[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel van wet

Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van het veiligheidsbeleid op scholen (Wet vrij en veilig onderwijs)

Voorstel van wet

Nummer: 2025D30748, datum: 2025-06-23, bijgewerkt: 2025-07-03 15:54, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36777-2).

Onderdeel van kamerstukdossier 36777 -2 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van het veiligheidsbeleid op scholen (Wet vrij en veilig onderwijs).

Onderdeel van zaak 2025Z13580:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

36 777 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van het veiligheidsbeleid op scholen (Wet vrij en veilig onderwijs)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen te treffen om het veiligheidsbeleid van scholen verder te versterken door onder andere het uitbreiden van de meld- en overlegplicht seksuele misdrijven, het introduceren van een registratie- en meldplicht voor veiligheidsincidenten, het verplichtstellen van een vertrouwenspersoon, het stellen van nadere vereisten aan het klachtenstelsel en het invoeren van een jaarlijkse evaluatie van het veiligheidsbeleid op school;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsbepaling door een puntkomma, een begripsbepaling toegevoegd, luidende:

veiligheidsbeleid: beleid met betrekking tot de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.

B

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van de school met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

2. Het bevoegd gezag treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het bevoegd gezag bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een seksueel misdrijf als bedoeld in Titel XIV van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

4. Indien uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte.

5. Het bevoegd gezag stelt de ouders van de leerling, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het bevoegd gezag stelt de ouders niet in kennis van de aangifte indien het belang van de leerling zich daar ernstig tegen verzet.

6. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

7. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zesde lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

8. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

9. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b.

C

Artikel 4c komt te luiden:

Artikel 4c. Zorgplicht veiligheid op school

1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:

a. veiligheidsbeleid voert;

b. de veiligheid van leerlingen op school monitort; en

c. de coördinatie van het veiligheidsbeleid, waaronder in ieder geval ook wordt verstaan het beleid dat pesten tegengaat, bij een personeelslid belegt.

2. Het bevoegd gezag evalueert het veiligheidsbeleid ten minste eenmaal per jaar en betrekt daarbij in ieder geval:

a. de uitkomst van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

b. de veiligheidsbeleving van het personeel;

c. de registratie van veiligheidsincidenten, bedoeld in artikel 4c1;

d. het advies over het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel c; en

e. het verslag van de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel d.

3. Het bevoegd gezag zendt de resultaten van de monitoring van de veiligheid van leerlingen op school aan de inspectie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waaronder regels over:

a. de inhoud;

b. de doelgroep;

c. de frequentie waarmee de monitor wordt afgenomen; en

d. de toezending van de resultaten aan de inspectie, bedoeld in het derde lid.

D

Na artikel 4c worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4c1. Registratie veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag registreert een veiligheidsincident dat:

a. plaatsvindt onder zijn verantwoordelijkheid; of

b. ernstige gevolgen heeft voor de orde of veiligheid op school.

2. Een veiligheidsincident is in ieder geval:

a. fysiek geweld met lichamelijk letsel tot gevolg;

b. seksuele intimidatie of seksueel misbruik;

c. stelselmatige discriminatie;

d. bedreiging;

e. grove pesterijen;

f. ernstige vernieling;

g. diefstal;

h. bezit van, handel in, of gebruik van drugs;

i. bezit van, handel in, of gebruik van een wapen.

3. De registratie omvat:

a. een aanduiding van het veiligheidsincident, waarbij indien mogelijk de aanduiding uit het tweede lid wordt gebruikt;

b. een aanduiding van degenen die bij het veiligheidsincident betrokken waren en de wijze waarop zij betrokken waren, waarbij de volgende aanduidingen worden gebruikt:

1°. leerling;

2°. ouder;

3°. personeelslid;

4°. derde;

c. de datum en het tijdstip van het incident; en

d. de locatie van het incident.

4. De registratie kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

5. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, niet langer dan noodzakelijk is ter uitvoering van de taken, genoemd in het eerste lid en artikel 4a, tweede lid, opschrift en onderdeel c, en vernietigt deze uiterlijk na twee jaar.

6. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

7. Het bevoegd gezag vernietigt, in afwijking van het vijfde lid, de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, alsmede een aanduiding van het schooljaar waarin het veiligheidsincident plaatsvond, uiterlijk na tien jaar.

Artikel 4c2. Meldplicht ernstige veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag meldt een veiligheidsincident als bedoeld in artikel 4c1, eerste lid, aanhef en onderdelen a of b, waarbij ernstige sociale, psychische of fysieke schade ontstaat voor een leerling, ouder of personeelslid onverwijld aan de inspectie.

2. Er is in ieder geval sprake van ernstige sociale, psychische of fysieke schade als bedoeld in het eerste lid, bij:

a. fysiek geweld of grove pesterijen met zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg;

b. bezit van, handel in, of gebruik van een vuurwapen op school.

3. Artikel 4c1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding.

4. De melding kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 14» vervangen door «informatie over de vertrouwenspersoon, bedoeld in de artikelen 14 en 14a, de klachtbehandeling door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 14b, en de klachtbehandeling door de landelijke klachtencommissie, bedoeld in de artikelen 14c, 14d en 14e».

2. Het eerste lid, onderdeel n, komt te luiden:

n. de persoon bij wie de coördinatie van het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 4c, eerste lid, onderdeel c, is belegd en informatie over het aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen, bedoeld in artikel 14, derde lid,

F

Artikel 14 wordt vervangen door zes artikelen, luidende:

Artikel 14. Vertrouwenspersoon

1. Het bevoegd gezag stelt als vertrouwenspersoon aan:

a. een personeelslid van de school; en

b. een persoon die niet werkzaam is op de school.

2. De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

a. het opvangen, begeleiden en adviseren van leerlingen en personeelsleden en zo nodig het doorverwijzen naar een hulpverlener of professionele hulpverlenende instantie;

b. ouders, leerlingen en personeelsleden met een klacht over het bevoegd gezag of een personeelslid bij te staan;

c. het bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren over het veiligheidsbeleid op de school en de klachtafhandeling door het bevoegd gezag;

d. jaarlijks verslag uit te brengen aan het bevoegd gezag over de uitvoering van de taken, bedoeld in onderdelen a, b en c.

3. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, fungeert als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

4. Het bevoegd gezag stelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in staat om onafhankelijk, deskundig en zelfstandig uitvoering te geven aan de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, en stelt daarvoor voldoende tijd beschikbaar.

5. Het bevoegd gezag benadeelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet in zijn positie op de school als gevolg van de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn taken.

6. Degene die deel uitmaakt of in de laatste vijf jaar deel uit heeft gemaakt van het bevoegd gezag of de schoolleiding, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen, kan geen vertrouwenspersoon zijn.

7. De vertrouwenspersoon kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en het derde lid.

8. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het zevende lid, worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de vertrouwenspersoon.

9. De vertrouwenspersoon bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid, en vernietigt deze in ieder geval binnen een maand nadat de leerling is uitgeschreven van de school dan wel binnen een maand nadat de werkzaamheden van het personeelslid zijn beëindigd.

10. De vertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitvoering van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij:

a. enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht;

b. uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit;

c. het belang van een leerling tot mededeling noodzaakt;

d. de betrokken ouder, leerling of personeelslid toestemming geeft om vertrouwelijke informatie te delen.

11. De vertrouwenspersoon beschikt over een zodanige deskundigheid en ervaring dat hij de functie van vertrouwenspersoon naar behoren kan vervullen, waarbij in het bijzonder het vertrouwelijke karakter van de functie is gewaarborgd.

Artikel 14a. Vertrouwenspersoon op een kleine school

1. In afwijking van artikel 14, eerste lid, kan het bevoegd gezag van een school met minder dan 150 leerlingen alleen een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, aanwijzen.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid wijst het bevoegd gezag in afwijking van artikel 14, derde lid, een personeelslid van de school aan als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

Artikel 14b. Klachtbehandeling bevoegd gezag

1. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij het bevoegd gezag een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; en

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of een personeelslid.

2. Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag.

3. De regeling bevat in ieder geval informatie over de:

a. wijze waarop bij het bevoegd gezag een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag;

c. termijn waarbinnen het bevoegd gezag op een klacht beslist.

Artikel 14c. Landelijke klachtencommissie

1. Onze Minister wijst een of meerdere rechtspersonen aan voor het in stand houden van landelijke klachtencommissies.

2. De rechtspersoon benoemt de leden van de klachtencommissie.

3. De klachtencommissie stelt haar werkwijze vast en neemt daarbij in ieder geval informatie op over de:

a. wijze waarop bij de klachtencommissie een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door de klachtencommissie.

4. De klachtencommissie brengt jaarlijks een openbaar verslag uit over haar werkzaamheden.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de klachtencommissie, waaronder regels over de deskundigheid van de leden van de klachtencommissie en de wijze van behandeling van de klachten.

6. Onze Minister verleent subsidie aan de rechtspersonen voor het in stand houden van de klachtencommissies.

7. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing op de subsidieverstrekking.

8. Onze Minister kan de rechtspersoon aanwijzingen van algemene aard geven over de wijze waarop de door haar in stand gehouden klachtencommissie invulling geeft aan de bij of krachtens dit artikel en de artikelen 14d en 14e gestelde vereisten.

9. Onze Minister kan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken indien de rechtspersoon haar taak ernstig verwaarloost of de door Onze Minister gegeven aanwijzingen niet opvolgt.

Artikel 14d. Klachtenprocedure landelijke klachtencommissie

1. Het bevoegd gezag zorgt dat een school is aangesloten bij een landelijke klachtencommissie als bedoeld in artikel 14c, eerste lid.

2. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij de klachtencommissie schriftelijk een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; of

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of door een personeelslid.

3. De klachtencommissie beslist binnen drie weken na indiening of een klacht in behandeling wordt genomen. De klachtencommissie neemt een klacht niet in behandeling indien:

a. de klacht betrekking heeft op een onderwerp waarvoor een andere vorm van buitengerechtelijke geschilbeslechting openstaat;

b. de klacht is ingediend door een personeelslid en betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst of arbeidsrechtelijke relatie tussen werknemer en werkgever als bedoeld in titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de overeenkomst van opdracht of de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer als bedoeld in titel 7 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

c. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing waarover reeds eerder door de klager een klacht is ingediend bij de klachtencommissie, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat hiervan redelijkerwijs moet worden afgeweken;

d. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing die zich meer dan een jaar voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat van deze termijn redelijkerwijs moet worden afgeweken.

4. Aan de behandeling en beoordeling van een klacht door de klachtencommissie wordt niet deelgenomen door een persoon die een relatie heeft tot de klager of degene tegen wie de klacht is gericht.

5. De klager en degene tegen wie de klacht is gericht kunnen zich bij de behandeling van de klacht laten bijstaan.

6. De klachtencommissie stelt de klager en degene tegen wie de klacht is gericht gedurende de behandeling van de klacht in de gelegenheid om te worden gehoord, tenzij de klacht naar het oordeel van de klachtencommissie kennelijk gegrond dan wel kennelijk ongegrond is.

Artikel 14e. Oordeel landelijke klachtencommissie

1. De klachtencommissie geeft binnen tien weken na de beslissing een klacht in behandeling te nemen een oordeel over de gegrondheid van de klacht.

2. De klachtencommissie kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen indien zowel de klager als degene tegen wie de klacht is gericht hiermee instemmen.

3. Het oordeel kan vergezeld gaan van aanbevelingen en een termijn waarbinnen opvolging moet worden gegeven aan het oordeel en de aanbevelingen.

4. De klachtencommissie deelt het oordeel en de aanbevelingen schriftelijk mede aan:

a. de klager;

b. degene tegen wie de klacht is gericht; en

c. het bevoegd gezag.

5. Het bevoegd gezag volgt het oordeel en de aanbevelingen van de klachtencommissie op, tenzij dringende redenen noodzaken tot afwijking van het oordeel of de aanbevelingen.

6. Indien de klachtencommissie de klacht gegrond oordeelt, deelt het bevoegd gezag de klager en de klachtencommissie binnen vier weken na ontvangst van het oordeel schriftelijk en gemotiveerd mede op welke wijze het oordeel en de aanbevelingen worden opgevolgd.

7. De klachtencommissie doet na overleg met de klager een melding bij de inspectie indien de klachtencommissie vermoedt dat het bevoegd gezag het oordeel of de aanbevelingen van de klachtencommissie niet heeft opgevolgd.

8. Bij het berekenen van de termijn, bedoeld in het eerste en zesde lid, worden de weken waarin de betrokken school of instelling is gesloten wegens vakantie, zoals vastgesteld op grond van artikel 15, tweede lid, niet meegeteld.

G

Artikel 198 komt te luiden:

Artikel 198. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel I van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen 4a, 4c, 4d, 4e, 13, eerste lid, onderdelen f en n, 14, 14a, 14b, 14c, 14d en 14e in de praktijk.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

veiligheidsbeleid: beleid met betrekking tot de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.

B

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van de school met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

2. Het bevoegd gezag treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het bevoegd gezag bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht BES.

4. Indien uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte.

5. Het bevoegd gezag stelt de ouders van de leerling, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het bevoegd gezag stelt de ouders niet in kennis van de aangifte indien het belang van de leerling zich daar ernstig tegen verzet.

6. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

7. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zesde lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

8. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

9. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b.

C

Artikel 6a komt te luiden:

Artikel 6a. Zorgplicht veiligheid op school

1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:

a. veiligheidsbeleid voert;

b. de veiligheid van leerlingen op school monitort; en

c. de coördinatie van het veiligheidsbeleid, waaronder in ieder geval ook wordt verstaan het beleid dat pesten tegengaat, bij een personeelslid belegt.

2. Het bevoegd gezag evalueert het veiligheidsbeleid ten minste eenmaal per jaar en betrekt daarbij in ieder geval:

a. de uitkomst van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,

b. de veiligheidsbeleving van het personeel;

c. de registratie van veiligheidsincidenten, bedoeld in artikel 6b;

d. het advies over het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel c; en

e. het verslag van de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel d.

3. Het bevoegd gezag zendt de resultaten van de monitoring van de veiligheid van leerlingen op school aan de inspectie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waaronder regels over:

a. de inhoud;

b. de doelgroep;

c. de frequentie waarmee de monitor wordt afgenomen; en

d. de toezending van de resultaten aan de inspectie, bedoeld in het derde lid.

D

Na artikel 6a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6b. Registratie veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag registreert een veiligheidsincident dat:

a. plaatsvindt onder zijn verantwoordelijkheid; of

b. ernstige gevolgen heeft voor de orde of veiligheid op school.

2. Een veiligheidsincident is in ieder geval:

a. fysiek geweld met lichamelijk letsel tot gevolg;

b. seksuele intimidatie of seksueel misbruik;

c. stelselmatige discriminatie;

d. bedreiging;

e. grove pesterijen;

f. ernstige vernieling;

g. diefstal;

h. bezit van, handel in, of gebruik van een drugs;

i. bezit van, handel in, of gebruik van een wapen.

3. De registratie omvat:

a. een aanduiding van het veiligheidsincident, waarbij indien mogelijk de aanduiding uit het tweede lid wordt gebruikt;

b. een aanduiding van degenen die bij het veiligheidsincident betrokken waren en de wijze waarop zij betrokken waren, waarbij de volgende aanduidingen worden gebruikt:

1°. leerling;

2°. ouder;

3°. personeelslid;

4°. derde;

c. de datum en het tijdstip van het incident; en

d. de locatie van het incident.

4. De registratie kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

5. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, niet langer dan noodzakelijk is ter uitvoering van de taken, genoemd in het eerste lid en artikel 6a, tweede lid, opschrift en onderdeel c, en vernietigt deze uiterlijk na twee jaar.

6. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

7. Het bevoegd gezag vernietigt, in afwijking van het vijfde lid, de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, alsmede een aanduiding van het schooljaar waarin het veiligheidsincident plaatsvond, uiterlijk na tien jaar.

Artikel 6c. Meldplicht ernstige veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag meldt een veiligheidsincident als bedoeld in artikel 6b, eerste lid, aanhef en onderdelen a of b, waarbij ernstige sociale, psychische of fysieke schade ontstaat voor een leerling, ouder of personeelslid onverwijld aan de inspectie.

2. Er is in ieder geval sprake van ernstige sociale, psychische of fysieke schade als bedoeld in het eerste lid, bij:

a. fysiek geweld of grove pesterijen met zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg;

b. bezit van, handel in, of gebruik van een vuurwapen op school.

3. Artikel 6b, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding.

4. De melding, bedoeld in het eerste lid, kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

E

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 17» vervangen door «informatie over de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 17 en 17a, de klachtbehandeling door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 17b, en de klachtbehandeling door de klachtencommissie BES, bedoeld in de artikelen 17c, 17d en 17e».

2. Het eerste lid, onderdeel m, komt te luiden:

m. de persoon bij wie de coördinatie van het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 6a, eerste lid, onderdeel c, is belegd en informatie over het aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen, bedoeld in artikel 17, derde lid, en

F

Artikel 17 wordt vervangen door zes artikelen, luidende:

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

1. Het bevoegd gezag stelt als vertrouwenspersoon aan:

a. een personeelslid van de school; en

b. een persoon die niet werkzaam is op de school.

2. De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

a. het opvangen, begeleiden en adviseren van leerlingen en personeelsleden en zo nodig het doorverwijzen naar een hulpverlener of professionele hulpverlenende instantie;

b. ouders, leerlingen en personeelsleden met een klacht over het bevoegd gezag of een personeelslid bij te staan;

c. het bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren over het veiligheidsbeleid op de school en de klachtafhandeling door het bevoegd gezag;

d. jaarlijks verslag uit te brengen aan het bevoegd gezag over de uitvoering van de taken, bedoeld in onderdelen a, b en c.

3. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, fungeert als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

4. Het bevoegd gezag stelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in staat om onafhankelijk deskundig en zelfstandig uitvoering te geven aan de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, en stelt daarvoor voldoende tijd beschikbaar.

5. Het bevoegd gezag benadeelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet in zijn positie op de school als gevolg van de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn taken.

6. Degene die deel uitmaakt of in de laatste vijf jaar deel uit heeft gemaakt van het bevoegd gezag of de functie van directeur of adjunct-directeur, bedoeld in artikel 31 van deze wet, heeft vervuld kan geen vertrouwenspersoon zijn.

7. De vertrouwenspersoon kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en het derde lid.

8. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het zevende lid, worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de vertrouwenspersoon.

9. De vertrouwenspersoon bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid, en vernietigt deze in ieder geval binnen een maand nadat de leerling is uitgeschreven van de school dan wel binnen een maand nadat de werkzaamheden van het personeelslid zijn beëindigd.

10. De vertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitvoering van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij:

a. enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht;

b. uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit;

c. het belang van een leerling tot mededeling noodzaakt;

d. de betrokken ouder, leerling of personeelslid toestemming geeft om vertrouwelijke informatie te delen.

11. De vertrouwenspersoon beschikt over een zodanige deskundigheid en ervaring dat hij de functie van vertrouwenspersoon naar behoren kan vervullen, waarbij in het bijzonder het vertrouwelijke karakter van de functie is gewaarborgd.

Artikel 17a. Vertrouwenspersoon op een kleine school

1. In afwijking van artikel 17, eerste lid, kan het bevoegd gezag van een school met minder dan 150 leerlingen alleen een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b, aanwijzen.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid wijst het bevoegd gezag in afwijking van artikel 17, derde lid, een personeelslid van de school aan als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

Artikel 17b. Klachtbehandeling bevoegd gezag

1. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij het bevoegd gezag een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; en

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of een personeelslid.

2. Het bevoegd gezag stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag.

3. De regeling bevat in ieder geval informatie over de:

a. wijze waarop bij het bevoegd gezag een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag;

c. termijn waarbinnen het bevoegd gezag op een klacht beslist.

Artikel 17c. Klachtencommissie BES

1. Onze Minister draagt zorg voor de instandhouding van de Klachtencommissie BES.

2. De Klachtencommissie BES stelt haar werkwijze vast en neemt daarbij in ieder geval informatie op over de:

a. wijze waarop bij de klachtencommissie een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door de klachtencommissie.

3. De Klachtencommissie BES brengt jaarlijks een openbaar verslag uit over haar werkzaamheden.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de klachtencommissie, waaronder regels over de deskundigheid van de leden van de klachtencommissie en de wijze van behandeling van de klachten.

Artikel 17d. Klachtenprocedure klachtencommissie BES

1. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij de Klachtencommissie BES schriftelijk een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; of

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of door een personeelslid.

2. De klachtencommissie beslist binnen drie weken na indiening of een klacht in behandeling wordt genomen. De klachtencommissie neemt een klacht niet in behandeling indien:

a. de klacht betrekking heeft op een onderwerp waarvoor een andere vorm van buitengerechtelijke geschilbeslechting openstaat;

b. de klacht is ingediend door een personeelslid en betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst of arbeidsrechtelijke relatie tussen werknemer en werkgever als bedoeld in de zevende titel a van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES dan wel de overeenkomst van opdracht of de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer als bedoeld in titel 7 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES;

c. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing waarover reeds eerder door de klager een klacht is ingediend bij de klachtencommissie, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat hiervan redelijkerwijs moet worden afgeweken;

d. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing die zich meer dan een jaar voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat van deze termijn redelijkerwijs moet worden afgeweken.

3. Aan de behandeling en beoordeling van een klacht door de klachtencommissie wordt niet deelgenomen door een persoon die een relatie heeft tot de klager of degene tegen wie de klacht is gericht.

4. De klager en degene tegen wie de klacht is gericht kunnen zich bij de behandeling van de klacht laten bijstaan.

5. De klachtencommissie stelt de klager en degene tegen wie de klacht is gericht gedurende de behandeling van de klacht in de gelegenheid om te worden gehoord, tenzij de klacht naar het oordeel van de klachtencommissie kennelijk gegrond dan wel kennelijk ongegrond is.

Artikel 17e. Oordeel klachtencommissie BES

1. De klachtencommissie geeft binnen tien weken na de beslissing een klacht in behandeling te nemen een oordeel over de gegrondheid van de klacht.

2. De klachtencommissie kan de termijn, genoemd in het eerste lid, verlengen indien zowel de klager als degene tegen wie de klacht is gericht hiermee instemmen.

3. Het oordeel kan vergezeld gaan van aanbevelingen en een termijn waarbinnen opvolging moet worden gegeven aan het oordeel en de aanbevelingen.

4. De klachtencommissie deelt het oordeel en de aanbevelingen schriftelijk mede aan:

a. de klager;

b. degene tegen wie de klacht is gericht; en

c. het bevoegd gezag.

5. Het bevoegd gezag volgt het oordeel en de aanbevelingen van de klachtencommissie op, tenzij dringende redenen noodzaken tot afwijking van het oordeel of de aanbevelingen.

6. Indien de klachtencommissie de klacht gegrond oordeelt, deelt het bevoegd gezag de klager en de klachtencommissie binnen vier weken na ontvangst van het oordeel schriftelijk en gemotiveerd mede op welke wijze het oordeel en de aanbevelingen worden opgevolgd.

7. De klachtencommissie doet na overleg met de klager een melding bij de inspectie indien de klachtencommissie vermoedt dat het bevoegd gezag het oordeel of de aanbevelingen van de klachtencommissie niet heeft opgevolgd.

8. Bij het berekenen van de termijn, bedoeld in het eerste en zesde lid, worden de weken waarin de betrokken school of instelling is gesloten wegens vakantie zoals vastgesteld op grond van artikel 20, tweede lid, niet meegeteld.

G

Artikel 162 komt te luiden:

Artikel 162. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel II van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen 6, 6a, 6b, 6c, 16, eerste lid, onderdelen f en m, 17, 17a, 17b, 17c, 17d en 17e in de praktijk.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsbepaling door een puntkomma, een begripsbepaling toegevoegd, luidende:

veiligheidsbeleid: beleid met betrekking tot de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.

B

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van de school met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

2. Het bevoegd gezag treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het bevoegd gezag bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een seksueel misdrijf als bedoeld in Titel XIV van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

4. Indien de leerling minderjarig is en uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte.

5. Het bevoegd gezag stelt de ouders van de minderjarige leerling, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het bevoegd gezag stelt de ouders niet in kennis van de aangifte indien het belang van de leerling zich daar ernstig tegen verzet.

6. In het voortgezet speciaal onderwijs stelt het bevoegd gezag eveneens de leerling in kennis van de aangifte, tenzij daartegen naar het oordeel van het bevoegd gezag overwegende bezwaren bestaan.

7. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

8. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zevende lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

9. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

10. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel b.

C

Artikel 5a komt te luiden:

Artikel 5a. Zorgplicht veiligheid op school

1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:

a. veiligheidsbeleid voert;

b. de veiligheid van leerlingen op school monitort; en

c. de coördinatie van het veiligheidsbeleid, waaronder in ieder geval ook wordt verstaan het beleid dat pesten tegengaat, bij een personeelslid belegt.

2. Het bevoegd gezag evalueert het veiligheidsbeleid ten minste eenmaal per jaar en betrekt daarbij in ieder geval:

a. de uitkomst van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

b. de veiligheidsbeleving van het personeel;

c. de registratie van veiligheidsincidenten, bedoeld in artikel 5a1;

d. het advies over het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel c; en

e. het verslag van de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel d.

3. Het bevoegd gezag zendt de resultaten van de monitoring van de veiligheid van leerlingen op school aan de inspectie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waaronder regels over:

a. de inhoud;

b. de doelgroep;

c. de frequentie waarmee de monitor wordt afgenomen; en

d. de toezending van de resultaten aan de inspectie, bedoeld in het derde lid.

D

Na artikel 5a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a1. Registratie veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag registreert een veiligheidsincident dat:

a. plaatsvindt onder zijn verantwoordelijkheid; of

b. ernstige gevolgen heeft voor de orde of veiligheid op school.

2. Een veiligheidsincident is in ieder geval:

a. fysiek geweld met lichamelijk letsel tot gevolg;

b. seksuele intimidatie of seksueel misbruik;

c. stelselmatige discriminatie;

d. bedreiging;

e. grove pesterijen;

f. ernstige vernieling;

g. diefstal;

h. bezit van, handel in, of gebruik van drugs;

i. bezit van, handel in, of gebruik van een wapen.

3. De registratie omvat:

a. een aanduiding van het veiligheidsincident, waarbij indien mogelijk de aanduiding uit het tweede lid wordt gebruikt;

b. een aanduiding van degenen die bij het veiligheidsincident betrokken waren en de wijze waarop zij betrokken waren, waarbij de volgende aanduidingen worden gebruikt:

1°. leerling;

2°. ouder;

3°. personeelslid;

4°. derde;

c. de datum en het tijdstip van het incident; en

d. de locatie van het incident.

4. De registratie kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

5. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, niet langer dan noodzakelijk is ter uitvoering van de taken, genoemd in het eerste lid en artikel 5a, tweede lid, opschrift en onderdeel c, en vernietigt deze uiterlijk na twee jaar.

6. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

7. Het bevoegd gezag vernietigt, in afwijking van het vijfde lid, de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, alsmede een aanduiding van het schooljaar waarin het veiligheidsincident plaatsvond, uiterlijk na tien jaar.

Artikel 5a2. Meldplicht ernstige veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag meldt een veiligheidsincident als bedoeld in artikel 5a1, eerste lid, aanhef en onderdelen a of b, waarbij ernstige sociale, psychische of fysieke schade ontstaat voor een leerling, ouder of personeelslid onverwijld aan de inspectie.

2. Er is in ieder geval sprake van ernstige sociale, psychische of fysieke schade als bedoeld in het eerste lid, bij:

a. fysiek geweld of grove pesterijen met zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg;

b. bezit van, handel in, of gebruik van een vuurwapen op school.

3. Artikel 5a1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding.

4. De melding kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

E

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 23» vervangen door «informatie over de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 23 en 23a, de klachtbehandeling door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 23b, en de klachtbehandeling door de landelijke klachtencommissie, bedoeld in artikelen 23c, 23d en 23e».

2. Het eerste lid, onderdeel k, komt te luiden:

k. de persoon bij wie de coördinatie van het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onderdeel c, is belegd en informatie over het aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen, bedoeld in artikel 23, derde lid,

F

Artikel 23 wordt vervangen door zes artikelen, luidende:

Artikel 23. Vertrouwenspersoon

1. Het bevoegd gezag stelt als vertrouwenspersoon aan:

a. een personeelslid van de school; en

b. een persoon die niet werkzaam is op de school.

2. De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

a. het opvangen, begeleiden en adviseren van leerlingen en personeelsleden en zo nodig het doorverwijzen naar een hulpverlener of professionele hulpverlenende instantie;

b. ouders, leerlingen en personeelsleden met een klacht over het bevoegd gezag of een personeelslid bij te staan;

c. het bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren over het veiligheidsbeleid op de school en de klachtafhandeling door het bevoegd gezag;

d. jaarlijks verslag uit te brengen aan het bevoegd gezag over de uitvoering van de taken, bedoeld in onderdelen a, b en c.

3. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, fungeert als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

4. Het bevoegd gezag stelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in staat om onafhankelijk, deskundig en zelfstandig uitvoering te geven aan de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, en stelt daarvoor voldoende tijd beschikbaar.

5. Het bevoegd gezag benadeelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet in zijn positie op de school als gevolg van de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn taken.

6. Degene die deel uitmaakt of in de laatste vijf jaar deel uit heeft gemaakt van het bevoegd gezag of de schoolleiding, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen, kan geen vertrouwenspersoon zijn.

7. De vertrouwenspersoon kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en het derde lid.

8. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het zevende lid, worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de vertrouwenspersoon.

9. De vertrouwenspersoon bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid, en vernietigt deze in ieder geval binnen een maand nadat de leerling is uitgeschreven van de school dan wel binnen een maand nadat de werkzaamheden van het personeelslid zijn beëindigd.

10. De vertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitvoering van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij:

a. enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht;

b. uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit;

c. het belang van een leerling tot mededeling noodzaakt;

d. de betrokken ouder, leerling of personeelslid toestemming geeft om vertrouwelijke informatie te delen.

11. De vertrouwenspersoon beschikt over een zodanige deskundigheid en ervaring dat hij de functie van vertrouwenspersoon naar behoren kan vervullen, waarbij in het bijzonder het vertrouwelijke karakter van de functie is gewaarborgd.

Artikel 23a. Vertrouwenspersoon op een kleine school

1. In afwijking van artikel 23, eerste lid, kan het bevoegd gezag van een school met minder dan 150 leerlingen alleen een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel b, aanwijzen.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid wijst het bevoegd gezag in afwijking van artikel 23, derde lid, een personeelslid van de school aan als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

Artikel 23b. Klachtbehandeling bevoegd gezag

1. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij het bevoegd gezag een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; en

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of een personeelslid.

2. Het bevoegd gezag stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag.

3. De regeling bevat in ieder geval informatie over de:

a. wijze waarop bij het bevoegd gezag een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag;

c. termijn waarbinnen het bevoegd gezag op een klacht beslist.

Artikel 23c. Landelijke klachtencommissie

1. Onze Minister wijst een of meerdere rechtspersonen aan voor het in stand houden van landelijke klachtencommissies.

2. De rechtspersoon benoemt de leden van de klachtencommissie.

3. De klachtencommissie stelt haar werkwijze vast en neemt daarbij in ieder geval informatie op over de:

a. wijze waarop bij de klachtencommissie een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door de klachtencommissie.

4. De klachtencommissie brengt jaarlijks een openbaar verslag uit over haar werkzaamheden.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de klachtencommissie, waaronder regels over de deskundigheid van de leden van de klachtencommissie en de wijze van behandeling van de klacht.

6. Onze Minister verleent subsidie aan de rechtspersonen voor het in stand houden van de klachtencommissies.

7. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing op de subsidieverstrekking.

8. Onze Minister kan de rechtspersoon aanwijzingen van algemene aard geven over de wijze waarop de door haar in stand gehouden klachtencommissie invulling geeft aan de bij of krachtens dit artikel en de artikelen 23d en 23e gestelde vereisten.

9. Onze Minister kan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken indien de rechtspersoon haar taak ernstig verwaarloost of de door Onze Minister gegeven aanwijzingen niet opvolgt.

Artikel 23d. Klachtenprocedure landelijke klachtencommissie

1. Het bevoegd gezag zorgt dat een school is aangesloten bij een landelijke klachtencommissie als bedoeld in artikel 23c, eerste lid.

2. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij de klachtencommissie schriftelijk een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of een personeelslid; en

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of een personeelslid.

3. De klachtencommissie beslist binnen drie weken na indiening of een klacht in behandeling wordt genomen. De klachtencommissie neemt een klacht niet in behandeling indien:

a. de klacht betrekking heeft op een onderwerp waarvoor een andere vorm van buitengerechtelijke geschilbeslechting openstaat;

b. de klacht is ingediend door een personeelslid en betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst of arbeidsrechtelijke relatie tussen werknemer en werkgever als bedoeld in titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de overeenkomst van opdracht of de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer als bedoeld in titel 7 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

c. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing waarover reeds eerder door de klager een klacht is ingediend bij de klachtencommissie, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat hiervan redelijkerwijs moet worden afgeweken;

d. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing die zich meer dan een jaar voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat van deze termijn redelijkerwijs moet worden afgeweken.

4. Aan de behandeling en beoordeling van een klacht door de klachtencommissie wordt niet deelgenomen door een persoon die een relatie heeft tot de klager of degene tegen wie de klacht is gericht.

5. De klager en degene tegen wie de klacht is gericht kunnen zich bij de behandeling van de klacht laten bijstaan.

6. De klachtencommissie stelt de klager en degene tegen wie de klacht is gericht gedurende de behandeling van de klacht in de gelegenheid om te worden gehoord, tenzij de klacht naar het oordeel van de klachtencommissie kennelijk gegrond dan wel kennelijk ongegrond is.

Artikel 23e. Oordeel landelijke klachtencommissie

1. De klachtencommissie geeft binnen tien weken na de beslissing een klacht in behandeling te nemen een oordeel over de gegrondheid van de klacht.

2. De klachtencommissie kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen indien zowel de klager als degene tegen wie de klacht is gericht hiermee instemmen.

3. Het oordeel kan vergezeld gaan van aanbevelingen en een termijn waarbinnen opvolging moet worden gegeven aan het oordeel en de aanbevelingen.

4. De klachtencommissie deelt het oordeel en de aanbevelingen schriftelijk mede aan:

a. de klager;

b. degene tegen wie de klacht is gericht; en

c. het bevoegd gezag.

5. Het bevoegd gezag volgt het oordeel en de aanbevelingen van de klachtencommissie op, tenzij dringende redenen noodzaken tot afwijking van het oordeel of de aanbevelingen.

6. Indien de klachtencommissie de klacht gegrond oordeelt, deelt het bevoegd gezag de klager en de klachtencommissie binnen vier weken na ontvangst van het oordeel schriftelijk en gemotiveerd mede op welke wijze het oordeel en de aanbevelingen worden opgevolgd.

7. De klachtencommissie doet na overleg met de klager een melding bij de inspectie indien de klachtencommissie vermoedt dat het bevoegd gezag het oordeel of de aanbevelingen van de klachtencommissie niet heeft opgevolgd.

8. Bij het berekenen van de termijn, bedoeld in het eerste en zesde lid, worden de weken waarin de betrokken school of instelling is gesloten wegens vakantie, zoals vastgesteld op grond van artikel 26, tweede lid niet meegeteld.

G

Artikel 176 komt te luiden:

Artikel 176. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel III van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen 4a, 5a, 5a1, 5a2, 22, eerste lid, onderdelen e en k, 23, 23a, 23b, 23c, 23d en 23e in de praktijk.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020

De Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de alfabetische volgorde een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

veiligheidsbeleid: beleid met betrekking tot de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen;

B

Artikel 2.92 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel g, wordt «de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in de artikelen 3.35 en 3.36,» vervangen door «de informatie over de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 3.35 en 3.35a, de klachtbehandeling door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 3.36, en de klachtbehandeling door de landelijke klachtencommissie, bedoeld in artikelen 3.36a, 3.36b en 3.36c,».

2. Het tweede lid, onderdeel n, komt te luiden:

n. de persoon bij wie de coördinatie van het beleid dat pesten tegengaat is belegd, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onderdeel c, en informatie over het aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen, bedoeld in artikel 3.35, derde lid; en

C

Artikel 2.107f, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «De artikelen 3.35 en 3.36» wordt vervangen door «De artikelen 3.36, 3.36a, 3.36b en 3.36c»

2. De zin «Onverminderd artikel 3.35, tweede lid, is de voorzitter van de klachtencommissie niet werkzaam voor of bij dat bevoegd gezag.» vervalt.

D

De artikelen 3.35 en 3.36 worden vervangen door zes artikelen, luidende:

Artikel 3.35. Vertrouwenspersoon

1. Het bevoegd gezag stelt als vertrouwenspersoon aan:

a. een personeelslid van de school; en

b. een persoon die niet werkzaam is op de vestiging van de school.

2. De vertrouwenspersoon heeft tot taak:

a. het opvangen, begeleiden en adviseren van leerlingen en personeelsleden en zo nodig het doorverwijzen naar een hulpverlener of professionele hulpverlenende instantie;

b. ouders, leerlingen en personeelsleden met een klacht over het bevoegd gezag of een personeelslid bij te staan;

c. het bevoegd gezag gevraagd en ongevraagd te adviseren over het veiligheidsbeleid op de school en de klachtafhandeling door het bevoegd gezag;

d. jaarlijks verslag uit te brengen aan het bevoegd gezag over de uitvoering van de taken, bedoeld in onderdelen a, b en c.

3. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, fungeert als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

4. Het bevoegd gezag stelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, in staat om onafhankelijk, deskundig en zelfstandig uitvoering te geven aan de taken, bedoeld in het tweede en derde lid, en stelt daarvoor voldoende tijd beschikbaar.

5. Het bevoegd gezag benadeelt de vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet in zijn positie op de school als gevolg van de wijze waarop hij uitvoering geeft aan zijn taken.

6. Degene die deel uitmaakt of in de laatste vijf jaar deel uit heeft gemaakt van het bevoegd gezag of de schoolleiding, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen, kan geen vertrouwenspersoon zijn.

7. De vertrouwenspersoon kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en het derde lid.

8. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de gegevens, bedoeld in het zevende lid, worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de vertrouwenspersoon.

9. De vertrouwenspersoon bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid, en vernietigt deze in ieder geval binnen een maand nadat de leerling is uitgeschreven van de school dan wel binnen een maand nadat de werkzaamheden van het personeelslid zijn beëindigd.

10. De vertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de uitvoering van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij:

a. enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht;

b. uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit;

c. het belang van een leerling tot mededeling noodzaakt;

d. de betrokken ouder, leerling of personeelslid toestemming geeft om vertrouwelijke informatie te delen.

11. De vertrouwenspersoon beschikt over een zodanige deskundigheid en ervaring dat hij de functie van vertrouwenspersoon naar behoren kan vervullen, waarbij in het bijzonder het vertrouwelijke karakter van de functie is gewaarborgd.

Artikel 3.35a. Vertrouwenspersoon op een kleine school

1. In afwijking van artikel 3.35, eerste lid, kan het bevoegd gezag van een school met minder dan 150 leerlingen alleen een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onderdeel b, aanwijzen.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid wijst het bevoegd gezag in afwijking van artikel 3.35, derde lid, een personeelslid van de school aan als aanspreekpunt voor klachten over pesten en overige ongewenste omgangsvormen.

Artikel 3.36. Klachtbehandeling bevoegd gezag

1. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij het bevoegd gezag een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; en

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of een personeelslid.

2. Het bevoegd gezag stelt een regeling vast voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag.

3. De regeling bevat in ieder geval informatie over de:

a. wijze waarop bij het bevoegd gezag een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door het bevoegd gezag;

c. termijn waarbinnen het bevoegd gezag op een klacht beslist.

Artikel 3.36a. Landelijke klachtencommissie

1. Onze Minister wijst een of meerdere rechtspersonen aan voor het in stand houden van landelijke klachtencommissies.

2. De rechtspersoon benoemt de leden van de klachtencommissie.

3. De klachtencommissie stelt haar werkwijze vast en neemt daarbij in ieder geval informatie op over de:

a. wijze waarop bij de klachtencommissie een klacht kan worden ingediend;

b. procedure voor de behandeling van klachten door de klachtencommissie.

4. De klachtencommissie brengt jaarlijks een openbaar verslag uit over haar werkzaamheden.

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de klachtencommissie, waaronder regels over de deskundigheid van de leden van de klachtencommissie en de wijze van behandeling van de klacht.

6. Onze Minister verleent subsidie aan de in het eerste lid bedoelde commissies.

7. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing op de subsidieverstrekking.

8. Onze Minister kan de rechtspersoon aanwijzingen van algemene aard geven over de wijze waarop de door haar in stand gehouden klachtencommissie invulling geeft aan de bij of krachtens dit artikel en de artikelen 3.36b en 3.36c gestelde vereisten.

9. Onze Minister kan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval intrekken indien de rechtspersoon haar taak ernstig verwaarloost of de door Onze Minister gegeven aanwijzingen niet opvolgt.

Artikel 3.36b. Klachtenprocedure landelijke klachtencommissie

1. Het bevoegd gezag zorgt dat een school is aangesloten bij een landelijke klachtencommissie als bedoeld in artikel 3.36a eerste lid.

2. Een ouder, leerling of personeelslid kan bij de klachtencommissie schriftelijk een klacht indienen over:

a. een gedraging of beslissing van het bevoegd gezag of van een personeelslid; of

b. het nalaten van een gedraging of het niet nemen van een beslissing door het bevoegd gezag of door een personeelslid.

3. De klachtencommissie beslist binnen drie weken na indiening of een klacht in behandeling wordt genomen. De klachtencommissie neemt een klacht niet in behandeling indien:

a. de klacht betrekking heeft op een onderwerp waarvoor een andere vorm van buitengerechtelijke geschilbeslechting openstaat;

b. de klacht is ingediend door een personeelslid en betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst of arbeidsrechtelijke relatie tussen werknemer en werkgever als bedoeld in titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de zevende titel a van Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES dan wel de overeenkomst van opdracht of de relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer als bedoeld in titel 7 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of titel 7 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek BES;

c. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing waarover reeds eerder door de klager een klacht is ingediend bij de klachtencommissie, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat hiervan redelijkerwijs moet worden afgeweken;

d. de klacht betrekking heeft op een gedraging of beslissing die zich meer dan een jaar voor het indienen van de klacht heeft voorgedaan, tenzij de klachtencommissie oordeelt dat van deze termijn redelijkerwijs moet worden afgeweken.

4. Aan de behandeling en beoordeling van een klacht door de klachtencommissie wordt niet deelgenomen door een persoon die een relatie heeft tot de klager of degene tegen wie de klacht is gericht.

5. De klager en degene tegen wie de klacht is gericht kunnen zich bij de behandeling van de klacht laten bijstaan.

6. De klachtencommissie stelt de klager en degene tegen wie de klacht is gericht gedurende de behandeling van de klacht in de gelegenheid om te worden gehoord, tenzij de klacht naar het oordeel van de klachtencommissie kennelijk gegrond dan wel kennelijk ongegrond is.

Artikel 3.36c. Oordeel landelijke klachtencommissie

1. De klachtencommissie geeft binnen tien weken na de beslissing een klacht in behandeling te nemen een oordeel over de gegrondheid van de klacht.

2. De klachtencommissie kan de termijn, genoemd in het eerste lid, verlengen indien zowel de klager als degene tegen wie de klacht is gericht hiermee instemmen.

3. Het oordeel kan vergezeld gaan van aanbevelingen en een termijn waarbinnen opvolging moet worden gegeven aan het oordeel en de aanbevelingen.

4. De klachtencommissie deelt het oordeel en de aanbevelingen schriftelijk mede aan:

a. de klager;

b. degene tegen wie de klacht is gericht; en

c. het bevoegd gezag.

5. Het bevoegd gezag volgt het oordeel en de aanbevelingen van de klachtencommissie op, tenzij dringende redenen noodzaken tot afwijking van het oordeel of de aanbevelingen.

6. Indien de klachtencommissie de klacht gegrond oordeelt, deelt het bevoegd gezag de klager en de klachtencommissie binnen vier weken na ontvangst van het oordeel schriftelijk en gemotiveerd mede op welke wijze het oordeel en de aanbevelingen worden opgevolgd.

7. De klachtencommissie doet na overleg met de klager een melding bij de inspectie indien de klachtencommissie vermoedt dat het bevoegd gezag het oordeel of de aanbevelingen van de klachtencommissie niet heeft opgevolgd.

8. Bij het berekenen van de termijn, bedoeld in het eerste en zesde lid, worden de weken waarin de betrokken school of instelling is gesloten wegens vakantie, zoals vastgesteld op grond van artikel 2.39, vierde lid, niet meegeteld.

E

Artikel 3.39 komt te luiden:

Artikel 3.39. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele door een ten behoeve van de school met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

2. Het bevoegd gezag treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het bevoegd gezag bekend is geworden dat een leerling mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een seksueel misdrijf als bedoeld in Titel XIV van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht of een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES.

4. Indien de leerling minderjarig is en uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte.

5. Het bevoegd gezag stelt de ouders van de minderjarige leerling, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het bevoegd gezag stelt de ouders niet in kennis van de aangifte indien het belang van de leerling zich daar ernstig tegen verzet.

6. Het bevoegd gezag stelt de leerling eveneens in kennis van de aangifte, tenzij daartegen naar het oordeel van het bevoegd gezag overwegende bezwaren bestaan.

7. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

8. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zevende lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

9. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zevende lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

10. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 3.35, eerste lid, onderdeel b.

F

Artikel 3.40 komt te luiden:

Artikel 3.40. Zorgplicht veiligheid op school

1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:

a. veiligheidsbeleid voert;

b. de veiligheid van leerlingen op school monitort; en

c. de coördinatie van het veiligheidsbeleid, waaronder in ieder geval ook wordt verstaan het beleid dat pesten tegengaat, bij een personeelslid belegt.

2. Het bevoegd gezag evalueert het veiligheidsbeleid ten minste eenmaal per jaar en betrekt daarbij in ieder geval:

a. de uitkomst van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

b. de veiligheidsbeleving van het personeel;

c. de registratie van veiligheidsincidenten, bedoeld in artikel 3.40a;

d. het advies over het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 3.35, tweede lid, onderdeel c; en

e. het verslag van de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 3.35, tweede lid, onderdeel d.

3. Het bevoegd gezag zendt de resultaten van de monitoring van de veiligheid van leerlingen op school aan de inspectie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, waaronder regels over:

a. de inhoud;

b. de doelgroep;

c. de frequentie waarmee de monitor wordt afgenomen; en

d. de toezending van de resultaten aan de inspectie, bedoeld in het derde lid.

G

Na artikel 3.40 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.40a. Registratie veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag registreert een veiligheidsincident dat:

a. plaatsvindt onder zijn verantwoordelijkheid; of

b. ernstige gevolgen heeft voor de orde of veiligheid op school.

2. Een veiligheidsincident is in ieder geval:

a. fysiek geweld met lichamelijk letsel tot gevolg;

b. seksuele intimidatie of seksueel misbruik;

c. stelselmatige discriminatie;

d. bedreiging;

e. grove pesterijen;

f. ernstige vernieling;

g. diefstal;

h. bezit van, handel in, of gebruik van drugs;

i. bezit van, handel in, of gebruik van een wapen.

3. De registratie omvat:

a. een aanduiding van het veiligheidsincident, waarbij indien mogelijk de aanduiding uit het tweede lid wordt gebruikt;

b. een aanduiding van degenen die bij het veiligheidsincident betrokken waren en de wijze waarop zij betrokken waren, waarbij de volgende aanduidingen worden gebruikt:

1°. leerling;

2°. ouder;

3°. personeelslid;

4°. derde;

c. de datum en het tijdstip van het incident; en

d. de locatie van het incident.

4. De registratie kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

5. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, niet langer dan noodzakelijk is ter uitvoering van de taken, genoemd in het eerste lid en artikel 3.40, tweede lid, opschrift en onderdeel c, en vernietigt deze uiterlijk na twee jaar.

6. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, genoemd in het derde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

7. Het bevoegd gezag vernietigt, in afwijking van het vijfde lid, de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, alsmede een aanduiding van het schooljaar waarin het veiligheidsincident plaatsvond, uiterlijk na tien jaar.

Artikel 3.40b. Meldplicht ernstige veiligheidsincidenten

1. Het bevoegd gezag meldt een veiligheidsincident als bedoeld in artikel 3.40a, eerste lid, aanhef en onderdelen a of b, waarbij ernstige sociale, psychische of fysieke schade ontstaat voor een leerling, ouder of personeelslid onverwijld aan de inspectie.

2. Er is in ieder geval sprake van ernstige sociale, psychische of fysieke schade als bedoeld in het eerste lid, bij:

a. fysiek geweld of grove pesterijen met zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg;

b. bezit van, handel in, of gebruik van een vuurwapen op school.

3. Artikel 3.40a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding.

4. De melding kan persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, bevatten.

H

In artikel 11.19, derde lid, wordt in de laatste volzin «De artikelen 3.35 en 3.36 zijn van overeenkomstige toepassing» vervangen door «Artikel 3.36 is van overeenkomstige toepassing».

I

Na 11.39 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 11.39a. Klachtencommissie BES

1. De artikelen 3.36a, 3.36b en 3.36c zijn niet van toepassing.

2. Onze Minister draagt zorg voor de instandhouding van de Klachtencommissie BES.

3. De artikelen 3.36a, derde tot en met vijfde lid, 3.36b, tweede tot en met zesde lid en 3.36c zijn van overeenkomstige toepassing op de Klachtencommissie BES.

J

Voor artikel 11.40 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.39b. Overgangsrecht Wet vrij en veilig onderwijs Caribisch Nederland

1. Artikel 3.35 en 3.35a zijn niet van toepassing.

2. In afwijking van artikel 3.36, 3.36a, 3.36b, 3.36c zijn artikel 3.35 en 3.36 zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel V, onderdeel D, van de Wet vrij en veilig onderwijs van toepassing.

3. In afwijking van artikel 3.39 is artikel 3.39, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel V, onderdeel E, van de Wet vrij en veilig onderwijs van toepassing.

4. In afwijking van artikel 3.40 is artikel 3.40 zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel V, onderdeel F, van de Wet vrij en veilig onderwijs van toepassing.

5. Artikel 3.40a en 3.40b zijn niet van toepassing.

6. Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende leden verschillend kan worden vastgesteld.

K

Artikel 13.6 komt te luiden:

Artikel 13.6. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel IV van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen 2.92, tweede lid, onderdelen g en n, 3.35, 3.35a, 3.36, 3.36a, 3.36b, 3.36c, 3.39, 3.40, 3.40a, 3.40b en 11.39a in de praktijk.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN

De Wet medezeggenschap op scholen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «artikel 14 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 23 van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 3.35 en 3.36 van de Wet voortgezet onderwijs 2020» vervangen door «artikel 14e van de Wet op het primair onderwijs, artikel 23e van de Wet op de expertisecentra en artikel 3.36c van de Wet voortgezet onderwijs 2020».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma wordt aan het tweede lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. jaarlijks de evaluatie van het veiligheidsbeleid, bedoeld in artikel 4c, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 5a, tweede lid van de Wet op de expertisecentra of artikel 3.40, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, gezamenlijk met een overzicht van:

1°. het aantal ingediende klachten, bedoeld in de artikelen 14b, eerste lid, en 14d, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 23b, eerste lid en 23d, tweede lid van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 3.36, eerste lid, en 3.36b, tweede lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

2°. het aantal meldingen van ernstige veiligheidsincidenten, bedoeld in artikel 4c2, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 5a2, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 3.40b, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020; en

3°. het aantal keren dat het bevoegd gezag overleg heeft gevoerd met de vertrouwensinspecteur als bedoeld in artikel 4a, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 3.39, tweede lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

B

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma wordt aan artikel 10 een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. aanstelling van een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet op de expertisecentra en artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.3.8 komt te luiden:

Artikel 1.3.8. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een student, vavo-student of deelnemer mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van de instelling met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

2. Het bevoegd gezag treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het bevoegd gezag bekend is geworden dat een student, vavo-student of deelnemer mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn instelling met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een seksueel misdrijf als bedoeld in Titel XIV van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

4. Indien de student of vavo-student minderjarig is en uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte.

5. Het bevoegd gezag stelt de student of vavo-student, de ouders van de student of vavo-student, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het bevoegd gezag stelt de ouders niet in kennis van de aangifte indien het belang van de minderjarige student of vavo-student zich daar ernstig tegen verzet.

6. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

7. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zesde lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

8. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

B

In artikel 1.4a.1, negende lid, wordt «Artikel 1.3.9 is van overeenkomstige toepassing» vervangen door «De artikelen 1.3.8 en 1.3.9 zijn van overeenkomstige toepassing».

C

Na artikel 12.5.1c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.5.1d. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel VI van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van artikel 1.3.8 in de praktijk.

ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES

De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.3.5 komt te luiden:

Artikel 1.3.5. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een student, vavo-student of deelnemer mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van de instelling met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het bevoegd gezag.

2. Het bevoegd gezag treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het bevoegd gezag bekend is geworden dat een student, vavo-student of deelnemer mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn instelling met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Tweede Boek Wetboek van Strafrecht BES.

4. Indien de student of vavo-student minderjarig is en uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte.

5. Het bevoegd gezag stelt de student of vavo-student, de ouders, voogden of verzorgers van de student of vavo-student, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het bevoegd gezag stelt de ouders, voogden of verzorgers niet in kennis van de aangifte indien het belang van de student of vavo-student zich daar ernstig tegen verzet.

6. Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

7. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zesde lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

8. Het bevoegd gezag bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het bevoegd gezag geautoriseerde personen.

B

Na artikel 11.6h wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.6i. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel VII van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van artikel 1.3.5 in de praktijk.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.20 komt te luiden:

Artikel 1.20. Meld-, overleg en aangifteplicht

1. Indien een personeelslid bekend is geworden dat een student mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van de instelling met taken belast persoon, meldt hij dit onverwijld aan het instellingsbestuur.

2. Het instellingsbestuur treedt onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht, indien het instellingsbestuur bekend is geworden dat een student mogelijk slachtoffer is geworden van seksueel misbruik of seksuele intimidatie door een ten behoeve van zijn instelling met taken belast persoon.

3. Het overleg is gericht op de vraag of sprake is van een redelijk vermoeden van een seksueel misdrijf als bedoeld in Titel XIV van Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

4. Indien de student minderjarig is en uit het overleg blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden als bedoeld in het derde lid, doet het instellingsbestuur onverwijld aangifte.

5. Het instellingsbestuur stelt de student, de ouders, voogden of verzorgers van de student, de met taken belaste persoon en de vertrouwensinspecteur onverwijld in kennis van de aangifte. Het instellingsbestuur stelt de ouders, voogden of verzorgers niet in kennis van de aangifte indien het belang van de student zich daar ernstig tegen verzet.

6. Het instellingsbestuur kan ten behoeve van de taken, genoemd in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens over gezondheid of seksueel gedrag of seksuele gerichtheid en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken.

7. Het instellingsbestuur bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, niet langer dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken, genoemd in het zesde lid, en vernietigt deze uiterlijk na drie jaar.

8. Het instellingsbestuur bewaart de gegevens, bedoeld in het zesde lid, op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor door het instellingsbestuur geautoriseerde personen.

B

Na artikel 19.1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19.1b. Evaluatie Wet vrij en veilig onderwijs

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel VIII van de Wet vrij en veilig onderwijs aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van artikel 1.20 in de praktijk.

ARTIKEL IX. WIJZIGING VAN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de aanhef te luiden:

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

B

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a. Gegevensverwerking meldplicht ernstige veiligheidsincidenten

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, waaronder een bewaartermijn, over de verwerking van persoonsgegevens door de inspectie ten behoeve van de meldplicht ernstige veiligheidsincidenten, bedoeld in de artikelen 4c2 van de Wet op het primair onderwijs, 6c van de Wet primair onderwijs Bes, 5a2 van de Wet op de expertisecentra en 3.40b van de Wet voortgezet onderwijs 2020.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het zevende en achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, waaronder een bewaartermijn, over de verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in het vijfde lid.

2. In het achtste lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».

ARTIKEL X. SAMENLOOP

A

Indien het bij geleidende brief van 7 oktober 2020 aanhangig gemaakte voorstel van wet van het lid Maatoug tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon (Kamerstukken 35 592) tot wet is of wordt verheven en die wet:

a. eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel F, van deze wet, wordt artikel I, onderdeel F, van deze wet als volgt gewijzigd:

1°. In artikel 14, tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

2°. Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, fungeert als vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 13a, eerste, tweede en vierde tot en met tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet van toepassing.

b. later in werking treedt dan artikel I, onderdeel F, van deze wet, wordt na artikel II van die wet een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel #1.

Artikel 14 van de Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, fungeert als vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 13a, eerste, tweede en vierde tot en met tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet van toepassing.

B

Indien het bij geleidende brief van 7 oktober 2020 aanhangig gemaakte voorstel van wet van het lid Maatoug tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon (Kamerstukken 35 592) tot wet is of wordt verheven en die wet:

a. eerder in werking is getreden of treedt dan artikel II, onderdeel F, van deze wet, wordt artikel II, onderdeel F, van deze wet als volgt gewijzigd:

In artikel 17, tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

b. later in werking treedt dan artikel II, onderdeel F, van deze wet, wordt na artikel II van die wet een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel #2.

In artikel 17, tweede lid, van de Wet primair onderwijs BES wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

C

Indien het bij geleidende brief van 7 oktober 2020 aanhangig gemaakte voorstel van wet van het lid Maatoug tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon (Kamerstukken 35 592) tot wet is of wordt verheven en die wet:

a. eerder in werking is getreden of treedt dan artikel III, onderdeel F, van deze wet, wordt artikel III, onderdeel F, van deze wet als volgt gewijzigd:

1°. In artikel 23, tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

2°. Aan artikel 23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, fungeert als vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 13a, eerste, tweede en vierde tot en met tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet van toepassing.

b. later in werking treedt dan artikel III, onderdeel F, van deze wet, wordt na artikel II van die wet een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel #3.

Artikel 23 van de Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, fungeert als vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 13a, eerste, tweede en vierde tot en met tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet van toepassing.

D

Indien het bij geleidende brief van 7 oktober 2020 aanhangig gemaakte voorstel van wet van het lid Maatoug tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon (Kamerstukken 35 592) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel IV, onderdeel D, van deze wet, wordt artikel IV, onderdeel D, van deze wet als volgt gewijzigd:

1°. In artikel 3.35, tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

2°. Aan artikel 3.35 wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, fungeert als vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 13a, eerste, tweede en vierde tot en met tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet van toepassing.

b. later in werking treedt dan artikel IV, onderdeel D, van deze wet, wordt na artikel II van die wet een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel #4.

Artikel 3.35 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. het waar nodig geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen aan het personeel.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. De vertrouwenspersoon, bedoeld in het eerste lid, fungeert als vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet Artikel 13a, eerste, tweede en vierde tot en met tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet van toepassing.

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet vrij en veilig onderwijs.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,