[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36735 Nota van wijziging inzake Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2026)

Nota van wijziging

Nummer: 2025D30580, datum: 2025-06-27, bijgewerkt: 2025-06-27 15:25, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z13507:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


36735 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2026)

NOTA VAN WIJZIGING

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor onderdeel A worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

aA.

In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, vervalt ā€œdie de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereiktā€.

bA.
Artikel 18a, derde lid, vierde zin, vervalt.

cA.

Aan artikel 18c wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Een wezenpensioen eindigt niet later dan op de laatste dag van de kalendermaand waarin de wees de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt.

2. Onderdeel B komt te luiden:

B.

Aan artikel 18g, tweede lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. de situatie waarin de werknemer in een dienstbetrekking in deeltijd werkt, anders dan bedoeld in onderdeel e;

e. de situatie waarin de werknemer aan het eind van zijn loopbaan zijn arbeidsduur vermindert.

B

In artikel XI, onderdeel D, wordt aan het voorgestelde artikel 34a een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij ministeriƫle regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

C

In artikel XII, onderdeel A, wordt na het eerste subonderdeel een subonderdeel ingevoegd, luidende:

1a. Onderdeel D vervalt.

D

In artikel XV wordt ā€œonder 1ā€ vervangen door ā€œonder 2Ā°ā€.

E

Na artikel XVI worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel XVIA

In de Pensioenwet wordt in artikel 16, eerste lid, onderdeel d, ā€œhet wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordtā€ vervangen door ā€œhet kind aanspraak maakt op wezenpensioen tot het kind 25 jaar wordt en dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de kalendermaand waarin het kind 25 jaar wordtā€.

Artikel XVIB

In de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt in artikel 32, eerste lid, onderdeel d, ā€œhet wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordtā€ vervangen door ā€œhet kind aanspraak maakt op wezenpensioen tot het kind 25 jaar wordt en dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de kalendermaand waarin het kind 25 jaar wordtā€.

F

In artikel XVII wordt ā€œonderdeel dā€ vervangen door ā€œonderdelen d en eā€.

G

In artikel XVIII, eerste lid, onderdeel b, wordt ā€œonderdeel Aā€ vervangen door ā€œonderdelen aA, cA en Aā€.

  1. TOELICHTING

Met deze nota van wijziging wordt een aantal vooral technische wijzigingen met betrekking tot pensioenen aangebracht die hierna worden toegelicht. Ook wordt een omissie hersteld met betrekking tot een voorgestelde aanpassing van de Invorderingswet 1990 (IW 1990). Abusievelijk is bij deze voorgestelde wijziging van de IW 1990 ter zake de zogenoemde vereenvoudigde aansprakelijkstelling niet voorzien in een delegatiebepaling. Dit wordt met deze nota van wijziging hersteld. Met deze nota van wijziging worden tevens twee zuiver technische wijzigingen doorgevoerd. Een inmiddels overbodige wijzigingsbepaling in Overige fiscale maatregelen 2018 (OFM 2018) wordt geschrapt. Ook wordt een foutieve verwijzing in OFM 2018 hersteld waarmee wordt geborgd dat, zoals beoogd, de tariefkorting voor emissievrije personenauto’s in de provinciale opcenten met ingang van 1Ā januariĀ 2030 komt te vervallen. Deze nota van wijziging is beoordeeld op uitvoeringsgevolgen. Tenzij hierna anders is vermeld, zijn de dienaangaande eerder vastgestelde uitvoeringstoetsen1 onverkort van kracht.

Eindleeftijd wezenpensioen

Met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is met ingang van 1 juli 2023 in de Pensioenwet (Pw) en in de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) geregeld dat een wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt. Daarbij is met ingang van 1 juli 2023 in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) geregeld dat een wezenpensioen uitsluitend kan worden uitgekeerd aan een kind dat nog niet de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt. De uitkering van het wezenpensioen tot uiterlijk de dag waarop het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt blijkt voor pensioenuitvoerders echter moeilijk uitvoerbaar te zijn. Pensioenuitvoerders hebben aangegeven voor de kalendermaand dat het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt niet eenvoudig een pro-rata-uitkering te kunnen doen zonder verzwaring van de uitvoeringskosten. Onder het oude pensioenstelsel was een pro-rata-uitkering niet gebruikelijk. De administratiesystemen zijn daarom zo ingericht dat ook voor de hoogte van de uitkering in de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt altijd de gehele kalendermaand wordt meegenomen.

Het kabinet stelt daarom voor dat de aanspraak op wezenpensioen dekking biedt tot het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt maar dat het wezenpensioen over de betreffende kalendermaand wordt uitgekeerd op basis van de gehele kalendermaand. Voor kinderen is de maatregel uiteraard ook gunstig: het bedrag van de uitkering wordt in de laatste kalendermaand niet meer verlaagd.

In lijn met de bovengenoemde wijzigingen van de Pw en de Wvb wordt ook voorgesteld in de Wet LB 1964 de fiscale begrenzing zodanig aan te passen dat een wezenpensioen kan worden uitgekeerd uiterlijk tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt.

Gelet op de lopende aanpassingen van pensioenregelingen aan de Wtp is het voor de uitvoeringspraktijk gewenst dat deze maatregel op korte termijn wordt doorgevoerd. Gelet daarop en aangezien het technische maatregelen betreft wordt voorgesteld deze toe te voegen aan het wetsvoorstel. Voorgesteld wordt aan de fiscale bepaling in de Wet LB 1964 terugwerkende kracht te geven tot en met 1Ā juliĀ 2023. Daarmee wordt de fiscale begrenzing met terugwerkende kracht verruimd zodat voor wezenpensioenen van kinderen die reeds voor 1 januari 2026, de beoogde inwerkingtredingsdatum van de wet, de leeftijd van 25 jaar hebben bereikt hiervan ook gebruik kunnen maken. Aan de maatregelen in de Pw en Wvb wordt geen terugwerkende kracht gegeven. Dat zou namelijk leiden tot een verplichte aanpassing met terugwerkende kracht van de pensioenreglementen en uitkeringen van wezenpensioen. De toelichting op de wijzigingen van de Pw en Wvb wordt gegeven mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De voorgestelde maatregel is vooral technisch van aard zoals in de toelichting is aangegeven. Er is niet voorzien in een evaluatie gelet op de technische aard van deze maatregel.

Budgettair

De voorgestelde maatregel heeft geen of verwaarloosbare budgettaire gevolgen. Het gaat om een vooral technische maatregel.

Doenvermogen

De impact op het doenvermogen van de voorgestelde maatregel is beperkt. De voorgestelde maatregel is vooral technisch van aard.

Uitvoeringsgevolgen

De maatregel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets. Voor de maatregel geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar acht per de voorgestelde datum van inwerkingtreding. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd.

AOW-franchise en pensioengevend loon bij deeltijddienstverbanden

Met deze nota van wijziging wordt daarnaast voorgesteld in de Wet LB 1964 een inconsistentie weg te nemen met betrekking tot het vaststellen van de aan de Algemene Ouderdomswet gekoppelde franchise (AOW-franchise) bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Daarnaast wordt voorgesteld in de Wet LB 1964 delegatiegrondslagen op te nemen om regels te kunnen stellen met betrekking tot het pensioengevend loon in de situatie dat de werknemer in deeltijd werkzaam is en voor de situatie waarin de werknemer aan het eind van zijn loopbaan zijn arbeidsduur vermindert.

In de onderdeelsgewijze toelichting van deze nota van wijziging wordt dit nader toegelicht.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De voorgestelde maatregel is vooral technisch van aard zoals in de toelichting is aangegeven. Er is niet voorzien in een evaluatie gelet op de technische aard van deze maatregel.

Budgettair

De voorgestelde maatregel heeft geen of verwaarloosbare budgettaire gevolgen. Het gaat om een vooral technische maatregel.

Doenvermogen

De impact op het doenvermogen van de voorgestelde maatregel is beperkt. De voorgestelde maatregel is vooral technisch van aard.

Uitvoeringsgevolgen

De maatregel is door de Belastingdienst beoordeeld met een uitvoeringstoets. Voor de maatregel geldt dat de Belastingdienst die uitvoerbaar acht per de voorgestelde datum van inwerkingtreding. De gevolgen voor de uitvoering zijn beschreven in de uitvoeringstoets die als bijlage is bijgevoegd.

  1. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel A

Artikel III, onderdelen aA en cA (artikelen 18 en 18c van de Wet op de loonbelasting 1964)

Voorgesteld wordt in artikel 18c, vijfde lid, Wet LB 1964 te bepalen dat een wezenpensioen niet later eindigt dan op de laatste dag van de kalendermaand waarin de wees de 25-jarige leeftijd bereikt. Dit komt in de plaats van de huidige tekst van artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, Wet LB 1964, waarin is geregeld dat een wezenpensioen kan worden uitgekeerd tot uiterlijk de dag waarop het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt. Met de voorgestelde aanpassing wordt de fiscale begrenzing derhalve zodanig verruimd dat ook de laatste uitkering van het wezenpensioen op basis van een hele kalendermaand kan worden berekend ongeacht op welke dag in de kalendermaand het kind de leeftijd van 25 jaar bereikt. Er hoeft dan bij een wezenpensioen ook fiscaal gezien in geen geval meer een pro-rata-uitkering plaats te vinden.2 Deze wijziging wordt voorgesteld met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2023 zoals is toegelicht in de algemene toelichting op deze nota van wijziging.

Artikel III, onderdeel bA (artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964)

Uit de systematiek van de Wet LB 1964 en de daarop berustende bepalingen volgt dat onder het begrip ā€˜pensioengevend loon’ in beginsel wordt verstaan het pensioengevende loon op voltijdbasis.3 Het in deeltijd vervullen van een dienstbetrekking leidt in de systematiek van hoofdstuk IIB Wet LB 1964 slechts tot een vermindering van de dienstjaren op grond van artikel 18g, eerste lid, Wet LB 1964, in samenhang met artikel 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965). Op die wijze wordt de deeltijdfactor meegenomen in de berekening van de pensioenopbouw. De formule voor de berekening van pensioenopbouw die uit de systematiek van de Wet LB 1964 en de daarop gebaseerde regeling volgt luidt dan ook: pensioengevend loon op voltijdbasis minus AOW-franchise op voltijdbasis (gezamenlijk de pensioengrondslag op voltijdbasis, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, Wet IB 1964) vermenigvuldigd met het premiepercentage vermenigvuldigd met de deeltijdfactor voor de op deeltijdbasis berekende dienstjaren. Als daarnaast bij de pensioengrondslag zou worden uitgegaan van het op deeltijdbasis verdiende loon, zou dubbel rekening worden gehouden met de deeltijdfactor.

Voor de te hanteren pensioengrondslag voor de opbouw van een ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, Wet LB 1964 is deze systematiek met de Wtp ongewijzigd gebleven. Alleen is in artikel 18a, derde lid, Wet LB 1964 een zin opgenomen op basis waarvan de AOW-franchise bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Deze zin leidt – zoals uit het voorgaande volgt - tot een onbedoeld resultaat, aangezien op grond van artikel 18g, eerste lid, Wet LB 1964, in samenhang met artikel 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, UBLB 1965, via de vermindering van de dienstjaren, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, Wet LB 1964, al rekening wordt gehouden met de deeltijdfactor. Bij de huidige tekst van artikel 18a, derde lid, Wet LB 1964 zou dus bij de franchise dubbel rekening worden gehouden met de deeltijdfactor. Daarom wordt voorgesteld de genoemde zin te laten vervallen. Met deze voorgestelde wijziging is geen inhoudelijke wijziging beoogd in de systematiek van de Wet LB 1964, maar wordt alleen een inconsequentie gecorrigeerd.

Artikel III, onderdeel B, en artikel XVII (artikel 18g van de Wet op de loonbelasting 1964)
Met deze nota van wijziging wordt daarnaast artikel III, onderdeel B, van het wetsvoorstel aangepast om daarmee het volgende te bewerkstellingen:

  1. Met het voorgestelde artikel 18g, tweede lid, onderdeel d, Wet LB 1964 wordt geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld kunnen worden met betrekking tot het pensioengevend loon bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Dit is noodzakelijk voor het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het wezenpensioen. Voor het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het wezenpensioen is met de Wtp het begrip ā€˜laatstgenoten pensioengevend loon’ opgenomen waarbij geen koppeling meer is opgenomen aan het begrip ā€˜dienstjaren’. Het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het wezenpensioen zijn daardoor diensttijdonafhankelijk geworden. Het is de bedoeling om met de in het voorgestelde artikel 18g, tweede lid, aanhef en onderdeel d, Wet LB 1964 opgenomen grondslag bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat bij de bepaling van het laatstgenoten pensioengevend loon, zoals dat geldt voor de begrenzingen in de artikelen 18b, eerste lid, en 18c, eerste en tweede lid, Wet LB 1964, rekening dient te worden gehouden met de deeltijdfactor.

  2. In het voorgestelde artikel 18g, tweede lid, onderdeel e, Wet LB 1964 wordt een delegatiegrondslag opgenomen op basis waarvan bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het pensioengevend loon in de situatie dat de werknemer aan het eind van zijn loopbaan zijn arbeidsduur vermindert. Het is de bedoeling om met deze delegatiegrondslag bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat een wijziging van het laatstgenoten pensioengevend loon als gevolg van het werken in deeltijd aan het eind van de loonbaan bij de toepassing van punt 1 buiten beschouwing blijft voor de begrenzingen van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het wezenpensioen.

Aan de op grond van deze delegatiegrondslagen vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan op grond van de voorgestelde wijziging van artikel XVII van het wetsvoorstel terugwerkende kracht worden gegeven tot en met 1Ā juliĀ 2023.

Onderdeel B

Artikel XI, onderdeel D (artikel 34a van de Invorderingswet 1990)

De ontvanger kan op grond van artikel 34, eerste lid, IW 1990 een inlener hoofdelijk aansprakelijk stellen voor de loonbelasting, sociale verzekeringspremies en omzetbelasting die de uitlener of doorlener verschuldigd is vanwege het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Een inlener kan de hoofdelijke aansprakelijkheid beperken door gebruik te maken van een geblokkeerde rekening (g-rekening) van de uitlener of doorlener, mits bij het storten van bedragen op de g-rekening wordt voldaan aan de administratieve vereisten. Deze administratieve vereisten zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004 (UR Ikoa 2004). Het in het wetsvoorstel voorgestelde artikel 34a IW 1990 vult de bestaande mogelijkheid tot het aansprakelijk stellen van inleners aan met de zogenoemde vereenvoudigde aansprakelijkstelling. Ingevolge het voorgestelde artikel 34a IW 1990 wordt de hoogte van de aansprakelijkheid van de inlener voor de door de uitlener verschuldigde loonbelasting, sociale verzekeringspremies en omzetbelasting of de door de doorlener verschuldigde omzetbelasting vermoed 35 percent te bedragen van het bedrag van de factuur die de uitlener, onderscheidenlijk de doorlener, de inlener ter zake van de geleverde prestatie of prestaties heeft doen toekomen. Hierbij is het uitgangspunt dat eventuele bedragen die de inlener op de g-rekening van de uitlener, onderscheidenlijk de doorlener, heeft gestort, op deze aansprakelijkheidsschuld in mindering worden gebracht. Het is wenselijk dat alleen bedragen op de aansprakelijkheidsschuld in mindering worden gebracht als hierbij is voldaan aan de administratieve vereisten die zijn neergelegd in de UR Ikoa 2004. Abusievelijk is niet direct voorzien in een delegatiebepaling in het voorgestelde artikel 34a IW 1990, waardoor er geen grondslag is om in de UR Ikoa 2004 op te nemen dat de administratieve vereisten ook van toepassing zijn op het voorgestelde artikel 34a IW 1990. Door het voorgestelde artikel 34a, derde lid, IW 1990 wordt bewerkstelligd dat bij ministeriƫle regeling kan worden bepaald wanneer een storting op de g-rekening van de uitlener, onderscheidenlijk de doorlener, in mindering wordt gebracht op de aansprakelijkheidsschuld van de inlener. In de UR Ikoa 2004 zal worden opgenomen dat de bestaande administratieve vereisten ook van toepassing zijn als het voorgestelde artikel 34a IW 1990 wordt toegepast.

Onderdeel C

Artikel XII, onderdeel A (artikel XVII van Overige fiscale maatregelen 2018)

Artikel XVII, onderdeel D, OFM 2018 regelt dat in artikel 24aa van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB 1994) ā€˜eigen massa’ wordt vervangen door ā€˜massa rijklaar’. Artikel 24aa Wet MRB 1994 komt evenwel te vervallen met ingang van 1Ā januariĀ 2026. Daarom wordt met dit onderdeel artikel XVII, onderdeel D, OFM 2018 geschrapt.

Onderdeel D

Artikel XV (artikel XLVIII van het Belastingplan 2025)

In het Belastingplan 2025 (BP 2025) is een maatregel opgenomen op grond waarvan de tariefkorting voor emissievrije personenauto’s binnen de provinciale opcenten vanaf 1Ā januariĀ 2026 wordt afgebouwd naar 25% en met ingang van 1Ā januariĀ 2030 vervalt. De wijzigingen van artikel 222 van de Provinciewet bij artikel XIX OFM 2018 na te zijn gewijzigd bij artikel XII, onderdeel B, van het wetsvoorstel nopen ertoe dat ook artikel XLVIII BP 2025 moet worden aangepast om te borgen dat de maatregel met ingang van 1 januari 2030 correct kan worden doorgevoerd. Abusievelijk is bij de hiervoor in het wetsvoorstel opgenomen aanpassing verwezen naar artikel 222, derde lid, onderdeel a, onder 1, van de Provinciewet waar dit artikel 222, derde lid, onderdeel a, onder 2°, van die wet had moeten zijn. Dat wordt met dit onderdeel hersteld.

Onderdeel E
Artikelen XVIA en XVIB (artikel 16 van de Pensioenwet en artikel 32 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling)
Voorgesteld wordt artikel 16 Pw en artikel 32 Wvb aan te passen, met als gevolg dat een kind weliswaar tot het moment waarop deze 25 jaar wordt aanspraak maakt op een wezenpensioen, maar dat dit wezenpensioen door pensioenuitvoerders moet worden uitgekeerd op basis van de gehele kalendermaand waarin een kind 25 jaar wordt. Dit is in de uitvoering gemakkelijker voor een fonds, dan uitkeren op basis van de precieze datum waarop een kind 25

jaar wordt. Dit geldt voor alle pensioenuitvoerders.

De Staatssecretaris van Financiƫn,


  1. Bijlage bij Kamerstukken II 2024/25, 36735, nr. 3.

    ā†©ļøŽ
  2. Deze wijziging houdt verband met de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 16 Pw en 32 Wvb zoals opgenomen in deze nota van wijziging.

    ā†©ļøŽ
  3. Zie bijvoorbeeld in de nota van toelichting bij het Besluit van 19 december 2006 tot wijziging van enige fiscale Uitvoeringsbesluiten (Stb. 2006, 684) de artikelsgewijze toelichting op artikel II, onderdeel B, inzake artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.

    ā†©ļøŽ