35423 Nota van wijziging inzake Wijziging van de Postwet 2009 in verband met de wijziging van de toegangsregulering van postvervoerders tot een landelijk netwerk voor postaanbieding, de borging van de continuïteit van de universele postdienst, de flexibilisering van de eisen aan de universele postdienst en de bescherming van de arbeidspositie van postbezorgers
Nota van wijziging
Nummer: 2025D30860, datum: 2025-06-30, bijgewerkt: 2025-07-01 10:31, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken
Onderdeel van zaak 2025Z13619:
- Indiener: V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- 2025-09-09 16:45: Procedurevergadering vaste commissie voor Economische Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Wijziging van de Postwet 2009 in verband met de wijziging van de toegangsregulering van postvervoerders tot een landelijk netwerk voor postaanbieding, de borging van de continuïteit van de universele postdienst, de flexibilisering van de eisen aan de universele postdienst en de bescherming van de arbeidspositie van postbezorgers
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
B
In artikel I, onderdeel E, wordt in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, “bezorgd” gewijzigd in “afgeleverd”, wordt “artikel 16, zesde lid,” gewijzigd in “artikel 16, derde lid,” en wordt “dit postvervoer tevens voor andere postvervoerbedrijven” gewijzigd in “tevens postvervoer voor andere postvervoerbedrijven, overeenkomstig het in de artikelen 9a en 9b en krachtens artikel 9c, eerste en tweede lid, bepaalde”.
C
In artikel I, onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 9a als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
Tarieven en voorwaarden die in overeenstemming zijn met het bepaalde krachtens artikel 9c, eerste en tweede lid, hebben niet tot gevolg dat de effectieve toegang wordt belemmerd.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk als bedoeld in artikel 9, eerste lid, past op postvervoer voor een ander postvervoerbedrijf, op verzoek van dat andere postvervoerbedrijf de tarieven en voorwaarden toe die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het netwerk, hanteert voor zakelijke eindgebruikers. Het postvervoerbedrijf dat beschikt over het netwerk, past deze tarieven en voorwaarden op transparante en niet-discriminatoire wijze toe.
D
In artikel I, onderdeel E, komt het voorgestelde artikel 9b te luiden:
Artikel 9b
1. Een referentieaanbod als bedoeld in artikel 9a wordt niet eerder bekendgemaakt dan nadat dit door de Autoriteit Consument en Markt is getoetst aan het bepaalde krachtens artikel 9c, eerste en tweede lid.
2. Het postvervoerbedrijf maakt het referentieaanbod bekend op een
voor andere postvervoerders kenbare en toegankelijke wijze.
3. Het eerste referentieaanbod na de inwerkingtreding van de artikelen 9
tot en met 9c wordt bekendgemaakt in het kalenderjaar waarin die
inwerkingtreding plaatsvindt en geldt met ingang van het daarop volgende
kalenderjaar.
E
Aan artikel I, onderdeel E, wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 9c
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld:
a. voor welke poststukken en postvervoerdiensten de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verplichting geldt;
b. welke eisen gelden voor de overkomstduur van poststukken waarop een referentieaanbod als bedoeld in artikel 9a van toepassing is;
c. op welke hoeveelheid poststukken een referentieaanbod als bedoeld in artikel 9a ten hoogste van toepassing is;
d. volgens welke procedure, waaronder in ieder geval op welke wijze en op welk tijdstip, wordt bepaald of het aantal ter vervoer aangeboden poststukken van een postvervoerbedrijf in overeenstemming is met het krachtens onderdeel c bepaalde;
e. gedurende welke periode een referentieaanbod geldig is.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld betreffende:
a. de methodiek voor het bepalen van de tarieven en betreffende de voorwaarden in een referentieaanbod;
b. de procedure van totstandkoming van een referentieaanbod en de procedure van de toetsing, bedoeld in artikel 9b, eerste lid.
3. De Autoriteit Consument en Markt wordt gehoord over een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, en een ontwerp van een ministeriële regeling als bedoeld in het tweede lid.
F
Artikel I, onderdeel G, onder 2, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. Onderdeel b komt te luiden:
b. de aangewezen vennootschap Onze Minister heeft medegedeeld dat een rendabele uitvoering van de universele postdienst of het gedeelte hiervan waarmee zij is belast niet mogelijk is;
2. In onderdeel d (nieuw) wordt in het voorgestelde artikel 15, tweede lid, onderdeel e, “een aangewezen vennootschap” gewijzigd in “de aangewezen vennootschap”.
G
Artikel I, onderdeel H, komt te luiden:
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste vier leden komen te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke poststukken en postvervoerdiensten onder de universele postdienst vallen bij postvervoer binnen Nederland en bij postvervoer van en naar gebieden buiten Nederland.
2. Een verlener van de universele postdienst haalt op ten minste een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld aantal dagen per week poststukken op uit openbaar toegankelijke brievenbussen en andere openbaar toegankelijke voor het aanleveren van poststukken bestemde voorzieningen.
3. Een verlener van de universele postdienst biedt op ten minste een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld aantal dagen per week overal in Nederland poststukken aan op afzonderlijke adressen, in postbussen, in voor de aflevering van poststukken bestemde brievenbussen of in andere voor de desbetreffende ontvanger toegankelijke voorzieningen voor poststukken.
4. Het aantal dagen, bedoeld in het tweede en in het derde lid, kan voor verschillende soorten poststukken verschillend worden vastgesteld en voldoet aan de behoeften van de gebruikers van de universele postdienst en houdt rekening met de kwetsbare gebruikers van de universele postdienst.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt “voor het publiek bestemde brievenbussen en dienstverleningspunten voor het aanbieden van postzendingen en voor het verrichten van andere met het postvervoer samenhangende handelingen” vervangen door “openbaar toegankelijke brievenbussen, andere openbaar toegankelijke voor het aanleveren van poststukken bestemde voorzieningen of dienstverleningspunten voor het aanleveren van poststukken en andere met het postvervoer samenhangende handelingen”.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt “het zesde of zevende lid” vervangen door “het eerste, vijfde of zesde lid”.
H
In artikel I worden na onderdeel H een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ha
Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a en b vervallen, onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot a tot en met c.
2. In onderdeel a (nieuw) vervalt “, bedoeld in onderdeel a”.
I
Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:
Onder vernummering van artikel 18a tot 17b wordt in het eerste lid “postvestigingen en brievenbussen” vervangen door “dienstverleningspunten, openbaar toegankelijke brievenbussen of andere openbaar toegankelijke voor het aanleveren van poststukken bestemde voorzieningen”.
J
In artikel I worden na onderdeel I een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ia
In artikel 18, tweede lid, wordt “onderdeel e” gewijzigd in “onderdeel c”.
K
In artikel I, onderdeel K, wordt het voorgestelde artikel 22a als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “het kapitaal en de middelen” gewijzigd in “het werkkapitaal en de bedrijfsmiddelen”.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “de rechtspersoon wiens dochtermaatschappij verlener van de universele postdienst is” gewijzigd in “een rechtspersoon die deel uitmaakt van de groep”.
3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
3. Indien een verlener van de universele postdienst niet voldoet aan
de regels, bedoeld in het eerste lid, en het tweede lid niet van
toepassing is:
a. stelt hij de Autoriteit Consument en Markt hiervan onverwijld
schriftelijk op de hoogte;
b. stelt hij binnen vier weken na de melding een herstelplan op waarin
wordt beschreven op welke wijze hij het financieel beheer gaat
verbeteren en zendt hij dit plan aan de Autoriteit Consument en
Markt.
4. De Autoriteit Consument en Markt kan op basis van een herstelplan als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, aanbevelingen doen aan de verlener van de universele postdienst.
5. Een verlener van de universele postdienst rapporteert in de rapportage, bedoeld in artikel 23, aan de Autoriteit Consument en Markt over wijzigingen ten aanzien van de in het eerste lid gestelde eis, indien het tweede lid niet van toepassing is.
6. De Autoriteit Consument en Markt informeert Onze Minister over een herstelplan als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, over aanbevelingen als bedoeld in het vierde lid, en over een rapportage als bedoeld in het vijfde lid.
L
In artikel I, onderdeel K, wordt in het voorgestelde artikel 22b, eerste lid, “hij voldoet” vervangen door “is voldaan”.
M
In artikel I, onderdeel K, wordt het voorgestelde artikel 22d als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdelen b en c, wordt “de verlener van de universele postdienst” gewijzigd in “een verlener van de universele postdienst, die deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,”.
2. Het derde tot en met zesde lid vervalt, onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot derde tot en met vijfde lid.
N
In artikel I, onderdeel M, wordt het voorgestelde artikel 23a als volgt gewijzigd:
1. De tweede zin vervalt.
2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De melding wordt onderbouwd met een beschrijving van de aspecten die van belang zijn voor een rendabele uitvoering van de universele postdienst en een overzicht van de maatregelen die de verlener van de universele postdienst reeds heeft genomen en de maatregelen die hij voornemens is te nemen om de continuïteit en de rendabiliteit van de dienstverlening te waarborgen.
O
In artikel I wordt na onderdeel M een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ma
In artikel 25a, eerste lid, wordt “ministeriële regeling” vervangen door “ontwerp van een ministeriële regeling”.
P
In artikel I wordt na onderdeel Q een onderdeel ingevoegd, luidende:
Qa
In artikel 42, tweede lid, wordt “bedoeld artikel 41 en het eerste lid” gewijzigd in “bedoeld in artikel 41 en in het eerste lid”.
Q
In artikel I, onderdeel R, wordt in artikel 49, eerste lid, in de vervangende zinsnede na “9b” ingevoegd “9c”.
R
In artikel I wordt na onderdeel S een onderdeel ingevoegd, luidende,
Sa
In artikel 66, tweede lid, wordt “ofverordening” vervangen door “of verordening”.
S
In artikel I, onderdeel T, komt het voorgestelde artikel 89a te luiden:
Artikel 89a
Met ingang van 1 januari van het zesde kalenderjaar na het van kracht worden van het eerste referentieaanbod, bedoeld in 9b, derde lid, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel 9 komt te luiden:
Artikel 9
1. Een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk waarmee
poststukken kunnen worden afgeleverd of aangeboden op alle adressen in
Nederland op ten minste het krachtens artikel 16, derde lid,
vastgestelde aantal dagen per week en met gebruikmaking van dat netwerk
postvervoer verricht, verricht tevens postvervoer voor andere
postvervoerbedrijven.
2. Onder een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk als
bedoeld in het eerste lid, vallen ook groepsmaatschappijen die in een
groep verbonden zijn in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek met een postvervoerbedrijf dat beschikt over een
netwerk als bedoeld in het eerste lid.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld voor welke
poststukken en postvervoerdiensten de in het eerste lid bedoelde
verplichting geldt.
4. Een postvervoerbedrijf, dat beschikt over een netwerk als bedoeld in het eerste lid, past op postvervoer voor een ander postvervoerbedrijf, op verzoek van dat andere postvervoerbedrijf de tarieven en voorwaarden toe die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het netwerk, hanteert voor zakelijke eindgebruikers. Het postvervoerbedrijf dat beschikt over het netwerk, past deze tarieven en voorwaarden op transparante en niet-discriminatoire wijze toe.
B
De artikelen 9a tot en met 9c vervallen.
C
Na artikel 89a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 89b
1. Artikel 9 vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
3. Onze Minister zendt tezamen met het ontwerp aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 9 in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting van dat artikel aan de Staten-Generaal.
T
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt “de artikelen 22d, zevende lid, en 58” gewijzigd in “de artikelen 22d, derde lid, en 58”.
2. In onderdeel 2 wordt “artikel 4” gewijzigd in “de artikelen 4, 7 en 11” en wordt “de artikelen 22d, zevende lid, en 58” gewijzigd in “de artikelen 22d, derde lid, en 58”.
TOELICHTING
I Algemeen
Inleiding
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet 2009 is in maart 2020 aangeboden aan de Tweede Kamer. Sindsdien is door meerdere ontwikkelingen de situatie op de postmarkt aanzienlijk gewijzigd. In het licht daarvan is het wenselijk het wetsvoorstel aan te passen. De aanpassingen die in deze nota van wijziging worden voorgesteld, betreffen hoofdzakelijk de toegang voor regionale postvervoerders tot het landelijk dekkende netwerk voor brievenbuspost en de continuïteit van de universele postdienst (UPD).1 Zij worden hieronder in het algemene deel van deze toelichting toegelicht. Daarnaast bevat deze nota van wijziging een aantal voorstellen voor redactionele verbeteringen. Zij zullen worden toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
Toegangsregime voor regionale postvervoerders
Ontwikkelingen in de postmarkt
Door met name digitalisering is de markt voor brievenbuspost van vandaag niet meer dezelfde als die van tien jaar geleden. Het belang van vervoerdiensten voor e-commerce heeft een enorme vlucht genomen. Tegelijkertijd daalt het aantal brievenbuspoststukken al een decennium met ongeveer 8% per jaar.2 Als gevolg hiervan komen de financiële houdbaarheid en continuïteit van het landelijke dekkende netwerk meer en meer onder druk te staan. Dit brengt een direct risico met zich mee voor de publieke belangen die de Postwet 2009 waarborgt. Daarnaast zorgt de krimp ervoor dat de structuur van de markt verandert.
De verandering van de markt voor brievenbuspost betekent dat het niet langer opportuun is om concurrentie te stimuleren tussen meerdere postvervoernetwerken die naast elkaar bestaan. Gezien de dalende volumes en de transitie naar een brede bezorgmarkt, is er geen realistisch perspectief meer op de ontwikkeling van een concurrerend, tweede postnetwerk met landelijke dekking. Dit heeft gevolgen voor de toegangsregulering op de postmarkt.
Het wetsvoorstel zoals dit in 2020 aan de Tweede Kamer is aangeboden, verplicht een postvervoerbedrijf dat beschikt over een landelijk dekkend netwerk waarmee poststukken kunnen worden aangeboden, om onder bepaalde voorwaarden ook postvervoer te verrichten voor andere postvervoerbedrijven.3 In het wetsvoorstel is afgestapt van het middel infrastructuurconcurrentie om de publieke belangen te waarborgen en ingezet op toegangsregulering die bijdraagt aan de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk. Was in het verleden het creëren van een haalbare business case voor regionale postvervoerders om zo infrastructuurconcurrentie te realiseren een expliciet doel van de toegangsregulering, in het wetsvoorstel is dit niet meer het geval.
Als gevolg van de verdere verandering die de postmarkt sinds de indiening van het wetsvoorstel ondergaat4, brengt de toegangsregulering zoals die het toenmalige kabinet in 2020 voor ogen stond, de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk in gevaar. Om die reden wordt voorgesteld in deze nota van wijziging de toegangsregels in het wetsvoorstel te wijzigen.
Wijzigingen toegangsregels in nota van wijziging
In deze nota van wijziging wordt in de eerste plaats voorgesteld om de verplichting voor een postvervoerbedrijf dat beschikt over een landelijk dekkend netwerk om een referentieaanbod van de tarieven en voorwaarden voor toegang bekend te maken, na vijf jaren te laten vervallen.5 Naast het verminderen van de druk op de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk wordt daarmee beoogd een overgangsperiode te bieden aan regionale postvervoerders. Tijdens de overgangsperiode kunnen regionale postvervoerders voor een deel van hun postvolume op basis van een referentieaanbod gebruikmaken van gunstigere tarieven en voorwaarden dan het postvervoerbedrijf dat beschikt over het landelijk dekkende netwerk hanteert voor zakelijke eindgebruikers. Het percentage van het postvolume waarvoor een referentieaanbod geldt en de gunstigere tarieven zullen in die periode stapsgewijs worden afgebouwd totdat deze voordelen na vijf jaren komen te vervallen. De afbouw zal worden geregeld in het Postbesluit 2009 en de Postregeling 2009.6 Regionale postvervoerders kunnen na de overgangsperiode desgewenst toegang krijgen tegen dezelfde tarieven en voorwaarden als voor zakelijke eindgebruikers van het postvervoerbedrijf met het landelijk dekkende netwerk gelden.7 Op deze manier kunnen regionale postvervoerders zich tijdig en geleidelijk aanpassen aan de situatie van gelijke tarieven en de gewijzigde marktomstandigheden.
In de tweede plaats wordt voorgesteld de toepassing van een referentieaanbod te beperken tot poststukken waarvoor een in het Postbesluit 2009 vast te stellen overkomstduur geldt.8 Dit maakt het mogelijk dat het referentieaanbod ook op dit punt meebeweegt met de marktontwikkelingen. Indien deze ontwikkelingen vragen om aanpassing van de tarieven en voorwaarden waartegen poststukken met een korte overkomstduur worden vervoerd, is het belangrijk dat die ook kunnen doorwerken in de toegangsregulering. Dit voorkomt dat poststukken met een korte overkomstduur op basis van het referentieaanbod tegen de daarvoor geldende tarieven en voorwaarden moeten blijven worden vervoerd. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de maximale overkomstduur van poststukken van zakelijke eindgebruikers wordt gewijzigd. In dat geval is het van belang de toepassing van een referentieaanbod te kunnen beperken tot poststukken met een bepaalde overkomstduur.
In de derde plaats wordt voorgesteld om de hoeveelheid poststukken waarvoor de toegangsverplichting geldt, niet te maximaliseren. Indien er geen maximum is, kan een regionale postvervoerder poststukken die niet onder het referentieaanbod vallen, toch aanbieden voor vervoer via het landelijke netwerk.
In de vierde plaats wordt voorgesteld om een postvervoerbedrijf dat stukken aanbiedt voor vervoer via het landelijke netwerk, de mogelijkheid te bieden voor die poststukken te verzoeken om toepassing van de tarieven en voorwaarden die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het netwerk, hanteert voor zakelijke eindgebruikers.9 Hiervan kan bijvoorbeeld gebruikgemaakt worden als het eerstgenoemde postvervoerbedrijf meer poststukken aanbiedt voor vervoer via het netwerk dan het maximum waarop het referentieaanbod van toepassing is.
De tarieven en voorwaarden voor zakelijke eindgebruikers zijn desgevraagd ook van toepassing als een postvervoerbedrijf poststukken aanbiedt voor vervoer via het netwerk met een kortere overkomstduur dan waarop het referentieaanbod van toepassing is.
Doel van de mogelijkheid om toepassing te vragen van de tarieven en voorwaarden voor zakelijke eindgebruikers is andere postvervoerders de mogelijkheid te bieden zich voor te bereiden op de situatie waarin er geen referentieaanbod meer geldt. Postvervoerders die toegevoegde waarde hebben en bijdragen aan de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk kunnen op deze manier werkzaamheden op de postmarkt blijven verrichten. Ook geeft deze mogelijkheid toegang vragende postvervoerders die bij aanpassingen in hun businessmodel tijdens de ontwikkeling naar de toekomstige markt tijdelijk boven het gestelde maximum uitkomen, meer ruimte deze ontwikkeling voort te zetten. Wanneer na vijf jaren de maximale hoeveelheid poststukken die onder het referentieaanbod kan worden aangeboden, is afgebouwd naar nul, kan een postvervoerder, zoals hierboven is vermeld, eveneens verzoeken om toepassing van de tarieven en voorwaarden die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het landelijke netwerk, hanteert voor zakelijke eindgebruikers.
De tarieven en voorwaarden van het referentieaanbod mogen effectieve toegang niet belemmeren. Om dit te bewerkstelligen zullen in het Postbesluit 2009 en in de Postregeling 2009 regels worden opgenomen waaraan de tarieven en voorwaarden gedurende de overgangsperiode moeten voldoen.10 Als vijfde wijziging wordt voorgesteld om in de wet te bepalen dat tarieven en voorwaarden die in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende regels, niet tot gevolg hebben dat effectieve toegang wordt belemmerd.11
In de zesde plaats wordt voorgesteldom een referentieaanbod voorafgaand aan de bekendmaking te laten toetsen door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM beoordeelt of het referentieaanbod in overeenstemming is met de daarvoor vastgestelde regels in het Postbesluit 2009 en de Postregeling 2009.12 Toetsing vooraf creëert meer rechtszekerheid voor toegang vragende postvervoerders, omdat de tarieven en voorwaarden pas gaan gelden nadat deze zijn getoetst.
In de zevende plaats wordt voorgesteld om in de Postwet 2009 de verplichting op te nemen om de ACM te horen over een ontwerp van een wijziging van het Postbesluit 2009 of de Postregeling 2009 die betrekking heeft op toegangsregels.13 De bepaling komt in de plaats van de bepaling in het wetsvoorstel die de Minister van Economische Zaken (hierna: minister) de bevoegdheid geeft om de ACM op te dragen een rapport uit te brengen over lagere regelgeving met betrekking tot toegang.14 Een hoorplicht geeft meer zekerheid over de betrokkenheid van de ACM en sluit beter aan bij de geldende bepalingen van de Postwet 2009.15
In de achtste plaats wordt voorgesteld om de mogelijkheid om de toegangsverplichting bij koninklijk besluit te beëindigen, te laten vervallen. De reden is dat wordt voorgesteld om de bepalingen die betrekking hebben op het referentieaanbod na vijf jaren te laten vervallen. Daarbij past niet de mogelijkheid om binnen die periode de toegangsregeling bij koninklijk besluit te beëindigen. Dit zou het doel om regionale postvervoerbedrijven een overgangsperiode van vijf jaren te bieden, doorkruisen.
In de negende plaats wordt voorgesteld om te regelen dat na de overgangsperiode van vijf jaren de toegangsverplichting blijft gelden, voor in het Postbesluit 2009 bepaalde poststukken en postdiensten.16 De verplichting voor het opstellen van een referentieaanbod en de regels die daarvoor gelden, komen vanaf dat moment te vervallen. In samenhang daarmee wordt tot slot voorgesteld voor de toegangsverplichting dan wel de bevoegdheid te creëren om die bij koninklijk besluit te beëindigen. Van die bevoegdheid kan dan gebruikgemaakt worden indien veranderende marktomstandigheden daarom vragen, om de druk op de continuïteit van het netwerk te verminderen. Hierbij is de verplichting opgenomen om bij de voorhang van het ontwerpbesluit ook een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de toegangsregeling en een standpunt over de voortzetting daarvan aan de Eerste en Tweede Kamer te sturen.17
De gewijzigde uitgangspunten van de toegangsregulering zullen behalve in de nota van wijziging tot uiting komen in de nog vast te stellen regels in het Postbesluit 2009 en de Postregeling 2009 voor bijvoorbeeld de tarieven en de voorwaarden in een referentieaanbod en de maximale hoeveelheid poststukken die tegen die tarieven en voorwaarden kan worden aangeboden, gedurende de overgangsperiode.
Het voornemen is om in het Postbesluit 2009 te bepalen dat de maximale hoeveelheid poststukken waarop een referentieaanbod van toepassing is in een periode van vijf jaren wordt afgebouwd naar nul procent van het totale volume van de toegang vragende postvervoerder.
In het Postbesluit 2009 en in de Postregeling 2009 zullen verder regels worden opgenomen waaraan de tarieven en voorwaarden tijdens de overgangsperiode moeten voldoen. Daarbij zal worden gezocht naar een balans tussen het bieden van een overgangsregime voor toegang vragende postvervoerders en het borgen van de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk. Dit wil zeggen dat die regels er enerzijds voor moet zorgen dat er geen dusdanig ongunstige tarieven en voorwaarden worden gehanteerd dat de toegang voor de toegang vragende postvervoerders wordt belemmerd. Anderzijds is het van belang dat de tariefmethodiek niet tot gevolg heeft dat de partij met het landelijke netwerk wordt gedwongen de tarieven op een te laag niveau vast te stellen, waardoor de continuïteit van het landelijke netwerk onder druk komt te staan. Op deze manier worden de tarieven en voorwaarden die gaan gelden, zo vormgegeven dat zij enerzijds meebewegen met de marktontwikkelingen en anderzijds regionale postvervoerders een overgangsperiode bieden.
Voor de procedure van totstandkoming van een referentieaanbod en de procedure van de toetsing zullen nadere regels worden opgenomen in de Postregeling 2009.18
Continuïteit van de universele postdienst
Regeling reikwijdte universele postdienst in het Postbesluit 2009
Een belangrijk uitgangspunt van de Postwet 2009 is de garantie dat iedere consument in Nederland kan terugvallen op een basispakket aan postdiensten. Dit is in overeenstemming met de Postrichtlijn. In aanvulling daarop vloeien uit de Akten van de Wereldpostunie een aantal rechten en plichten voort ten aanzien van de afhandeling van internationale poststukken.
In deze nota van wijziging wordt voorgesteld in artikel 16, eerste lid, van de wet te bepalen dat de omvang van de UPD wordt vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.19 Welke diensten onder de UPD vallen, is nu in artikel 16, eerste tot en met vierde lid, van de wet geregeld. Het minimum aan diensten dat een lidstaat dient te garanderen, is vastgelegd in de Postrichtlijn. De Postrichtlijn biedt ruimte om meer diensten dan minimaal vereist op te nemen in de UPD, maar daarvan heeft Nederland geen gebruikgemaakt. Verder is het aan een lidstaat om te bepalen op welke wijze de beschikbaarheid van de betreffende postdiensten voor een ieder wordt gegarandeerd. Overeenkomstig de Postrichtlijn omvat de universele postdienstverlening het postvervoer van brieven tot 2 kilogram en postpakketten tot 10 kilogram binnen Nederland en van brieven tot 2 kilogram en postpakketten tot 20 kilogram van en naar gebieden buiten Nederland, evenals het postvervoer van aangetekende zendingen en van zendingen tegen aangegeven waarde binnen Nederland. Het ophalen en aanbieden of afleveren van braillepost tot en met 7 kilogram maakt ook onderdeel uit van de universele postdienst.20 Het postvervoer van braillepost is op grond van de wet gratis21, zoals is bepaald in het Algemeen Postverdrag.22
Het regelen van de diensten die onder de UPD vallen, in het Postbesluit 2009 in plaats van in de Postwet 2009 is om drie redenen gewenst. Ten eerste is er sprake van samenhang met andere eisen, zoals het aantal ophaal- en bezorgdagen, waarvan in het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat bij algemene maatregel van bestuur te regelen en met andere belangrijke kwaliteitseisen die krachtens een eerdere wijziging van de Postwet 2009 al bij algemene maatregel van bestuur geregeld zijn.23 Ten tweede wordt er vanuit de lidstaten bij de Europese Commissie aangedrongen op spoedige evaluatie van de Postrichtlijn vanuit de wens om de eisen te flexibiliseren. De verwachting is dat de Postrichtlijn gewijzigd zal worden vanwege de ontwikkelingen op de postmarkt, die de financiële en operationele houdbaarheid van de dienstverlening in vrijwel alle lidstaten al enige tijd onder druk zetten. Ten slotte is niet uitgesloten dat de beschikbaarheid en betaalbaarheid van specifieke postdiensten die krachtens de Postrichtlijn verzekerd dienen te zijn, in de toekomst in de Nederlandse situatie op een andere wijze gegarandeerd kunnen worden dan op dit moment. Het samenbrengen van alle kwaliteitseisen en de reikwijdte van de dienstverlening vereenvoudigt de afweging van belangen en vergroot de inzichtelijkheid van onderlinge relaties binnen het regelgevende kader.
De inhoud van het huidige artikel 16, eerste tot en met vierde lid, van de wet zal ongewijzigd worden overgenomen in het Postbesluit 2009. De reikwijdte van de UPD zal, zolang de Postrichtlijn met betrekking tot deze diensten niet wordt aangepast, niet kunnen worden ingeperkt.
Eisen aan financiële bestendigheid verlener van de universele postdienst
Het wetsvoorstel bevat eisen aan een UPD-verlener die ervoor moeten zorgen dat hij financieel in staat is om de UPD uit te kunnen blijven voeren. Deze nota van wijziging preciseert enkele van de betrokken bepalingen en beoogt daarmee de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de UPD-verlener, de ACM en de minister met betrekking tot de waarborging van de continuïteit van de UPD te verduidelijken. Mocht de situatie zich voordoen dat de continuïteit van de UPD in de toekomst in gevaar dreigt te komen, dan dient in eerste instantie de UPD-verlener zelf maatregelen te treffen om dit risico te verkleinen. Daarna zijn het afhankelijk van de situatie de ACM, als toezichthouder, of de minister, als verantwoordelijke voor de onderliggende beleidskeuzes, die in actie dienen te komen. Tijdige politieke interventie kan van belang zijn om de situatie te voorkomen dat de continuïteit van de UPD in gevaar komt en de UPD-verlener geconfronteerd wordt met een structurele verlieslatende situatie. Om op effectieve wijze invulling te kunnen geven aan de rolverdeling tussen de UPD-verlener, de ACM en de minister is het tijdig verstrekken van voldoende gedetailleerde informatie door de UPD-verlener cruciaal. Hoe groter het risico hoe beter en gedetailleerder de informatie dient te zijn. Hoe de informatievoorziening in verschillende situaties eruit dient te zien, wordt hieronder nader toegelicht.
Jaarlijkse rapportage universele postdienst
Artikel 23 van de Postwet 2009 bepaalt dat een UPD-verlener jaarlijks aan de ACM een rapportage dient te verstrekken over de uitvoering van de universele postdienst. Deze verplichting geldt ongeacht de situatie van de UPD-verlener en hoe de uitvoering van de UPD verloopt. Het wetsvoorstel voegt aan artikel 23 een bepaling toe die de UPD-verlener verplicht in deze rapportage tevens inzicht te bieden in actuele en toekomstige ontwikkelingen die van belang zijn voor de continuïteit van de UPD.24 Het verstrekken van informatie over de financiële aspecten van individuele UPD-diensten ligt hierbij voor de hand. Ook dient hierbij te worden ingegaan op het behaalde rendement. De essentie van de bepalingen is het tijdig en volledig informeren van de minister via de ACM over ontwikkelingen die zien op de rendabele uitvoering van de UPD.
Relatie waarborging voldoende kapitaal en herstelplan
Een andere situatie kan ontstaan, als er voor een UPD-verlener of haar aandeelhouders aanleiding is om wijzigingen door te voeren in de bedrijfsvoering of de bedrijfsstructuur. Een dergelijke wijziging is mogelijk zolang gewaarborgd is dat er voldoende werkkapitaal en bedrijfsmiddelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van de UPD. Het wetsvoorstel regelt welke verplichtingen er ontstaan indien een UPD-verlener niet meer beschikt over voldoende werkkapitaal en bedrijfsmiddelen om de UPD te kunnen uitvoeren of indien hiervoor onvoldoende waarborg aanwezig is. Om de samenhang tussen de bepalingen te verduidelijken worden de desbetreffende bepalingen door deze nota van wijziging verplaatst van artikel 22d naar artikel 22a.25 Indien een UPD-verlener de beschikking over voldoende werkkapitaal en bedrijfsmiddelen voor de uitvoering van de UPD niet langer kan garanderen, dient hij dit onverwijld te melden aan de ACM.26 Als een groepsmaatschappij die direct of indirect zeggenschap uitoefent over de UPD-verlener, zich hoofdelijk aansprakelijkheid heeft verklaard voor uit rechtshandelingen van de UPD-verlener voortvloeiende schulden en deze verklaring wijzigt of intrekt, geldt eveneens een meldingsplicht.27
Indien een UPD-verlener niet beschikt over voldoende werkkapitaal en bedrijfsmiddelen en er geen sprake is van een groepsmaatschappij die een verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid heeft verstrekt, is de UPD-verlener behalve tot melding hiervan aan de ACM verplicht om binnen vier weken een herstelplan op te stellen waarin wordt beschreven op welke wijze hij het financieel beheer gaat verbeteren.28 In het herstelplan dienen maatregelen te worden opgenomen ten aanzien van de financiële huishouding die ervoor zorgen dat de uitvoerbaarheid van de UPD op de middellange termijn gewaarborgd blijft. De ACM beoordeelt dit herstelplan met het oog op het publieke belang van de continuïteit van de UPD en in het kader van de bepalingen over het financieel beheer. De ACM kan suggesties doen voor het herstelplan met het doel de continuïteit van de UPD te waarborgen.29 De veronderstelling hierbij is dat een herstelplan vooral relevant is in een situatie die wordt veroorzaakt door handelen van een UPD-verlener zelf, waarbij er geen sprake is van een acuut extern probleem en de UPD-verlener dus nog ruimte heeft voor alternatieve maatregelen binnen de regelgeving die geldt voor de UPD. De ACM houdt toezicht op dit herstelplan en het handelen van de UPD-verlener in dat verband. Ook stelt de ACM de minister op de hoogte van het herstelplan en haar aanbevelingen om het financieel beheer van de UPD verlener te verbeteren.30
Onrendabele uitvoering UPD voorzienbaar
Een rechtstreekse melding aan de minister is aan de orde als zich omstandigheden voordoen op basis waarvan een UPD-verlener voorziet dat de uitvoering van de UPD op een bepaalde termijn niet langer rendabel is, indien geen maatregelen worden genomen. Het gaat dan om gebeurtenissen of factoren die buiten de macht van de UPD-verlener liggen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij wegvallende marktvraag of andere externe factoren die de dienstverlening en de kosten daarvan raken. Om ervoor te zorgen dat er nog voldoende tijd is om maatregelen te nemen om te voorkomen dat acuut een situatie ontstaat waarin rendabele uitvoering van de UPD acuut niet meer mogelijk is, bepaalt het in het wetsvoorstel voorgestelde artikel 23a dat de UPD-verlener dit onverwijld moet melden aan de minister.31 Deze nota van wijziging voegt hieraan de bepaling toe dat deze melding vergezeld dient te gaan van een beschrijving van de maatregelen die de UPD-verlener zelf al heeft getroffen en voornemens is om nog te treffen.32 Op die manier kan worden vastgesteld of alle mogelijke maatregelen die de UPD-verlener zelf binnen de wettelijke grenzen kan nemen zijn uitgeput.
Betrokkenheid van de minister is in dergelijke omstandigheden vereist, omdat er mogelijk politieke keuzes nodig zijn waarbij sprake kan zijn van een afweging van bredere publieke belangen dan waar de ACM zich toe dient te beperken. In dat verband is mogelijk ook afstemming met betrokken stakeholders en het parlement nodig zodat er voldoende draagvlak is voor maatregelen die een bepaald kwaliteitsniveau van de dienstverlening verzekeren. Het is aan de UPD-verlener om de minister tijdig in te lichten, zodat deze waar nodig ook onverwijld kan inzetten op maatregelen, zoals het wijzigen van wet- of regelgeving. Het voorkomen of compenseren van een voor de UPD-verlener verlieslatende situatie kan onderdeel zijn van deze maatregelen.
Melding rendabele uitvoering UPD acuut onmogelijk
Het meest vergaande scenario is dat een UPD-verlener in de situatie verkeert dat een rendabele uitvoering van de UPD niet langer mogelijk is en er acute financiële problemen ontstaan. Ook in dat geval is een melding van de UPD-verlener aan de minister aan de orde. Omdat eerder niet expliciet was voorzien in een dergelijke melding, wordt deze verplichting door deze nota van wijziging toegevoegd aan het bestaande artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van de Postweg 2009.33 Als in de aanloop hiernaartoe voldoende informatie is verstrekt door de UPD-verlener kan deze melding niet als verrassing komen. Deze stap is aan de orde als een UPD-verlener, ook na eerdere maatregelen van de minister, niet langer in staat is een rendabele uitvoering van de UPD te verzekeren. In dat geval zal de minister overgaan tot het starten van een selectieprocedure voor een nieuwe UPD-verlener. Intrekking van de huidige aanwijzing kan pas plaatsvinden als er een nieuwe UPD-verlener is aangewezen.
Overige wijzigingen
De overige wijzigingen die in deze nota van wijziging worden voorgesteld, worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De ACM heeft een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd. In haar rapport geeft zij aan de opvatting van de minister te delen dat het expliciete beleidsdoel van het toegangsregime niet langer (infrastructuur)concurrentie dient te zijn. Tegelijkertijd geeft de ACM ook aan dat onvoldoende duidelijk is welk beleidsdoel het toegangsregime dan wel dient.
Om het doel van de toegangsregulering te verduidelijken is de toelichting op enkele punten aangepast. Het doel is het verminderen van de druk op de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk en tegelijkertijd een overgangsperiode bieden aan regionale postvervoerders. Postvervoerders kunnen zich via een versoberd toegangskader aanpassen aan veranderende marktomstandigheden voordat de voordelen van de toegangsregulering ten opzichte van de tarieven en voorwaarden die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het landelijke netwerk, ook hanteert voor zakelijke eindgebruikers, komen te vervallen.
De ACM geeft in haar rapport ook aan dat het belangrijk is dat PostNL een door de ACM vooraf goedgekeurd en transparant kostentoerekensysteem (KTS) hanteert.
Dit KTS dient na ingebruikname regelmatig te worden geactualiseerd en telkens opnieuw door de ACM goedgekeurd te worden. De ACM stelt dat de huidige KTS hier niet aan voldoet en dat zij hier graag een versimpeling van ziet.
Om de huidige KTS te verbeteren zal er in de toekomst een rendementsplafond worden ingevoerd voor het hele postbedrijf, zoals de ACM voorstelt in haar onderzoek naar de postmarkt.34 Een rendementsplafond vereist alleen kostentoerekening tussen het pakket- en postbedrijf van PostNL. Hierdoor zal de huidige complexe kostentoerekeningssystematiek tussen UPD en niet-UPD post kunnen komen te vervallen.
De ACM stelt verder dat zij ten aanzien van het herstelplan van de UPD-verlener niet slechts niet-bindende aanbevelingen moet kunnen doen. Zo’n herstelplan moet de UPD-verlener aan de ACM voorleggen, indien hij niet beschikt over voldoende werkkapitaal en bedrijfsmiddelen. De ACM is van mening dat zij om effectief toezicht te kunnen uitoefenen binnen een termijn van een paar maanden ten minste bindende aanwijzingen moet kunnen opleggen en dat zij voldoende inzicht moet kunnen krijgen in de financiële bestendigheid van de UPD-verlener.
Er is bij het opstellen van het wetsvoorstel bewust voor gekozen om de ACM alleen niet-bindende aanwijzingen te kunnen laten opleggen om tot herstel van de financiële situatie te komen. De gedachte hierachter is dat bij een financiële noodsituatie de minister degene is om op basis van een afweging van alle maatschappelijke belangen maatregelen te nemen en niet de toezichthouder. Zo blijft de rolverdeling tussen de minister en de toezichthouder duidelijk. Daarbij dient de ACM zich als toezichthouder te richten op die belangen waar zij daadwerkelijk toezicht op houdt, namelijk het herstelplan. De minister kan, als blijkt dat dit herstelplan niet voldoende is volgens de ACM, mogelijk maatregelen treffen.
II ARTIKELEN
Onderdeel A (wijziging artikel 1, eerste lid, onderdeel a)
De voorgestelde wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, houdt verband met de instelling van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en de daarmee samenhangende departementale herindeling per 2 juli 2024.
Onderdeel B (wijziging voorgestelde artikel 9, eerste
lid)
Onderdeel B brengt drie wijzigingen aan het voorgestelde artikel 9,
eerste lid. Allereerst wordt het woord “bezorgd” gewijzigd in
“afgeleverd”. De reden is dat “bezorgen” in het wetsvoorstel en in de
Postwet 2009 zoals die nu luidt, verder niet wordt gebruikt voor het
afleveren van poststukken. De tweede aanpassing betreft de verwijzing in
artikel 9, eerste lid, naar artikel 16. Deze aanpassing vloeit voort uit
de wijziging van artikel 16, die hierna in onderdeel G, wordt
toegelicht. In de derde plaats wordt in de tekst tot uiting gebracht dat
op de in artikel 9, eerste lid, geregelde toegangsverplichting de
voorwaarden en nadere regels, bedoeld in de artikelen 9a tot en met 9c
van toepassing zijn. Laatstgenoemde artikelen worden toegelicht in de
onderdelen 3.3.3 en 3.3.4 van het algemene deel van de memorie van
toelichting, de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel E,
van het wetsvoorstel en de onderdelen C tot en met E van deze nota van
wijziging.
Onderdeel C (wijziging voorgestelde artikel 9a)
Onder 1
Artikel 9a, eerste lid, verplicht een postvervoerbedrijf met een
landelijk dekkend netwerk een referentieaanbod bekend te maken van de
tarieven en voorwaarden die het hanteert voor het verrichten van
postvervoer voor andere postvervoerbedrijven. Deze tarieven en
voorwaarden mogen niet tot gevolg hebben dat effectieve toegang tot het
netwerk wordt belemmerd. Om duidelijk te maken dat tarieven en
voorwaarden geen belemmering vormen voor effectieve toegang indien zij
voldoen aan de krachtens artikel 9c, eerste en tweede lid, gestelde
regels, wordt in deze nota van wijziging voorgesteld dit expliciet in
artikel 9a, tweede lid, te bepalen. Krachtens artikel 9c, eerste lid,
zal in het Postbesluit 2009 onder andere worden bepaald voor welke
soorten poststukken en postvervoerdiensten de toegangsverplichting
geldt, welke eisen worden gesteld aan de overkomstduur van poststukken
die onder een referentieaanbod vallen en op welke hoeveelheid
poststukken de tarieven en voorwaarden van een referentieaanbod ten
hoogste van toepassing zijn. Nadere regels met betrekking tot de
tariefmethodiek en de voorwaarden zullen krachtens artikel 9c, tweede
lid, onderdeel a, worden opgenomen in de Postregeling 2009. Artikel 9c
wordt in onderdeel E van deze nota van wijziging aan het wetsvoorstel
toegevoegd.
Zie voor een verdere toelichting op artikel 9a en de daarin voorgestelde wijzigingen onderdeel 3.3.4 van het algemene deel van de memorie van toelichting respectievelijk het algemene deel van de onderhavige toelichting onder het kopje Wijzigingen toegangsregels in nota van wijziging.
Onder 2
Indien een postvervoerbedrijf een grotere hoeveelheid poststukken via het landelijke netwerk wil laten vervoeren dan het maximum waarop krachtens artikel 9c, eerste lid, onderdeel c, het referentieaanbod van toepassing is, kan dat postvervoerbedrijf het meerdere laten vervoeren tegen de tarieven en voorwaarden die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het landelijke netwerk, hanteert voor zakelijke eindgebruikers. Het laatstgenoemde postvervoerbedrijf dient daarbij de tarieven en voorwaarden voor zakelijke eindgebruikers op transparante en niet discriminatoire wijze toe te passen. Dit wordt bepaald in het voorgestelde derde lid. Deze mogelijkheid heeft tot doel om toegang vragende postvervoerders die bij aanpassingen in hun businessmodel tijdens de ontwikkeling naar de toekomstige markt tijdelijk boven het gestelde maximum uitkomen, ruimte te geven deze ontwikkeling voort te zetten.
Daarnaast geeft het derde lid aan een postvervoerder die toegang vraagt tot het landelijke netwerk, de mogelijkheid om ook voor poststukken die onder het referentieaanbod vallen, gebruik te maken van het aanbod voor zakelijke eindgebruikers. Bijvoorbeeld voor volume dat hij op basis van dat aanbod tegen gunstigere tarieven of voorwaarden kan laten vervoeren. Zie ook het algemene deel van deze toelichting onder het kopje Wijzigingen toegangsregels in nota van wijziging.
Onderdeel D (wijziging voorgestelde artikel 9b)
Artikel 9b, eerste lid
Voorgesteld wordt om in artikel 9b, eerste lid, te bepalen dat een referentieaanbod als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, voor de bekendmaking moet worden voorgelegd aan de ACM om de toegangstarieven en voorwaarden, voordat zij gaan gelden, te laten toetsen aan de daarop van toepassing zijnde regels. Deze regels zullen worden vastgesteld in het Postbesluit 2009 en de Postregeling 2009 op basis van artikel 9c, eerste lid, respectievelijk tweede lid, onderdeel a. In de Postregeling 2009 zullen krachtens artikel 9c, tweede lid, onderdeel b, tevens regels worden opgenomen over de toetsingsprocedure en de daarbij van toepassing zijnde termijnen.
Indien de ACM de voorwaarden en tarieven van het referentieaanbod in overeenstemming acht met de daarvoor geldende regels, kan het referentieaanbod door het postvervoerbedrijf dat dit heeft voorgelegd aan de ACM worden bekendgemaakt. Hiervoor is geen besluit van de ACM vereist. Indien naar het oordeel van de ACM de voorgestelde voorwaarden of tarieven niet in overeenstemming zijn met het daarover bepaalde in het Postbesluit 2009 of de Postregeling 2009, zal zij dat kenbaar maken aan het postvervoerbedrijf. Desgewenst kan de ACM een besluit nemen en in zo’n geval bijvoorbeeld op basis van artikel 47, eerste lid, van de wet een bindende gedragslijn opleggen. Tegen een dergelijk besluit staat bezwaar en beroep open.
Artikel 9b, tweede lid
Het referentieaanbod moet op een voor andere postvervoerders kenbare en toegankelijke wijze worden bekendgemaakt. De toegang vragende postvervoerders en het postvervoerbedrijf met het landelijk dekkende netwerk bepalen gezamenlijk in goed overleg op welke wijze dit gebeurt. Het referentieaanbod hoeft niet openbaar bekend te worden gemaakt.
Artikel 9b, derde lid
Voor de duidelijkheid wordt voorgesteld in artikel 9b, derde lid, te regelen wanneer de bekendmaking van het eerste referentieaanbod na de inwerkingtreding van de toegangsregels dient plaats te vinden en vanaf welk moment het geldt. Die bekendmaking moet plaatsvinden in het kalenderjaar waarin de toegangsregels in werking treden. De tarieven en voorwaarden van het referentieaanbod gelden voor het daarop volgende kalenderjaar.
Onderdeel E (invoeging artikel 9c)
Artikel 9c, eerste lid
Onderdelen a, c en d
Artikel 9c, eerste lid, onderdelen a, c en d, komt in de plaats van
artikel 9b, eerste lid, zoals opgenomen in het wetsvoorstel. Daarbij
vervangt artikel 9c, eerste lid, onderdeel a, artikel 9b, eerste lid,
onderdeel a, en artikel 9c, eerste lid, onderdeel d, artikel 9b, eerste
lid, onderdeel c. Anders dan op basis van artikel 9b, eerste lid,
onderdeel b, (oud) kan op basis van artikel 9c, eerste lid, onderdeel c,
geen maximum worden gesteld aan de hoeveelheid poststukken waarvoor de
toegangsverplichting geldt. Wel zal krachtens artikel 9c, eerste lid,
onderdeel c, in het Postbesluit 2009 worden bepaald op welke hoeveelheid
poststukken een referentieaanbod ten hoogste van toepassing is.
In deze nota van wijziging wordt voorgesteld de regels met betrekking
tot het referentieaanbod te laten vervallen met ingang van het zesde
jaar na het van kracht worden van het eerste referentieaanbod na de
inwerkingtreding van de wijziging van de Postwet 2009. In verband
daarmee zal het percentage van de poststukken waarop een
referentieaanbod van toepassing is, in het Postbesluit 2009 in vijf
stappen worden afgebouwd naar nul procent. Poststukken waarvoor de
toegangsverplichting geldt, maar het in het Postbesluit 2009 bepaalde
maximum te boven gaan, kunnen door andere postvervoerders aan een
postvervoerbedrijf met een landelijk dekkend netwerk worden aangeboden
tegen de tarieven en voorwaarden die worden gehanteerd voor zakelijke
eindgebruikers. Dit wordt geregeld in artikel 9a, derde lid. Zie
hiervoor onderdeel C, onder 2.
De overige verschillen tussen de tekst van artikel 9c, eerste lid,
onderdelen, a, c, en d en die van artikel 9b, eerste lid, (oud) zijn van
redactionele aard.
Onderdeel b
Op basis van onderdeel b zullen in het Postbesluit 2009 eisen worden gesteld aan de overkomstduur van de poststukken waarvoor een referentieaanbod geldt. Met de overkomstduur wordt in dit verband bedoeld de termijn tussen het aanbieden voor postvervoer van poststukken aan het postvervoerbedrijf met het landelijk dekkende netwerk door een ander postvervoerbedrijf en het afleveren bij of het aanbieden aan de geadresseerden van deze poststukken. Onderdeel b is verder toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel e
De geldigheidsduur van een referentieaanbod wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het voornemen is in het Postbesluit 2009 te bepalen dat een referentieaanbod geldig is gedurende een kalenderjaar.
Artikel 9c, tweede lid
Onderdeel a
In het tweede lid, onderdeel a, is een grondslag opgenomen om nadere regels te stellen over de methodiek voor het bepalen van de tarieven en over de voorwaarden in een referentieaanbod. Artikel 9c, tweede lid, onderdeel a, vervangt het inhoudelijk gelijke artikel 9b, tweede lid (oud). Het voornemen voor de tariefmethodiek is om gebruik te maken van een geïndexeerde referentieprijs. Uitgangspunt bij de uitwerking in de ministeriële regeling is het vinden van een balans tussen enerzijds het meebewegen van het toegangsregels met marktontwikkelingen en anderzijds het bieden van een overgangsregime. Daarom zal in de ministeriële regeling worden gekozen voor een referentieprijs die geen grote onverwachte schokken veroorzaakt en zal leiden tot een uiteindelijk toegangstarief dat inefficiënte toetreding zo veel mogelijk voorkomt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de continuïteit van het landelijk dekkende netwerk en een overgangsperiode geboden aan postvervoerbedrijven die toegang vragen tot dat netwerk.
Onderdeel b
Onderdeel b bevat een grondslag om in de Postregeling 2009 nadere regels te stellen over de procedure van totstandkoming van een referentieaanbod en de procedure van toetsing van het referentieaanbod door de ACM. Het is van belang om de procedure van de totstandkoming van het referentieaanbod gedetailleerd vast te leggen, zodat voor alle partijen duidelijk is op welk moment het aanbod wordt getoetst en bekendgemaakt. Gelet hierop ligt het voor de hand de procedure, evenals de tariefmethodiek en de voorwaarden op het niveau van een ministeriële regeling te regelen.
In de Postregeling 2009 zal onder andere worden bepaald op welk tijdstip de partij met het landelijk dekkende netwerk het referentieaanbod voor een volgende reguleringsperiode uiterlijk aan de ACM moet voorleggen en op welk tijdstip het referentieaanbod uiterlijk wordt getoetst. Het is immers belangrijk dat toegang vragende postvervoerders na de publicatie van het referentieaanbod voldoende tijd hebben om hun eigen tarieven en voorwaarden voor het volgende kalenderjaar vast te stellen en hun klanten hierover te informeren.
Artikel 9c, derde lid
Voor de effectiviteit van de uitvoering en handhaving van de regelgeving is het van belang dat de ACM wordt betrokken bij de invulling van de lagere regelgeving. Om die reden is in het derde lid een verplichting opgenomen om de ACM te horen over een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid en een ministeriële regeling als bedoeld in het tweede lid. Deze bepaling vervangt de bepaling in het wetsvoorstel op basis waarvan de minister opdracht kan geven aan de ACM om een rapport uit te brengen over de toegangsregulering in de lagere regelgeving.35 De hoorplicht geldt voor het bepalen van de reikwijdte van de toegangsverplichting (eerste lid, onderdeel a), de eisen aan de overkomstduur van poststukken die onder het referentieaanbod vallen (eerste lid, onderdeel b), de maximale hoeveelheid poststukken waarop het referentieaanbod van toepassing is (eerste lid, onderdelen c en d), de geldigheidsduur van een referentieaanbod (eerste lid, onderdeel e), de methodiek voor het bepalen van de tarieven en de voorwaarden in een referentieaanbod (tweede lid, onderdeel a), en de procedure van totstandkoming van een referentieaanbod en de toetsing daarvan (tweede lid, onderdeel b). Hierdoor kan de expertise van de ACM ten aanzien van de technische aspecten van de toegangsregulering worden benut.
Zoals het algemene deel van deze toelichting is toegelicht, wordt voorgesteld de artikelen die betrekking hebben op het referentieaanbod, waaronder artikel 9c, na een overgangsperiode van vijf jaren te laten vervallen. Daarmee vervalt ook de verplichting om de ACM te horen over wijzigingen van de daarop betrekking hebbende lagere regelgeving.
Onderdeel F (wijziging artikel 15)
In het in artikel I, onderdeel L, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 23a is sprake van een mededeling als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aanhef en onderdeel b. In onderdeel F, onder 1, wordt voorgesteld om artikel 15, tweede lid, onderdeel b, aan te passen aan deze bewoordingen van artikel 23a. Evenals in de rest van artikel 15 wordt daarbij de UPD-verlener aangeduid als “de aangewezen vennootschap”. Omwille van de uniformiteit wordt in onderdeel F, onder 2, ook artikel 15, tweede lid, onderdeel e, gewijzigd.
Onderdeel G (wijziging artikel 16)
Omwille van de leesbaarheid is de gewijzigde tekst van artikel I, onderdeel H, van het wetsvoorstel in deze nota van wijziging integraal weergeven.
Onder 1
Artikel 16, eerste lid (nieuw)
De reikwijdte van de universele postdienst is in de Postwet 2009, zoals die thans luidt, vastgelegd in artikel 16, eerste tot en met vierde lid. In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om de reikwijdte van de universele postdienst niet meer op wetsniveau te regelen maar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Hiertoe wordt in onderdeel G, onder 1, het bestaande artikel 16, eerste tot en met vierde lid, vervangen door een nieuw eerste lid. Op basis van het nieuwe eerste lid zal in het Postbesluit 2009 wordt vastgesteld welke poststukken en postvervoerdiensten tot de universele postdienst worden gerekend. Nadere regels kunnen op basis van het eerste lid worden opgenomen in de Postregeling 2009. Het voorstel is beleidsmatig toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.
Artikel 16, tweede tot en met vierde lid (nieuw)
Artikel 16, tweede tot en met vierde lid (nieuw), vervangt artikel 16, vijfde tot en met zevende lid, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel. Op enkele kleine redactionele verbeteringen in het tweede en derde lid (nieuw) en de aanpassing van de interne verwijzingen in het vierde lid (nieuw) na, is de tekst gelijkluidend. Artikel 16, vijfde tot en met zevende lid, (oud) is toegelicht in de memorie van de toelichting bij het wetsvoorstel (zie paragraaf 4.4 van het algemene deel en artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel H).
Onder 2
Omdat het aantal dagen waarop UPD-stukken worden opgehaald en aangeboden krachtens artikel 16, tweede tot en met vierde lid, (nieuw) bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zal worden vastgesteld, vervalt het bestaande artikel 16, vijfde lid. De bestaande leden zes, zeven en acht worden daarbij vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid.
Onder 3
Onderdeel 3 wijzigt de tekst van artikel 16, zesde lid, (nieuw) overeenkomstig de voorgestelde wijziging in artikel I, onderdeel H, subonderdeel 2, van het wetsvoorstel. Die wijziging is toegelicht in het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting. Op een redactionele verbetering na is de in onderdeel 3 voorgestelde wijziging gelijkluidend aan die in artikel I, onderdeel H, subonderdeel 2, van het wetsvoorstel.
Onder 4
Het artikel 16, eerste lid, (nieuw) vervangt mede het huidige artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b. Op nadere regels die worden vastgesteld op basis van artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b, is voorhang van toepassing (artikel 17, tweede lid). Om die reden worden in artikel 16, zevende lid (nieuw) behalve het vijfde en zesde lid (nieuw) ook het eerste lid (nieuw) van artikel 16 vermeld.
Onderdeel H (wijziging artikel 17 )
Vanwege de in onderdeel G, onder 1, voorgestelde wijziging van artikel 16, eerste lid, en de daarin voorziene mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot poststukken en postvervoerdiensten die onder de universele postdienst vallen, is een aparte delegatiegrondslag voor nadere regels niet meer nodig. Om die reden wordt voorgesteld om van artikel 17, eerste lid, de onderdelen a en b te laten vervallen en de resterende onderdelen te verletteren van c tot en met e tot a tot en met c (onderdeel Ha, onder 1). In verband daarmee vervalt in onderdeel a (nieuw) de verwijzing naar onderdeel a (oud) (onderdeel Ha, onder 2).
Onderdeel I (wijziging artikel 18a)
Onderdeel I brengt twee wijzigingen aan in artikel 18a. Allereerst wordt het artikel vernummerd. Omdat het artikel is geplaatst tussen de artikelen 17a en 18, krijgt het nummer 17b. Daarnaast brengt onderdeel I in het eerste lid dezelfde wijzigingen aan die ook al in artikel I, onderdeel I, van het wetsvoorstel zijn voorgesteld.
Onderdeel J (wijziging artikel 18)
De voorgestelde wijziging van artikel 18, tweede lid, hangt samen met de voorgestelde wijziging van artikel 17, eerste lid.
Onderdeel K (wijziging voorgestelde artikel 22a)
Onder 1
De wijzigingen van het in artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 22a, eerste lid, zijn van redactionele aard. Beoogd wordt daarmee de bepaling te verduidelijken. Met werkkapitaal is bedoeld het geld dat een bedrijf nodig heeft om aan zijn dagelijkse financiële verplichtingen te voldoen. Bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, voertuigen en apparatuur, zoals sorteermachines.
Onderdeel 2
In de in artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel voorgestelde tekst van artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, wordt uitgegaan van een moeder-dochterrelatie tussen de vennootschap die zich hoofdelijk aansprakelijk stelt en de verlener van de universele postdienst. Om direct of indirect zeggenschap uit te kunnen oefenen over de UPD-verlener is dat echter niet noodzakelijk. Om die reden wordt voorgesteld de bepaling aan te passen.
Onder 3
Het in artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 22d, derde tot en met zesde lid, heeft betrekking op een situatie waarin niet wordt voldaan aan het vereiste, bedoeld in artikel 22a, eerste lid. Om die reden wordt in onderdeel K, onder 3, van deze nota van wijziging voorgesteld om het derde tot en met zesde lid van artikel 22d te verplaatsen naar artikel 22a. Daartoe worden aan artikel 22a vier leden toegevoegd, genummerd derde tot en met zesde lid. Omdat artikel 22a, derde tot en met zesde lid, (nieuw) alleen van toepassing is indien niet wordt voldaan aan het eerste lid én het tweede lid niet van toepassing is, wordt dit in het derde en het vijfde lid uitdrukkelijk vermeld.
Onderdeel L (wijziging voorgestelde artikel 22b, eerste lid)
Het in artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 22b heeft betrekking op de situatie waarin een groepsmaatschappij die directe of indirecte zeggenschap uitoefent over een UPD-verlener overeenkomstig artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, schriftelijk heeft verklaard zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor alle uit rechtshandelingen van de UPD-verlener voortvloeiende schulden en deze verklaring vervolgens wil wijzigen of intrekken. Wijziging of intrekking van deze verklaring is volgens artikel 22b, eerste lid, alleen mogelijk indien is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen alternatieve eisen die de continuïteit van de universele postdienst waarborgen. Om die continuïteit te waarborgen is het niet noodzakelijk dat de groepsmaatschappij die de verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid wil intrekken, zelf aan de alternatieve eisen voldoet. Indien de desbetreffende maatschappij bijvoorbeeld aantoont dat de UPD-verlener over voldoende werkkapitaal en bedrijfsmiddelen beschikt om zijn wettelijke taken en verplichtingen met betrekking tot de universele postdienst bestendig uit te (laten) voeren en de UPD-verlener dus voldoet aan artikel 22a, eerste lid, geeft dit ook voldoende waarborg. Om die reden wordt in onderdeel L voorgesteld de tekst van artikel 22b, eerste lid, op dit punt aan te passen.
Onderdeel M (wijziging voorgestelde artikel 22d)
Onder 1
Het in artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 22d, tweede lid, onderdelen a en b, heeft betrekking op een situatie waarin een verlener van de universele postdienst deel uitmaakt van een groep van organisatorisch verbonden rechtspersonen of vennootschappen die samen een economische eenheid vormen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Om dit te verduidelijken wordt in de onderdelen a en b vermeld dat voor de toepasselijkheid van deze bepalingen de verlener van de universele postdienst deel moet uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Onder 2
De leden 3 tot en met 6 van artikel 22d zijn van toepassing indien niet wordt voldaan aan artikel 22a, eerste lid. Om die reden is in onderdeel K, onder 3, voorgesteld om deze leden te verplaatsen naar artikel 22a. In verband met de verplaatsing worden het zevende, achtste en negende lid van artikel 22d vernummerd tot derde, vierde en vijfde lid.
Onderdeel N (wijziging voorgestelde artikel 23a)
Artikel 15, tweede lid, van de huidige Postwet 2009 bepaalt dat de Minister van Economische Zaken de aanwijzing van een verlener van de universele postdienst geheel of gedeeltelijk kan intrekken. De minister heeft deze bevoegdheid onder andere als de verlener van de universele postdienst heeft laten weten dat een rendabele uitvoering van deze dienst niet mogelijk is (onderdeel b). Om de minister in staat te stellen tijdig passende maatregelen te nemen is het wenselijk dat hij zo snel mogelijk van een dergelijke situatie op de hoogte wordt gesteld. Om die reden verplicht het in het wetsvoorstel voorgestelde artikel 23a een verlener van de universele postdienst om omstandigheden die mogelijk in de toekomst de rendabiliteit van de dienst in gevaar kunnen brengen, onverwijld aan de minister te melden (artikel I, onderdeel M).
Artikel 23a bepaalt dat de melding vergezeld dient te gaan van een onderbouwing van de aspecten die van belang zijn voor een rendabele uitvoering van de universele postdienst. Daarbij kan worden gedacht aan voor de toetsing van de levensvatbaarheid van een onderneming essentiële financiële indicatoren, zoals een overzicht van kosten en baten van de universele postdienst van de verlener van de universele postdienst en van een hoofdelijk aansprakelijke groepsmaatschappij, (meerjarige) prognoses van solvabiliteit, werkkapitaal, liquiditeit, omzet, kosten en rendabiliteit, een meerjarige risico-inventarisatie en zo nodig plannen om die risico’s te beheersen. Het is wenselijk dat de verlener van de universele postdienst tevens laat weten welke maatregelen hij reeds heeft getroffen om die dienst rendabel te houden en welke hij nog voornemens is te treffen. Om die reden wordt voorgesteld in artikel 23a tevens te bepalen dat de bedoelde melding onderbouwd moet worden met een overzicht van de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om de continuïteit en de rendabiliteit van de dienstverlening te waarborgen.
Omwille van de leesbaarheid is artikel 23a opgesplitst in twee leden. De meldingsplicht wordt geregeld in het eerste lid, de inhoud van de onderbouwing van de melding in het tweede lid.
Onderdeel O (wijziging artikel 25a)
De in onderdeel O voorgestelde wijziging van artikel 25a, eerste lid, is van redactionele aard.
Onderdeel P (wijziging artikel 42)
De in onderdeel P voorgestelde wijziging van artikel 42, tweede lid, is van redactionele aard.
Onderdeel Q (wijziging artikel 49, eerste lid)
Het voorgestelde artikel 9 verplicht een postvervoerbedrijf dat beschikt over een netwerk als bedoeld in dat artikel, om onder bepaalde voorwaarden tevens postvervoer te verrichten voor andere postvervoerbedrijven (artikel I, onderdeel E, van het wetsvoorstel zoals gewijzigd door onderdeel A van deze nota van wijziging). In de artikelen 9a tot en met 9c wordt deze toegangsverplichting verder ingevuld (onderdelen C, D en E). Voor elk van de artikelen geldt dat het wenselijk is dat bij overtreding daarvan door de ACM een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Om die reden wordt voorgesteld om in de opsomming in artikel 49, eerste lid, artikel 9c in te voegen.
Onderdeel R (wijziging artikel 66, tweede lid)
De in onderdeel R voorgestelde wijziging van artikel 66, tweede lid, is van redactionele aard.
Onderdeel S (wijziging voorgestelde artikel 89a)
Artikel 89a, onderdeel A
In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om na het vervallen van de regels met betrekking tot het referentieaanbod de verplichting voor een postvervoerbedrijf met een landelijk dekkend netwerk om postvervoer te verrichten voor andere postvervoerbedrijven (‘toegang te verlenen”) in stand te laten. Dit wordt geregeld door het nieuwe artikel 89a. Het voorstel is beleidsmatig toegelicht in het onderdeel Wijzigingen toegangsregels in nota van wijziging van het algemene deel van deze toelichting.
Het eerste en tweede lid van het nieuwe artikel 9 komen overeen met het eerste en tweede lid van artikel 9 zoals die luiden voor het vervallen van de regels met betrekking tot het referentieaanbod, met dien verstande dat in het eerste lid niet meer verwezen wordt naar de artikelen 9a tot en met 9c.
Evenals voor het vervallen van de regels met betrekking tot het referentieaanbod wordt in het Postbesluit 2009 bepaald voor welke poststukken en postvervoerdiensten de toegangsverplichting geldt. Dit wordt geregeld in artikel 9, derde lid. Artikel 9, derde lid, vervangt artikel 9c, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dat vervalt bij het vervallen van de regels met betrekking tot het referentieaanbod.
Artikel 9, vierde lid, bepaalt dat een postvervoerbedrijf dat toegang vraagt, kan verzoeken om toepassing van de tarieven en voorwaarden die het postvervoerbedrijf dat beschikt over het landelijk dekkende netwerk, hanteert voor zakelijke eindgebruikers. Artikel 9, vierde lid, komt overeen met artikel 9a, derde lid, dat vervalt bij het vervallen van de regels met betrekking tot het referentieaanbod.
Artikel 89a, onderdeel B
Het vervallen van de verplichting om een referentieaanbod bekend te maken, brengt met zich mee dat ook de andere bepalingen die betrekking hebben op het referentieaanbod, dienen te vervallen. Dit wordt geregeld in onderdeel B van artikel 89a.
Artikel 89a, onderdeel C
Het in onderdeel C voorgestelde artikel 89b maakt het mogelijk de toegangsverplichting die is geregeld in het nieuweartikel 9, bij koninklijk besluit te laten vervallen. Daarmee kan dit, wanneer de marktsituatie dit rechtvaardigt, ook op korte termijn gerealiseerd worden zonder dat hiervoor een wetswijziging nodig is. Het voorstel is toegelicht onder Wijzigingen toegangsregels in nota van wijziging van het algemene deel van deze toelichting.
Zoals in onderdeel 3.3.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel al met betrekking tot het oude artikel 89a is toegelicht, zal pas tot afschaffing van toegangsregulering worden besloten als uit een evaluatie of ander onderzoek blijkt dat toegangsregulering niet meer bijdraagt aan de gestelde beleidsdoelen. In het wetsvoorstel is bepaald dat het ontwerpbesluit moet worden voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer. Om meer zekerheid te bieden aan toegang vragende postvervoerders wordt voorgesteld om aan artikel 89b een derde lid toe te voegen. Hierin wordt bepaald dat de minister tezamen met het ontwerpbesluit een verslag van de evaluatie of het onderzoek en een standpunt over de voortzetting van de toegangsregulering naar de Eerste en Tweede Kamer stuurt.
Onderdeel T (wijziging bijlagen 1 en 2 Algemene wet bestuursrecht)
Onder 1
De in onderdeel T, onder 1, voorgestelde wijziging van artikel II van het wetsvoorstel houdt verband met de verplaatsing van de inhoud van de leden 3 tot en met 6 van artikel 22d naar artikel 22a (onderdelen K en M). Hierdoor is vernummering van de resterende leden van artikel 22d noodzakelijk. Deze vernummering werkt door in de zinsnede over de Postwet 2009 in bijlage 1 van de Algemene wet bestuursrecht. Die zinsnede wordt om die reden aangepast.
Onder 2
De in onderdeel T, onder 2, voorgestelde wijziging van artikel II, onderdeel 2, bewerkstelligt dat behalve artikel 4 ook de artikelen 7 en 11 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht in overeenstemming worden gebracht met de wijzigingen van de Postwet 2009.
Vincent Karremans,
De Minister van Economische Zaken
Deze nota van wijziging is aangekondigd in de brieven van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 12 juli 2023 en 17 mei 2024 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022/23, 35423, nr. 8 en 2023/24, 29502, nr. 186).↩︎
Ook indien de groei van brievenbuspakjes wordt meegenomen, blijft er sprake van een dalende trend.↩︎
Zie artikel 9 in artikel I, onderdeel E, van het wetsvoorstel en onderdeel B van deze nota van wijziging.↩︎
Deze verdere verandering is nader toegelicht in de Kamerbrief van 17 mei 2024 (Kamerstukken II 2023/24, 29502, nr. 186).↩︎
Zie hiervoor onderdeel S, onder B, van deze nota van wijziging.↩︎
De basis hiervoor is artikel 9c, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel a; zie onderdeel E van deze nota van wijziging.↩︎
Zie hiervoor onderdeel S, onder A (artikel 9, vierde lid), van deze nota van wijziging.↩︎
De basis hiervoor is artikel 9c, eerste lid, onderdeel b; zie onderdeel E van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel C, onder 2, van deze nota van wijziging met betrekking tot het nieuwe art. 9a, derde lid, en de toelichting daarop.↩︎
De basis hiervoor is artikel 9c, eerste en tweede lid; zie onderdeel E van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel C, onder 1, van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel D van deze nota van wijziging met betrekking tot het nieuwe artikel 9b, eerste lid.↩︎
Zie onderdeel E van deze nota van wijziging met betrekking tot artikel 9c, derde lid.↩︎
Het voorgestelde artikel 9b, derde lid, in artikel I, onderdeel E, van het wetsvoorstel.↩︎
Artikel 25a van de wet bevat eenzelfde bepaling met betrekking tot de ministeriële regeling waarin de tariefruimte voor de UPD geregeld wordt.↩︎
Dit wordt geregeld in artikel 9, zoals dit na afloop van de overgangsperiode komt te luiden. Zie hiervoor onderdeel S, onder A, van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel S, onder C, van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel E van deze nota van wijziging met betrekking tot artikel 9c, tweede lid, onderdeel b.↩︎
Zie onderdeel G, onder 1, met betrekking tot artikel 16, eerste lid (nieuw).↩︎
Zie het huidige artikel 16, eerste en tweede lid.↩︎
Artikel 26.↩︎
Artikel 16, derde lid, van het Algemeen Postverdrag.↩︎
Artikel I, onderdeel H, van het wetsvoorstel respectievelijk artikel I, onderdeel D, van de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (modernisering UPD) (Stb. 212).
↩︎Artikel I, onderdeel L, van het wetsvoorstel.↩︎
Zie onderdeel K, onder 3, van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel K, onder 3, van deze nota van wijziging met betrekking tot artikel 22a, derde lid, onderdeel a (nieuw).↩︎
Zie artikel I, onderdeel K, van het wetsvoorstel met betrekking tot artikel 22b, derde lid, en onderdeel K, onder 2, van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel K, onder 3, van deze nota van wijziging met betrekking tot artikel 22a, derde lid, onderdeel b (nieuw).↩︎
Zie onderdeel K, onder 3, van deze nota van wijziging met betrekking tot artikel 22a, vierde lid (nieuw).↩︎
Zie onderdeel K, onder 3, van deze nota van wijziging met betrekking tot artikel 22a, zesde lid (nieuw).↩︎
Artikel I, onderdeel M, van het wetsvoorstel.↩︎
Onderdeel N, onder 3, van deze nota van wijziging.↩︎
Zie onderdeel F, onder 1, van deze nota van wijziging.↩︎
Dit onderzoek wordt met de Kamerbrief van 30 juni 2025 aan de Tweede Kamer aangeboden, “ACM onderzoek naar de postmarkt”.↩︎
Zie voor de redenen het onderdeel Wijzigingen toegangsregels in nota van wijziging van deze nota van toelichting.↩︎