Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid (Kamerstuk 22112-4019)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D33749, datum: 2025-07-14, bijgewerkt: 2025-07-15 16:45, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: N.T.P. Wingelaar, voorzitter van de vaste commissie voor Digitale Zaken (Nieuw Sociaal Contract)
- Mede ondertekenaar: S.R. Muller, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid (Kamerstuk 22112-4019)
Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -4109 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
Onderdeel van zaak 2025Z14691:
- Indiener: V.P.G. Karremans, minister van Economische Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2025-09-10 11:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Digitale Zaken
Preview document (🔗 origineel)
22112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese
Unie
Nr. Verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Digitale Zaken hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken over de brief ‘Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid’ (Kamerstuk 22112-4019).
Bij brief van …… zijn deze vragen en opmerkingen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Voorzitter van de commissie,
Wingelaar
Adjunct-griffier van de commissie,
Muller
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van GL-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van CDA-fractieII Antwoord/reactie van de bewindspersoon
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken op de agenda van het schriftelijk overleg over de Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid (Kamerstuk 22112-4019). Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de aanbieders van onderzeese datakabels op dit moment onder de Telecommunicatiewet vallen, waaruit reeds een zorgplicht voortvloeit. Deze zorgplicht zal bij de implementatie van NIS2 overgaan in de Cyberbeveiligingswet. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) kan als toezichthouder deze partijen in de territoriale wateren controleren en aanspreken op hun zorgplicht onder zowel de Telecommunicatiewet, de Cyberbeveiligingswet als de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten. Aangezien in deze drie verschillende wetten een zorgplicht wordt gedefinieerd, vragen deze leden zich af in hoeverre deze wetten van elkaar verschillen met betrekking tot het begrip ‘zorgplicht’. Indien hierin wezenlijke verschillen bestaan, waarom wordt dit begrip niet geharmoniseerd?
Antwoord van het kabinet
De zorgplicht onder de Telecommunicatiewet (Tw) is een generieke verplichting die gericht is op het waarborgen van de beschikbaarheid, veiligheid en integriteit van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten. De zorgplicht onder de NIS2-richtlijn, die in Nederland wordt geïmplementeerd via de Cyberbeveiligingswet (Cbw), is uitgebreider en specifieker. De Cbw vereist dat organisaties ten minste tien risicobeheersmaatregelen nemen ter bevordering van hun digitale weerbaarheid. Deze zorgplicht is gericht op het voorkomen en beperken van incidenten met gevolgen voor netwerk- en informatiesystemen. De zorgplicht onder de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) richt zich daarentegen met name op het voorkomen, beperken en beheersen van fysieke dreigingen tegen kritieke entiteiten die essentiële diensten leveren.
Voor aanbieders van onderzeese datakabels geldt dat de zorgplicht onder de Tw zal komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Cbw. Vanaf dat moment geldt voor hen alleen de zorgplicht uit de Cbw. Onder de Wwke kunnen aanbieders van onderzeese datakabelsals kritieke entiteit worden aangewezen voor zover hun infrastructuur zich bevindt op Nederlands grondgebied, inclusief de territoriale wateren. De sector digitale infrastructuur, waaronder deze aanbieders vallen, zijn echter uitgezonderd van onder andere de zorgplicht onder de Wwke. Dit volgt uit de CER-richtlijn. Dit betekent dat de wettelijke zorgplicht voor aanbieders van onderzeese datakabels na inwerkingtreding van genoemde wetsvoorstellen voortvloeit uit de Cbw.
Voorts lezen deze leden ook dat het kabinet kritisch is op de voorgestelde financiële constructies waarbij CPEI’s (Cable Projects of European Interest) prioriteit krijgen. Het kabinet zal bij de uitwerking van de voorgestelde financiële constructies moeten bezien of dit voor Nederland passend is en de constructies geen ongewenste nadelige effecten hebben op haar concurrentiepositie als belangrijk digitaal knooppunt in Europa. Deze leden vragen hoe dit kabinet zich gaat inzetten voor de versteviging van onze concurrentiepositie indien zij gaat deelnemen aan CPEI’s en welke randvoorwaarden zij voornemens is te hanteren?
Antwoord van het kabinet
De Submarine Cable Infrastructure Expert Group, waarin ook Nederland is vertegenwoordigd, stelt de criteria vast op basis waarvan de Europese Commissie projecten kan aanmerken als Cable Projects of European Interest (CPEI). Deze criteria zijn grotendeels gebaseerd op een eerdere aanbeveling van de Commissie en omvatten onder andere dat het project moet voortvloeien uit een geconstateerde lacune in de risicoanalyse, bijdragen aan de versterking van de toeleveringsketen, van geostrategisch belang zijn en voorzien in connectiviteitsbehoeften waaraan door private investeringen alleen niet kan worden voldaan.
Vernieuwing en uitbreiding van onderzeese kabels is van belang om een onderscheidende en hoogwaardige digitale infrastructuur te behouden en de Nederlandse positie als digitaal knooppunt te versterken. Deelname van Nederland aan een CPEI zal per project worden beoordeeld. Voorwaarden daarbij zijn onder meer dat het project van strategisch belang is voor Nederland en dat de kabel fysiek in Nederland aanlandt. Deelname onder die voorwaarden kan bijdragen aan de versterking van onze internationale concurrentiepositie als digitaal knooppunt.
Voor deelname aan CPEI’s is onder de blendingfaciliteit waarschijnlijk budget nodig voor
nationale (co)financiering. In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft de Rijksoverheid op dit moment geen budget voor nationale (co)financiering van zeekabelprojecten gereserveerd op haar begroting. Eventueel budget voor deelname aan CPEI’s vereist nieuwe besluitvorming over deze financiering. Daarbij is er helaas een spanningsveld tussen de budgettaire kaders en het verstevigen van onze concurrentiepositie als digitaal knooppunt.
Zij constateren daarnaast dat het kabinet in het fiche aangeeft dat het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur (PBNI), lopend tot april 2026, de kern vormt van de Nederlandse inzet om vitale infrastructuur op de Noordzee te beschermen tegen zowel statelijke als niet-statelijke dreigingen. Tevens constateren de leden van de PVV-fractie dat het EU-actieplan kabelveiligheid inzet op onder meer het opzetten van regionale surveillancehubs, gezamenlijke risicobeoordelingen en grensoverschrijdende responscapaciteit. Deze leden vragen in dit licht op welke manier het PBNI zich verhoudt tot deze Europese initiatieven.
Antwoord van het kabinet
Internationaal trekt Nederland samen op met buurlanden en bondgenoten om de Noordzee veilig te houden. Een van de kernactiviteiten van het PBNI is het aannemen van een actieve rol in internationale gremia, zo ook bij de Europese initiatieven. Dit houdt onder andere in dat de Nederlandse inzet waar nodig wordt afgestemd met internationale initiatieven. In internationale gremia wordt onder andere actief informatie uitgewisseld, worden best practices uitgewisseld, gezamenlijke uitdagingen onderzocht. Ook zijn er veel Europese initiatieven waarbij aansluiting wordt gevonden en wordt bekeken of er binnen EU-verband aanvullende maatregelen nodig zijn. In NAVO verband neemt Nederland ook actief deel. Zo heeft de NAVO 2023 een coördinatiecel voor onderzeese infrastructuur ingericht dat de samenwerking bevordert tussen militaire en civiele experts en de betrokken industrie binnen alle NAVO-landen waaraan Nederland deelneemt.
Tot slot lezen deze leden dat de Cyberbeveiligingswet (Cbw) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) naar verwachting in het derde kwartaal van 2025 in werking treden. Vervolgens lezen zij dat er ten behoeve van de Wwke een rapport is opgesteld om te bepalen welke aanbieders van onderzeese datakabels onder de nieuwe wetgeving zouden moeten komen vallen. Dit rapport ligt nu bij het kabinet voor appreciatie. In het licht van de naderende implementatie vragen de leden van de PVV-fractie hoe wordt gewaarborgd dat het kabinet deze aanbieders tijdig informeert en voorbereidt op hun aanwijzing als kritieke entiteit.
Antwoord van het kabinet
Zoals in het BNC-fiche gesteld zullen alle onderzeese datakabels die in Nederland aanlanden, onder de Cbw vallen en daarmee geldt voor de aanbieders ook de zorg- en meldplicht. Als de Wwke in werking treedt, kan het zijn dat er partijen in de sector digitale infrastructuur ook als kritieke entiteit worden aangewezen onder de Wwke. De relevante partijen zullen hierin tijdig worden meegenomen en worden hierover door het Ministerie van Economische Zaken geïnformeerd volgens het in de Wwke beschreven wettelijk proces. De kritieke entiteiten krijgen nadat zij zijn aangewezen ook nog 9 à 10 maanden (afhankelijk van de verplichting) voorbereidingstijd om aan de wet te voldoen. Daarbij gezegd, valt de digitale infrastructuur niet onder de verplichtingen (zorg- en meldplicht) van de Wwke. De wettelijke verplichtingen voor de aanbieders komen alleen uit de Cbw. Dit wordt ook duidelijk meegenomen in de communicatie richting de aanbieders.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Europees actieplan voor kabelveiligheid. Deze leden verwelkomen de komst van een samenhangend plan om de fysieke beveiliging van onze digitale infrastructuur te verbeteren. Voor Nederland is het van het grootste veiligheidsbelang dat kabels gemonitord, versterkt en beschermd worden. Strategische autonomie, met name het verminderen van afhankelijkheden van enkele marktpartijen, is in het belang van de nationale veiligheid. Hierover hebben zij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen het voornemen om brede risicoanalyses uit te voeren voor de veiligheid van onderzeese zeekabels. Deze leden zijn benieuwd naar de rol die Nederland, als belangrijk knooppunt in de digitale infrastructuur, in de voorgestelde regionale surveillance-hubs van verschillende zeegebieden zal hebben. Welke kennis en kunde draagt Nederland aan om de surveillance-hubs vorm te geven, en welke overheidsorganisaties zijn hier bij betrokken?
Ook ontvangen deze leden graag meer informatie over de nieuwe capaciteiten die zullen worden ontwikkeld ten behoeve van deze hubs. Zij benadrukken het belang van vertrouwelijke communicatie en informatie-uitwisseling binnen de beoogde hubs. Hoe waarborgt u gegevensbescherming binnen de samenwerking in de regionale hubs? Hoe worden nationale- en Europese toezichthouders betrokken bij het vormgeven van deze waarborgen?
Antwoord van het kabinet
Binnen het interdepartementaal Programma Bescherming Noordzee
Infrastructuur (PBNI) werken we aan het verbeteren van de zogeheten
maritime situational awareness and understanding (MSA/MSU). Het
doel is om MSA/MSU te verbeteren door het plaatsen van sensoren, en door
de data die deze sensoren genereren samen te brengen op een plek waar
deze geanalyseerd wordt om een beter beeld te vormen van wat er op onze
Noordzee gebeurt. Het gaat hierbij om verschillende typen data, zoals
AIS-data, camerabeelden, radardata en satellietdata. Hiermee kunnen we
sneller detecteren dat er iets gebeurt of staat te gebeuren, sneller en
beter attribueren en sneller en beter reageren.
De voorgestelde regionale hubs kunnen een bijdrage leveren aan
de innovatie die nodig is voor de inzet van nieuwe technologie van
sensoren (zoals drones, DAS, onderwatersensoriek en AI), maar ook door
informatie samen te brengen waardoor er een beter internationaal gedeeld
situationeel beeld ontstaat van de infrastructuur op zee en wat daar
speelt. Vanuit Nederland kunnen wij kennis aandragen over de sensoriek
die wij gebruiken. De invulling van deze Nederlandse bijdrage wordt
vormgegeven door PBNI en de bij PBNI betrokken departementen, zoals
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Ministerie van Justitie en
Veiligheid en het Ministerie van Defensie. De AVG/GDPR is en blijft
belangrijk en hier wordt dan ook rekening mee gehouden. DPIA’s worden
uitgevoerd waar nodig om te blijven voldoen aan de geldende wet- en
regelgeving waar nationale en Europese toezichthouders op
toezien.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen met interesse over het voorstel om via het Uniemechanisme gezamenlijke herstel- en reparatiecapaciteit in te kopen. Deze leden vragen u om nader in te gaan op de tijdsplanning en de middelen die nodig zijn om een Europese reparatievloot, het opbouwen van strategische voorraden van reserveonderdelen, en verdere standaardisatie van componenten te realiseren. Wanneer worden deze ambities vastgelegd in een planning? Hoe gaat Nederland de komst van deze voorzieningen aanjagen?
Antwoord van het kabinet
Er wordt op dit moment op EU-niveau gesproken over de mogelijke inrichting van een gezamenlijke Europese reparatiecapaciteit voor onderzeese kabels. Deze gesprekken bevinden zich nog in een oriënterende fase, waarin lidstaten en de Europese Commissie verkennen hoe de exacte operationele en juridische randvoorwaarden van een dergelijke capaciteit eruit zouden moeten zien.
In deze overleggen brengt Nederland actief in dat nadere uitwerking nodig is van vragen als: wie wordt eigenaar van de schepen, wie voert de regie over de inzet, en hoe verhoudt een eventuele reparatievloot zich tot bestaande marktstructuren zoals het private ACMA-model. Ook is het voor Nederland van belang dat publieke inzet aanvullend is en geen bestaande private verantwoordelijkheden verdringt. Het aanleggen en opslaan van strategische voorraden van essentiële reserveonderdelen en de standaardisatie van componenten van elektriciteitskabels is nauw verbonden met deze discussie. Ook hier geldt dat publieke inzet aanvullend moet zijn en geen private verantwoordelijkheden mag overnemen.
Er is op dit moment nog geen vastgesteld tijdspad of uitgewerkte financieringsopzet voor deze voorzieningen. Zolang de Europese plannen nog niet concreet zijn uitgewerkt, en fundamentele vragen over governance, eigendom en verhouding tot de markt nog openstaan, is het niet mogelijk om vooruit te lopen op de Nederlandse inzet. Het kabinet zal zich constructief blijven opstellen in de Europese besprekingen en blijft daarbij inzetten op helderheid over de scope, noodzaak, uitvoeringsstructuur en respect voor nationale bevoegdheden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de publiek-private samenwerking die wordt beoogd in het Actieplan. Deze leden horen graag meer over uw visie op de takenverdeling en verdeling van verantwoordelijkheden tussen publieke en private partijen. Volgens deze leden is veiligheid een publieke taak en hoort zeggenschap en regie voornamelijk bij de politiek te liggen, uiteraard in goede samenwerking met private kennishouders. Graag horen zij meer over de beoogde verdeling tussen publiek-privaat en welke bestaande Nederlandse coalities hier een rol in kunnen spelen.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet onderstreept het belang van een heldere taakverdeling en goede samenwerking tussen publieke en private partijen bij de bescherming van onderzeese kabelinfrastructuur. Publieke inzet is aanvullend, gericht op het beschermen van de nationale veiligheid en strategische belangen, en mag geen bestaande private taken verdringen.
Marktpartijen zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van hun eigen infrastructuur en voeren de reguliere werkzaamheden, zoals onderhoud en herstel, zelfstandig uit. Tegelijk erkennen zowel overheid als sector dat marktpartijen zich niet zelfstandig kunnen weren tegen statelijke dreigingen of doelgerichte sabotage. Juist in dat type risico’s ligt een taak voor de overheid, bijvoorbeeld op het gebied van dreigingsinschatting, coördinatie, crisisrespons en inzet van bevoegd gezag.
Op nationaal niveau wordt momenteel, in samenwerking met betrokken marktpartijen, verkend hoe deze verantwoordelijkheidsverdeling structureel vorm kan krijgen. In die gesprekken wordt actief input opgehaald bij de sector over de optimale rolverdeling.
Marktpartijen geven daarbij zelf aan dat zij eindverantwoordelijk zijn voor hun infrastructuur en bereid zijn deze verantwoordelijkheid te blijven dragen. Tegelijkertijd is er erkenning voor het belang van betere structurele samenwerking en afstemming, onder andere op het vlak van monitoring, risicobeoordeling en incidentmanagement. Deze verkenning moet uitmonden in een duurzaam samenwerkingsmodel, waarin publieke en private partijen elkaar aanvullen en gezamenlijk bijdragen aan de bescherming van vitale infrastructuur op zee. In de verkenning zijn zowel publieke als sectorpartijen betrokken, waaronder kennisinstituten en brancheverenigingen. Op basis van de uitkomsten van deze verkenning kan worden bepaald welke coalities een verdere rol kunnen spelen in de beoogde publiek-private samenwerking uit het actieplan.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de samenhang van het Actieplan met lopende nationale ontwikkelingen. Kunt u een totaaloverzicht geven van de middelen die de komende jaren geïnvesteerd zullen worden in de kabelveiligheid?
Antwoord van het kabinet
Het PBNI heeft voor de zomer van 2024 met uw Kamer het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur gedeeld1. In het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur zijn diverse actielijnen uitgewerkt en inmiddels ter hand genomen. Om uitvoering te kunnen geven aan dit Actieplan heeft het vorige kabinet voor de jaren 2024 en 2025 ca. 44 mln. euro beschikbaar gesteld. Deze incidentele investeringen zijn inmiddels nagenoeg uitgegeven. Na de zomer zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van het PBNI.
Is een deel van deze middelen afhankelijk van de tijdige inwerkingtreding van de Cyberbeveiligingswet, en welke gevolgen heeft het voor de financiering en de nationale veiligheid als de implementatie onverhoopt vertraging oploopt?
Antwoord van het kabinet
De hierboven genoemde middelen zijn niet afhankelijk en verbonden met de implementatie van de Cbw. Hierom zou een onverhoopte vertraging van de implementatie van de Cbw geen invloed hebben op de activiteiten onder het PBNI die de bescherming van de infrastructuur op de Noordzee verbeteren.
Deze leden vragen u tevens om een stand van zaken over de uitvoering van de moties-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26643-1266 en 26643-1267) en de motie-Kathmann (Kamerstuk 26643-1192) die allemaal betrekking hebben tot zeekabelinfrastructuur. Zij vragen u om deze aangenomen moties expliciet te betrekken bij de Nederlandse inzet en uitwerking van het Actieplan.
Antwoord van het kabinet
Tot op heden is de Commissie nog niet met concrete voorstellen gekomen voor de vormgeving van de blendingfaciliteit. Het is daarom op dit moment nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de benodigde nationale analyses en welke vormen van (co)financiering passend kunnen zijn in de Nederlandse context. Rond de zomer zal de Kamer per brief worden geïnformeerd over de uitvoering van de moties-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26643-1266 en 26643-1267) en de eerdere motie-Kathmann (Kamerstuk 26643-1192), die betrekking hebben op zeekabelinfrastructuur. In deze brief zal onder meer worden ingegaan op de mogelijke instrumenten die de Nederlandse overheid in algemene zin kan inzetten voor de financiering van zeekabelprojecten, en hoe deze moties worden betrokken bij de Nederlandse inzet en uitwerking van het Europese actieplan.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie benadrukken het belang van paraatheidsplannen en publieke financiering van zeekabels. Deze leden vragen u om verder in te gaan op de stevige crisisbeheersingsstructuur die Nederland beoogt.
Antwoord van het kabinet
Binnen PBNI-verband wordt interdepartementaal gewerkt aan een meld- en escalatieprocedure voor maritieme veiligheidsincidenten (marsec-incidenten) rond vitale infrastructuur. De rol van de betrokken partijen is in deze procedure uitgewerkt. De procedure is ingericht voor bedreigingen van zowel windturbines als kabels en gasleidingen. Deze procedure is beoefend met behulp van een tweetal Table Top-oefeningen en wordt voortdurend verder doorontwikkeld, onder andere aan de hand van actuele situaties en in het licht van de aankomende NAVO-top.
Verder vragen zij u naar de nadere analyse van eventuele nationale publieke financiering en de voorgestelde constructies. Welke analyses moeten er worden gemaakt en op welke termijn denkt u deze af te ronden? Welke vormen acht u passend bij Nederland, en op welke mogelijke ongewenste nadelige effecten doelt u? Graag ontvangen wij concrete voorbeelden van dergelijke neveneffecten.
Antwoord van het kabinet
Wanneer nationale cofinanciering door een nationale investeringsinstelling een vereiste zou worden om in aanmerking te komen voor deelname aan CPEI’s, en Nederland over dergelijke instrumenten of budgetten niet beschikt, kan dit de concurrentiepositie van Nederland als digitaal knooppunt nadelig beïnvloeden. Zeekabelprojecten zouden dan eerder landen waar wel nationale (co)financiering beschikbaar is, dan naar Nederland.
Nederland beschikt met Invest-NL over een nationale investeringsinstelling die met publieke middelen investeert in duurzame en innovatieve projecten. Hoewel investeringen in digitale infrastructuur binnen het mandaat van Invest-NL vallen, behoren deze momenteel niet tot de strategische focusgebieden. Tot op heden zijn er dan ook geen investeringen in onderzeese infrastructuur gedaan. Een mogelijke rol voor Invest-NL in de blendingfaciliteiten die de Commissie voorstelt, wordt bezien zodra hierover meer duidelijkheid bestaat.
Daarnaast heeft de Rijksoverheid, in tegenstelling tot sommige andere lidstaten, op dit moment geen budget gereserveerd voor nationale (co)financiering van zeekabelprojecten. Eventuele inzet van nationale middelen vereist separate besluitvorming over deze financiering.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie horen verder graag of het Actieplan kabelveiligheid volgens u ook aandacht moet hebben voor samenwerkingen buiten EU-verband. U geeft aan dat samenwerkingen met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen voorhanden zijn. Welke andere partners denkt u nodig te hebben voor een effectieve signalering en monitoring van verdachte activiteiten?
Antwoord van het kabinet
Het EU-actieplan voor kabelveiligheid onderkent expliciet het belang van samenwerking met derde landen, zowel bilateraal als via multilaterale fora. In de mededeling wordt onder meer samenwerking met gelijkgezinde partners genoemd, evenals coördinatie binnen organisaties zoals de NAVO en de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU). Ook wordt aandacht besteed aan ‘cable diplomacy’ als instrument om internationale betrokkenheid te versterken.
Het kabinet onderstreept het belang van internationale samenwerking voor de bescherming van Noordzee infrastructuur en ziet daarbij de waarde van verschillende internationale samenwerkingsverbanden, waaronder de EU. Zo neemt Nederland deel aan de Joint Declaration of Intent for Protection of the North Sea Infrastructure (JDI), waarin Noordzeelanden samenwerken aan bescherming van vitale infrastructuur op zee. Ook neemt Nederland actief deel aan samenwerking in NAVO-verband. Zo is Nederland aangesloten op het NAVO Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructure, dat een gedeeld beeld maakt van mogelijke dreigingen op en onder zee en dit deelt met bondgenoten. Verder levert Nederland een bijdrage aan de Baltic Sentry, gericht op het beschermen van vitale infrastructuur in de Oostzee. Met deze NAVO-operatie maken bondgenoten, waaronder Nederland, hun aanwezigheid en waakzaamheid kenbaar en beschermen zo onderzeese infrastructuur ter plaatse. Tot slot vindt Nederland de Joint Expeditionary Force (JEF) een geschikt verband om vitale infrastructuur op zee beter te beschermen, vanwege de geografische en sterk maritieme focus van de JEF. Samenwerking binnen de JEF behelst bijvoorbeeld het delen van informatie, het afstemmen van maritieme aanwezigheid en het uitvoeren van gezamenlijke patrouilles en oefeningen. Nederland zet zich in voor de versterking van institutionele samenwerking tussen de NAVO en de EU op onder andere informatie-uitwisseling en crisismanagement. Versterkte samenwerking vergroot complementariteit van de verschillende instellingen en voorkomt duplicatie.
Deze leden zijn ook benieuwd naar de bijdrage die Nederland kan leveren in de investeringen in nieuwe beeldopbouwcapaciteiten. Welke concrete voorstellen doet u richting de Commissie om de coherentie tussen initiatieven te bewaken en versplintering te voorkomen?
Antwoord van het kabinet
Inzake beeldopbouwcapaciteiten worden er investeringen gedaan in Nederlandse bedrijven die werken aan sensoren. Denk hierbij aan onderwatersensoriek zoals hydrophones, maar denk ook aan drones die vliegen en in het water een sonar kunnen plaatsen om te kijken wat er onder water gebeurt. Deze en andere technieken worden besproken binnen internationale samenwerkingsverbanden. In Europees verband zet Nederland zich in voor het opzetten van gezamenlijke initiatieven. Zo benadrukt Nederland binnen de EU het belang van Maritime Domain Awareness als een van de EU-priority capability areas voor Defensie. Daarnaast zoekt Nederland de samenwerking op met andere Europese landen. Middels Seabed Security Experimentation Centre (SEASEC) heeft Nederland recentelijk samen met Denemarken, Duitsland, Finland, Noorwegen en Zweden experimenten uitgevoerd met onderwatercapaciteiten gericht op de bescherming maritieme vitale infrastructuur
Deze leden steunen ten volste gezamenlijke initiatieven die de strategische afhankelijkheden van internationale grootmachten en enkele marktpartijen terugdringen. Zij horen graag meer over hoe het Actieplan bijdraagt aan de autonomie en soevereiniteit van onze digitale infrastructuur. Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie u om te reflecteren op de keuze van het kabinet om investeringen in digitale infrastructuur via de private sector te laten verlopen. Bent u bekend met alternatieve constructies, die worden gebruikt door EU-bondgenoten, die ook publieke financiering toelaten?
Antwoord van het kabinet
Het actieplan draagt bij aan de versterking van de digitale open strategische autonomie van de Europese Unie en haar lidstaten. De Commissie zet daarbij in op het verminderen van strategische afhankelijkheden van derde landen en het vergroten van de veerkracht van onderzeese kabelinfrastructuur. Dit gebeurt onder meer door het diversifiëren van eigendom en leveranciers en het beperken van risico’s van afhankelijkheid en buitenlandse controle.
Een belangrijk instrument binnen het actieplan zijn de Cable Projects of European Interest (CPEI’s). Deze projecten zijn bedoeld om strategische hiaten in het kabelnetwerk op te vullen, zeker waar private investeringen uitblijven vanwege het risicoprofiel of een beperkt commercieel perspectief.
Het kabinet is bekend met alternatieve constructies die door andere EU-lidstaten worden toegepast om publieke financiering van digitale infrastructuur, waaronder zeekabels, mogelijk te maken. Sommige lidstaten stellen rechtstreeks publieke middelen beschikbaar of zetten hun nationale investeringsbanken in voor investeringen in digitale infrastructuur.
Daarnaast zijn er voorbeelden waarbij lidstaten via staatsdeelnemingen invloed verwerven op de zeekabelmarkt. Zo heeft de Franse staat een meerderheidsbelang van 80% verworven in het bedrijf Alcatel Submarine Networks (ASN), en is het Italiaanse telecombedrijf Sparkle overgenomen door een onderneming onder controle van het Italiaanse ministerie van Economie en Financiën. In Finland is het staatsbedrijf Cinia Oy voor 77,5% in handen van de overheid. Cinia Oy heeft eerder €38,3 miljoen aan CEF-subsidie ontvangen voor het Arctische kabelproject, ook bekend als de Far North Fiber.
Deze leden vragen u om te reflecteren op de wenselijkheid van uitsluitend private financiering in samenhang met de motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26643-1267), die vraagt om publieke zeggenschap te betrachten bij de realisatie van zeekabels.
Antwoord van het kabinet
In algemene zin geldt dat het wenselijk is dat investeringen in digitale infrastructuur primair door de private sector worden gedragen. Tegelijkertijd kunnen er gegronde redenen zijn om aanvullende publieke financiering in te zetten, met name wanneer marktinvesteringen onvoldoende van de grond komen en het gaat om projecten die van strategisch belang zijn voor het waarborgen van de digitale open strategische autonomie van Nederland en de EU.
De aanleg van zeekabels wordt zoveel mogelijk privaat gefinancierd, maar het is gebleken dat in sommige gevallen publieke financiering aanvullend nodig kan zijn om de business case voor het realiseren van risicovolle strategische zeekabelprojecten sluitend te maken. Het gaat daarbij om grote bedragen. Zo kost een aftakking op de Arctische route al snel rond de €100 miljoen.
Rond de zomer zal uw Kamer via een brief nader worden geïnformeerd over de uitvoering van zowel de moties-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26643-1266 en 26643-1267) als de eerdere motie-Kathmann (Kamerstuk 26643-1192) die verband houden met zeekabelinfrastructuur.
Hoe kunt u beschikbaarheid en betaalbaarheid vooropzetten als u niet betrokken bent via publieke financiering?
Antwoord van het kabinet
Op dit moment zijn er bij het kabinet geen signalen dat de beschikbaarheid of betaalbaarheid van datatransport over zeekabels in Europees Nederland structureel onder druk staat. Tegelijkertijd is het kabinet alert op toekomstige risico’s. Een aanzienlijk deel van de bestaande onderzeese datakabels, waaronder de laatste trans-Atlantische verbinding, nadert het einde van de technische levensduur en zal in de komende jaren worden uitgefaseerd.
Om de continuïteit en versterking van de digitale infrastructuur in Nederland te borgen, zet het kabinet via de Zeekabelcoalitie actief in op het faciliteren en stimuleren van nieuwe strategische zeekabelaanlandingen. Tijdens de besluitvorming over de voorjaarsnota is het, mede gezien de budgettaire krapte, niet mogelijk gebleken om financiering te reserveren voor projecten zoals een Nederlandse aftakking op de Arctische route. Op dit moment is er op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken geen specifiek budget beschikbaar voor dergelijke strategische investeringen. Indien een volgend kabinet besluit tot publieke cofinanciering van deze projecten, zullen er beleidsmatige keuzes moeten worden gemaakt en mogelijk andere doelstellingen worden heroverwogen.
Voor Caribisch Nederland is het belang van betrouwbare en betaalbare digitale connectiviteit via zeekabels groter en urgenter. De kosten van dataverkeer via zeekabels zijn daar een belangrijke factor in de betaalbaarheid van internetdiensten. Het kabinet onderzoekt samen met de betrokken departementen, die voor de uitvoering van hun taken mede afhankelijk zijn van goede digitale verbindingen, welke oplossingen noodzakelijk en haalbaar zijn om de digitale infrastructuur in Caribisch Nederland te versterken.
Uw Kamer wordt rond de zomer per brief nader geïnformeerd over de uitvoering van de moties-Kathmann c.s. (Kamerstukken 26643-1266 en 26643-1267) en de eerdere motie-Kathmann (Kamerstuk 26643-1192), die direct betrekking hebben op de versterking van de zeekabelinfrastructuur.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen u als laatste om te onderbouwen dat betrokken toezichthouders, zoals de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), voldoende middelen hebben en zijn uitgerust voor het uitvoeren van hun taken zodra het Actieplan is geïmplementeerd.
Antwoord van het kabinet
Voor het toezicht op onderzeese datakabels wordt de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) als enige toezichthouder aangewezen onder zowel de Cyberbeveiligingswet (Cbw) als de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke). Tot en met 2026 zijn de benodigde middelen voor de uitvoering van de toezichttaken die voortvloeien uit deze nieuwe wetgeving voldoende beschikbaar. Er wordt gewerkt aan het beschikbaar stellen van aanvullende middelen vanaf 2027. Ter voorbereiding op deze nieuwe toezichtstaken treft de RDI momenteel gerichte maatregelen, waaronder het werven van extra toezichthouders. Hiermee wordt geborgd dat de RDI bij inwerkingtreding van deze wetten over voldoende capaciteit en deskundigheid beschikt om haar toezichtsrol adequaat te vervullen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche over het actieplan omtrent kabelveiligheid. Deze leden onderschrijven de doelstellingen van het actieplan en lezen dat het erop is gericht de bescherming van onderzeese data en elektriciteitskabels te versterken.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Maritieme sector ook is betrokken bij de inzet van het kabinet bij de gesprekken op EU-niveau over het actieplan. Is er bijvoorbeeld betrokkenheid van de kabinetsgezant Maritieme Maakindustrie, de KNVR (Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders) en de NVKK (Nederlandse vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij)? Zo ja, hoe zijn deze partijen betrokken en delen zij de inzet van het kabinet? Zo nee, is het kabinet bereid in gesprek te gaan en blijven met deze partijen over het actieplan en te bezien hoe deze organisaties vanuit hun rol kunnen bijdragen aan het actieplan? Wat hebben deze partijen verder nodig om een concrete bijdrage te kunnen (blijven) leveren aan het actieplan? In hoeverre biedt het actieplan ook een gelegenheid om uitwisseling van relevante gegevens te bevorderen en mogelijk te maken? Welke concrete stappen worden gezet naar aanleiding van het actieplan om met prioriteit gegevens uit te wisselen, ook om bijvoorbeeld betere EU-brede risicoanalyses te kunnen maken?
Deze leden vinden het belangrijk dat samen met partijen in de maritieme sector tijdig wordt nagedacht over communicatie en voorlichting over het actieplan. Deelt het kabinet dat dit belangrijk is, zodat tijdig kenbaar is voor betrokken organisaties wat van hen wordt verwacht?
Antwoord van het kabinet
Het Kabinet hecht waarde aan de inbreng van stakeholders. Er zijn dan ook verschillende overleggen voor publiek - private samenwerking tussen de Rijksoverheid en verschillende stakeholders uit de maritieme sector en deze overleggen vinden op regelmatige basis plaats. De inbreng van de stakeholders wordt vervolgens betrokken in beleidsoverwegingen. Tevens wordt deze inbreng meegenomen in besprekingen tussen het Nederlandse kabinet en de Europese Commissie. Het actieplan omtrent kabelveiligheid raakt de nationale veiligheid en is primair een zaak tussen het Kabinet en CIE. Vanuit het Kabinet wordt in gesprek met de maritieme sector bekeken of en zo ja hoe zij kunnen bijdragen aan het actieplan. Voor het actieplan moet een zorgvuldig proces worden doorlopen.
Zij lezen in het Fiche dat bij de oprichting van de EU-reservevloot van kabelreparatieschepen lidstaten zullen worden gevraagd om een vrijwillige bijdrage, door bijvoorbeeld financiële middelen ter beschikking te stellen of bestaande nationale schepen en reparatiecapaciteit in te zetten. Onder welke voorwaarden is Nederland hier eventueel toe bereid en welke afwegingen spelen op dat moment voor het kabinet een rol?
Antwoord van het kabinet
Op dit moment is op EU-niveau nog niet uitgewerkt hoe een dergelijke vloot er precies uit zou komen te zien. Het kabinet acht het van belang dat eerst inzicht wordt verkregen in de bestaande situatie: hoe groot eventuele tekorten aan reparatiecapaciteit zijn, wat de feitelijke behoefte is, en in hoeverre bestaande marktinitiatieven – zoals de reparatiecapaciteit onder de Atlantic Cable Maintenance Agreement (ACMA) – toereikend zijn.
Het is van belang dat eventuele publieke inzet aanvullend is op, en niet in de plaats komt van, private verantwoordelijkheid. In dat licht acht het kabinet het nodig dat wordt toegelicht hoe een Europese reparatievloot zich verhoudt tot bestaande initiatieven en capaciteiten van de markt. Ook vraagt het kabinet aandacht voor de rolverdeling: welke partij zou eigenaar zijn van de schepen, wie voert de regie over de inzet, en hoe is de besluitvorming georganiseerd?
Zolang deze fundamentele vragen nog openstaan, is het niet mogelijk om een definitieve positie in te nemen over een eventuele Nederlandse bijdrage. Het kabinet zal zich constructief opstellen in de Europese besprekingen en blijft inzetten op helderheid over de scope, noodzaak, governance en verhouding tot de markt.
De leden van de VVD-fractie vragen ook of het kabinet met deze leden van mening is dat de bescherming van koopvaardijschepen ook in het belang is van de bescherming van (internationale) vitale infrastructuur, en of zij de mening van deze leden deelt dat meer lidstaten zoals Nederland gebruik zouden moeten maken van publiek-private bescherming, zoals in Nederland geregeld in de Wet ter Bescherming Koopvaardij. Kan het kabinet dit antwoord toelichten en daarbij ook in gaan op de laatste stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze wet? Hoe vaak is deze wet tot nu toe ingezet, welke knelpunten zijn daar in de praktijk en op welk moment kan de Kamer de wettelijk voorgeschreven evaluatie van deze wet verwachten?
Antwoord van het kabinet
De Wet ter bescherming van de Koopvaardij (Wtbk) is van toepassing op gewapende maritieme beveiligingswerkzaamheden die buiten de territoriale zee van een staat worden verricht aan boord van schepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren, voor zover zij varen in of door de zeegebieden, aangewezen door de Minister van Justitie en Veiligheid bij algemene maatregel van bestuur. Dit heeft geen directe relatie met de bescherming van de vitale infrastructuur. Daarnaast is de Noordzee niet aangewezen als zeegebied waar de Wtbk van toepassing is. De wetsevaluatie van de Wet ter bescherming van de Koopvaardij zal in het najaar van 2025 starten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het BNC-fiche en de mededeling van de Europese Commissie over het actieplan over kabelveiligheid en hebben nog enkele vragen.
De Commissie stelt voor om CPEI’s te financieren via EU-programma’s, nationale cofinanciering en private investeringen. Deze leden vragen onder welke voorwaarden het kabinet bereid is deel te nemen aan dergelijke projecten. Hoe wordt gegarandeerd dat nationale regie behouden blijft over investeringskeuzes, prioritering en voorwaarden?
Antwoord van het kabinet
De Submarine Cable Infrastructure Expert Group, waarin ook Nederland is vertegenwoordigd, stelt de criteria vast op basis waarvan de Europese Commissie projecten kan aanmerken als Cable Projects of European Interest (CPEI). Deze criteria zijn grotendeels gebaseerd op een eerdere aanbeveling van de Commissie en omvatten onder andere dat het project moet voortvloeien uit een geconstateerde lacune in de risicoanalyse, bijdragen aan de versterking van de toeleveringsketen, van geostrategisch belang zijn en voorzien in connectiviteitsbehoeften waaraan door private investeringen alleen niet kan worden voldaan.
Een lidstaat is niet verplicht om te investeren in een CPEI. Deelname van Nederland aan een CPEI zal per project worden beoordeeld. Voorwaarden daarbij zijn onder meer dat het project van strategisch belang is voor Nederland en dat de kabel fysiek in Nederland aanlandt. Deelname onder die voorwaarden kan bijdragen aan de versterking van onze internationale concurrentiepositie als digitaal knooppunt. Doordat er geen verplichting ontstaat en Nederland zelf beslist onder welke voorwaarden zij bereid is tot deelname, blijft de nationale regie hoe dan ook gewaarborgd.
Voor deelname aan CPEI’s is onder de blendingfaciliteit waarschijnlijk budget nodig voor
nationale (co)financiering. In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft de Rijksoverheid op dit moment geen budget voor nationale (co)financiering van zeekabelprojecten gereserveerd op haar begroting. Eventueel budget voor deelname aan CPEI’s vereist nieuwe besluitvorming over deze financiering.
Wordt de organisatie Invest-NL betrokken bij het opstellen van randvoorwaarden voor eventuele participatie?
Antwoord van het kabinet
Nederland heeft met Invest-NL een nationale investeringsinstelling die met publieke middelen investeert in duurzame en innovatieve projecten. Hoewel investeringen in digitale infrastructuur binnen het mandaat van Invest-NL vallen, passen de bescherming van onderzeese infrastructuur, zoals datakabels of elektriciteitsverbindingen op de zeebodem, op dit moment niet bij de strategische focusgebieden of investeringsprofiel van Invest-NL. Om die reden acht het kabinet Invest-NL op dit moment niet het geëigende vehikel om te betrekken bij investeringen in de bescherming van onderzeese infrastructuur. Mocht het Europese actieplan op termijn leiden tot specifieke blendingconstructies waarin ook nationale instellingen worden betrokken, dan zal het kabinet per geval bezien of en hoe Invest-NL hierin een rol zou kunnen spelen. Een mogelijke rol van Invest-NL in de blendingfaciliteiten die de Commissie voorziet wordt beoordeeld zodra er meer duidelijkheid is over de vormgeving hiervan.
Zij constateren dat het voorstel beoogt om regionale suveillancehubs in te richten die nationale en Europese gegevens combineren. De leden van de NSC-fractie vragen op welke wijze gegevensbescherming, doelbinding en toegang tot gevoelige data worden gewaarborgd. Wordt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) betrokken bij de inrichting van deze hubs?
Antwoord van het kabinet
Op dit moment is op EU-niveau nog niet uitgewerkt hoe dergelijke surveillance hubs er precies uit zouden komen te zien. Voor het kabinet is het essentieel dat vooraf duidelijkheid bestaat over de governance van een dergelijke hub en hoe de uitwisseling van informatie en data daarbinnen plaatsvindt. Daarbij is van belang dat nationale soevereiniteit wordt gerespecteerd. Nederland neemt deel aan Europese overleggen ter nadere uitwerking van de hubs. De AVG/GDPR is belangrijk en hier wordt dan ook rekening mee gehouden. De AP heeft hier ook een rol in. Bij oprichting van de hubs zullen waar nodig DPIA’s worden uitgevoerd om te blijven voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Het actieplan noemt de inzet van slimme kabeltechnologie en AI-toepassingen. Deze leden vragen of deze technologie voorafgaand getoetst wordt aan de verplichtingen uit de AI-verordening? En zo ja, wie voert deze toets uit?
Antwoord van het kabinet
De AI-verordening is risicogebaseerd. Dat betekent dat niet alle AI-systemen aan eisen hoeven te voldoen, maar alleen die AI-systemen die vanwege hun aard risicovol kunnen zijn. Welke AI-systemen dat zijn, is afgebakend in de AI-verordening. Indien de kabels onderdeel zijn van kritieke digitale infrastructuur en de AI-toepassingen in de kabeltechnologie bedoeld zijn als veiligheidscomponenten, dan worden die AI-toepassingen gezien als hoog-risico AI. In dat geval zal het AI-systeem aan een aantal eisen moeten voldoen, zoals databeheer en risicomanagement. Zoals gebruikelijk is bij productregulering, is de aanbieder van het AI-systeem verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen en zal via een (zelf)beoordeling moeten aantonen dat hieraan voldaan wordt. Een toezichthouder kan deze zelfbeoordeling opvragen.
Het actieplan pleit ook voor civiel-militaire samenwerking en koppeling van EU-acties aan NAVO-inspanningen. De leden van de NSC-fractie vragen hoe het kabinet voorkomt dat bevoegdheden vervagen en dubbele sturingsstructuren ontstaan. Blijft nationale veiligheid exclusief een bevoegdheid van lidstaten? Voorts vragen deze leden hoe daarnaast de parlementaire controle op civiel-militaire samenwerking binnen de EU wordt gewaarborgd, zeker in situaties waarbij militaire middelen worden ingezet voor bescherming van civiele infrastructuur?
Antwoord van het kabinet
Op grond van artikel 4, lid 2, Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) dient de EU de essentiële staatsfuncties te eerbiedigen. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat. Bij de verdere uitwerking van de plannen uit het actieplan blijft het kabinet scherp op het bewaken van deze bevoegdheidsverdeling. Parlementaire controle op inzet van militaire middelen blijft gelijk.
Zij lezen dat de Commissie een Europese reservevloot voor kabelreparaties wil opzetten. De financieringsstructuur hiervan is nog onduidelijk. De leden van de NSC-fractie vragen welke juridische en operationele randvoorwaarden voor het kabinet essentieel zijn voordat deelname overwogen wordt. Wie wordt eigenaar van de schepen, wie houdt toezicht op hun inzet en onder welk mandaat opereren zij in nationale wateren? Is het kabinet bereid te borgen dat Nederlandse middelen, zoals marineschepen of infrastructuur, alleen onder nationale regie worden ingezet?
Antwoord van het kabinet
De vormgeving van een eventuele Europese reservevloot voor kabelreparaties is nog onderwerp van bespreking binnen de EU. Voor het kabinet is het essentieel dat vooraf duidelijkheid bestaat over de governance, eigendomsverhoudingen en operationele aansturing van een dergelijke capaciteit. Daarbij is van belang dat nationale soevereiniteit wordt gerespecteerd, met name ten aanzien van de inzet van middelen binnen het Nederlandse rechtsgebied.
Het kabinet acht het wenselijk dat, indien de Europese reparatievloot uit Nederlandse experts en/of middelen bestaat, deze ook nationaal ingezet kunnen worden. Daarbij geldt wel dat Nederland momenteel niet beschikt over eigen publieke reparatiecapaciteit voor onderzeese kabels, waardoor er ook geen inzetbare nationale middelen op dit vlak beschikbaar zijn.
In bredere zin acht het kabinet het van belang dat een Europese capaciteit aanvullend is aan bestaande marktstructuren, zoals het private ACMA-model, en dat het risico op verdringing van private verantwoordelijkheid wordt voorkomen. Vragen over eigenaarschap, inzetbesluitvorming en mandatering dienen eerst op EU-niveau te worden beantwoord alvorens Nederland een standpunt over deelname kan innemen.
De leden van de NSC-fractie steunen het voorstel om de schaduwvloot van onduidelijke schepen die mogelijke sancties omzeilen proactief aan te pakken. Deze leden constateren dat de Commissie hierbij ook expliciet kijkt naar schepen zonder duidelijke vlag of eigendomsstructuur. Kan het kabinet aangeven op welke wijze deze analyse op of rond Nederlandse infrastructuur plaatsvindt? Welke rol speelt Nederland in het signaleren van dit soort schepen en hoe effectief is deze aanpak tot nu toe gebleken?
Antwoord van het kabinet
Schepen die onder de sancties tegen Rusland vallen, worden in overeenstemming met de Europese sanctiemaatregelen geweerd uit Nederlandse havens. Als een zeeschip niet onder de Europese sanctiebepalingen valt en daarmee toegang heeft tot Nederlandse havens, maar toch als verdacht wordt gezien, dan heeft de ILT de mogelijkheid in het kader van de havenstaatcontrole om het schip in de haven te controleren op het naleven van de regelgeving op het gebied van veiligheid en milieu.
De Kustwacht monitort in het Nederlandse deel van de Noordzee, zo ook rond Nederlandse infrastructuur, actief of er schepen zijn die mogelijk voldoen aan de Europese sanctiecriteria. De Kustwacht communiceert hier dagelijks over met de Inspectie Leefomgeving Transport (ILT), Douane, Nederlandse maritieme autoriteiten (waaronder de havens) en betrokken ministeries. Waar nodig wordt nader onderzoek gedaan naar schepen. Voor een schip in de exclusieve economische zone (EEZ) is handhaving slechts zeer beperkt mogelijk; daar geldt Mare Liberum, het recht op vrije doorvaart.
Door middel van het Actieplan Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur (ref kamerbrief) wordt er geïnvesteerd in beeldopbouw en analyse om incidenten en verdachte activiteiten rondom infrastructuur op de Noordzee te voorkomen en tijdig te signaleren. Sinds 2024 (ref idem) werkt Nederland intensief samen met Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Duitsland en België voor de bevordering van de bescherming van Noordzee Infrastructuur. Onder andere delen deze landen actief informatie met elkaar over verdachte schepen, incidenten en worden er regelmatig best practices uitgewisseld.
In EU verband brengt de European Maritime Safety Agency (EMSA) in beeld of schepen een Ship-to-Ship transfer hebben gedaan met een aan Rusland gelieerd schip, hun AIS hebben uitgezet, of een Russische haven hebben aangedaan. Dit doet de EMSA ook voor Nederlandse havens, en voor de Nederlandse EEZ. Ook worden ook in EU-verband gegevens gedeeld die verzameld worden in de Mandatory Ship Reporting System (MRS)-gebieden. Dit zijn smalle zeestraten waar lokale autoriteiten meer rechten hebben, zoals het Kattegat en het Nauw van Calais. De meeste schepen op doorvaart van of naar Rusland passeren een MRS-gebied. Op 19 april 2025 is op voorstel van de Europese Commissie besloten om MRS-gebieden in Europa te gebruiken voor het opvragen van verzekeringscertificaten van olietankers. Dit biedt een efficiënte aanpak om beter zicht te krijgen op de naleving van regelgeving door passerende zeeschepen.
Verder delen de partnerlanden in het Joint Expeditionary Force (JEF)-verband en binnen de Shadow Fleet Expert Group op lopende basisinformatie die zij verzamelen in de Noord- en Oostzee. Nederland neemt hier actief deel aan en gebruikt informatie uit deze groepen voor beeldopbouw en voor de ontwikkeling van nieuwe sancties Schaduwvloot.
Zij vragen op welke wijze de verantwoordelijkheid voor kabelveiligheid wordt toegewezen aan publieke en private partijen. Wordt voorkomen dat publieke investeringen private verantwoordelijkheden doen verdwijnen? En hoe blijft de marktverantwoordelijkheid overeind in sectoren waar deze tot op heden functioneert, zoals bij kabelonderhoud?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet onderstreept het belang van een heldere taakverdeling en goede samenwerking tussen publieke en private partijen bij de bescherming van onderzeese kabelinfrastructuur. In sectoren waar marktverantwoordelijkheid tot op heden goed functioneert, zoals bij het beheer en reguliere onderhoud van onderzeese kabels, blijft die verantwoordelijkheid leidend. Publieke inzet is aanvullend, gericht op het beschermen van de nationale veiligheid en strategische belangen, en mag geen bestaande private taken verdringen.
Marktpartijen zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van hun eigen infrastructuur en voeren de reguliere werkzaamheden, zoals onderhoud en herstel, zelfstandig uit. Tegelijk erkennen zowel overheid als sector dat marktpartijen zich niet zelfstandig kunnen weren tegen statelijke dreigingen of doelgerichte sabotage. Juist in dat type risico’s ligt een taak voor de overheid, bijvoorbeeld op het gebied van dreigingsinschatting, coördinatie, crisisrespons en inzet van bevoegd gezag.
Op nationaal niveau wordt momenteel, in samenwerking met betrokken marktpartijen, verkend hoe deze verantwoordelijkheidsverdeling structureel vorm kan krijgen. In die gesprekken wordt actief input opgehaald bij de sector over de optimale rolverdeling. Marktpartijen geven daarbij zelf aan dat zij eindverantwoordelijk zijn voor hun infrastructuur en bereid zijn deze verantwoordelijkheid te blijven dragen. Tegelijkertijd is er erkenning voor het belang van betere structurele samenwerking en afstemming, onder andere op het vlak van monitoring, risicobeoordeling en incidentmanagement. Deze verkenning moet uitmonden in een duurzaam samenwerkingsmodel, waarin publieke en private partijen elkaar aanvullen en gezamenlijk bijdragen aan de bescherming van vitale infrastructuur op zee.
Ook in Europees verband brengt Nederland dit uitgangspunt actief in, onder meer in de lopende discussies over een mogelijke Europese reparatiecapaciteit. Daarbij pleit het kabinet ervoor dat publieke investeringen geen bestaande private verantwoordelijkheden overnemen, maar deze waar nodig versterken.
De leden van de NSC-fractie vragen of het actieplan ook betrekking heeft op elektriciteitskabels, inclusief die van offshore windparken. Deze leden vragen hoe het kabinet de bescherming van elektriciteitskabels waarborgt.
Antwoord van het Kabinet
Het EU-actieplan heeft ook betrekking op elektriciteitskabels, inclusief verbindingen met offshore windparken. Het actieplan benadrukt het strategische belang van onderzeese elektriciteitskabels voor de Europese energiezekerheid en beschouwt deze infrastructuur als integraal onderdeel van de kritieke energievoorziening.
Het actieplan bevat maatregelen gericht op het verhogen van de fysieke beveiliging, het uitvoeren van stresstests, en het verbeteren van risicobeoordelingen en responsmechanismen. Deze maatregelen sluiten aan bij bestaande nationale verplichtingen, zoals voortvloeiend uit de implementatie van Cyberbeveiligingswet en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten. Op grond daarvan dienen kritiek entiteiten zoals elektriciteitsproducenten of beheerders van transportkabels, risico gebaseerd maatregelen te nemen tegen onder meer opzettelijke verstoringen.
Daarnaast zijn in de Elektriciteitswet en Gaswet reeds specifieke verplichtingen opgenomen voor netbeheerders om hun netten te beschermen tegen inbreuken van buitenaf. Deze wettelijke kaders verplichten tot het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om de veiligheid en integriteit van de infrastructuur te waarborgen.
Zij vragen als laatste of het actieplan voorziet in de mogelijkheid om scheepvaartbeperkingen op te leggen in de nabijheid van kritieke onderzees infrastructuur, zoals kabels. In hoeverre staat het internationale recht dergelijke beperkingen toe binnen de territoriale wateren van lidstaten? Kan het kabinet toelichten welke juridische instrumenten beschikbaar zijn om de veiligheid van onderzeese infrastructuur te waarborgen zonder in strijd te handelen met internationale verplichtingen?
Antwoord van het kabinet
Op basis van het VN-Zeerechtverdrag hebben alle schepen binnen de territoriale wateren het recht op vrije doorvaart en buiten de territoriale wateren recht op vrije navigatie, met inachtneming van de rechten van anderen. Kuststaten mogen in hun territoriale wateren wetgeving vaststellen met betrekking tot onder andere de veiligheid van navigatie, waaronder het voorschrijven van vaarroutes, de bescherming van kabels en pijpleidingen en in het belang van het zeemilieu. Verder mogen kuststaten de doorvaart in bepaalde gebieden van hun territoriale zee tijdelijk opschorten in het belang van de (nationale) veiligheid maar mogen daarbij geen onderscheid maken naar categorie schepen of diens nationaliteit. Een dergelijke opschorting gaat pas in nadat die op de daarvoor bestemde wijze is bekendgemaakt. In de exclusieve economische zone (EEZ) hebben kuststaten soevereine rechten met betrekking tot de (exploratie, exploitatie en bescherming van) natuurlijke rijkdommen in dat gebied. Op basis hiervan is de kuststaat bevoegd om rond installaties (zoals boorplatforms en windmolens) veiligheidszones van maximaal 500 meter af te kondigen in het kader van de veiligheid van de scheepvaart. Deze bevoegdheid geldt niet voor onderzeese infrastructuur zoals kabels en pijpleidingen. Voor een uitgebreide toelichting op de juridische kaders voor ingrijpen op de Noordzee verwijs ik naar de kamerbrief juridische kaders voor ingrijpen op de Noordzee van 13 mei2.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het actieplan van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger om de veiligheid van onderzeese data- en elektriciteitskabels te versterken. Deze leden staan in beginsel positief tegenover dit initiatief, gezien de kwetsbaarheid van vitale infrastructuur in onder andere de Noordzee. Tegelijkertijd hebben zij enkele kritische vragen en opmerkingen.
Wat betreft de zogenoemde CPEI’s onderstrepen de leden van BBB-fractie dat deelname alleen wenselijk is als deze op vrijwillige basis plaatsvindt, zonder marktverstoringen of ongewenste verplichtingen. Cruciaal is volgens hen dat Nederland zeggenschap en transparantie over investeringen behoudt. Deze leden vragen daarom onder welke concrete voorwaarden het kabinet deelname aan CPEI’s aanvaardbaar acht en op welke wijze zij borgt dat de nationale regie blijft gewaarborgd.
Antwoord van het kabinet
De Submarine Cable Infrastructure Expert Group, waarin ook Nederland is vertegenwoordigd, stelt de criteria vast op basis waarvan de Europese Commissie projecten kan aanmerken als Cable Projects of European Interest (CPEI). Deze zijn grotendeels gebaseerd op een eerdere aanbeveling van de Commissie en omvatten onder andere dat het project moet voortvloeien uit een geconstateerde lacune in de risicoanalyse, bijdragen aan de versterking van de toeleveringsketen, van geostrategisch belang zijn en voorzien in connectiviteitsbehoeften waaraan door private investeringen alleen niet kan worden voldaan.
Een lidstaat is niet verplicht om te investeren in een CPEI. Deelname van Nederland aan een CPEI zal per project worden beoordeeld. Voorwaarden daarbij zijn onder meer dat het project van strategisch belang is voor Nederland en dat de kabel fysiek in Nederland aanlandt. Deelname onder die voorwaarden kan bijdragen aan de versterking van onze internationale concurrentiepositie als digitaal knooppunt. Doordat er geen verplichting ontstaat en Nederland zelf beslist onder welke voorwaarden zij bereid is tot deelname, blijft de nationale regie hoe dan ook gewaarborgd.
Voor deelname aan CPEI’s is onder de blendingfaciliteit waarschijnlijk budget nodig voor
nationale (co)financiering. In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft de Rijksoverheid op dit moment geen budget voor nationale (co)financiering van zeekabelprojecten gereserveerd op haar begroting. Eventueel budget voor deelname aan CPEI’s vereist nieuwe besluitvorming over deze financiering.
Ten aanzien van de voorgestelde surveillancehubs op zee spreken de leden van de BBB-fractie hun zorg uit over de onduidelijkheden rondom bevoegdheden, datadeling en de betrokkenheid van derde landen. Hoe waarborgt het kabinet de nationale regie, met name in het Noordzeegebied? En wordt de inzet van AI-technologie binnen deze hubs getoetst aan de Europese AI-verordening, en zo ja, op welke manier?
Antwoord van het kabinet
Op dit moment is op EU-niveau nog niet uitgewerkt hoe dergelijke surveillance hubs er precies uit zouden komen te zien. Voor het kabinet is het essentieel dat vooraf duidelijkheid bestaat over de governance van een dergelijke hub en hoe de uitwisseling van informatie en data daarbinnen plaatsvindt. Daarbij is van belang dat nationale soevereiniteit wordt gerespecteerd. Nederland neemt deel aan Europese overleggen ter nadere uitwerking van de hubs. Nederland neemt deel aan Europese overleggen ter nadere uitwerking van de hubs. Met betrekking tot datadeling binnen de hubs is de AVG/GDPR belangrijk en hier wordt dan ook rekening mee gehouden. De AP heeft hier een rol in. Bij oprichting van de hubs zullen waar nodig DPIA’s worden uitgevoerd om te blijven voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
De AI-verordening is risicogebaseerd. Dat betekent dat niet alle AI-systemen aan eisen hoeven te voldoen, maar alleen die AI-systemen die vanwege hun aard risicovol kunnen zijn. Welke AI-systemen dat zijn, is afgebakend in de AI-verordening. Indien de kabels onderdeel zijn van kritieke digitale infrastructuur en de AI-toepassingen in de kabeltechnologie bedoeld zijn als veiligheidscomponenten, dan worden die AI-toepassingen gezien als hoog-risico AI. In dat geval zal het AI-systeem aan een aantal eisen moeten voldoen, zoals databeheer en risicomanagement. Zoals gebruikelijk is bij productregulering, is de aanbieder van het AI-systeem verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen en zal via een (zelf)beoordeling moeten aantonen dat hieraan voldaan wordt. Een toezichthouder kan deze zelfbeoordeling opvragen.
Deze leden zien het belang van afstemming met de NAVO, maar wijzen op het risico van rolvervaging tussen EU- en NAVO-structuren. Zij benadrukken dat nationale veiligheid een nationale bevoegdheid moet blijven. Hoe voorkomt het kabinet dat er sprake is van dubbele sturing? En hoe wordt binnen het actieplan gezorgd voor voldoende democratische controle?
Antwoord van het kabinet
Op grond van artikel 4, lid 2, Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) dient de EU de essentiële staatsfuncties te eerbiedigen. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat. Bij de verdere uitwerking van de plannen uit het actieplan blijft het kabinet scherp op het bewaken van deze bevoegdheidsverdeling. Parlementaire controle op inzet van militaire middelen blijft gelijk.
Tot slot staan de leden van BBB-fractie in beginsel positief tegenover de oprichting van een EU-reparatievloot, mits duidelijke voorwaarden in acht worden genomen. Deze leden vragen daarom welke juridische en operationele randvoorwaarden het kabinet essentieel acht voor Nederlandse deelname. Kan bovendien worden gegarandeerd dat inzet van Nederlandse middelen, zoals maritieme capaciteit, uitsluitend plaatsvindt onder nationale regie en op vrijwillige basis?
Antwoord van het kabinet
De vormgeving van een eventuele Europese reservevloot voor kabelreparaties is nog onderwerp van bespreking binnen de EU. Voor het kabinet is het essentieel dat vooraf duidelijkheid bestaat over de governance, eigendomsverhoudingen en operationele aansturing van een dergelijke capaciteit. Daarbij is van belang dat nationale soevereiniteit wordt gerespecteerd, met name ten aanzien van de inzet van middelen binnen het Nederlandse rechtsgebied.
Het kabinet acht het wenselijk dat, indien de Europese reparatievloot uit Nederlandse experts en/of middelen bestaat, deze ook nationaal ingezet kunnen worden. Daarbij geldt wel dat Nederland momenteel niet beschikt over eigen publieke reparatiecapaciteit voor onderzeese kabels, waardoor er ook geen inzetbare nationale middelen op dit vlak beschikbaar zijn.
In bredere zin acht het kabinet het van belang dat een Europese capaciteit aanvullend is aan bestaande marktstructuren, zoals het private ACMA-model, en dat het risico op verdringing van private verantwoordelijkheid wordt voorkomen. Vragen over eigenaarschap, inzetbesluitvorming en mandatering dienen eerst op EU-niveau te worden beantwoord alvorens Nederland een standpunt over deelname kan innemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling Europees actieplan omtrent kabelveiligheid en hebben hierover nog enkele vragen. Deze leden hebben al veelvuldig aandacht gevraagd voor het beschermen van zeekabels, gezien de sterk toegenomen dreiging van sabotage en hybride aanvallen. De positie van Nederland aan de Noordzee maakt dat Nederland zelf en in Europa het voortouw moet nemen voor snelle maatregelen om zeekabels te beschermen en dat Nederland hieraan ook een proactieve bijdrage moet leveren. Deze leden vragen of de minister dit deelt.
Antwoord van het kabinet
Het kabinet onderstreept het belang van bescherming van onderzeese kabelinfrastructuur en levert daaraan een proactieve bijdrage via nauwe betrokkenheid bij diverse internationale samenwerkingsverbanden.
Nederland heeft een Joint Declaration of Intent for Protection of the North Sea Infrastructure (JDI) ondertekend, waarin 6 Noordzeelanden samenwerken aan bescherming van kritieke infrastructuur op zee. Nederland heeft een voortrekkersrol vervuld in het eerste jaar na ondertekening en is een actief deelnemer aan het samenwerkingsverband waarbij best practices, informatie en ervaringen worden uitgewisseld over incidenten en dreigingen. Nederland is vertegenwoordigd in de Europese Submarine Cable Infrastructure Expert Group, waarin wordt gewerkt aan het versterken van de fysieke en digitale weerbaarheid van onderzeese datakabels. Daarnaast is de Nederlandse cyberambassadeur lid van het International Advisory Body for Submarine Cable Resilience van de ITU. Binnen NAVO-verband neemt Nederland actief deel aan het Critical Undersea Infrastructure netwerk, dat samenwerking tussen militaire en civiele experts en betrokken industrie uit alle NAVO-lidstaten bevordert. Relevante lessons learned uit dit verband worden teruggekoppeld naar onze nationale aanpak. Daarnaast levert Nederland een bijdrage aan de Baltic Sentry, gericht op het beschermen van vitale infrastructuur in de Oostzee. Met deze NAVO-operatie maken bondgenoten, waaronder Nederland, hun aanwezigheid en waakzaamheid kenbaar en beschermen zo onderzeese infrastructuur ter plaatse.
Zij vragen hoe de Nederlandse inzet via het PBNI wordt aangesloten op de stappen die in Europa worden gezet en hoe het staat met de voortgang van dit programma. De leden van de CDA-fractie vragen of de minister voornemens is om het PBNI ook na 2026 door te zetten. Deze leden hebben vaker gepleit voor een centrale rol voor het ministerie van Defensie: hoe is dit nu geregeld binnen het PBNI, en welke rol heeft het ministerie van Defensie in de uitwerking van de Europese plannen?
Antwoord van het kabinet
Het PBNI heeft voor de zomer van 2024 met uw Kamer het
Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur
gedeeld3. In het Actieplan Strategie
ter bescherming Noordzee Infrastructuur zijn diverse actielijnen
uitgewerkt en inmiddels ter hand genomen. Om uitvoering te kunnen geven
aan dit Actieplan heeft het vorige kabinet voor de jaren 2024 en 2025
ca. 44 mln. euro beschikbaar gesteld. Deze incidentele investeringen
zijn inmiddels nagenoeg uitgegeven. Na de zomer zal uw Kamer worden
geïnformeerd over de voortgang van het PBNI.
De bescherming van de vitale Noordzee infrastructuur vraagt om
een civiel-militaire aanpak. Defensie is daarom integraal onderdeel van
het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur en speelt een
belangrijke rol gericht op het monitoren en afschrikken van mogelijke
dreigingen. Andere maatregelen, zoals het verhogen van de weerbaarheid
van de infrastructuur, het inrichten van publiek-private
informatiedeling en versterken van crisisbeheersing, passen beter bij de
bevoegdheden en kennis van andere departementen als het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Klimaat en Groene
Groei, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat. De uitwerking van de Europese plannen
vindt plaats binnen PBNI met betrokkenheid van al deze
departementen.
Zij vragen of de minister voornemens is om deel te nemen aan CPEI, gezien het belang voor Nederland?
Antwoord van het kabinet
Per CPEI zal worden beoordeeld of het voor Nederland van meerwaarde is om deel te nemen, Nederland zal dan indien mogelijk deelnemen. Om deel te nemen aan CPEI’s, is waarschijnlijk onder de blendingfaciliteit budget nodig voor nationale (co)financiering. In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft de Rijksoverheid op dit moment geen budget voor nationale (co)financiering van zeekabelprojecten gereserveerd op haar begroting. Eventueel budget voor deelname aan CPEI’s vereist nieuwe besluitvorming over deze financiering.
Wanneer komt de minister met de nadere analyse over nationale publieke (co)financiering?
Antwoord van het kabinet
Het kabinet volgt de Europese ontwikkelingen met betrekking tot een mogelijke blendingfaciliteit met belangstelling, maar tot op heden heeft de Europese Commissie hierover nog geen concrete uitwerking of aanvullende informatie gedeeld. Zodra hierover meer duidelijkheid bestaat, zal het kabinet uw Kamer hierover nader informeren.
Daarnaast werkt het kabinet momenteel aan de uitvoering van de moties-Kathmann c.s. (Kamerstukken 26643-1266 en 26643-1267) en de eerdere motie-Kathmann (Kamerstuk 26643-1192), die betrekking hebben op de versterking van de zeekabelinfrastructuur. In dat kader zal uw Kamer rond de zomer per brief worden geïnformeerd. In deze brief zal het kabinet ook ingaan op de verkenning van mogelijke nationale instrumenten en randvoorwaarden voor (co)financiering van strategische zeekabelprojecten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het verzoek van uw Kamer om een nadere analyse van de rol die de Nederlandse overheid hierin zou kunnen vervullen.
Deelt de minister dat dit urgent is en een proactieve bijdrage voor Nederland?
Antwoord van het kabinet
Van oudsher heeft Nederland een goede positie als digitaal knooppunt, dankzij onder andere de aanlanding van zeekabels. Sinds 2019 zijn vier nieuwe kabels aangelegd. Nieuwe kabels kunnen doorgaans meer data vervoeren dan oudere kabels. Deze extra capaciteit is om te kunnen blijven voldoen aan het groeiend dataverkeer. Andere Europese landen hebben echter de laatste jaren actief ingezet op het realiseren (waaronder soms zelfs het financieren) van nieuwe zeekabels, wat de relatieve concurrentiepositie van Nederland als digitaal knooppunt nadelig beïnvloedt. Daarnaast is meer dan de helft van onze zeekabels wegens veroudering de komende jaren aan vervanging toe, waaronder de laatste trans-Atlantische kabelverbinding die wij hebben. Vernieuwing is dus noodzakelijk om een onderscheidende hoogwaardige digitale infrastructuur te behouden en de positie als digitaal knooppunt te borgen.
Deelname van Nederland aan een CPEI moet per project bekeken worden. Het project moet van strategische waarde voor Nederland zijn, en minimaal in Nederland aanlanden. Deelname van Nederland aan een CPEI onder dergelijke voorwaarden zal onze relatieve positie als digitaal knooppunt positief beïnvloeden.
De aanleg van zeekabels wordt in eerste instantie privaat gefinancierd, maar het is gebleken dat publieke financiering aanvullend nodig kan zijn om de business case voor het realiseren van strategische zeekabelprojecten sluitend te maken. Het gaat daarbij om grote bedragen. Zo kost een aftakking op de Arctische route al snel rond de €100 miljoen.
In tegenstelling tot sommige andere lidstaten, heeft de Rijksoverheid op dit moment geen eigen budget voor nationale (co)financiering van zeekabelprojecten gereserveerd op haar begroting. Eventueel extra nationaal budget voor deelname aan CPEI’s vereist nieuwe besluitvorming over deze financiering.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de Nederlandse bijdrage aan CPEI?
Antwoord van het kabinet
Indien er meer duidelijk is over de blendingfaciliteit en de lijst met CPEI's is vastgesteld, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd, waarbij ook de beoogde Nederlandse inzet wat betreft deelname voor zover mogelijk zal worden toegelicht.
De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet het belang van een Noordzee-hub op basis van de vormgeving van de Baltische hub deelt. Hoe spant het kabinet zich ervoor in dat deze hub er zo snel mogelijk komt? Wil het kabinet zich ervoor inspannen dat deze hub in Nederland wordt opgezet?
Antwoord van het kabinet
Op dit moment is op EU-niveau nog niet uitgewerkt hoe dergelijke surveillance hubs er precies uit zouden komen te zien. Voor het kabinet is het essentieel dat vooraf duidelijkheid bestaat over de governance van een dergelijke hub en hoe de uitwisseling van informatie en data daarbinnen plaatsvindt. Daarbij is van belang dat nationale soevereiniteit wordt gerespecteerd. Nederland neemt deel aan Europese overleggen ter nadere uitwerking van de hubs. Nederland is enthousiast over de voortvarende manier waarop de Baltische Zee landen dit oppakken onder leiding van Finland. Rondom de Noordzee werken we nu samen via een joint declaration of intent4. Nederland vindt dat regionale hubs een belangrijke rol kunnen hebben in de versterking van de beeldopbouw op onder andere de Noordzee. Nederland is wel van mening dat een regionale hub voor de Noordzee alleen goed kan werken als het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen meedoen. Dit dragen we dan ook actief uit richting EU.
Deze leden vragen welke bijdrage Nederland wil leveren aan de ‘EU Cable reserve vessels fleet’. En welke bijdrage levert Nederland aan het aanleggen en opslaan van strategische voorraden van essentiële reserveonderdelen?
Antwoord van het kabinet
Op dit moment is op EU-niveau nog niet uitgewerkt hoe een dergelijke vloot er precies uit zou komen te zien. Het kabinet acht het van belang dat eerst inzicht wordt verkregen in de bestaande situatie: hoe groot eventuele tekorten aan reparatiecapaciteit zijn, wat de feitelijke behoefte is, en in hoeverre bestaande marktinitiatieven – zoals de reparatiecapaciteit onder de Atlantic Cable Maintenance Agreement (ACMA) – toereikend zijn. Eventuele publieke inzet moet aanvullend zijn op, en niet in de plaats komen van, private verantwoordelijkheid.
Er wordt op dit moment op EU-niveau gesproken over de mogelijke inrichting van een gezamenlijke Europese reparatiecapaciteit voor onderzeese kabels. Deze gesprekken bevinden zich nog in een oriënterende fase, waarin lidstaten en de Europese Commissie verkennen hoe de exacte operationele en juridische randvoorwaarden van een dergelijke capaciteit eruit zouden moeten zien.
In deze overleggen brengt Nederland actief in dat nadere uitwerking nodig is van vragen als: wie wordt eigenaar van de schepen, wie voert de regie over de inzet, en hoe verhoudt een eventuele reparatievloot zich tot bestaande marktstructuren zoals het private ACMA-model. Ook is het voor Nederland van belang dat publieke inzet aanvullend is en geen bestaande private verantwoordelijkheden verdringt.
Het aanleggen en opslaan van strategische voorraden van essentiële reserveonderdelen is nauw verbonden met deze discussie. Deze onderdelen zijn immers bedoeld ter ondersteuning van een gezamenlijke herstelcapaciteit. Zolang de vormgeving van een mogelijke EU-aanpak nog niet duidelijk is, is het niet mogelijk om vooruit te lopen op een eventuele Nederlandse bijdrage op dit vlak.
Het kabinet zal zich constructief opstellen in de Europese besprekingen en blijft inzetten op helderheid over de scope, noodzaak, governance en verhouding tot de markt.
Zij vragen als laatste of het kabinet bereid is om in overleg te treden met de partij Invest-NL over hoe zij kunnen bijdragen aan financiering van projecten op het gebied van de bescherming van onderzeese infrastructuur.
Antwoord van het kabinet
Invest-NL is de nationale financierings- en ontwikkelingsinstelling van Nederland. Hun mandaat richt zich primair op het ondersteunen van duurzame en innovatieve ondernemingen en projecten die bijdragen aan de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie. Concreet investeert Invest-NL in sectoren zoals agrifood, Biobased & Circulaire economie, Deep tech, Energie, Life Sciences & Health. Hierbij ligt de nadruk op marktfalen: projecten die maatschappelijk wenselijk zijn, maar onvoldoende privaat gefinancierd worden.
De bescherming van onderzeese infrastructuur, zoals datakabels of elektriciteitsverbindingen op de zeebodem, valt op dit moment niet binnen het strategische aandachtsgebied of het investeringsprofiel van Invest-NL. Om die reden acht het kabinet Invest-NL op dit moment niet het geëigende vehikel om te betrekken bij investeringen in de bescherming van onderzeese infrastructuur. Mocht het Europese actieplan op termijn leiden tot specifieke blendingconstructies waarin ook nationale instellingen worden betrokken, dan zal het kabinet per geval bezien of en hoe Invest-NL hierin een rol zou kunnen spelen.
In het licht van financiering vragen deze leden ook in hoeverre publieke investeringen in de bescherming van onderzeese infrastructuur zouden kunnen vallen onder een eventueel voorstel om van onder een NAVO-norm van 5% 1,5% te besteden aan uitgaven gerelateerd aan militaire investeringen.
Antwoord van het kabinet
Het PBNI heeft voor de zomer van 2024 met uw Kamer het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur gedeeld.5 In het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur zijn diverse actielijnen uitgewerkt en inmiddels ter hand genomen. Om uitvoering te kunnen geven aan dit Actieplan heeft het vorige kabinet voor de jaren 2024 en 2025 ca. 44 mln. euro beschikbaar gesteld. Deze incidentele investeringen zijn inmiddels nagenoeg uitgegeven. Na de zomer zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van het PBNI.
Zoals op 13 juni met u gedeeld, volgt het kabinet het NAVO-voorstel om stapsgewijs te komen tot een nieuwe Defence Investment Pledge van 5% van het bbp.6 Dit percentage is onderverdeeld naar 3,5% voor defensie-uitgaven en 1,5% voor bredere investeringen in relevante uitgaven, zoals brede maatschappelijke weerbaarheid en infrastructuur. De precieze afbakening vergt nadere afspraken, die de komende tijd binnen het kabinet en in overleg met bondgenoten zullen worden gemaakt.