Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad juli 2025 (Kamerstuk 21501-07-2124)
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D32705, datum: 2025-07-07, bijgewerkt: 2025-07-07 15:17, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (PVV)
- Mede ondertekenaar: A.H.M. Weeber, griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Kamerbrief Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad juli 2025 (Kamerstuk 21501-07-2124)
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-2126 Raad voor Economische en Financiële Zaken.
Onderdeel van zaak 2025Z14347:
- Indiener: E. Heinen, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2025-09-02 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-11 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
II reactie minister
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van PVV, VVD, NSC en BBB inzake de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad d.d. 7 en 8 juli. Bij de beantwoording is de volgorde van het schriftelijk overleg aangehouden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 juli 2025 en hebben daarover enkele vragen.
Allereerst hebben de leden van de PVV-fractie vragen over de insteek die het kabinet kiest ten aanzien van de digitale euro. Het kabinet hecht veel waarde aan een offline variant van de digitale euro, die, naar de mening van het kabinet, als terugvaloptie (fallback) kan dienen wanneer andere digitale betaaloplossingen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Hoe kijkt het kabinet in dit kader aan tegen de oplossing die er al is, namelijk contant geld, en welke toegevoegde waarde heeft de digitale euro in een fallback-situatie ten opzichte van dat contante geld?
De leden van de PVV-fractie vragen naar de rol van contant geld en de toegevoegde waarde van een digitale euro in een fall-back-situatie. Als er een digitale euro komt, zal dit een aanvulling zijn op contant geld. Dit geldt ook voor de rol van contant geld als terugvaloptie, wanneer andere digitale betaaloplossingen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Een digitale euro zou een aanvullende terugvaloptie zijn.
Zoals eerder toegelicht in mijn beantwoording bij het schriftelijk overleg Eurogroep en Ecofinraad van juni jl., is het gebruik van contant geld teruggelopen en wordt inmiddels ruim 80% van de betalingen aan de kassa in Nederland met digitale betaalmethoden gedaan.1 Ook speelt de economie zich in toenemende mate af in het digitale domein. Dit betekent dat niet iedereen contant geld beschikbaar heeft en betalingen niet altijd met contant geld kunnen plaatsvinden. Wanneer er sprake is van bijvoorbeeld een storing of cyberaanval en niet iedereen over contant geld beschikt, kan een offline variant van een digitale euro als alternatieve terugvaloptie dienen.
Ook constateren de leden van de PVV-fractie dat het kabinet de digitale euro ziet als een potentieel waardevol pan-Europees digitaal betaalmiddel dat kan bijdragen aan de strategische autonomie van de Europese Unie. Dit geldt vooral als de digitale euro gebaseerd is op de Europese infrastructuur en breed toegankelijk is voor burgers en bedrijven in heel Europa.
Deze leden vragen zich af wat de bijdrage aan de strategische autonomie van de Europese Unie is. Kan de minister aangeven welke bijdrage dat is, anders dan die van de euro zelf, en waarom die bijdrage anders is als de digitale euro niet gebaseerd zou zijn op de Europese infrastructuur?
De leden van de PVV-fractie vragen naar de toegevoegde waarde van de digitale euro voor de strategische autonomie van Europa. Het kabinet ziet, zoals ook door de leden van de PVV-fractie wordt geconstateerd, inderdaad een rol voor de digitale euro bij het versterken van de strategische autonomie van de EU. Het Nederlandse en Europese betalingsverkeer zijn op dit moment sterk afhankelijk van grote, niet-Europese betaaldienstverleners. Als er een digitale euro komt, zal deze gebouwd worden door Europese bedrijven en zo veel mogelijk op Europese infrastructuur, waardoor de Europese afhankelijkheid van niet-Europese partijen wordt verminderd. In de huidige geopolitieke context acht het kabinet dit een wenselijke ontwikkeling. Het bestaande contante geld is een betaalmethode gestoeld op Europese infrastructuur, de digitale euro kan ditzelfde waarborgen voor digitale betalingen. Een digitale euro gestoeld op niet-Europese infrastructuur zou niet of in beperkte mate bijdragen aan de strategische autonomie in het betalingsverkeer, aangezien de digitale euro in dat geval in zekere mate onder de beïnvloedingssfeer van niet-Europese partijen kan vallen.
Met betrekking tot de digitale euro vragen de leden van de PVV-fractie zich verder af wat de privacyrisico’s van de digitale euro zijn. Kan de minister aangeven hoe wordt gegarandeerd dat de digitale euro niet leidt tot ongewenste surveillance of verlies van financiële autonomie voor burgers? Is het kabinet bereid een veto te gebruiken als de privacy, niet-programmeerbaarheid of het kostenmodel niet voldoende worden geborgd?
In het verslag van een schriftelijk overleg voorafgaand aan de Eurogroep en Ecofinraad van mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de mate waarin het voorstel voor de digitale euro verordening voldoet aan een hoog niveau van privacy en waarborgen bevat voor niet-programmeerbaarheid.2 Zoals ik daarbij ook heb aangegeven, is het essentieel dat de digitale euro een hoog niveau van privacy heeft en niet-programmeerbaar is. In de onderhandelingen hebben deze beide kenmerken van de digitale euro dan ook mijn hoogste prioriteit. Ik kan inmiddels vaststellen dat de voorstellen van de Europese Commissie aan beide punten tegemoet komen.
In de wetsvoorstellen die de Europese Commissie heeft gepubliceerd staan namelijk diverse waarborgen om de privacy van burgers te garanderen. Zo mogen de Europese Centrale Bank en een nationale centrale bank geen toegang hebben tot gegevens die herleidbaar zijn naar individuele gebruikers. Zoals nu ook het geval is voor andere betaalmethoden, zullen banken en betaaldienstverleners een distribuerende rol hebben voor de digitale euro. Daarbij zullen zij, zoals nu ook het geval is bij digitale transacties, wel toegang hebben tot (een beperkt aantal) gegevens van individuele gebruikers. Bij de digitale euro wordt ernaar gestreefd om het gebruik en verzamelen van data in de hele infrastructuur te minimaliseren. Dat dit uitgangspunt van data-minimalisatie onderdeel wordt van het ontwerp van de digitale euro, acht ik van belang.
Daarnaast staat in het wetsvoorstel van de Europese Commissie expliciet dat de digitale euro niet-programmeerbaar mag zijn. Dat betekent dat het niet mogelijk is dat er digitale euro’s zijn met bestedingsvoorwaarden of met een vervaldatum. Naast dat het geheel onwenselijk is dat de digitale euro dit soort eigenschappen zou hebben, zou het ook schadelijk zijn voor de inwisselbaarheid van de digitale euro voor andere vormen van publiek geld (contant geld) of commercieel geld. Een digitale euro met bestedingsvoorwaarden of een vervaldatum zou immers minder waard zijn dan andere vormen van de euro. Dat is ontoelaatbaar.
Er is zeer breed draagvlak onder lidstaten, bij de Europese Commissie en bij de Europese Centrale bank om de niet-programmeerbaarheid van de digitale euro te waarborgen en in de wet te verankeren. Datzelfde geldt ook voor het opnemen van privacy-waarborgen op een hoog niveau, zoals hiervoor omschreven.
De mogelijke invoering van een digitale euro zal niet leiden tot een verlies van financiële autonomie voor burgers, omdat ze zelf blijven bepalen of ze digitale euro’s willen aanhouden en waar ze hun digitale euro’s aan zouden willen besteden. Een digitale euro biedt juist aanvullende keuzeruimte, door een extra betaalmiddel als optie te bieden.
Zoals ook eerder met uw Kamer is gewisseld, heeft het kabinet in de onderhandelingen over de digitale euro niet de mogelijkheid een vetorecht te gebruiken. De Raad beslist met gekwalificeerde meerderheid over de totstandkoming van de verordening voor een digitale euro, die de grondslag zal vormen voor invoering daarvan.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van een artikel in het Financieel Dagblad van 1 juli 2025 waarin wordt aangegeven dat de ECB niet langer de nadruk legt op het bestrijden van te lage inflatie. Kan de minister hierop reflecteren?
Op 30 juni jl. heeft de Raad van Bestuur van de ECB een herziene strategie vastgesteld. De monetaire beleidsstrategie is het raamwerk waarbinnen de ECB besluiten neemt over monetair beleid. Deze wordt periodiek herzien. De bestaande strategie dateerde uit 2021.
Het inflatiedoel blijft hetzelfde. De ECB streeft naar een inflatie van 2% op de middellange termijn. Het inflatiedoel is symmetrisch, wat betekent dat afwijkingen naar boven en naar beneden even onwenselijk zijn.
Ten tijde van de vorige herziening, in 2021, was er veel aandacht voor het risico op lage inflatie. Dit kwam doordat de periode voor 2021 werd gekenmerkt door langdurig lage inflatie.
Vanaf medio-2021 begon de inflatie snel op te lopen. In reactie hierop heeft de ECB – evenals andere centrale banken – het monetaire beleid verkrapt. Inmiddels is de inflatie binnen het eurogebied weer terug op de doelstelling van 2%. Daarbij geeft de ECB aan dat de onzekerheid rondom de inflatieontwikkelingen vooruitkijkend groot blijft, onder andere door geopolitieke spanningen, ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en AI, vergrijzing en klimaatverandering. Hoewel beperkte en tijdelijke afwijkingen van de doelstelling onvermijdelijk zijn, benadrukt de herziene strategie dat grote en aanhoudende afwijkingen om een krachtige reactie van de ECB vragen. Dit geldt zowel voor afwijkingen boven als onder de doelstelling.
De leden van de PVV-fractie hebben ook vragen met betrekking tot de toetreding van Bulgarije tot de euro. Zo kunnen zij zich voorstellen dat er risico’s zijn, gezien de economische en financiële fundamenten van het land. Is de minister overtuigd dat Bulgarije aan alle criteria voldoet? Welke risico’s zijn er voor de stabiliteit van de euro? Heeft Nederland garanties dat de omrekenkoers van de Bulgaarse lev naar de euro niet leidt tot oneerlijke concurrentie of financiële instabiliteit?
Bulgarije voldoet volgens de convergentierapporten van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank momenteel aan alle voorwaarden zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Deze criteria zijn bedoeld om de risico’s voor de stabiliteit van de eurozone te minimaliseren. Naast de formele eisen met betrekking tot rente, inflatie, wisselkoers en overheidsfinanciën heeft Bulgarije de afgelopen jaren hervormingen doorgevoerd conform de toezeggingen die zijn gedaan bij ERM-II-toetreding, op het vlak van versterking van de supervisie op de financiële sector, verstevigen van het insolventieraamwerk, herziening van het witwasraamwerk en verbeteren van bestuur van staatsbedrijven. Deze toezeggingen dragen ook bij aan de stabiliteit. Op basis van de convergentierapporten van de Europese Commissie en de ECB en het oordeel dat Bulgarije aan de post-entry toezeggingen heeft voldaan, ziet Nederland voldoende reden om in te kunnen stemmen met euro-toetreding van Bulgarije per 1 januari 2026. De omrekenkoers bij eurotoetreding werd in het verleden voor landen doorgaans vastgesteld in de buurt van de spilkoers van het wisselkoersregime ERMII, waar Bulgarije de afgelopen jaren succesvol aan deelgenomen heeft.
De leden van de PVV-fractie vragen zich ten aanzien van de begrotingsdiscipline af wat de risico’s van het Europees begrotingsbeleid zijn in het licht van een grotere flexibiliteit voor defensie-uitgaven. Is het kabinet niet bang dat dit leidt tot een uitholling van de begrotingsdiscipline en uiteindelijk hogere schulden, waar Nederland als nettobetaler voor opdraait? Kan de minister garanderen dat de tijdelijke ontsnappingsclausules ook echt tijdelijk blijven en niet leiden tot structureel laks begrotingsbeleid in Zuid- en Oost-Europese landen?
Gedurende de activatie van de nationale ontsnappingsclausule worden defensie-uitgaven nog steeds meegerekend in het nationale begrotingstekort en de overheidsschuld van lidstaten. Naar verwachting zullen het begrotingstekort en de overheidsschuld oplopen als gevolg van de ruimte voor hogere uitgaven die de ontsnappingsclausule biedt. Dit tekort en deze schuld vormen het vertrekpunt van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn die lidstaten over vier jaar opnieuw moeten opstellen. Die plannen moeten, op grond van de Europese begrotingsregels, dan opnieuw voorzien in een uitgavenpad dat leidt tot een geloofwaardige schuldafbouw. Dit betekent dat een toename van defensie-uitgaven kan leiden tot een hogere begrotingsopgave na de-activatie van de ontsnappingsclausule.
De ontsnappingsclausule wordt geactiveerd voor een periode van vier jaar. Daarna is verlenging mogelijk met telkens maximaal één jaar. Daarbij worden de voorwaarden voor activatie opnieuw getoetst.
Dan hebben de leden van de PVV-fractie vragen over de rol van de Europese Investeringsbank (EIB). De EIB speelt een cruciale rol in het financieren van Europese investeringen, waaronder in defensie, energie-infrastructuur, technologische innovatie en de groene transitie. De leden van de PVV-fractie vragen de minister wat het huidige uitstaande bedrag van Nederlandse garanties en risico’s verbonden aan de EIB is en hoe zich dit verhoudt tot voorgaande jaren.
Nederland heeft in totaal EUR 12.951.115.777,- gecommitteerd aan de Europese Investeringsbank (EIB). Dit bedrag bestaat uit EUR 11.795.972.691,- aan oproepbaar kapitaal en EUR 1.155.143.086,- aan ingelegd kapitaal. Het Nederlandse aandeel in de Bank bedraagt hiermee ca. 5,2%.
Door de sterke kapitaalspositie van de EIB en de goede resultaten, zijn de Nederlandse garanties verbonden aan de EIB de afgelopen jaren stabiel. Doordat de EIB de bank van de EU is, hebben ontwikkelingen in de EU, zoals de Brexit, mogelijk ook impact op de bank en de Nederlandse garanties.
In 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk zich als gevolg van de Brexit teruggetrokken als aandeelhouder van de EIB. Destijds is besloten om het oproepbaar kapitaal van het Verenigd Koninkrijk pro rata te vervangen voor aanvullende garanties van de andere aandeelhouders. De EIB heeft destijds haar eigen kapitaal benut om het ingelegde kapitaal van het Verenigd Koninkrijk te vervangen. Voor Nederland had dit tot gevolg dat het oproepbaar kapitaal met ca. EUR 1,9 mld. toenam naar EUR 11,8 mld. Nederland hoefde geen extra kapitaal te storten. Uw Kamer is destijds over dit proces geïnformeerd.3
Hoe beoordeelt de minister de recente verhoging van de financieringscapaciteit van de EIB tot €100 miljard in 2025?
Ik ben positief over de recente verhoging van de financieringscapaciteit van de EIB tot EUR 100 mld. in 2025. Dit is mogelijk gemaakt door de aanpassing van de statutaire leenlimiet van de EIB, waarmee de aandeelhouders unaniem hebben ingestemd. Het toegenomen leenvolume komt ten gunste aan veiligheid en defensie, concurrentievermogen, elektriciteitsnetten en innovatie, onderwerpen die voor Nederland en Europa van groot belang zijn. De sterke kapitaalspositie van de EIB maakte deze verhoging mogelijk.
Welke risico’s en voordelen ziet het kabinet voor Nederland?
De EIB heeft een gezonde kapitaalspositie en is winstgevend. Ik verwacht als gevolg van de recente verhoging van de financieringscapaciteit van de EIB tot EUR 100 mld. geen aanvullende risico’s voor Nederland. De voordelen voor Nederland zijn dat de EIB ook steeds meer in ons land investeert. Zo bedroeg het volume dat de EIB Groep in ons land investeerde in 2024 ca. EUR 3,1 mld. ten opzichte van EUR 2,2 mld. in 2023.
De EIB Groep heeft de afgelopen 10 jaar (2014 – 2023) ruim EUR 25 mld. in Nederland geïnvesteerd, waarvan een aanzienlijk deel ten gunste van het Nederlandse mkb is gekomen. In 2023 ging 49% van het totaal in Nederland geïnvesteerde volume van de EIB naar het mkb (ca. EUR 1,03 mld.). Voorts ging in 2023 100% van het door het Europees Investeringsfonds (EIF) in Nederland gefinancierde volume naar het mkb (ca. EUR 548 mln.).
Welke concrete waarborgen zijn er dat de EIB-financieringen bijdragen aan economische groei en werkgelegenheid in Nederland, en niet leiden tot onnodige risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler?
Welke maatregelen neemt het kabinet om de Nederlandse risico-exposure bij de EIB te monitoren en beheersen, zeker gezien de toenemende investeringsvolumes en risicovollere activiteiten
Nederland en de andere aandeelhouders zetten zich ervoor in dat EIB-financiering bijdraagt aan economische groei en werkgelegenheid, en niet leidt tot onnodige risico’s voor de belastingbetaler. De verhoging van het leenvolume stelt de EIB in staat om haar ambities te verwezenlijken zonder dat een kapitaalsverhoging nodig is.4
Nederland is aandeelhouder van de EIB en houdt in die hoedanigheid toezicht op de bank. De Raad van Gouverneurs is het hoogste orgaan van de EIB. Hierin zitten de ministers van Financiën. De minister van Financiën moet als Gouverneur van de EIB jaarlijks instemmen met het rapport van het onafhankelijke Audit Comité en het jaarverslag dat wordt getoetst door een onafhankelijke accountant. Daarnaast zit Nederland ook in de Raad van Bewindvoerders, waarin besloten wordt over alle projecten met potentieel verhoogde risico’s en het risicoraamwerk van de Bank.
De EIB committeert zich aan de hoogste bankstandaarden en is winstgevend. Nederland zet zich ervoor in dat de EIB voldoende oog houdt voor de winstgevendheid. Dit heb ik tijdens de Raad van Gouverneurs ook benadrukt.
Hoe ziet de minister de rol van de EIB in het kader van de Europese defensie-uitgaven en technologische innovatie?
De EIB heeft een belangrijke rol in het stimuleren van innovatie en het versterken van defensie en veiligheid. Ik ben positief over de recente verruiming van het mandaat van de EIB in maart jl., waarmee meer investeringen in defensie en veiligheid mogelijk worden. Ten aanzien van defensie-uitgaven dient opgemerkt te worden dat de EIB enkel financiering op projectbasis verstrekt, en geen begrotingssteun aan lidstaten biedt.
Ook steunt het kabinet de toegenomen inzet van de EIB om meer technologische innovatie te financieren, hetgeen o.a. blijkt uit de ophoging van het TechEU-progamma in de komende drie jaar met €10 miljard van €60 miljard naar €70 miljard. Het TechEU-programma is gericht op investeringen in technologische innovaties.
Is er voldoende democratische controle op deze investeringen?
Ja, naar mijn mening is er in Nederland voldoende democratische controle op deze investeringen. Zoals bij andere internationale financiële instellingen wordt er ook bij de EIB jaarlijks gerapporteerd over de activiteiten van de EIB en wordt het jaarverslag met de leden van uw Kamer gedeeld. Bovendien wordt uw Kamer zowel voor als na de jaarlijkse vergadering van de Raad van Gouverneurs geïnformeerd via de geannoteerde agenda als het verslag van de bijeenkomst.
Kan de minister een overzicht geven van de belangrijkste projecten waarin de EIB recentelijk heeft geïnvesteerd en wat de impact daarvan is op Nederlandse belangen??
De EIB investeert jaarlijks in een zeer grote hoeveelheid projecten. Het complete overzicht is te raadplegen op de website van de EIB.5 Hierbij een overzicht van recente projectinvesteringen die belangrijk zijn voor Nederland:
Vitens voor schoon en betaalbaar drinkwater;
Energievoorziening van de haven van Rotterdam;
NXP voor het ontwikkelen van nieuwe halfgeleiders;
In Ovo voor innovatieve technologie voor het sorteren van eieren;
Resato voor tankstations voor voertuigen op waterstof.
Daarnaast heeft de EIB – naast de eerder genoemde investeringen in het mkb – door de jaren heen geïnvesteerd in belangrijke projecten in Nederland zoals ziekenhuizen, dijkversterking, glasvezel, Schiphol en de Afsluitdijk. De EIB speelt daarmee sinds de oprichting in 1958 een belangrijke rol voor het Nederlands belang.
Tot slot merken de leden van de PVV-fractie ten aanzien van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit tot slot op dat steeds meer landen hun plannen aanpassen vanwege onvoorziene omstandigheden. Is dit volgens de minister een teken dat deze plannen te ambitieus of onvoldoende doordacht zijn geweest? Hoeveel grip heeft Nederland op de besteding van Europese middelen in andere lidstaten?
Conform artikel 21 van Verordening (EU) 2021/241 kunnen lidstaten hun herstel-en veerkrachtplan (HVP) aanpassen in het geval het plan op basis van objectieve omstandigheden deels of in zijn geheel niet langer te verwezenlijken is. Voorbeelden van objectieve omstandigheden zijn hogere kosten door prijsstijgingen, verstoringen in toeleveringsketens, gebrek aan reactie op openbare aanbestedingen, weergebeurtenissen (b.v. overstromingen), en onvoorziene technische vertragingen. Voor een uitgebreide toelichting op deze grondslag voor wijziging verwijs ik u naar het verslag van de Eurogroep- en Ecofinraad van juni 2024.6 Belangrijk uitgangspunt blijft dat het wijzigen van een HVP de algehele ambitie van het plan niet mag verminderen, met name wat betreft het adresseren van de landspecifieke aanbevelingen en het bereiken van groene en digitale doelstellingen. Ook Nederland heeft het HVP meerdere keren gewijzigd doordat objectieve omstandigheden zijn opgetreden die moeilijk te voorzien waren, bijvoorbeeld de hardnekkige inflatiegolf die in 2022 begon. Uw Kamer is middels de brief van 7 februari geïnformeerd over de wijzigingen van het Nederlandse HVP.7
Een lidstaat kan op basis van objectieve omstandigheden een voorstel voor een gewijzigd HVP indienen. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om te beoordelen of de door de lidstaat aangevoerde redenen op basis van de HVF-verordening een wijziging van het HVP rechtvaardigen. Indien dit oordeel positief is, zal de Commissie een positief advies uitbrengen aan de Raad, die hier met gekwalificeerde meerderheid een oordeel over velt. Het kabinet oordeelt per aanvraag tot planaanpassing of het zich kan vinden in de beoordeling van de Commissie. Conform de informatieafspraken met de Tweede Kamer wordt de Kamer ook bij iedere voorlopige Commissiebeoordeling van een nieuw betaalverzoek geïnformeerd voorafgaand aan de bespreking in het Economisch en Financieel Comité (EFC). Voorafgaand en tijdens deze bespreking kan het kabinet vragen stellen over de Commissiebeoordeling. Daarnaast ontvangt de Kamer eens per kwartaal een overzicht van de definitieve beoordeling van ingediende betaalverzoeken door de Europese Commissie.8
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad en hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.
Securitisatie
De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van de herziening van de regelgeving voor securitisatie. Kan aangegeven worden wat de extra mogelijkheden voor financiering hierdoor ontstaan? En hoe er om wordt gegaan met transparantie- en zorgvuldigheidsvereisten?
Op 17 juni jl. heeft de Europese Commissie de voorstellen voor herziening van het securitisatieraamwerk gepubliceerd. Het gaat om een aantal specifieke aanpassingen aan de securitisatieverordening (SECR) en de verordening kapitaalvereisten (CRR). Ook zijn er voorstellen gepubliceerd t.a.v. de liquiditeitsvereisten voor banken en de solvabiliteitsvereisten voor verzekeraars. Het doel is om het gebruik van securitisaties als financieringsinstrument te versterken en barrières om te investeren in deze instrumenten weg te nemen. Daarom heeft de Commissie gekozen voor een gebalanceerde aanpak die onder andere gericht is op het vereenvoudigen van de transparantievereisten en het versoepelen van de zorgvuldigheidsverplichtingen. Daarnaast worden kapitaalvereisten op onderdelen aangepast en het toezicht op securitisaties versterkt, ook op Europees niveau.
De voorstellen t.a.v. de zorgvuldigheids- en transparantievereisten, waarnaar de leden van de VVD-fractie vragen, zien onder meer op het verlichten van controlevereisten voor investeerders die in securitisaties beleggen, in gevallen waarin de uitgever gevestigd is en onder toezicht staat in de EU. Ook wordt de risicoanalyse die investeerders in securitisaties moeten doen gebaseerd op algemenere principes, in plaats van gedetailleerde regels. Voor wat betreft transparantievereisten worden onder andere rapportageformats herzien, waardoor de algehele rapportagelasten verminderd worden voor marktpartijen.
De verwachting is dat deze aanpassingen leiden tot meer marktparticipatie en lagere nalevingskosten, waarmee extra bancaire financieringsruimte ontstaat.9 Dit is onder meer belangrijk in het licht van de financieringsbehoeften van de reële economie, in het kader van de spaar- en investeringsunie.
Herstel- en Veerkrachtplan
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet over de mogelijke gevolgen van de val van het kabinet voor het herstel- en veerkrachtplan (HVP). Een viertal deadlines voor afspraken lijken in gevaar te zijn. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om de risico’s te mitigeren? Welke alternatieven heeft het kabinet eventueel voor de mijlpalen?
In de Kamerbrief van 16 juni jl.10 over de mogelijke gevolgen van de val van het kabinet heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de wet VBAR en het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting de grootste risico’s vormen bij het derde betaalverzoek, en de wet BAZ en een mijlpaal binnen het Programma Aansluiting Wind Op Zee de grootste risico’s vormen bij het vierde en het vijfde betaalverzoek. Hoewel uw Kamer ervoor heeft gekozen bovengenoemde maatregelen niet controversieel te verklaren, bestaan er nog steeds uitdagingen bij het tijdig behalen van deze maatregelen. Voor de hervormingen wijs ik op het belang van spoedige wetsbehandeling.
Indien een of meerdere van bovengenoemde mijlpalen niet meer haalbaar blijken, kan Nederland een verzoek tot wijziging van het HVP indienen bij de Europese Commissie. De herstel- en veerkrachtfaciliteitverordening stelt dat het mogelijk is niet behaalde mijlpalen en doelstellingen te wijzigen als (een onderdeel van) een maatregel vanwege onvoorziene en objectieve omstandigheden in de huidige vorm niet langer haalbaar is, er sprake is van een administratieve fout of als er een beter alternatief aangedragen wordt. Indien een of meerdere van bovengenoemde mijlpalen niet meer haalbaar blijken, zal het kabinet gesprekken opstarten met de Commissie om naar een oplossing te zoeken. Hierbij benadruk ik graag dat het wijzigen van het HVP geen eenvoudige opgave is. De gewijzigde of vervangende maatregel moet voldoen aan alle criteria van de HVF-verordening, en het gewijzigde plan – inclusief vervangende maatregel – moet in het geheel opnieuw beoordeeld worden door de Commissie, en vervolgens goedgekeurd worden door de Ecofinraad. Een van de criteria is dat het HVP moet bijdragen aan de aanpak van de relevante landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester, en mijlpalen en doelstellingen moeten uiterlijk in augustus 2026 behaald zijn. De wet BAZ ziet bijvoorbeeld op het bevorderen van de landspecifieke aanbeveling om adequate sociale bescherming voor zelfstandigen te bevorderen.11 Dit beperkt de opties voor het aandragen van mogelijke alternatieven. Mogelijke alternatieve maatregelen zijn in dit stadium nog niet geïdentificeerd.
Is het kabinet in gesprek met de Europese Commissie? En is er bij de Europese Commissie ook begrip voor het niet halen van mijlpalen door een kabinetsval? Hoe is de Europese Commissie daarin het verleden mee omgegaan, want die situatie is natuurlijk niet uniek voor Nederland?
Het kabinet is doorlopend in gesprek met de Europese Commissie, en de Commissie is ervan op de hoogte dat bij een aantal maatregelen uitdagingen spelen. Een veranderende politieke situatie wordt door de Commissie niet gezien als een objectieve omstandigheid om een maatregel te wijzigen. Zoals ook in de Kamerbrief van 16 juni aangegeven is het wel mogelijk om wijzigingen door te voeren door alternatieve maatregelen aan te dragen die een beter alternatief vormen voor de oorspronkelijke maatregel. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat het ambitieniveau van het originele plan in stand blijft. In het verleden heeft het kabinet bijvoorbeeld de vrachtwagenheffing aangedragen als beter alternatief voor betalen naar gebruik, waarbij de vrachtwagenheffing een beter alternatief vormde omdat er eerder CO2-reductie werd gerealiseerd.12
Europees Semester 2025
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor Duitsland naar aanleiding van diepteonderzoeken geen macro-economische onevenwichtigheden zijn vastgesteld. Er is natuurlijk een nieuwe Duitse regering aangetreden met vergaande plannen als het gaat om het verhogen van de uitgaven. Hoe beïnvloedt dit het oordeel?
Op basis van diepteonderzoeken in het kader van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) stelt de Commissie vast of er onevenwichtigheden zijn in de economie van een lidstaat. Deze diepteonderzoeken zijn gebaseerd op data van de afgelopen jaren en ramingen en beleidsontwikkelingen voor de komende jaren. De afgelopen jaren werd in dit kader voor Duitsland een onevenwichtigheid geconstateerd die verband hield met het overschot op de lopende rekening. Het meest recente diepteonderzoek voor Duitsland is op 13 mei 2025 gepubliceerd.13 De Commissie heeft n.a.v. dat diepteonderzoek geconstateerd dat Duitsland niet langer deze onevenwichtigheid heeft.14 Volgens de Commissie zijn de kwetsbaarheden die verband houden met het grote overschot op de lopende rekening in de afgelopen jaren afgenomen en verwacht de Commissie dat, mede door de nieuwe beleidsplannen van de Duitse regering, dit ook de komende jaren het geval zal zijn. Het overschot op de lopende rekening is in de afgelopen jaren gedaald naar 6% van het BBP. Deze ontwikkeling komt volgens de Commissie grotendeels voort uit de ongunstige economische context, waar de onderliggende kwetsbaarheden (een besparingen-investeringen onbalans) onveranderd bleven. De noodzaak voor investeringen is in de afgelopen jaren toegenomen, terwijl werkelijke investeringen in reële termen zijn gedaald. Duitsland heeft recent een groot beleidspakket aangekondigd en volgens de Commissie zal dit pakket, als het wordt uitgevoerd, leiden tot aanzienlijk hogere uitgaven voor defensie en investeringen in infrastructuur. De aangekondigde plannen binnen dit beleidspakket waren voor de Commissie, conform de systematiek van de MEOP, een factor in haar oordeel.
Nationale ontsnappingsclausule
De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland voornemens is om in te stemmen met de raadsaanbevelingen over de nationale ontsnappingsclausule die voorliggen.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat met het gebruik van de nationale ontsnappingsclausule ook wel daadwerkelijk de 3,5% BBP voor defensie wordt gehaald. Hoe is dit geborgd in de raadsaanbevelingen?
De tijdelijke en gerichte activatie van de nationale ontsnappingsclausule heeft als doel om nationale defensie-uitgaven op korte termijn te verhogen en de transitie naar structureel hogere defensie-uitgaven te accommoderen. Gedurende activatie van de nationale ontsnappingsclausule (2025-2028) mogen lidstaten jaarlijks afwijken van hun vastgestelde uitgavenpad, ter grootte van het verschil tussen de defensie-uitgaven in de betreffende jaren ten opzichte van 2021. Daarbij geldt een plafond voor de meetellende toename van 1,5% bbp. Of de activatie a priori voldoende ruimte biedt om te voldoen aan de 3,5%-norm voor defensie is afhankelijk van de uitgangspositie van een lidstaat. De activatie van de ontsnappingsclausule zegt niets over het daadwerkelijk behalen van de 3,5%-norm door een lidstaat.
De leden van de VVD-fractie vinden het eveneens belangrijk dat er weer een geloofwaardig pad is naar de maximaal 3% tekort (EMU-saldo) en maximaal 60% EMU-staatsschuld. Hoe is dit geborgd in de raadsaanbevelingen?
Gedurende de activatie van de nationale ontsnappingsclausule worden defensie-uitgaven nog steeds meegerekend in het nationale begrotingstekort en de overheidsschuld van lidstaten. Naar verwachting zullen het begrotingstekort en de overheidsschuld oplopen als gevolg van de ruimte voor hogere uitgaven die de ontsnappingsclausule biedt. Dit tekort en deze schuld vormen het vertrekpunt van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn die lidstaten over vier jaar opnieuw moeten opstellen. Die plannen moeten, op grond van de Europese begrotingsregels, dan opnieuw voorzien in een uitgavenpad dat leidt tot een geloofwaardige schuldafbouw. Dit betekent dat een toename van defensie-uitgaven kan leiden tot een hogere begrotingsopgave na de-activatie van de ontsnappingsclausule.
Verder willen de leden van de VVD-fractie weten of het klopt dat Frankrijk, Spanje en Italië geen verzoek hebben ingediend voor de nationale ontsnappingsclausule. Kan het kabinet iets zeggen over de afwegingen van de desbetreffende landen om dat niet te doen?
Het klopt dat Frankrijk, Spanje en Italië vooralsnog geen aanvraag hebben gedaan voor activatie van de nationale ontsnappingsclausule. Lidstaten maken daarbij hun eigen afwegingen.
Eurotoetreding Bulgarije
De leden van de VVD- fractie lezen in de op 27 juni toegezonden geannoteerde agenda dat in de Europese Raad van 26 juni naar verwachting met de eurotoetreding van Bulgarije per 1 januari 2026 zou worden gesteund. De leden van de VVD-fractie vragen zich waarom het tijdpad anders is dan eerder was voorgespiegeld door het kabinet, waarbij werd gekoerst op een latere Europese Raad voor instemming.
Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over het proces rondom eurozone toetreding van Bulgarije. In de verslagen van de Eurogroep en Ecofinraad van januari, februari en april werden daarbij geen specifieke tijdslijnen geschetst, omdat deze nog niet bekend waren. In de nazending van de Geannoteerde Agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van juni, die op 10 juni aan de Kamer werd toegezonden, is reeds vermeld dat de Ecofinraad van 19 juni een aanbeveling zou aannemen en de Europese Raad op 26 en 27 juni zou spreken over eurozone toetreding van Bulgarije. Dit is herhaald in de Geannoteerde Agenda voor de Eurogroep en Ecofin van juli. De formele instemming in de Raad van de Europese Unie volgt nu in de Ecofinraad van 8 juli, zoals ook gemeld in de hiervoor genoemde stukken.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten of Bulgarije op een degelijke en structureel houdbare manier voldoet aan alle toetredingscriteria. Sommige media berichten dat Bulgarije met kunst- en vliegwerk aan de criteria voldoen. Hoe kijkt het kabinet daarnaar? Klopt het dat Bulgarije de door de staat gestelde prijzen, zoals voor treinen en postbezorging, drastisch heeft verlaagd met het oog op de te hoge inflatie?
Bulgarije voldoet volgens de convergentierapporten van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank aan alle voorwaarden zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). In de media verscheen inderdaad berichtgeving over beleid dat in april een neerwaarts effect op de inflatie had. In het convergentierapport van de Europese Commissie wordt ook rekenschap gegeven van dit beleid bij de beoordeling van het criterium voor prijsstabiliteit, net als van beleid dat eerder in het jaar juist voor een opwaarts effect op de inflatie heeft gezorgd. De Europese Commissie heeft bevestigd dat de procedure voor toetreding op een juiste manier is gevolgd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen of Bulgarije aan de convergentiecriteria voldoet. Het kabinet ziet geen grond om van het vastgestelde criterium voor het beoordelen van prijsstabiliteit af te wijken of het oordeel van de Commissie in twijfel te trekken.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een analyse van een breed scala aan indicatoren uitgevoerd, waarin zij concludeert dat er geen aanleiding tot bezorgdheid is over de duurzaamheid van de prijsstabiliteit. Het kabinet steunt zodoende de conclusie van de Europese Commissie dat Bulgarije voldoet aan het prijsstabiliteitscriterium zoals omschreven in VWEU.
Akkoord over Omnibus I
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat er voortgang wordt geboekt met minder regelgeving. De leden zijn overigens van mening dat de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) volledig geschrapt zouden moeten worden.
De leden van de VVD-fractie vinden het een slechte zaak als er terugwerkende kracht in de voorstellen blijft zitten. Daarover hebben zij in het verslag bij de Wet implementatie richtlijn duurzaamheidsrapportering (Kamerstuk 36678, nr. 7) ook een aantal vragen gesteld. Ook het trickle-down-effect vinden deze leden een probleem. Kleinere bedrijven kunnen nu wel uitgesloten zijn van de regelgeving, maar zij kunnen door grotere bedrijven nog steeds verplicht worden om toch ook nog zaken te doen. Kan het kabinet op deze beide punten uitgebreid ingaan hoe beide zaken worden voorkomen dan wel uitgesloten zijn of kunnen worden?
De CSRD bepaalt dat de eerste groep ondernemingen – beursvennootschappen, banken en verzekeringsmaatschappijen met meer dan vijfhonderd werknemers – vanaf boekjaar 2024 een duurzaamheidsrapportering moeten opstellen. Het kabinet heeft in Europees verband onder meer voorgesteld om deze groep ondernemingen uitstel te verlenen over boekjaar 2024 in het kader van de onderhandelingen over de inmiddels in werking getreden ‘Stop-de-klok’-richtlijn, waarin wel uitstel met twee jaar is verleend aan ondernemingen die op grond van de CSRD vanaf boekjaar 2025 respectievelijk 2026 rapportageverplichtingen zouden hebben. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bleek voor dit Nederlandse voorstel voor de eerste groep onder de andere lidstaten onvoldoende steun. Ik heb mij eveneens ingezet voor een vrijstelling voor de rapportageverplichting voor de boekjaren 2025 en 2026 voor de ondernemingen uit de eerste groep die nu al rapporteert onder de huidige CSRD, maar in de toekomst niet langer onder de reikwijdte van de CSRD valt. Dit voorstel kon wel op voldoende steun rekenen en is als lidstaatoptie opgenomen in de op 23 juni jl. bereikte raadspositie voor het Omnibus I-pakket dat ziet op inhoudelijke wijzigingen voor de CSRD en CSDDD.
Het kabinet is het ermee eens dat het trickle-down-effect in de waardeketen richting ondernemingen die niet onder de CSRD vallen zoveel mogelijk moet worden beperkt en dat deze ondernemingen moeten worden beschermd tegen ongebreidelde dataverzoeken. Om deze reden juicht het kabinet de zogenoemde value chain cap (waardeketenplafond) uit het Omnibus I-voorstel van harte toe. De voornoemde raadspositie op het Omnibus I-voorstel bevat een recht voor ondernemingen met minder dan 1.000 werknemers om informatieverzoeken van rapporterende ondernemingen af te wijzen indien die verder gaan dan de vrijwillige standaard die de Europese Commissie zal opstellen voor ondernemingen die niet onder de rapportageverplichting vallen. Rapporterende ondernemingen worden verplicht de ondernemingen in hun keten op dit recht te wijzen. De vrijwillige standaard zal dus als bescherming dienen voor ondernemingen in de waardeketen.
Verder zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de voortgang met betrekking tot de FIDA-regelgeving (het Framework for financial data access) van de Europese Commissie. Ook dit is regelgeving met forse consequenties. Kan het kabinet daar een update over geven? En ook aangeven of de Europese Commissie bereid is om daarnaar te kijken?
De Raad bereikte een raadspositie op 4 december 2024. De triloogonderhandelingen zijn gestart op 1 april 2025. De implementatie van FIDA brengt mogelijk substantiële kosten met zich mee. Tegelijkertijd zit in FIDA de potentie om innovatie te stimuleren in de financiële sector. De kosten voor de financiële sector voor FIDA moeten opwegen tegen de voordelen.
Op dit moment zijn de triloogonderhandelingen gaande. Tijdens deze onderhandelingen vraag ik aandacht voor de vereenvoudiging van FIDA om de regeldruk en kosten voor de financiële sector te verminderen. Zowel de Raad als het Europees Parlement streven ook naar een vereenvoudiging van FIDA. De Commissie heeft aangegeven bereid te zijn om FIDA verder te vereenvoudigen. De vereenvoudiging van FIDA zal naar alle waarschijnlijkheid één van de belangrijkste punten in de onderhandelingen zijn. Daarbij verwacht ik dat het huidige Deense voorzitterschap poogt een triloogakkoord te bereiken voor het eind van dit jaar.
Digitale euro
De leden van de VVD-fractie lezen dat er onderhandelingen zijn over de wetsvoorstellen voor de digitale euro. Het kabinet heeft eerder aangegeven dat de digitale euro een toegevoegde waarde moet hebben voor Nederlandse burgers en bedrijven. Wat is de toegevoegde waarde volgens het kabinet op basis van de huidige voorstellen?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de toegevoegde waarde van de digitale euro, op basis van de huidige voorstellen, in het bijzonder voor Nederlandse burgers en bedrijven. Als er een digitale euro komt, kan deze in Nederland met name van toegevoegde waarde zijn voor de strategische autonomie van het betalingsverkeer en voor de weerbaarheid van het betalingsverkeer. Een digitale euro die is gebouwd door Europese bedrijven en die gestoeld is op Europese infrastructuur, verkleint de afhankelijkheid in het Europese betalingsverkeer van niet-Europese betaaldienstverleners, zoals Visa en Mastercard. Dit is des te relevanter voor Nederland, aangezien Nederland geen nationale digitale betaalmethode meer heeft sinds PIN in 2012 is stopgezet. Het huidige pinnen aan de toonbank in Nederlandse winkels vindt momenteel plaats op basis van dienstverlening door niet-Europese betaaldienstverleners. Ten aanzien van de weerbaarheid van het betalingsverkeer kan de digitale euro, naast contant geld, een tijdelijke terugvaloptie bieden in het geval van stroomstoringen of andere onderbrekingen in het digitale betalingsverkeer. Het bieden van een dergelijke terugvaloptie is in het belang van bedrijven en burgers. Daarom hecht het kabinet in het bijzonder waarde aan de offline functionaliteiten van de digitale euro.
Tenslotte heeft de digitale euro als doel om een digitale, pan-Europese betaalmethode te creëren die breed wordt geaccepteerd. Europese bedrijven bieden dat momenteel niet. Hiermee kan de digitale euro ook van toegevoegde waarde zijn voor Nederlandse burgers en bedrijven die over de grens betalingen willen doen.
Het kabinet heeft daarnaast ingezet op de waarborgen van de privacy, de niet programmeerbaarheid en het kostenmodel. Is daaraan volgens het kabinet in de huidige voorstellen voldaan? Hoe is daaraan voldaan?
Kortheidshalve verwijs ik de leden van de VVD-fractie in de eerste plaats graag naar de beantwoording van de vragen van de leden van de PVV-fractie in dit schriftelijk overleg, die ook ingaat op waarborgen rond privacy en niet-programmeerbaarheid van een digitale euro. Zoals ik daar toelicht, wordt in de voorstellen van de Europese Commissie expliciet voorzien in de genoemde waarborgen en het vereiste van niet-programmeerbaarheid. Het kabinet heeft op dit moment de indruk dat de digitale euro een hoger niveau van privacy zal bieden dan bestaande digitale betaalmethoden, maar blijft zich inzetten voor dit hoge niveau van privacy, zowel voor offline als voor online functionaliteiten van de digitale euro.
Het kostenmodel is nog één van de openstaande vraagstukken in de onderhandelingen. In antwoord op de onderstaande vraag van de leden van de VVD-fractie ga ik hier nader op in.
Hoe hoog zijn de kosten voor de digitale euro? En hoe is dit nu proportioneel verdeeld over winkeliers, betaaldienstverleners en burgers?
De leden van de VVD-fractie vragen naar de kosten van de digitale euro en naar de mate waarin deze kosten proportioneel worden verdeeld. Ten aanzien van de kosten voor de digitale euro is nog weinig bekend, ook over de hoogte hiervan. Deze kosten hangen namelijk van verschillende factoren af, waaronder het technische ontwerp van de munt, dat nog in ontwikkeling is en waar nog over wordt onderhandeld. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar mijn beantwoording op de Kamervragen van de PVV-fractie van juni jl., waarin ik eveneens nader in ga op de kosten van de digitale euro.15
De verdeling van de kosten van de digitale euro is één van de nog openstaande vraagstukken in de onderhandelingen. In het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad van juni jl.16 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat één van de overwogen opties voor een proportionele verdeling bestaat uit het maken van een onderscheid tussen de korte en lange termijn.
Voor de korte termijn, die ook wel de transitiefase wordt genoemd, wordt overwogen om de tarieven die winkeliers betalen voor het gebruik van de digitale euro te koppelen aan bestaande digitale betaalmethoden. Een digitale euro is dan even duur voor winkeliers als een andere, al bestaande, digitale betaling. Hiermee wil Nederland winkeliers in de beginfase tegemoetkomen. Tegelijkertijd wordt in deze fase de benodigde informatie verzameld over de daadwerkelijke kosten van het systeem. Op basis van die inzichten vindt Nederland het wenselijk dat het compensatiemodel van de digitale euro voor de lange termijn wordt gebaseerd op de daadwerkelijke kosten, zodat betaaldienstverleners worden gecompenseerd voor de kosten die zij maken bij de distributie van een digitale euro.
In het huidige wetsvoorstel voor de digitale euro is voorzien dat burgers kosteloos gebruik zouden kunnen maken van specifieke basisbetaaldiensten. Welke basisdiensten dit precies zijn, wordt nog besproken, maar gedacht kan worden aan het openen van een digitale euro-rekening en basisfunctionaliteiten zoals overboekingen doen en digitale euro’s ontvangen. Voor aanvullende, innovatieve diensten op basis van digitale euro infrastructuur kunnen betaaldienstverleners op grond van de voorstellen mogelijk een vergoeding vragen, mits deze vergoedingen niet disproportioneel zijn.
Verkiezing voorzitter van de Eurogroep
De leden van de VVD-fractie willen graag weten wie allemaal kandidaat zijn voor het voorzitterschap naast de huidige voorzitter Paschal Donohoe en welke kandidaat Nederland gaat steunen.
Drie ministers van Financiën hebben zich gekandideerd voor het voorzitterschap van de Eurogroep. Ten eerste de huidige voorzitter die wil doorgaan voor een derde termijn, de minister van Financiën van Ierland Paschal Donohoe, ten tweede de minister van Financiën van Spanje Carlos Cuerpo, en ten derde de minister van Financiën van Litouwen Rimantas Šadžius.17 Aangezien de keuze voor de voorzitter van de Eurogroep een anonieme stemming betreft binnen de beslotenheid van de Eurogroep, kan ik hier geen mededelingen doen over de vraag op welke kandidaat Nederland gaat stemmen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Een van de onderwerpen is de digitale euro, waarover alweer enige tijd gesproken wordt. De leden van de NSC-fractie zien in potentie wel mogelijkheden voor zo’n aanvulling op het bestaande betalingsverkeer. Het is een mogelijk tegenwicht tegen de dominantie van het commerciële bankwezen. Voor de leden van de NSC-fractie gelden wel als randvoorwaarden dat de privacy van de digitale euro geborgd is en dat deze niet programmeerbaar is. En dat de digitale euro voor consumenten en kleine winkeliers gratis is. Denkt de minister dat deze waarborgen inmiddels aanwezig zijn?
Kortheidshalve verwijs ik de leden van de NSC-fractie graag naar de beantwoording van de vragen van de PVV-fractie in dit schriftelijk overleg, die ook ingaan op de mate waarin er goede waarborgen zijn rond privacy en niet-programmeerbaarheid. Voor de beantwoording over gratis diensten voor consumenten verwijs ik de leden van de NSC-fractie graag naar de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie in dit overleg.
De leden van de NSC-fractie vragen ook of de digitale euro voor kleine winkeliers gratis zal zijn. Hoewel over het compensatiemodel voor de kosten van digitale euro transacties nog wordt gesproken, ligt het op dit moment niet in de lijn der verwachting dat de digitale euro gratis zal zijn voor kleine winkeliers. Wel wordt erover gesproken om de kosten van een digitale euro transactie voor winkeliers, in ieder geval in de eerste jaren, niet hoger te maken dan de kosten voor vergelijkbare digitale betaalmethoden. Over het compensatiemodel op langere termijn wordt ook nog gesproken en Nederland is hierin voorstander van een model dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de daadwerkelijke kosten van de digitale euro infrastructuur. Echter, het is mogelijk dat er ook in het finale kostenmodel een begrenzing van de kosten voor digitale euro transacties komt, die is gekoppeld aan bestaande betaalmethoden of een EU-gemiddelde van kosten.
Het is mijn inziens niet noodzakelijk dat digitale euro transacties gratis zijn voor kleine winkeliers. Dat zijn bestaande digitale betaalmethoden immers ook niet. Wel is het uitgangspunt van de voorstellen en in de onderhandelingen dat de kosten die het Eurosysteem zelf maakt voor het bouwen en beheren van de digitale euro, ook door het Eurosysteem zelf gedragen worden en niet worden doorberekend. Ik zet me in voor een digitale euro die voldoende aantrekkelijk is in het gebruik, voor zowel burgers, als voor grote en kleine bedrijven. Bedrijven, ook kleine winkeliers, zijn immers essentieel om van de digitale euro een succes te maken, als deze er komt.
Hoe lang schat het kabinet in dat het gaat duren om de infrastructuur en systeem voor de digitale euro te bouwen? Hoeveel gaat dit het Eurosysteem naar verwachting kosten?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe lang het gaat duren alvorens er een digitale euro is en vragen naar de kosten voor het Eurosysteem. Het is op dit moment nog onduidelijk of er daadwerkelijk een digitale euro komt en wanneer deze er dan zou komen. De onderhandelingen over de digitale euro duren inmiddels al twee jaar en zijn nog niet afgerond, mede omdat er veel nieuwe vraagstukken aan bod komen bij de invoering van een nieuwe betaalmethode. Zelfs in het geval dat er op relatief korte termijn een akkoord zou worden overeengekomen in de Raad, en vervolgens tussen de Raad en het Europees Parlement, over de wetsvoorstellen, dan nog hebben marktpartijen, betaaldienstverleners, winkeliers en het Eurosysteem meerdere jaren nodig om zich voor te bereiden op de komst van een digitale euro. Nederland zet zich dan ook in voor voldoende voorbereidingstijd voor deze partijen. In dit stadium kan ik geen uitspraken doen over de termijn waarop een digitale euro kan worden ingevoerd. Ik kan daarnaast ook geen uitspraken doen over de mogelijke kosten die gemoeid zijn bij de invoering van de digitale euro voor het Eurosysteem, zoals tevens toegelicht in antwoord op vragen van leden van de VVD-fractie.
Het feit dat de banken in een lobby de kosten van de digitale euro sterk overdrijven (vervijfvoudigen tot 18-30 miljard euro) is wel een heel interessant gegeven. De banken zien het dus als een bedreiging, waaruit je de conclusie kunt trekken dat de digitale euro toch een waardevolle aanvulling is op het betalingsverkeer. Is het ook denkbaar dat op de digitale euro rente wordt vergoed? Zodat dit ook de spaarmarkt kan aanjagen?
Graag verwijs ik de leden van de NSC-fractie naar de eerder met uw Kamer gedeelde beantwoording van vragen over rente en de digitale euro in het schriftelijk overleg voorafgaand aan de Eurogroep-Ecofinraad van januari jl.18
De digitale euro zoals deze is uitgewerkt in het voorstel van de Europese Commissie is primair bedoeld en vormgegeven als betaalmiddel; voor betalingen tussen personen, bedrijven en/of overheden en niet als spaarproduct. Voor een spaarproduct uitgegeven door het Eurosysteem zou geen grondslag bestaan in de voorliggende voorstellen van de Europese Commissie. Binnen het kader van dit voorstel zal de digitale euro niet rentedragend zijn, met als hoofddoel het gebruik van de digitale euro als betaalmiddel te bevorderen, terwijl het gebruik ervan als waarde-opslag beperkt wordt. Het doel van een digitale euro zoals deze nu voorligt, is niet om de ECB een instrument te geven om via een rentetarief de commerciële keuzes van banken te beïnvloeden of sturen. In de Raad is tot nu toe breed draagvlak voor een digitale euro zonder rente en als een ‘beleidsneutraal’ instrument voor de ECB.
De leden van de NSC-fractie vragen in dit kader naar de stand van zaken met betrekking tot enkele in januari 2025 ingediende moties betreffende de spaarmarkt, te weten de motie van de leden Flach en Idsinga over erop aandringen dat banken het "ja, tenzij"-principe hanteren bij het accepteren van zakelijke klanten (Kamerstuk 32545, nr. 217), de motie van het lid Idsinga c.s. over de koppelverkoop van spaar- en betaalrekeningen verbieden (Kamerstuk 32545, nr. 218), de motie van het lid Idsinga c.s. over een onderzoek naar regulering van de hoogte van de spaarrente (Kamerstuk 32545, nr. 219) en de motie van het lid Idsinga c.s. over banken bewegen om achterblijvende spaarrentes te verhogen en een basisbetaalrekening te garanderen (Kamerstuk 31477, nr. 109)? Hoe staat het met de uitvoering van deze moties?
De moties van uw Kamer waarnaar de leden van de NSC-fractie verwijzen, heb ik momenteel in behandeling. In mijn visie op de financiële sector19 en in mijn brief over de nieuwe anti-witwasaanpak20 heb ik, met inachtneming van de moties Idsinga en Flach/Idsinga, aangegeven mij in te zetten om de toegang tot het betalingsverkeer voor zakelijke klanten te verbeteren middels twee sporen. Enerzijds pleit ik in Europees verband v oor een EU-breed recht tot een zakelijke betaalrekening. Anderzijds heb ik banken en ondernemersorganisaties de opdracht gegeven om een voorstel tot zelfregulering te doen voor het recht op een zakelijke betaalrekening. Ik wil dat de banken dit jaar nog met voorstellen komen. Als Europese regelgeving en zelfregulering niet tot de gewenste resultaten leiden, ga ik over tot maatregelen, zoals het vastleggen van het recht op een zakelijke basisbetaalrekening in nationale wetgeving.
In navolging van de motie Idsinga c.s. over directe regulering van spaarrentes (Kamerstuk 32545, nr. 219) werk ik momenteel, samen met De Nederlandsche Bank, aan een onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van directe regulering van spaarrentes. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek na de zomer met uw Kamer te delen. Op dat moment zal ik naar verwachting ook verder in kunnen gaan op de motie-Idsinga c.s. over het verbieden van koppelverkoop van spaar- en betaalrekeningen (Kamerstuk 32545, nr. 218). Eerder heb ik uw Kamer laten weten een gedegen voorbereiding voor een dergelijke maatregel van belang te achten. In mijn reactie op het ACM rapport van oktober jl.21 heb ik daarom aangekondigd onderzoek te laten doen naar de impact, gevolgen en risico’s van een dergelijke maatregel, alvorens ik overga tot wetgeving. In aanvulling daarop, indachtig deze motie van uw Kamer, weeg ik ook juridische en wetgevingsaspecten af. De resultaten van dit onderzoek en mijn afweging zal ik eveneens na de zomer met uw Kamer delen.
De leden van de NSC-fractie vragen zich af of stablecoins echt een bedreiging van de monetaire stabiliteit zijn. Of is dit alleen zo als deze stablecoins onderdeel worden van de maatschappelijke geldhoeveelheid in omloop? En dit laatste zal alleen zo zijn als er een brede acceptatie zou zijn als (wettig) betaalmiddel. Maar zover is het toch nog lang niet?
De leden van de NSC-fractie vragen naar de risico’s van stablecoins ten aanzien van de monetaire stabiliteit. Deze zorg is met name relevant voor mondiaal uitgegeven significante stablecoins. De transmissie van het monetaire beleid zou mogelijk kunnen verzwakken wanneer bedrijven en huishoudens in groten getale betalen, sparen en investeren in stablecoins die gekoppeld zijn aan buitenlandse valuta of andere activa. Echter, is dit risico op het moment nog beperkt omdat stablecoins niet geclassificeerd zijn als wettig betaalmiddel. Hier zijn momenteel ook geen plannen voor. Daarnaast is de markt voor cryptoactiva relatief beperkt ten opzichte van het traditionele financiële systeem. Ook de verwevenheid tussen cryptoactivamarkten en traditionele financiële systemen is op dit moment nog zeer minimaal. Deze risico’s worden door internationale fora zoals het International Monetary Fund en de Financial Stability Board gemonitord (FSB). De FSB doet tevens aanbevelingen omtrent het reguleren en toezicht op cryptoactiva. Deze aanbevelingen zijn in Europa overgenomen onder andere middels de implementatie van de Europese verordening cryptoactiva (MiCA). MiCA is per februari 2025 ook in Nederland van toepassing geworden en introduceert verschillende maatregelen die de financiële stabiliteit beschermen. Zo moeten uitgevers van stablecoins stevige reserves aanhouden, zijn er beperkingen op de uitgifte van significante stablecoins en staan deze uitgevers onder toezicht.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Europese Commissie vindt dat de markt voor securitisatie groter moet worden. Maar dit verpakken en doorverkopen van (hypothecaire) kredieten leidde toch tot de wereldwijde kredietcrisis in 2008? De ECB (en Finance Watch) waarschuwt ook voor balansverlenging, die kan leiden tot het uit zicht raken van onderliggende risico’s.
De leden van de NSC-fractie merken terecht op dat securitisaties onderdeel waren van het ontstaan van de financiële crisis van 2007/2008. Daarom zijn er in de jaren daarna verschillende verbeteringen doorgevoerd in de regulering van securitisaties. Voorbeelden hiervan zijn onder meer een verbod op hersecuritisatie22 en de verplichting voor een uitgever van securitisaties om minimaal een deel van het kredietrisico op de balans aan te houden, in plaats van het risico volledig over te dragen aan een investeerder. Dit wordt ook wel risicoretentie genoemd. De verankering van deze principes en de ontwikkeling van het bredere raamwerk rondom kapitaalsvereisten en additionele regelgeving hebben er mede voor gezorgd dat het raamwerk voldoende robuust is gebleken tijdens momenten van financiële stress in het recentere verleden, zoals tijdens de pandemie en de huidige geopolitieke onzekerheid.
Voorafgaand aan de voorstellen heeft de Europese Commissie verschillende beleidsopties voor de onderliggende regelgeving onderzocht. Daarbij is expliciet afgezien van een fundamentele herziening van de kernprincipes van het raamwerk, zoals risicoretentie en het verbod op hersecuritisatie. Ook is niet gekozen voor een fundamentele herziening van het prudentiële raamwerk voor banken of het volledig verwijderen van zorgvuldigheidsvereisten voor onder toezicht staande investeerders. Hoewel deze opties meer lastenverlichting voor marktpartijen zouden opleveren, zijn deze uitgangspunten van belang om marktintegriteit en financiële stabiliteit te borgen en daarom in de voorstellen van de Europese Commissie gehandhaafd.
In plaats daarvan stelt de Europese Commissie voor om het raamwerk op specifieke punten aan te passen. Het gaat onder meer over het stroomlijnen van zorgvuldigheids- en transparantievereisten. Ten aanzien van de kapitaalvereisten voor banken en verzekeraars worden door de Commissie enkele specifieke aanpassingen voorgesteld, onder meer om het raamwerk meer risicosensitief te maken.
Naar het oordeel van de Commissie is hiermee gekozen voor een gebalanceerde aanpak tussen enerzijds verlichting van lasten, maar ook waarborging van de financiële stabiliteit als fundament voor de Europese economie. Op dit moment wordt het BNC-fiche met de Nederlandse inzet en appreciatie van het voorstel opgesteld. Deze wordt zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer verzonden.
De leden van de NSC-fractie zijn niet voor het optuigen van risicovolle financiële constructies, die uiteindelijk een risico kunnen zijn voor de financiële stabiliteit. Een ezel stoot zich niet twee keer aan dezelfde steen. Kan de minister aangeven wat het nut en de noodzaak is van een grotere securitisatiemarkt? Welke meerwaarde hebben deze zogenaamde gestructureerde producten?
De voorstellen van de Commissie ten aanzien van de securitisatie markt zijn onderdeel van een breder pakket aan benodigde stappen om de spaar- en investeringsunie (SIU) te verdiepen. Verdieping en verdere integratie van de SIU is cruciaal voor het versterken van het concurrentievermogen van Nederland en het mobiliseren van private financiering binnen Europa. Securitisatie23 kan bijdragen aan verdieping van de kapitaalmarktunie te verdiepen, doordat dit bijdraagt aan een groter en meer divers aanbod van kapitaal in de EU. Dit kan bijdragen aan economische groei en versterkt mogelijk de financiering van de groene en digitale transitie. Door illiquide activa om te zetten in verhandelbare effecten kan securitisatie bijdragen aan een efficiëntere inzet van kapitaal, risicospreiding en het aantrekken van institutioneel kapitaal van buiten de bankensector. Dit maakt ruimte op bankbalansen vrij en kan financieringskosten verlagen, waardoor banken weer meer financiering aan de reële economie kunnen verstrekken.
De leden van de NSC-fractie constateren voorts dat de Europese Commissie en de ECB vinden dat Bulgarije inmiddels aan de toetredingscriteria heeft voldaan om lid te worden van de eurozone. Om aan het criterium van prijsstabiliteit te voldoen, heeft Bulgarije gebruik gemaakt van oneigenlijke constructies. Zo zijn de tarieven voor treinen en de postbezorging verlaagd en de ziekenhuistarieven zelfs met 82%. Dit doet denken aan de datamanipulatie die Griekenland ooit toepaste. Gaat de minister met oog op Bulgaarse “datamanipulatie” (dixit prof. Steven Hanke) zijn voorgenomen instemming met Bulgaarse eurotoetreding herzien?
Bulgarije voldoet volgens de convergentierapporten van de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank aan alle voorwaarden zoals omschreven in het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). In de media verscheen inderdaad berichtgeving over beleid dat in april een neerwaarts effect op de inflatie had. In het convergentierapport van de Europese Commissie wordt ook rekenschap gegeven van dit beleid bij de beoordeling van het criterium voor prijsstabiliteit, net als van beleid dat eerder in het jaar juist voor een opwaarts effect op de inflatie heeft gezorgd. De Europese Commissie heeft bevestigd dat de procedure voor toetreding op een juiste manier is gevolgd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen of Bulgarije aan de convergentiecriteria voldoet. Het kabinet ziet geen grond om van het vastgestelde criterium voor het beoordelen van prijsstabiliteit af te wijken of het oordeel van de Commissie in twijfel te trekken.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een analyse van een breed scala aan indicatoren uitgevoerd, waarin zij concludeert dat er geen aanleiding tot bezorgdheid is over de duurzaamheid van de prijsstabiliteit. Het kabinet steunt zodoende de conclusie van de Europese Commissie dat Bulgarije voldoet aan het prijsstabiliteitscriterium zoals omschreven in VWEU.
De leden van de NSC-fractie vernemen graag welke kandidaat voor het voorzitterschap van de Eurogroep de minister voornemens te steunen. Klopt het dat er inmiddels drie kandidaten zijn? Welke kandidaat past het beste bij de prioriteiten die Nederland samen met een aantal andere landen heeft gesteld?
Drie ministers van Financiën hebben zich gekandideerd voor het voorzitterschap van de Eurogroep. Ten eerste de huidige voorzitter die wil doorgaan voor een derde termijn, de minister van Financiën van Ierland Paschal Donohoe, ten tweede de minister van Financiën van Spanje Carlos Cuerpo, en ten derde de minister van Financiën van Litouwen Rimantas Šadžius.24 Aangezien de keuze voor de voorzitter van de Eurogroep een anonieme stemming betreft binnen de beslotenheid van de Eurogroep, kan ik hier geen mededelingen doen over de vraag op welke kandidaat Nederland gaat stemmen.
De leden van de NSC-fractie merken op dat de Raad in het nieuwe Omnibusvoorstel voorstelt om een omzetgrens van 450 miljoen euro te hanteren. Dit is wel een erg hoge grens; bij de wereldwijde minimumbelasting geldt bijvoorbeeld een grens van 750 miljoen euro. Welk deel van de bedrijven valt door de omzetgrens buiten de doelgroep van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie? Is dat de eerder genoemde 80%? Gaat het bij de 450 miljoen euro om de wereldwijde omzet, of alleen die in de EU of alleen in eigen land?
In de raadspositie wordt de reikwijdte van de CSRD beperkt tot ondernemingen met 1000 werknemers en € 450 miljoen netto-omzet. Het gaat daarbij om de wereldwijd behaalde netto-omzet. In het Commissievoorstel ging het nog om een bredere reikwijdte namelijk ondernemingen met 1000 werknemers met hetzij € 50 miljoen netto-omzet, hetzij € 25 miljoen balanstotaal. Volgens schattingen van Europese Commissie brengt de reikwijdte uit het raadsakkoord mee dat tussen 83% en 90% van de ondernemingen, die onder de huidige CSRD vallen, buiten de reikwijdte zullen vallen (onder de reikwijdte van het Commissievoorstel is dat nog 80% zoals de aan het woord zijnde leden aangeven).
Overigens wijst het kabinet erop dat ook onder deze gekozen reikwijdte in het raadsakkoord nog ongeveer 300 tot 1.000 Nederlandse ondernemingen onder de CSRD zouden vallen (onder de huidige CSRD zijn dat naar schatting 3.000 tot 6.000 ondernemingen). Dit is nog steeds een grotere groep dan de circa 120 beursvennootschappen, banken en verzekeraars met meer dan vijfhonderd werknemers die sinds boekjaar 2017 verplicht zijn te rapporteren over niet-financiële informatie op basis van de Richtlijn niet-financiële informatie (NFRD) en het Besluit niet-financiële informatie. Bovendien moeten niet alleen meer ondernemingen een duurzaamheidsrapportering opstellen, maar is de vereiste informatie in deze rapportering ook veel uitgebreider dan onder de NFRD en het Besluit niet-financiële informatie.
De leden van de NSC-fractie merken voorts het volgende op.
Een terugkerend thema is de economische en financiële impact Russische agressie tegen Oekraïne, zoals de minister dat noemt. De minister heeft het in de geannoteerde agenda over bedragen vanuit het IMF, de EU en de G7. Dit zijn allemaal leningen, die Oekraïne op een later moment mogelijk als molensteen met zich mee moet dragen. Te weinig aandacht is er opnieuw voor de tegoeden van de Russische Centrale Bank van 260 miljard euro. De confiscatie hiervan zou de oorlog een andere wending kunnen geven; namelijk in de richting van een snelle overwinning voor Oekraïne en daarna vrede. Waarom lukt het steeds niet om hier echt werk van te maken?
Nederland blijft serieus kijken naar het onderzoeken van de mogelijkheden om aanvullende maatregelen t.a.v. de bevroren Russische centralebanktegoeden te nemen. De stappen richting eventuele confiscatie van de tegoeden moeten in EU- en G7-verband worden genomen. Er is op dit moment echter onvoldoende internationale steun om verdere stappen te zetten richting confiscatie van de onderliggende tegoeden. Meerdere eurolanden zijn terughoudend, omdat zij vrezen voor nadelige gevolgen voor de gemeenschappelijke munt. Ook is er internationaal nog geen consensus over de juridische grondslag op basis waarvan de tegoeden kunnen worden geconfisqueerd. Daarbij zouden een aantal landen confiscatie van de tegoeden pas willen overwegen als onderdeel van de onderhandelingen over een vredesakkoord. Gedegen onderzoek naar de juridische, en financieel-economische risico’s blijft daarom van belang. Het kabinet blijft zich inspannen om de discussies met internationale partners aan te jagen over de opties en het adresseren van de risico’s.
De leden van de NSC-fractie constateren dat Roemenië zich niet houdt aan het netto uitgavenpad dat eerder is vastgesteld. Er komt vermoedelijk een Raadsbesluit om een “gebrek aan effectieve opvolging vast te stellen”. Vervolgens wordt daar niets mee gedaan, omdat Roemenië geen euroland is. Maar waarom zit Roemenië dan in een buitensporig tekortprocedure, als er uiteindelijk toch niets mee gedaan wordt?
Lidstaten die in een buitensporig tekortprocedure worden geplaatst staan onder verscherpt toezicht en worden aangespoord om maatregelen te nemen om het buitensporige tekort te corrigeren. Het verscherpte toezicht blijft ook voor niet-eurolanden van waarde, want ook zonder de mogelijkheid om boetes op te leggen gaat hiervan een disciplinerende werking uit. Bovendien speelt de buitensporig tekortprocedure een rol in de conditionaliteit van de EU-fondsen; als een lidstaat tot twee keer toe geen effectieve opvolging heeft gegeven aan de maatregelen die in een buitensporige tekortprocedure zijn aanbevolen kan dit grond zijn voor de Commissie om een voorstel te doen aan de Raad voor het opschorten van middelen uit Herstel- en Veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.
De leden van de NSC-fractie vragen zich tot slot af hoe robuust de nieuwe begrotingsregels eigenlijk zijn, die op 30 april 2024 zijn ingegaan en waarvoor dit jaar alweer een belangrijke uitzondering wordt gemaakt (de nationale ontsnappingsclausule van 1,5% bbp). Want het klopt toch ook dat in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) sinds 2002 nog geen enkele boete is uitgedeeld aan een lidstaat? Deelt de minister de mening dat regels zonder effectieve handhaving niet werken?
Nederland hecht belang aan een effectieve handhaving van de begrotingsregels. Met de activatie van de nationale ontsnappingsclausule wordt gebruik gemaakt van een bepaling die onderdeel is van de nieuwe begrotingsregels (zie artikel 26 van verordening 2024/1263). Die beschrijft de nationale ontsnappingsclausule en de voorwaarden waaraan lidstaten moeten voldoen om gebruik te kunnen maken van deze clausule. De activatie van de nationale ontsnappingsclausule vormt daarmee geen uitzondering van de regels, maar volgt de flexibiliteit die de regels bieden. De activatie van de nationale ontsnappingsclausule staat verder los van het eventueel opleggen van boetes aan lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 7 en 8 juli 2025. De leden hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie lezen het volgende over de kabinetsinzet rond de invoering van de digitale euro:
“Daarnaast zet het kabinet zich bij de mogelijke invoering van de digitale euro in voor waarborgen omtrent privacy, niet-programmeerbaarheid en het kostenmodel. Zo is het kabinet van mening dat de digitale euro aan de hoogste standaarden moet voldoen op het gebied van privacy en daarmee zoveel mogelijk moet aansluiten bij de eigenschappen van contant geld.”
Deze leden hebben hierover de volgende vragen:
welke concrete waarborgen voor privacy liggen nu op tafel?
is de digitale euro niet per definitie in potentie programmeerbaar? Hoe ziet het kabinet dat?
De leden van de BBB-fractie vragen welke concrete waarborgen voor privacy op tafel liggen bij de onderhandelingen over de wetsvoorstellen voor de digitale euro. Graag verwijs ik hiervoor naar mijn voorgaande antwoord op eenzelfde vraag van de leden van de PVV-fractie in dit schriftelijk overleg.
De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast of de digitale euro niet per definitie programmeerbaar is, en hoe het kabinet naar deze niet-programmeerbaarheid kijkt. In de voorstellen van de Europese Commissie staat expliciet dat de digitale euro niet-programmeerbaar mag zijn, wat betekent dat de digitale euro geen vervaldatum of bestedingsdoel mag hebben. Deze niet-programmeerbaarheid is daarmee op het hoogst mogelijke niveau in de wetsvoorstellen voor een digitale euro verankerd.
Dit betekent dat het voor geen enkele instelling mogelijk zal zijn om de digitale euro te programmeren. Als onderdeel van het ontwerp van de digitale euro is de ECB ook niet bezig om programmeerbaarheid technisch mogelijk te maken. De lidstaten in de Raad, waaronder Nederland, en het Europees Parlement bepalen als medewetgevers hoe de digitale euro wordt vormgegeven en besluiten dus zelf over het ontwerp van de digitale euro en eventuele aanpassingen in de toekomst. Gelet op het brede draagvlak onder lidstaten en Europese instellingen voor deze niet-programmeerbaarheid, en gelet op de zware wetgevingsprocedure die nodig zou zijn om de wetgeving rond de digitale euro aan te passen, is er geen aanleiding om te verwachten dat programmeerbaarheid in de toekomst wel mogelijk wordt.
Voorts hebben de leden van de BBB-fractie vragen over de kabinetsinzet ten aanzien van de bevroren Russische centrale banktegoeden:
wat is het concrete huidige standpunt van het kabinet t.a.v. de motie van de leden Dassen en Boswijk over een EU-pleidooi in de G7 om de bevroren Russische tegoeden te gebruiken voor investeringen in de Oekraïense defensie-industrie (Kamerstuk 28676, nr. 483)
is de minister nog steeds van mening dat de risico’s van confiscatie hoger zijn dan de baten?
Volgens Nederland is confiscatie, onder voorwaarden, juridisch houdbaar als tegenmaatregel tegen de Russische agressie.25 Er is internationaal op dit moment echter geen consensus over de rechtmatigheid en risico’s van confiscatie en de inzet van de geconfisqueerde middelen. Besteding van eventueel in de toekomst geconfisqueerde middelen aan het defensieapparaat van Oekraïne is juridisch zeer kwetsbaar. Dit is namelijk niet verenigbaar met de voorwaarden voor het nemen van tegenmaatregelen, omdat dergelijke steun niet gezien kan worden als een pressiemiddel om de Russische Federatie tot naleving van internationaal recht te dwingen, en ook niet verrekend kan worden met een al bestaande verplichting van de Russische Federatie. Daarnaast zien een aantal lidstaten ernstige juridische en financieel-economische risico’s en zijn daarom terughoudend. Het kabinet blijft zich daarom inspannen om discussies met internationale partners over de opties en het adresseren van de risico’s aan te jagen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat de Commissie tot nu toe 19,6 miljard euro aan macro-financiële steun onder de EU Oekraïne-faciliteit heeft uitbetaald. Op 13 juni 2025 heeft de Commissie de vijfde tranche van het EU-aandeel in de ERA-leningen van 1 miljard euro verstrekt aan Oekraïne. Er is tot op heden 7 miljard euro van het EU-aandeel uitbetaald. De overige 11,1 miljard euro zal voor eind 2025 uitbetaald worden.
Kan het kabinet in aanvulling op deze bedragen het totale bedrag aan EU-steun uitsplitsen wat er tot nu toe aan Oekraïne is verleend?
De EU en haar lidstaten verleenden sinds de start van de grootschalige invasie ruim EUR 150 mld. aan brede steun aan Oekraïne. De financiële steun die de EU verleent bestaat uit een combinatie van subsidies, leningen, garanties en begrotingssteun. De steun is gericht op het behoud van de economische stabiliteit van Oekraïne en ondersteuning van herstel- en wederopbouw op de lange termijn. Dit betreft essentiële steun om Oekraïne maatschappelijk en economisch overeind te houden.
In de vorm van macro financiële bijstand heeft de EU de volgende steun verleend:
In 2022 is een pakket van €11.6 miljard beschikbaar gesteld bestaande uit leningen en giften.26
In 2023 is een pakket van €19.5 miljard beschikbaar gesteld, waaronder €18 miljard aan leningen tegen gunstige voorwaarden27 via het MFA+-instrument.
In oktober 2024 is de EU akkoord gegaan met een nieuwe EU-lening van €18,1 miljard28 voor 2025. De lening en de rentelasten worden door Oekraïne terugbetaald via het Ukraine Loan Cooperation Mechanism met de buitengewone inkomsten die voortkomen uit de bevroren Russische centralebanktegoeden. Er is inmiddels €7 miljard vanuit de EU aan Oekraïne uitgekeerd. De EU-lening maakt deel uit van de Extraordinary Revenue Acceleration (ERA)-leningen. Andere G7-landen verstrekken ook leningen aan Oekraïne onder deze financieringsconstructie, waardoor de totale steun onder deze constructie €45 miljard bedraagt.
Daarnaast is de meerjarige Oekraïnefaciliteit29 opgezet, om Oekraïne te ondersteunen met meer structurele en voorspelbare macro-financiële bijstand. Dit betreft een geïntegreerd instrument om Oekraïne te ondersteunen in herstel, wederopbouw en bij hervormingen in het EU-toetredingsproces. Dit instrument loopt van 2024 tot en met 2027.
De Oekraïnefaciliteit kan steun aan Oekraïne verlenen tot een bedrag van €50 miljard, waaronder €33 miljard aan leningen en €17 miljard aan niet-terugbetaalbare steun. De faciliteit bestaat uit drie pijlers: 1) macro-financiële bijstand gekoppeld aan een door Oekraïne opgestelde hervormingsagenda (het Oekraïneplan), 2) een investeringskader om publieke en private investeringen te mobiliseren en 3) pretoetredingssteun, technische assistentie en capaciteitsopbouw.
Steun onder pijler 1 bedraagt ca. €38,27 miljard. Dit is zowel leningen (€5,27 miljard) als niet-terugbetaalbare steun (€33 miljard). Deze pijler werkt met het principe van conditionaliteit, waarbij tranches steun worden uitbetaald onder voorwaarde van de implementatie van investeringen en hervormingen door Oekraïne. Oekraïne kan elke drie maanden een verzoek tot uitbetaling indienen, waarna de Europese Commissie en de Raad beoordelen of in voldoende mate aan de stappen is voldaan. De laatste en derde uitbetaling vond plaats op 1 april 2025. Daarmee komt de uitbetaalde steun op een bedrag van €19,6 miljard. Op korte termijn wordt besluitvorming verwacht over de vierde reguliere tranche steun. Uw Kamer wordt hierover langs gebruikelijke weg geïnformeerd.
Tot slot wil ik uw Kamer nog informeren over de voorliggende Raadsaanbeveling t.a.v. het budgettair-structureel plan van Oostenrijk. Dit is op een laat moment nog aan de agenda van de Ecofinraad van 8 juli a.s. toegevoegd en daardoor niet meegenomen in de geannoteerde agenda. In de geannoteerde agenda is wel opgenomen dat een Raadsaanbeveling t.a.v. het budgettair-structureel plan van Litouwen deze Ecofinraad voor zal liggen; het Oostenrijkse plan zal aan dit agenda-onderwerp worden toegevoegd. Hieronder vindt u een toelichting hierop.
Implementatie Europees begrotingsraamwerk: Raadsaanbevelingen budgettair-structureel plan Oostenrijk
Document: Het document wordt voorafgaand aan de vergadering op het Delegates Portal geplaatst onder de titel ‘MTFSPs recommendations’.
Aard bespreking: Besluitvorming Raadsaanbevelingen
Besluitvormingsprocedure: Gekwalificeerde meerderheid
Toelichting:
In het kader van het herziene Europese begrotingsraamwerk hebben lidstaten budgettair-structurele plannen (hierna: plannen) voor de middellange termijn ingediend. Daarin staan hun voorgenomen begrotingsbeleid, hervormingen en investeringen. Tot op heden hebben 26 lidstaten een plan ingediend. Alleen Duitsland moet zijn plan nog indienen. Voor 24 lidstaten heeft de Raad van de Europese Unie (Raad) inmiddels aanbevelingen aangenomen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via een Kamerbrief over de implementatie van het Europees begrotingsraamwerk van 20 december 2024 30 en de Geannoteerde Agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 19-20 juni jl. De aanbevelingen zagen toe op i) het vaststellen van het meerjarig uitgavenpad, ii) het goedkeuren van hervormingen en investeringen die ten grondslag liggen aan een verlenging van de budgettaire aanpassingsperiode voor vijf lidstaten en iii) de correctie van buitensporige tekorten voor acht lidstaten.
De Commissie heeft recent het plan van Oostenrijk beoordeeld en een aanbeveling gedaan aan de Raad voor het vaststellen van het meerjarig uitgavenpad en het goedkeuren van de hervormingen en investeringen die ten grondslag liggen aan de verlenging van de budgettaire aanpassingsperiode. De Ecofinraad van 8 juli 2025 zal over deze Raadsaanbeveling voor Oostenrijk besluiten. Nederland kan zich vinden in de beoordeling van de Commissie en is voornemens in te stemmen met de Raadsaanbeveling.
Uitgavenpad
De Commissie oordeelt dat het uitgavenpad zoals voorgesteld door Oostenrijk voldoet aan de vereisten van verordening 2024/1263. De Commissie doet een aanbeveling aan de Raad om het uitgavenpad vast te stellen. Het uitgavenpad is gebaseerd op een aanpassingsperiode van zeven jaar.
Correctie buitensporig tekort
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Ecofinraad van 8 juli a.s. heeft de Commissie een aanbeveling aan de Raad gedaan om een buitensporig tekort vast te stellen voor Oostenrijk, waarover in de Ecofinraad van 8 juli zal worden besloten. De Commissie doet een aanbeveling aan de Raad voor de correctie van het buitensporig tekort, op grond van het uitgavenpad zoals voorgesteld door Oostenrijk. De correctieve uitgavenpaden die de Commissie aanbeveelt zijn op grond van verordening 1467/97 in beginsel, en voor zover beschikbaar, gelijk aan de voorstellen voor uitgavenpaden die de Raad vaststelt in het kader van Verordening 2024/126331. De Commissie oordeelt dat dit uitgavenpad voldoet aan de vereiste minimale jaarlijkse verbetering van het structureel (primair) saldo van 0,5% bbp voor lidstaten in een buitensporigtekortprocedure. Het begrotingstekort daalt naar verwachting in 2030 onder de referentiewaarde van 3%.
Tabel kerncijfers begrotingsbeleid
2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 | 2031 | 2041 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Uitgavengroei Commissie (%) | 2,0% | 1,7% | 2,4% | 2,4% | 2,5% | 2,6% | 2,7% | N.v.t. |
Uitgavengroei in plan (%) | 2,6% | 2,2% | 2,2% | 2,0% | 2,3% | 2,4% | 2,4% | N.v.t. |
SPS Commissie (jaarlijkse verandering) | 0,5% | 0,5% | 0,32% | 0,32% | 0,32% | 0,32% | 0,32% | N.v.t. |
SPS in plan (jaarlijkse verandering) | 0,5% | 0,5% | 0,5% | 0,6% | 0,5% | 0,5% | 0,5% | N.v.t. |
Begrotingstekort in plan (in % bbp) | -4,7% | -4,2% | -3,6% | -3,0% | -2,5% | -2,1% | -1,6% | -1,4% |
Schuldratio in plan (in % bbp) | 84,3% | 85,9% | 86,6% | 86,6% | 86,5% | 85,7% | 84,4% | 71,2% |
Oostenrijk haalt de begrotingsinspanning naar voren ten opzichte van het lineaire pad dat als regel geldt volgens Verordening 2024/1263. Dit betekent onder meer een grotere begrotingsinspanning in 2025.
Economische aannames
De Commissie merkt op dat Oostenrijk in het plan afwijkt van een aantal economische aannames onder het referentiepad van de Commissie, met name voor het structureel primair saldo bij aanvang, de potentiële groei, de inflatie en de rente. De Commissie concludeert dat de afwijkingen in de aannames leiden tot een uitgavengroei die bijna gelijk is aan het referentiepad van de Commissie.
Hervormingen en investeringen ten grondslag aan verlenging aanpassingsperiode
De Commissie oordeelt dat de hervormingen en investeringen die ten grondslag liggen aan een verlenging van de aanpassingsperiode voldoen aan de vereisten van verordening 2024/1263. De Commissie doet een aanbeveling aan de Raad om de investeringen en hervormingen goed te keuren.
Effect op economische groei en schuldhoudbaarheid
De Commissie oordeelt dat de hervormingen en investeringen een positief effect hebben op de schuldhoudbaarheid en economische groei van Oostenrijk. Ten eerste beoogt Oostenrijk de begrotingsopgave te adresseren aan de hand van structurele hervormingen van sociale voorzieningen, waaronder regelingen voor gepensioneerden. Ten tweede bevat het plan structurele hervormingen gericht op diverse belastingheffingen. Ten derde zijn er maatregelen op het gebied van onderwijs die ervoor moeten zorgen dat de participatie op de arbeidsmarkt toeneemt. De maatregelen op het terrein van de arbeidsmarkt en R&D dragen naar verwachting bij aan de productiviteitsgroei in Oostenrijk, en daarmee aan het groeipotentieel en schuldhoudbaarheid. Een maatregel is tevens onderdeel van het Oostenrijkse Herstel- en Veerkrachtplan.
Gemeenschappelijke EU-prioriteiten
De Commissie oordeelt dat de hervormingen en investeringen bijdragen aan de verschillende gemeenschappelijke prioriteiten van de EU, zoals de Europese pijler voor sociale rechten, de groene en digitale transitie, en de opbouw van defensiecapaciteit. De hervorming van de zorgverzekeringsbijdragen moet de veerkracht en houdbaarheid van het zorgstelsel verbeteren. De pensioenreform zorgt voor een hogere effectieve pensioenleeftijd, wat de duurzaamheid van het pensioenstelsel ten goede komt. Hervormingen in kinderopvang en de arbeidsmarkt dragen bij aan een hogere en snellere participatie in de arbeidsmarkt. Belastinghervormingen zorgen voor een eerlijkere verdeling van de lasten. Daarnaast ondersteunt de R&D-hervorming innovatieve bedrijven bij de toegang tot financiering.
Landspecifieke aanbevelingen
De Commissie concludeert dat in het Oostenrijkse plan de relevante landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester worden geadresseerd, onder andere door het verbeteren van het arbeidsmarktbeleid, het hervormen van het belastingstelsel, het vergroten van kansengelijkheid in het onderwijs en het stimuleren van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen via maatregelen in de kinderopvang.
De Nederlandsche Bank en Betaalvereniging Nederland (2025). Betalen aan de kassa 2024↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 21501-07, nr. 2111.↩︎
Kamerstukken II, 2017- 2018, 21501-07, nr. 1541↩︎
Kamerstukken II 2023/2024, 21 501-07, nr. 2044.↩︎
Zie: https://www.eib.org/en/projects/all/index.htm [geraadpleegd op 2-7-2025].↩︎
Kamerstukken II 2023-2024, 2024D27551.↩︎
Kamerstukken II 2024/2025, 21501-07, nr. 2093↩︎
Kamerstukken II 2024/2025, 21501-07, nr. 2115↩︎
Zie hiervoor ook het impact assessment van de Europese Commissie: ffee0818-fc14-4f2e-befb-40e8277791ca_en↩︎
Kamerstukken II 2024/2025, 21501-07, nr. 2121↩︎
Landspecifieke aanbevelingen uit 2019 die in het HVP geadresseerd moeten worden.↩︎
Kamerstukken II 2024/2025, 21501-07, nr. 2093↩︎
https://economy-finance.ec.europa.eu/publications/depth-review-2025-germany_en↩︎
https://commission.europa.eu/document/download/5e1e7cfe-a9e0-47ad-aac9-e850e5739589_en?filename=COM_2025_200_1_EN_ACT_part1_v3.pdf↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 21501-07, nr. 2118.↩︎
Idem↩︎
Eurogroup press release, ‘Eurogroup presidency: three ministers put forward their candidacies’, 27 juni 2025, Eurogroup presidency: three ministers put forward their candidacies - Consilium.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 21501-07, nr. 2089.↩︎
Kamerstukken II, 2024/2025, 32013, nr. 302↩︎
Kamerstukken II, 2025, 31477, nr. 113↩︎
Kamerstukken II. 32013, nr. 298↩︎
Hersecuritisatie omvat het bundelen van eerder gesecuritiseerde activa in nieuwe securitisaties. Het verbod hierop tracht onder meer de complexiteit van de markt te verminderen.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 21501-07, nr. 2099.↩︎
Eurogroup press release, ‘Eurogroup presidency: three ministers put forward their candidacies’, 27 juni 2025, Eurogroup presidency: three ministers put forward their candidacies - Consilium.↩︎
Kamerstuk 36600-V-63↩︎
Zie Kamerstukken II, 2021-200, 22112 nr. 3520↩︎
Zie Kamerstukken II, 2022-2023, 22 112 nr. 3557↩︎
Zie Kamerstukken II, 2024-2025, 21 501 nr. 2078↩︎
Zie Kamerstukken II, 2022-2023, 22112 nr. 3757↩︎
Kamerstuk 21.507-07 nr. 2085↩︎
Regulation - EU - 2024/1264, correctieve arm van de Europese begrotingsregels.↩︎