Brief van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing over een advies over het wetsvoorstel Wijziging van de Omgevingswet (maatwerkaanpak PAS-projecten)
Wijziging van de Omgevingswet (maatwerkaanpak PAS-projecten)
Brief commissie
Nummer: 2025D35790, datum: 2025-08-27, bijgewerkt: 2025-09-02 08:17, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (SP)
- Mede ondertekenaar: Y.C. Kling, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36755 -10 Wijziging van de Omgevingswet (maatwerkaanpak PAS-projecten).
Onderdeel van zaak 2025Z15468:
- Indiener: M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- Medeindiener: Y.C. Kling, griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-08-27 14:00: Vaststellen advies wetsvoorstel Wet maatwerkaanpak PAS-projecten (36755) (E-mailprocedure), tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- 2025-09-10 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
36 755 Wijziging van de Omgevingswet (maatwerkaanpak PAS-projecten)
Nr. 10 BRIEF VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE GRONDRECHTEN EN CONSTITUTIONELE TOETSING
Aan de Leden
Den Haag, 27 augustus 2025
De tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
(hierna: de tijdelijke commissie) heeft tijdens haar
procedurevergadering van 19 juni 2025 besloten, gelet op het dictum en
het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, een
adviestraject te starten voor het wetsvoorstel Wet maatwerkaanpak
PAS-projecten (Kamerstuk 36 755). De vaste commissie voor LVVN is
hierover geïnformeerd met een brief van 19 juni 2025 (2025Z12726).
Hierbij biedt de tijdelijke commissie haar advies aan over de
rechtszekerheid in verband met het uitblijven van concreet zicht op een
juridisch houdbare oplossing voor PAS-projecten.
Oplossing bieden uit een oogpunt van rechtszekerheid
Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking
getreden. Initiatiefnemers van activiteiten die niet meer dan 1 mol
stikstofdepositie per hectare per jaar veroorzaakten op voor stikstof
gevoelige natuur (grenswaarde) werden daarin vrijgesteld van
een vergunningplicht (hierna: PAS-projecten). Op grond van het PAS
hoefden deze bedrijven alleen een melding te doen voor stikstof
veroorzakende activiteiten onder deze grenswaarde. In een uitspraak van
29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
geoordeeld dat het PAS in strijd is met (artikel 6 van) de
Habitatrichtlijn, met als gevolg dat zogenoemde PAS-melders alsnog onder
de vergunningplicht zijn komen te vallen. Naar aanleiding van deze
uitspraak is in 2021 in de Omgevingswet een opdracht opgenomen aan de
verantwoordelijke minister en de provincies om PAS-projecten te
legaliseren.1 Concreet hield dit in: het ongedaan
maken, beperken of compenseren van stikstofdepositie zodat alsnog een
vergunning kon worden verleend. De termijn waarbinnen de in het
legalisatieprogramma opgenomen maatregelen dienden te zijn uitgevoerd
eindigde op 28 februari 2025. Eind november 2024 was voor 184
PAS-melders een oplossing gevonden van het oorspronkelijke totaal van
3.637 PAS-melders.2
Omdat het bestaande legalisatieprogramma onvoldoende stikstofruimte
heeft opgeleverd om aan PAS-projecten de vereiste vergunningen te kunnen
verlenen is het onderhavige wetsvoorstel ingediend. De minister moet op
basis van het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk een programma met
maatregelen vaststellen om oplossingen te bieden voor de PAS-projecten.
Dit wetsvoorstel verlengt de termijn waarbinnen een oplossing voor
PAS-projecten moet worden uitgevoerd met een periode van drie jaar, tot
1 maart 2028. Ook wijzigt dit wetsvoorstel de huidige aanpak: de
minister en de provincies moeten niet langer zorg dragen voor het
legaliseren van PAS-projecten, maar voor het bieden van een
oplossing voor PAS-projecten (die kan bestaan uit zaakbegeleiding,
innovatie, vrijwillige beëindiging en/of schadevergoeding). In de
Omgevingswet is aan de minister en provincies de opdracht gegeven om te
legaliseren (en na invoering van onderhavig wetsvoorstel: om te zorgen
voor het bieden van oplossingen), expliciet uit een oogpunt van
rechtszekerheid. De tijdelijke commissie ziet daarin aanleiding om
de opmerkingen in het advies van de Raad van State bij dit wetsvoorstel,
namelijk dat er geen zicht is op een oplossing en er onzekerheid is over
handhaving, te plaatsen in de sleutel van de rechtszekerheid.
Rechtszekerheid en gerechtvaardigd vertrouwen
Rechtszekerheid houdt in dat het recht het elke persoon mogelijk
moet maken in redelijke mate de rechtsgevolgen van zijn gedrag te
voorzien (voorzienbaarheid). Ook vloeit daaruit voort dat elke persoon
erop moet kunnen vertrouwen dat rechtmatige verwachtingen worden
gehonoreerd als zij zijn gewekt door het recht (vertrouwensbeginsel).
Wezenlijke kenmerken daarbij zijn de berekenbaarheid, betrouwbaarheid en
uitvoerbaarheid van het recht. Rechtszekerheid gaat om het vertrouwen in
het rechtssysteem: in de regels die het juridisch kader vormen
waarbinnen een persoon zijn activiteiten verricht.3
Burgers moeten dus hun rechtspositie kunnen kennen uit
de wet en ze moeten er ook op kunnen vertrouwen dat de
rechtspositie uit de wet ook daadwerkelijk hun rechtspositie is.4
Geen concreet zicht op een adequate oplossing
Het advies van de Raad van State komt er in de kern op neer dat de Raad
van State niet is overtuigd dat de doelstelling van het wetsvoorstel kan
worden behaald om aan alle PAS-melders concreet zicht te bieden op een
adequate oplossing. De Raad van State signaleert dat het voorstel geen
gerichte maatregelen bevat om de gevolgen van stikstofemissie en
-depositie door PAS-projecten ongedaan te maken. Feitelijk is dit
volgens de Raad van State wel mogelijk maar vereist dit forse
maatregelen en duidelijke keuzes.5 Verder wordt volgens de
Raad van State onvoldoende concreet welke andere werkbare oplossingen
dan legalisering de regering voor ogen heeft. De toelichting geeft geen
inzicht in de manier waarop de oplossingen die zijn genoemd in de
memorie van toelichting,6 op korte termijn PAS-melders uit de
brand zouden helpen. Bovendien ontbreekt een programma met maatregelen
en betwijfelt de Raad van State of verlenging van de programmatermijn
tot 1 maart 2028 voldoende tijd is voor het treffen van een oplossing.
Uit de stukken die door de minister zijn meegestuurd met het
wetsvoorstel blijkt dat ook voor de agrarische sector, het Adviescollege
toetsing regeldruk en bijna alle provincies niet duidelijk is welk
beleid wordt ingezet om de legalisatie te verwezenlijken en dat in deze
situatie bedrijven drie jaar extra onduidelijkheid hebben.7 De
wetenschappers die door de commissie LVVN zijn gevraagd te reflecteren
op het advies van de Raad van State betwijfelen ook of de door de
regering genoemde maatregelen oplossingen zullen bieden.8
In reactie op bovenstaande bezwaren schrijft de regering dat het
vrijmaken van stikstofruimte zal worden voortgezet. De regering verwacht
echter dat het legaliseren van PAS-projecten, via stikstofruimte die is
verkregen uit bronmaatregelen (beëindigings- en opkoopregelingen), maar
voor een klein gedeelte van de PAS-projecten de oplossing zal zijn.
Welke maatregelen verder precies beschikbaar zijn voor de maatwerkaanpak
zal in het wettelijk voorgeschreven programma meer in detail worden
beschreven. Dit programma is echter nog niet beschikbaar en biedt dus
(vooralsnog) geen concreet zicht op een oplossing.9
Verder erkent de regering dat het zo kan zijn dat na afloop van het
wettelijk voorgeschreven programma – dus na 1 maart 2028 - nog moet
worden gewerkt aan de implementatie van de oplossingen, terwijl deze
volgens het wetsvoorstel voor die datum moeten zijn
uitgevoerd.10 Daarnaast benoemt de regering dat
in het kader van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel
(MCEN) maatregelen worden getroffen om de natuur te herstellen en in een
goede staat van instandhouding te brengen. Welke maatregelen de regering
bedoelt is echter (nog) onduidelijk.11 Voorts wordt door de
regering gewezen op de natuurmaatregelen waar het kabinet aan werkt als
onderdeel van het startpakket om vergunningverlening in Nederland weer
mogelijk te maken. Uit het advies van de Landsadvocaat dat de regering
bij het startpakket meestuurde aan de Kamer, blijkt echter dat de
voorgestelde maatregelen mogelijk hooguit voor
enkele natuurgebieden verslechtering van de natuur
zullen voorkomen. De Landsadvocaat concludeert dat er alleen
perspectief is op juridisch houdbare vergunningverlening met
gebiedsgerichte doorrekening en met aanvullende
gebiedsspecifieke bronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen.12 Ook de provincies en hoogleraar
Backes pleiten - in lijn met het advies van de Landsadvocaat - voor een
pakket aan maatregelen dat is doorgerekend per gebied.13
Onzekerheid over handhaving
Een ander bezwaar van de Raad van State betreft de onzekerheid over het
afzien van handhaving. De Raad van State constateert dat de toelichting
ervan uitgaat dat het nieuwe programma de kans vergroot dat besluiten om
af te zien van handhaving, bij de bestuursrechter in stand blijven. De
regering maakt niet duidelijk waarop deze veronderstelling is gebaseerd,
aldus de Raad van State. Voorwaarde voor het kunnen afzien van
handhaving is dat (1) er concreet zicht bestaat op legalisatie of (2)
handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te
dienen doelen. De hoogste bestuursrechter - de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State - heeft vorig jaar vijf
bijzondere omstandigheden14 benoemd die aanleiding
kunnen zijn om handhavend optreden onevenredig te achten in
verhouding tot het natuurbelang. Uit de uitspraak blijkt dat bij de
vraag of daadwerkelijk kan worden afgezien van handhavend optreden, het
erom gaat dat er een redelijk evenwicht is tussen de belangen van de
PAS-melders en de belangen die worden gediend met handhaven (het
natuurbelang). Hiervoor is nodig dat de gevolgen van niet handhaven voor
de natuur in beeld zijn en zijn afgewogen. Aan het natuurbelang kan
tegemoet worden gekomen door het treffen van maatregelen, aldus de
hoogste bestuursrechter.15 De wetenschappelijke
reflecties die door de commissie LVVN zijn gevraagd, onderschrijven
dit.16 Verder verwacht een van de
wetenschappers dat hoe langer duidelijke maatregelen uitblijven, hoe
strenger de rechter zal worden.17
In het nader rapport loopt de regering één voor één de bijzondere
omstandigheden langs die aanleiding kunnen zijn om handhavend optreden
onevenredig te achten in verhouding tot het natuurbelang. De regering
meent dat deze bijzondere omstandigheden onveranderd zijn of weer aan de
orde zijn door het aanpassen van het wettelijk voorgeschreven programma
en de programmatermijn. In het nader rapport wordt niet ingegaan op de
overkoepelende vraag of naar het oordeel van de regering een redelijk
evenwicht kan worden gevonden tussen de belangen van de PAS-melders en
het natuurbelang. Uit de nota naar aanleiding van het verslag van het
wetsvoorstel blijkt dat de regering meent dat voor een rechter het
belangrijkst zal zijn dat daadwerkelijk maatregelen worden getroffen die
binnen een redelijke termijn tot een oplossing voor de betrokken
PAS-melder kunnen leiden.18 Het is echter niet
duidelijk uit de antwoorden welke maatregelen de regering precies voor
ogen heeft. De regering signaleert in het nader rapport weliswaar dat
aan maatregelen wordt gewerkt om het natuurbelang te ondervangen, maar
over de aangekondigde natuurmaatregelen constateerde de Landsadvocaat al
dat deze mogelijk hooguit voor enkele natuurgebieden verslechtering van
de natuur zullen voorkomen.19
Gelet op het bovenstaande vraagt de tijdelijke commissie
aandacht van de leden voor de rechtsonzekerheid voor alle
belanghebbenden die met het voortschrijden van de tijd toeneemt en
alleen kan worden weggenomen met concrete, juridisch houdbare
oplossingen.
Met het oog op de rechtszekerheid adviseert de tijdelijke
commissie de leden om, in aanvulling op wat de Kamer al doet, de
regering te vragen het wettelijk voorgeschreven programma zo
spoedig mogelijk met de Kamer te delen zodat kan worden besproken of het
programma concrete, juridisch houdbare oplossingen en daarmee
rechtszekerheid aan belanghebbenden kan bieden.
De hiervoor genoemde punten kunnen worden betrokken bij de verdere
behandeling van het wetsvoorstel.
De voorzitter van de tijdelijke commissie,
Van Nispen
De griffier van de tijdelijke commissie,
Kling
Bij de Wet stikstofreductie en natuurbescherming is deze opdracht ten gevolge van het amendement-Bisschop c.s. in de wet opgenomen. Volgens de toelichting om rechtszekerheid te bieden en het vertrouwen in de overheid te herstellen. Zie Kamerstuk 35 600, nr. 19, p. 4-5.↩︎
Zie Kamerstuk 35 334, nr. 322, p. 2. Er zijn volgens de regering 2557 legalisatieverzoeken door PAS-melders ingediend uit het oorspronkelijke totaal van 3637 PAS-melders. In totaal is er voor 184 PAS-melders een oplossing gevonden en voor 7 PAS-melders is zicht op een oplossing. De overige 1131 dossiers zijn nog in behandeling. Uit de nota n.a.v. het verslag blijkt dat de provincies tot op heden 1679 PAS-melders volledig hebben beoordeeld, Kamerstuk 36 755, nr. 8, p. 22.↩︎
Patricia Popelier, Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, p. 130, 161 en 176. Zekerheid heeft betrekking op het vertrouwen dat een persoon heeft in een andere persoon. Het recht kan daarbij zekerheid verschaffen, nadelige gevolgen van onzekerheid beperken en middelen aanreiken om rechten af te dwingen.↩︎
Zijlstra (red.), Wetgeven: Handboek voor de centrale en decentrale overheid, p. 94-95.↩︎
De Raad van State verwijst daarbij naar: Wat wel kan. Uit de impasse en een aanzet voor perspectief, Johan Remkes, 5 oktober 2022.↩︎
Een aanpassing in de bedrijfsvoering door innoveren, extensiveren, reduceren, omschakelen of verplaatsen, dan wel beëindiging.↩︎
Bijlagen bij Kamerstuk 36 755, nr. 6.↩︎
Ralph Frins, universitair hoofddocent Omgevingsrecht Tilburg University, Position paper (2025Z13592) en Chris Backes, hoogleraar Omgevingsrecht aan de Universiteit Utrecht, Position paper (2025Z13588). Mr. Valentijn Wösten (Wösten juridisch advies, Position paper, 2025Z13587) gaat niet concreet in op de door de regering voorgestelde maatregelen.↩︎
Uit de nota n.a.v. het verslag blijkt dat de verwachting is dat het programma nog dit jaar (2025) kan worden vastgesteld, voorafgegaan door een inspraakronde. Zie Kamerstuk 36 755, nr. 8, p. 3.↩︎
Zie het voorgestelde artikel 22.21, vierde lid: “De in het programma opgenomen maatregelen worden uitgevoerd voor 1 maart 2028.” Kamerstuk 36 755, nr. 2, Artikel I, onderdeel B.↩︎
Uit de nota n.a.v. het verslag blijkt dat aanvullende besluitvorming wordt verwacht rond het zomerreces/in augustus/rond Prinsjesdag, Kamerstuk 36 755, nr. 8. p. 24, 5 en 33.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 362, p. 4.↩︎
Bijlagen bij Kamerstuk 36 755, nr. 6 en Backes, Position paper (2025Z13588), p. 6.↩︎
ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:838, r.o. 1.6.↩︎
Idem.↩︎
Frins, Position paper (2025Z13592), p. 3-4 en Backes, Position paper (2025Z13588), p. 4.↩︎
Backes, Position paper (2025Z13588), p. 5.↩︎
Kamerstuk 36 755, nr. 8, p. 12.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 362, p. 4.↩︎