Kabinetsreactie op SER-advies 'Naar verdere succesvolle toepassing van sociale innovatie'
Innovatiebeleid
Brief regering
Nummer: 2025D32221, datum: 2025-07-03, bijgewerkt: 2025-07-04 11:15, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Mede ondertekenaar: V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken
Onderdeel van kamerstukdossier 33009 -163 Innovatiebeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z14179:
- Indiener: Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2025-09-02 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-09 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Op dit moment hebben grote veranderingen Nederland in hun greep.
Zaken als digitalisering, klimaat, migratie en vergrijzing zorgen voor
uitdagingen op het gebied van werk en de kwaliteit van werk. Bij
werkgevers én bij werkenden. Ook de inflatie en de energieschaarste
hebben grote invloed op Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven.
Werkenden moeten leren omgaan met nieuwe technologie zoals AI, werken
vaker op afstand met elkaar samen en ervaren nog steeds uitdagingen op
het gebied van ontplooiing van talenten en competenties waarbij iedereen
mee kan doen op de arbeidsmarkt. Dit terwijl werkgevers geconfronteerd
worden met schaarste op het gebied van arbeidskrachten en energie en een
internationale concurrentiepositie die onder druk staat, waar zij
creatieve oplossingen voor moeten vinden.
Bedrijven en organisaties moeten innoveren om snel en goed te kunnen
reageren op zulke veranderingen. Eén van de belangrijkste ambities van
het kabinet is dan ook om te zorgen voor de juiste omstandigheden om te
kunnen innoveren. Daarbij gaat het niet alleen om technologische
innovatie, maar ook om sociale innovatie: andere manieren van werken,
organiseren, managen en samenwerken. Dat betekent bijvoorbeeld meer
aandacht voor (bij)scholing van werknemers, inclusief managers, het
organiseren van medezeggenschap, het borgen van een gezonde werk- en
bedrijfscultuur en nadenken over hoe het werk zo ingericht en
georganiseerd kan worden dat dit aantrekkelijk blijft. Met als doel
bedrijven met gemotiveerde, productieve en duurzaam inzetbare
werknemers. Het kabinet ziet sociale innovatie als een essentiële
voorwaarde voor bedrijven, de arbeidsmarkt en de economie in zijn geheel
om te kunnen omgaan met al die grote veranderingen. Vooral
arbeidsmarktkrapte en stagnerende arbeidsproductiviteit maken sociale
innovatie urgent.
Vernieuwing is binnen een arbeidsorganisatie vaak uitdagend en niet vanzelfsprekend. Dit was voor de toenmalige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) reden om op 17 juni 2020 de SER advies te vragen over de toepassing van sociale innovatie en de uitdagingen en kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.1
De SER heeft vervolgens in maart 2023 het advies ‘Naar verdere succesvolle toepassing van sociale innovatie’ gepubliceerd.
In deze brief informeren wij uw Kamer over de reactie van het kabinet op dit SER-advies. We geven eerst een algemene reactie, daarna reageren we op de specifieke aanbevelingen.
Algemene reactie
Met sociale innovatie doelt de SER op ‘vernieuwing van de arbeidsorganisatie en maximale benutting van competenties gericht op verbetering van bedrijfsprestaties en ontplooiing van talent’2. De SER benadrukt het belang van sociale innovatie voor het Nederlandse bedrijfsleven, vanwege het positieve effect op de werkomstandigheden van medewerkers en op de arbeidsproductiviteit.
Het kabinet sluit zich aan bij de opvatting van de SER dat sociale innovatie een belangrijk thema binnen de huidige arbeidsmarkt moet zijn.
Het kabinet onderscheidt twee aspecten van sociale innovatie binnen organisaties:
1. Sociale innovatie als organisatievraagstuk dat zich richt op onder andere competentieontwikkeling, de inrichting van werk, kwaliteit van werk en het stimuleren van een inclusieve werkomgeving.
2. Sociale innovatie als (gedeeltelijke) oplossing voor zowel de arbeidsmarktkrapte als voor het verbeteren van het concurrentievermogen.
Tussen de adviesaanvraag aan de SER halverwege 2020 en de publicatie
van het SER-advies in 2023 is verschillend beleid geïnitieerd gericht op
het stimuleren van sociale innovatie binnen organisaties. Zo is het
kabinet in 2021 gestart met een aantal innovatieve werkvoorzieningen die
sociale innovatie stimuleren, waarbij het kabinet (mkb-)werkgevers helpt
om mensen die een extra steuntje in de rug nodig hebben een passende
werkplek te bieden.3 Zo ondersteunt het Sociaal
Innovatiefonds werkgevers bij het doen van investeringen om groepen
mensen met een ondersteuningsbehoefte aan te nemen.4
Naar aanleiding van het amendement van de heer De Kort5
biedt de subsidieregeling inclusieve technologie werkgevers de
mogelijkheid om te investeren in technologische inclusieve hulpmiddelen
in de periode van oktober 2025 tot en met mei 2026.6 Met
deze voorzieningen zet het kabinet in op het stimuleren van
aantrekkelijk, betekenisvol en perspectiefrijk werk, zoals de SER in het
rapport benoemt.
De SER geeft aan dat competentieontwikkeling van werkenden van groot
belang is bij sociale innovatie. Innovatie is namelijk afhankelijk van
hoe de werkenden in de onderneming zijn toegerust met vaardigheden en
meekunnen met veranderingen en slimme oplossingen die juist bijdragen
aan verandering. De SLIM-regeling sluit daarop aan in de vorm van een
subsidieregeling voor het mkb, om te investeren in een leerrijke
werkomgeving. Op 22 november 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de
verlenging van de SLIM-regeling. De Kamerbrief Slim investeren in leven
lang ontwikkelen (LLO) introduceert ook een scholingsfaciliteit binnen
de SLIM-regeling.
De scholing is gekoppeld aan in hoe werknemers tijdens hun carrière kunnen doorgroeien binnen specifieke sectoren (sectorale ontwikkelpaden) om werkgevers in maatschappelijk cruciale sectoren te ondersteunen in verkrijgen van voldoende gekwalificeerd personeel.7 Op 13 november 2023 heeft uw Kamer ook de Kamerbrief Vervolg beleidslijnen LLO ontvangen, waarin het kabinet de start van een leercultuurprogramma aankondigde8. In het leercultuurprogramma worden in samenwerking met sectorale en regionale partijen activiteiten opgezet om de leercultuur in het mkb te bevorderen. Met name in het mkb kan dit een uitdaging zijn, omdat daar over het algemeen minder tijd en middelen beschikbaar zijn om te blijven leren en ontwikkelen. Ook zet het kabinet in op het werven en ontwikkelen op basis van vaardigheden in plaats van alleen maar diploma’s. Diverse branches, regio’s en bedrijven zijn hier al actief mee aan de slag, bijvoorbeeld door skillspaspoorten te ontwikkelen en gebruiken. Het kabinet faciliteert dit door de ontwikkeling van de nationale skillstaal CompetentNL, waarmee we een objectieve gezamenlijke taal voor allerlei skillsinitiatieven bieden. Dit helpt bij een gedeeld beeld van wat mensen kennen en kunnen.
Voor het verhogen van de (arbeids-)productiviteit door de toepassing van sociale innovatie wordt er in de Kamerbrief Uitwerking plannen arbeidsmarktkrapte en brede arbeidsmarktagenda9 gewezen op het belang van innovatie. Hier wordt via vijf sporen de krapteaanpak van dit kabinet toegelicht. Innovatie raakt aan deze nauw verwante sporen. Zo experimenten onderwijsbesturen met innovaties als de meerurenbonus en flexibiliteit van roosters om mensen in staat te stellen meer uren te werken. Zo is het slimmer organiseren van werk met dezelfde mensen één van de pijlers onder de aanpak om de krapte terug te dringen. Daarnaast werkt het ministerie van EZ aan de uitwerking van de productiviteitsagenda. Hierin worden de verschillende vervolgstappen beschreven die het kabinet zal nemen om de arbeidsproductiviteit in Nederland te verhogen. In de voortgangsbrief10 van december is het belang van innovatie voor productiviteitsgroei benadrukt. Ook zet het kabinet met het arbeidsmarktpakket in op goede werkrelaties die de voedingsbodem vormen voor sociale innovatie.
De SER stelt terecht dat het combineren van sociale innovatie en
procesinnovatie11 leidt tot een hogere
productiviteit. In het Actieplan Groene en Digitale Banen wordt sociale
innovatie dan ook beschouwd als randvoorwaardelijk voor grootschalige
adoptie van arbeidsbesparende technologieën en procesinnovatie om de
arbeidsmarktkrapte terug te dringen. In het laatste kwartaal van 2023 is
uw Kamer hierover geïnformeerd.12
De SER heeft helder uiteengezet waar aanknopingspunten liggen op het
gebied van ‘de organisatie van veranderingen van de arbeidsorganisatie
voor medewerkers in het bedrijf’. Punten die de SER onderscheidt zijn
met name gericht op managementvaardigheden, organisatiecultuur,
competenties van het personeel en de bedrijfscultuur13.
Dit helpt het kabinet in toekomstige beleidsontwikkeling nog scherper te duiden wat sociale innovatie binnen organisaties omvat en waar mogelijkheden liggen om arbeidsinnovatie verder te stimuleren en te ondersteunen.
Het kabinet ziet het als een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor overheden, sociale partners en werkgevers om sociale innovatie actief te stimuleren.
Reactie op specifieke aanbevelingen
Zorg voor een gerichte stimuleringsregeling voor het
mkb
De SER geeft aan dat door een gebrek aan interne competenties en
capaciteit van kleinere ondernemingen niet elke onderneming vanuit
dezelfde kennisbasis kan handelen. In de huidige situatie missen
kleinere ondernemingen de kennis om te bepalen wat ze nodig hebben,
bijvoorbeeld in het kader van digitalisering en de klimaat- en
energietransities. Hierdoor bestaat er volgens de SER marktfalen in de
vorm van informatie-asymmetrie. Om dit tegen te gaan is een financieel
stimuleringsinstrument voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) volgens de
SER noodzakelijk.
Tegelijkertijd constateert de SER dat een tekort aan financiering niet de kern van het probleem is, maar dat de voornaamste knelpunten bedrijfsmatig van aard zijn. Bijvoorbeeld door een gebrek aan prioritering, het vermogen van een organisatie om een nieuwe manier van werken te omarmen of een gebrek aan vaardigheden.14
Het kabinet realiseert zich dat het onderliggende probleem van
informatie-asymmetrie alle vormen van innovatie hindert. Het is de
overtuiging van het kabinet dat bedrijven eerst zelf doordrongen moeten
worden van het belang van proces- en sociale innovaties. Dit vergt
bewustwording en activatie van bedrijven. Ten aanzien van
procesinnovatie heeft het kabinet in overleg met branches in de laatste
brief ten aanzien van het Actieplan Groene en Digitale Banen een aanpak
met drie actielijnen aangekondigd gericht op:
1. Informatievoorziening aan bedrijven.
2. Bevordering van regionale ondersteuningen.
3. Onderzoek naar welke aanpak werkt om bedrijven meer succesvol te
laten innoveren in hun werkprocessen.15
Ten aanzien van de definitie die de SER hanteert van sociale innovatie
moet het kabinet nog een aanpak ontwikkelen, waarbij de aanpak op
procesinnovatie ter inspiratie dient.
Het Platform Sociale Innovatie
De SER adviseert om samen met sociale partners een nieuw platform
gericht op sociale innovatie binnen organisaties in te stellen. De Raad
pleit daarbij voor de ondersteuning van bedrijven met onderzoek,
praktische tips en het uitwisselen van ervaringen. Het kabinet beaamt
dat informatiedeling en het toegankelijk maken van informatie van groot
belang is bij het stimuleren van innovatie.
Voor sociale innovatie binnen organisaties geldt dat er diverse
platforms beschikbaar zijn die zich gedeeltelijk dan wel geheel op het
onderwerp richten. Voorbeelden hiervan zijn de TNO-kennisbank sociale
innovatie, het kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool
Utrecht, Windesheim Zwolle, het Leeroverzicht, de City Deal Impact
Ondernemen, het platform Duurzaam aan het Werk, Teqnow van de Metaalunie
of één van de regionale platforms gericht op sociale innovatie.
Het kabinet gaat daarom met de SER bekijken waar kansen liggen om de
informatiedeling en de uitvoering van sociale innovatie beter te borgen,
rekening houdend met het al bestaande instrumentarium. Het kabinet ziet
daarbij ook een verantwoordelijkheid voor de sociale partners en moedigt
hen aan om tips, voorbeelden en ervaringen te delen als het aankomt op
sociale innovatie.
Tot slot
Het kabinet is de SER erkentelijk voor het rapport met concrete
handvatten om sociale innovatie breder, succesvoller en duurzamer toe te
passen in het Nederlands bedrijfsleven. In deze brief is uiteengezet hoe
het kabinet verder invulling geeft aan de aanbevelingen van de SER. De
laatste aanbeveling van de SER om hierbij te blijven kijken naar het
buitenland nemen wij ook ter harte. Het kabinet ziet tot slot een grote
meerwaarde in voortdurende inspanningen van de SER om goede voorbeelden
uit de praktijk te delen als het gaat om sociale innovatie.
De minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
De minister van Economische Zaken,
V.P.G. Karremans
Adviesaanvraag ‘Succesvollere toepassing van sociale innovatie’, 17 juni 2020.↩︎
SER-rapport ‘Naar verdere succesvolle toepassing van sociale innovatie’, pagina 3.↩︎
Kamerstukken II, 2020/21, 34352, nr. 221.↩︎
Kamerstukken II, 2020/21, 34352, nr. 221; Kamerstukken II, 2024/25, 34352, nr 340.↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 36 410 XV, nr. 15↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 34352, nr 340.↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 30012, nr. 158.↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 30012, nr. 156.↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 29544, nr. 1260.↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 36600, nr. 55.↩︎
Het verbeteren van processen aan de hand van het ontwikkelen en/of toepassen van voor het bedrijf nieuwe technologieën en/of werkwijzen. Technopolis-rapport ‘Verkenning procesinnovatie’.↩︎
Kamerstukken II, 2022/23, 29544, nr. 1229.↩︎
SER- rapport ‘naar verdere succesvolle toepassing van sociale innovatie’, pagina 18.↩︎
Technopolis-rapport ‘Verkenning procesinnovatie’.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 29544, nr. 1229.↩︎