[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiche: Defence Readiness Omnibus pakket

Brief regering

Nummer: 2025D33455, datum: 2025-07-11, bijgewerkt: 2025-07-11 16:06, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z14601:

Preview document (🔗 origineel)


Fiche 3: Defence Readiness Omnibus pakket

  1. Algemene gegevens

  1. Titel voorstel

  • Communication from the Commission to the European Parliament and the Council Defence Readiness Omnibus.

  • Directive on the simplification of intra-EU transfers of defence-related products and the simplification of security and defence procurement.

  • Regulation on the acceleration of permit-granting for defence readiness projects.

  • Regulation defence readiness and facilitating defence investments and conditions for defence industry.

  1. Datum ontvangst Commissiedocument

17 juni 2025

  1. Nr. Commissiedocument

COM(2025) 820/2. COM(2025) 823 final, COM(2025) 821 final, COM(2025) 822 final

  1. EUR-lex

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025DC0820&qid=1751396491142

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0823&qid=1751396639144

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0821&qid=1751396491142

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0822&qid=1751457869633

  1. Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

Niet opgesteld

  1. Behandelingstraject Raad

Raad Algemene Zaken

  1. Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Defensie

  1. Rechtsbasis

Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten: artikel 114 VWEU.

Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie: artikel 114, artikel 192(1), artikel 173(3), artikel 182(4), artikel 183, artikel 188(2) VWEU.

Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen: artikel 114(1), artikel 53(2), artikel 62 VWEU.

  1. Besluitvormingsprocedure Raad

Gekwalificeerde meerderheid

  1. Rol Europees Parlement

Medebeslissing

  1. Essentie voorstel

  1. Inhoud voorstel

    Op 17 juni 2025 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) het voorstel voor het Defence Readiness Omnibus pakket (hierna: het Omnibuspakket) gepubliceerd, dat volgt uit het Witboek voor Defensiegereedheid 2030.1 Het Omnibuspakket bestaat uit een mededeling, twee verordeningen (over het versnellen van vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten en over het faciliteren van defensie-investeringen en voorwaarden voor de defensie-industrie) en een richtlijn (over het vereenvoudigen van intra-EU overdrachten van defensie-gerelateerde producten). Vanwege de pakketbenadering wordt het geheel in dit BNC-fiche geapprecieerd.

    Het Omnibuspakket bevat voorstellen voor defensie specifieke en niet-defensie specifieke wetgeving en programma's. Het Omnibuspakket is opgehangen aan de notie dat het geen oorlog is, maar ook geen vrede, en dat veel regelgeving niet op die situatie is toegerust. De Commissie verwijst in dat verband naar dreigingsanalyses van verschillende inlichtingendiensten. Deze signaleren dat de militaire productiecapaciteit van Rusland enorm is toegenomen en dat Rusland over voldoende militaire capaciteiten zal beschikken om binnen de komende drie tot vijf jaar de eenheid van de NAVO en de EU op de proef te stellen. Met het Witboek voor Europese Defensiegereedheid 2030 heeft de Commissie de maatregelen en acties aangekondigd om defensiegereedheid te versnellen. Het Omnibuspakket bevat voorstellen die bijdragen aan de juridische mogelijkheden om de defensie-industrie in Europa sneller op te schalen en algemene gereedstelling te bespoedigen.

    In de mededeling verduidelijkt de Commissie enkele bestaande uitzonderingen in EU-wetgeving en roept lidstaten op die te gebruiken, zoals de bestaande uitzonderingen in milieu- en natuurwetgeving (zoals in de Vogel- en Habitatrichtlijnen, de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen en de Kaderrichtlijn water). De Commissie verduidelijkt dat het concept ‘dwingende reden van groot openbaar belang', ‘openbare veiligheid’ of ‘crisis’ in deze uitzonderingen nadrukkelijk defensiegereedheid omvat. Voor het treffen van compenserende of mitigerende maatregelen geldt volgens de Commissie dat die de natuurdoelstellingen van bestaande wet- en regelgeving waarborgen en proportioneel zijn met de overwegingen van tijdige defensiegereedheid zodat de doelstelling van defensiegereedheid 2030 wordt bereikt. De Commissie wijst ook op het benutten van bestaande uitzonderingen in de Richtlijn Milieueffectbeoordeling, de Richtlijn voor oude elektrische en elektronische apparaten en de Richtlijn betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur. De Commissie verduidelijkt dat de uitzonderingen in de Arbeidstijdenrichtlijn kunnen worden toegepast bij industriële productie en dienstverlening in de defensiesector waar een plotselinge toename van activiteiten optreedt. Bovendien wijst zij op het oordeel van het Hof van Justitie dat deze richtlijn buiten toepassing kan worden gelaten bij bepaalde specifieke activiteiten van de strijdkrachten. Verder zal de Commissie in overleg treden met lidstaten en sociale partners om de toepassing van deze richtlijn op militair personeel te bespreken, inclusief de mogelijkheid om bestaande vrijstellingen uit te breiden. De Commissie noemt verder de uitzondering in de REACH-verordening. Ook wijst zij op bestaande mogelijkheden voor het opschorten van invoerrechten voor bepaalde wapens en militair materieel geïmporteerd uit derde landen door of namens militaire defensie-autoriteiten, maar ook voor kritieke grondstoffen, halffabricaten of componenten.

    Ten slotte verduidelijkt de Commissie het kader voor duurzame financiering van de Unie om duidelijkheid te geven aan potentiële investeerders in de defensie-industrie. Zij geeft aan dat alleen wapens die verboden zijn door internationale wapenverdragen, waarvan de meerderheid van de EU-lidstaten partij is, in aanmerking komen bij uitsluitingen in het kader van het Klimaattransitiebenchmark en het Klimaattransitiebenchmarkverdrag. Daarbij erkent de Commissie dat de defensie-industrie vaker dan andere sectoren gebruikmaakt van bepalingen om gevoelige informatie niet prijs te geven. De Commissie kondigt voorts aan met betrekking tot het fusiecontroleregime, antitrust en staatssteun meer rekening te houden met de specifieke kenmerken van de defensie-industrie bij haar handhaving, om defensiegereedheid in 2030 mogelijk te maken. De Commissie biedt aan richtsnoeren voor samenwerkingsprojecten van ondernemingen in de defensiesector te geven wanneer die samenwerking noodzakelijk is voor productie-opschaling of als bedrijven anders niet in staat zijn een product te ontwikkelen of te produceren. Dit kan ook het geval zijn bij gezamenlijke inkoop van grondstoffen voor defensiebedrijven. De Commissie zal daarbij rekening houden met de veranderende veiligheids- en defensieomgeving in het kader van de lopende herziening van de fusierichtsnoeren. De Commissie kondigt tevens aan de criteria voor de defensiesector van het InvestEU Fund aan te zullen passen aan de specifieke kenmerken van de financiële instrumenten (schuld, schuldgaranties en aandelenfinanciering). De Commissie zegt dat zij waar nodig wijzigingen zal voorstellen bij de herziening van de Sustainable Finance Disclosure Regulation ter verduidelijking van de relatie tussen defensie-investeringen en het EU-duurzaamheidskader. Daarnaast verduidelijkt de Commissie dat de behoeften en specifieke kenmerken van de defensie-industrie volledig in aanmerking worden genomen in de verplichtingen inzake duurzame verslaglegging. In dat kader zal de Commissie verder gaan met de herziening van de Corporate Sustainability Reporting Directive en waar nodig aanpassingen te doen in de aankomende herziening van de European Sustainability Reporting Standards.

    Het voorstel over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten beoogt een fast-track regime voor vergunningverlening. Hiertoe moet elke lidstaat één loket’ inrichten specifiek voor het faciliteren en coördineren van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten. Het vergunningverleningsproces mag niet langer duren dan 60 dagen, waarbij deze termijn in uitzonderlijke gevallen eenmalig met 30 dagen kan worden verlengd als dit nodig is vanwege de omvang, locatie of complexiteit van het project. De vergunning wordt automatisch verleend als de termijn zonder reactie is verstreken. Met het loket kan overeen worden gekomen om een project op te splitsen in meerdere kleinere projecten om de termijn van 60 dagen te halen als een defensiegereedheidsproject de bouw van meerdere faciliteiten of eenheden op een locatie vereist. De lidstaten moeten daarnaast waar mogelijk en voor zover het nationale recht hierin voorziet voorrang geven aan defensiegereedheidsprojecten bij juridische procedures. Ook moet elke lidstaat informatie over de vergunningverlening makkelijk toegankelijk online zetten en administratieve hulp bieden aan de verzoekers.

    Het verordeningsvoorstel over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en voorwaarden voor de defensie-industrie bevat wijzigingen van de REACH-verordening2 over chemische stoffen, de indeling etikettering en verpakkingen-verordening (CLP), de verordening over Biociden, de POP-verordening (inzake persistente organische verontreinigende stoffen)3 en de EDF-verordening (inzake het Europees Defensiefonds).4 De Commissie merkt op dat lidstaten de al bestaande mogelijkheid om in specifieke gevallen vrijstellingen voor bepaalde stoffen toe te staan - ​​indien dat noodzakelijk is in het belang van defensie – op dit moment op restrictieve wijze gebruiken. De aanpassingen die de Commissie in de REACH-verordening voorstelt moeten tegemoetkomen aan de noden van de defensie-industrie om defensiematerieel te ontwikkelen, te produceren en te onderhouden. Hiervoor moet volgens de Commissie de bestaande uitzondering in de REACH-verordening breder worden geformuleerd en coherent doorgevoerd in de CLP-verordening en de Biocidenverordening. Voor de POP-verordening stelt de Commissie voor om de behoeften van defensiegereedheid mee te nemen voordat er op internationaal niveau verboden of beperkingen worden vastgesteld. Daarnaast stelt de Commissie voor dat de lidstaten vrijstellingen van de rapportageverplichtingen t.a.v. het gebruik van chemische stoffen kunnen verlenen aan bedrijven, op grond van redenen van bescherming van de nationale of EU-veiligheidsbelangen. Met de wijzigingen in de EDF-verordening stelt de Commissie voor om meer flexibiliteit, snelheid, voorspelbaarheid en effectiviteit in het EDF in te bouwen. De Commissie introduceert de mogelijkheid om alleen de meest relevante criteria te selecteren in het gunnen van voorstellen, afhankelijk van de jaarlijkse call for proposals. De mogelijkheid om gebruik te maken van jaarlijkse of meerjarige werkprogramma's, samen met het vergroten van de mogelijkheid van directe toekenningen, en van indirect management, bieden meer flexibiliteit en voorspelbaarheid bij de planning en uitvoering van EDF-projecten. De Commissie stelt vereenvoudigingen en verbeteringen voor bij pre-commerciële aanbesteding en verbetering van toegangsrechten van co-financierende lidstaten tot de resultaten van ontwikkelingsprojecten, met als doel de daaruit voortvloeiende EDF-projecten zo snel mogelijk operationeel te krijgen. Bovendien zal de Commissie aanvullende maatregelen treffen om de beoordeling van voorstellen te versnellen en de tijd voor het ondertekenen van subsidieovereenkomsten en het verstrekken van betalingen te verkorten. Ten slotte stelt de Commissie voor om activiteiten in EDF-onderwerpen gericht op het testen van resultaten ook in Oekraïne mogelijk te maken, door deze net als reguliere testactiviteiten in aanmerking te laten komen voor financiering uit het EDF.

    Het richtlijnvoorstel met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie-gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen bevat gerichte aanpassingen betreffende de overdracht van defensieproducten binnen de EU en de Defensieaanbestedingsrichtlijn. De wijzigingen in de eerste richtlijn (met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU overdrachten) zijn gericht op het mogelijk maken van snelle overdracht van defensie gerelateerde producten door complexiteit weg te nemen en administratieve lasten te verlichten. De wijzigingen in de Aanbestedingsrichtlijn voor defensie en veiligheid zijn gericht op het faciliteren van gezamenlijke aanschaf van in Europa geproduceerde militaire goederen, meer ruimte voor innovatie en de aanschaf van de daaruit voortvloeiende producten, het versoepelen van het aanbestedingsproces door de drempelwaarden voor de toepasbaarheid van de richtlijn en de maximale looptijd van raamovereenkomsten te verhogen, de mogelijkheid te creëren om contracten gedurende de looptijd te wijzigen indien nodig en de administratieve lastendruk voor lidstaten te verlagen door het doorhalen van de statistiekverplichting. Tevens geeft de Commissie aan de Defensieaanbestedingsrichtlijn in 2026 volledig te herzien.

  2. Impact assessment Commissie

De Commissie geeft aan dat er voorafgaand aan publicatie van het Omnibuspakket geen impact assessment uitgevoerd is vanwege de urgentie van de voorstellen, bedoeld om de snelle aanpassing van de Europese defensie-industrie aan de nieuwe geopolitieke omgeving te ondersteunen. De wijzigingen hebben volgens de Commissie geen significante impact op het beleid, maar zorgen slechts voor een efficiëntere en effectievere uitvoering. Hun doelgerichte karakter en het gebrek aan relevante beleidsopties maken een impact assessment volgens de Commissie overbodig. Het kabinet hecht er waarde aan dat Commissievoorstellen gepaard gaan met een degelijke impact assessment. Zonder impact assessment ontbreekt een grondige analyse van de gevolgen van de wijzigingen in wetgeving. Het kabinet verwelkomt dan ook dat de Commissie binnen drie maanden na goedkeuring van het voorstel een Staff Working Document zal publiceren om deze voorstellen gedetailleerd te motiveren en de geschiktheid ervan toe te lichten om de vastgestelde beleidsdoelstellingen te bereiken, in overeenstemming met de relevante regels voor betere regelgeving. Gelet op de geopolitieke situatie kan het kabinet de Commissie volgen in haar keuze om in dit specifieke geval geen formele impact assessment op te stellen. Het kabinet zal er wel bij de Commissie op aandringen om het Staff Working Document tijdig beschikbaar te stellen, zodat de inhoud kan worden betrokken bij de beoordeling en bespreking van het voorstel in de Raad.

  1. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

  1. Essentie Nederlands beleid op dit terrein

De militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne heeft helaas de terugkeer van oorlog op Europese bodem gemarkeerd. Deze schokkende verandering in de geopolitieke situatie heeft de lidstaten ertoe aangezet hun defensieplannen en -capaciteiten te intensiveren en te vergroten. De voorstellen van de Commissie sluiten aan bij het kabinetsbeleid zoals uiteengezet in onder andere de Defensienota,5 het voorstel voor de Wet op de defensiegereedheid, de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie6 en eerdere BNC-fiches op dit terrein, zoals het BNC-fiche over de Europese Defensie-Industrie Strategie en Verordening Europees Defensie-industrie Programma.7 Zoals beschreven in de Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie moeten Nederland en Europa meer verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen veiligheid en minder afhankelijk zijn van anderen. Voor het kabinet is het versterken van de krijgsmacht en defensie-industrie een acute prioriteit.8 De krijgsmachten van de lidstaten moeten in staat zijn om capaciteiten voor afschrikking en inzet te ontwikkelen, te trainen en te gebruiken. De veiligheid van de EU en haar lidstaten is afhankelijk van het vermogen van de lidstaten om hun exclusieve territoriale verdedigingstaken uit te voeren, die zij collectief uitoefenen in het kader van de NAVO. Nationale en territoriale verdediging zijn de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten. Het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent de bijzondere positie van de bescherming van de nationale veiligheid en de verdediging van de territoriale integriteit als essentiële staatsfuncties van de lidstaten die de Unie respecteert (artikel 4(2) EU-Verdrag). Het Hof van Justitie van de EU heeft in dat verband overwogen dat het EU-recht, hoewel niet volledig uitgesloten van toepassing, niet zo kan worden uitgelegd dat het de krijgsmachten belemmert hun taken te vervullen en afbreuk doet aan de essentiële functies van de staat, namelijk het behoud van de territoriale integriteit en de bescherming van de nationale.9 Momenteel belemmert bepaalde EU-wetgeving inderdaad de uitvoering van de taken van de krijgsmachten.

Het kabinet bepleitte daarom dat in het Witboek Defensiegereedheid 2030 maatregelen zouden worden aangekondigd om bestaande belemmeringen in EU-regelgeving weg te nemen. Nadat de Commissie in het Witboek aankondigde met een Defensie Omnibus te komen, bepleitte Nederland in een non-paper dat het Omnibuspakket een bredere reikwijdte dan belemmeringen in EU-recht voor de defensie-industrie moest hebben zoals de Commissie in haar Witboek aankondigde. Wat het kabinet betreft focust de Omnibus op de gereedheid in de brede zin. Dit is ook onderdeel geweest van de kabinetsinzet in het non-paper ‘beïnvloeding Witboek’, de kabinetsappreciatie van het Witboek en het non-paper ter beïnvloeding van de Defensie Omnibus.

  1. Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie en is tevreden over het ambitieniveau, al zou het kabinet op enkele punten graag zien dat de Commissie verdergaat. Conform de wensen van het kabinet erkent de Commissie dat wetgeving uit vredestijd niet altijd passend is voor de huidige tijd van de ‘grijze zone tussen oorlog en vrede’. Daarnaast heeft de Commissie dit Omnibuspakket, zoals Nederland verzocht, nadrukkelijk breder getrokken dan enkel de defensie-industrie en ook toegeschreven naar ‘Defence Readiness’. Het kabinet gaat in gesprek met de Commissie om te pleiten voor aanvullende voorstellen op beleidsterreinen die nu niet zijn meegenomen en waar het kabinet in het non-paper wel voor heeft gepleit.

De mededeling over de Defence Readiness Omnibus

Het kabinet verwelkomt de overkoepelende boodschap van de mededeling. Het kabinet acht het onwenselijk dat EU-wetgeving de gereedheidsstaken van de Europese krijgsmachten disproportioneel hindert. De verduidelijking van de Commissie ten aanzien van het gebruik van een aantal uitzonderingsbepalingen en interpretatie van bestaande wetgeving is een stap in de goede richting. Tegelijkertijd is het van belang dat eventuele regelgeving ten behoeve van defensiegereedheid niet disproportioneel afdoet aan andere terechte en essentiële doelen van EU-wetgeving, zoals de bescherming van natuur, milieu en gezondheid. Bij het benutten van deze uitzonderingen voor gereedstelling zal dan ook een afweging moeten worden gemaakt tussen die doelen en defensiegereedheid voor 2030. Het kabinet neemt goede notie van de uitleg van de Commissie ten aanzien van al bestaande uitzonderingen in natuurwetgeving (zoals in de Vogel- en Habitatrichtlijnen, de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen en de Kaderrichtlijn water) die betrekking hebben op ‘dwingende reden van groot openbaar belang’, ‘openbare veiligheid’ of ‘crisis’. Het kabinet is positief dat de Commissie expliciteert dat defensiegereedheid een dwingend openbaar belang kan vertegenwoordigen in de zin van het EU-recht. Dat kan lidstaten, en daarmee ook Nederland, helpen bij de inschatting wanneer een beroep kan worden gedaan op een uitzondering. Het kabinet is positief over de erkenning dat de vereisten van compenserende en mitigerende maatregelen in verhouding moeten staan tot het vereiste van defensiegereedheid in 2030. Het kabinet is van mening dat dit ook in wetgeving had moeten worden verwerkt en blijft zich in Europa inzetten voor de uitzondering op de compensatieverplichting zoals voortvloeit uit de Natuurherstelverordening en de Habitatrichtlijn voor defensieactiviteiten, zodat andere publieke belangen zoals wonen, energie-infrastructuur en landbouw niet geschaad worden. Gelet op deze inzet moet nader bestudeerd worden wat deze erkenning betekent in het licht van de geldende verplichtingen tot het treffen van compenserende en mitigerende maatregelen, en in hoeverre de erkenning nieuwe mogelijkheden bevat die een andere, juridisch houdbare, invulling van het vereiste bieden. Dit neemt niet weg dat het ministerie van Defensie waar redelijkerwijs mogelijk zal voldoen aan de Natuurherstelverordening en de Habitatrichtlijn. Tevens verwelkomt het kabinet de oproepen van de Commissie aan de lidstaten om de bestaande uitzonderingen voor defensietoepassingen beter te gebruiken, minder restrictief uit te leggen en nationale koppen te beperken in zowel de REACH-verordening, Arbeidstijdenrichtlijn, Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn als bij uitzonderingen voor het opschorten van invoerrechten voor bepaalde wapens en militair materieel dat wordt geïmporteerd uit derde landen.

Het kabinet is het eens met de lezing van de Commissie dat de bestaande uitzonderingen uit de Arbeidstijdenrichtlijn kunnen worden toegepast bij industriële productie en dienstverlening in de defensiesector. Het kabinet verwelkomt het initiatief van de Commissie om in overleg te treden met lidstaten en sociale partners om de toepassing van de richtlijn op militair personeel te bespreken.

Het kabinet verwelkomt tevens de verduidelijking van de Commissie over het regime voor duurzame financiering. Dit brengt duidelijkheid voor potentiële investeerders in de defensie-industrie. Het kabinet acht het van belang dat dit ook duidelijk uit de betrokken EU-regels blijkt. Indien dit niet al wordt meegenomen in de lopende herzieningen van de richtlijn inzake rapportage over duurzaamheid van ondernemingen verwelkomt het kabinet het voornemen van de Commissie om bij de komende herziening van de Europese standaarden voor duurzaamheidsrapportering in 2025 aanvullende aanpassingen te doen wanneer belemmeringen voor defensie gerelateerde investeringen worden vastgesteld. Ook vindt het kabinet het van belang om bij de herziening van de verordening inzake openbaarmaking van informatie over duurzame financiering, de relatie tussen defensie-investeringen en het EU-duurzaamheidskader om defensiegereedheid te bereiken, te verduidelijken. Ook verwelkomt het kabinet het voornemen van de Commissie om bij het EU-fusiecontroleregime, antitrust en staatssteun meer rekening te houden met de specifieke kenmerken van de defensie-industrie en de Europese markt voor defensiemateriaal bij haar handhaving, om defensiegereedheid in 2030 mogelijk te maken. Richtsnoeren over samenwerkingsprojecten van ondernemingen in de defensiesector, met name wanneer een dergelijke samenwerking noodzakelijk is om de productie op te schalen of wanneer individuele bedrijven anders niet in staat zouden zijn om een product te ontwikkelen of te produceren, zijn daarvoor een goed instrument.

De verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten

Het kabinet is in beginsel positief, omdat initiatiefnemers van defensie gereedstellingsprojecten gebaat zijn bij een versnelling van de vergunningverlening. De verplichting voor lidstaten tot het inrichten van één loket kan daar aan bijdragen. In het voorstel wordt overwogen dat aangesloten kan worden bij het loket dat moet worden ingericht op grond van de CRMA en de NZIA. Het kabinet steunt deze suggestie. Dit moet ook voorkomen dat er een bevoegdheidsverschuiving plaatsvindt in het vergunningenstelsel. Tegelijkertijd spelen in de fysieke leefomgeving ook andere maatschappelijke vraagstukken die het kabinet, en in gevallen ook de Commissie, als urgent beschouwt. Nederland zoekt ruimte in de Habitatrichtlijn om deze aan te vullen met de mogelijkheid dat in dichtbevolkte gebieden waar geen vrije ruimte meer bestaat af te schalen op natuurwaarden. Hierbij kan worden gedacht aan het schrappen van de instandhoudingsplicht cq de compensatieplicht. Het is van belang dat versnippering van verschillende vergunningverleningstrajecten voor plannen en projecten die van nationaal belang kunnen zijn, zoals defensie gereedstellingsprojecten, wordt voorkomen. De verplichting voor lidstaten om benodigde informatie openbaar toegankelijk te maken evenals de verplichting om ondersteuning te bieden bij onder andere relevante administratieve en rapportageverplichtingen kan voor de verzoeker een lastenverlichting betekenen bij de vergunningaanvraag. Dat is van belang omdat initiatiefnemers vaak niet of minder goed beschikken over natuur- of milieu informatie en daarvoor dus (ecologische) onderzoeksbureaus moeten inschakelen. Bij de fast-track vergunningverlening, middels de maximale termijn en vergunning van rechtswege, plaatst het kabinet een kanttekening. De termijn van 60 dagen is kort. Nu de Commissie de regels van bestaande natuur- en milieuwetgeving intact laat – en daarmee vasthoudt aan bestaande beschermingsniveaus – wordt de onderliggende complexiteit niet weggenomen. Het kabinet is benieuwd hoe de Commissie de praktische uitvoering hiervan voorziet. Het is de wens van het kabinet dat initiatiefnemers van defensie gereedstellingsprojecten straks aanzienlijk sneller duidelijkheid hebben over een vergunningsaanvraag, maar zij zijn ook gebaat bij vergunningen die voldoen aan natuur- en milieuwetgeving. Het is daarom van belang dat versnelling hand in hand gaat met zorgvuldigheid en juridische houdbaarheid. Het kabinet constateert dat de Commissie een lex silencio positivo voorstelt. Het kabinet steunt het achterliggende doel om hiermee versnelling in vergunningverlening te bereiken. Tegelijkertijd is een vergelijkbare regeling uit de Omgevingswet geschrapt. Het kabinet is in beginsel geen voorstander van vergunningverlening van rechtswege omdat dit mogelijk geen versnelling oplevert. Het kabinet zal in de onderhandelingen verduidelijking vragen over in hoeverre dit voorstel daadwerkelijk tot versnelling zal leiden. Gelet op de gewenste versnelling van defensiegereedstelingsprojecten bestudeert het kabinet hoe deze versnelling mogelijk te maken. Het is positief dat er in ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met ontwikkelingen van projecten, activiteiten en infrastructuur voor de defensiegereedheid. Het kabinet verwelkomt de oproep aan de lidstaten voor prioritering bij de gerechtelijke instanties. In het verleden was dit bijvoorbeeld het geval in de crisis en herstelwet. Ook de Raad van State zelf kan prioriteren zoals zij dat ook voor bouwzaken doet.

De verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie

Het kabinet is positief over de wijzigingen die de Commissie voorstelt in de REACH-verordening en aanpalende wetgeving over chemische stoffen zoals de CLP-verordening, de verordening over Biociden en de POP-verordening. In haar streven naar een duurzaam en klimaatneutraal continent heeft de EU verschillende noodzakelijke EU-wetgevingsregimes ingericht. Dit komt concreet tot uiting in een autorisatie en restrictiebeleid voor de verkoop en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Het kabinet hecht veel waarde aan de doelen van deze verordeningen, namelijk de bescherming van het milieu (bodem, water, lucht) en de veiligheid van werknemers die met gevaarlijke stoffen werken. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat de vrijstellingen voor defensiedoeleinden en veiligheidsoverwegingen in de verschillende instrumenten niet voldoende tegemoetkomen aan de noden van de defensie-industrie in deze tijd. Deze wetgeving knelt voor het kabinet vooral bij het verwerven (van wapensystemen) buiten de Europese Economische Ruimte (EEA) in landen die een minder restrictief beleid hebben ten aanzien de bescherming van mens, milieu en leefomgeving. Het veranderen van de methodiek van een case-by-case uitzondering per chemische stof, naar een uitzondering voor een bepaald wapensysteem zou de administratieve lasten aanzienlijk verlichten. Momenteel maakt het kabinet gebruik van een beperkt aantal ontheffingen van REACH-, CLP- en de Biociden verordening. Het kabinet is terughoudend in het aanvragen van uitzonderingen en spant zich al jaren in om ook de instroom van de meest schadelijke stoffen aan banden te leggen via de List Banned and Restricted Substances. Ook bij de aanvraag van een ontheffing worden de gangbare milieubeschermende maatregelen en arbeidsomstandigheden in acht genomen. Tevens erkent het kabinet dat de vrijstellingen in de verschillende Europese instrumenten verschillend zijn geformuleerd, wat tot een juridische onduidelijkheid leidt. Het kabinet is daarom positief over de inspanningen van de Commissie om meer eenduidigheid in de wetgeving te creëren. Daarnaast ziet het kabinet het belang van de milieubeschermende wetgeving en zal het de verantwoordelijkheid nemen om zowel het defensiepersoneel als de omgeving zoveel mogelijk te beschermen tegen milieu- en gezondheidsschade bij ontheffingen.

De POP-verordening kent momenteel geen mogelijkheid voor krijgsmachten of bedrijven die produceren voor de defensie-industrie om een uitzondering aan te vragen voor gevaarlijke stoffen die internationaal als zodanig vastgesteld zijn. Het kabinet is positief over het voorstel van de Commissie om voorafgaand aan het plaatsen van een gevaarlijke stof op de verbodslijst een extra analyse te doen over de mogelijke impact van een verbod op de gereedheid van de Europese krijsmachten. Op die manier kan de Commissie de impact voor de defensie-industrie van de nominatie van een stof als POP-stof beter afwegen in de onderhandelingen die in het kader van het Verdrag van Stockholm plaatsvinden.10 Het kabinet herkent zich in de constatering van de Commissie dat regulering van een generieke uitzondering voor krijgsmachten of de defensie-industrie in de POP-verordening op dit moment niet mogelijk is omdat het Verdrag van Stockholm en het Protocol bij het Verdrag van 1979 dergelijke uitzonderingen niet kennen. Indien de Commissie zou willen inzetten op wijziging van de betreffende verdragen om een uitzondering voor krijgsmachten te realiseren kan het kabinet dit steunen; verdragswijziging lijkt echter niet reëel vanwege de vereiste consensus van de deelnemende landen (ook niet-EU lidstaten). Daarom is het kabinet er voorstander van dat bij plaatsing van nieuwe stoffen op de verbodslijst de defensie-industrie wordt betrokken zodat indien nodig specifieke uitzonderingen vooraf kunnen worden geformuleerd.

Het kabinet is positief over de wijzigingen die de Commissie voorstelt in de EDF-verordening. Het EDF is een belangrijk instrument om toekomstige militaire capaciteiten in gezamenlijkheid met andere lidstaten te ontwikkelen en om de fragmentatie van de Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB) tegen te gaan. Het kabinet verwelkomt de mogelijkheid om het testen van EDF-projecten in Oekraïne onderdeel te maken van de mogelijke activiteiten onder het EDF. Dit leidt niet alleen tot versterking van de Europese en Oekraïense DTIB, maar vergroot ook het potentieel van projecten om geleerde lessen in Oekraïne te incorporeren. Het kabinet roept de Commissie op om Oekraïne te vragen haar exportrestricties zodanig in te richten dat onderlinge samenwerking en uitwisseling van technologie vergemakkelijkt wordt. Het kabinet verwelkomt de voorstellen van de Commissie om het proces van beoordeling en gunning van EDF-projecten te versnellen om zo te zorgen dat de R&D-cyclus van ontwikkelingen onder het EDF zo kort en innovatief mogelijk worden. Verder is het kabinet positief over de mogelijkheid tot meerjarige werkprogramma’s en directe toekenningen. Hierdoor kan de continuïteit van eerder gestarte ontwikkelingen beter worden gegarandeerd, zodat zonder vertraging EDF-projecten kunnen worden doorontwikkeld van een prototype tot een implementeerbare capaciteit. De Commissie heeft echter geen impact assessment uitgevoerd over de mogelijkheid tot meerjarige werkprogramma’s en directe toekenningen. Daarnaast doet de Commissie een aantal voorstellen om de toekenningscriteria voor gunningen te versimpelen. Het kabinet is positief over het versimpelen van deze criteria. Wel wijst het kabinet er opnieuw op dat het lastig is om de volledige consequenties hiervan te bezien zonder impact assessment. Het kabinet ziet het EDF als hét instrument om grensoverschrijdende industriesamenwerking tussen lidstaten te bevorderen. Tot slot, lidstaten spelen een grote rol in het EDF, zowel als financierder als launching customer van de resultaten van EDF-projecten. De huidige EDF-verordening is onduidelijk over het recht van lidstaten op de resultaten van EDF-projecten, met lange onderhandelingen tot gevolg. Het kabinet waardeert de bereidheid van de Commissie om betere garanties aan lidstaten te bieden omtrent de rechten van de EDF-resultaten, aangezien het voor de lidstaten van groot belang is om de resultaten te kunnen gebruiken voor defensiedoeleinden. Het kabinet streeft tijdens de onderhandelingen naar een concretisering van de rechten die de lidstaten krijgen voor verdere ontwikkeling en implementatie van de EDF-resultaten.

De richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen

Het kabinet is over het algemeen positief over de administratieve lastenverlichting die de Commissie voorstelt ten aanzien van de intra-EU overdrachten van defensie gerelateerde producten. Een breder gebruik van algemene overdrachtsvergunningen, waarbij bedrijven niet voor iedere overdracht binnen een bepaald kader opnieuw een vergunning aan moeten vragen, draagt hier aan bij. Grensoverschrijdende samenwerking in de Europese defensie-industrie is gebaat bij minder administratieve lasten voor bedrijven bij het aanvragen van overdrachtsvergunningen. Dit geldt in het bijzonder voor industriële samenwerking die voortkomt uit de EU-defensie-industrieprogramma’s zoals het EDF. Daarom is het goed dat de Commissie probeert te bewerkstelligen dat er automatische overdrachtsvergunningen gelden binnen dergelijke programma’s.

Het kabinet is positief over de aankondiging dat de Commissie de Defensieaanbestedingsrichtlijn zal herzien in 2026. De wijzigingen die de Commissie nu voorstelt zijn wat het kabinet betreft een stap in de goede richting en komen tegemoet aan thema’s die eerder zijn aangekaart in het Nederlandse non-paper in aanloop naar dit Omnibuspakket. Er is aandacht voor interoperabiliteit, snelheid, flexibiliteit en de behoefte aan civiele goederen die ook nodig zijn voor militair optreden, oefenen daarbij inbegrepen. Wel plaatst het kabinet een kanttekening bij het voorstel van de Commissie om de mogelijkheid te creëren om contracten indien nodig gedurende de looptijd te wijzigen. Dit is op basis van jurisprudentie al mogelijk en zonder administratieve lastendruk. Het formaliseren daarvan strookt niet met het beoogde doel van het Omnibuspakket om de administratieve lasten te verminderen. Daarnaast zal er in de periode tot aan de herziening van de Defensieaanbestedingsrichtlijn nog meer aandacht moeten zijn voor veiligheid, bijvoorbeeld door het kunnen uitsluiten van producten op basis van herkomst, en ruimere mogelijkheden voor aanbestedende diensten om te anticiperen op (naderende) crisissituaties.

In het non-paper ter beïnvloeding van de Defensie Omnibus heeft het kabinet ook gepleit voor gerichte voorstellen voor aanpassing kaderrichtlijn afvalstoffen, de verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en de verordening betreffende medische hulpmiddelen. De Commissie heeft op deze terreinen geen aanpassingen voorgesteld in de Defensie Omnibus. Nederland zal bij de Commissie aangeven dat gerichte aanpassingen in deze richtlijn en verordeningen voor Nederland van belang blijven voor het versnellen van de gereedstelling van de krijgsmacht.

  1. Eerste inschatting van krachtenveld

Lidstaten zijn gezien de veranderingen in de geopolitieke situatie eensgezind over de noodzaak tot versnellen van de gereedstelling van Europese krijgsmachten en verwelkomen voorstellen die daaraan bij kunnen dragen. Ook de Europese Raad benadrukte dit in de Raadsconclusies van 6 maart 2025.11

Het kabinet bepleit een brede reikwijdte voor de Defence Readiness Omnibus, met een focus op wegnemen van belemmeringen in het EU-recht van invloed op de gereedheid in brede zin. De brief hierover aan Eurocommissaris voor Defensie en Ruimtevaart Kubilius is mede ondertekend door 10 andere lidstaten.12

De positie van het Europees Parlement is nog niet bekend.

  1. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

  1. Bevoegdheid

Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toebedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.

De mededeling over de Defence Readiness Omnibus

De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft betrekking op een grote verscheidenheid aan beleidsterreinen die betrekking hebben tot de defensie-industrie en het faciliteren van defensiegereedheid.

Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 114 VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van maatregelen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).

Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Met dit voorstel worden verschillende bestaande EU-verordeningen gewijzigd. Het voorstel is derhalve gebaseerd op verschillende rechtsgrondslagen:

Voor wijziging verordeningen (EG) nr. 1907/2006, (EG) nr. 1272/2008 en (EU) nr. 528/2012, is de rechtsgrondslag artikel 114 VWEU. Zoals eerder genoemd, geeft artikel 114 VWEU de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van maatregelen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).

Voor wijziging van verordening (EU) 2019/1021 is de rechtsgrondslag artikel 192 VWEU. Artikel 192, lid 1, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om activiteiten vast te stellen die de Unie moet ondernemen om de EU-milieudoelstellingen zoals neergelegd in artikel 191 VWEU te verwezenlijken. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van milieubeleid is sprake van een gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub e, VWEU)

Voor wijziging van verordening (EU) 2021/697 is de rechtsgrondslag artikel 173 (3), artikel 182 (4), artikel 183 en artikel 188, tweede alinea. Artikel 173, derde lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om onder andere specifieke maatregelen te nemen ter ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om de doelstellingen van artikel 173, eerste lid VWEU te verwezenlijken, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Op het terrein van industriebeleid is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de EU op grond van artikel 6, onder b, VWEU. Het kabinet kan zich vinden in de voorgestelde rechtsgrondslag. Artikelen 182, 183 en 188 VWEU geven de EU de aanvullende bevoegdheid om respectievelijk EU kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling, regels voor deelname daaraan vast te stellen evenals de toepasselijke procedures voor die vaststelling. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van onderzoek is sprake van een gedeelde bevoegdheid, zij het zonder harmonisatie (artikel 4, lid 3, VWEU).

Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Met dit voorstel worden verschillende bestaande EU-richtlijnen gewijzigd.

De rechtsgrondslag van het voorstel is voor zowel richtlijn 2009/43/EC als richtlijn 2009/91/EC artikel 114, lid 1, VWEU. Zoals eerder genoemd, geeft artikel 114 VWEU de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van maatregelen die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).

Voor wijziging van richtlijn 2009/81/EC is de rechtsgrondslag tevens artikel 53, lid 2, VWEU en artikel 62 VWEU. Artikel 53, lid 2, VWEU geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van richtlijnen voor de coördinatie van nationale bepalingen inzake toegang en uitoefening van bepaalde beroepsactiviteiten. Artikel 62 VWEU maakt de bevoegdheid uit het artikel 53, tweede lid, tevens van toepassing op diensten. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het terrein van interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub a, VWEU).

  1. Subsidiariteit

Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel).

De mededeling over de Defence Readiness Omnibus

De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel om voorstellen te doen voor de vereenvoudiging van defensie specifieke EU-regelgeving, het bieden van rechtszekerheid en het wegnemen van belemmeringen, met als gevolg dat de defensiegereedheid en de defensie-industrie worden gefaciliteerd. Gezien de grensoverschrijdende aspecten van defensie specifieke kwesties, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig. Bovendien hoort de uitleg van EU-regelgeving niet thuis op centraal, regionaal of lokaal niveau. Door middel van de verduidelijkingen die in de mededeling worden geboden, worden belemmeringen op de interne markt voor de defensie-industrie weggenomen en wordt rechtszekerheid geboden in het kader van defensiegereedheid. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening heeft tot doel het EU-regelgevingskader geschikt te maken voor de doelstelling van Europese defensiegereedheid. Gezien de belemmeringen op het gebied van vergunningverleningen grensoverschrijdend zijn, kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Gecoördineerd Europees opgetreden is nodig om een aanzienlijke vereenvoudiging van de administratieve processen te bewerkstelligen en om de regelgevende en administratieve lasten in de verschillende sectoren weg te nemen, om de opschaling van de Europese defensie-industriële productie en gereedheid te versnellen dat noodzakelijk is om een conflict van hoge intensiteit voor te bereiden en daardoor af te schrikken. Bovendien wordt het gelijk speelveld op het terrein van defensie-industrie verbeterd. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Dit voorstel heeft tot doel het vereenvoudigen van procedures die voortkomen uit bestaande EU-regelgeving. De verplichtingen uit het Unierecht kunnen alleen op Unieniveau worden gewijzigd, daarom is een EU-aanpak nodig. De defensie-industrie is een EU-brede, grensoverschrijdende industrie. Om de processen voor deze industrie te vereenvoudigen is het noodzakelijk dat er op EU-niveau wordt samengewerkt. Alleen door een gecoördineerde aanpak kunnen administratieve obstakels worden weggenomen. De voorgestelde hervormingen moeten leiden tot verbeteringen voor lidstaten, bedrijven en de Europese Commissie zelf van procedures met als uiteindelijk doel het waarborgen van de defensiegereedheid. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. De verordening heeft tot doel de EU-wetgeving de wijzigen die direct van toepassing is op de EU-brede defensiemarkt. Door een geharmoniseerde aanpak te waarborgen in alle lidstaten wordt het gelijk speelveld op het terrein van de defensie-industrie verbeterd en worden belemmeringen op de interne markt voor de defensie-industrie weggenomen. Dit kan onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Om die reden is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Bovendien geldt ook hier, dat dit voorstel procedures uit bestaande EU-regelgeving dient te vereenvoudigen. ook daarom is EU-aanpak nodig.

  1. Proportionaliteit

Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).

De mededeling over de Defence Readiness Omnibus

De grondhouding van het kabinet is positief. De mededeling heeft tot doel om belemmeringen voor defensiegereedheid en de defensie-industrie weg te nemen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, aangezien het een gerichte aanpak biedt om belemmeringen weg te nemen door middel van een gerichte interpretatie van geldende uitzonderingen in EU-regelgeving. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat de mededeling enkel verduidelijkingen biedt van reeds bestaande uitzonderingsmogelijkheden.

De voorstellen voor de verordeningen en de richtlijn

Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De voorgestelde wetgeving heeft tot doel de Europese defensiegereedheid te versterken door vereenvoudiging van de administratieve processen en het wegnemen van de regelgevende en administratieve lasten in de verschillende genoemde EU-beleid en wetgevingskaders. Het voorgestelde optreden is geschikt om het beoogde doel van Europese defensiegereedheid te bereiken met gerichte uitleg van bestaande regels, aanpassingen en vereenvoudigingen van bestaande EU-regels. Het voorgestelde optreden gaat niet verder dan noodzakelijk. De verordeningen, en de richtlijn zullen aanpassingen van wet en regelgeving voor de lidstaten betekenen die passen binnen de huidige geopolitieke context.

  1. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

  1. Consequenties EU-begroting

Het Omnibuspakket betreft een flexibelere toepassing van wettelijke (aanbestedings)eisen, harmonisatie en eenduidigere uitleg van bestaande wetgeving die ook effect kan hebben op defensie-gerelateerde activiteiten (denk aan REACH en natuur- en habitatrichtlijnen) en versnelde goedkeuringsprocedures bij investeringen in (defensie)projecten. Hier zijn geen consequenties voor de EU-begroting aan verbonden. Het kabinet is van mening dat de eventueel benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021-2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het kabinet wil niet vooruit lopen op de integrale afweging van middelen na 2027. Het door de Commissie voorgesteld (tijdelijk) opschorten van invoerrechten op militair materieel, kritieke grondstoffen, halffabricaten en componenten zal per geval moeten worden beoordeeld op uitwerking en effectiviteit.

  1. Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

Er worden geen financiële consequenties voorzien voor de rijksoverheid en/of medeoverheden. (Eventuele) budgettaire consequenties worden ingepast op de begroting van het (de) beleidsverantwoordelijke departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

  1. Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

Het Omnibuspakket beoogt het verminderen van regeldruk voor bedrijfsleven en burger door versnelling van procedures, betere en eenduidigere uitleg van wetgeving en een meer flexibele toepassing van wettelijke eisen (bij defensie-gerelateerde projecten). Een verbetering van de gereedstelling in brede zin en meer grensoverschrijdende industriesamenwerking leidt naar verwachting tot meer economische activiteit.

Het kabinet onderstreept het belang van regeldrukvermindering als een topprioriteit, zoals neergelegd in het Actieprogramma Minder Druk Met Regels (9 december 2024). Het ontbreken van een impact assessment bij dit voorstel is onwenselijk, temeer omdat dit de inschatting van de regeldrukeffecten bemoeilijkt. Het kabinet is van mening dat voorstellen met (mogelijke) regeldrukgevolgen altijd vergezeld moeten gaan van een impact assessment.

Het is moeilijk in te schatten of de potentie om regeldruk te verminderen voor defensiegereedheid optimaal is benut door de Commissie. Noch of de voorstellen en interpretatieve mededeling die ook echt vermindert. Met betrekking tot het voorstel over aanbestedingen gaat het vastleggen in de richtlijn van een mogelijkheid (aansluiten raamcontracten) die uit de rechtspraak al volgt meteen gepaard met een administratieve last. Dat is een extra administratieve last. In het NL non-paper heeft het kabinet om specifieke uitzonderingen gevraagd die niet zijn voorgesteld in de omnibus. Voor defensie zijn uitzonderingen op natuur en milieuregels wenselijk zoals in non paper geformuleerd, omdat die een aanmerkelijke lastenverlichting en versnelling zouden meebrengen. De Commissie heeft daar geen gevolg aan gegeven.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten.

Naar verwachting zijn er positieve effecten van het Omnibuspakket op de concurrentiekracht van de EU door een verlaagde regeldruk voor het Europees bedrijfsleven. In het kader van toenemende internationale spanningen en geopolitieke onzekerheid, draagt het versterken van de concurrentiepositie bij aan de strategische positie van de EU.

  1. Implicaties juridisch

  1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Mededeling over de Defence Readiness Omnibus

Voor de interpretatie die de Commissie geeft in de mededeling, geldt dat die meteen door de lidstaten kan worden meegenomen in hun uitvoeringspraktijk evenals door rechter bij hun oordeel in juridische procedures. Het is echter geen juridische bindende interpretatie en bij onduidelijkheid in de uitvoering kan die tot discussie leiden.

Voorstel voor een verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten

Het voorstel heeft implicaties voor zowel nationale als decentrale regelgeving op het gebied van vergunningverlening. In artikel 2 van het voorstel voor de verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten wordt een centraal aanspreekpunt ingesteld waarvan wordt onderzocht of deze binnen een termijn van drie maanden na inwerkingtreding van de verordening kan worden opgericht. Het doel hiervan is om één toegankelijk contactpunt te creëren voor vergunningen voor defensiegereedheidprojecten, dat de vergunningprocedure faciliteert en coördineert. De bevoegdheid tot het verlenen van de vergunningen kan bij het huidige bevoegde gezag blijven berusten. Voor het centraal contactpunt kan mogelijk worden aangesloten bij het centraal contactpunt van de CRMA en NZIA.

In artikel 5 lid 8 van het voorstel is er sprake van lex silencio positivo. Hierin wordt bepaald dat bij uitblijven van een reactie op de vergunningaanvraag binnen de vastgestelde termijnen, de vergunning wordt geacht te zijn verleend. Het kabinet steunt het achterliggende doel om hiermee versnelling in vergunningverlening te bereiken. Tegelijkertijd is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is de lex silencio positivo komen te vervallen. Het kabinet is in beginsel geen voorstander van vergunningverlening van rechtswege omdat dit mogelijk geen versnelling oplevert en zal in de onderhandelingen verduidelijking vragen over in hoeverre dit voorstel daadwerkelijk tot versnelling zal leiden. Gelet op de gewenste versnelling van defensiegereedstelingsprojecten bestudeert het kabinet die in relatie tot de huidige wettelijke termijnen en hoe deze versnelling mogelijk te maken.

Artikel 5, tweede lid, biedt de mogelijkheid om een project in kleinere delen op te knippen. Als een project in meerdere delen wordt opgeknipt, is het van belang om een eventuele MER in zijn geheel uit te voeren bij het eerste deel.

Het voorstel voor een verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie

Dit voorstel bevat wijzigingen in bestaande verordeningen. Deze wijzigingen verduidelijken en/of verbreden bestaande uitzonderingen. Lidstaten zullen het gebruik van deze uitzonderingen expliciet in hun uitvoeringsregelgeving moeten opnemen indien zij van de uitzonderingsmogelijkheden wensen gebruik te maken.

Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen

De vereenvoudigingen die worden voorgesteld zullen na vaststelling leiden tot wijzigingen in de relevante Nederlandse (aanbestedings-)regelgeving.

  1. Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Het voorstel voor een verordening met betrekking tot vergunningsverlening bevat geen gedelegeerde/uitvoeringshandelingen, en de overige verordening en richtlijn bevat met name wijzigingen van al bestaande regelgeving. De bevoegdheden omtrent gedelegeerde handelingen bestonden al binnen de huidige regelgeving, maar zijn in een paar gevallen gedeeltelijk aangepast in het voorstel.

Het voorstel voor een richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen bevat een drietal bevoegdheden voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen. In de richtlijn betreffende de overdracht van defensieproducten binnen de EU (Richtlijn 2009/43/EG) gaat het om de volgende voorstellen:

  1. Op grond van artikel 4, lid 3, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief om additionele gevallen op te nemen waarin lidstaten de overdracht van defensie gerelateerde producten zonder voorafgaande toestemming, kunnen vrijstellen. Deze gedelegeerde bevoegdheid bestond al in de Richtlijn, het voorstel voegt hier echter een additioneel geval aan toe: wanneer overdracht noodzakelijk is voor grensoverschrijdende samenwerking.

  2. Op grond van artikel 4, lid 8a, kan de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen om de voorwaarden voor toepassing van artikel 4, lid 5 en artikel 4, lid 8, te harmoniseren. Deze artikelen zien op overdrachtsvergunningen en uitvoerbeperkingen.

  3. Op grond van artikel 5, lid 2b, is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen om de minimumreikwijdte van de algemene overdrachtsvergunningen uit artikel 5, lid 2, te harmoniseren.

Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, wanneer het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het toekennen van deze bevoegdheden aan de Commissie is gerechtvaardigd op grond van artikel 290, lid 1, VWEU. Deze gedelegeerde handelingen bestonden al in de Richtlijn, maar worden met huidig voorstel gewijzigd of uitgebreid. De Commissie motiveert dit voldoende op basis van het snel evoluerende veiligheidslandschap dat aanvullende flexibiliteit vereist en de Commissie en de lidstaten doelgericht en behendig kunnen reageren. De Commissie kan hiermee een geharmoniseerde aanpak definiëren voor de uitvoering van artikel 4, lid 8 over gebruikersverklaringen. Bovendien is het passend om de Commissie te machtigen om nieuwe gevallen toe te voegen waarin de lidstaten uitzonderingen zouden kunnen invoeren op de verplichting tot voorafgaande vergunning, waardoor meer flexibiliteit en vereenvoudigde en versnelde intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten mogelijk worden.

De voorgestelde verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie bevat daarnaast verschillende bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Dit zijn reeds bestaande uitvoeringshandelingen uit de EDF verordening (verordening 2021/697) waar het voorstel wijzigingen in aan brengt. Op grond van de EDF-verordening is de Commissie bevoegd om middels uitvoeringshandelingen werkprogramma’s vast te stellen en financiering toe te kennen.

  1. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Het Omnibuspakket bestaat uit voorstellen voor twee verordeningen en een richtlijn.

Volgens het voorstel treedt de verordening over versnelling van de vergunningverlening voor defensiegereedheidsprojecten in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het kabinet acht de voorgestelde datum van inwerkingtreding haalbaar. Binnen drie maanden na dat de verordening voor vergunningverlening in werking is getreden moet ook het centraal aanspreekpunt zijn opgericht voor vergunningverlening. Gekeken zal worden of de wijziging t.z.t kan worden meegenomen in lopende wijzigingstrajecten en in hoeverre uitvoeringswetgeving nodig is.

Het voorstel voor de verordening over defensiegereedheid en het faciliteren van defensie-investeringen en -voorwaarden voor de defensie-industrie treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 9, lid 2, tweede alinea en artikel 13 van Verordening 2021/697 (de ‘EDF’-verordening), zijn volgens het voorstel van toepassing met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2025. De Commissie heeft in het voorstel nog niet voorzien in bepalingen met betrekking tot evaluatie.

Volgens de Commissie is dat nodig met het oog op efficiëntie en doeltreffendheid van de projecten die worden gefinancierd uit het EDF.

Het huidige voorstel voor de richtlijn met betrekking tot de vereenvoudiging van intra-EU-overdrachten van defensie gerelateerde producten en de vereenvoudiging van veiligheids- en defensieaanbestedingen voorziet niet in een algemene implementatietermijn noch een termijn voor inwerkingtreding na publicatie van het voorstel.

  1. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De Commissie heeft in het voorstel nog niet voorzien in bepalingen met betrekking tot evaluatie.

  1. Constitutionele toets

Niet van toepassing.

  1. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

De voorstellen zijn bedoeld om de snelle aanpassing van de Europese defensie-industrie aan de nieuwe geopolitieke omgeving te ondersteunen. De wijzigingen zorgen volgens de Commissie voor een efficiëntere en effectievere uitvoering.


  1. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen verwachte implicaties voor ontwikkelingslanden.


  1. Commissiedocument JOIN/2025/120 final, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=celex:52025JC0120, d.d. 19 maart 2025.↩︎

  2. De REACH-verordening (1907/2006) betreft de productie van en handel in chemische stoffen. Het beschrijft

    waar bedrijven en overheden zich aan moeten houden. REACH staat voor Registratie, Evaluatie, Autorisatie en

    restrictie van Chemische Stoffen.↩︎

  3. In de POP-verordening (2019/1021) staan regels voor het gebruiken en op voorraad houden van gevaarlijke

    chemische POP-stoffen. POP’s zijn persistente organische verontreinigende stoffen die lang in het milieu

    aanwezig blijven.↩︎

  4. Met de EDF-verordening (2021/697) is het Europees Defensiefonds (EDF) opgericht.↩︎

  5. Defensienota 2024: Sterk, slim en samen, d.d. 5 september 2024.↩︎

  6. Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie 2025–2029, d.d. 4 april 2025.↩︎

  7. BNC-fiche Mededeling Europese Defensie-Industrie Strategie en Verordening Europees Defensie-industrie Programma, d.d. 28 maart 2024↩︎

  8. PM verwijzing naar Kamerstuk Kabinetsappreciatie Witboek↩︎

  9. 9 Hof van Justitie zaak C‑742/19, Ministrstvo za obrambo, r.o. 40-43. Deze zaak betrof de vraag of de Unierechtelijke bepalingen inzake de organisatie van arbeidstijd (richtlijn 2003/88/EG) ook van toepassing zijn op militairen.↩︎

  10. Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP’s), gesloten te Stockholm op 22 mei 2001↩︎

  11. Europese Raad, Conclusies van de Europese Raad van 6 maart 2025, EUCO 10/25.↩︎

  12. Bijlage bij Kamerstuk 21501-28-285, verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 20 mei 2025, d.d. 3 juni 2025.↩︎