling of teruggaaf van dividendbelasting, indien het pensioenfonds de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend. Deze mogelijkheden staan tevens open voor buitenlandse pensioenfondsen die, als ze in Nederland gevestigd zouden zijn, als vrijgesteld pensioenfonds zouden worden aangemerkt.

Om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling van vennootschapsbelasting (en in het verlengde daarvan recht te hebben op vrijstelling of teruggaaf van dividendbelasting) moeten de activiteiten van het pensioenfonds voor een groot deel bestaan uit, kort gezegd, pensioenfondsactiviteiten.9 Dividendstripping valt daar niet onder. Dat betreft namelijk niet het beleggen van de ingelegde gelden, maar is eerder een vorm van (verboden) ‘financiële dienstverlening’. Het pensioenfonds wordt dan gebruikt om een dividendbelastingvoordeel te behalen ten behoeve van de eigenlijke aandeelhouder die in een minder gunstige dividendbelastingpositie verkeert.

Er is een manier om dividendstripping met gebruik van pensioenfondsen gericht verder tegen te gaan. Dit kan worden geregeld door een vrijstelling of teruggaaf van dividendbelasting aan een pensioenfonds uit te sluiten als een dividend is toe te rekenen aan een bedrijfsmatige activiteit. Hieraan kan invulling worden gegeven op basis van bekende concepten. Zo is er reeds jurisprudentie over het ontzeggen van de pensioenvrijstelling in de vennootschapsbelasting als sprake is van dividendarbitrage-activiteiten.10 Ook is er jurisprudentie onder het belastingverdrag met de Verenigde Staten op grond waarvan een pensioenfonds een vrijstelling van dividendbelasting wordt ontzegd als sprake is van bedrijfsmatige activiteiten. Het innemen van een zogenoemde longpositie in aandelen met daartegenover een shortpositie in derivaten is daar een voorbeeld van.11

  1. Deelnemingsdividenden en dividendstripping met gebruik van een groepsstructuur

De Wet DB 1965 voorziet, onder voorwaarden, in een vrijstelling van inhouding van dividendbelasting in groepsverband12 voor uitdelingen aan opbrengstgerechtigden in een EU/EER-land of een verdragsland (inhoudingsvrijstelling). Het is in beginsel toegestaan om een groepsstructuur op een zo voordelig mogelijke manier in te richten. Misbruik wordt echter bestreden. Zo bevat de inhoudingsvrijstelling een algemene antimisbruikbepaling.13 De inhoudingsvrijstelling vindt geen toepassing als een belang wordt gehouden met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties.

De inhoudingsvrijstelling vindt eveneens geen toepassing indien sprake is van dividendstripping.14 Dividendstripping met deelnemingsdividenden ziet op de eerder omschreven vormen van dividendstripping. Hierbij wordt de inhoudingsvrijstelling gebruikt om een dividendbelastingvoordeel te behalen. Het gaat dan kortweg om de situatie waarbij een aandelenbelang wordt gehouden door een partij die geen (of in mindere mate) aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de dividendbelasting en de aandelen tijdelijk worden ondergebracht bij een andere partij die tijdelijk een 5%-belang verkrijgt of uitbreidt. Deze partij met een 5%-belang past vervolgens de inhoudingsvrijstelling voor deelnemingsdividenden op de dividenden toe, terwijl het (economische) belang in de aandelen blijft bij de oorspronkelijke aandeelhouder. Er zijn op dit moment geen concrete signalen over dividendstripping met deelnemingsdividenden die aanleiding vormen om op dit vlak een nadere maatregel te ontwikkelen.

In het onderzoek is verder naar voren gekomen dat binnen groepen van verbonden lichamen en/of natuurlijke personen constructies mogelijk zijn waarbij de onderdelen van een dividendstripping-transactie worden opgeknipt. Hoewel met ingang van 1 januari 2024 reeds een nadere invulling is gegeven aan het begrip ‘samenstel van transacties’ kan het wenselijk zijn om de huidige bepaling te verduidelijken teneinde geen twijfel te laten bestaan over de reikwijdte daarvan.

  1. Uitkomsten internationaal onderzoek IBFD

Tijdens de parlementaire behandeling van de maatregelen die per 1 januari 2024 in werking zijn getreden is toegezegd om te onderzoeken welke maatregelen andere landen hebben ingevoerd tegen dividendstripping. Dit deel van het bredere onderzoek is uitbesteed aan het IBFD. De onderzochte landen zijn, België, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Finland, Noorwegen, Zweden en Zwitserland.15 Uit het rapport komt naar voren dat verschillende landen met verschillende vormen van dividendstripping te maken hebben (gehad). De onderzochte landen vallen globaal uiteen in twee categorieën: enerzijds de landen die geen specifieke maatregelen tegen dividendstripping hebben getroffen, maar dividendstripping bestrijden met veelal algemene anti-misbruikbepalingen en anderzijds de landen die wél specifieke maatregelen tegen dividendstripping hebben getroffen.

Landen zonder gerichte maatregel

Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden hebben geen specifieke wetgeving om dividendstripping tegen te gaan. Deze landen zijn voor de bestrijding van dividendstripping aangewezen op een generieke anti-misbruikbepaling (general anti-abuse rule of GAAR) of ‘substance-over-form’ benadering. Zwitserland kent net als Nederland de voorwaarde dat degene die om een tegemoetkoming in de dividendbelasting vraagt de uiteindelijk gerechtigde dient te zijn. Uit het rapport volgt dat de Zwitserse Hoge Raad in voorkomende gevallen heeft beslist dat geen sprake was van uiteindelijke gerechtigdheid bij zogenoemde securities lending en bij verschillende derivaten- en afdektransacties. Hierdoor werd een tegemoetkoming in de dividendbelasting geweigerd.

Landen met een gerichte maatregel

Uit het onderzoek volgt dat België, Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk specifieke wetgeving hebben om dividendstripping tegen te gaan. Het gaat bij alle vier de landen om enige vorm van een houdstertermijn, waarbij er onderling wezenlijke verschillen zijn. Nederland heeft op dit moment geen dergelijke maatregel.

De Belgische variant is qua reikwijdte het meest beperkt en betreft een houdstertermijn van 60 dagen specifiek voor pensioenfondsen. België verleent geen vrijstelling van dividendbelasting (de ‘roerende voorheffing’) ingeval sprake is van een kunstmatige constructie. Voor pensioenfondsen is sprake van een (weerlegbaar) vermoeden dat sprake is van een kunstmatige constructie als een pensioenfonds de aandelen niet voor een periode van ten minste 60 dagen houdt. Verder vereist België voor verrekening van dividendbelasting dat de aandeelhouder de desbetreffende aandelen waaruit het dividend voortvloeit in ‘volle eigendom’ heeft.

Frankrijk heeft maatregelen die gericht zijn op betalingen met betrekking tot, kort gezegd, een tijdelijke overdracht van Franse aandelen of rechten op dergelijke aandelen. Deze regel wordt toegepast indien de tijdelijke verkoop of een andere transactie plaatsvindt binnen een periode van 45 dagen. Als de maatregel toepassing vindt, wordt verondersteld dat het binnenlandse lichaam een dividend betaalt aan het buitenlandse lichaam. Over dat veronderstelde dividend wordt vervolgens dividendbelasting geheven.

Duitsland en Oostenrijk hebben beide een vergelijkbare maatregel die bepaalt dat de gerechtigde tot een dividend rondom de registratiedatum ten minste 45 dagen economisch het risico moet lopen met betrekking tot de onderliggende aandelen om voor een vermindering van dividendbelasting in aanmerking te komen. Concreet wordt vereist dat de juridische eigenaar van de aandelen voor minimaal 70% het risico moet dragen bij eventueel waardeverlies van de aandelen. Daarbij hanteren beide landen voor de toepassing van deze maatregel een drempel van € 20.000 aan dividenden per jaar.

Mogelijkheden voor Nederland

Van de hiervoor omschreven maatregelen is de eerste inschatting dat de Duits-Oostenrijkse variant het meest concreet zou kunnen bijdragen aan het bestrijden van dividendstripping. De Belgische houdstertermijn is beperkt qua reikwijdte (alleen pensioenfondsen). Een maatregel zoals de Franse lijkt gelet op de systematiek met veronderstelde dividenden complex en heeft daarom niet de voorkeur. De Duits-Oostenrijkse maatregel gaat uit van een aantal specifieke toetsen en ontzegt, als daaraan is voldaan, vermindering van dividendbelasting. Een dergelijke maatregel lijkt beter inpasbaar in het Nederlandse systeem. Het onderzoek van het IBFD geeft op dat punt aanleiding om nader te onderzoeken of en hoe een maatregel als die van Duitsland en Oostenrijk zou kunnen worden ingepast in het Nederlandse systeem.

  1. Arrest Hoge Raad van 19 januari 2024 en Faster

Los van het onderzoek naar aanvullende maatregelen, zijn er de afgelopen tijd twee ontwikkelingen die verband houden met dividendstripping. Het gaat om een arrest van de Hoge Raad, waar begin vorig jaar vanuit uw Kamer ook vragen over zijn gesteld16 en een nieuwe EU-richtlijn: FASTER17. Hieronder licht ik deze recente ontwikkelingen kort toe.

  1. Arrest Hoge Raad van 19 januari 2024

Een tegemoetkoming in de dividendbelasting komt toe aan de ‘opbrengstgerechtigde’ die tevens ‘uiteindelijk gerechtigd’ is tot de dividenden. In een arrest van 19 januari 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld hoe deze twee kernbegrippen moeten worden uitgelegd. Daarbij oordeelde de Hoge Raad dat de wettelijke uitzondering die omschrijft wanneer een opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijk gerechtigde is, een uitputtende regeling betreft. Daarnaast maakt het arrest duidelijk dat het niet pleitbaar is dat een opbrengstgerechtigde ook de uiteindelijk gerechtigde is als aannemelijk is dat aan alle voorwaarden voor toepassing van de bestaande anti-dividendstrippingsmaatregel is voldaan. De Belastingdienst zal ook in andere zaken rekening houden met deze uitleg van de Hoge Raad. In het arrest van 19 januari 2024 heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag. De zaak is ingetrokken en er zal dus geen uitspraak meer volgen van gerechtshof Den Haag. Hierbij geldt dat de Belastingdienst in het algemeen afziet van een verdere procedure, indien er geen (financieel) belang meer aanwezig is om door te procederen.

In een andere zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2025 uitspraak gedaan. Het gerechtshof heeft aan de hand van het arrest van 19 januari 2024 geoordeeld dat sprake is van dividendstripping. Belastingplichtige heeft beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

4.2. FASTER

In de Ecofinraad van 10 december 2024 is een akkoord bereikt over de Europese richtlijn FASTER, betreffende een snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden bronbelasting. De richtlijn ziet op het vereenvoudigen en harmoniseren van procedures voor de vermindering van bronbelasting en het tegengaan van dividendstripping. De richtlijn ziet voornamelijk op de te volgen procedures om bronbelasting terug te krijgen en heeft geen invloed op de wettelijke bepalingen van lidstaten die de hoogte van de belastingschuld bepalen. Daarbij voorziet de richtlijn tevens in maatregelen tegen belastingfraude en fiscaal misbruik bij deze procedures voor de vermindering van te veel ingehouden bronbelasting. Deze maatregelen tegen fraude en misbruik zien op transacties en financiële regelingen die rondom de ex-dividenddatum plaatsvinden. De richtlijn moet uiterlijk 31 december 2028 zijn omgezet in nationale wetgeving. De wetgeving dient per 1 januari 2030 in werking te treden. Hoewel er binnen de systematiek van de richtlijn FASTER aandacht is voor fraude en misbruik, voorziet FASTER zelf niet in algemeen geldende maatregelen tegen dividendstripping.

  1. Weging en vervolg

Zoals uitgewerkt in de voorgaande onderdelen ben ik voornemens de komende tijd te werken aan een nadere uitwerking van de volgende maatregelen: de (i) nettorendementbenadering, (ii) een maatregel gericht op pensioenfondsen, (iii) een aanvulling van de bestaande wetgeving voor gevallen waarin verschillende onderdelen van dividendstripping verspreid worden over verschillende vennootschappen in een groep en (iv) de Duits-Oostenrijkse maatregel, op een manier die past binnen het Nederlandse systeem en die voldoende gericht is. De uitwerking van deze maatregelen ben ik voornemens te consulteren.

Zoals hiervoor aangegeven, let ik daarbij op de volgende randvoorwaarden: goede uitvoerbaarheid (voor de Belastingdienst en de marktpartijen), zo beperkt mogelijke impact op de reguliere beurshandel en zo min mogelijk gevolgen voor bonafide burgers en bedrijven en verenigbaarheid met Europees recht en belastingverdragen. Hiermee is bij het onderzoek naar mogelijke maatregelen al rekening gehouden door deze zoveel mogelijk toe te spitsen op daadwerkelijke situaties van dividendstripping. Voor wat betreft de verhouding tot belastingverdragen, merk ik op dat er onderzoek is gedaan naar mogelijke maatregelen in Nederlandse wetgeving die grenzen stellen aan een tegemoetkoming in de dividendbelasting die op grond van de Nederlandse wetgeving mogelijk is. In internationale situaties dient ook rekening te worden gehouden met bilaterale belastingverdragen. Belastingverdragen hebben als doel economische relaties tussen landen te bevorderen door het wegnemen van dubbele belasting en misbruik te bestrijden. Een belastingverdrag regelt daarom welk land belasting mag heffen en verdeelt het heffingsrecht over bepaald inkomen. De meeste belastingverdragen voorzien in verlaging van de bronheffing op dividenduitkeringen aan opbrengstgerechtigden die uiteindelijk gerechtigd zijn tot dividenden en voorzien in vermindering voor de ontvanger. Door de werking van belastingverdragen zal een beperking in de nationale wet van de mogelijkheid tot een tegemoetkoming in de dividendbelasting niet altijd geëffectueerd kunnen worden in internationale situaties.

Ik hecht eraan deze maatregelen te consulteren, om zo een compleet beeld te krijgen van de praktijkgevolgen van de omschreven maatregelen en om onvoorziene gevolgen te voorkomen. Ik vind het van belang om te horen wat marktpartijen hiervan verwachten en om beter zicht te krijgen op de te verwachten impact van de maatregelen in de praktijk.

Na de consultatie kunnen de verschillende maatregelen gewogen worden en zal al dan niet worden overgegaan tot het voorstellen van nieuwe wetgeving. In die fase kan zo nodig ook gericht contact worden gezocht met stakeholders. Daarbij wil ik opmerken dat een overlap en stapeling van maatregelen zoveel als mogelijk moet worden voorkomen. Het ligt niet voor de hand meerdere generieke maatregelen te treffen, of als wordt gekozen voor een generieke maatregel die ook het risico op dividendstripping door pensioenfondsen afdekt, daarnaast een specifieke maatregel voor pensioenfondsen te treffen.

Uiteraard blijf ik over dit thema graag in gesprek met uw Kamer en zal ik uw Kamer per brief op de hoogte brengen van de uitkomsten van de consultatie.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane,

T. van Oostenbruggen


  1. Als onderdeel van de Wet Overige Fiscale Maatregelen 2024 (OFM 2024): Wet van 20 december 2023 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2024), Stb. 2023, 501↩︎

  2. Kamerstukken II, 2023/24, 36420, nr. 3, p. 10.↩︎

  3. In de brief van 15 juli 2022 is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op wat dividendstripping is. Zie: Kamerstukken II, 2021/22, 25087, nr. 295.↩︎

  4. Richtlijn van de raad van 10 december 2024 betreffende een snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden bronbelasting, PbEU L 2025, 2025/50.↩︎

  5. De registratiedatum of record date is het moment waarop de gerechtigde tot de opbrengst van beursgenoteerde aandelen wordt bepaald.↩︎

  6. De coördinatie is ondergebracht bij de Coördinatiegroep Tax Havens en Concernfinanciering (CTC) die op dit terrein fungeert als aanspreekpunt en kenniscentrum voor de Belastingdienst en het ministerie van Financiën. De CTC werkt aan een verbeterde signalering, bestrijding en preventie van dividendstripping en zoekt in de bestrijding van dividendstripping ook de samenwerking op met andere specialistische teams binnen de Belastingdienst. De CTC ondersteunt bij de behandeling van complexe dossiers en het voeren van gerechtelijke procedures.↩︎

  7. Kamerstukken II, 2023/24, 36420, nr. 3, p. 10. Kamerstukken II, 2023/24, 36418, nr. 120, p. 2.↩︎

  8. Zie artikel 5, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.↩︎

  9. Aldus artikel 5, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb: de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding.↩︎

  10. HR 23-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2122, BNB 2016/227.↩︎

  11. Rb. Zeeland-West-Brabant 10-7-2023, ECLI:NL:RBZWB:2020:5305; Rb. Zeeland-West-Brabant 10-7-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4785. Zie ook onderdeel 2.10.5 van het Besluit toepassing voorschriften internationaal belastingrecht in de winstsfeer, Stcrt. 2023, 17534.↩︎

  12. Het gaat dan om belangen waarop de deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 Wet Vpb of de deelnemingsverrekening van 13aa Wet Vpb van toepassing is of van toepassing zou zijn als de opbrengstgerechtigde in Nederland zou zijn gevestigd.↩︎

  13. Als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, Wet DB 1965.↩︎

  14. Als bedoeld in artikel 4, vierde lid, jo. zevende lid, Wet DB 1965.↩︎

  15. Dit zijn de landen die op enig moment in de parlementaire behandeling van de OFM 2024 door Kamer of Kabinet zijn aangehaald in relatie tot de bestrijding van dividendstripping. Daarnaast is Zwitserland in het onderzoek betrokken, omdat het een beurs heeft die ongeveer even groot is als de Duitse en vanwege Zwitserse jurisprudentie ten aanzien van dividendstripping.↩︎

  16. Aanhangsel Handelingen II, 2023/24, 999.↩︎

  17. Richtlijn van de raad van 10 december 2024 betreffende een snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden bronbelasting, PbEU L 2025, 2025/50.↩︎