[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verzamelbrief moties en toezeggingen funderend onderwijs

Primair Onderwijs

Brief regering

Nummer: 2025D32081, datum: 2025-07-03, bijgewerkt: 2025-07-04 09:43, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -830 Primair Onderwijs.

Onderdeel van zaak 2025Z14133:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum 3 juli 2025
Betreft Verzamelbrief moties en toezeggingen funderend onderwijs

Directoraat-generaal Funderend Onderwijs

Rijnstraat 50

Den Haag

Postbus 16375

2500 BJ Den Haag

www.rijksoverheid.nl

Onze referentie

52461569

Bijlagen

Bijlage 1: Eindrapport Monitoring landelijke afspraak mobiele telefoons en andere devices in de klas

Bijlage 2: Factsheet eindrapport Monitoring landelijke afspraak mobiele telefoons en andere devices in de klas

Bijlage 3: Evaluatie Impuls en innovatie bewegingsonderwijs

Bijlage 4: Eindrapport onderzoek naar samenwerkingen tussen kinderopvang en onderwijs

Bijlage 5: Peiling samenwerkingsverbanden passend onderwijs po en vo

Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), over de voortgang op verschillende thema’s binnen het funderend onderwijs. Daarnaast geef ik u een update over de uitvoering van verschillende aangenomen moties en toezeggingen die zijn gedaan. Tot slot bied ik u de resultaten van enkele onderzoeken aan.

  1. Publicatie tienjarige instellingssubsidie vakwedstrijden

Op 15 april is de Regeling instellingssubsidie vakwedstrijden vo en mbo 2026–2036 gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van El Yassini (VVD) en Van der Molen (CDA), die de regering vraagt een wettelijke basis te creëren voor het organiseren van de vakwedstrijden.1 De projectsubsidie is namelijk omgezet in een tienjarige instellingssubsidie. Hiermee wordt de subsidiëring van de vakwedstrijden duurzamer. Met de nieuwe regeling wordt tevens voldaan aan de toezegging om de vakwedstrijden te versterken en uit te bouwen, zoals verwoord in de Kamerbrief Meer waardering voor praktijk in het funderend onderwijs.2 De vakwedstrijden worden in de toekomst, naast voor het vmbo en het mbo, ook georganiseerd voor het praktijk onderwijs (pro), voortgezet speciaal onderwijs (vso), havo en vwo. Ook krijgt de organiserende partij via de nieuwe regeling extra geld voor het organiseren van LOB (loopbaanoriëntatie en -begeleiding) activiteiten.

  1. Procesupdate verkenning Kwaliteitsalliantie leermiddelen

In het debat met uw Kamer van 3 april over leermiddelen en technologie in het funderend onderwijs heb ik aangegeven uw Kamer voor de zomer te informeren over de stand van zaken van de verkenning naar de kwaliteitsalliantie leermiddelen.3 Deze verkenning heeft het doel om te komen tot een onafhankelijk en breed gedragen advies over de op- en inrichting van de kwaliteitsalliantie en wordt uitgevoerd door een kwartiermaker van ABDTOPConsult.

ABDTOPConsult heeft inmiddels met vertegenwoordigers gesproken van onder meer leerlingen, leraren, ouders, schoolleiders, besturen, de sectorraden, diverse uitgeverijen, wetenschappers en het ministerie van OCW. Momenteel werkt ABDTOPConsult aan de afronding van de laatste gesprekken en de totstandkoming van het advies. Ik verwacht het advies voorafgaand aan de begrotingsbehandeling met uw Kamer delen.

  1. Moties leermiddelenmarkt

In het tweeminutendebat Digitalisering en leermiddelen van 22 mei zijn er vanuit uw Kamer twee moties ingediend, die de appreciatie ontraden hebben gekregen en bij de stemmingen op 27 mei zijn aangenomen.4 De moties verzoeken maatregelen te nemen op de leermiddelenmarkt die ertoe leiden dat andere aanbiedingsmodellen buiten het LicentieFolio-model beschikbaar komen. Om invulling te geven aan de moties gaat het ministerie van OCW in gesprek met aanbieders en scholen. Ook wordt de uitvoering van de moties meegenomen in het verdiepend onderzoek dat het ministerie van OCW samen met het ministerie van Economische Zaken uitvoert naar de structuur en werking van de leermiddelenmarkt in het funderend onderwijs. Zoals toegezegd in het debat van 22 mei, wordt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd over onder andere deze marktwerkingsvraagstukken en begin 2026 over de uitkomsten van het verdiepend onderzoek.

  1. Éénmeting ‘nee, tenzij’-afspraak mobiele telefoons in de klas

Vorig jaar hebben vertegenwoordigers van leerlingen, ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders en het ministerie van OCW samen besloten om mobiele telefoons te weren uit de klas in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs. Deze gezamenlijke afspraak staat bekend als de nee-tenzij afspraak. Het doel is helder: minder afleiding in de klas, zodat leerlingen zich beter kunnen concentreren en docenten zich volledig kunnen richten op hun kerntaak – lesgeven.

 

De resultaten van de recent uitgevoerde éénmeting laten zien dat deze aanpak werkt. Scholen passen de afspraak goed toe en de effecten zijn positief. Leerlingen zijn socialer, voelen zich veiliger en ervaren minder afleiding. Deze uitkomsten zijn gebaseerd op onderzoek onder ruim 800 scholen in het funderend onderwijs. Hierbij bied ik uw Kamer het rapport en een bijbehorende factsheet aan.

 

Op basis van deze bevindingen is de afspraak geëvalueerd met alle betrokken partijen. Zij zijn zeer tevreden met de resultaten en moedigen scholen aan om deze koers vast te houden. Samen zorgen we voor een optimale leeromgeving zonder onnodige afleiding van telefoons.

 

Samen met de betrokken partijen houd ik de effecten van de afspraak nauwlettend in de gaten en blijf ik deze monitoren.

  1. Evaluatie subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs

Tot en met 2024 konden scholen gebruik maken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Op verzoek van uw Kamer is deze regeling gemaakt om scholen te ondersteunen in aanloop naar de wettelijke urennorm voor bewegingsonderwijs.5 In totaal hebben 1.613 scholen (primair onderwijs) deelgenomen aan de subsidieregeling, verdeeld over twee jaar. Een consortium van ResearchNed, het Mulier Instituut en KBA Nijmegen heeft een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de subsidieregeling. Hierbij bied ik uw Kamer het rapport aan. Met de oplevering van de evaluatie van de subsidieregeling is uitvoering gegeven aan het laatste deel van de motie die ten grondslag lag aan de subsidieregeling.6

  1. Invulling motie-Stoffer over het academisch profiel vwo

Op 22 mei is de motie van het lid Stoffer (SGP) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht samen met het onderwijsveld te werken aan versterking van het academische profiel van het vwo.7

Om de motie uit te voeren heb ik een aantal zaken in gang gezet. De eerste stap is het helder in beeld krijgen van de verschillende ideeën die er leven in het onderwijsveld. Hierbij is terminologie belangrijk: er is af en toe sprake van een te sterk onderscheid tussen praktisch en academisch. Juist academisch onderzoek kent immers vaak een praktische component, zoals laboratoriumonderzoek of de chirurgie. Daarnaast is het van belang de initiatieven die nu al lopen op scholen in de lijn van praktijkgericht academisch onderwijs op het vwo goed in beeld te krijgen. Daarom is het ministerie van OCW in gesprek met scholen, sectororganisaties en andere betrokkenen. De eerste beelden wijzen erop dat er enthousiasme is voor een praktijkgerichte component, maar wel meer gericht op onderzoeksvaardigheden. Dit is dus echt iets anders dan de ontwikkeling rondom het praktijkgerichte vak op de havo. Het is nog te vroeg om te spreken over mogelijke scenario’s voor een praktijkgerichte academische component op het vwo. Een verdere verkenning naar de wenselijkheid is nodig. Hierbij wordt het universitair onderwijs uiteraard betrokken. Hiermee is invulling gegeven aan de motie. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de verdere ontwikkelingen.

  1. Schoolloopbanenonderzoek DUO

Voor het derde jaar op rij heeft DUO de schoolloopbanen van leerlingen onderzocht.8 DUO heeft onderzocht in hoeverre er sprake is van veranderingen in de in-, door- en uitstroom van leerlingen tijdens de coronapandemie en de looptijd van het NP Onderwijs. Het rapport is gepubliceerd op de website van DUO. Uiterlijk december 2025 wordt uw Kamer geïnformeerd over de eindevaluatie van het Nationaal Programma Onderwijs, waarin de resultaten van dit onderzoek en de analyse die op basis daarvan de komende tijd gemaakt wordt, zijn meegenomen.

  1. Motie vaststelling adviesdata voorjaarsvakantie (structureel rekening houden met carnavalsperiode)

Op 4 april 2025 hebben de leden Wijen-Nass (BBB) en Van Nispen (SP) een motie ingediend, waarin de regering wordt opgeroepen om bij de vaststelling van de adviesdata voor de voorjaarsvakantie structureel rekening te houden met de carnavalsperiode.9.

Voor de voorjaarsvakantie worden door het ministerie van OCW alleen adviesdata opgesteld. Tijdige publicatie van die adviesdata −de data voor schoolvakanties van 2025 tot en met 2030 zijn onlangs vastgesteld10− bieden scholen en regio’s voldoende ruimte om hierop te anticiperen en desgewenst om op een beredeneerde en zorgvuldige wijze van deze adviesdata af te wijken. Momenteel voert Oberon in opdracht van het ministerie van OCW onderzoek uit naar de vaststelling van de schoolvakanties in het funderend onderwijs in Nederland. Het eindrapport wordt dit najaar verwacht. Het ministerie van OCW probeert bij het bepalen van de schoolvakanties altijd rekening te houden met verschillende (soms ook conflicterende) wensen, belangen, tradities en immaterieel erfgoed, zoals scholen, ouders en de toeristische sector, het jaarritme van het onderwijs, de planning van de centrale examens en de carnavalsperiode. Het ministerie van OCW stemt daarom de data van de schoolvakanties altijd af met verschillende partijen, zoals de toeristische sector, ouderorganisaties en de sectorraden voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, zodat de planning van de schoolvakanties zo breed mogelijk gedragen wordt. Het is echter niet uit te sluiten dat deze belangenafweging niet elk jaar voor elk perspectief optimaal uitwerkt. Voor het al dan niet samenvallen van de voorjaarsvakantie met de periode van carnaval is daarbij relevant in welke week carnaval valt.

In de communicatie over de vaststelling van de schoolvakanties, zoals op Rijksoverheid.nl, is naar aanleiding van de motie nader toegelicht dat hierbij structureel sprake is van een zorgvuldige belangenafweging, en dat scholen bij hun eigen planning van onder meer de voorjaarsvakantie de ruimte hebben om eigen afwegingen te maken.11 Daarmee is invulling gegeven aan de motie.

  1. Beoordeling standaard basisvaardigheden door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie)

In de voortgangsbrief toezicht van 20 december 202412 heb ik u geïnformeerd dat de inspectie vanaf 1 augustus 2025 de standaard basisvaardigheden (OP0) zal meewegen in het eindoordeel op school-, afdelings- of opleidingsniveau. Met deze standaard toetst de inspectie het aanbod voor Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en burgerschap in het primair onderwijs (po), voortgezet onderwijs (vo) en mbo. Door het meewegen van deze standaard in het eindoordeel krijgt het aanbod in de basisvaardigheden een belangrijke plaats binnen het toezicht; dit past bij de focus op basisvaardigheden.

Bij het bepalen van de precieze weging binnen het eindoordeel is het belangrijk dat dit leidt tot een evenwichtig oordeel binnen het toezichtkader. Het doel is dat er meer focus is op basisvaardigheden, tegelijkertijd moet een te eenzijdige focus voorkomen worden. In de afgelopen periode heeft de inspectie zorgvuldig nagedacht over de precieze weging van de standaard OP0 en hierover ook overleg gevoerd met de Ringen.13 Besloten is dat de standaard OP0 vanaf 1 augustus 2025 meeweegt voor het eindoordeel op school-, afdelings- of opleidingsniveau. In de weging zal gelden dat een onvoldoende op deze standaard niet gelijk tot het eindoordeel onvoldoende op school-, afdelings- of opleidingsniveau leidt; daarvoor moet ook minimaal één andere standaard onvoldoende zijn. De standaard OP0 wordt als onvoldoende beoordeeld als twee van de drie basisvaardigheden onvoldoende zijn. De inspectie maakt hierbij geen onderscheid tussen de drie basisvaardigheden. Als er sprake is van het oordeel onvoldoende op één van de basisvaardigheden, dan is het oordeel op de standaard OP0 dus voldoende. Uiteraard moeten de tekortkomingen op die basisvaardigheid wel worden hersteld. De inspectie geeft, evenals in de huidige situatie, een herstelopdracht om de tekortkomingen op de betreffende basisvaardigheid te herstellen. De keuze voor deze benadering kent meerdere redenen. Allereerst sluit deze werkwijze aan bij een samenhangend onderzoekskader, waarin standaard OP0 samen met de andere standaarden, bijvoorbeeld de standaarden die betrekking hebben op veiligheid en pedagogisch-didactisch handelen, op een evenwichtige manier bijdraagt aan het eindoordeel van de school, afdeling of opleiding. Door OP0 mee te laten tellen bij de beoordeling van de school, afdeling of opleiding als geheel krijgen de basisvaardigheden binnen het toezicht de aandacht die past bij deze kerntaak. Daarbij voorkomt deze voorgestelde werkwijze dat burgerschap onevenredig doorwerkt in de beoordeling van de standaard OP0; het scholenveld is nog volop bezig om burgerschap vorm te geven in het curriculum. De wijziging wordt verwerkt in de jaarlijkse actualisatie van de onderzoekskaders, die uw Kamer voor het zomerreces ontvangt. Deze werkwijze geldt voor de schooljaren 2025/2026 en 2026/2027. De huidige onderzoekskaders worden grondig herzien, deze nieuwe onderzoekskaders treden vanaf schooljaar 2027 in werking. Bij deze herziening wordt de standaard OP0, inclusief de weging en positionering daarvan binnen het kader, opnieuw tegen het licht gehouden.

  1. Update Persoonlijk Voortgezet Onderwijs (Pvo)

Het bestuur van Persoonlijk Voortgezet Onderwijs (Pvo) heeft het afgelopen jaar de mogelijkheden onderzocht om het Pvo-onderwijs te kunnen blijven voorzetten. In Stichting Carmelcollege is een stabiele en betrouwbare partner gevonden, dat vind ik een positieve beweging. Pvo draagt de scholen in Geldermalsen en Hurdegrayp per 1 augustus 2025 over aan Stichting Carmelcollege. Het Pvo-onderwijs in Deventer wordt onder Stichting Carmelcollege voortgezet als onderdeel van het Etty Hillesum Lyceum.

Pvo Hoorn zal per 1 augustus 2025 haar deuren definitief sluiten. Bijna alle leerlingen hebben inmiddels een passende plek gevonden op een school in de regio. Pvo draagt er zorg voor dat de leerlingen die nu nog geen plek hebben, begeleid worden zodat ook zij na de zomer hun onderwijs kunnen voorzetten. Voor het personeel is er een sociaal plan.

Hiermee is er voor de leerlingen van Pvo een passende oplossing waarbij zij hun schoolloopbaan verder kunnen vervolgen.

  1. Onderzoek naar de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs

Op 26 april 2023 ontving uw Kamer een brief over oplossingen voor geïdentificeerde knelpunten in de samenwerking tussen kinderopvang en het onderwijs.14 In de brief is aangekondigd dat de ministeries van OCW en SZW een onderzoek zouden gaan uitvoeren om cijfers en feitelijke gegevens rondom de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs op een rij te zetten. Hierbij bied ik uw Kamer het rapport aan, uitgevoerd door Andersson Elffers Felix (AEF). De relevante veldpartijen zijn actief betrokken geweest bij het onderzoek. Als vervolg hierop zullen de ministeries van OCW en SZW de resultaten van het onderzoek gezamenlijk verder bespreken met deze partijen en bekijken welke maatregelen nodig zijn en doorgevoerd kunnen worden

  1. Maatwerkmogelijkheden in het funderend onderwijs

Het is belangrijk dat ieder kind zich kan ontwikkelen op een passende en veilige plek. Hiervoor kan het nodig zijn dat onderwijs en zorg meer flexibel worden ingezet. Binnen de huidige wet- en regelgeving zijn er al verschillende mogelijkheden voor scholen, besturen en samenwerkingsverbanden om maatwerk te bieden. Dat kan bijvoorbeeld via een afwijking van de onderwijstijd voor individuele leerlingen of het inrichten van speciale voorzieningen.

Zoals in de motie van het lid Van Zanten (BBB) wordt benadrukt, is het essentieel dat de ruimte voor scholen, besturen en samenwerkingsverbanden voor het bieden van maatwerk bij hen bekend is.15 Daarom zijn zij recentelijk onder andere via de nieuwskanalen van het ministerie van OCW gewezen op de verschillende maatwerkmogelijkheden in het onderwijs. Het Steunpunt Passend Onderwijs heeft deze mogelijkheden overzichtelijk weergegeven op hun webpagina Ruimte in Regels. Bovendien heeft de inspectie haar brochure genaamd Ruimte in Regels recentelijk geactualiseerd, waarin enkele van de belangrijkste regels rondom administratie en verantwoording voor het po staan.

Om ervoor te zorgen dat er voor ieder kind een passende plek in het onderwijs is, is het van belang dat er structureel meer ruimte komt voor flexibiliteit in wetgeving. Om dit mogelijk te maken, is eind vorig jaar een wetstraject gestart dat het aantal maatwerkmogelijkheden zal verbreden.

  1. Structurele middelen voor hoogbegaafdheid

Zoals toegezegd in de kamerbrief Passend onderwijs informeer ik hierbij uw Kamer over de inzet van de middelen per 2026. Met het plan van aanpak hoogbegaafdheid en de twee subsidieregelingen Begaafde leerlingen (2019-2023 ; 2023-2025) is een positieve impuls gegeven aan het onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen. Eind 2025 loopt de subsidieregeling Begaafde leerlingen po en vo 2023-2025 voor de samenwerkingsverbanden po en vo af. De grote meerderheid van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs heeft deze middelen in 2019 en 2022 toegekend gekregen en gericht ingezet, waarmee de ondersteuning en het aanbod op het gebied van hoogbegaafdheid is versterkt. Bij een impuls past het instrument subsidie, maar bij het borgen van deze opbrengsten past een meer duurzame inzet van de middelen. Ik ben daarom voornemens om de structureel beschikbare middelen van 23,3 miljoen euro per jaar voor (hoog)begaafde leerlingen daarom, zoals bij aanvang van de subsidie aangekondigd, structureel onderdeel van de bekostiging aan samenwerkingsverbanden te laten worden. Zo blijven de middelen structureel beschikbaar en kan het ingerichte aanbod voor deze leerlingen en de opgebouwde kennis over hoogbegaafdheid worden bestendigd. Onderwijsprofessionals kunnen tevens een beroep blijven doen op de ondersteuning en expertise door het Kenniscentrum Hoogbegaafdheid.

Naar verwachting informeer ik uw Kamer aan het eind van het jaar verder over de opbrengsten van het plan van aanpak hoogbegaafdheid en de uitkomsten van diverse onderzoeken, waaronder het monitoronderzoek bij de regeling Begaafde leerlingen po en vo 2023-2025. Ook wordt dit verbonden aan de beleidsontwikkeling op het gebied van inclusief onderwijs, waaronder bijvoorbeeld de themagroep ‘Ondersteuning in en om de school’ die in het najaar advies zal uitbrengen.

  1. Afspraken met samenwerkingsverbanden over ouder- en jeugdsteunpunten

Tijdens het plenaire debat met uw Kamer op 18 april 2024, over het wetsvoorstel Versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs, zijn er twee moties ingediend die de regering oproepen om met samenwerkingsverbanden afspraken te maken over de ouder- en jeugdsteunpunten. Het lid Westerveld (GL-PvdA) heeft een motie ingediend die de regering vraagt om met samenwerkingsverbanden afspraken te maken over hoe zij de ervaringen van leerlingen en ouders verwerken bij het opzetten, doorontwikkelen en evalueren van de ouder- en jeugdsteunpunten.16 Het lid De Kort (VVD) heeft een motie ingediend waarin hij de regering vraagt om afspraken te maken met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs over hoe de onafhankelijkheid van de ouder- en jeugdsteunpunten wordt geborgd. Dit zodat de ouder- en jeugdsteunpunten uitsluitend in het belang van de leerling ouders en leerlingen werken.17

De wet Versterking positie ouders en leerlingen in passend onderwijs verplicht ouder- en jeugdsteunpunten om uitsluitend in het belang van de leerling hun taken uit te voeren. Bij de totstandkoming van de ouder- en jeugdsteunpunten hebben samenwerkingsverbanden, leerlingen en ouders nagedacht over opzet en inrichting van de ouder- en jeugdsteunpunten. Dit heeft geresulteerd in de Leidraad voor samenwerkingsverbanden: Samen bouwen aan ouder- en jeugdsteunpunten.18 Deze leidraad bevat een stappenplan dat duidelijk aangeeft hoe samenwerkingsverbanden met (de ervaringen van) ouders en leerlingen het ouder- en jeugdsteunpunt kunnen opzetten en doorontwikkelen. Onderdeel van dit stappenplan zijn ook aanwijzingen hoe ouder- en jeugdsteunpunten onafhankelijk van de procedures van het samenwerkingsverband kunnen werken.

Ouder- en jeugdsteunpunten worden nu op basis van subsidie van het ministerie van OCW ondersteund door het Ondersteuningsplein Ouder- en Jeugdsteunpunten (Ondersteuningsplein OJS). Het Ondersteuningsplein OJS heeft begin dit jaar een check- en gesprekstool ontwikkeld.19 Op basis van de hierboven genoemde wet zijn 18 punten beschreven waar ouder- en jeugdsteunpunten aan moeten voldoen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een periodieke check bij ouders en leerlingen over welke verbeteringen mogelijk zijn voor het steunpunt, of de objectieve en feitelijke informatie van het steunpunt wordt aangevuld met informatie van ouders en leerlingen en of het steunpunt goed in beeld is bij bijvoorbeeld ouderraden, leerlingraden, jeugdraden en partners als jeugdhulpverlening en brugfunctionaris. De tool bevat per onderdeel verdiepende vragen om samenwerkingsverbanden en ouder- en jeugdsteunpunten te helpen die onderdelen te ontwikkelen. Daar worden ze in ondersteund door het Ondersteuningsplein OJS. De check- en gesprekstool is overhandigd aan het bestuur van het Overkoepelend Netwerk Samenwerkingsverbanden (ONSwv) en met hen wordt de voortgang op de punten gemonitord.

  1. Samenwerking bij de overgang van po naar vo voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte

Het lid De Kort (VVD) heeft mij tijdens het plenaire debat met uw Kamer op 18 april 2024, over het wetsvoorstel Versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs, verzocht in kaart te brengen hoe steunpunten kunnen samenwerken om de overgang van po naar vo te vergemakkelijken voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte en breder in kaart te brengen of de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden po en vo optimaal verloopt.20

Om het bovenstaande beter in beeld te krijgen, heeft Oberon in opdracht van het ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd onder alle samenwerkingsverbanden. Hierbij bied ik u het onderzoeksrapport aan. De onderzoeksresultaten laten zien dat de meeste samenwerkingsverbanden samenwerken rond de overgang van po naar vo van leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. Samenwerkingsverbanden die in dit kader (nog) niet met een ander samenwerkingsverband samenwerken, werken doorgaans wel met andere partners (zoals scholen) samen om de overgang van po naar vo te vergemakkelijken voor kwetsbare leerlingen. Ouder- en jeugdsteunpunten werken vooral op casusniveau met elkaar samen. In sommige gevallen is er sprake van gezamenlijke ouder- en jeugdsteunpunten voor het po en vo.

Het onderzoek laat zien dat de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden voor po en vo over het algemeen goed verloopt. Verbetering is mogelijk door bijvoorbeeld te werken aan een gezamenlijke visie en doelen, gezamenlijk beleid en een duidelijke rol- en taakverdeling. Als samenwerkingsverbanden dezelfde visie hebben over de ondersteuning aan leerlingen met een ondersteuningsbehoefte kunnen ze hier eenduidig beleid op maken. In dit beleid is opgenomen wat scholen in zowel het po als het vo kunnen bieden, wat voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte nodig is om een succesvolle overstap te maken en wat hierin de rol is van de po school, de vo school, het ouder- en jeugdsteunpunt en het samenwerkingsverband. Door dit beleid te communiceren naar scholen, ouders en leerlingen en toe te zien op de uitvoering kunnen leerlingen met een ondersteuningsbehoefte een soepelere overstap maken van het po naar het vo.

Het rapport is gedeeld met alle samenwerkingsverbanden passend onderwijs en aan het bestuur van het ONSwv overhandigd, zodat er gebruik gemaakt kan worden van de goede voorbeelden en werkzame elementen. De verbeterpunten die in het rapport worden genoemd en de aanbevelingen die de onderzoekers doen werken wij de komende periode met hen uit.

  1. Dyslexieverklaring bij spraaksynthese

Het lid Rooderkerk (D66) vroeg in het debat passend onderwijs van 21 mei jl. naar de noodzaak van deskundigenverklaringen voor het mogen gebruiken van een voorleeshulp (formeel: spraaksynthese) bij de examens van de taalvakken.21 Sinds dit jaar is spraaksynthese voor alle vakken, behalve de talen, toegestaan voor alle leerlingen waarvan de inschatting is dat zij hier baat bij hebben. Dit is opgenomen in de Regeling toegestane hulpmiddelen voor de centrale examens van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE). Een deskundigenverklaring is hiervoor niet nodig. Voor spraaksynthese bij de taalvakken is wel een deskundigenverklaring nodig. Dit komt omdat technisch lezen onderdeel is van het domein leesvaardigheid dat in dit examen wordt getoetst. Een deskundigenverklaring betekent in dit geval niet dat er ook sprake moet zijn van dyslexie. Niet de diagnose van een leerling staat bij de deskundigenverklaring centraal maar de ondersteuningsbehoefte.

In mijn brief over de toekomst van de examenvoorzieningen voortgezet onderwijs heb ik aangekondigd dat de regelgeving over de deskundigenverklaring onder de loep wordt genomen.22 Onderzocht wordt of deze voldoende ruimte biedt om daadwerkelijk passende aanpassingen aan het examen te kunnen doen.

Voor het einde van 2025 informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van deze en andere maatregelen uit bovengenoemde brief.

  1. Start programma digitaal examineren

Het centraal examen is een belangrijk fundament onder het Nederlandse onderwijsstelsel. Het zorgt voor een lat die voor iedereen gelijk is, ongeacht de onderwijskundige keuzes die scholen zelf mogen maken. Examens zijn onderdeel van het onderwijs en sluiten daar ook op aan. Als het onderwijs digitaliseert, dienen examens waar gewenst mee te bewegen. Het centraal examen wordt nu deels digitaal en deels op papier afgenomen. De examens in het vmbo-bb/kb kennen al ruim tien jaar een digitale vorm, maar de examens voor kandidaten in het vmbo-tl/gl, havo en vwo worden nog op papier afgenomen.

De examenketen gaat daarom, onder leiding van het College voor Toetsen en Examens (CvTE), onderzoeken op welke manier examinering in het voortgezet onderwijs verbeterd kan worden met behulp van digitalisering. Hierbij is digitalisering geen doel op zich, maar een middel om een breder palet aan kennis en vaardigheden te kunnen toetsen. Digitalisering kan zo helpen bij het vergemakkelijken van de correctie en bijdragen aan een lagere werkdruk van docenten.

De komende vijf jaar wordt binnen het programma digitaal examineren samen met scholen, docenten en leerlingen verkend of en op welke manier geleidelijk toegewerkt wordt naar digitale centrale examens. Het programma is opgebouwd uit drie programmalijnen: Het verkennen van nieuwe technologische oplossingen binnen de examens en de examenketen, het verkennen van ICT-oplossingen voor vakinhoudelijke vernieuwingen en de doorontwikkeling van de ICT-infrastructuur van de examenketen.

De mogelijkheden van technologie moeten benut worden voor het verbeteren van de centrale examens. Dit zorgt voor een efficiëntere en meer wendbare examenketen die veilig en betrouwbaar is. Dit zal met oog voor uitvoerbaarheid, veiligheid, en meerwaarde voor het huidige examenprogramma gebeuren. Ook zal er aandacht zijn voor continuïteit van de digitale examens in het geval van een storing of cyberaanval. Na de zomer worden er onderzoeken op scholen gestart en eind 2026 zijn de eerste resultaten bekend.

Uw Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van het programma digitaal examineren en de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken en pilots.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Mariëlle Paul


  1. Kamerstukken II, 2022/23, 36200 VIII, nr.77.↩︎

  2. Kamerstukken II, 2023/24, 31293, nr. 697.↩︎

  3. TZ202504-031 en TZ202504-032.↩︎

  4. Motie van het lid Oostenbrink (Kamerstukken II, 2024/25, 32034, nr. 62) en motie van de leden Soepboer en Rooderkerk (Kamerstukken II, 2024/25, 32034, nr. 65).↩︎

  5. Kamerstukken II, 2020/21, 35570-VIII, nr. 42.↩︎

  6. Kamerstukken II, 2020/21, 35570-VIII, nr. 42.↩︎

  7. Kamerstukken II, 2024/25, 31288, nr. 119.↩︎

  8. https://www.duo.nl/open_onderwijsdata/onderwijs-algemeen/publicaties/schoolloopbanen-npo.jsp↩︎

  9. Kamerstukken II, 2024/25, 29697, nr. 164.↩︎

  10. Staatscourant 2024 nr. 19237 (17 juni 2024).↩︎

  11. www.Rijksoverheid.nl/onderwerpen/schoolvakanties/vaststellen-data-schoolvakanties↩︎

  12. Kamerstukken II, 2024/25, 31293, nr. 780.↩︎

  13. De Ringen zijn structureel georganiseerde overleggen met vertegenwoordigers uit het onderwijsveld en andere betrokkenen.↩︎

  14. Kamerstukken II, 2022/23, 31322, nr. 489.↩︎

  15. Kamerstukken II, 2023/24, 31497, nr. 481.↩︎

  16. Kamerstukken II, 2023/24, 36443, nr. 9.↩︎

  17. Kamerstukken II, 2023/24, 36442, nr. 12.↩︎

  18. www.steunpuntpassendonderwijs-povo.nl/wp-content/uploads/2021/10/Leidraad-Samen-bouwen-aan-ouder-en-jeugdsteunpunten.pdf↩︎

  19. www.ondersteuningspleinojs.nl/kennisbank/ondersteunen/check-en-gesprekstool/↩︎

  20. Kamerstukken II, 2023/24, 36443, nr. 11.↩︎

  21. Toezegging nummer TZ202505-102.↩︎

  22. Kamerstukken II, 2024/25, 31289, nr. 601.↩︎