Verslag van een schriftelijk overleg over de Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging Besluit kwaliteit leefomgeving en Besluit activiteiten leefomgeving in verband met actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren (Kamerstuk 30462-9)
Beleidslijn grote rivieren
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D31147, datum: 2025-07-01, bijgewerkt: 2025-07-01 14:05, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (VVD)
- Mede ondertekenaar: M. Meedendorp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30462 -10 Beleidslijn grote rivieren.
Onderdeel van zaak 2025Z13744:
- Indiener: R. Tieman, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2025-07-02 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-10 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Op 14 mei heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat van de Tweede Kamer vragen voorgelegd over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving in verband met de actualisatie van de Beleidslijn grote rivieren. Deze vragen zijn ingediend door leden van de fracties van PVV, NSC, D66, BBB en SGP in het kader van de voorhangprocedure als bedoeld in artikel 23.5 van de Omgevingswet.
Hierbij ontvangt de Kamer de antwoorden op deze vragen.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,
ing. R. (Robert) Tieman
2025D21391
PVV
Vraag 1
De leden van de PVV-fractie constateren dat in Nederland nauwelijks vergunningen aan drinkwaterbedrijven worden afgegeven en dat dit een probleem is. Deze leden vragen of dit ontwerpbesluit het voor drinkwaterbedrijven makkelijker maakt om extra drinkwater te kunnen winnen in de toekomst en of de minister verwacht dat dit zal leiden tot extra drinkwaterwinningspunten.
Antwoord
Het ontwerpbesluit regelt dat gemeenten in een omgevingsplan en in een omgevingsvergunning voorzieningen voor drinkwaterwinning kunnen toestaan. De verwachting is dan ook dat dit ontwerpbesluit het makkelijker maakt om extra drinkwaterwinningspunten te realiseren en daarmee om extra drinkwater te winnen.
NSC
Vraag 2
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toepassingsbereik van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) niet precies hetzelfde is als dat van de Beleidslijn grote rivieren. Deze leden vragen de minister hoe hij verwacht dat duidelijk wordt wat de verschillen zijn en verwarring voorkomen wordt.
Antwoord
Terecht wordt opgemerkt dat het toepassingsbereik van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) niet precies hetzelfde is als dat van de Beleidsregels grote rivieren (Bgr 2025).
Met dit ontwerpbesluit is ervoor gekozen om het Bkl zoveel mogelijk inhoudelijk in overeenstemming te brengen met de Bgr 2025. In de Bgr 2025 staat voor welke activiteiten in (het beperkingengebied in) het rivierbed de minister van IenW een vergunning kan verlenen. Daarnaast kunnen gemeenten via omgevingsplannen en vergunningverlening ook sturen op welke activiteiten in dit gebied zijn toegestaan. Het is van dat belang dat deze twee sporen – het waterspoor en het ruimtelijk spoor - op elkaar zijn afgestemd. Op die manier wordt voorkomen dat een activiteit bijvoorbeeld geen vergunning van de minister krijgt maar wél een vergunning van de gemeente. Met dit ontwerpbesluit wordt geregeld dat gemeenten alleen activiteiten in het rivierbed kunnen toestaan waarvoor de minister een vergunning kan verlenen of waarvoor geen vergunning van de minister nodig is.
Toch blijft er een klein verschil bestaan in toepassingsbereik. Dat heeft ermee te maken dat de Bgr 2025 en het Bkl verschillende soorten regelgeving zijn. Zo is de Bgr 2025 niet van toepassing op activiteiten waarvoor geen vergunning van de minister van IenW nodig is en ook niet op activiteiten in het kader van rivierbeheer of rivierverruiming. In het Bkl moeten dergelijke gevallen wel expliciet worden geregeld om ze in het ruimtelijk spoor van gemeenten toe te staan.
Hoewel er dus een klein juridisch verschil bestaat in het toepassingsbereik, zorgt het ontwerpbesluit ervoor dat de inhoudelijke uitgangspunten van deze twee sporen zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Dat geeft duidelijkheid aan initiatiefnemers en voorkomt tegenstrijdige besluitvorming.
Vraag 3
De leden van de NSC-fractie lezen dat het toevoegen van nieuwe woon- en logiesfuncties in het rivierbed onwenselijk is. Deze leden vragen de minister of dit ook handhaafbaar is en zij vragen hem dit te onderbouwen.
Antwoord
Het Bkl bevat nu al regels over welke activiteiten er wel en niet in het rivierbed mogen plaatsvinden. Er zijn bij het ministerie geen signalen ontvangen dat de handhaving van deze regels tot nu toe tot problemen heeft geleid. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de nieuwe regels niet handhaafbaar zullen zijn.
Vraag 4
Daarnaast vragen deze leden hoe er omgegaan wordt met woningen die te koop komen te staan in deze gebieden en of deze wel opnieuw bewoond mogen worden.
Antwoord
Als een bouwwerk in het omgevingsplan al een woonfunctie heeft, mag daar gewoond blijven worden. Dit verandert niet als de woning verkocht wordt; het bouwwerk blijft een woonfunctie houden en dus mag die woning (opnieuw) bewoond worden.
Vraag 5
De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van de Omgevingswet (artikel 2.20, eerste lid en artikel 2.24, eerste lid) bij algemene maatregel van bestuur de oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan kunnen worden aangewezen die behoren tot de Rijkswateren en instructieregels worden vastgesteld over de uitoefening van taken of bevoegdheden door bestuursorganen, en dat dat alleen kan als dat nodig is met het oog op een nationaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur of gemeentebestuur kan worden behartigd. Deze leden vragen de minister of hij voorbeelden kan geven waarbij er sprake is van nationaal belang en dit gedoogd wordt.
Antwoord
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI staat dat het waarborgen van een veilige fysieke leefomgeving, waterveiligheid en klimaatbestendigheid ‘nationale belangen’ zijn. Het ontwerpbesluit voorziet in instructieregels met het oog op het verzekeren van de veiligheid tegen overstromingen vanuit de grote rivieren. Het ontwerpbesluit strekt dus ter bescherming van nationale belangen.
In het Bkl zijn meer instructieregels opgenomen. Al deze instructieregels dienen om nationale belangen te borgen, bijvoorbeeld de veiligheid rond opslag van gevaarlijke stoffen (§ 5.1.2.2 Bkl), het beschermen van de kwaliteit van de buitenlucht (§ 5.1.4.1 Bkl) en het behoud van werelderfgoed (§ 5.1.5.5 Bkl).
Vraag 6
De leden van de NSC-fractie lezen dat op grond van artikel 5.36 Bkl als hoofdregel geldt dat de instructieregels in paragraaf 5.1.3.4 niet van toepassing zijn voor zover activiteiten al rechtmatig op een locatie worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van die instructieregels op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Deze leden vragen de minister of hierop te handhaven valt en of hiervoor capaciteit is.
Antwoord
De hoofdregel is dat instructieregels niet gelden voor bestaand legaal gebruik en voor activiteiten die zijn toegestaan maar niet verricht worden. Handhaving is in die gevallen dus niet aan de orde.
In het ontwerpbesluit is afgeweken van de hoofdregel wat betreft activiteiten die zijn toegestaan maar niet verricht worden in het rivierbed. Gemeenten hebben tot 1 januari 2032 de tijd om hun omgevingsplannen hierop aan te passen. De keuze voor de datum van 1 januari 2032 sluit aan bij het moment waarop gemeenten op grond van de Omgevingswet hun tijdelijke omgevingsplannen moeten hebben omgezet in definitieve omgevingsplannen (Stb. 2023, 267). Aldus hebben gemeenten daarvoor voldoende tijd.
Vraag 7
De leden van de NSC-fractie lezen dat gemeenten tot 1 januari 2032 hebben om het omgevingsplan aan te passen aan de instructieregels. Deze leden vinden het van belang dat dubbel werk voorkomen wordt en vragen de minister of deze aanpassingen ook in lijn zijn met de komende Nota Ruimte en zij vragen hem om dit te onderbouwen.
Antwoord
Ja, het ontwerpbesluit is in lijn met de Nota Ruimte. Om Nederland ook in de toekomst veilig te houden, vormt het nationale waterveiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt voor de nieuwe Nota Ruimte. Dit beleid is verankerd in onder meer het Deltaprogramma, het Nationaal Waterprogramma en de Beleidslijn Grote Rivieren. Het richt zich op het voorkomen van slachtoffers, het beperken van maatschappelijke schade en het beschermen van vitale en kwetsbare functies bij overstromingen. Het vrijwaren van voldoende fysieke ruimte voor de afvoer van rivierwater is daarbij essentieel. In het voorontwerp van de Nota Ruimte wordt het belang van ruimte voor de rivier expliciet benoemd als een voorwaarde voor een toekomstbestendige ruimtelijke inrichting. Dit sluit volledig aan bij het ontwerpbesluit.
Vraag 8
De leden van de NSC-fractie lezen dat de met dit ontwerpbesluit samenhangende wijziging van de Omgevingsregeling (Or) voorziet dat een vergunningplicht gaat gelden voor het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende werken in het (voormalige) bergend deel van het rivierbed waar deze plicht eerder niet gold. Deze leden vragen de minister wat de mogelijke positieve en negatieve gevolgen zijn van het instellen van deze plicht.
Antwoord
Het voordeel van het instellen van een vergunningplicht voor het permanent afmeren van woonschepen en andere drijvende objecten in het (voormalige) bergend deel van het rivierbed is dat de waterbeheerder aan de voorkant meer regie krijgt over activiteiten in dit gebied. Dat is belangrijk, omdat deze objecten – samen met bijbehorende voorzieningen zoals kabels, leidingen, toegangswegen en erven – permanent ruimte innemen in een gebied dat cruciaal is voor waterafvoer en waterberging. Ze kunnen toekomstige aanpassingen aan het riviersysteem bemoeilijken en vergroten de risico’s bij hoogwater. Ook zijn ze vaak lastig verplaatsbaar.
Een nadeel voor burgers en bedrijven is dat zij voortaan een vergunning nodig hebben voor nieuwe drijvende objecten in dit deel van het rivierbed. Om onnodige regeldruk te voorkomen, is echter geregeld dat de vergunningplicht niet geldt voor bestaande objecten. Zo worden bestaande rechten gerespecteerd en wordt de impact voor bestaande gebruikers beperkt.
D66
Vraag 9
De leden van de D66-fractie zetten zich in voor een ruimtelijke ordening waarin klimaatadaptatie, waterveiligheid en een gezonde leefomgeving centraal staan. De keuze om niet langer nieuwe bebouwing toe te staan in het rivierbed is een terechte keuze met oog op de water- en klimaatrisico’s. Toch hebben deze leden de volgende vragen. Wordt bij de toetsing van uitzonderingen, zoals activiteiten van groot openbaar belang (artikel 5.46, lid 1, onderdeel n), ook nadrukkelijk het voorzorgsbeginsel gehanteerd?
Antwoord
Ja, dat is het geval.
Vraag 10
Hoe wordt de afweging tussen korte- en langetermijnbelangen vormgegeven? Is daar bijvoorbeeld een beoordelingskader voor?
Antwoord
De afweging tussen korte- en langetermijnbelangen wordt op meerdere niveaus gemaakt.
Allereerst wordt gewezen op rijksbeleid als de Beleidslijn grote rivieren (Beleidslijn). Doel van de Beleidslijn is dat er nu en in de toekomst voldoende ruimte in het rivierbed blijft voor waterberging en waterafvoer en voorkomen dat nieuwe activiteiten of objecten in het rivierbed toekomstige verruiming van de rivier duurder of onmogelijk maken.
Daarnaast moeten gemeenten in hun omgevingsplan zorgen voor een goede balans tussen verschillende belangen en toetsen aan het wettelijke criterium ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’. In het Bkl staan instructieregels voor omgevingsplannen. Zo is gewaarborgd dat ook het belang van waterveiligheid nu en in de toekomst goed wordt meegewogen.
Verder is voor bepaalde activiteiten in (het beperkingengebied in) het rivierbed een vergunning van de minister van IenW nodig. Die vergunning mag alleen verleend worden als de activiteit verenigbaar is met korte- en langetermijnbelangen als de bescherming tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. In de Bgr 2025 is aangegeven voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden de minister van IenW die vergunning kan verlenen en hiermee wordt dus ook nader vormgegeven aan die afweging tussen korte- en langetermijnbelangen.
Vraag 11
De leden van de D66-fractie zien dat verduurzaming van bestaande activiteiten en duurzame energieopwekking (zoals aquathermie en zon/wind) onder voorwaarden in het rivierbed toegestaan blijven. Deze leden vragen de minister hoe wordt voorkomen dat deze voorzieningen alsnog toekomstige verruiming van het rivierbed belemmeren.
Antwoord
Voor de verduurzaming van bestaande activiteiten en de opwekking van duurzame energie in het rivierbed is een vergunning van de minister nodig. Bij de beoordeling van een vergunningaanvraag wordt de Bgr 2025 toegepast.
Zo wordt bijvoorbeeld alleen toestemming gegeven als de activiteit geen belemmering vormt voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier (artikel 6 lid 1 Bgr 2025). Voor voorzieningen voor zonne- of windenergie geldt bovendien dat de vergunning uitsluitend voor een bepaalde tijd verleend wordt (artikel 6 lid 3 Bgr 2025), zodat de ruimte in het rivierbed niet permanent wordt ingenomen. Waar het gaat om de verduurzaming van de bestaande activiteiten en de aanleg van voorzieningen voor aquathermie kan van geval tot geval de duur van de vergunning bepaald worden.
Via de vergunningverlening wordt dus voorkomen dat deze voorzieningen toekomstige verruiming van het rivierbed belemmeren.
Vraag 12
Wordt ook rekening gehouden met cumulatieve effecten van meerdere kleine projecten in één riviertraject?
Antwoord
Als in het waterspoor voor een project in het rivierbed een vergunning nodig is, kan bij de vergunningverlening rekening worden gehouden met wat er in dit riviertraject al aanwezig is, wat er al aan activiteiten verricht wordt en/of vergund is. Daarnaast beoordeelt de minister van IenW vanuit de rol als systeemverantwoordelijke voor de rivieren periodiek het rivierbed, waarbij ook veranderingen in de waterstanden door onder andere cumulatie van effecten worden beoordeeld. Het resultaat van deze beoordeling wordt met de Kamer gedeeld.1
Verder geldt voor alle activiteiten in het rivierbed, of daar nu een vergunning in het waterspoor voor nodig is of niet, dat er voldaan moet worden aan de specifieke zorgplicht uit artikel 6.6 van het Besluit activiteit leefomgeving. Deze zorgplicht houdt onder andere in dat degene die de activiteit verricht een waterstandsverhoging of afname van het bergend vermogen van de rivier als gevolg van die activiteit moet voorkomen dan wel zoveel mogelijk moet beperken en de dan nog resterende onvermijdbare waterstandsverhoging moet compenseren. Als in het waterspoor een vergunning nodig is voor die activiteit, wordt voorafgaand hieraan getoetst op grond van de Bgr 2025. Zo wordt geborgd dat activiteiten die in het rivierbed zijn toegestaan zo min mogelijk nadelige effecten hebben.
Verder is het ook in het ruimtelijk spoor – waarop dit ontwerpbesluit betrekking heeft - mogelijk rekening te houden met cumulatie. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke inrichting van het eigen grondgebied. Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hierbij dienen gemeenten ook rekening te houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij moeten de gemeenten op basis van het Bkl de waterbeheerder betrekken (weging waterbelang, voorheen watertoets).
BBB
Vraag 13
De leden van de BBB-fractie ondersteunen het principe dat er vrije doorgang moet zijn voor de afvoer van water in rivierbeddingen. Het is logisch dat deze vrije doorgang niet belemmerd wordt door allerlei bouwwerken. Maar toch hebben deze leden wat vragen over de wijziging van de genoemde besluiten De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat de wijziging niet mag leiden tot sterfhuisconstructies voor bestaande en al gevestigde bedrijven in het beperkingengebied. Deze zorg leeft op basis van de voorliggende stukken wel bij deze leden. Weliswaar is er aandacht voor de bestaande bedrijvigheid, maar als bestaande bedrijven geen nieuwe bebouwing kunnen plaatsen die noodzakelijk is voor de modernisering en het voorbestaan van het bedrijf, ontstaat er feitelijk een sterfhuisconstructie. Kan de minister daar eens op reflecteren? Ziet de minister mogelijkheden om dit te voorkomen? Deze leden zijn van mening dat er in voorliggende gevallen beter gekozen kan worden voor actieve verplaatsing van een bedrijf met hulp van de overheid, dan voor een sterfhuisconstructie. Hoe staat de minister tegenover deze suggestie?
Antwoord
Het beeld dat het ontwerpbesluit zou leiden tot een sterfhuisconstructie voor bestaande bedrijven in het beperkingengebied wordt niet gedeeld. In het beperkingengebied blijft een ‘ja, mits’-benadering gelden voor uitbreiding van riviergebonden activiteiten, zoals op- en overslag, delfstofwinning, scheepswerven en waterrecreatie. Ook zijn activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang mogelijk. Hieronder valt de eenmalige uitbreiding van bestaande bouwwerken met 10% en het slopen en vervangen van bestaande bouwwerken. Dit geldt voor alle bestaande niet-riviergebonden activiteiten, waaronder voor agrarische bedrijven.
Daarnaast blijft uitbreiding van bepaalde niet-riviergebonden activiteiten in het beperkingengebied mogelijk. Een concreet voorbeeld daarvan is de uitbreiding van bestaande grondgebonden agrarische bedrijven. Deze bedrijven zijn vaak nauw verbonden met het rivierbed, in het bijzonder wanneer er ook beheer van buitendijkse gronden wordt uitgevoerd. Uitbreiding van die activiteiten in het rivierbed is mogelijk als dit van bedrijfseconomisch belang is voor die bestaande bedrijven en de activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden verricht. Hetzelfde geldt voor de aanleg van een noodzakelijke voorziening voor het agrarisch, landschappelijk of daarmee vergelijkbaar beheer van het rivierbed. Daarmee wordt deze agrariërs duidelijkheid en ruimte geboden voor een duurzame voortzetting van hun bedrijfsvoering.
Gelet op bovenstaande mogelijkheden, is van een sterfhuisconstructie dan ook geen sprake en is er geen noodzaak om verdere maatregelen te verkennen om dat te voorkomen.
Vraag 14
De leden van de BBB-fractie hebben bedenkingen bij de voorwaarde (zoals vermeld in artikel 5.46, lid o) dat activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed verricht kunnen worden. In theorie kunnen activiteiten immers bijna altijd buiten het rivierbed verricht worden. Staat hier dan feitelijk dat er niets meer vergund gaat worden? In welke gevallen gaat er dan nog wel een nieuwe activiteit op een bestaand bedrijf vergund worden? En hoe bedreigt dit het voortbestaan van de bestaande bedrijven (al dan niet agrarisch) in dit beperkingengebied? Heeft de minister hier een impactanalyse op gemaakt?
Antwoord
Zoals in het antwoord op de vorige vraag uiteengezet is, zijn activiteiten toegestaan met een bedrijfseconomisch belang voor een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf als die activiteiten redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kunnen worden verricht. Van belang is het begrip ‘redelijkerwijs’. In theorie kunnen activiteiten inderdaad vrijwel altijd binnendijks verricht worden, maar dat is niet altijd redelijk. Bijvoorbeeld als het de uitbreiding van een bedrijf betreft dat alleen over buitendijks gelegen gronden beschikt of een bedrijf dat buitendijkse gronden gebruikt voor de weidegang van vee en daarvoor een grotere of nieuwe stal nodig heeft.
Vraag 15
Verder vragen de leden van de BBB-fractie wat de positie is van bijvoorbeeld een tweede bedrijfswoning in relatie tot de voorgelegde wijziging.
Antwoord
Binnen het beperkingengebied in het rivierbed zijn nieuwe bedrijfswoningen niet toegestaan. Dit is bedoeld om permanente bebouwing in het rivierbed te beperken en zo de ruimte te behouden voor waterafvoer, waterberging en toekomstige aanpassingen aan het riviersysteem. Deze regels zijn niet nieuw, maar waren al van toepassing op een groot deel van het rivierbed. Bestaande tweede bedrijfswoningen blijven toegestaan en behouden hun gebruiksrecht. Het gaat hier dus uitsluitend om een beperking voor nieuwe situaties.
Vraag 16
Ten slotte zijn de leden van de BBB-fractie benieuwd naar de afstemming met diverse bestuurstafels als het gaat om de verdeling van de hoeveelheid water die door de diverse rivieren stroomt. Hoe is bijvoorbeeld de afstemming met het bestuurlijk platform Zoetwater, het bestuurlijk platform Rijn en het bestuurlijk platform IJsselmeer? Is er overeenstemming over de wijze waarop het water geleid wordt vanaf Lobith? Is er sprake van een evenredige verdeling? Dit is immers van wezenlijk belang bij het vaststellen van de beperkingen in het riviergebied.
Antwoord
De strategische heroverweging van de afvoerverdeling van de Rijn – tussen Waal, IJssel en Nederrijn-Lek – worden door het ministerie van IenW besproken samen met andere overheden in bestuurlijke gremia zoals het Bestuurlijk Platform Rijn, het Bestuurlijk Platform IJsselmeergebied en het Bestuurlijk Platform Zoetwater. Deze heroverweging maakt deel uit van de langetermijnopgaven binnen het programma Ruimte voor de Rivier 2.0, de opvolger van Integraal Riviermanagement (IRM).
SGP
Vraag 17
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de Beleidslijn voor specifieke gebieden. In een gebied als Kampereiland wordt gewoond en gewerkt in een overloopgebied dat beschermd wordt door een regionale kering die eens in de vijfhonderd jaar mag overstromen. Voor grote delen van het gebied gaat hetzelfde strikte regime gelden als in het stroomvoerende deel van het rivierbed, terwijl het vanuit het oogpunt van waterveiligheid heel verschillende zones zijn. Deze leden erkennen dat er ontwikkelmogelijkheden blijven voor grondgebonden agrarische bedrijven en dat er ruimte is voor eenmalige uitbreiding van bestaande bebouwing met 10%. Erkent de minister dat het regime desalniettemin wel beperkingen met zich meebrengt in een gebied waar volop gewoond en gewerkt wordt en dat deze beperkingen zo kunnen knellen?
Antwoord
Per 1 februari 2025 is de Bgr 2025 in werking getreden. Daarmee wil het Rijk het rivierbed beter beschermen tegen ontwikkelingen die de ruimte voor waterafvoer en waterberging kunnen beperken. Met dit ontwerpbesluit is ervoor gekozen om het Bkl zoveel mogelijk inhoudelijk in overeenstemming te brengen met de Bgr 2025, zodat water- en ruimtelijk beleid goed op elkaar zijn afgestemd.
Erkend wordt dat dit regime, zeker in gebieden waar wordt gewoond en gewerkt, beperkingen met zich mee kan brengen voor nieuwe niet-riviergebonden ontwikkelingen. Deze beperkingen zijn ook in deze gebieden noodzakelijk om de waterveiligheid op de lange termijn te waarborgen. Tegelijkertijd is er nog voldoende mogelijk in deze gebied, zie ook het antwoord op vraag 13. Voor Kampereiland geldt dat daar voor bestaande woningen en bedrijven niets verandert; deze vallen buiten het beperkingengebied.
Ten slotte geldt in het algemeen dat er in het ontwerpbesluit overgangsregels zijn opgenomen voor vergevorderde projecten, gevallen waarin bestuurlijke afspraken met het Rijk zijn gemaakt en gebieden waar primaire waterkeringen binnen afzienbare tijd zullen worden verlegd. Die overgangsregels zorgen ervoor dat deze projecten of activiteiten in die gebieden kunnen doorgaan onder de oude regels of op basis van maatwerkafspraken.
Vraag 18
Deze leden begrijpen dat dit jaar nader onderzoek plaatsvindt naar de begrenzing van een aantal specifieke gebieden, waaronder Kampereiland, de Afgedamde Maas en Hollandse IJssel. Zij hebben hier enkele vragen over. Wat is de insteek van dit onderzoek? Welk tijdpad heeft de minister voor ogen? Is het denkbaar dat deze door regionale keringen beschermde overloopgebieden uitgezonderd worden van het strikte regime? Kan de regeling hier snel en eenvoudig op aangepast worden? Waarom kiest de minister er niet voor om deze specifieke gebieden, zolang het onderzoek loopt, uit te zonderen van het strikte regime en ze, zo nodig, op een later moment alsnog onder het strikte beschermingsregime te brengen?
Antwoord
Het onderzoek dat dit jaar wordt gestart, richt zich op de begrenzing van specifieke gebieden binnen het rivierbed, waaronder Kampereiland, de Afgedamde Maas en de Hollandse IJssel. Doel is om samen met regionale overheden te beoordelen of de huidige afbakening passend is. De afronding van het onderzoek wordt eind 2025/begin 2026 voorzien.
Het is niet wenselijk om deze gebieden vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek uit te zonderen van het strikte beschermingsregime. Het strikte regime wordt uit voorzorg overal toegepast, om ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen en toekomstige keuzes niet te beperken, terwijl er tegelijkertijd ruimte blijft voor zorgvuldig afgewogen activiteiten.
Zie voor de meest recente beoordeling: Kamerstukken II 2022/23, 31 710, nr. 81.↩︎