Onverwijlde spoed ex artikel 37 van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2017)
Toezichtsverslagen AIVD en MIVD
Brief regering
Nummer: 2025D36161, datum: 2025-09-01, bijgewerkt: 2025-09-02 17:51, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van kamerstukdossier 29924 -285 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD.
Onderdeel van zaak 2025Z15628:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-09-02 15:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-09-11 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (๐ origineel)
29 924 Toezichtsverslagen AIVD en MIVD
Nr. 285 Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 september 2025
Op 1 juli 2024 hebben de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) mij een gezamenlijke brief gestuurd โ in afschrift aan uw Kamer โ over de toestemmingsverzoeken voor de inzet van bijzondere bevoegdheden via de (spoed)procedure ex artikel 37 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2017).
In de procedurevergadering van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken van 11 september 2024 is door uw Kamer besloten om mij om een reactie te vragen. Met mijn brief van 26 november 2024 informeerde ik uw Kamer dat meer intern onderzoek nodig is om tot een werkbare invulling van de term onverwijld te komen en hierover in gesprek met de CTIVD en de TIB te gaan. Thans informeer ik uw Kamer over dit onderwerp, waarbij ik betreur dat deze reactie lang op zich heeft doen wachten.
In artikel 37 Wiv 2017 is voorzien in een procedure voor spoedgevallen. In dat geval dient de minister de verleende toestemming "onverwijld" aan de TIB voor te leggen. De TIB toetst vervolgens zowel het toestemmingsverzoek als de toepassing van de spoedprocedure op rechtmatigheid. Indien de TIB een toestemming als niet rechtmatig beoordeelt, moet alle opbrengst terstond worden vernietigd. Indien de TIB van oordeel is dat de spoedprocedure ten onrechte is gebruikt, maar de uitoefening van de bevoegdheid niettemin rechtmatig wordt geacht, bepaalt de TIB wat dient te gebeuren met de gegevens die eventueel zijn verkregen voordat de TIB zich heeft uitgesproken over de inzet. Dan kan het oordeel zijn dat die opbrengst moet worden vernietigd.
In de genoemde brief van de TIB en de CTIVD wordt gesteld dat de AIVD, in de 6 maanden voorafgaand aan de brief, geen juiste uitvoering heeft gegeven aan deze procedure omdat de periode tussen de mondelinge toestemming van de minister en de schriftelijke toestemming in 58% van de gevallen langer dan 10 kalenderdagen was. Gesteld wordt dat hoe langer deze periode is, hoe lastiger het wordt voor de AIVD om eventuele opbrengst te vernietigen indien de TIB de verleende toestemming onrechtmatig acht, en dientengevolge hoe groter het risico is op compliance incidenten.
Vooropgesteld vind ik het van groot belang dat de wet wordt nageleefd en verleende toestemmingen onverwijld aan de TIB worden voorgelegd. Ik benadruk echter dat de door de TIB en CTIVD genoemde termijn van 10 dagen niet uit de wet volgt en ook niet als een wettelijke termijn kan worden opgevat. Bij de verwoording van dit artikel in de Wiv 2017 is destijds met goede redenen voor de term "onverwijld" gekozen in plaats van een concrete termijn te benoemen. Immers, een wettelijk gefixeerde termijn laat zich lastig verenigen met de complexe juridische en operationele werkelijkheid bij de AIVD. Nadat toestemming is gegeven via het gebruik van de spoedprocedure, vindt er een spoedinzet plaats die logischerwijze veel aandacht en capaciteit vraagt van het inlichtingenteam dat de last heeft aangevraagd. Dit betreft capaciteit die dus niet tegelijkertijd kan worden ingezet voor het schrijven van de last. Wel wordt er parallel aan de inzet door het team gewerkt aan de schriftelijke last. Dit laatste vergt echter een hoge mate van zorgvuldigheid, juist vanwege het eerder geschetste risico dat de last onrechtmatig wordt beoordeeld en de opbrengst moet worden vernietigd.
Uit het interne onderzoek naar het gebruik van de spoedprocedure is mij gebleken dat in het afgelopen half jaar, ondanks de genoemde complexiteit, de doorlooptijd is verbeterd. De periode tussen de mondelinge toestemming van de minister en de schriftelijke toestemming is thans in 40% van de gevallen langer dan 10 kalenderdagen. In de praktijk blijkt daarnaast dat een termijn van 10 werkdagen in de overgrote meerderheid van de gevallen ruimschoots wordt gehaald. In slechts 9% van de gevallen waarin de spoedprocedure is toegepast duurde het meer dan 10 werkdagen na de mondelinge toestemming voordat de last op schrift aan de minister is voorgelegd.
Hierbij merk ik nog op dat het percentage spoedverzoeken dat door de TIB onrechtmatig wordt beoordeeld niet significant afwijkt van het gemiddelde voor reguliere toestemmingsverzoeken en dat compliance incidenten - waarbij opbrengst verkregen via de spoedprocedure, na een onrechtmatig-oordeel van de TIB niet kon worden vernietigd - zich niet hebben voorgedaan.
Met de TIB vindt overigens contact plaats over de eventuele mogelijkheden om de schriftelijke toestemmingsverzoeken waar mogelijk te vereenvoudigen of meer werkbaar te maken, hetgeen mogelijk een verder positief effect zal hebben op de doorlooptijd bij (spoed)verzoeken.
Gelet op de variรซteit aan situaties waarin een toestemming met spoed wordt verleend, heeft het interne onderzoek niet geleid tot een voorstel om alsnog tot een concrete invulling te komen van de term "onverwijld". Een concrete invulling die passend is voor alle situaties zou nopen tot zo'n ruime termijn dat deze vrijwel betekenisloos is. Het bovenstaande neemt niet weg dat ik de brief van de CTIVD en de TIB heb opgevat als belangrijk signaal om zo zorgvuldig mogelijk toepassing te blijven geven aan de spoedprocedure op grond van artikel 37 Wiv. Het uitgangspunt is en blijft dat zo spoedig mogelijk na de verleende toestemming de last op schrift wordt gesteld om aan de TIB voor te leggen.
Tot slot merk ik op dat de algehele systematiek van (de toetsing van) toestemmingsverzoeken wordt meegenomen in de herziening van de Wiv 2017, waarover ik u samen met de minister van Defensie informeerde in onze brief van 17 juni 2025. Bij dit proces zijn de CTIVD en de TIB betrokken. Op dit moment wordt er nog volop gewerkt aan het uitwerken van de richtinggevende uitgangspunten van de wet.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
D.M. van Weel