CW31 Formulier beleidskader samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp
Bijlage
Nummer: 2025D30627, datum: 2025-06-27, bijgewerkt: 2025-06-27 17:35, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp 2026-2030 (2025D30626)
Preview document (🔗 origineel)
Bestedingsvoorstel Onderbouwing doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie (CW 3.1) |
|
---|---|
1. Doel(en) | Welke doelen worden nagestreefd met het voorstel in termen van beoogde prestaties en effecten? Het nieuwe beleidskader zet in op het technisch en financieel ondersteunen van, met name lokale, maatschappelijke organisaties, om de diensten te verlenen en de dialoog te kunnen voeren die nodig zijn voor het bereiken van acht thematische beleidsdoelen:
Deze doelen, inclusief de specifieke prestaties waarop zal worden gestuurd, zullen verder worden gespecificeerd in de uitvraagdocumenten behorend bij elk beleidsinstrument. |
2. Beleidsinstrument(en) | Welke beleidsinstrumenten worden ingezet om deze doelen te realiseren? Om de acht genoemde beleidsdoelen te bereiken, worden bijdragen en subsidies verstrekt via respectievelijk de volgende acht thematische beleidsinstrumenten:
Binnen deze acht beleidsinstrumenten wordt zo direct als mogelijk samengewerkt met maatschappelijke organisaties in lage en middeninkomenslanden, die gevestigd zijn en opereren in de (sub-)nationale of regionale context waar het instrument zich op richt. Het versterken van hun capaciteiten om effectieve activiteiten te implementeren op deze beleidsinstrumenten staat centraal. Afhankelijk van de benodigde capaciteit om de gestelde doelen te bereiken, zoals uitvoeringscapaciteit en inhoudelijke expertise, en de beschikbaarheid daarvan op regionaal of (sub-)nationaal niveau, komen Nederlandse maatschappelijke organisaties in aanmerking voor financiering. |
3. A. Financiële gevolgen voor het Rijk |
Welke financiële gevolgen heeft het voorstel voor de Rijksbegroting? Het totale budget voor het Focus-beleidskader bedraagt EUR 490 miljoen voor de periode 2026-2030, dus EUR 98 mln. per jaar. Hiervan wordt 0,3% gereserveerd voor een centraal uit te voeren baselinestudie en externe evaluatie. Het kasbudget en verplichtingenruimte zijn op subartikel 3.3 in de 1e suppletoire begroting 2025 van BHO gecorrigeerd voor dit bedrag. Ten opzichte van het lopende Versterking Maatschappelijk Middenveld-beleidskader (2021-2025), leidt dit tot een bezuiniging van ongeveer EUR 1 miljard over een periode van vijf jaar. |
B. Financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren |
|
4. Nagestreefde doeltreffendheid | Op welke wijze en in welke mate wordt verwacht dat het beleidsinstrumentarium gaat bijdragen aan de beoogde prestaties en effecten? Ten eerste leidt het besluit om lokaal eigenaarschap als uitgangspunt te nemen ertoe dat we directer gaan samenwerken met lokale organisaties. Het inzetten op het versterken van hun capaciteiten draagt naar verwachting significant bij aan de beoogde effecten. Lokale organisaties zijn immers bekend met de lokale culturen, behoeften en wetgeving en kunnen ervoor zorgen dat activiteiten tot resultaten leiden die daarop aansluiten en die daardoor beklijven. Ten tweede hebben alle instrumenten aandacht voor vrouwen en meisjes.1 Dit draagt bij aan effectieve ontwikkelingshulp. Programma’s leveren sneller en betere resultaten op wanneer rekening wordt gehouden met de situatie van vrouwen en meisjes en wanneer zij actief betrokken worden.2 Ten derde komt er een andere balans tussen dienstverlening en dialoog. Door een grotere focus op dienstverlening kunnen meer concrete, meetbare resultaten worden bereikt. Volgens verschillende evaluaties3 is het combineren van dienstverlening met een (kritische) dialoog een effectieve aanpak om ontwikkelingsdoelen te bereiken. Tot slot worden lokale organisaties gestimuleerd om, waar relevant, Nederlandse kennis en kunde aan te wenden. Denk aan de bekende “Dutch Approach” bij het bestrijden van de hiv/aids epidemie, of aan Nederlandse organisaties die de verbinding kunnen leggen tussen lokale organisaties en Nederlandse bedrijven voor het stimuleren van schone en eerlijke handel. Dergelijke samenwerkingen en het aanwenden van Nederlandse specialistische expertise op bepaalde beleidsterreinen draagt bij aan de effectiviteit van het instrumentarium. |
5. Nagestreefde doelmatigheid |
Ten eerste worden de financieringsmodellen onder het kader sterk vereenvoudigd in vergelijking met vorige kaders voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties. Hierdoor worden middelen efficiënter ingezet. Samenwerkingsverbanden met minder tussenlagen leiden tot lagere administratieve kosten, waardoor er meer middelen terechtkomen bij partnerorganisaties en zij zich meer kunnen richten op het behalen van de doelen van de instrumenten. In het beleidskader worden middelen verstrekt aan één (of een beperkt aantal) fondsmanager(s) of intermediair(s), die met hooguit één laag van lokale uitvoerders samenwerkt. Zo wordt het aantal financieringsovereenkomsten dat BZ beheert overzichtelijk gehouden en wordt er efficiënt met lokale uitvoerders samengewerkt. Ten tweede komen middelen ook sneller bij de doelgroep terecht door de meer directe samenwerking met maatschappelijke organisaties in lage en middeninkomenslanden die gevestigd zijn en opereren in de regionale of (sub-)nationale context waar zij zich op richten. De middelen worden verstrekt via subsidies of bijdrageovereenkomsten. Beide vormen sluiten goed aan bij het hierboven genoemde lokale eigenaarschap, omdat zij organisaties de ruimte geven zelf voor te stellen hoe zij de doelstellingen willen bereiken. Ten derde zijn vereenvoudiging en efficiëntie ook het uitgangspunt bij de monitoring, evaluatie en verantwoording. Zo wordt de administratielast bij partnerorganisaties verminderd, die zich daardoor meer kunnen richten op het behalen van hun doelen. |
6. Evaluatieparagraaf |
Vanuit de gedachte van vereenvoudiging zal een beperkt aantal indicatoren voor monitoring worden gekozen. De jaarrapportages worden zo ingericht, dat de nadruk ligt op direct behaalde resultaten. Partnerorganisaties rapporteren op output-niveau (1-3 overkoepelende output-indicatoren). Deze output-indicatoren hebben betrekking op de uitgangspunten van lokaal eigenaarschap, capaciteitsversterking en de inzet op vrouwenrechten en gendergelijkheid. Daarnaast krijgen partnerorganisaties meer ruimte om hun plan voor monitoring en evaluatie zelf vorm te geven, waarbij BZ zelf een externe partij inhuurt voor het uitvoeren van een baselinestudie per instrument en van een kaderbrede tussentijdse evaluatie. Tevens zal het meegenomen worden in de periodieke rapportage 2032. In de kaderbrede evaluatie zal de veranderende rol van de Nederlandse maatschappelijke organisaties worden meegenomen, ten opzichte van die in vorige beleidskaders voor de samenwerking met het maatschappelijk middenveld (“Versterking Maatschappelijk Middenveld” en “Samenspraak en Tegenspraak”. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan motie De Korte (Kamerstuk 36600-XVII, nr. 66). |
De activiteiten binnen de instrumenten moeten hiertoe een score van 1 (gendergelijkheid als hoofddoel) of 2 (bijdragen aan gendergelijkheid) van de OESO-DAC gendermarker hebben.↩︎
OESO-DAC (2022) Gender Equality and the Empowerment of Women and Girls: DAC Guidance for Development Partners.↩︎
Meta Evaluation on MTRs submitted by SCS partnerships, IOB-evaluatie SRGR-beleid 2012-2022.↩︎