[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Memorie van toelichting

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2026

Memorie van toelichting

Nummer: 2025D36288, datum: 2025-09-16, bijgewerkt: 2025-11-13 16:38, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36800-XV-2).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36800 XV-2 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2026.

Onderdeel van zaak 2025Z15662:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2025–2026
36 800XV Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2026
Nr. 2

Memorie van toelichting

A. Algemeen

1. Geraamde uitgaven en ontvangsten

Figuur 1 Geraamde begrotingsgefinancierde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 65.707.199.000,-

Figuur 2 Geraamde begrotingsgefinancierde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 2.630.327.000,-

Figuur 3 Geraamde premiegefinancierde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 93.330.920.000,-

Figuur 4 Geraamde premiegefinancierde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 290.609.000,-

2. Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting verder toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

MariëllePaul

3. Leeswijzer

Opbouw begroting

De begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is vormgegeven conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die zijn gestoeld op de Comptabiliteitswet 2016. Na deze leeswijzer volgen hoofdstukken met de beleidsagenda, de beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Hoofdstuk 7 bevat paragrafen met departementspecifieke informatie, hoofdstuk 8 de bijlagen.

Beleidsagenda

In de paragraaf beleidsprioriteiten van de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW voor het komende jaar beschreven. In de beleidsagenda wordt daarnaast ingegaan op de uitgaven aan Sociale Zekerheid. Tevens zijn in de beleidsagenda de Openbaarheidsparagraaf en de Strategische Evaluatie Agenda opgenomen.

Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2026 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zeven van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, die eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  1. het doel van het financiële instrument;
  2. wie er voor in aanmerking komen;
  3. de financiële regeling;
  4. de budgettaire ontwikkeling;
  5. de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsgefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2026 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2026 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen. In het onderdeel nominaal wordt de geraamde ontwikkeling van de prijzen per jaar gereserveerd.

Nieuw bij de premiegefinancierde uitgaven is de registratie van de over uitkeringen betaalde sociale premies. Om aan te sluiten op een recente revisie van de systematiek van de nationale rekeningen worden vanaf 2025 de over de uitkeringen betaalde werkgeverspremies opgenomen als uitgave in de budgettaire tabellen. De betaalde sociale premies staan onder de regel «sociale lasten». Dit doet zich voor bij de beleidsartikelen 3, 5, 6 en 9.

Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW kent twee niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de apparaatsuitgaven voor het kerndepartement en de nog niet verdeelde reserveringen.

Departementspecifieke informatie

De departementspecifieke informatie bestaat uit de paragrafen «Sociale fondsen SZW» en «Koopkracht en specifieke inkomensaspecten».

Bijlagen

De begroting van SZW bevat zes bijlagen. Dit betreft de bijlage Zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak, de bijlage Specifieke uitkeringen, het Subsidieoverzicht, de Uitwerking Strategische Evaluatieagenda, een conversietabel inburgering en ten slotte de lijst van afkortingen.

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen en uitgaven Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. De Minister van SZW is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda (in de paragraaf Budgettaire ontwikkeling uitgaven Sociale Zekerheid) wordt gedetailleerd ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven.

Bronvermelding tabellen met kerncijfers

In tabellen waarin realisatiegegevens van kerncijfers zijn opgenomen wordt in noten onder de tabel verwezen naar de bron van deze gegevens. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige publicaties werden gepresenteerd. Ramingen van de kerncijfers komen – tenzij anders vermeld – voor rekening van het Ministerie van SZW.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt ervoor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In lijn met voorgaande jaren roept de Europese Commissie Nederland op om maatregelen vast te stellen en uit te voeren om het gebruik van flexibele of tijdelijke arbeidscontracten minder aantrekkelijk te maken. Ook beveelt de Commissie aan om uitgebreide maatregelen uit te voeren om tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aan te pakken, onder meer door onderbenut arbeidspotentieel aan te boren, door de bij- en omscholingsmogelijkheden voor iedereen te versterken via gericht en op maat gesneden actief arbeidsmarktbeleid, en door mobiliteit naar sectoren met een hoge productiviteit en sectoren met betrekking tot maatschappelijke uitdagingen aan te moedigen.

Het demissionaire kabinet werkt door aan een implementatie van het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Over de voortgang van de implementatie van het HVP wordt de Kamer minimaal tweejaarlijks geïnformeerd door het Ministerie van Financiën. De laatste keer dat de Tweede Kamer hiervan op de hoogte is gebracht was op 17 april jongstleden (Kamerstukken II 2024/25, 21501-07, nr. 2107).

Eind 2025 dient Nederland het derde betaalverzoek in. Eén van de mijlpalen in het derde betaalverzoek is de inwerkingtreding van de Wet Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar). Ondertussen werkt het demissionaire kabinet door aan de voorbereidingen voor het vierde en vijfde betaalverzoek, die in 2026 worden ingediend. In deze betaalverzoeken lopen mijlpalen mee op het gebied van het pensioenstelsel en de basisverzekering arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen. Ook dient tegen die tijd de doelstelling behaald te zijn met betrekking tot het financieren van scholingstrajecten voor WW-gerechtigden.

Groeiparagraaf

Het kabinet werkt aan verbetering, modernisering en vereenvoudiging van het begrotings- en verantwoordingsproces en de financiële informatievoorziening. In de Voorjaarsnota (Kamerstukken II 2024/25, 36 725, nr. 1) is dit nader toegelicht. Een van de stappen die in dit kader gezet worden, is om informatie niet op verschillende plekken meer aan te bieden. Daarom komen de volgende bijlagen vanaf de begroting 2026 te vervallen:

  1. Verdiepingshoofdstuk;
  2. Moties en toezeggingen;
  3. Rijksuitgaven Caribisch Nederland;
  4. Nationaal Groeifonds.

Toegevoegd aan de SZW begroting is de paragraaf belangrijkste beleidsmatige mutaties (paragraaf 4.2) in de Beleidsagenda.

Met ingang van 2026 vallen de inburgeringsactiviteiten weer onder de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De middelen voor inburgering zijn met ingang van dat jaar overgeheveld van de begroting van Justitie en Veiligheid. Dat betekent dat artikel 13 van de SZW-begroting vanaf 2026 zowel om integratie als inburgering handelt.

B. Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen

4. Beleidsagenda

4.1 Beleidsprioriteiten

1. Inleiding

Het kabinet is sinds 2 juni 2025 demissionair. Tegelijk blijft het zich inzetten voor werk, bestaanszekerheid en perspectief voor iedereen. Ook blijft het kabinet werken aan grip op arbeidsmigratie.

Nederland heeft de hoogste participatiegraad van Europa. Een historisch hoog aantal mensen in Nederland heeft een betaalde baan. Mensen dragen bij aan het verbeteren van onze welvaart en zetten zich in voor elkaar. Dat doen ze met overtuiging. En met resultaat.

De Nederlandse economie blijft sterk in onzekere tijden. Onze economie laat de komende jaren een gematigde groei zien. Ook daalt de armoede. Lonen nemen meer toe dan de inflatie, waardoor de koopkracht voor de meeste mensen stijgt. Huishoudens hebben meer te besteden.

Tegelijkertijd zijn er ook veel Nederlanders met zorgen. Over hun bestaanszekerheid, veiligheid en de toekomst. Ondanks de demissionaire status blijft het kabinet zich inzetten om deze zorgen aan te pakken.

In tijden van geopolitieke onrust werkt het kabinet aan het versterken van de maatschappelijke weerbaarheid. Er zijn spanningen op het wereldtoneel zoals oorlogen, digitale aanvallen en sabotage. Daarnaast hebben we te maken met de onvoorspelbare internationale handelspolitiek door internationale partners. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op een goed functionerende arbeidsmarkt, bestaanszekerheid voor iedereen en een veerkrachtige samenleving. Daarbij dragen we bij aan het versterken van sociale cohesie om polarisatie tegen te gaan. Ook tijdens een crisis of conflict.

We staan voor uitdagingen in de sociale zekerheid. Regels voor uitkeringen, toeslagen en andere aanvullingen zijn te ingewikkeld. Daardoor maken sommige mensen geen gebruik van regelingen waar zij recht op hebben. De vrees om een bedrag terug te moeten betalen draagt hieraan bij. Hierdoor lopen mensen inkomsten mis en dat kan leiden tot geldzorgen. Tegelijk is het aantal huishoudens met problematische schulden de afgelopen jaren toegenomen naar 8,9%1. Dit percentage daalt niet, ondanks de economische groei en de dalende armoedecijfers.

We vereenvoudigen de sociale zekerheid en verbeteren de dienstverlening met de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning. Met proactieve dienstverlening op een aantal regelingen dringen we het niet-gebruik van regelingen terug en met de herijking van het handhavingsinstrumentarium bieden we een zekerder en voorspelbaarder inkomen. Daarnaast bouwen we aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Mensen moeten meer zekerheid over hun werk en inkomen hebben. Arbeidsmigranten willen we selectiever inzetten.

We zetten ons in voor de kwaliteit van de uitvoering. Burgers en publieke dienstverleners betrekken we eerder en beter in het beleidsproces en we willen de uitvoering vlot trekken waar die vast zit. Hiermee voorkomen we dat de uitvoering vastloopt als gevolg van te ingewikkelde wet- en regelgeving. Dit draagt bij aan het herstel van vertrouwen in de overheid.

1.1 Hoofdlijnenakkoord en voorjaarsbesluitvorming

We blijven werken aan een sterke economie, waarbij werken loont. Het kabinet ondersteunt de koopkracht van werkenden door een verhoging van de arbeidskorting. Met hogere lonen en meer werkzekerheid gaan we ook ongelijkheid tegen. En met een gezonde en productieve werkomgeving blijven mensen duurzaam inzetbaar en kunnen zij doorwerken tot hun pensioen. Hier plukken bedrijven, onze economie en de hele maatschappij de vruchten van.

Het minimumjeugdloon wordt per 1 januari 2027 verhoogd. Het kabinet ziet dit als een belangrijke stap naar meer bestaanszekerheid voor jongeren. Voor werknemers tussen de 16 en 20 jaar gaat het minimumloon stapsgewijs omhoog. Zo komt het dichter bij het reguliere minimumloon.

De vergoedingen voor kinderopvang worden verhoogd. Dat gebeurt in een aantal stappen, tot het nieuwe stelsel in 2029. Daarin betalen ouders een eigen bijdrage aan de kinderopvanginstelling zelf en wordt de kinderopvangtoeslag vervangen door directe financiering. Hierdoor nemen voor veel werkende ouders de kosten van kinderopvang af.

We maken onze arbeidsmarkt toekomstbestendig, met aandacht voor arbeidsmigratie. Door vergrijzing blijft onze krappe arbeidsmarkt ook in de toekomst onder druk staan. We moeten af van een eenzijdige focus op werkgelegenheid, en juist meer aandacht hebben voor de kwaliteit van werk. Hierbij zorgen we voor een gelijker speelveld tussen zelfstandigen en werknemers en tussen werknemers onderling. We dringen schijnzelfstandigheid terug en beperken het gebruik van flexibele contracten tot situaties waarin de aard van het werk daar om vraagt. Ook introduceren we een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus en andere uitleners van arbeidskrachten. Met deze veranderingen kunnen we misstanden voorkomen en maatschappelijke transities realiseren.

Bij de bezuinigingen op de overheid kijken we waar we slimmer kunnen werken met minder mensen. Daarbij hebben we oog voor het op peil houden van de kennis en capaciteit die nodig is om alle beleidsprioriteiten te realiseren. Voor de uitgaven aan personeel en spullen van SZW bezuinigen we € 23 miljoen in 2025, oplopend tot € 99 miljoen vanaf 2029. Voor 2025 is een grotendeels financiële invulling gevonden met snel te realiseren maatregelen. Voor 2026 en verder worden er inhoudelijke keuzes gemaakt. De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA), UWV en SVB leveren een bijdrage aan de bezuiniging.

2. Bestaanszekerheid

2.1 Vereenvoudiging inkomensondersteuning

We werken aan een zekerder en begrijpelijker stelsel van inkomensondersteuning waarin (meer) werken loont. Daarvoor heeft het kabinet de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning opgesteld. Deze agenda schetst de aanpak voor vereenvoudiging op korte, middellange en lange termijn. In de Kamerbrief van 11 juli jl.2 is uitgewerkt hoe we deze vereenvoudiging via zeven sporen kunnen bereiken:

  1. Borgen van een toereikend en toegankelijk sociaal minimum;
  2. Zekere en begrijpelijke regelingen als vangnet, ook bij werkloosheid;
  3. Vereenvoudiging gegevensdeling, begrippen en overgangsrecht;
  4. Een zekere en begrijpelijke regeling voor arbeidsongeschiktheid;
  5. Zekere en begrijpelijke financiële ondersteuning voor ouders;
  6. Een voorspelbaar inkomen, door het verminderen van negatieve effecten van fouten, nabetalingen en terugvorderingen;
  7. Betere toeleiding naar werk: via werk in inkomen voorzien.

In 2026 gaan we door met vereenvoudigen. De zeven sporen werken vooral op langere termijn. Ook komend jaar zijn de eerste veranderingen al merkbaar. Zo streven we ernaar volgend jaar in het eerste spoor het wetsvoorstel Proactieve dienstverlening in werking te laten treden. Dit wetsvoorstel moet het niet-gebruik van bepaalde uitkeringen en andere sociale voorzieningen tegengaan. Zo krijgen mensen waar ze recht op hebben. Op korte termijn stelt dit uitvoerders in staat om aanvragen van verschillende regelingen vooraf in te vullen. Daarvoor versterken we de mogelijkheden voor gegevensdeling tussen partijen. In het zesde spoor werken we aan een oplossing voor de ongewenste keteneffecten die nabetalingen van uitkeringen van de overheid kunnen hebben. Door deze nabetalingen voortaan uit te zonderen op het toetsingsinkomen, vergroten we de voorspelbaarheid van het inkomen, krijgen mensen waar ze recht op hebben en nemen we stress en onzekerheid bij mensen weg. In het zevende spoor werken we aan het verminderen van drempels tot arbeidsparticipatie. Zo verbeteren we de Banenafspraak3. Hier speelt ook het efficiënter gebruiken van beschikbare gegevens een grote rol.

We verbeteren de kwaliteit van de publieke dienstverlening om zo het vertrouwen in de overheid te vergroten. De Minister van SZW coördineert het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering (WaU). Met dit programma werken we aan betere publieke dienstverlening. Dit gebeurt samen met ministeries, publieke dienstverleners, medeoverheden, burgers en de politiek. Het programma WaU richt zich op eenvoudiger beleid en uitvoering, gegevensdeling, schaarste in de uitvoering en de samenwerking met de politiek. In aanvulling op de overheidsbrede taak van het programma WaU werkt het Ministerie van SZW ook zelf aan het verbeteren van de publieke dienstverlening. Zo kunnen politiek, uitvoering en beleid samen knelpunten signaleren en oplossen door middel van de knelpuntenbrieven van UWV, de SVB en LCR en de Stand van de Uitvoering4.

We ondersteunen Caribisch Nederland in het sociale domein. We stellen structureel € 4 miljoen beschikbaar om mensen met een afstand te begeleiden op de arbeidsmarkt. Bovendien zetten we in 2026 eenmalig de energietoeslag voor minimahuishoudens voort. Daarnaast ontwerpen we in de wetgevingsagenda een werkloosheidsregeling en een verlofregeling voor begeleiders bij medische uitzending. In het najaar van 2025 zetten we deze onderwerpen samen met een verkenning naar een inkomensafhankelijke kindregeling uiteen in een beleidsbrief aan de Tweede Kamer.  

We werken samen een plan uit om de continuïteit van socialezekerheidsuitkeringen te verzekeren in geval van crisis. Dat doen we met UWV, de SVB en het gemeentelijk domein. We onderzoeken of instanties waar nodig elkaars taken kunnen overnemen. Ook onderzoeken we welke praktische en juridische kaders nodig zijn om uitkeringen in crisisomstandigheden goed en tijdig bij de mensen te krijgen.

2.2 Arbeidsongeschiktheid

We vereenvoudigen het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid. We gaan ‘praktisch beoordelen’ en maken het advies van de bedrijfsarts leidend bij de toetsing van het re-integratieverslag. De huidige complexiteit maakt het stelsel voor zowel mensen als uitvoeringsorganisaties onwerkbaar. Daarom zijn ingrijpende maatregelen noodzakelijk om het stelsel te verbeteren, te vereenvoudigen en weer uitvoerbaar te maken. Naast deze twee oplossingen voor de korte termijn blijft er aandacht voor een fundamentele stelselherziening. Hierbij kijken we naar de ideeën van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS). In het najaar van 2025 wordt het Interdepartementaal Beleidsonderzoek over de WIA opgeleverd.

2.3 Armoede en schulden

Het aantal mensen en het aantal kinderen in armoede neemt naar verwachting in 2026 verder af. De kinderarmoede- en armoedecijfers komen niet uit boven het referentiejaar 2024, waarmee de kabinetsdoelstelling wordt gehaald en deze dalende trend doorzet5. Maar cijfers zeggen niet alles. Met het Nationaal Programma Armoede en Schulden werken we aan effectiever en eerlijker armoedebeleid en het terugdringen van problematische schulden. Als er schulden ontstaan, willen we op drie punten verbetering: een kleine vordering moet klein blijven, mensen met schulden moeten overzicht houden en er moet sneller en goede schuldhulpverlening beschikbaar zijn. We hebben bestuurlijke afspraken gemaakt om een minimaal niveau van dienstverlening in elke gemeente te garanderen. Daarnaast werken we aan betere borging van het bestaansminimum bij beslag. En aan het verbeteren van het stelsel van publieke en private invordering door schulden in een vroeg stadium op te lossen.

We zetten stappen om landelijke regels eenvoudiger te maken en zo het armoedebeleid te verbeteren. Het armoedebeleid in Nederland kan effectiever en eerlijker. Rapporten van onder meer de Commissie sociaal minimum, Nibud, FNV en IPE laten zien dat er soms grote verschillen zijn tussen gemeenten. Het doel is een eenvoudiger en effectiever armoedebeleid met minder (ervaren) rechtsongelijkheid. Daarbij blijft het uitgangspunt dat werken moet lonen. Het kabinet richt zich op interdepartementale samenwerking om te komen tot samenhangend beleid in het sociaal domein. Dit doen we onder andere via de interdepartementale aanpak kwetsbare gezinnen met jeugdigen van 0-27 jaar. De ministeries VWS, OCW, SZW, JenV en BZK zijn hierbij betrokken. Door geldzorgen vroegtijdig te signaleren en mensen snel naar passende ondersteuning te leiden, krijgen inwoners meer grip op hun financiële situatie en wordt schuldenproblematiek effectief voorkomen.

Het kabinet stimuleert een rechtvaardige en betaalbare energietransitie. Het kabinet heeft voor 2026 een reservering getroffen van € 60 miljoen. Die wordt gebruikt voor de cofinanciering van het Social Climate Fund (2026-2032), door een meerjarig publiek energiefonds in te richten dat huishoudens steunt met lage inkomens en hoge energielasten. Rijksbreed willen we huishoudens zowel op de korte als op de lange termijn ondersteunen door de positie van kwetsbare huishoudens in beleidskeuzes mee te nemen. Zo wordt de bestaande afsluitregeling energie 2026 op bepaalde punten verbeterd, waaronder uitgebreidere gegevensuitwisseling tussen leveranciers en gemeenten voor schuldhulpverlening.

We werken aan gelijkwaardige bestaanszekerheid voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Eén op de drie inwoners van Caribisch Nederland leeft onder het sociaal minimum. Armoede is er hardnekkig en wordt vaak van generatie op generatie doorgegeven. De problematiek verschilt van die in Europees Nederland. Het kabinet werkt aan een gelijkwaardig sociaal vangnet dat is afgestemd op de lokale context en waarmee de inkomensondersteuning op een beter niveau is gebracht. Deze veranderingen bereiken we via de prioritaire wetgevingsagenda Caribisch Nederland6.

2.4 Pensioenen

We gaan zorgvuldig door met de pensioentransitie. In 2026 stappen steeds meer pensioenuitvoerders over naar nieuwe pensioenregelingen. We scherpen de regelgeving over hoe pensioenuitvoerders hun deelnemers mee moeten nemen in de transitie aan. De pensioensector rapporteert twee keer per jaar over hoe ze hun deelnemers hierin meenemen. We zorgen ervoor dat eventuele knelpunten tijdig worden gesignaleerd en opgelost. Dat doen we door gebruik van monitoring, signalering en onafhankelijke adviezen van de regeringscommissaris transitie pensioenen. We staan open voor zorgen uit de samenleving en houden rekening met de belangen van deelnemers. De Tweede Kamer wordt ten minste twee keer per jaar geïnformeerd over de voortgang van de pensioentransitie.

Het akkoord ‘Gezond naar het pensioen’ zorgt ervoor dat zo veel mogelijk mensen gezond hun pensioen bereiken. Dit akkoord is eind 2024 gesloten tussen het kabinet en sociale partners7. Daarin staan afspraken over een gezamenlijke agenda voor duurzame inzetbaarheid. Ook komt er een structurele en meer gerichte drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegd uittreden (RVU) met ijkmomenten. Het kabinet en de sociale partners houden gezamenlijk de vinger aan de pols bij de voortgang van deze afspraken. Voor de zomer van 2026 vindt een gezamenlijk monitoringsmoment plaats. Het eerste ijkmoment is gepland voor 2028.

3. Arbeidsmarkt en demografie

We maken onze arbeidsmarkt toekomstbestendig. Een goed functionerende arbeidsmarkt draagt bij aan de welvaart van iedereen. We gaan de werkzekerheid versterken. En we zorgen ervoor dat bedrijven zich sneller kunnen aanpassen. Daarom gaan we door met het arbeidsmarktpakket. Het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers is al aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierbij hebben we oog voor het duurzaam begeleiden van mensen naar werk en gaan we selectiever om met arbeidsmigratie. Daarvoor introduceren we onder andere een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus. Ook verkennen we een sectoraal uitzendverbod. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt is iedereen hard nodig. Het kabinet werkt aan het wetsvoorstel voor de verkorting van de maximale WW-duur van 24 naar 18 maanden om de WW meer activerend te maken.

3.1 Arbeidsmarkt

We willen ondernemerschap stimuleren als deze bijdraagt aan een productieve economie. Daarom geven we zelfstandigen en werknemers duidelijkheid en bescherming. Wanneer werk je als werknemer en wanneer ben je zelfstandige? Met het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) wil het kabinet meer duidelijkheid geven. Opdrachtgevers, uitvoerders en toezichthouders weten zo beter wanneer loondienst passend is. En onder welke voorwaarden opdrachtgevers zelfstandige ondernemers kunnen inschakelen. Daarmee creëren we een gelijker speelveld op de arbeidsmarkt. Het wetsvoorstel introduceert ook een rechtsvermoeden, waarop werkenden of hun vertegenwoordigers zich kunnen beroepen. Hiermee voorkomen we schijnzelfstandigheid zo veel mogelijk.

Om de bestaanszekerheid van zelfstandigen te versterken werken we aan een basisverzekering voor arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen (BAZ). De BAZ biedt een adequate inkomensvoorziening aan zelfstandigen in het geval van arbeidsongeschiktheid. Zij worden zo beter beschermd tegen verlies van inkomen bij langdurige arbeidsongeschiktheid. De BAZ beschermt kwetsbare zelfstandigen die anders onverzekerd zouden blijven. Dit creëert een gelijker speelveld tussen zelfstandigen onderling en tussen werknemers en zelfstandigen. Door een verplichte verzekering hoeven mensen ook minder gebruik te maken van algemene voorzieningen. Op dit moment hebben twee op de drie zelfstandigen een voorziening die ze kunnen aanspreken wanneer ze arbeidsongeschikt raken.

We zetten in op meer zekerheid voor flexwerkers. Het wetsvoorstel ‘Meer zekerheid flexwerkers’ vervangt nulurencontracten door een bandbreedtecontract met meer rooster- en inkomenszekerheid. Ook verkorten we de meest onzekere fases van uitzendwerk en voorkomen we draaideurconstructies van tijdelijke contracten.

We werken aan het behouden van voldoende personeel in tijden van crisis. Dit is een randvoorwaarde om de economie draaiende te houden. We herzien de Noodwet Arbeidsvoorziening. Deze wet voorziet in bevoegdheden en maatregelen voor de continuïteit van arbeid in noodsituaties. Daarnaast verkennen we met sociale partners en andere departementen wat er nodig is om de allocatie van arbeid bij militaire en hybride dreigingen soepel te laten verlopen. Ook introduceren we het Wetsvoorstel personeelsbehoud bij crisis. Daarmee wil het kabinet levensvatbare bedrijven ondersteunen. Werkgevers krijgen hiermee meer flexibiliteit, omdat werknemers intern op een andere plek ingezet kunnen worden. Voor werknemers vergroot dat de kans dat zij ondanks een crisis hun baan behouden.

Daarbij vergroten we de wendbaarheid van kleine en middelgrote werkgevers bij de re-integratieverplichtingen. Dit doen we door eerder duidelijkheid te creëren over het vervangen van langdurig zieke werknemers. Per 1 januari 2025 geldt het lagere WW-tarief bij overwerk voor werknemers met een vast contract van gemiddeld meer dan 30 uur per week. Hierdoor krijgen werkgevers meer mogelijkheden om werknemers met een groot vast contract flexibeler in te zetten tegen de lage WW-premie. Door deze maatregelen stellen we bedrijven in staat om makkelijker vaste contracten aan te bieden en zijn ze weerbaarder tijdens crises.

We gaan het verlofstelsel vereenvoudigen. Door de jaren heen is het verlofstelsel meerdere keren uitgebreid. Daardoor hebben ouders meer mogelijkheden om hun werk te combineren met de zorg voor hun kinderen. Het stelsel is hierdoor ook complex geworden. Daarom werken we aan een wetsvoorstel ter vereenvoudiging van het verlofstelsel.

We verkennen mogelijkheden om het cao-stelsel te versterken. Het Nederlandse collectieve arbeidsovereenkomststelsel (cao-stelsel) en het algemeen verbindend verklaren stelsel (avv-stelsel) zijn belangrijk voor de bevordering van evenwichtige arbeidsverhoudingen. Het cao-stelsel zorgt voor arbeidsrust, maakt zelfregulering door sociale partners mogelijk en voorkomt concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Het stelsel is flexibel en biedt ruimte om mee te bewegen met veranderingen in de tijd. Maar, daar zitten grenzen aan. Verschillende maatschappelijke en sociaaleconomische ontwikkelingen maken dat het stelsel onder druk staat. Daarom verkent het kabinet maatregelen die het stelsel kunnen versterken en ervoor kunnen zorgen dat de wettelijke kaders werkbaar en passend blijven. Daarmee zetten we in op verbetering van de organisatiegraad van werknemers- en werkgeversorganisaties, van het avv- en dispensatiebeleid en van de cao-dekkingsgraad. En we willen de onafhankelijkheid van vakbonden versterken.

3.2 Demografie

We streven naar gematigde demografische groei. In januari 2024 heeft de Staatscommissie demografische ontwikkelingen 2050 een rapport uitgebracht. In het rapport staan 3 ontwikkelingen centraal: toenemende groei van de bevolking door migratie, toenemende diversiteit naar herkomst en (dubbele) vergrijzing. Vanuit het perspectief van brede welvaart komt de staatscommissie tot het advies van gematigde groei. Deze doelstelling is door het kabinet omarmd en bevestigd door de Tweede Kamer. We gebruiken de suggesties uit het rapport om de kennisinfrastructuur, monitoring en governance verder te ontwikkelen. Op deze manier blijven we als samenleving langjarig binnen de bandbreedtes van gematigde groei.

3.3 Arbeidsmigratie

We introduceren een toelatingsstelsel voor uitzendbureaus en andere uitleners van arbeidskrachten. De wet die dit regelt is aangenomen door de Tweede Kamer. Uitleners moeten voortaan aan een aantal eisen voldoen om kwetsbare arbeidskrachten te beschermen. We willen daarbij voorkomen dat goedwillende uitleners lijden onder de kwaadwillende partijen. De kwaadwillenden houden zich niet aan de wet door werknemers en met name arbeidsmigranten uit te buiten. Inleners mogen na de invoering van het stelsel alleen nog van toegelaten uitleners arbeidskrachten inhuren. Binnen het Ministerie van SZW wordt in 2026 een autoriteit ingericht die de aanvragen voor een toelating en het behoud ervan beoordeelt.

We hebben een sectoraal uitzendverbod verkend8. Voor sectoren waar aantoonbaar sprake is van wijdverspreide en stelselmatige misstanden en geen verbetering te zien is, wordt als stok achter de deur een in- en uitleenverbod voorbereid via een Algemene Maatregel van Bestuur. Deze bevoegdheid geeft de mogelijkheid om in- en uitlenen van uitzendkrachten te verbieden in specifieke sectoren. Ook is de verplichting dat in een sector een minimaal percentage van arbeidskrachten in dienst wordt genomen onderzocht. Voor de vlees-, teelt-, schoonmaak- en transportsector is er een aanvullend maatregelenpakket om misstanden met uitzendkrachten tegen te gaan.

We maken keuzes voor gerichte en selectieve arbeidsmigratie. In de zomer van 2025 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek en het advies van de SER over arbeidsmigratie verschenen. Deze rapporten bieden inzicht in de keuzes die we kunnen maken op de arbeidsmarkt en de economie om te zorgen voor selectiever en gerichtere arbeidsmigratie.

3.4 Gezond en veilig werken

Het kabinet werkt aan meerdere thema’s uit de Arbovisie van 20409. Gezond en veilig werken is niet altijd een vanzelfsprekendheid. Het doel van de Arbovisie 2040 is dan ook nul doden en fors minder ongevallen en zieken door werk. Zo wordt de beschikbaarheid en kwaliteit van risico-inventarisaties en -evaluaties (RI&E’s) verbeterd. Daarnaast richt het kabinet zich op het vergroten van de werkbaarheid van arboregelgeving. Hiermee verminderen we de regeldruk. Dat doen we ook op het terrein van de RI&E en van gevaarlijke stoffen. Verder werken we aan de implementatie van de Europese asbestrichtlijn.

Het kabinet zet in op wet- en regelgeving voor kindfluencers en vlogfamilies. Deze groepen worden steeds populairder op sociale media. Deskundigen waarschuwen dat kinderen die in vlogs voorkomen risico’s lopen op het gebied van mentale gezondheid, ontwikkeling en algemeen welzijn. Daarom bekijken we hoe de boetes voor het niet naleven van de wet- en regelgeving effectiever kunnen zijn. Ook zetten we in op voorlichting over de risico’s en bestaande regelgeving.

3.5 Kinderopvang

We gaan de financiering van kinderopvang verbeteren10. De onzekere en ingewikkelde kinderopvangtoeslag gaat verdwijnen. In plaats daarvan vragen kinderopvangorganisaties straks de vergoeding voor kinderopvang aan bij de overheid. De overheid betaalt deze vergoeding daarna uit aan de kinderopvangorganisaties. De hoogte van de vergoeding is straks niet meer afhankelijk van het inkomen van ouders. Ouders betalen vervolgens een eigen bijdrage aan de kinderopvangorganisatie. Zo wordt de financiering van kinderopvang voor hen veel eenvoudiger en zekerder. Terugvorderingen bij ouders komen dan nooit meer voor. In 2026 stuurt het kabinet een wetsvoorstel voor deze nieuwe financiering naar de Tweede Kamer. Het Ministerie van SZW en de Dienst Toeslagen richten samen de uitvoering van de nieuwe financiering in. En het kabinet zorgt samen met de kinderopvangsector voor een soepele overgang naar de nieuwe financiering, zodat het nieuwe stelsel in 2029 in werking kan treden.

We verhogen nu al de vergoedingen voor kinderopvang. De komende jaren verhogen we de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag steeds in stappen, zodat in 2029 alle werkende ouders het maximale vergoedingspercentage krijgen. De vraag naar kinderopvang kan zo geleidelijk toenemen, waardoor de kinderopvangsector tijd heeft daarop te reageren. Toch blijft het mogelijk dat de opvangtarieven gaan stijgen als het aanbod niet voldoende mee kan groeien. Het kabinet wil met flankerend beleid de financieel meest kwetsbare ouders beschermen tegen de gevolgen van zulke prijsstijgingen. Daarnaast heeft het kabinet bij de afgelopen voorjaarsbesluitvorming besloten om de maximum uurprijs in de kinderopvangtoeslag per 2026 wél te indexeren. Zo blijft de kinderopvangtoeslag in de pas lopen met de opvangkosten die ouders betalen.

We verbeteren de kwaliteit en veiligheid van onze kinderopvang. Dit doen we met een wijziging in de wet Kinderopvang. In Nederland is de kinderopvang van goede kwaliteit en dat moet zo blijven. Ouders willen hun kinderen met een gerust hart naar de opvang brengen. Daarom werkt het kabinet continu aan het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit en de veiligheid van kinderopvang. Per 1 juli 2026 treden verbetermaatregelen voor de gastouderopvang in werking. Deze wetswijziging heeft als doel de kwaliteit van gastouderopvang beter te waarborgen. Hiervoor worden onder andere de eisen aan gastouderopvang aangescherpt. Bijvoorbeeld om de begeleiding van gastouders door het gastouderbureau te verbeteren en om bij te dragen aan (verdere) professionalisering van gastouders.

Net als in het Europees deel van Nederland verbeteren we het kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland. Naar verwachting treedt op 1 januari 2026 de Wet kinderopvang BES in werking. Deze wet verbetert de kwaliteit van kinderopvang op Caribisch Nederland en maakt kinderopvang beter betaalbaar.

4. Participatie en integratie

4.1 Participatie

Ons doel is om vertrouwen en menselijke maat in de Participatiewet te verankeren. Ook moet de uitvoering van de wet eenvoudiger worden. Zo wil het kabinet de hardheden die mensen ervaren in deze wet tegengaan. Daarvoor wordt de Participatiewet meer in balans gebracht. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans is aangenomen in de Tweede Kamer. De implementatie wordt voorbereid. De inwerkingtreding van de nieuwe wet- en regelgeving is in 2026. Daarnaast onderzoekt het kabinet de opties voor een fundamentele herziening van de Participatiewet en wordt er ook gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid in de uitvoering door gemeenten.

We willen dat mensen zeker kunnen zijn dat kleine fouten niet tot grote gevolgen leiden. Dat doen we via het wetsvoorstel Handhaving Sociale Zekerheid waarmee we de handhaving in brede zin herzien. Met het versterken van de preventieve aanpak verkleinen we bovendien de kans op fouten. Tot slot wordt er gewerkt aan de kabinetsambitie om verschillende inkomensondersteunende regelingen binnen de Participatiewet, zoals de Studietoeslag en de Individuele Inkomenstoeslag, te vereenvoudigen en verschillen tussen gemeenten te verkleinen.

Het kabinet werkt aan een arbeidsmarkt waar iedereen meedoet en tot zijn recht kan komen. Dat betekent dat werken loont en dat werkgevers goed ondersteund worden. Maar ook dat mensen die ondersteuning nodig hebben om de stap naar werk te zetten, die ook krijgen. Ook om dat werk vervolgens te behouden. Verder werken we aan het verbeteren van de banenafspraak. Op kortere termijn doen we dat door te werken aan een beperkte verbreding van de doelgroep. Maar we werken ook aan een langetermijnvisie op de banenafspraak. Daarnaast blijft het kabinet investeren in de sociaal ontwikkelbedrijven zodat deze ook in de toekomst banen kunnen blijven bieden aan mensen voor wie werk in een reguliere setting niet vanzelfsprekend is. En net zoals in 2025 worden ook voor de jaren 2026 t/m 2028 medewerkers van sociaal ontwikkelbedrijven gecompenseerd. Bovendien trekt het kabinet structureel € 12 miljoen uit voor het starten van Individuele Plaatsing en Steuntrajecten (IPS). Hiermee kunnen ook in 2026 mensen met psychische problemen in de gemeentelijke doelgroep, starten met meerjarige ggz-trajecten gericht op werk.

Het wordt voor mensen makkelijker gemaakt om te switchen tussen uitkering, dagbesteding, beschut werk, banenafspraak en regulier werk. Ook zorgen de ministeries van SZW en OCW voor een soepelere overgang van school naar werk en het houden van werk voor jongeren met een risico op een structurele achterstand op de arbeidsmarkt. Zoals jongeren met een beperking. De nieuwe wet- en regelgeving van school naar duurzaam werk treedt naar verwachting 1 januari 2026 in werking.

Daarnaast ambieert het kabinet dat werkzoekenden en werkgevers elkaar eenvoudig kunnen vinden, om mensen snel aan een baan te helpen. Daarvoor werkt het kabinet aan de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Er komt in elke arbeidsmarktregio één regionaal loket: het Werkcentrum. Werkzoekenden, werkenden en werkgevers kunnen daar terecht met vragen over werk, loopbaanontwikkeling, scholing en personeelsvraagstukken. Het Werkcentrum dient als toegangspoort voor dienstverlening van een publiek-private netwerksamenwerking. Ook wordt het van-werk-naar-werk-stelsel versterkt om wisselen van baan soepeler te laten verlopen. Verder helpt het kabinet Oekraïense ontheemden mee te doen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zolang het niet veilig genoeg is om terug te keren, ondersteunen we deze groep door ze te begeleiden naar passend en duurzaam werk.

Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek (PMM) helpt bij het doorbreken van vastgelopen complexe situaties. Gemeenten krijgen regelmatig te maken met inwoners die in complexe situaties vastlopen. PMM is een netwerk van professionals van 6 ministeries, meer dan 65 gemeenten en 20 publieke dienstverleners. Via het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek biedt PMM één ingang bij het Rijk voor het oplossen van vastgelopen situaties met multiproblematiek. Daarnaast signaleert PMM knelpunten en deelt deze met beleidsmakers, om bij te dragen aan een beter werkend systeem.

4.2 Integratie en maatschappelijke samenhang

In 2026 gaan we aan de slag met de Actieagenda Integratie. Het kabinet zet in op vertaling van de pijlers ‘Open en vrije samenleving’ en ‘Meedoen met werk en taal’, in concrete maatregelen. Zoals toegezegd in de Kamerbrief ‘Actieagenda Integratie en de Open en Vrije samenleving’11. De Actieagenda is een set van geïntensiveerde en nieuwe maatregelen in het integratiedomein. Het zet in op de versterking van de waarden en normen van de open en vrije samenleving. In aanvulling op de versterking van kennis over de Nederlandse waarden en normen via het onderwijs, emancipatiebeleid en inburgering streven we ook naar het bevorderen van het recht op zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen, het tegengaan van schadelijke praktijken en het vergroten van de bewustwording van buitenlandse beïnvloeding.

Via de Actieagenda willen we ook de arbeidsdeelname van mensen met een migratieachtergrond vergroten. Zodat er gelijkwaardige kansen zijn op de arbeidsmarkt. Dit doen we door in te zetten op taal en werk voor nieuwkomers, zodat zij snel een goede start kunnen maken, goed kunnen integreren, volwaardig mee kunnen doen en een bijdrage kunnen leveren aan Nederland. Het actieplan ‘Statushouders aan het werk’ biedt een bredere aanpak om deze groep aan het werk te krijgen. Het Rijk zet in op samenwerking met werkgevers voor betere arbeidsmarktkansen van Nederlanders met een migratieachtergrond die hier al langer zijn. Het kabinet heeft vanaf 2027 extra middelen vrijgemaakt voor taalonderwijs aan mensen in de bijstand die het vereiste taalniveau nog niet halen. Met gemeenten wordt gewerkt aan een effectieve uitvoering en handhaving van de taaleis. Ook bekijken we met gemeenten wat een goede manier is om mensen met taalonderwijs te ondersteunen.

Met de Actieagenda willen we ook dialoog en samenwerking bevorderen. Zo dragen we bij aan het verkleinen van scheidslijnen, zowel lokaal als nationaal, en voorkomen we dat deze uitgroeien tot breuklijnen. Met dit doel zetten we een Nationale Dialoog in gang die bij moet dragen aan het versterken van het wederzijds vertrouwen tussen burgers en overheid, een respectvolle en constructieve gesprekscultuur stimuleert en de onderlinge verbondenheid in de samenleving bevordert.

Daarnaast werken we aan hoe we als samenleving de impact van dreigingen op de sociale stabiliteit kunnen opvangen. Dat gebeurt in de eerste plaats op lokaal niveau. Het Ministerie van SZW zet daarom in op het versterken van netwerken. Dit doen we met goed toegeruste professionals, het maatschappelijk middenveld en de signaleringsfunctie van het ministerie ten tijde van crisis. We hebben aandacht voor de repatriëring van eigen burgers. Én de mogelijkheid dat de samenleving te maken krijgt met een instroom van vluchtelingen en ontheemden door een conflict elders in Europa.

Met de Wet Inburgering laten we inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk meedoen in Nederland. Onder andere door het leren van de Nederlandse taal en vinden van werk. De Wet inburgering 2021 (hierna: Wi2021) is sinds 1 januari 2022 van kracht. In 2026 zullen de inzichten en lessen uit de tussenevaluatie en het onderzoek naar de betaalbaarheid van inburgering worden gebruikt om de werking van het stelsel te versterken. Dit doen we samen met de ketenpartners.

Ook wordt het inburgeringsstelsel doorontwikkeld. De asiel- en huisvestingsmaatregelen die door het kabinet zijn aangekondigd hebben consequenties voor de uitvoerbaarheid van het stelsel. Hiervoor onderzoekt het kabinet hoe en op welke termijn deze gevolgen kunnen worden ondervangen, zodat de inburgering goed kan blijven functioneren. Tot slot zal in 2026 vorm gegeven worden aan een nieuw handhavingsbeleid van de inburgering naar aanleiding van de uitspraken van het Europese Hof van Justitie op 4 februari 2025 en de Raad van State op 9 juli 2025. We werken aan een wetsvoorstel voor dit nieuwe beleid.

Kerncijfers

Handhaving UWV, SVB en gemeenten

Bij het ontvangen van een uitkering gelden diverse verplichtingen, zoals het tijdig verstrekken van gegevens over het inkomen en het melden van samenwonen. De naleving van deze verplichtingen is een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. UWV, de SVB en de gemeenten zetten diverse instrumenten in om de naleving en handhaving van wet- en regelgeving te bevorderen. Het gaat zowel om voorkomen (bijvoorbeeld door gedragsbeïnvloeding en voorlichting) als om controleren en sanctioneren (bijvoorbeeld opleggen van boetes). De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid. Voor het jaarverslag waren cijfers van gemeenten over het laatste kwartaal van 2024 nog niet beschikbaar. Deze cijfers zijn nu toegevoegd.

2022 2023 2024 2022 2023 2024
UWV1 4,5 2,6 1,6 15 13 9
SVB2 3,0 3,1 2,3 6,2 7,1 6,7
Gemeenten3 204 144 124 47 34 30
Totaal 28 20 16 68 54 46
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.
  4. Dit kerncijfer betreft het aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Het aantal overtredingen ligt dus lager.
2022 2023 2024 2022 2023 2024 2022 2023 2024
UWV1 1,7 1,1 0,6 2,0 1,2 0,7 7,1 4,4 2,5
SVB2 0,9 0,9 0,8 0,9 1,1 1,1 4,0 4,0 3,3
Gemeenten3 5,8 4,3 3,5 3,7 2,9 2,4 4,2 5,2 5,6
Totaal 8 6 5 7 5 4 15 14 11
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.
UWV1 58 56 47 29 19
SVB2 44 58 41 29 13
Gemeenten3 40 35 31 24 14
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Re-integratie

Tabel 4 geeft weer hoeveel mensen met een beperking door UWV aan het werk zijn geholpen. SZW heeft in samenwerking met UWV gewerkt aan een herijking van de prestatie indicatoren. Aanvankelijk werd enkel de uitstroom naar werk met benutten van volledige restverdiencapaciteit in onderstaande tabel weergegeven. Vanaf 2025 wordt er gerekend met een nieuwe prestatie-indicator, waarbij ook de mensen geteld worden die uitstromen naar werk en de restverdiencapaciteit gedeeltelijk benutten alsmede het aantal gerealiseerde contractverleningen. De streefwaarde is jaarlijks cumulatief voor de WIA 12.000 plaatsingen en contractverleningen en voor de Wajong 15.000 plaatsingen en contractverleningen.

Mensen met recht op WAO-/WAZ-uitkering 150 100 100 2
Mensen met recht op Ziektewetuitkering 500 350 400 2
Mensen met recht op WIA-uitkering 4.200 4.500 4.500 12.000
Mensen met recht op Wajong 7.700 7.100 6.100 15.000
Totaal 12.600 12.050 11.100
  1. De aantallen zijn afgerond op vijftigtallen. De aantallen zijn op verschillende manieren berekend. Bij de Wajong worden alleen de mensen geteld die een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden voor minimaal twaalf uur per week hebben aanvaard. Bij de WIA, WAO en WAZ worden de mensen geteld van wie het re-integratiedienstverleningstraject is beëindigd omdat ze voor hun resterende verdiencapaciteit (gedeeltelijk) werk hebben aanvaard. Voor de Ziektewet worden uitsluitend de mensen geteld die na een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen.
  2. Door de aard van deze regelingen kan geen streefwaarde worden opgesteld.

4.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Stand begroting 2025 (inclusief NvW) 59.996.991 64.414.242 67.273.411 69.328.299 71.745.052
Belangrijkste mutaties
Eerste suppletoire begroting 143.392 ‒ 135.853 ‒ 787.927 ‒ 1.456.149 ‒ 424.688 73.768.370
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) 1 133.742
Kadercorrecties Bijstand en LKS 2 ‒ 217.574 ‒ 210.340 ‒ 192.477 ‒ 237.648 ‒ 249.665 ‒ 193.825
Kinderopvangtoeslag (KOT) 7 33.624 ‒ 200.118 419.699 268.447 173.366 163.744
Wet Kindgebonden Budget (WKB) 10 ‒ 220.237 ‒ 181.446 ‒ 369.606 ‒ 335.641 ‒ 297.507 ‒ 261.333
Niet-kaderrelevant 12 627.800 949.800 452.100 ‒ 796.200 ‒ 608.800 1.905.900
Lage-inkomensvoordeel 1 ‒ 181.526
Banenafspraak 2 57.585
Invoering nieuwe financiering kinderopvang per 2029 7 ‒ 38.300 ‒ 611.600 ‒ 2.168.900 ‒ 1.742.900 ‒ 155.700 ‒ 47.300
Ingroeipad nieuw kinderopvangstelsel 7 19.200 295.800 850.800 1.078.600 445.900 148.400
Steilere afbouw WKB vanaf een inkomen van 60.000 euro 10 ‒ 25.000 ‒ 304.400 ‒ 291.000 ‒ 295.600 ‒ 300.000
Afschaffen criterium samengestelde gezinnen WKB 10 4.600 56.200 55.100 40.800 50.200
Actieagenda integratie 13,99 4.968 10.622 15.647 22.252 26.657 21.990
Duurverkorting Werkloosheidsuitkering div 18.970 110.351 80.938
Invulling Taakstellingen div 30.500 44.085 57.901 72.238 86.530 86.530
Toedeling prijs- en loonbijstelling 2025 99 78.837 87.322 78.113 66.661 65.419 65.242
Overboekingen met andere begrotingshoofdstukken div ‒ 117.203 ‒ 108.892 ‒ 128.105 ‒ 86.345 ‒ 3.567 ‒ 7.178
Overboekingen van Aanvullende post div 200.606 113.617 155.628 140.834 66.625 47.685
Kasschuiven div ‒ 193.011 ‒ 234.885 162.436 152.753 55.975 85.332
Uitgekeerde Eindejaarsmarge 2024 div 15.241
Desalderingen div 19.650
Overige mutaties en extrapolatie div ‒ 110.510 ‒ 69.418 127.037 157.730 114.528 71.922.045
Mutaties Amendementen 55.668 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332
Amendement Bontenbal Taakstelling OCW 99 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332 ‒ 34.332
Amendement Grinwis/Ceder Tijdelijk Noodfonds Energie 2 50.000
Amendement Van Kent t.b.v. sociaal ontwikkelbedrijven 2 40.000
Mutaties begroting 2026 1.116.165 1.463.142 1.287.929 1.737.237 1.532.361 1.476.491
Herverkaveling Inburgering naar SZW div 421.392 353.211 345.366 312.181 271.472
Compensatie inkomens sociaal-ontwikkelbedrijven 2 24.575 23.759 23.063
WW-duurverkorting 2 ‒ 19.274 ‒ 93.198 ‒ 6.834
Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) 10 ‒ 15.401 ‒ 20.307 5.939 1.111 2.406 ‒ 13.843
Kinderopvangtoeslag (KOT) 7 ‒ 2.107 603 ‒ 3.488 ‒ 22.295 ‒ 35.855 ‒ 43.302
Bijstelling MEV div 7.588 6.590 ‒ 6.222 2.249 5.527 40.288
Energiefonds Kasschuif amendement Grinwis 2 ‒ 50.000 50.000
Niet-kaderrelevant 12 17.700 ‒ 93.100 ‒ 426.700 43.300 31.300 ‒ 133.700
Herschikkingen met H40 div ‒ 4.979 ‒ 1.320 ‒ 900 ‒ 3.400 ‒ 8.700 ‒ 15.600
Overboeken nominale ontwikkeling (van H83) div 1.274.920 1.173.448 1.280.674 1.351.001 1.418.211 1.418.983
Overboekingen met andere begrotingshoofdstukken div ‒ 89.218 ‒ 98.965 ‒ 69.528 ‒ 22.675 ‒ 27.970 ‒ 21.260
Overboekingen van Aanvullende post 2,7 65.833
Kasschuiven div ‒ 4.514 ‒ 9.677 68.342 35.446 ‒ 74.504 ‒ 15.093
Desalderingen 96 ‒ 985 1.815 1.615 4.015 4.015 4.015
Correctie Loon- en prijsbijstelling 7 ‒ 16.881 ‒ 6.514 ‒ 696 ‒ 172 ‒ 61 ‒ 4
Overige mutaties div 42 ‒ 1.231 11.923 ‒ 498 ‒ 991 ‒ 8.631
Stand ontwerpbegroting 2026 61.312.216 65.707.199 67.739.081 69.575.055 72.818.393 75.210.529

Toelichting

In deze toelichting wordt de relevante informatie opgenomen. Bij beleidsmatige intensiveringen met een budgettaire mutatie van € 20 miljoen of meer in enig jaar wordt verwezen of vooruitgewezen naar een stuk met daarin de door de Kamer te ontvangen informatie conform de werkwijze Beleidskeuzes uitgelegd (CW3.1).

Mutaties eerste suppletoire begroting

De mutaties van de eerste suppletoire begroting zijn toegelicht in onderdeel 2.1 van de Memorie van Toelichting van de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstukken II 2024/25, 36 725 XV, nr. 2).

Mutaties Amendementen

Amendement Bontenbal Taakstelling OCW

De Kamer heeft een amendement van het lid Bontenbal aangenomen om een aanzienlijk deel van de bezuinigingen op de Begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap terug te draaien. Een deel van de dekking hiervoor is onder andere gevonden in een bezuiniging op de apparaatskosten van departementen. Voor SZW komt dit neer op een taakstelling van € 34,3 miljoen.

Amendement Grinwis/Ceder Tijdelijk Noodfonds Energie

De Kamer heeft een amendement van het lid Grinwis aangenomen om € 50 miljoen extra beschikbaar te stellen voor het Tijdelijk Noodfonds energie.

Amendement Van Kent t.b.v. sociaal ontwikkelbedrijven

De Kamer heeft een amendement van het lid van Kent aangenomen om € 40 miljoen extra beschikbaar te stellen ter compensering van fiscale maatregelen sociaal ontwikkelbedrijven.

Mutaties begroting 2026

Herverkaveling Inburgering naar SZW

Met ingang van 2026 vallen de inburgeringsactiviteiten weer onder de begroting van het Ministerie van SZW. De middelen voor inburgering zijn overgeheveld van de begroting van Justitie en Veiligheid. Dat betekent dat artikel 13 van de SZW-begroting vanaf 2026 zowel om integratie als inburgering handelt.

Compensatie inkomens sociaal-ontwikkelbedrijven

Voor de compensatie van de inkomens van de medewerkers SO-bedrijven wordt het budget opgehoogd voor 2026 t/m 2028.

WW-duurverkorting

In de begroting is een besparingsverlies als gevolg van een jaar uitstel van de WW-duurverkorting verwerkt omdat de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2027 niet uitvoerbaar is voor UWV. Dit leidt ten opzichte van de Voorjaarsnota 2025 tot lagere uitgaven aan bijstand, Toeslagenwet en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen.

Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

De verwachte uitgaven aan het kindgebonden budget (WKB) worden structureel naar beneden bijgesteld. Onderliggend spelen er daarbij verschillende tegengestelde effecten. Enerzijds stijgen de structurele uitgaven aan WKB namelijk op basis van de cMEV-raming. Dit komt onder meer doordat de prognose voor de tabelcorrectiefactor (de relevante indexatiefactor voor de WKB) door het CPB naar boven is bijgesteld, waardoor de afbouwgrens voor paren en de vermogensgrenzen meerjarig hoger uitkomen dan eerder verwacht, met hogere WKB-uitgaven tot gevolg. Anderzijds is er een technische correctie gedaan vanwege de bij Voorjaarsnota genomen maatregelen op het kindgebonden budget (het inrichten van een extra knikpunt en het verlagen van de vermogensgrenzen), omdat er nog geen onderscheid was gemaakt tussen nabetalingen en terugontvangsten. Dit leidt tot minder uitgaven aan WKB. Per saldo leiden de bijstellingen tot lagere uitgaven aan het kindgebonden budget in 2030.

Kinderopvangtoeslag (KOT)

De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag worden naar beneden bijgesteld op basis van twee ontwikkelingen. Ten eerste komt de werkloze beroepsbevolking op basis van de cMEV-raming van het CPB hoger uit dan eerder werd verwacht. Dit leidt tot minder gebruik van kinderopvang en als gevolg daarvan ook tot lagere uitgaven aan de kinderopvangtoeslag. Daarnaast vindt er een correctie plaats op de jaarlijkse indexatie. Bij het op prijsniveau 2025 brengen van de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag was er nog geen rekening mee gehouden dat de nabetalingen over de periode tot en met 2024 niet meestijgen. Dit wordt nu gecorrigeerd, met lagere uitgaven als gevolg.

Bijstelling MEV

Ramingsbijstellingen op basis van de nieuwe CPB-prognose (MEV 2026).

Niet-kaderrelevant

De geraamde uitgaven aan de rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds voor de kosten van heffingskortingen en het vermogenstekort worden bijgesteld op basis van de MEV-raming van het CPB.

Herschikkingen met H40

Er zijn diverse herschikkingen en doorverdelingen naar het premiegefinancierde begrotingshoofdstuk, waaronder een budgetneutrale schuif tussen het begrotings- en premiegefinancierde budget voor de uitvoeringskosten van UWV. Dit is een gevolg van de jaarlijkse prijsherijking van de uitvoeringskosten.

Overboeken nominale ontwikkeling (van H83)

Dit betreft de nominale ontwikkeling in de budgetten van 2025 als gevolg van de mutaties van de uitgaven (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexatiepercentages van lonen en prijzen op basis van de macro-economische raming van het CPB.

Overboekingen met andere begrotingshoofdstukken

Er zijn in totaal 54 overboekingen met andere departementen, waarvan de grootste overboekingen zijn:

  1. Een overboeking naar BZK voor beschut werk. Dit betreft een (tijdelijke) ophoging van de rijksbijdrage beschut werk bij BZK (onderdeel van de IU Participatie). De ophoging volgt uit de voorjaarsnota 2025 en bedraagt in 2026 € 36,7 miljoen.
  2. Een overboeking naar het gemeentefonds voor de implementatie van de Participatiewet. Voor de implementatie van Participatiewet in balans spoor 1 wordt er binnen de begrotingshorizon cumulatief € 55,5 miljoen van de SZW-begroting overgemaakt naar het cluster Participatie van het Gemeentefonds (€ 15,2 miljoen in 2026).
  3. Een overboeking naar BZK van € 10,0 miljoen in 2026 voor de ontwikkeling van de sociale agenda. In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen (Nij Begun), is de ontwikkeling van een sociale agenda aangekondigd.12
  4. Overboeking naar Financiën voor de uitvoeringskosten die met de uitvoering van het opheffen van het handhavingsmoratorium DBA per 1 januari 2025 samenhangen (€ 7,4 miljoen in 2026).
  5. Overboeking naar JenV van € 6,2 miljoen in 2026. Het Ministerie van SZW draagt bij in de kosten van de dienstverlening van het Juridisch Loket, voor zover deze uitgebreid of aangepast moet worden om de doelgroep te bereiken.

Overboekingen van Aanvullende post

Er zijn twee overhevelingen van de Aanvullende post bij het Ministerie van Financiën naar het Ministerie van SZW. Voor het energiefonds gaat het om een bedrag van € 60 miljoen en voor het opdrachtenbudget van het nieuwe kinderopvangstelsel € 5,8 miljoen. Voor de mutatie betreffende het energiefonds ontvangt uw Kamer de onderbouwing conform de werkwijze Beleidskeuzes uitgelegd (CW3.1) voordat hierover wordt gestemd.

Kasschuiven

Er zijn 30 kasschuiven waarvan de grootste zijn:

  1. Om het kasbudget van MDIEU voor 2025 in overeenstemming te brengen met verwachte uitgaven wordt er € 10 miljoen van 2026 naar 2025 geschoven.
  2. Op de begroting zijn middelen gereserveerd om geleidelijk toe te groeien naar de nieuwe financiering voor de kinderopvang en voor de invoering daarvan per 2029. Om deze middelen in het juiste kasritme te plaatsen wordt het budget herverdeeld over de jaren 2025 tot en met 2030.
  3. De uitvoeringstoetsen van Vbar en Flex zijn inmiddels herijkt. Door de vertraging in de inwerkingtreding zal de Belastingdienst per saldo voor beide wetsvoorstellen in 2025 en 2026 minder budget claimen, maar in de latere jaren hogere uitvoeringskosten hebben dan momenteel rekening mee is gehouden. Daarom wordt er € 3,6 miljoen in 2025 en € 1,1 miljoen in 2026 doorgeschoven naar 2027 en verder.
  4. De nabetalingen voor WIA-herstelacties lopen vertraging op. Met deze boeking wordt rekening gehouden met latere nabetalingen op WIA-uitkeringen, waardoor de besparing op de TW tevens later plaats zal vinden als gevolg van de herstelactie voor loonloze tijdvakken in de WIA. Daarom wordt er budget vanuit 2027 (€ 5,0 miljoen) naar 2025 (€ 3,4 miljoen) en 2026 (€ 1,6 miljoen) geschoven.
  5. Er wordt vanuit 2028 € 1 miljoen en vanuit 2029 € 3 miljoen naar 2026 geschoven voor de schuldhulpverlening.
  6. Er wordt € 3 miljoen van 2025 naar 2026 geschoven voor de subsidie van-werk-naar-werk.

Desalderingen

Er zijn diverse desalderingen waarvan de grootste zijn:

  1. De uitgaven en ontvangsten van de rijksschoonmaakorganisatie worden opgehoogd zodat die aansluiten bij de voorziene werkzaamheden.
  2. Aanpassing van de uitgaven en ontvangsten van het onderdeel van de UVB die de Europese subsidies (ESF) uitvoert en daarvoor vergoeding krijgt vanuit de Europese Commissie.

Correctie Loon- en prijsbijstelling

Eerder is de loon- en prijsbijstelling 2025 overgeheveld om het totaal van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag op prijspeil 2025 te brengen. Doordat de nabetalingen over de jaren tot en met 2024 niet worden beïnvloed door het nieuwe prijspeil ontstaat een meevaller, met name in 2025 en 2026.

Overige mutaties

Er zijn diverse kleinere mutaties.

Stand begroting 2025 (inclusief NvW) 2.501.533 2.498.357 2.465.891 2.373.867 2.304.405
Belangrijkste mutaties
Eerste suppletoire begroting 23.017 ‒ 1.600 50.743 151.052 191.733 2.390.502
Bijstelling boete-ontvangsten 1 ‒ 900 ‒ 900 ‒ 900 ‒ 900 ‒ 900 ‒ 900
Terugontvangsten TOZO 2 8.013 ‒ 1.100 ‒ 1.000 ‒ 300
Terugontvangsten TW 2 1.536
Terugontvangsten IOW 2 2.458
Terugontvangsten TSB 6 2.639
Uitvoeringsmutaties KOT 7 15.602 25.743 23.186 13.389 2.535 ‒ 4.094
Ontvangsten WKB 10 ‒ 29.932 ‒ 20.184 ‒ 16.595 ‒ 20.021 ‒ 20.898 ‒ 20.598
Intensiveringen KOT 7 ‒ 4.450 ‒ 4.650 ‒ 4.200 ‒ 1.200 ‒ 1.150
Invoering nieuwe financiering kinderopvang per 2029 7 ‒ 500 45.400 158.900 212.600 143.800
Intensiveringen WKB 10 ‒ 4.450 ‒ 4.450 ‒ 4.350 ‒ 4.250 ‒ 4.150
Diverse kasschuiven div 4.200 9.900 8.800 4.200 1.500
Desalderingen 4 19.650
Overige mutaties en extrapolatie div 3.951 41 ‒ 148 ‒ 266 ‒ 354 2.276.094
Mutaties begroting 2026 120.745 133.570 131.193 118.920 114.788 124.018
Herverkaveling Inburgering naar SZW 13 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) 10 5.695 8.168 2.397 ‒ 12.026 ‒ 18.522 ‒ 20.714
Kinderopvangtoeslag (KOT) 7 2.573 7.657 12.804 15.907 15.176 10.428
Niet-kaderrelevant 7 109.475 111.102 114.701 116.613 120.755 132.294
Overboeken nominale ontwikkeling (naar H83) 10 3.987 3.883 3.940 3.958 3.922 3.873
Desalderingen 96 ‒ 985 1.815 1.615 4.015 4.015 4.015
Overige mutaties div 0 ‒ 2.055 ‒ 7.264 ‒ 12.547 ‒ 13.558 ‒ 8.878
Stand ontwerpbegroting 2026 2.645.295 2.630.327 2.647.827 2.643.839 2.610.926 2.514.520

Toelichting

Mutaties eerste suppletoire begroting

De mutaties van de eerste suppletoire begroting zijn toegelicht in onderdeel 2.1 van de Memorie van Toelichting van de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van SZW (XV) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstukken II 2024/25, 36 725 XV, nr. 2).

Mutaties begroting 2026

Herverkaveling Inburgering naar SZW

Zoals hierboven beschreven vallen de inburgeringsactiviteiten met ingang van 2026 weer onder de begroting van het Ministerie van SZW.

Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

De verwachte terugontvangsten van het kindgebonden budget worden per saldo naar beneden bijgesteld. Dit heeft voornamelijk te maken met de technische verwerking van de bij Voorjaarsnota genomen maatregelen op het kindgebonden budget (het inrichten van een extra knikpunt en het verlagen van de vermogensgrenzen). Omdat er structureel minder uitgaven aan de WKB zijn, worden er structureel ook minder terugontvangsten verwacht. De verwerking van de cMEV-raming van het CPB leidt juist tot iets hogere verwachte terugontvangsten. Per saldo worden de verwachte terugontvangsten in 2030 naar beneden bijgesteld.

Kinderopvangtoeslag (KOT)

De verwachte terugontvangsten van de kinderopvangtoeslag worden per saldo naar boven bijgesteld. Dit betreft voornamelijk een correctie op de toegepaste indexatie. Bij de indexatie voor 2025 zijn de ontvangsten nog niet op prijsniveau 2025 gebracht. Dit wordt nu gecorrigeerd. Als gevolg van het nieuwe prijspeil komen de ontvangsten over de toeslagjaren 2025 en verder hoger uit. De verwerking van de cMEV-raming van het CPB leidt juist tot iets lagere verwachte terugontvangsten. Per saldo worden de geraamde terugontvangsten naar boven bijgesteld.

Niet-kaderrelevant

De werkgeversbijdrage kinderopvang is een vast percentage van de totale loonsom. De totale loonsom is naar boven bijgesteld. Dit leidt tot hogere ontvangsten werkgeversbijdrage.

Overboeken nominale ontwikkeling (van H83)

Dit betreft de nominale ontwikkeling als gevolg van de mutaties van de uitgaven (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexatiepercentages van lonen en prijzen op basis van de macro-economische raming van het CPB.

Desalderingen

Zie de toelichting onder uitgaven.

Overige mutaties

Er zijn diverse kleinere mutaties.

Stand begroting t-1 (inclusief NvW) 83.107.660 88.106.216 92.565.256 97.348.163 102.772.039
Belangrijkste mutaties
Eerste suppletoire begroting 395.649 794.369 1.089.650 644.440 222.238 108.157.812
Compensatieregeling transitievergoeding - LAO 1 23.670 30.470 13.370 17.216 21.187 25.288
Werkloosheidswet (WW) 5 ‒ 197.741 ‒ 295.213 ‒ 383.229 ‒ 406.076 ‒ 325.828 ‒ 247.234
Verlofregelingen 6 45.563 46.544 51.455 58.047 63.421 68.971
Ziektewet (ZW) 6 99.180 79.073 96.209 119.702 137.351 140.668
Algemene Ouderdomswet (AOW) 8 ‒ 11.752 ‒ 34.069 ‒ 55.882 ‒ 72.255 ‒ 82.082 ‒ 82.920
Uitvoeringskosten SVB en UWV (uitvoeringsinformatie) 11 13.362 79.533 58.163 34.630 47.324 47.408
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (uitvoeringsinformatie) div 319.416 463.971 488.955 396.561 401.505 300.719
Duurverkorting Werkloosheidsuitkering 5 5.000 200.000 66.630 ‒ 308.454 ‒ 323.672
Uitvoeringskosten SVB en UWV (beleidsmatig)) 11 29.800 33.600 35.700
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (beleidsmatig) div ‒ 31.985 166.677 211.746 196.536 214.274 224.048
Overige intensiveringen en ombuigingen div 57.529 ‒ 116.157 ‒ 136.817 39.954 341.887 ‒ 5.742
Bijstelling nominaal div 130.192 233.643 398.740 302.302 153.927 ‒ 209.134
Taakstelling HLA 11 ‒ 10.780 ‒ 21.821 ‒ 33.267 ‒ 44.658 ‒ 45.163
Taakstelling OCW 11 ‒ 23.996 ‒ 24.489 ‒ 24.567 ‒ 24.567 ‒ 24.567 ‒ 24.567
Overboekingen naar andere departementen 11 ‒ 6.426
Overboekingen naar Begrotingshoofdstuk 15 div 2.507 5.064 7.850 10.855 13.391 15.731
Overboekingen van de Aanvullende post div 16.995 15.163 11.108 3.000
Diverse kasschuiven div ‒ 15.442 ‒ 1.258 8.700 1.000 4.000 3.000
Overige mutaties en extrapolatie div ‒ 55.223 117.597 129.970 ‒ 65.828 ‒ 390.440 108.270.411
Mutaties begroting 2026 4.318.840 4.430.335 4.842.797 5.492.842 6.081.346 6.095.298
WW-beëindiging op eigen initiatief 5 ‒ 20.908 ‒ 43.205 ‒ 22.297 0 0
WW-duurverkorting div ‒ 5.000 5.000 134.345 369.432 0
Vervroegen invoering RIV-toets 3, 11 2.000 5.800 13.600 18.900
Uitstel re-integratie 2de spoor div ‒ 1.700 ‒ 12.200 ‒ 27.279 ‒ 19.461
Niet-kaderrelevant div ‒ 9.959 ‒ 7.876 6.711 24.341 79.742 443
Kadercorrecties div 14.288 ‒ 178.441 ‒ 198.902 16.102 73.019 212.743
Herschikkingen div 4.979 1.320 900 3.400 8.700 15.600
Overboekingen met andere begrotingshoofdstukken div 30 220 1.080 1.140 990 ‒ 200
Bijstelling MEV div 5.768 51.479 58.024 74.452 47.892 61.099
Kasschuiven div ‒ 71.962 ‒ 18.912 90.874
Sociale lasten div 4.375.587 4.606.677 4.920.265 5.267.465 5.516.194 5.807.330
Overige mutaties div 109 1.776 1.750 294 ‒ 944 ‒ 1.156
Stand ontwerpbegroting 2026 87.822.149 93.330.920 98.497.703 103.485.445 109.075.623 114.253.110

Toelichting

In deze toelichting wordt de relevante informatie opgenomen. Bij beleidsmatige intensiveringen met een budgettaire mutatie van € 20 miljoen of meer in enig jaar wordt verwezen of vooruitgewezen naar een stuk met daarin de door de Kamer te ontvangen informatie conform de werkwijze Beleidskeuzes uitgelegd (CW3.1).

Mutaties eerste suppletoire begroting

De mutaties van de eerste suppletoire begroting zijn toegelicht in onderdeel 2.1 van de Memorie van Toelichting van de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van SZW (XV) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstukken II 2024/25, 36 725 XV, nr. 2).

Mutaties begroting 2026

WW-beëindigen op eigen initiatief

Met deze buitenwettelijke maatregel wordt het tijdelijk makkelijker gemaakt voor WW-gerechtigden om op eigen verzoek door UWV de WW-uitkering te laten beëindigen. Er vindt dan tijdelijk geen beoordeling meer plaats door UWV op de geldende voorwaarden voor het stopzetten van een WW-uitkering. Dit zorgt voor lagere uitkeringslasten WW van cumulatief € 86 miljoen. De vrijgekomen uitvoeringscapaciteit wordt ingezet om UWV zo goed mogelijk in staat te stellen de hersteloperatie WIA-dagloon uit te voeren. Dit is onderdeel van een aantal maatregelen die tijdelijk ingevoerd worden, waarmee UWV capaciteit kan besparen die kan worden ingezet voor de uitvoering van de hersteloperatie. De andere maatregelen zijn onder andere het in het geheel niet opleggen van een maatregel indien iemand een WW-uitkering te laat aanvraagt en het uitgaan van een hedenbeslissing bij overlijden bij een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

WW-duurverkorting

In de begroting is een besparingsverlies als gevolg van een jaar uitstel van de WW-duurverkorting verwerkt omdat de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2027 niet uitvoerbaar is voor UWV. Dit leidt ten opzichte van de Voorjaarsnota 2025 tot hogere uitgaven aan de WW- en loongerelateerde WGA-uitkering.

Vervroegen invoering RIV-toets

De meest recente prognoses wijzen op een nog groter oplopende achterstand bij het sociaal medisch beoordelen (SMB). Daarom gaat het wetsvoorstel RIV-toets (re-integratieverslagtoets) vanaf de ingangsdatum (1 januari 2028) gelden voor alle ziekmeldingen in plaats van alleen voor personen die vanaf dan hun eerste ziektedag hebben. Het wetsvoorstel gaat nog steeds in op 1 januari 2028, maar heeft de facto 2 jaar eerder effect. Hierdoor bespaart het wetsvoorstel al vanaf 2028 verzekeringsartsencapaciteit bij het UWV.

Uitstel re-integratie 2de spoor

Het wetsvoorstel re-integratie 2de spoor wordt uitgesteld met twee jaar naar 1 januari 2030. Dit wetsvoorstel regelt dat kleine en middelgrote werkgevers de re-integratie van zieke werknemers in het tweede ziektejaar in principe richten op re-integratie bij een andere werkgever (tweede spoor). Dit wetsvoorstel wordt uitgesteld gelet op de toenemende achterstanden bij het sociaal-medisch beoordelen (SMB) en de extra uitvoeringscapaciteit die dit wetsvoorstel van UWV vraagt.

Niet-kaderrelevant

Dit betreft de bijstelling van de nominale ontwikkeling als gevolg van de mutaties van de uitgaven (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexatiepercentages van lonen en prijzen op basis van de laatste macro-economische raming van het CPB (MEV).

Herschikkingen met H15

Er zijn diverse herschikkingen en doorverdelingen van het begrotingsgefinancierde begrotingshoofdstuk, waaronder een budgetneutrale schuif tussen het begrotings- en premiegefinancierde budget voor de uitvoeringskosten van UWV. Dit is een gevolg van de jaarlijkse prijsherijking van de uitvoeringskosten.

Overboekingen naar andere begrotingshoofdstukken

Dit betreft een teruggave van middelen over de jaren 2025 tot 2029 door uitstel van het Besluit inkomstenverhouding. Vanaf 2030 is er sprake van een structurele verhoging van het budget.

Bijstelling MEV

Dit betreft de bijstelling van de nominale ontwikkeling als gevolg van de mutaties van de uitgaven (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexatiepercentages van lonen en prijzen op basis van de macro-economische raming van het CPB.

Kasschuiven

Er zijn diverse kasschuiven waarvan de grootste zijn:

  1. De herstelacties WIA-dagloon en Loonloze tijdvakken zullen dit jaar nog niet starten met uitbetalen. Daarom schuiven de middelen voor de uitvoering van 2025 door naar 2027 (€ 13,4 voor herstelactie WIA-dagloon en € 3,6 miljoen voor Loonloze tijdvakken).
  2. Het later uitbetalen bij bovengenoemde herstelacties samen met de herstelactie WIA-indexatie heeft effect op de WGA en IVA. Voor de WGA wordt € 28,2 miljoen in 2025 en € 14,2 miljoen in 2026 doorgeschoven naar 2027 (€ 42,3 miljoen). Voor de IVA gaat het in totaal voor 2025 om € 24,3 miljoen en in 2026 om € 7,3 miljoen dat wordt doorgeschoven naar 2027 (€ 31,6 miljoen).
  3. Daarnaast is er een kasschuif in verband met de vertraging bij het wetsvoorstel proactieve dienstverlening, hierdoor verschuiven de implementatiekosten (€ 2,5 miljoen) voor de TW van 2025 naar 2026.

Sociale lasten

Vanaf 2025 worden voor een aantal uitkeringsregelingen de over deze uitkeringen betaalde werkgeverspremies toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze wijziging heeft een technisch karakter. Het CBS classificeert werkgeverspremies die betaald worden over uitkeringen voortaan als overheidsuitgaven.

Overige mutaties

Er zijn diverse kleinere mutaties.

Stand begroting t-1 (inclusief NvW) 245.359 281.534 305.685 336.827 349.087
Belangrijkste mutaties
Eerste suppletoire begroting 13.203 8.795 ‒ 3.421 8.697 14.822 363.229
Bijstelling UFO ontvangsten 5 25.010 20.410 9.367 21.312 27.155 14.973
Bijstelling UFO ontvangsten nominaal 5 ‒ 11.807 ‒ 11.615 ‒ 12.788 ‒ 12.615 ‒ 12.333 ‒ 15.425
Overige mutaties en extrapolatie 5 0 0 0 0 0 363.681
Mutaties begroting 2026 0 280 292 334 352 2
Bijstelling MEV 5 0 280 292 334 352 2
Stand ontwerpbegroting 2026 258.562 290.609 302.556 345.858 364.261 363.231

Toelichting

Mutaties eerste suppletoire begroting

De mutaties van de eerste suppletoire begroting zijn toegelicht in onderdeel 2.1 van de Memorie van Toelichting van de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van SZW (XV) voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstukken II 2024/25, 36 725 XV, nr. 2).

Mutaties begroting 2026

Bijstelling MEV

Dit betreft de bijstelling van de nominale ontwikkeling als gevolg van de mutaties van de uitgaven (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexatiepercentages van lonen en prijzen op basis van de macro-economische raming van het CPB.

4.3 Budgettaire ontwikkeling uitgaven Sociale Zekerheid

Deze paragraaf schetst de ontwikkelingen binnen de uitgaven aan Sociale Zekerheid. De uitgaven aan Sociale Zekerheid bevatten alle uitgaven op de begroting van SZW, die uiteenvallen in uitgaven aan begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden gefinancierd uit belastingopbrengsten. De premiegefinancierde uitgaven worden betaald uit premies die werknemers en werkgevers afdragen aan de sociale fondsen. UWV en de SVB doen deze uitgaven uit sociale fondsen zelf. Tabel 9 bevat de totale begrotings- en premiegefinancierde uitgaven aan de Sociale Zekerheid.

4.3.1 Opbouw uitgaven Sociale Zekerheid

Begrotingsgefinancierde SZ-uitgaven 31,4 33,6 35,2 37,0 39,2 40,4
wv. loon- en prijsbijstelling begrotingsgefinancierd 0,0 1,3 2,4 3,6 4,8 5,9
Premiegefinancierde SZ-uitgaven 87,5 93,0 98,2 103,1 108,7 113,9
wv. loon- en prijsbijstelling premiegefinancierd 0,0 3,3 6,8 10,3 13,8 17,4
Totale SZ-uitgaven (lopende prijzen) (A+B) 118,9 126,6 133,4 140,1 147,9 154,3

De uitgaven aan Sociale Zekerheid in tabel 9 zijn uitgedrukt in lopende prijzen. Dit betekent dat we rekening houden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staat hiervoor in 2026 € 1,3 miljard op een afzonderlijke begrotingspost die de Minister van Financiën beheert. Voor de premiegefinancierde regelingen staat een reservering op de SZW-begroting. Beide zijn meegenomen in bovenstaande bedragen. Daarnaast houden bovenstaande bedragen rekening met niet-belastingontvangsten. Ook zijn de begrotingsgefinancierde uitgaven gecorrigeerd voor de rijksbijdragen aan de sociale fondsen, deze lopen mee in premiegefinancierde uitgaven.

In 2026 bedragen de totale uitgaven aan Sociale Zekerheid € 126,6 miljard. In de jaren van 2026 tot 2030 stijgen de verwachte uitgaven naar € 154,3 miljard. De stijging is voor een groot deel toe te wijden aan de aanpassing aan de loon- en prijsontwikkeling. Deze post bedraagt € 4,6 miljard in 2026 en stijgt naar € 23,3 miljard in 2030. Gecorrigeerd voor de loon- en prijsbijstelling lopen de uitgaven aan Sociale Zekerheid licht op. Een overzicht van het verloop van de uitgaven over de jaren 2025 t/m 2030 is te vinden in de horizontale toelichting in de bijlagen bij de Miljoenennota.

4.3.2 Uitgaven Sociale Zekerheid 2025-2030

Arbeidsmarkt
LIV/jeugd-LIV/LKV 0,3 0,1 0,2 0,2 0,2 0,2
Transitievergoeding/Compensatieregeling TV MKB 0,6 0,6 0,2 0,2 0,2 0,2
Werkloosheid/Bijstand
WW-uitgaven (werkloosheid) 3,7 4,0 4,2 4,6 4,8 4,6
Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) 7,8 7,9 8,0 8,2 8,4 8,6
Ziekte/arbeidsongeschiktheid/verlofregelingen
ZW-uitgaven 2,5 2,5 2,6 2,6 2,6 2,7
WIA/WAO/WAZ/Wajong 19,9 20,4 20,5 20,7 20,9 21,0
WAZO/geboorteverlof/ouderschapsverlof 2,8 2,8 2,9 3,0 3,0 3,1
Ouderdom/Nabestaanden
AOW 55,3 56,5 57,7 58,1 59,4 60,8
Inkomensondersteuning AOW 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Anw 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3
Kinderopvang en kindregelingen
KOT 5,5 5,8 6,6 7,2 8,2 8,2
AKW/WKB 9,7 9,6 9,3 9,2 9,1 9,0
Re-integratie/Participatie
Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
Uitvoeringskosten en overige uitgaven
Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.) 3,2 3,3 3,3 3,3 3,3 3,3
Overige uitgaven 2,6 3,3 3,1 3,0 2,9 2,8
Loon- en prijsbijstelling 0,0 4,5 9,2 13,9 18,6 23,3
Sociale lasten 4,3 4,6 4,9 5,3 5,6 5,8
Totaal SZ-uitgaven 118,9 126,6 133,4 140,1 147,9 154,3

Tabel 10 laat zien hoe de uitgaven aan Sociale Zekerheid zijn opgebouwd per cluster van regelingen. In 2026 vormen de AOW-uitgaven met € 56,5 miljard de grootste uitgavenpost. Daarnaast zijn de arbeidsongeschiktheidsregelingen (€ 20,4 miljard), de WW en bijstand (tezamen € 11,9 miljard) en de kinderopvangtoeslag en kindregelingen (tezamen € 15,4 miljard) grote uitgavenposten. We zien de uitgaven aan de WW en bijstand toenemen, onder meer door een verwachte geleidelijke toename van de werkloosheid in de komende jaren. De uitgaven aan de AOW stijgen doordat het aantal AOW-gerechtigden groeit als gevolg van de vergrijzing. De uitgaven aan de Kinderopvangtoeslag (KOT) nemen de komende jaren toe door (de aanloop naar) het nieuwe kinderopvangstelsel.

De Sociale Zekerheidsuitgaven zijn vanaf 2026 hoger dan voorheen als gevolg van een wijziging van de definitie van overheidsuitgaven door het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS). Voortaan lopen de werkgeverspremies die over een aantal uitkeringsregelingen worden betaald mee als uitgaven in de SZW-begroting. Daarmee samenhangend zijn de premieontvangsten op de begroting van het Ministerie van Financiën al eerder verhoogd. Op het niveau van de rijksbegroting verandert er per saldo niets.

4.4 Openbaarheidsparagraaf

Het versneld op orde brengen van onze informatiehuishouding en het vergroten van de transparantie naar de samenleving en parlement zijn belangrijke lessen uit het verslag ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK, december 2020). Daarnaast heeft de Wet open overheid (Woo) de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) per 1 mei 2022 vervangen. Dit betekent dat de overheid (nog) transparanter moet worden. Ook SZW zal een deel van haar informatie (documenten) tijdig actief openbaar moeten maken naar de burger toe, daar waar de burger dat nu nog vaak via een Woo-verzoek moet opvragen.

SZW pakt het verbeteren van de informatiehuishouding en het vergroten van transparantie op met het meerjarige programma ENIGMA IHH Open op Orde. Het programma heeft tot doel om het informatiebeheer van SZW te verbeteren en transparanter te maken. Daarnaast heeft het programma het doel om het bewustzijn van de omgang met openbaarheid van informatie in het DNA van de ambtenaren en in het werkklimaat/-proces van het departement te verankeren.

Het jaar 2026 is het laatste jaar van het programma ENIGMA. Er wordt onderzocht hoe het programma eind 2026 het beste geborgd kan worden in de lijnorganisatie.

Daarnaast is het doel om eind 2026 een volwassenheidsniveau informatiehuishouding (IHH) van 3.0 te bereiken (in 2024 was dit 2.3). In deze paragraaf wordt ingegaan op de inspanningen om dit te bereiken. Ook wordt ingegaan op de financiën van het programma ENIGMA. Ten slotte wordt ingegaan op de passieve openbaarmaking.

Inspanning om volwassenheidsniveau 3.0 te halen

In 2026 wil SZW langs een viertal lijnen het volwassenheidsniveau 3.0 halen. Op deze vier lijnen wordt hieronder nader ingegaan.

Lijn 1. Open en op orde (OoO)

SZW heeft ongeveer 20 TB overheidsinformatie op de zogenaamde netwerkschijven staan. Deze informatie is nog niet volledig geordend en wordt nog niet beheerd zoals de Archiefwet dit vereist. Om hieraan wel te kunnen voldoen is het nodig om de aanwezige informatie op te schonen. Allereerst zullen de netwerkschijven op «read-only» worden gezet, zodat er geen nieuwe informatie op deze schijven kan worden bijgeplaatst. Vervolgens zullen deze schijven worden opgeschoond. Indien nodig zal de informatie dan in het Document Managementsysteem (DMS) DigiDoc Online worden opgeslagen.

Daarnaast zullen de focusdossiers die in 2025 in kaart zijn gebracht, in 2026 zoveel mogelijk op orde worden gebracht. Focusdossiers zijn dossiers waarvan de verwachting is dat ze kunnen leiden tot Woo-verzoeken, parlementaire enquêtes of maatschappelijke beroering, onderwerpen met een bepaalde mate van media en politieke gevoeligheden, maar kunnen ook dossiers zijn met een hoge mate van financieel, juridisch, bedrijfsvoering of bestuurlijk risico.

De laatste twee jaar is actief ingezet op het meer en beter (actief) archiveren van e-mails door directies en afdelingen binnen SZW en de Arbeidsinspectie. Daarvoor zijn een instructie en workshop ontwikkeld. Hiermee wordt in 2026 doorgegaan.

Lijn 2. Kaders en monitoring

Het kwaliteitssysteem IHH (KS-IHH) zal naar verwachting op 1 december 2025 worden opgeleverd. Het KS-IHH biedt een gestructureerd kader om de kwaliteit van informatiebeheer te volgen, verbeteren, bestuurlijke verankering te realiseren en compliance met wet- en regelgeving te waarborgen. In 2025 moet het proces rond het kwaliteitssysteem IHH zijn opgestart in lijn met de planning & control (p&c)-cyclus voor 2026. Ook moeten alle benodigde rollen/taken en verantwoordelijkheden zijn belegd.

Daarnaast wordt begin 2026 het informatiebeheerplan (IBP) opgeleverd. Het doel van het IBP is een totaaloverzicht waarin is opgenomen waar overheidsinformatie binnen SZW is opgeslagen. Dit wordt per directie in kaart gebracht. Hiermee ontstaat inzicht in de staat van het beheer daarop en kunnen via een knelpunten- en risicoanalyse gerichte verbetervoorstellen worden gedaan. De ontwikkeling van het KS-IHH en het IBP draagt bij aan een structurele verbetering van de informatiehuishouding en een directe stijging van het Open en op Orde (OoO) volwassenheidsniveau. SZW kan tevens bij inspecties van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE) aantoonbaar maken dat het grip heeft op haar informatiebeheer, de beheersing van daaraan gerelateerde knelpunten en risico’s en het voldoen aan relevante (wettelijke) kaders.

Naar verwachting zal de nieuwe Archiefwet, (alsmede Archiefbesluit en Archiefregeling) per 1 juli 2026 in werking treden (afhankelijk van de behandeling van de wet in de Eerste Kamer). Ook SZW zal deze dan implementeren. Hiervoor zal een plan worden opgesteld. Rijksbreed komt er een meerjarig implementatieprogramma.

Lijn 3. Actieve openbaarmaking

In de Wet open overheid (Woo) is geregeld dat de overheid (nog) transparanter moet worden en daarom moet ook SZW een deel van haar informatie (documenten) tijdig actief openbaar maken naar de burger toe, daar waar de burger dat nu nog vaak via een Woo-verzoek moet opvragen.

De in de Woo genoemde 11 verplichte informatiecategorieën op directieniveau worden grotendeels al actief openbaar gemaakt, onder andere via eigen SZW-websites, de Staatscourant en Rijksoverheid.nl. Op basis hiervan is een SZW-brede infographic beschikbaar gekomen. De infographic geeft inzicht met welke verplichte informatiecategorieën op werkveld- en directieniveau wordt gewerkt. Dit levert management-/sturingsinformatie op en genereert meer bewustwording en betrokkenheid binnen SZW. Deze infographic zal in 2026 worden geactualiseerd en tevens zullen er dan infographics per directoraat-generaal worden opgesteld.

Naast de reeds bestaande openbaarmaking zullen in 2026 ook de derde en vierde tranche van de verplichte informatiecategorieën openbaar worden gemaakt.

Ten slotte zullen ook toolboxen actieve openbaarmaking voor medewerkers worden ontwikkeld, zodat de medewerkers goed zijn uitgerust voor de actieve openbaarmaking.

Lijn 4. Implementatie en gedrag

Bij alle trajecten vanuit ENIGMA richting de SZW-onderdelen is er aandacht voor de best passende implementatie. Onderdeel van de strategie is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande kanalen en werkwijze binnen een werkveld. In 2026 wordt deze lijn doorgezet.

Zo stopt in 2025 elk organisatieonderdeel (zoveel mogelijk) met opslag op de netwerkschijf, zodat er nog meer gewerkt wordt vanuit het DMS Digidoc Online. Voor sommige onderdelen is dit een eenvoudige overstap omdat ze niet of nauwelijks nog gebruik maken van de netwerkschijf, voor andere onderdelen is dit een forse verandering. Om de medewerkers van die onderdelen zo goed mogelijk te ondersteunen zullen ook in 2026 interventies worden uitgevoerd. Het programma ENIGMA blijft inzetten op ondersteuning op de werkplek, en training van (nieuwe) medewerkers en leidinggevenden. Hoewel gedrag lastig te meten is, streeft ENIGMA ernaar om eind 2025 een onderbouwing te kunnen geven over de verandering binnen SZW in de omgang met overheidsinformatie. Deze onderbouwing zal ook in 2026 zijn uitwerking hebben.

Financiën programma ENIGMA

Begin 2022 zijn de definitieve actieplannen IHH Open op Orde 2022 van SZW, SVB en UWV door de plaatsvervangend Secretaris-Generaal (pSG) aangeboden aan BZK. Op basis van fiches (financiële onderleggers van de projecten) in het actieplan van SZW is voor deze opgave in totaal € 6,2 miljoen POK-IHH-gelden van BZK ontvangen voor 2026. Over dit budget wordt aan BZK verantwoording afgelegd. BZK rapporteert hierover naar de Kamer. Daarnaast heeft SZW in 2026 circa € 0,6 miljoen beschikbaar in het kader van de implementatie van de Woo. Ten slotte moet het programma ENIGMA € 1,2 miljoen bijdragen aan de taakstelling voor SZW, die door het huidige kabinet is opgelegd. Per saldo is € 5,6 miljoen beschikbaar in 2026 voor de realisatie van het programma ENIGMA.

Passieve openbaarmaking (Woo-verzoeken)

Het is van groot belang om burgers, wetenschappers en journalisten tijdig van informatie te kunnen voorzien ingeval zij een Woo- of informatieverzoek indienen.

De maximale termijn voor de beantwoording van Woo-verzoeken bedraagt 42 dagen. Deze termijn wordt door SZW vaak nog niet gehaald. SZW blijft gericht op het onderzoeken waar de behandeling en het afhandelingsproces efficiënter kan worden ingericht. Zo zetten wij in 2026 de in 2025 ingezette, interdepartementale lijn voort om bij omvangrijke verzoeken aan de verzoekers eerst de meest belangrijke documenten te verstrekken met daarbij de vraag of deze informatie al afdoende in de vraag voorziet. Als daarmee nog niet afdoende in de vraag is voorzien, dan kan in overleg met verzoeker een volgende set aan documenten worden geselecteerd om te beoordelen en te openbaren. Hiermee wordt getracht om de verzoeker met snelheid te bedienen in diens behoefte, alsmede worden zo de middelen binnen de passieve openbaarmaking efficiënt ingezet. Daarnaast zet SZW zich in om, waar mogelijk, buiten de Woo om te voorzien in de informatiebehoefte van burgers, wetenschappers en journalisten.

Verder zullen wij in 2026 werken met een departementaal Woo-dashboard. Deze zal, samen met het Rijksbrede dashboard, in de organisatie zorgen voor inzicht, monitoring en daarmee opties bieden tot nadere sturing.

Voor 2026 zetten wij voortdurend in op de vanuit de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets, onder regie van BZK, opgestarte lijnen. Bij een aantal van daaruit gestarte werkgroepen zijn wij actief deelnemer, bij andere lijnen volgen wij de ontwikkelingen en zullen wij de daaruit voortkomende interdepartementale lijn volgen en implementeren binnen onze organisatie passend. Ook zullen wij input leveren aan en meedenken met de wetsevaluatie (welke is voorzien voor 2025) en zullen wij vervolgens in 2026 mee blijven werken aan welke vragen of acties uit de wetsevaluatie zullen hebben te volgen.

4.5 Strategische Evaluatie Agenda

De Strategische Evaluatie Agenda (SEA) is een overkoepelende agenda met daarin de evaluatieprogrammering van de beleidsterreinen van SZW. De evaluatieonderzoeken staan geordend naar thema’s die aansluiten bij de strategie van heel SZW en zijn opgebouwd vanuit onze maatschappelijke opgaven (top-down) en vanuit onze kennis van hoe ons beleid werkt (bottom-up). Bij de inhoud van de thema’s is gekeken naar de samenhang met de kennisagenda van SZW, de thema’s onderling en beleidsthema’s van andere departementen. Dit is terug te zien in de toelichtende teksten bij de thema’s en het agenderen van onderzoeken onder meerdere thema’s.

De evaluaties op deze SEA dienen niet alleen ter verantwoording van de effectiviteit en doelmatigheid van uitgaven, maar zijn ook gericht op verbetering van bestaand beleid en het voorbereiden van nieuw beleid. Met de evaluaties kan op langere termijn worden beoordeeld hoe het beleid werkt en hoe we het beleid kunnen verbeteren. Daarbij hebben we aandacht voor de publieke waarde van ons beleid; ofwel de impact van beleid op de maatschappij. De SEA is van en voor heel SZW om te reflecteren op bestaand beleid ten behoeve van keuzes voor toekomstige SZW beleid.

Per SEA-thema is (voor een periode van de komende 4-7 jaar) inzichtelijk gemaakt:

  1. welke doelen het beleid op dat thema heeft;
  2. welke vastgestelde kennis er op dit thema al is;
  3. welke kennis er nog niet is en wat de inzichtbehoeften zijn;
  4. hoe de evaluatieplanning daaruit volgt;
  5. waar een eventuele overlap met andere thema’s van de SEA bestaat.

Bijlage 4 bij deze begroting biedt een overzicht van alle geplande evaluatieonderzoeken. In de SEA maakt SZW onderscheid tussen evaluaties en overig onderzoek. De evaluaties zijn als volgt getypeerd: ex-ante evaluaties (zoals pilots, nulmetingen en experimenten), ex-durante evaluaties (zoals monitoring en tussenevaluaties), ex-post evaluaties (zoals wets- en effectevaluaties en periodieke rapportages).

Thema 1/Periodieke rapportage gezonde en veilige arbeidsomstandigheden 2028 x
Thema 2/Periodieke rapportage leven lang ontwikkelen 2027 x
Thema 3/Periodieke rapportage arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden 2027 x
Thema 4/Periodieke rapportage kinderopvangbeleid 2025 x
Thema 4/Periodieke rapportage tegemoetkoming ouders 2025 x
Thema 4/Periodieke rapportage arbeid, zorg en de ontwikkeling van het kind 2031 x x x
Thema 5/Periodieke rapportage pensioen en oudedag 2028/2029 x
Thema 5/Periodieke rapportage gezond naar pensioen 2027 x x
Thema 6/Periodieke rapportage armoede en schulden 2026 x
Thema 7/Periodieke rapportage bijstand en participatie 2027 x
Thema 8/Periodieke rapportage jonggehandicapten 2025 x
Thema 9/Periodieke rapportage werkloosheid werknemers 2030 x
Thema 10/Periodieke rapportage ziekte en arbeidsongeschiktheid voor werknemers n.t.b. x x
Thema 11/Periodieke rapportage nabestaanden en wezen 2028 x
Thema 12/Periodieke rapportage integratie 2029 x
Thema 13/Periodieke rapportage uitvoering SUWI-stelsel 2026 x
  1. Artikel 12 van de SZW-begroting bevat de rijksbijdragen. De rijksbijdragen zijn overboekingen van het Rijk (SZW) naar de sociale fondsen beheerd door UWV en SVB. De rijksbijdragen aan de SVB zijn ingesteld omdat bij de AOW de premie-inkomsten alleen niet hoog genoeg zijn om alle uitgaven te dekken. Bij het UWV gaat het om rijksbijdragen voor uitgavenregelingen waarvoor het niet mogelijk is of niet wenselijk is om premies te heffen, zoals voor de zwangerschapsuitkering aan zelfstandigen en de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten. Bij alle rijksbijdragen is het zo dat de uitgavenregelingen waar de rijksbijdragen naar toe gaan (AOW, Wet arbeid en zorg en de arbeidsongeschiktheidsregelingen) verantwoord worden op de andere beleidsartikelen van de SZW begroting (bij de premiegefinancierde uitgaven). Die uitgavenregelingen worden dus via het betreffende beleidsartikel geëvalueerd. Een losse evaluatie van artikel 12 is daarom niet nodig.

Thema 1: Gezonde en veilige arbeidsomstandigheden

Het beleid rond Gezond en Veilig Werken (G&VW) heeft tot doel dat mensen in Nederland op een gezonde en veilige manier kunnen werken. Zo kunnen zij gezond blijven en werkend hun pensioenleeftijd halen. De Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidstijdenwet vormen het fundament van de beleidsinzet. Een belangrijk deel van het beleid bestaat uit stimuleringsprogramma’s en -projecten gericht op werkgevers en werknemers. Daarnaast zijn communicatie via het Arboportaal en de dialoog met sociale partners en andere betrokken partijen belangrijke onderdelen van het beleid.

SZW heeft in september 2020 een uitgebreide beleidsdoorlichting over artikel 1 van de SZW-begroting uitgevoerd, inclusief het beleidsterrein G&VW. Mede op basis van deze beleidsdoorlichting en de toekomstverkenning arbeid & gezondheid is de Arbovisie 2040 opgesteld. De Arbovisie 2040 legt de basis voor gezonder en veiliger werken in Nederland. Met onder andere de sociale partners werken we deze Arbovisie verder uit. Centrale elementen in deze uitwerking zijn een stevige inzet op preventie en betere uitvoering van de Arbo regels, met als sluitstuk goed toezicht en handhaving. Daarmee bieden we ook een handvat om in de toekomst terug te blikken en te evalueren.

Naast de genoemde trajecten volgt SZW met een meerjarig monitoringsprogramma de ontwikkelingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en gezondheid van werkenden. Dit alles biedt, samen met de evaluaties van de beleidsinstrumenten onder dit thema, input voor de periodieke rapportage die in 2028 gepland staat. De onderwerpen binnen het thema waarvoor middelen zijn gereserveerd komen aan bod in de evaluaties en worden meegenomen in de periodieke rapportage.

Thema 2: Leven lang ontwikkelen

Beleidsmaatregelen binnen het thema Leven Lang Ontwikkelen (LLO) hebben als doel mensen te helpen zich te ontwikkelen en inzetbaar te blijven op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is sterk in beweging. Het is belangrijk dat vraag en aanbod goed op elkaar aan blijven sluiten. LLO beoogt werkzekerheid te vergroten en werkloosheid te voorkomen. Ook draagt LLO bij aan doorgroei in loopbanen, en meer werkplezier en inkomen. Verder kan LLO een bijdrage leveren aan productiviteitsgroei en innovatie van bedrijven. Cruciaal is een sterke leer- en ontwikkelcultuur waarin het vanzelfsprekend is voor mensen om zich te blijven ontwikkelen. SZW werkt binnen het thema LLO samen met onder andere OCW, EZ en de SER en stemt onderzoek en beleid op elkaar af.

Op dit moment zijn er verschillende LLO beleidsinstrumenten, zoals de SLIM-regeling en de Expeditie-regeling. We onderzoeken de effectiviteit van deze beleidsinstrumenten. Ook werken we toe naar een periodieke rapportage waarbinnen alle onderwerpen van het thema worden meegenomen. Hierin onderzoeken we de onderlinge samenhang tussen de beleidsinstrumenten. Het is hierbij de wens om inzicht te krijgen in de toegankelijkheid en het gebruik van de regelingen voor verschillende groepen werkenden, zoals werkenden in het mkb, praktisch opgeleiden, flexwerkers en ouderen. Ook kijken we of het nuttig is om de evaluaties in het kader van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) op te nemen in de periodieke rapportage. Een van de prioriteiten van ESF+ is ‘Kwetsbare werkenden en werkzoekenden’, waarbij een van de doelstellingen LLO is.

Thema 3: Arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden

De beleidsinstrumenten onder het thema Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden beschermen en versterken de positie van werkenden. Zo bevorderen ze het functioneren van de arbeidsmarkt (evenwicht tussen werkgevenden en werkenden). De beleidsinstrumenten onder dit thema zijn divers: van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag die ervoor zorgt dat iedere werknemer een minimumloon ontvangt en de Arbeidswet 2000 BES die specifiek in Caribisch Nederland geldt, tot beleid rond gelijke behandeling op de werkvloer.

In 2020 is de beleidsdoorlichting naar artikel 1 Arbeidsmarkt van de SZW-begroting afgerond. De scope van artikel 1 was breder dan beleid naar Arbeidsverhoudingen en- voorwaarden. De belangrijkste conclusie was dat doelbereik niet of nauwelijks te beoordelen was omdat de instrumenten moeilijk te koppelen waren aan de doelen. Artikel 1 is nu opgesplitst in een aantal thema’s, waaronder arbeidsverhoudingen en -voorwaarden. Daarnaast hebben we ook een beleidstheorie opgesteld specifiek voor dit thema. Dit maakt het te evalueren beleid overzichtelijker. Ook kunnen we zo meer uitspraken doen over doeltreffendheid en doelmatigheid.

Onder dit thema vallen alle evaluaties van het beleid rond arbeidsverhoudingen en -voorwaarden. Dit omvat ook beleidswijzigingen die hebben plaatsgevonden, zoals de Wet Arbeidsmarkt in Balans, de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn en de Meldingsplicht Wet Arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie. SZW monitort en evalueert de effecten van deze instrumenten – en andere instrumenten op dit thema.

Daarnaast is in de Kamerbrief van april 2023 het arbeidsmarktpakket aangekondigd. Daarin worden maatregelen aangekondigd zoals Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden, en maatregelen voor flexcontracten. Deze maatregelen vallen onder dit thema. Om in de toekomst een gedegen evaluatie van de maatregelen uit het arbeidsmarktpakket uit te kunnen voeren zal het ministerie een jaarlijkse monitor uitvoeren.

In april 2025 heeft de Tweede Kamer de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten aangenomen. Deze wet heeft als doel de positie van kwetsbare uitzendkrachten te verbeteren en een gelijk speelveld te creëren voor uit- en inleners. In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Wet is reeds een ex-ante evaluatie van start gegaan. Drie jaar na inwerkingtreding volgt een tussentijdse evaluatie van de wet.

Het beleid Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden heeft ook effecten buiten de bescherming van de positie van werkenden. Bijvoorbeeld op de wendbaarheid van bedrijven en de arbeidsproductiviteit van Nederland. De verschillende evaluaties, waaronder in de monitor van het arbeidsmarktpakket, zullen ook hierop ingaan.

Op alle onderwerpen binnen het thema volgt er dus een evaluatie. Ook zullen ze allemaal deel uitmaken van de periodieke rapportage die in 2027 gepland staat. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden.

Thema 4: Arbeid, zorg en de ontwikkeling van het kind

Het beleid van SZW op het gebied van arbeid en zorg en de ontwikkeling van het kind valt uiteen in de onderwerpen kinderopvang, kinderbijslag, kindgebonden budget (tegemoetkoming ouders) en arbeid en zorg (onder andere zwangerschaps- en bevallingsverlof, ouderschapsverlof en flexibel werken).

Dit thema in de SEA maakt inzichtelijk dat het beleid arbeidsdeelname van ouders wil bevorderen en hun inkomensondersteuning wil bieden. Zo krijgen mensen controle op hun werk en leven én tegelijk de mogelijkheid zich te kunnen ontwikkelen. Daarnaast wil het beleid een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind en het bestrijden van armoede onder kinderen.

De komende jaren zullen we als Ministerie van SZW ons beleid evalueren. We kijken dan naar alle onderwerpen die raken aan arbeid en zorg, en de ontwikkeling van het kind. Wat zijn de doelen van dit SZW-beleid? Welk inzicht hebben we op dit vlak nodig? En vooral ook: waar zit overlap en waar ontbreekt kennis of een eventuele hogere doelomschrijving en link met ander (SZW- of rijks-)beleid?

De subthema’s kinderopvang, tegemoetkoming ouders en arbeid en zorg hebben nu alle drie een eigen evaluatieplanning. Momenteel vinden twee van de drie periodieke rapportages plaats, op de subthema’s Kinderopvang en Tegemoetkoming Ouders. Het subthema Arbeid en Zorg heeft afgelopen jaar een periodieke rapportage gehad. We sorteren voor, onder voorbehoud van uitkomsten van de lopende rapportages, op één gezamenlijke periodieke rapportage in de volgende evaluatiecyclus. Deze gezamenlijke periodieke rapportage zal de periodieke rapportages per subthema vervangen. Alle onderwerpen binnen het thema zullen deel uitmaken van deze periodieke rapportage. Ook zullen we een gezamenlijke beleidstheorie opstellen. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden.

Kinderopvang

Kinderopvang moet zowel de arbeidsdeelname van ouders bevorderen als de ontwikkeling van het kind stimuleren. Het beleid richt zich op kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare kinderopvang zodat ouders ook gebruik maken van kinderopvang. Op dit moment loopt er een periodieke rapportage over het doel 'bevorderen van arbeidsparticipatie'. Daarnaast is er de periodieke rapportage over het doel 'stimuleren van de ontwikkeling van het kind (2023)'. Samen vormen ze de evaluatie over het totale kinderopvangbeleid.

Verder werkt het kabinet aan een wettelijk kinderopvangstelsel in Caribisch Nederland. In juni 2024 is de Wet kinderopvang BES (Wko BES) gepubliceerd. Doel van deze wet is de kwaliteit en de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang te verbeteren. De Wko BES treedt naar verwachting op 1 januari 2026 in werking.

Het kabinet introduceert een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang. Deze nieuwe financiering is eenvoudiger, biedt ouders meer zekerheid en maakt kinderopvang voor veel ouders beter betaalbaar. De inkomensafhankelijke, ingewikkelde en onzekere kinderopvangtoeslag verdwijnt. Er komt een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor alle werkende ouders voor terug. De overheid betaalt deze vergoeding rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties. Ouders weten vooraf waar ze recht op hebben, dus de overheid vordert niet meer terug bij ouders. Voor deze nieuwe financiering is een wetswijziging nodig. Voor deze wijziging zal SZW een uitgebreid monitoring- en evaluatieplan opstellen. Daarmee volgen en onderzoeken we de gevolgen van de wijzigingen.

Tegemoetkoming ouders

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen. Dit doet zij via de Algemene kinderbijslagwet (inclusief de dubbele kinderbijslag en extra kinderbijslag - AKW+), het kindgebonden budget en de kinderbijslagvoorziening BES.

Sinds de vorige beleidsdoorlichting Artikel 10 Tegemoetkoming ouders zijn verschillende wijzigingen doorgevoerd in de kinderbijslag. In 2020 heeft het (toenmalige) kabinet de kinderbijslag ontkoppeld van de studiefinanciering. Hierdoor behouden ouders het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget wanneer het kind studiefinanciering ontvangt. Daarnaast is op 1 juli 2024 een wijziging in de dubbele kinderbijslag intensieve zorg doorgevoerd. De SVB kent sindsdien automatisch de dubbele kinderbijslag toe als het kind een Wlz-indicatie heeft (Wet langdurige zorg). Ouders ontvangen de dubbele kinderbijslag intensieve zorg ook standaard met zes maanden terugwerkende kracht.

In de afgelopen jaren hebben het kabinet en de Tweede Kamer geïnvesteerd in de kindregelingen, vooral in het kindgebonden budget. Het kindgebonden budget is op een aantal punten gewijzigd. Deze intensiveringen en aanpassingen komen terug in de periodieke rapportage die het kabinet in 2025 oplevert. Deze rapportage onderzoekt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de kinderbijslag en het kindgebonden budget en reflecteert op de opvolging van de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting. De periodieke rapportage gaat ook in op de doelmatigheid van de kinderbijslag BES. SZW besteedt separaat onderzoek hiernaar uit. Als uit de periodieke rapportage blijkt dat er nog ‘witte vlekken’ zijn, kan dat aanleiding zijn voor aanvullend onderzoek.

Arbeid en zorg

Het beleidsterrein Arbeid en Zorg maakt het mogelijk om arbeid en zorg te combineren. In de Wet arbeid en zorg zijn de verlofregelingen opgenomen. Dit verlof kan worden gebruikt voor de zorg voor kinderen, de zorg voor naasten en bij calamiteiten. Er wordt op dit moment gewerkt aan het vereenvoudigen van het verlofstelsel. Over de mogelijkheden voor vereenvoudiging is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstukken II 2022/23, 32 855, nr. 38 en Kamerstukken II 2023/24, 32 855, nr. 39). Zeer binnenkort wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over het nieuwe, vereenvoudigde verlofstelsel.

UWV heeft in 2024 onderzoek gedaan naar de eerste ervaringen van ouders, werkgevers en UWV met het betaald ouderschapsverlof.13 Deze invoeringstoets is eind 2024 gedeeld met de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2024/25, 26 447, nr. 60). In 2025 volgt de eerste evaluatie van het betaald ouderschapsverlof. Hierin wordt gekeken naar het gebruik en de effecten van dit verlof. Ook de Wet flexibel werken valt onder het beleidsterrein Arbeid en Zorg. Door deze wet kunnen werknemers vragen om aanpassing van hun arbeidsduur, arbeidstijden en arbeidsplaats. In 2026 wordt de Wet flexibel werken opnieuw geëvalueerd.

In 2024 is onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Arbeid en Zorg-beleid. Deze periodieke rapportage is eind 2024 gedeeld met de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2024/25, 26 447, nr. 60). Hierin is ook de beleidstheorie Arbeid en Zorg opgenomen. Uit de periodieke rapportage blijkt dat de doelstellingen van het beleidsterrein redelijk tot behoorlijk goed worden bereikt met de bestaande regelingen. Er konden geen uitspraken worden gedaan over de doelmatigheid. In mei is de Tweede Kamer geïnformeerd over wat de vervolgstappen zijn (Kamerstukken II 2024/25, 31 865, nr. 281). Bijvoorbeeld voor toekomstige onderzoeken en evaluaties. Waar mogelijk worden in vervolgonderzoek beide partners en kwantitatieve effecten in de tijd meegenomen.

Thema 5: Pensioen en oudedag

Om ons pensioenstelsel toekomstbestendiger te maken, hebben kabinet en sociale partners in 2019 het pensioenakkoord gesloten. De maatregelen die daaruit voortvloeien moeten deze oudedagsvoorziening verbeteren en mensen uitzicht bieden op een koopkrachtig pensioen. Zo’n koopkrachtig pensioen sluit aan bij het SZW-doel ‘mensen hebben een vangnet bij ouderdom’.

Daarnaast bevat het pensioenakkoord tijdelijke maatregelen rond duurzame inzetbaarheid en eerder stoppen met werken. Deze zijn uitgewerkt in onder andere de subsidieregeling Maatwerk duurzame inzetbaarheid en Eerder uittreden (MDIEU), de Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) en de uitbreiding van verlofsparen. Deze maatregelen sluiten aan bij het SZW-doel ‘mensen hebben (duurzaam) gezond en veilig werk’. De maatregelen rond de oudedagsvoorziening en een koopkrachtig pensioen zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel Toekomst Pensioenen (WTP).

De evaluaties van deze wetten zijn geagendeerd in de SEA. Daarnaast monitort SZW de voortgang van de transitieperiode van de WTP (2023-2028). In 2028 is de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel afgerond. De ervaringen van deelnemers, en de effecten van de transitie worden in de jaren daarna geëvalueerd.

Ook is in het pensioenakkoord overeengekomen dat de AOW-leeftijdsverhoging vanaf 2020 langzamer omhoog gaat en vanaf 2025 wordt gekoppeld aan de levensverwachting. SZW monitort de gevolgen van de leeftijdsverhoging op de arbeidsparticipatie, gebruik van uitkeringen, gezondheid en duurzame inzetbaarheid. De AOW-monitor is tussen 2019 en 2024 jaarlijks uitgebracht. Ook in de periode 2025 tot en met 2027 zal SZW deze monitor laten uitvoeren. Verder is er een onderzoek voorzien naar knelpunten en kansen rond gezond doorwerken tot aan het pensioen. In dit onderzoek is aandacht voor het perspectief van zowel de werkende als de werkgever. Zo kan het duidelijk worden welke factoren de uittreedleeftijd bepalen en hoe we langer doorwerken kunnen stimuleren. SZW zal dit onderzoek samen met de voortgangsrapporten van de monitoring en evaluatie van de MDIEU benutten om beslissingen te nemen in het vervolg van de discussie over zwaar werk en maatregelen voor duurzame inzetbaarheid.

Een periodieke rapportage op het onderwerp gezond naar pensioen is voorzien voor 2027. Naast opgedane ervaringen met de MDIEU en RVU, is het streven om verbinding te leggen met het thema ‘leven lang ontwikkelen’ en gezondheidsthema’s rond ouder worden. De periodieke rapportage voor ‘oudedagsvoorziening’ is vooralsnog voorzien voor 2028/2029. SZW zal alle beleidsinstrumenten evalueren, waarmee de SEA dekkend is voor het thema.

Thema 6: Armoede en schulden

Een van de strategische doelen van SZW is dat mensen een vangnet hebben als ze dat nodig hebben. Maar in de praktijk kampen nog te veel mensen in Nederland met ernstige geldzorgen, problematische schulden of leven onder of rond de armoedegrens. De persoonlijke impact hiervan op mensen is groot. En daarnaast betalen we hiervoor als samenleving ook een hoge prijs. Het kabinet zet daarom in op het Nationaal Programma Armoede en Schulden.

Met het Nationaal Programma Armoede en Schulden wil het kabinet een toename van (kinder)armoede voorkomen, en zo mogelijk verder terugdringen. Het kabinet wil de langetermijneffecten van armoede tegengaan en mensen in armoede helpen vooruit te komen. Ook moeten problematische schulden worden voorkomen. En als er schulden ontstaan, moeten drie dingen beter: een kleine vordering moet klein blijven, mensen met schulden moeten overzicht houden, en er moet snelle en goede schuldhulpverlening beschikbaar zijn. Met dit programma wil het kabinet nadrukkelijk ook voorzieningen beter toegankelijk maken. Zo krijgen mensen meer bestaanszekerheid en de ruimte om mee te doen in de samenleving.

Het kabinet stelt jaarlijks een monitor op bij de rapportage aan de Tweede Kamer over de voortgang van het programma. Hiermee biedt het kabinet inzicht in de aard van de problematiek en ontwikkelingen in het armoede- en schuldenbeleid. En bekijken we aan de hand van verschillende kwantitatieve gegevens en indicatoren of we op de goede weg zijn. Samen met de monitors en evaluaties van de beleidsinstrumenten onder dit thema vormt dit de input voor de overkoepelende periodieke rapportage die voor dit begrotingsjaar 2026 gepland staat. De onderwerpen binnen het thema worden zodoende allen geëvalueerd en worden ook meegenomen in de periodieke rapportage. De onderwerpen kunnen zich daarbij wel in verschillende evaluatiefases bevinden.

Thema 7: Bijstand en participatie

In Nederland bestaat een vangnet voor wie (tijdelijk) niet zelf in het bestaan kan voorzien. Sinds 2015 regelt de Participatiewet een deel van deze voorzieningen. Deze wet biedt net als zijn voorgangers inkomenssteun aan mensen die het tegenzit via de bijstand en helpt hen om weer (gedeeltelijk) aan het werk te komen. Samenhangend met de Participatiewet stimuleert de Wet banenafspraak en het quotum arbeidsbeperkten werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.

De afgelopen jaren is gebleken dat de Participatiewet niet altijd uitpakt zoals bedoeld. Daarom is het traject Participatiewet in balans gestart. Eerder is met het Breed Offensief al gepoogd om de situatie van mensen met een arbeidsbeperking binnen de Participatiewet te verbeteren.

SZW monitort de Participatiewet al sinds de introductie in 2015 uitgebreid. Zo verschijnt jaarlijks een monitoringsbrief Participatiewet en twee keer per jaar een factsheet Participatiewet met de belangrijkste cijfermatige ontwikkelingen. Daarnaast schetst de Nederlandse Arbeidsinspectie een beeld van het stelsel werk en inkomen in de Spiegel Bestaanszekerheid, met veel aandacht voor de Participatiewet. In de monitoring en evaluatie van de Participatiewet zoeken we ook nadrukkelijk aansluiting bij ontwikkelingen in het sociale domein.

Op dit moment bestaat er al specifieke aandacht voor het onderzoeken van potentiële brede baten (bijvoorbeeld op het gebied van zorggebruik) die kunnen ontstaan bij dienstverlening aan bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. Een ander belangrijk aspect, dat ook in de evaluatie van de Participatiewet benoemd werd, is de duurzaamheid van werk(hervatting). Deze onderwerpen zullen de komende jaren prominent aan de orde komen bij onderzoek naar de werking van de Participatiewet. Een periodieke rapportage van de effecten (inclusief de werking van enkele specifieke instrumenten binnen de Participatiewet) van het huidige beleid verschijnt in 2027, waarbij we ook, voor zover relevant, de inzichten uit eerdere periodieke rapportages (onder andere Jonggehandicapten, SUWI en Armoede & Schulden) meenemen. Vanwege de decentrale uitvoering van het beleid, zullen we de periodieke rapportage vooral uit (landelijk) stelselperspectief bezien. Daarbij gaan we niet in op individuele gemeenten. In de periodieke rapportage zullen we, voor zover mogelijk, ook de effecten van de maatregelen uit het Breed Offensief en Participatiewet in Balans (spoor 1) onderzoeken.

Thema 8: Jonggehandicapten

Het thema jonggehandicapten omvat de doelstelling om jonggehandicapten in de Wajong via een uitkering een financieel vangnet te bieden als dat nodig is. En de kans zich te ontwikkelen op weg naar betaald werk, zodat ze zelf kunnen bijdragen aan hun (financiële) toekomst.

Op basis van de bevindingen uit de beleidsdoorlichting Wajong in 2018 heeft het toenmalige kabinet de Wajong aangepast. Met de Wet vereenvoudiging Wajong zijn diverse maatregelen in de Wajong verwerkt. Die zorgen er onder andere voor dat meer (gaan) werken loont. Ook kunnen Wajongers tot de AOW-leeftijd herleving van hun Wajonguitkering aanvragen als dat nodig is. En ze behouden hun uitkering als zij onderwijs (gaan) volgen. Daarnaast is UWV in 2017 gestart met een nieuw dienstverleningsmodel om jonggehandicapten die kunnen werken te helpen bij het vinden van werk. De onderzoeksplanning heeft de afgelopen tijd in het teken gestaan van het afronden van een evaluatie naar de effectiviteit van deze dienstverlening, het uitvoeren van een wetsevaluatie en een periodieke rapportage in 2025. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken werkt SZW aan een nieuwe onderzoeksplanning.

De onderwerpen binnen het thema worden allemaal geëvalueerd en zullen ook mee worden genomen in de periodieke rapportage. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden.

Thema 9: Werkloosheid werknemers

Bij het thema ‘werkloosheid werknemers’ gaat het erom werknemers inkomensbescherming te bieden bij werkloosheid en hen te stimuleren een nieuwe baan te vinden. Hiertoe heeft SZW in 2023 een periodieke rapportage opgesteld. De toenmalige Minister van SZW heeft deze dat jaar naar de Tweede Kamer gestuurd. Een van de aanbevelingen uit de periodieke rapportage was vervolgonderzoek naar de effecten van de duurverkortingsmaatregelen uit de Wet werk en zekerheid. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. De resultaten zijn onlangs aangeboden aan de Tweede Kamer. Verder is UWV begin 2025 gestart met een vier jaar durend experiment met de sollicitatieplicht in de werkloosheidswet (WW) en onderzoek naar de effecten daarvan. Het onderzoek vergelijkt de effectiviteit van diverse varianten van de invulling van de sollicitatieplicht in de WW. Over het verloop en de voorlopige resultaten van het experiment in de praktijk zal medio 2027 worden gerapporteerd. De eindevaluatie is naar verwachting begin 2029 beschikbaar.

De onderwerpen binnen het thema worden met uitzondering van de IOW allemaal geëvalueerd en zullen ook mee worden genomen in de periodieke rapportage. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden. Voor de IOW wordt nog bezien of een nieuwe evaluatie nodig is. De IOW is in 2020 reeds geëvalueerd en loopt af in 2028.

Thema 10: Ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers

In Nederland beschermen we werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Ook ondersteunen we deze mensen naar werk (re-integratie). Thema 10 gaat over deze onderwerpen.

Dit jaar voeren we een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit. Dit onderzoek gaat over het stelsel voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers. Het IBO kijkt naar hoe het stelsel betaalbaar en beheersbaar kan blijven. Mensen die ziek of arbeidsongeschikt zijn, kunnen soms voor een deel nog werken. Het IBO onderzoekt hoe we deze mensen kunnen stimuleren om dit te doen. Het IBO publiceert de resultaten in het najaar van 2025.

In 2024 heeft de Minister van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over de periodieke rapportage ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers. In deze periodieke rapportage onderzoekt het ministerie of de verschillende regelingen over ziekte en arbeidsongeschiktheid doen wat ze moeten doen. Na het sturen van de Kamerbrief heeft het kabinet het eerdergenoemde IBO ingesteld. Hier geeft SZW nu eerst prioriteit aan. Als er meer bekend is over de resultaten van het IBO, kijkt het ministerie hoe het deze resultaten mee kan nemen in de periodieke rapportage. 

Binnen het ministerie is afgesproken dat periodieke rapportages ook de wet- en regelgeving in Caribisch Nederland onderzoeken. De Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 wijzigt de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES. Een deel van deze wijzigingen treedt per 1 juli 2025 in werking. Een ander deel van de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 wordt op een later tijdstip van kracht. Omdat deze wetten nog gewijzigd worden, nemen we ze nu niet mee in de periodieke rapportage. Latere periodieke rapportages over het thema ‘ziekte en arbeidsongeschiktheid’ zullen deze wetten wel evalueren.

Verder voert het ministerie onderzoeken uit op losse thema’s. Bijvoorbeeld naar hoeveel werkgevers een verzuimverzekering hebben. En een onderzoek naar alles wat we nog niet weten als het gaat om re-integratie.

De onderwerpen binnen het thema worden allemaal geëvalueerd en zullen ook mee worden genomen in de periodieke rapportage. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden.

Thema 11: Inkomensondersteuning nabestaanden en wezen

Het beleid over nabestaanden en wezen beschermt deze groepen tegen financiële gevolgen van het verlies van partner of ouder(s). Op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) beschermt de overheid nabestaanden tegen de financiële gevolgen van het verlies van een partner of ouder(s). De nabestaandenuitkering garandeert achterblijvende partners bestaanszekerheid. Het vangnet voor wezen is de wezenuitkering.

In de afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de Anw. Zo is er in navolging op de beleidsdoorlichting van 2019 een verkennend kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de wezenuitkering. Uit dit onderzoek blijkt in 2022 dat zowel de doeltreffendheid als doelmatigheid van de wezenuitkering te vergroten zijn.

In 2023 heeft het Nibud de kosten van levensonderhoud voor wezen onderzocht. Op basis van de onderzoeken uit 2022 en 2023 worden verbetermogelijkheden voor wezenuitkering en de effecten daarvan verder verkend.

Verder heeft de SVB in 2023 een intern onderzoek uitgevoerd naar het ‘niet-gebruik’ van de wezenuitkering. Daaruit bleek dat veel wezen die recht hebben op een wezenuitkering, daar geen gebruik van maken. Daarnaast zijn er voor de nabestaanden doelgroep binnen de Anw twee zogeheten klantreizen uitgezet in 2022. Naar aanleiding van deze klantreizen verbetert de SVB de dienstverlening aan Anw-gerechtigden op verschillende punten.

In 2025 wordt een onderzoek uitgezet bij het CBS. Dit onderzoek gaat over de inkomens- en arbeidsmarktpositie van nabestaanden voor, tijdens en na afloop van hun Anw-uitkering, niet-gebruik van de nabestaandenuitkering en het niet-gebruik van de wezenuitkering. De SVB verwacht de resultaten in 2026. In 2026/2027 start het syntheseonderzoek op de Anw. In 2028 wordt de periodieke rapportage naar de Tweede Kamer gestuurd.

De onderwerpen binnen het thema worden allemaal geëvalueerd en zullen ook mee worden genomen in de periodieke rapportage. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden.

Thema 12: Integratie en maatschappelijke samenhang

SZW wil bijdragen aan een inclusieve en sociaal stabiele samenleving waarin mensen in verscheidenheid met elkaar samen leven en kunnen participeren in de maatschappij. Het beleid van integratie en maatschappelijke samenhang richt zich op het mogelijk maken dat iedereen meedoet in de samenleving. Daartoe worden gelijkwaardige kansen en evenredige posities op de arbeidsmarkt bevorderd, ingezet op een snelle en goede inburgering van nieuwkomers en inclusief en gelijkwaardig samenleven gestimuleerd. Ook is het weerbaar maken tegen ongewenste beïnvloeding en het versterken van de sociale stabiliteit een doel van dit beleid.

Op 7 februari 2025 heeft de Staatssecretaris Participatie en Integratie zijn beleidsplannen op het terrein van samenleven en integratie voor de komende jaren aan de Tweede Kamer aangeboden in de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving. Deze agenda vormt de basis voor de doorontwikkeling van het beleid en de keuze voor welke beleidsinstrumenten worden ingezet. Daarbij worden ook de inzichten meegenomen die de periodieke rapportage Integratie en Maatschappelijke samenhang uit 2023 heeft opgeleverd. Die rapportage liet zien dat groepen met een migratieachtergrond in het algemeen nog steeds een minder gunstige sociaaleconomische positie innemen dan gemiddeld. Dit beeld is zichtbaar in bijvoorbeeld het onderwijs, op de arbeidsmarkt en in het inkomen. Verder bleek dat er tussen maatschappelijke domeinen verschillen bestaan in positie en positieontwikkeling. In het onderwijs is bijvoorbeeld een duidelijke inhaalslag te zien in de afgelopen periode. Tegelijkertijd is de problematiek op de arbeidsmarkt weerbarstiger en kent het sterkere conjunctuurinvloeden. Desalniettemin blijkt uit de rapportage dat het beleidsprogramma Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) doeltreffend is. Dit heeft ertoe geleid dat inmiddels op verzoek van de Tweede Kamer (Motie Ergin, Kamerstukken II 2023/24, 32 824, nr. 419) en de belangrijkste actoren op de arbeidsmarkt (verenigd in de Taskforce VIA) een tweede Werkagenda VIA is opgesteld. Hiermee wordt het doeltreffende beleid verder geïntensiveerd. Deze tweede Werkagenda VIA draagt bij aan de doelen van de Actieagenda Integratie en de Open en Vrije Samenleving. De werkagenda VIA is inmiddels uitgebreid met het Plan van Aanpak Statushouders aan Werk inclusief een intensivering daarvan. Daarbij gaat het om verschillende maatregelen om de toeleiding van statushouders naar werk te verbeteren.

De inzichten uit de periodieke rapportage 2023 worden de komende jaren gebruikt om het beleid verder te onderbouwen en ontwikkelen. Zo wordt de beleidstheorie aangevuld en getoetst met monitoring en evaluatie van de Werkagenda VIA. Ook worden evaluaties opgezet van een aantal acties gericht op het bevorderen van samen leven.

Beleidsonderwerpen rondom Samenleven en Weerbare Samenleving bevinden zich nog veelal in de beleidsontwikkelingsfase en zijn daarom niet evenredig vertegenwoordigd in de evaluatieplanning. Wel worden alle onderwerpen binnen het thema geëvalueerd. Ook de beleidsonderwerpen rondom Samenleven en Weerbare Samenleving zullen dus mee worden genomen in de periodieke rapportage in 2029. Recentelijk is, mede als doorwerking van de periodieke rapportage uit 2023, het traject rondom de beleidstheorie afgerond. Hierin zijn de wetenschappelijke fundering van de beleidstheorie van Weerbare Samenleving getoetst en de beleidsdoelstellingen geëxpliciteerd. Die toetsing bevat ook de eerste aanzet voor een indicatorenstelsel om dit beleidsonderdeel te gaan monitoren. Dit instrument wordt momenteel verder uitgewerkt.

De Wet inburgering 2021 is op 1 januari 2022 van kracht geworden. De kennisbehoefte rondom deze wet is uitgewerkt in een Monitoring- en Evaluatieplan Wi2021 (M&E-plan) en vertaald in een onderzoeksagenda voor de periode 2022-2027. De kennisbehoefte omvat de werking, het doelbereik en de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wi2021. De hiertoe uitgevoerde en uit te voeren onderzoeken worden ook meegenomen in de periodieke rapportage in 2029.

De onderwerpen waarmee SZW zich bezighoudt zijn maatschappelijk brede thema’s en dit betekent dat er ook interdepartementaal wordt samengewerkt. Voorbeelden daarvan zijn - in aanvulling op de eerdergenoemde Werkagenda VIA waarin samengewerkt wordt met OCW en negentien andere partners - de meerjarige longitudinale onderzoeken onder het cohort statushouders (LOCS) en Oekraïense vluchtelingen (LOCOV). Voor deze onderzoeken wordt er samengewerkt met JenV, een consortium van kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties. Een ander voorbeeld is de beleidsontwikkeling en organisatie van de brede beleidsinformatiestructuur op het thema demografie waarvoor negen departementen samenwerken. Bij al deze projecten is SZW trekker.

Thema 13: Uitvoering SUWI-stelsel

De Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (de Wet SUWI) regelt de structuur voor de uitvoering van taken rond arbeidsvoorziening en sociale verzekeringswetten. Deze structuur moet bijdragen aan bestaanszekerheid en meer arbeidsdeelname.

Momenteel loopt de periodieke rapportage Uitvoering SUWI-stelsel voor de periode 2020-2025. Het onderzoek kijkt naar de mate waarin we de uitvoering van de socialezekerheidswetgeving binnen het huidige SUWI-stelsel als rechtmatig, doelmatig, doeltreffend en klantgericht kunnen beschouwen in deze periode. Het onderzoek is grotendeels gebaseerd op bestaande bronnen (synthesestudie), aangevuld met interviews met relevante betrokkenen binnen het SUWI-domein. De onderwerpen binnen het thema worden allemaal geëvalueerd en worden meegenomen in de periodieke rapportage. De verschillende onderwerpen kunnen zich wel in andere evaluatiefases bevinden.

Daarnaast richt het onderzoek zich op de werkbaarheid en effectiviteit van het toezicht binnen het stelsel, evenals op de manier waarop inrichting, aansturing, toezicht en uitvoering gezamenlijk bijdragen aan een doelmatig en doeltreffend SUWI-stelsel waarin het burgerperspectief centraal staat. In dat kader staat het onderzoek stil bij de verbeteracties die het kabinet sinds 2020 heeft ingezet naar aanleiding van onder andere Werk aan Uitvoering, het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en het rapport van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties. Deze acties hadden als doel om de uitvoering te versterken, met meer nadruk op de menselijke maat en het belang dat mensen gehoord en gezien worden.

Het onderzoek moet duidelijk maken of deze investeringen tussen 2020 en 2025 daadwerkelijk hebben geleid tot verbeteringen in de werking van het SUWI-stelsel. Het kabinet zal het rapport en zijn reactie daarop in 2026 aanbieden aan de Tweede Kamer.

Thema 14: Werk aan Uitvoering

Het programma Werk aan Uitvoering (WaU) is in het leven geroepen om de publieke dienstverlening duurzaam te verbeteren. Centraal staan een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven, meer ruimte voor de professional en een meer lerende overheid. Binnen dit SEA-thema wordt het beleid rondom de uitvoering van deze ambities geëvalueerd en wordt inzicht opgebouwd in de vraag wat werkt om de uitvoering van publieke taken effectiever, mensgerichter en wendbaarder te maken.

In het coalitieakkoord van Rutte IV zijn middelen gereserveerd voor het verbeteren van de publieke dienstverlening. Gedurende 10 jaar is jaarlijks circa € 600 miljoen gereserveerd aan incidentele middelen, met een aanloop van € 200 miljoen in 2022. Structureel is vanaf 2032 jaarlijks € 133 miljoen beschikbaar. De middelen worden ingezet ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van de publieke dienstverlening, het versnellen van de digitale agenda en het verbeteren van de statuur van de uitvoering. Een deel van de middelen is gereserveerd om gezamenlijke plannen ter verbetering van de dienstverlening te bekostigen en daarmee ook organisatie-overstijgende samenwerking te stimuleren.

Departementen zijn zelf verantwoordelijk voor het evalueren van de verschillende plannen die zijn gefinancierd met incidentele WaU-middelen. Aan het einde van de reeks voor de incidentele middelen zal een onderzoek plaatsvinden naar deze incidentele WaU-middelen. Dit onderzoek wordt opgepakt door SZW, gezien de Minister van SZW coördinerend bewindspersoon is van het programma Werk aan Uitvoering. Aldus staat het ook op de SEA van SZW. De evaluaties van de departementen worden meegenomen in dit onderzoek. Het onderzoek zal ook een basis bieden voor de vormgeving van de verdeling van de structurele middelen. In de komende periode wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een passende onderzoeksaanpak om het onderzoek goed vorm te geven.

Voor een verdere onderbouwing van de Strategische Evaluatie Agenda, zie Bijlage 4: Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda. Klik op deze link voor een interactieve versie van de SEA. Voor een overzicht van afgerond evaluatie- en overig onderzoek, klik op deze link.

5. Beleidsartikelen

5.1 Artikel 1 Arbeidsmarkt

A. Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  1. gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);
  2. arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);
  3. arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);
  4. toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);
  5. de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU);
  6. maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Ketenaansprakelijkheid voor loon;
  7. de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl);
  8. de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten het in dienst nemen van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;
  2. de vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;
  3. het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;
  4. het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;
  5. het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;
  6. het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;
  7. het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;
  8. de handhaving van de wet- en regelgeving door de Nederlandse Arbeidsinspectie.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidswijzigingen

Arbeidsmarktpakket

Middels de wetsvoorstellen Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) en Meer zekerheid flexwerkers wordt schijnzelfstandigheid tegengegaan en wordt aan werknemers meer zekerheid geboden. Beide wetsvoorstellen zijn onderdeel van het arbeidsmarktpakket. In de beleidsagenda wordt hier nader op ingegaan.

Herziene EU-asbestrichtlijn

In 2026 worden de uitvoeringstechnische aspecten die volgen uit de herziene EU-asbestrichtlijn verder ingericht. Dit betreft onder andere de inrichting van de vergunningverlening door Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering (Kamerstukken II 2024/25, 25 883, nr. 527) en ICT-systemen die regelgeving ondersteunen. De ambitie is om de gewijzigde regelgeving en uitvoerende aspecten op 1 januari 2027 in werking te laten treden.

Beperking Compensatieregeling transitievergoeding bij langdurig arbeidsongeschiktheid tot kleine werkgevers

Het kabinet streeft ernaar om per 1 juli 2026 de compensatieregeling transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (Compensatieregeling LAO) te beperken tot kleine werkgevers. Alleen kleine werkgevers kunnen dan nog een beroep doen op deze compensatieregeling wanneer zij een transitievergoeding hebben betaald aan een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is beëindigd. Met deze maatregel wordt een besparing gerealiseerd wat bijdraagt aan houdbare overheidsfinanciën.

Voor de definitie van «kleine werkgever» wordt aansluiting gevonden bij de definitie die krachtens artikel 36, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt gehanteerd in artikel 2.19d van het Besluit Wfsv: degene die als kleine werkgever wordt aangemerkt voor de gedifferentieerde premie Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Deze definitie van kleine werkgever zal per 1 juli 2026 ook worden gehanteerd voor de compensatieregeling transitievergoeding bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming vanwege pensionering of overlijden van de werkgever.

Lage-inkomensvoordeel (LIV) en loonkostenvoordelen (LKV)

Op 1 januari 2025 is het LIV afgeschaft. In 2025 vinden de laatste betalingen plaats over het LIV van 2024. Op 1 januari 2025 zijn de bedragen van het LKV oudere werknemer verlaagd van € 3,05 per verloond uur met een maximum van € 6.000 per jaar naar € 1,35 per verloond uur met een maximum van € 2.600 per jaar. Op 1 januari 2026 wordt het LKV oudere werknemer afgeschaft. Deze verlaging van het LKV oudere werknemer geldt alleen voor dienstbetrekkingen die zijn begonnen op of na 1 januari 2024.

Per 1 januari 2026 treden onderdelen van de Wet banenafspraak (Kamerstukken II 2024/25, 36 449, A) in werking, die het LKV doelgroep banenafspraak vereenvoudigen. Ten eerste hoeven werknemers voor dit loonkostenvoordeel geen doelgroepverklaring meer aan te vragen. Daarnaast wordt het recht op het LKV doelgroep banenafspraak verlengd van maximaal drie jaar naar structureel, waardoor het recht op dit LKV blijft doorlopen zolang de dienstbetrekking voortduurt. Ten slotte wordt de doelgroep van het loonkostenvoordeel (LKV) voor de banenafspraak gelijkgetrokken met de doelgroep van de banenafspraak zelf.

Er wordt daarnaast gewerkt aan een wetsvoorstel met onder andere als doel om mensen in de WIA en WW die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen op te nemen in het doelgroepregister banenafspraak en om loonkostensubsidie voor deze groepen beschikbaar te maken. We bevinden ons in de beleidsvoorbereidende fase. Het streven is om nog in 2025 de uitgangspunten voor dit wetsvoorstel vast te stellen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 2.262.892 602.524 259.545 532.493 339.193 334.084 333.771
Uitgaven 2.061.879 676.336 587.419 551.603 395.018 346.022 334.459
1.0 Arbeidsmarkt 2.061.879 676.336 587.419 551.603 395.018 346.022 334.459
Inkomensoverdrachten 610.964 258.678 112.245 219.384 213.894 214.284 215.036
Lage-inkomensvoordeel 461.659 131.960 0 0 0 0 0
Minimumjeugdloonvoordeel 16.423 0 0 0 0 0 0
Loonkostenvoordelen 132.882 126.718 112.245 219.384 213.894 214.284 215.036
Subsidies (regelingen) 1.413.490 368.929 414.110 273.496 119.722 67.869 55.979
Overige subsidies algemeen 6.580 8.968 6.314 4.650 4.461 3.390 3.390
Duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen 7.361 3.167 14.065 14.431 11.674 13.574 11.674
Stimuleringregeling LLO in MKB 56.962 78.869 71.900 76.930 58.697 43.430 40.915
Stimulans Arbeidsmarktpositie 250 0 0 0 0 0 0
Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid 1.155.793 133.742 0 0 0 0 0
Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden 186.013 139.243 317.128 172.724 40.000 0 0
Subsidie meer uren werkt 531 4.940 4.703 4.761 4.890 7.475 0
Opdrachten 31.217 42.082 50.560 48.419 44.148 45.965 45.540
Opdrachten 31.217 42.082 50.560 48.419 44.148 45.965 45.540
Bekostiging 100 100 100 100 100 100 100
Bekostiging 100 100 100 100 100 100 100
Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken 0 185 4.131 4.131 4.131 4.781 4.781
Ministerie van VWS 0 56 56 56 56 706 706
Ministerie van EZ en LVVN 0 129 4.075 4.075 4.075 4.075 4.075
Bijdrage aan agentschappen 5.108 5.462 4.973 4.973 4.973 4.973 4.973
Agentschap RIVM 5.027 5.364 4.875 4.875 4.875 4.875 4.875
Agentschap CJIB 81 98 98 98 98 98 98
Bijdrage aan medeoverheden 1.000 900 1.300 1.100 8.050 8.050 8.050
SPUK Brabants Migratie Informatiepunt (BMIP) 1.000 0 0 0 0 0 0
DU Work in NL 0 900 1.300 1.100 8.050 8.050 8.050
Ontvangsten 24.304 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680
Art. Ontvangsten 24.304 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680
1.0 Arbeidsmarkt 24.304 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680
Ontvangsten 24.304 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680 17.680
Algemeen 8.806 1.180 1.180 1.180 1.180 1.180 1.180
Boeten 15.498 16.500 16.500 16.500 16.500 16.500 16.500

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 92%
bestuurlijk gebonden 8%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 1 Arbeidsmarkt zijn voor 92% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitgaven aan de regeling Loonkostenvoordelen (LKV’s).

Subsidies

Van het programmabudget van MDIEU is in 2026 100% juridisch verplicht. Verplichtingen die vrijvallen zijn bestuurlijk gebonden als onderdeel van de afspraken in het pensioenakkoord. Resterende middelen worden ingezet voor de uitwerking van de beleidsagenda duurzame inzetbaarheid, die het kabinet en sociale partners zijn overeengekomen als onderdeel van het akkoord ‘Gezond naar het pensioen’ van oktober 2024.

Van het programmabudget van het Meerjarig Investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen (MIP DI&LLO) is in 2026 49% juridisch verplicht en 4% beleidsmatig gereserveerd. 47% is bestuurlijk gebonden.

Van het programmabudget van Stimuleringsregeling LLO in MKB is 51% juridisch verplicht. 49% is bestuurlijk gebonden.

Van het programmabudget van Meer Uren Werkt is in 2026 66% juridisch verplicht. Het overige budget is bestuurlijk gebonden.

Van het overige subsidiebudget algemeen is naar schatting 85% juridisch verplicht. 15% is beleidsmatig gereserveerd.

Opdrachten

Van het opdrachtenbudget op artikel 1 is naar schatting 35% juridisch verplicht en 62% bestuurlijk gebonden. Deze inschatting is gemaakt op basis van de openstaande verplichtingen en bestedingsplannen in 2026. Dit budget wordt divers ingezet voor het stimuleren van gezond en veilig werken, evenwichtige arbeidsverhoudingen en handhaving.

Bekostiging

De jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen is 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan de Gezondheidsraad en aan ‘Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals and Classification, Labelling and Packaging’ (REACH CLP) van VWS. Verder betreft dit een bijdrage aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) van LVVN en aan EZ ten behoeve van TNO/MAPA.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdragen aan agentschappen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de bijdrage aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

Bijdrage aan medeoverheden

De bijdrages aan medeoverheden betreffen reserveringen voor de verlenging van decentrale uitkeringen ten behoeve van het programma Work in NL. Dit budget is 100% bestuurlijk gebonden.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 594.388 636.451 601.110 215.314 228.663 242.369 256.642
Uitgaven 594.388 636.451 601.110 215.314 228.663 242.369 256.642
1.0 Arbeidsmarkt 594.388 636.451 601.110 215.314 228.663 242.369 256.642
Inkomensoverdrachten 594.388 636.451 601.110 215.314 228.663 242.369 256.642
Compensatieregeling transitievergoeding na langdurige AO 584.770 625.751 564.735 187.911 193.035 198.298 203.705
Compensatieregeling transitievergoeding bij pensionering 9.618 10.700 10.700 10.700 10.699 10.699 10.700
Compensatieregeling transitievergoeding na langdurige AO nominaal 0 0 25.198 15.803 23.620 31.664 40.129
Compensatieregeling transitievergoeding bij pensionering nominaal 0 0 477 900 1.309 1.708 2.108
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten in dit artikel vallen onder de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). De Wtl bestaat uit het LKV (loonkostenvoordeel). Voorheen vielen hier ook het Minimumjeugdloonvoordeel en Lage-inkomensvoordeel onder. Deze zijn respectievelijk per 1 januari 2024 en 1 januari 2025 afgeschaft.

Loonkostenvoordelen

De Loonkostenvoordelen (LKV’s) bestaan sinds 2018. De loonkostenvoordelen zijn tegemoetkomingen in de loonkosten voor werkgevers met als doel werkgevers te stimuleren om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen. De tegemoetkomingen worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald, het zogeheten t+1 principe. Werkgevers krijgen in 2026 de tegemoetkoming uitbetaald voor werknemers die in 2025 in dienst waren. De Wtl-tegemoetkomingen gelden niet voor werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd.

In 2026 zijn er drie typen LKV: LKV arbeidsgehandicapte werknemer, LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer en LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden. Het LKV oudere werknemer wordt per 1 januari 2026 afgeschaft. De laatste uitbetalingen vinden in 2027 plaats, omdat er vanwege het overgangsrecht een groep is die ook in 2026 recht heeft op LKV werknemer.

LKV oudere werknemer, LKV arbeidsgehandicapte werknemer en LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer

  1. Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde aanneemt van 56 jaar of ouder, geeft dat (tot en met 2025) recht op het LKV oudere werknemer. Dit indien de werknemer in de 6 maanden voor hij in dienst kwam niet in dienst was bij deze werkgever en de werkgever verzekerd is voor een of meer van de werknemersverzekeringen.
  2. Als een werkgever een werknemer aanneemt met een WIA-uitkering, geeft dat recht op het LKV arbeidsgehandicapte werknemer. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij na afloop van de WIA-wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of als zij een WAO- of WAZ-uitkering hebben. Dit indien de werknemer in de 6 maanden voor hij in dienst kwam niet in dienst was bij deze werkgever en de werkgever verzekerd is voor een of meer van de werknemersverzekeringen.
  3. Als een werknemer met een WIA-uitkering de werkzaamheden bij zijn huidige werkgever hervat, geeft dat recht op het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze doelgroep als zij een WAO- of WAZ-uitkering hebben en de werkzaamheden bij de oude werkgever hervatten. Dit indien de werknemer in de 6 maanden voor hij in dienst kwam niet in dienst was bij deze werkgever.

De tegemoetkoming voor het LKV oudere werknemer (dienstverbanden die zijn gestart voor 2024), het LKV arbeidsgehandicapte werknemer en het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer waren in 2025 € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van het LKV oudere werknemer en het LKV arbeidsgehandicapte werknemer is 3 jaar. De maximale duur van het LKV herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer is een jaar. Voor dienstverbanden die zijn begonnen op of na 1 januari 2024 geldt dat de bedragen van het LKV oudere werknemer per 1 januari 2025 zijn verlaagd van € 3,05 per uur naar € 1,35. Het maximumbedrag per jaar is sinds 2025 verlaagd van € 6.000 naar € 2.600. Het LKV oudere werknemer wordt per 1 januari 2026 afgeschaft.

LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden

Als een werkgever een werknemer uit de doelgroep banenafspraak in dienst neemt, is er recht op het LKV banenafspraak en scholingsbelemmerden. Hetzelfde geldt voor zogenoemde scholingsbelemmerden, die de afgelopen 5 jaar door ziekte of gebrek belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs en mensen met een Wajong DGA uitkering. De tegemoetkoming is € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per jaar. Per 1 januari 2026 wordt dit LKV aangepast en geldt dit LKV alleen nog voor personen die in het doelgroepregister banenafspraak zijn opgenomen. Vanaf dat moment heet dit LKV ook het ‘Loonkostenvoordeel banenaf­spraak’, en vervalt de toevoeging ‘en scholingsbelemmerden’. Tevens wordt de duur van het LKV banenafspraak gewijzigd van maximaal drie jaar naar structureel, zolang het dienstverband duurt. Zolang de werknemer in het doelgroepregister staat, kan ook een volgende werkgever aanspraak maken op het LKV banenafspraak, als hij dit aangeeft in de polisadministratie.

Budgettaire ontwikkelingen

Het LKV oudere werknemer wordt stapsgewijs afgeschaft. Dit leidt tot een besparing van € 49 miljoen per jaar vanaf 2027. In de begroting 2025 was de bezuiniging op € 60 miljoen per jaar geschat, maar omdat een deel van de groep recht krijgt op LKV arbeidsgehandicapten is de bezuiniging € 11 miljoen lager dan aanvankelijk gedacht.

In het arrest van 24 mei 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij overgang van onderneming het recht op loonkostenvoordeel mee overgaat naar de nieuwe verkrijger. Dit was in tegenstelling tot de toenmalige uitvoering van de loonkostenvoordelen. Doordat UWV na de uitspraak van de Hoge Raad ook loonkostenvoordeel toekent aan werkgevers na een overgang van onderneming stijgen de uitgaven in 2025 en 2026 met € 2,2 miljoen per jaar. Het kabinet heeft een wetsvoorstel in voorbereiding waarbij een nieuwe systematiek wordt geïntroduceerd waarbij werknemers bij wisseling van werkgever en een overgang van onderneming van de werkgever een nieuwe doelgroepverklaring kunnen aanvragen, waardoor het resterende recht op loonkostenvoordeel kan doorlopen naar de nieuwe werkgever. De beoogde inwerkingtredingsdatum voor dit wetsvoorstel is 1 januari 2027. Hierdoor zullen de uitgaven aan het LKV vanaf 2028 nog toenemen met een additionele € 1,1 miljoen structureel.

Tot slot stijgen de uitgaven aan het LKV doelgroep Banenafspraak doordat de maximale duur van drie jaar wordt verlengd naar structureel en daarnaast door de verbreding van de doelgroep van het LKV Banenafspraak. Op 22 april 2025 is het wetsvoorstel Vereenvoudiging van de banenafspraak en de quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking aangenomen door de Eerste Kamer. De uitgaven nemen in 2027 toe met € 121 miljoen en structureel met € 102 miljoen.

Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen waarin geregeld wordt dat mensen in de WIA en WW die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen per 1 januari 2028 worden toegevoegd aan het doelgroep­register banenafspraak, stijgen de uitgaven aan het LKV met € 0,4 miljoen in 2029 en € 0,7 miljoen structureel vanaf 2030.

Compensatieregeling transitievergoeding na langdurige arbeidsongeschiktheid

Vanaf 1 april 2020 worden alle werkgevers gecompenseerd voor de transitievergoeding die zij moeten betalen bij ontslag van een twee jaar zieke werknemer. De compensatie is afhankelijk van de hoogte van de bij ontslag betaalde transitievergoeding. Het kabinet streeft ernaar om per 1 juli 2026 de compensatieregeling transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (CRTV LAO) te beperken tot kleine werkgevers. Alleen kleine werkgevers kunnen dan nog een beroep doen op deze compensatieregeling wanneer zij een transitievergoeding hebben betaald aan een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is beëindigd.  

Budgettaire ontwikkelingen

Door een verwachte toename van het aantal langdurig arbeidsongeschikte werknemers neemt het aantal toekenningen van de CRTV LAO toe. De beperking van de CRTV LAO tot kleine werkgevers leidt echter tot een sterke daling van het aantal toekenningen vanaf 2026 en 2027 waarna deze weer langzaam toeneemt. Naar verwachting leidt de beperking van de CRTV LAO tot kleine werkgevers tot een daling van de uitgaven met circa 70%.

Compensatieregeling transitievergoeding bij pensionering of overlijden

Op 1 januari 2021 is de compensatieregeling transitievergoeding bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming vanwege pensionering of overlijden van de werkgever in werking getreden. De compensatie is afhankelijk van de hoogte van de bij ontslag aan de werknemer betaalde transitievergoeding.

Budgettaire ontwikkelingen

Het aantal werkgevers dat elk jaar stopt vanwege pensionering of overlijden is redelijk constant. Het is niet de verwachting dat dit in de nabije toekomst verandert. De verwachting is daarom dat de uitgaven elk jaar circa € 11 miljoen bedragen.

Subsidies

Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU)

Een van de maatregelen uit het pensioenakkoord betreft een tijdelijke subsidieregeling die ziet op het faciliteren van maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid, langer doorwerken en eerder uittreden. Sociale partners in sectoren en bedrijven kunnen in gezamenlijk overleg subsidieaanvragen indienen met als doel het duurzaam inzetbaar houden van werkenden, het faciliteren van langer doorwerken en het wegnemen van knelpunten bij het realiseren van regelingen die tijdelijk zijn vrijgesteld van de heffing voor regelingen voor vervroegd uittreden (RVU­-heffing). Binnen de MDIEU is in de periode 2021-2025 subsidie beschikbaar gesteld voor sectoranalyses en activiteitenplannen. Uitbetaling van subsidie vindt gefaseerd plaats in de jaren na subsidietoekenning. Het totale budget van € 1 miljard is verspreid over de jaren 2021 tot en met 2028.

Meerjarig investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid (DI) & Leven Lang Ontwikkelen (LLO)

In 2020 is het meerjarige investeringsprogramma duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen (MIP) opgezet. Voor dit programma is structureel € 11,6 miljoen beschikbaar. In 2026 lopen de activiteiten van het MIP door, met als doel bewustwording te creëren en kennis (door) te ontwikkelen. Dit gebeurt onder andere via communicatieactiviteiten en bijeenkomsten, maar voornamelijk via de Expeditie-regeling. Deze regeling is opgezet om een maatschappelijke beweging te stimuleren waarin interventies, werkwijzen en methodieken op het gebied van DI en LLO vaker, beter en sneller worden toegepast. Het kas- en verplichtingenritme van het MIP loopt aanzienlijk uiteen, enerzijds omdat er niet jaarlijks maar tweejaarlijks een aanvraagtijdvak van de Expeditie-regeling wordt geopend, anderzijds omdat het bij deze regeling gaat om meerjarige projecten waarvoor de betalingen veel later plaatsvinden dan de subsidietoekenning.

Stimuleringsregeling LLO in MKB

In 2020 is de subsidieregeling Leren en ontwikkelen in het MKB (SLIM) gestart. Met deze regeling wil het kabinet leren en ontwikkelen in het MKB vanzelfsprekend maken. De subsidieregeling is bedoeld voor twee groepen aanvragers: individuele mkb-ondernemingen en samenwerkingsverbanden in het mkb. Ondernemingen kunnen subsidie aanvragen voor het onderzoeken van scholings- en opleidingsbehoeften in een onderneming. Of het inkopen (of verkrijgen) van loopbaanadviezen voor werkenden in de onderneming. Tot slot biedt de regeling ook ruimte voor initiatieven gericht op het ontwikkelen of invoeren van een L&O- methode die werknemers in de onderneming stimuleert kennis, vaardigheden en beroepshouding verder te ontwikkelen. Bijvoorbeeld door het oprichten van een bedrijfsschool of het ontwikkelen en realiseren van een systeem van periodieke ontwikkelgesprekken met werknemers in de onderneming. Initiatieven van samenwerkingsverbanden moeten minimaal het ondersteunen en begeleiden bij het ontwikkelen of invoeren van een L&O-methode bevatten. Op basis van een positieve tussenevaluatie is de regeling eind 2024 voor een periode van 5 jaar verlengd. Voor de regeling is in 2026 € 71,9 miljoen beschikbaar. Structureel is er circa € 41 miljoen beschikbaar.

Daarnaast is de tijdelijke SLIM-scholingssubsidie sinds maart 2025 beschikbaar voor opleidingen voor maatschappelijk cruciale sectoren. Werkgevers kunnen nieuwe of huidige medewerkers met subsidie scholing laten volgen die bijdraagt aan instroom in, doorstroom binnen en overstappen naar maatschappelijk cruciale sectoren. De subsidie is voor praktijkgerichte opleidingen waarbij mensen tegelijkertijd werken en leren. Het subsidiepercentage hangt af van het niveau van de betreffende opleiding. Met deze subsidie wil het kabinet geld gerichter inzetten om de tekorten in deze sectoren aan te pakken en bijdragen aan duurzame inzetbaarheid van personeel. De subsidie kan vrijwel doorlopend worden aangevraagd door individuele werkgevers. Daarnaast zijn er tijdvakken waarin paritaire collectieven een projectbudget kunnen aanvragen om de deelname aan de gesubsidieerde scholing te stimuleren en faciliteren. Arbeidsmarktregio’s die dat willen, kunnen zich bij zo’n collectieve aanvraag aansluiten om daarmee bij te dragen aan de instroom van werkzoekenden in de sector. Voor de tijdelijke regeling is € 73,8 miljoen beschikbaar voor de periode 2025-2027.

Meer Uren Werkt!

Het subsidiebudget voor het Groeifondsproject Meer Uren Werkt! is enerzijds bestemd voor de projectsubsidie aan Groeifondspartner Universiteit van Utrecht, en anderzijds voor de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd.

Overige subsidies algemeen

Het budget voor «overige subsidies algemeen» betreft verschillende subsidies op de beleidsterreinen van arbeidsverhoudingen en gezond en veilig werken. Onder andere wordt subsidie verleend aan de SER ten behoeve van het programma Diversiteit in bedrijf, aan Fairwork voor ondersteuning aan (potentiële) slachtoffers arbeidsuitbuiting, voor het werkprogramma Lexces 2023-2028 en aan Netspar ten behoeve van het werkprogramma 2023-2027.

Opdrachten

Dit budget wordt divers ingezet voor het stimuleren van gezond en veilig werken en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Daarnaast worden middelen ingezet voor het beheer van het wagenpark van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

Bekostiging

Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan de Gezondheidsraad en aan ‘Registration, Evaluation, Authorisation and restriction of Chemicals and Classification, Labelling and Packaging’ (REACH CLP) van VWS. Verder betreft dit een bijdrage aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) van LVVN en aan EZ ten behoeve van TNO/MAPA (maatschappelijk programma arbeidsomstandigheden).

Bijdrage aan agentschappen

Ten behoeve van de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is € 4,9 miljoen gereserveerd. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ontvangt € 0,1 miljoen per jaar.

Bijdrage aan medeoverheden

Dit betreft reserveringen voor de verlenging van decentrale uitkeringen ten behoeve van het programma Work in NL.

Ontvangsten

De algemene ontvangsten betreffen ontvangsten uit eigen bijdragen van medewerkers van de Nederlandse Arbeidsinspectie ten behoeve van een andere dienstauto dan het standaardaanbod.

De boeteontvangsten betreffen ontvangsten uit boetes opgelegd door de Arbeidsinspectie. De raming van deze ontvangsten is met onzekerheid omgeven. Boeteontvangsten hangen onder andere af van het aantal bedrijven dat wordt bezocht, op welke punten wordt geïnspecteerd en wat bij deze inspecties wordt geconstateerd. Boeteontvangsten zijn niet taakstellend. De Arbeidsinspectie stuurt niet op het behalen van de geraamde boeteontvangsten; zij stuurt uiteraard wel op het innen van de opgelegde boetes.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota.

Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de paragraaf ‘Toelichting op de fiscale regelingen’ in de bijlage ‘Fiscale regelingen’.

Arbeidskorting 36.016 36.921 38.107
Inkomensafhankelijke combinatiekorting 2.014 2.129 2.230
Btw Verlaagd tarief arbeidsintensieve diensten 1.170 1.233 1.308
  1. [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

Kerncijfers

Arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in 2024 was stabiel. De beroepsbevolking is licht toegenomen en de niet-beroepsbevolking licht afgenomen. Dit is een trend die al langere tijd gaande is. De werkzame beroepsbevolking is minder toegenomen dan de jaren ervoor. De werkloze beroepsbevolking is iets meer toegenomen dan de jaren ervoor. Historisch gezien is het werkloosheidspercentage nog steeds laag. Gedurende het jaar schommelde het werkloosheidspercentage tussen 3,6% en 3,7%. Dit is iets hoger dan in 2023, wat past bij het beeld van een iets minder krappe arbeidsmarkt. Voor alle kwartalen gold dat het aantal vacatures hoger lag dan het aantal werklozen, maar was de krapte lager dan in 2023. Eind 2024 ging het om 108 vacatures per 100 werklozen.

Zowel de lagere krapte als de iets hogere werkloosheid past bij het algemene conjunctuurbeeld. Hier speelt de toename van de beroepsbevolking een grotere rol dan baanverlies. De beroepsbevolking bestaat uit personen van 15 tot 75 jaar die ofwel betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking). In 2024 was het aantal mensen dat vanuit niet-beroepsbevolking toetrad tot de arbeidsmarkt maar niet meteen een baan vond en dus werkloos was, groter dan het aantal mensen dat werkloos werd vanuit werk.

De ontwikkeling van het werkloosheidspercentage verschilt per leeftijdsgroep. Jeugdwerkloosheid is verder gestegen. Jongeren hebben vaker bijbanen en beschikken vaker over flexibele contracten. Daardoor reageert het werkloosheidscijfer en de participatiegraad van deze groep sterker op conjuncturele schommelingen. Onder oudere werkenden is werkloosheid licht afgenomen. Oudere werkenden hebben vaker vaste contracten, waardoor werkloosheidscijfers minder snel en vertraagd meebewegen met de conjunctuur.

Beroepsbevolking (x 1.000) 9.898 10.096 10.170
Niet-beroepsbevolking (x 1.000) 3.330 3.230 3.217
Werkzame beroepsbevolking (x 1.000) 9.548 9.737 9.798
Werkloze beroepsbevolking (x 1.000) 350 359 372
Werkloosheidspercentage 3,5 3,6 3,7
15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid) 7,6 8,2 8,7
25 tot 45 jaar 2,9 2,9 3
45 tot 75 jaar 2,5 2,2 2,1

Werkzame beroepsbevolking

Het totaal aantal werkenden is toegenomen, maar dit verschilt per opleidingsniveau. Bij de laagste opleidingscategorie bleef het totaal aantal werkenden nagenoeg gelijk. Het aantal werkenden in de middelste opleidingscategorie is gedaald. Deze daling komt vooral door een daling in het aantal werkenden met een flexibele arbeidsrelatie. Het aantal werkenden met een vaste arbeidsrelatie steeg bij die groep en het aantal zelfstandigen bleef nagenoeg gelijk.

In 2024 waren er bijna 8,2 miljoen werknemers, van wie de meeste een vaste arbeidsrelatie hadden. Dat wil zeggen: een contract voor onbepaalde tijd en een vast aantal uren per week. Vanaf 2016 steeg het aantal vaste werknemers en die stijgende trend zette in 2024 door voor elke opleidingscategorie. Het aantal flexwerknemers nam in 2024 af. De rest van de werkenden, ongeveer 1,6 miljoen, werkte als zelfstandige. Sinds 2013 is het aantal zelfstandigen jaarlijks gestegen. Deze stijging is in 2024 alleen zichtbaar bij de hoogopgeleide beroepsbevolking, wat ook de grootste groep zelfstandigen is. Voor het eerst zette in het 1e kwartaal van 2025 deze trend niet door en was er een daling van het aantal zzp’ers. Dit past bij het beeld dat bedrijven naar verwachting minder zzp’ers zullen inhuren in 2025, waarbij de controle op schijnzelfstandigheid een rol speelt. Het aantal laag opgeleiden met een flexibele arbeidsrelatie is relatief groot. Onder deze groep valt ook een groep jonge flexwerknemers (15-25 jaar) waarvan een groot deel (80%) nog bezig is een diploma te halen.

Laag (x 1.000) 2022 850 753 248 1.851
2023 897 807 267 1.971
2024 908 804 259 1.972
Midden (x 1.000) 2022 2.030 1.066 568 3.665
2023 2.051 1.087 582 3.720
2024 2.066 1.042 580 3.688
Hoog (x 1.000) 2022 2.413 858 713 3.984
2023 2.447 830 730 4.007
2024 2.506 824 768 4.097
Totaal (x 1.000)1 2022 5.293 2.677 1.529 9.500
2023 5.395 2.724 1.579 9.698
2024 5.480 2.670 1.607 9.757
  1. Totaal is berekend als de som van laag, midden en hoog opleidingsniveau. De categorie onbekend is niet meegenomen in het totaal waardoor het totaal niet overeenkomt met de tabel op statline.

Gezond en veilig werken

Het ziekteverzuim is na een piek in 2022 gedaald naar 5,2% in 2024, maar het verzuimpercentage is nog altijd hoog ten opzichte van 2020 en de jaren daarvoor. Het percentage werknemers met een beroepsziekte is in 2023 en 2024 hoger dan de jaren daarvoor, maar is in 2024 wel iets gedaald ten opzichte van een jaar eerder. In de periode 2020-2024 is het aandeel werknemers met een arbeidsongeval vrijwel stabiel en het aantal incidenten met gevaarlijke stoffen ligt tussen 0 en 3 per jaar.

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1 1,3 1,3 1,2
Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2 0,9 1,2
Ziekteverzuim (%)3 5,6 5,3 5,2
Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4 3 2 2
Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)5 3,3 3,9 3,6
Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2 1,9 2,1
  1. Bron: CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden.
  2. Bron: CBS/TNO, Zelfstandigen Enquête Arbeid. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.
  3. Bron: CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.
  4. Bron: Nederlandse Arbeidsinspectie, administratie.
  5. Bron: CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

Aantal werknemers onder cao

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt hangt samen met het aantal bij SZW aangemelde cao’s in het betreffende onderzoeksjaar. Dit is afhankelijk van de looptijd van cao’s en kan per jaar verschillen, evenals het aantal werknemers dat onder de aangemelde, lopende cao’s valt.

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen

In 2024 is het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen (twv’s) ten opzichte van 2023 sterk toegenomen. De toename komt grotendeels voor rekening van de verleende twv’s voor asielzoekers en kennismigranten kort verblijf. Nadat door de uitspraak van de Raad van State op 29 november 2023 de beperking dat asielzoekers maximaal 24 weken in een periode van 52 weken mogen werken onverbindend is verklaard, is een forse stijging in de arbeidsparticipatie van asielzoekers merkbaar. In 2024 zijn 9.207 vergunningen verleend, ruim 7.000 meer dan in 2023. De groei na de coronajaren in aantal verleende twv’s voor buitenlandse werkstudenten die bijkomende werkzaamheden verrichten, heeft zich ook dit jaar verder doorgezet (van 4.215 in 2020, naar 11.030 in 2023 en 12.509 in 2024). Een vergelijkbare ontwikkeling laat de toename in twv’s voor kennismigranten kort verblijf zien (van 771 in 2021, naar 2.013 in 2023 en 2.532 in 2024). Daarnaast lijken de arbeidsmarkttekorten in verschillende sectoren ertoe te leiden dat werkgevers vaker buiten Nederland en Europa naar personeel zoeken. Het aantal afgegeven arbeidsmarktadviezen voor deze vergunningen (ruim 721) is bijna verdubbeld ten opzichte van coronajaar 2020 (381) en met bijna 50% toegenomen ten opzichte van 2023 (484).

Aantal werknemers onder cao (x 1.000, ultimo)1 5.917 6.184 6.142
bij direct aan bedrijfstak- en ondernemingscao's gebonden werkgevers 4.979 5.184 5.227
bij door algemeen verbindendverklaring gebonden werkgevers 938 1.001 915
Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (x 1.000, ultimo)2 17,0 20,2 29,4
  1. Bron: SZW, administratie.
  2. Bron: UWV, kwantitatieve informatie. Het gaat hierbij om verleende tewerkstellingsvergunningen en positieve adviezen ten aanzien van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid.

Handhaving

De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) is toezichthouder en opsporingsinstantie van het Ministerie van SZW op de terreinen gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Ook voert de NLA op het gebied van pgb- en declaratiefraude opsporingstaken uit voor het Ministerie van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

In 2026 zal de NLA verder uitbreiden als gevolg van de invoering van nieuwe wetgeving. In aanloop naar de invoering van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) wordt het toezicht op de uitzendsector door de NLA uitgebreid. Daarnaast gaat het om een kleine uitbreiding voor het uitvoeren van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS).

De NLA werkt (pro-)actief in programma’s op basis van geprioriteerde arbeidsrisico’s. Zo pakt ze complexe vraagstukken gericht en effectief op en kan ze zich snel aanpassen als de maatschappelijke omgeving verandert. Daarnaast acteert de NLA waar nodig reactief via de afhandeling van meldingen van burgers, organisaties en partners en acteert de NLA waar nodig reactief op niet-geprioriteerde arbeidsrisico’s. De opvolging van meldingen vormt ook de komende jaren een substantieel aandachtsgebied van de NLA. Circa de helft van al haar inspanningen betreft reactieve activiteiten.

De NLA komt in de praktijk regelmatig onwenselijke of schadelijke situaties tegen waarbij zij niet bevoegd is om op te treden. De NLA wil ook de komende jaren over dergelijke situaties een duidelijk signaal afgeven, zodat andere partijen vanuit hun bevoegdheden daarop wel actie kunnen ondernemen. Hierin past ook dat zij vroegtijdig waarschuwt voor situaties of constructies die weliswaar legaal zijn, maar toch een schadelijke uitwerking hebben op gezond, veilig en eerlijk werk.

Hardnekkige maatschappelijke problemen op het inspectiedomein zijn vervlochten met andere beleidsterreinen en raken het werk op internationaal, nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Voor een effectieve aanpak in het programmatisch georganiseerd toezicht werkt de NLA samen met internationale, nationale en regionale toezichthouders.

Kerncijfers

Tabel 21 toont de kerncijfers die staan voor de door de NLA beoogde resultaten via welke zij bijdraagt aan gezond, veilig en eerlijk werk voor iedereen.

De NLA zet in 2026 (het laatste jaar van het meerjarenplan 2023-2026) blijvend in op een evenwichtige balans tussen reactieve inspecties en actieve op preventie gerichte inspecties op het terrein van Gezond en Veilig en een verhoging van het aandeel gezamenlijke inspecties bij Seveso-bedrijven (voorheen Brzo) naar ten minste 90%. Daarnaast wil de NLA dusdanig in mensen, processen en techniek investeren dat er in 2026 een beheerst niveau van informatiegestuurd werken wordt gerealiseerd. Bovendien streeft de NLA naar een interventiedekking eerlijk werk in 2026 van 5%.

Handhavingspercentages geven een indicatie van de bijdrage van de NLA aan het beoogde maatschappelijk effect. Het handhavingspercentage bij eerste inspectie biedt inzicht in de mate waarin zij erin slaagt om risicogericht te inspecteren, dus om werkgevers te bezoeken die de regels overtreden. Dit is voldoende het geval als daarvan bij meer dan de helft van de bezochte bedrijven sprake is. Het handhavingspercentage bij herinspectie zegt iets over de mate waarin de NLA erin slaagt om een gedragsverandering te realiseren bij werkgevers die de regels niet naleefden. Als de NLA daarin voldoende slaagt, ligt het handhavingspercentage bij herinspectie onder de 50%.

Resultaat
Verhouding actief/reactief in Gezond en Veilig (excl. Seveso; %) 52:48 50:50 50: 50
Deelname Nederlandse Arbeidsinspectie aan gezamenlijke Seveso-inspecties (%)1 98 >90 >90
Niveau informatiegestuurd werken2 beheerst
Interventiedekking Eerlijk werk (%)3 4,4 5%
Effect
Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Seveso) 47 >50 >50
Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Seveso) 17 <50 <50
Handhavingspercentage Seveso4 38 <40 <40
Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk 54 >50 >50
Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk 38 <50 <50
  1. Betreft de deelname van de Arbeidsinspectie aan periodieke (geplande en aangekondigde) inspecties bij Sevezo-bedrijven.
  2. Voor deze kerncijfers kent de Arbeidsinspectie alleen doelen voor 2023 en 2026. Voor de tussenliggende jaren zijn geen doelen geformuleerd.
  3. De interventiedekking betreft de interventieclusters 1 (rechtstreekse beïnvloeding), 2 (beïnvloeding via anderen) en 3 (communicatie).
  4. Bij het inspecteren van Seveso-bedrijven wordt geen onderscheid gemaakt tussen eerste inspecties en herinspecties. De Arbeidsinspectie blijft inspecteren totdat een onvolkomenheid of overtreding is opgeheven.

5.2 Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

A. Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid ernaar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratie-inspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert de Minister de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandsniveaus;
  3. het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor zelfstandigen;
  4. het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
  5. het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt, en zo niet, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;
  6. de budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van de integratie-uitkering Participatie en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;
  7. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en UWV (TW);
  8. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Binnen deze wettelijke kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstandsuitkeringen te betalen. Het macrobudget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld, vanaf 2022 wordt het deelbudget voor loonkostensubsidies op basis van historische uitgaven over gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering, die een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

C. Beleidswijzigingen

Participatiewet in balans

De Participatiewet moet meer in balans worden gebracht. Het kabinet wil de ervaren hardheden in de Participatiewet wegnemen door vertrouwen en menselijke maat te verankeren in de wet en door de uitvoering van de wet eenvoudiger te maken. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans is aangenomen in de Tweede Kamer en daarom wordt de implementatie van de aangepaste regelgeving voorbereid voor de inwerkingtreding in 2026 (Kamerstukken II 2024/25, 36 582, nr. 3). Daarnaast onderzoekt het kabinet de opties voor een fundamentele herziening van de Participatiewet en wordt er gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid in de uitvoering door gemeenten (Kamerstukken II 2024/25, 34 352, nr. 344). Met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid wordt de handhaving in brede zin herzien, zodat mensen de zekerheid krijgen dat kleine foutjes niet tot grote gevolgen leiden (Kamerstukken II 2024/25, 36 785, nr. 3). Met het versterken van de preventieve aanpak wordt bovendien de kans op fouten verkleind. Tot slot wordt gewerkt aan de ambitie om verschillende inkomensondersteunende regelingen binnen de Participatiewet waar mogelijk te harmoniseren en verschillen te verkleinen (Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 849).

Uitbreiding vangnet Participatiewet

Binnen de financieringssystematiek van de Participatiewet is een vangnet ingericht voor gemeenten die grote tekorten realiseren op het budget voor bijstand en loonkostensubsidies. Enkele gemeenten realiseren echter meerdere jaren achter elkaar tekorten op het budget, wat leidt tot toenemende financiële druk. Met ingang van 1 januari 2026 verlaagt het kabinet voor deze gemeenten in twee stappen het eigen risico (Stb. 2025, 222). Daardoor hoeven zij minder van het tekort zelf te dragen en wordt een groter deel opgevangen door de vangnetuitkering. Het vangnet wordt gefinancierd vanuit het macrobudget voor bijstand en loonkostensubsidies. Uitbreiding van de regeling is dus budgetneutraal voor SZW. Het kabinet vindt de verlaging van het eigen risico verantwoord onder voorwaarde dat gemeenten zich blijven inspannen om de tekorten te beperken. Wanneer gemeenten vijf jaar achter elkaar aanspraak maken op de verlaagde eigenrisicodrempel, wordt daarom extra toelichting gevraagd op de getroffen maatregelen.

Afsluiten IOAZ voor nieuwe instroom

In 2026 wordt een wetstraject gestart om de IOAZ per 1 januari 2028 af te sluiten voor nieuwe instroom.

Armoede

Het kabinet zet via het Nationaal Programma Armoede en Schulden samen met gemeenten in op een effectief en eerlijk armoedebeleid in Nederland (Kamerstukken II 2024/25, 24 515, nr. 799). Het aantal mensen en het aantal kinderen in armoede neemt naar verwachting af in 2026. De kinderarmoede- en armoedecijfers komen niet uit boven het referentiejaar 2024 waarmee de kabinetsdoelstellng wordt gehaald. Tegelijk laten rapporten van onder meer de Commissie sociaal minimum, Nibud, FNV en IPE zien dat het gemeentelijke armoedebeleid versnipperd is, zowel bij de landelijke als lokale regelingen, en daarnaast zijn er soms grote verschillen tussen gemeenten. Het kabinet wil daarom landelijke regels eenvoudiger en effectiever maken en zo het armoedebeleid verbeteren. Hierbij wordt ingezet op interdepartementale samenwerking om te komen tot samenhangend beleid in het sociaal domein, onder andere via de interdepartementale aanpak kwetsbare gezinnen met jeugdigen van 0-27 jaar vanuit de ministeries VWS, OCW, SZW, JenV en BZK. Door geldzorgen vroegtijdig te signaleren en inwoners te leren omgaan met geld en snel naar passende ondersteuning te leiden, krijgen inwoners meer grip op hun financiële situatie. Het kabinet ondersteunt dit onder andere met financiële educatie.

Het energiefonds

Het kabinet zet zich in voor een rechtvaardige en betaalbare energietransitie. Er is voor 2026 een reservering getroffen van € 60,0 miljoen om een meerjarig publiek energiefonds in te richten dat steun biedt aan huishoudens met lage inkomens en hoge energielasten. De reservering wordt ingezet als de verplichte cofinanciering voor het Nederlandse plan in het kader van het Social Climate Fund (2026-2032). Hierbij wordt de verbinding gezocht met de verduurzamingsinzet van het Ministerie van VRO, om huishoudens zowel voor de korte als lange termijn te ondersteunen, en met het Ministerie van KGG, verantwoordelijk voor het energiesysteem, om de positie van kwetsbare huishoudens in beleidskeuzes mee te nemen. De aanstaande wijziging van de Regeling afsluitbeleid energie is hier een concreet resultaat van (Kamerstukken II 2024/25, 27 879, nr. 110). De bescherming uit de bestaande regeling wordt overgenomen en vanaf 2026 op bepaalde punten verbeterd. Zo worden de mogelijkheden tot gegevensuitwisseling tussen de leverancier en gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening uitgebreid.

Schulden

In het Nationaal Programma Armoede en Schulden zijn de doelstellingen voor het schuldenbeleid geformuleerd (Kamerstukken II 2024/25, 24 515, nr. 799). Minder huishoudens krijgen problematische schulden, minder huishoudens gaan van beginnende naar problematische schulden en meer huishoudens stromen succesvol en duurzaam uit de problematische schulden. Het kabinet zet in op verbetering van de schuldhulpverlening. Met VNG en Divosa zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de basisdienstverlening. Daarmee willen we het hulpaanbod toegankelijker maken en in elke gemeente minimaal dezelfde elementen laten bevatten. Daarnaast versterkt het kabinet ook op andere vlakken de schuldhulpverlening door een kwaliteitskader te ontwikkelen en de aansluiting van het minnelijk traject op het wettelijk traject te verbeteren. Verder wordt gewerkt aan betere borging van het bestaansminimum in geval van beslag, onder meer via de evaluatie van de beslagvrije voet en het wetsvoorstel Stroomlijning keten voor derdenbeslag (Kamerstukken II 2024/25, 24 515, nr. 768). Met nadere invulling van het Afsprakenkader Sociaal Incasseren gaan we met 28 partijen in 2026 door met het verbeteren van het stelsel van publieke en private invordering. Het doel is om schulden zoveel mogelijk in een vroeg stadium te signaleren en op te lossen. Met de betrokken departementen en partijen wordt een voorstel uitgewerkt hoe de tot 2029 beschikbare middelen voor verschillende schuldenmaatregelen, zoals vroegsignalering en een schuldenoverzicht, zo goed mogelijk kunnen worden ingezet.

Infrastructuur sociaal ontwikkelbedrijven

Sociaal ontwikkelbedrijven spelen een belangrijke rol om mensen mee te laten doen. Het kabinet wil dat sociaal ontwikkelbedrijven ook in de toekomst banen kunnen blijven bieden aan mensen voor wie werk niet vanzelfsprekend is. Voor deze toekomstbestendige inrichting ontvangen gemeenten vanaf 2025 een impulsbudget. Dit budget loopt door tot 2034 en loopt af naar € 19,8 miljoen. Ook wordt in 2026 doorgegaan met een ondersteuningsteam dat gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven gericht kan adviseren en ondersteunen. Hiervoor is in de periode 2025-2028 € 3,0 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Tevens zijn er middelen beschikbaar oplopend naar € 90,0 miljoen structureel voor de invoering van een forfaitaire loonkostensubsidie waarmee de loonwaardemeting voor beschut werk in de toekomst kan worden afgeschaft. Verder is in deze begroting te zien dat er compensatie beschikbaar is voor de medewerkers van de sociaal ontwikkelbedrijven voor de jaren 2026 t/m 2028.

Toetreding tot de arbeidsmarkt

De ministeries van SZW en OCW zorgen voor een soepelere overgang van school naar werk en het houden van werk voor jongeren met een (risico op een) structurele achterstand op de arbeidsmarkt, waaronder jongeren met een beperking. De nieuwe wet- en regelgeving van school naar duurzaam werk treedt naar verwachting 1 januari 2026 in werking (Kamerstukken II 2024/25, 36 667, nr. 3). Ook wordt het voor mensen makkelijker gemaakt om te switchen tussen uitkering, dagbesteding, beschut werk, banenafspraak en regulier werk.

Hervorming arbeidsmarktinfrastructuur

Ook in 2026 wordt gewerkt aan de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Meer dan de helft van de regio’s hebben of realiseren een Werkcentrum op de korte termijn. De bedoeling is dat begin 2026 alle regio’s een Werkcentrum hebben, zoveel mogelijk vooruitlopend op de voorgenomen inwerkingtreding per 1 januari 2027 van de gewijzigde wet- en regelgeving ter versterking van de arbeidsmarktinfrastructuur (Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 849). Werkzoekenden, werkenden en werkgevers kunnen bij een Werkcentrum terecht met vragen over werk, loopbaan­ontwikkeling, scholing en personeelsvraagstukken. Per 2026 start het Landelijk Beraad en wordt voor het eerst met een landelijke meerjarenagenda gewerkt. Het streven is om in 2026 voor alle arbeidsmarktregio’s een Regionaal Beraad te realiseren, die een regionale meerjarenagenda opstellen. Op dit moment beschikken veel regio’s hier al over. Daarnaast wordt het van-werk-naar-werk-stelsel versterkt om wisselen van baan soepeler te laten verlopen. Verder versterken we de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Een goede samenwerking met (private) uitvoerders, opleidingsinstituten en uitzendorganisaties in de arbeidsmarktregio is van belang voor goede matching.

Vereenvoudiging van de Toeslagenwet

In een verkenning zijn uiteenlopende maatregelen onderzocht om de Toeslagenwet (TW) te vereenvoudigen en het beleidsdoel van de TW beter te kunnen behalen. Dit resulteerde in een aantal beleidsopties die soms een aanscherping van de voorwaarden voor een aanvulling betekenen en soms een versoepeling. Alle maatregelen vereisen een aanpassing van wet- of regelgeving. We werken richting de afronding van de uitwerking van een pakket aan concrete maatregelen die op de korte termijn de TW vereenvoudigen. Deze maatregelen verhogen voor mensen de begrijpelijkheid en voorspelbaarheid van de TW.

Banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

De banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van 2013 heeft tot doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Met de sociale partners is afgesproken 125.000 banen voor deze doelgroep te creëren. De opgave voor markt en overheid tot en met 2024 was om 115.000 extra banen te realiseren ten opzichte van de nulmeting. In 2024 blijft de realisatie van het aantal banen steken op 89.616 ten opzichte van de nulmeting (Kamerstukken II 2024/25, 34 352, nr. 342). Dit is zeer teleurstellend, want dit is ruim 25.000 banen minder dan de doelstelling was. Hiervoor zijn diverse redenen. Een van die redenen is dat een deel van de werkgevers niet bekend is met de banenafspraak en de regelingen die er zijn voor werkgevers. Ook zien we dat werkgevers het systeem van de banenafspraak en quotumregeling en de bijbehorende financiële instrumenten als complex zien. Ook kan de beschikbaarheid van voldoende kandidaten uit de doelgroep banenafspraak een rol spelen. Het kabinet gaat komende jaren aan de slag om de banenafspraak te verbeteren, en bovenstaande knelpunten zoveel mogelijk op te lossen.

Op 3 juli 2025 heeft de Staatssecretaris Participatie en Integratie de Tweede Kamer geïnformeerd over het verbeteren van de banenafspraak (Kamerstukken II 2024/25, 34 352, nr. 340). Zo werken we aan een langetermijnvisie, waarin de ondersteuningsbehoefte van mensen centraal gesteld wordt. Ook werken we nog aan een verdere verbreding van de doelgroep banenafspraak, waarbij onder andere loonkostensubsidie beschikbaar wordt gesteld in de WIA, de WW en mogelijk ook in de Wajong (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 281). Tot slot is op 22 april 2025 het wetsvoorstel Vereenvoudigde banenafspraak aangenomen door de Eerste Kamer (Stb. 2025, 178).

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1-1-2013 77.143 90.000 100.000 90.000
Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidssector t.o.v. nulmeting op 1-1-2013 12.474 25.000 25.000 25.000
  1. Berekening SZW op basis van metingen UWV.
  2. Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Kamerstukken II 2013/14, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing».

Werken met een afstand tot de arbeidsmarkt Caribisch Nederland

Het kabinet heeft de afgelopen jaren incidentele middelen beschikbaar gesteld voor instrumenten die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (hiervoor: mensen met een arbeidsbeperking) in Caribisch Nederland nodig hebben om te kunnen werken. Vanaf 2026 wordt hier structureel € 4,0 miljoen voor beschikbaar gesteld. Voor 2026 geldt dat deze middelen via een bijzondere uitkering worden verstrekt aan de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Energietoelage voor minimahuishoudens

Vanaf 2022 zijn er voor Caribisch Nederland middelen incidenteel beschikbaar gesteld voor een energietoelage voor minimahuishoudens van $ 1.300 per huishouden per jaar. In 2026 wordt eenmalig € 4,0 miljoen beschikbaar gesteld om de toelage van $ 1.300 ook in 2026 aan minimahuishoudens te kunnen toekennen. De middelen worden via een bijzondere uitkering aan de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verstrekt.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 8.820.771 9.079.686 9.248.579 9.343.225 9.467.722 9.647.041 9.867.992
Uitgaven 8.497.306 9.084.717 9.256.442 9.356.397 9.479.178 9.658.376 9.876.642
2.0 Bijstand, Participatiewet en toeslagenwet 8.497.306 9.084.717 9.256.442 9.356.397 9.479.178 9.658.376 9.876.642
Inkomensoverdrachten 8.296.380 8.829.925 8.999.432 9.115.786 9.338.067 9.552.045 9.771.549
Macrobudget participatiewetuitkering en intertemporele tegemoetkoming 7.340.912 7.780.858 7.945.994 8.040.663 8.205.803 8.394.588 8.598.433
Tozo en Bijstand zelfstandigen bedrijfskrediet (Bbz 2004) 9.855 7.276 6.306 6.517 6.517 6.517 6.517
Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) 455.079 518.068 532.172 550.141 562.440 580.174 598.619
Toeslagenwet (TW) 479.900 511.365 502.417 505.828 550.634 558.049 555.250
Bijstand overig 819 838 795 758 721 678 641
Onderstand (Caribisch Nederland) 9.815 11.520 11.748 11.879 11.952 12.039 12.089
Subsidies (regelingen) 127.591 139.914 143.838 118.603 64.492 52.050 49.595
Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800
NIBUD 484 951 693 693 693 693 693
Overige subsidies algemeen 38.196 33.873 32.803 19.934 16.830 11.639 13.446
Alle kinderen doen mee 13.736 15.665 15.332 15.362 15.362 15.362 16.362
Waarborgfonds sanering 3.048 0 0 0 0 0 0
Energiefonds 55.470 59.000 60.000 50.000 0 0 0
Geldzorgen Armoede en Schulden (Gas) 13.857 10.420 10.000 13.000 12.000 4.728 1.554
Subsidies Arbeidsmarktinfrastructuur 0 17.205 22.210 16.814 16.807 16.828 14.740
Opdrachten 19.549 47.706 36.129 41.655 34.506 35.753 36.970
Opdrachten algemeen 19.549 44.195 29.016 35.215 29.807 35.048 36.264
Opdrachten Arbeidsmarktinfrastructuur 0 3.511 7.113 6.440 4.699 705 706
Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken 1.078 3.479 2.200 2.200 2.200 2.200 2.200
Financiën 1.078 3.479 2.200 2.200 2.200 2.200 2.200
Bijdrage aan sociale fondsen 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
Pensioenfonds Wsw 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
Bijdrage aan agentschappen 39.164 870 510 510 510 510 510
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 78 510 510 510 510 510 510
DUO 39.086 360 0 0 0 0 0
Bijdrage aan medeoverheden 3.544 52.814 64.324 67.634 29.394 5.809 5.809
Tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek 0 0 28.918 37.544 0 0 0
Bijzondere uitkeringen 2.636 11.275 9.272 4.772 4.772 4.250 4.250
Sociaal ontwikkelbedrijven 0 40.000 24.575 23.759 23.063 0 0
SPUK Grensinformatiepunten 908 1.539 1.559 1.559 1.559 1.559 1.559
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties 0 9 9 9 9 9 9
Contributie Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden (CASS) 0 9 9 9 9 9 9
Ontvangsten 85.215 68.293 55.357 40.442 13.929 9.069 9.008
Art. Ontvangsten 85.215 68.293 55.357 40.442 13.929 9.069 9.008
2.0 Bijstand, Participatiewet en toeslagenwet 85.215 68.293 55.357 40.442 13.929 9.069 9.008
Ontvangsten 85.215 68.293 55.357 40.442 13.929 9.069 9.008
Algemeen 27.061 17.930 14.157 13.542 11.929 9.069 9.008
Tozo retour kapitaal verstrekkingen 58.154 50.363 41.200 26.900 2.000 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 98,3%
bestuurlijk gebonden 1,3%
beleidsmatig gereserveerd 0,4%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0,0%

De uitgaven op artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet zijn voor 98,3% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. In algemene zin geldt dat inkomensoverdrachten die gebaseerd zijn op wet- en regelgeving voor 100% juridisch verplicht zijn. De inkomensoverdrachten worden gefinancierd door rijksbijdragen aan uitvoerende instellingen, zoals gemeenten (Macrobudget participatiewetuitkeringen, dat vóór oktober 2025 wordt toegekend/verplicht en betrekking heeft op 2026), UWV (Toeslagenwet € 502,4 miljoen) en de SVB (AIO € 532,2 miljoen).

Subsidies

De subsidies zijn voor 21,5% juridisch verplicht en voor 76,2% bestuurlijk gebonden. Er is nog circa 2,4% (€ 3,4 miljoen) aan kasmiddelen waarvoor ruimte is om verplichtingen aan te gaan.

Opdrachten

De opdrachten zijn voor 8,9% juridisch verplicht. Het gaat om circa € 3,2 miljoen. Verder zijn er veel nieuwe reserveringen voor volgende jaren die als beleidsmatig gereserveerd zijn aangemerkt.

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

De bijdrage aan het Ministerie van Financiën is 100% juridisch verplicht en vormt een compensatie voor de auditwerkzaamheden in het kader van de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF).

Bijdrage aan sociale fondsen

De bijdrage aan sociale fondsen is 100% juridisch verplicht en vormt compensatie van gestegen werkgeverslasten, onder de voorwaarde dat de werkgevers (de gemeenten) en werknemers die verantwoordelijk zijn voor de pensioenen van de Wsw een akkoord bereiken over een structurele oplossing voor het pensioenfonds PWRI. De financiële compensatie wordt jaarlijks gegeven tot uiterlijk 2057.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is voor 100% bestuurlijk gebonden. De bijdrage aan de RVO vormt een compensatie voor de auditwerkzaamheden in het kader van de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF).

Bijdrage aan medeoverheden

De bijdragen voor de tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek en de specifieke uitkering grensinformatiepunten zijn voor 100% juridisch verplicht. Verder zijn de bijzondere uitkeringen aan de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor 100% bestuurlijk gebonden.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

De bijdrage aan het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van Rijnvarenden (CASS) is 100% juridisch verplicht.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Macrobudget participatiewetuitkeringen

Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen, loonkostensubsidies, IOAW, IOAZ en bijstand voor levensonderhoud van ondernemers. Voor alle gemeenten tezamen wordt het macrobudget voor 2026 geraamd op € 7,9 miljard. In 2026 wordt hiervan een bedrag van € 4,2 miljoen gereserveerd voor de vangnetregeling 2024. Bij de verdeling van het voorlopig macrobudget wordt hiermee rekening gehouden. De vangnetuitkering is bedoeld voor gemeenten waarvan het tekort op het budget op grond van artikel 69 Participatiewet de geldende eigenrisicodrempel overstijgt. Alle gemeenten met een tekort dat over 2024 meer bedraagt dan 7,5% en over 2022, 2023 en 2024 samen ook meer bedraagt dan 7,5% van het budget 2024, kunnen een beroep doen op de vangnetregeling 2024, gefinancierd uit het macrobudget 2026. Vanaf 1 januari 2026 wordt er ook een uitgebreider vangnet ingericht voor gemeenten met meerjarige tekorten van 5% of hoger. In tabel 26 wordt de opbouw van het budget gespecificeerd.

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming 7.340.912 7.780.858 7.945.994 8.040.663 8.205.803 8.394.588 8.598.433
Macrobudget participatiewetuitkeringen
Algemene bijstand 6.551.132 6.922.127 7.069.224 7.129.043 7.295.339 7.478.557 7.674.613
Loonkostensubsidie 515.149 600.801 644.356 702.765 748.308 792.786 837.262
IOAW 211.657 189.567 162.110 137.274 99.936 67.622 37.535
IOAZ 31.178 31.937 34.588 35.864 26.345 19.747 13.148
Bbz levensonderhoud 31.047 35.364 35.716 35.716 35.875 35.875 35.875
Correctie verdeelmodel 749
Overig 1.062

Algemene bijstand

De algemene bijstand op grond van de Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont en die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, kan in aanmerking komen voor bijstand. Dat houdt in dat iedereen met een inkomen onder het sociaal minimum en onvoldoende eigen vermogen recht heeft op bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 27 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden/alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer personen van 27 jaar of ouder waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Gehuwd / samenwonend 1.955,80
Alleenstaande (ouder) 1.369,06

Budgettaire ontwikkelingen

De bijstandsuitgaven worden voor 2026 geraamd op € 7,1 miljard. Op basis van de CPB-raming van de werkloosheid wordt de bijstandsraming naar boven bijgesteld in 2026. Daarnaast leiden een aantal (eerdere) wetswijzigingen tot een oploop in de raming van de bijstandsuitgaven. Dit betreft onder andere de invoering van maatregelen uit het wetsvoorstel Participatiewet in balans, de afloop van de IOAW en de ingroei van de nieuwe doelgroep als gevolg van de invoering van de Participatiewet in 2015.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 28 toont de gerealiseerde en geraamde omvang van het aantal bijstandsuitkeringen. De Factsheet Participatiewet bevat meer informatie over de ontwikkeling en samenstelling van het bijstandsvolume.

Volume Participatiewetuitkering (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 342 347 353
  1. Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.
Aantal voorzieningen Participatiewet (x 1.000, ultimo)1 217 225 244
Aantal personen met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1 162 168 177
Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000, ultimo)2 37 32 32
Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1 57 58 63
Werknemersbestand Wsw (x 1.000, ultimo)3 63 60 55
Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3 36 36 35
Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3 7,3 7,5 7,8
  1. Bron: CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.
  2. Bron: CBS, Uitstroom na re-integratie.
  3. Bron: Panteia, WSW-rapportage.
Totaal werkend met een arbeidsbeperking (x 1.000, ultimo) 178 182 185
waarvan werkend binnen de Banenafspraak (x 1.000, ultimo)1 134 139 142
waarvan werkend op een interne plaatsing Wsw (x 1.000, ultimo)2 36 34 32
waarvan werkend met positief advies beschut werk (x 1.000, ultimo)3 8,0 9,4 11,0
  1. Bron: UWV, Factsheet banenafspraak.
  2. Bron: Panteia, Jaarrapportage Wsw-statistiek. Onder «interne» plaatsing valt ook 'werken op locatie', waarbij begeleiding plaatsvindt vanuit het Sw-bedrijf.
  3. Bron: UWV, Rapportage beschut werk.

Loonkostensubsidie (LKS)

Het instrument LKS voorziet werkgevers van een compensatie voor de lagere loonwaarde van een werknemer op basis van de Participatiewet.

Wie komt er voor in aanmerking?

Gemeenten kunnen LKS inzetten voor mensen die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Het gaat om mensen voor wie de gemeente verantwoordelijk is om hen te ondersteunen bij het vinden van werk. Dat kan dus gaan om mensen die bijstand ontvangen, mensen die een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangen, mensen die met behulp van een andere voorziening van de gemeente al aan het werk zijn, maar ook om mensen zonder uitkering.

Hoe hoog is de loonkostensubsidie?

De hoogte van de LKS is gelijk aan het verschil tussen het bruto wettelijk minimumloon en de vastgestelde loonwaarde. De LKS bedraagt maximaal 70% van het wettelijk minimumloon (inclusief vakantietoeslag), vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten. De vergoeding bedraagt 25% van de loonkosten waarover loonkostensubsidie wordt verstrekt. Gedurende het eerste halfjaar van een dienstbetrekking kan ook forfaitaire LKS worden ingezet. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, wederom vermeerderd met een vergoeding voor werkgeverslasten. Tijdens dat halfjaar wordt de loonwaarde van de werknemer bepaald.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor LKS worden voor 2026 geraamd op € 644,4 miljoen. De uitgaven aan loonkostensubsidie nemen jaarlijks toe doordat de doelgroep van LKS sinds de invoering van de Participatiewet ingroeit.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume loonkostensubsidie (x 1.000 personen, jaargemiddelde) 40 46 49
  1. Bron: CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandsniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt er voor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  1. Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;
  2. Werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1965, na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd, omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige. De IOAZ wordt vanaf 2028 afgesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

De hoogte van de IOAW/IOAZ uitkering is afhankelijk van de leefsituatie. Een overzicht van de bruto bedragen staat in tabel 32. In de IOAW en IOAZ geldt sinds 2015 de kostendelersnorm voor alleenstaande kostendelers. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is de norm 50% van de gehuwdennorm, indien zij samenwonen met een of meer medebewoners van 27 jaar of ouder.

Gehuwd / samenwonend 2.248,80
Alleenstaande (ouder) zonder medebewoners van 27 jaar of ouder 1.733,22
Alleenstaande (ouder) met één of meer medebewoners van 27 jaar of ouder 1.124,40

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan IOAW en IOAZ worden in 2026 geraamd op respectievelijk € 162,1 miljoen en € 34,6 miljoen. De IOAW-uitgaven dalen door de beperkende voorwaarde dat het IOAW-recht alleen geldt voor personen geboren voor 1965. In de meerjarenraming wordt rekening gehouden met de doorstroom vanuit de WW naar de IOAW. Een lager gebruik van de WW door oudere werknemers, zorgt ook voor een lager IOAW gebruik. Daarnaast zorgt de stijging van de AOW-leeftijd en invoering van maatregelen uit het wetsvoorstel Participatiewet in Balans voor hogere uitgaven aan de IOAW en IOAZ.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 12 10 8
Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 1,5 1,5 1,6
  1. Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

Bijstand zelfstandigen levensonderhoud (Bbz 2004)

De toelichting op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 staat later in het artikel. Alleen het deel dat onderdeel is van het Macrobudget participatiewetuitkeringen wordt hier toegelicht. Dit is het onderdeel bijstand dat kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor zelfstandigen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is en het inkomen onvoldoende is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering?

De uitkering voor levensonderhoud is gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 27) als aanvulling voor levensonderhoud.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor Bbz levensonderhoud worden in 2026 geraamd op € 35,7 miljoen. De invoering van maatregelen uit het wetsvoorstel Participatiewet in Balans zorgt naar verwachting voor hogere uitgaven aan het Bbz in 2026.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde) 1,8 1,8 1,8
  1. Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

Het is primair de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om een goede invulling te geven aan de handhaving. Waar nodig en mogelijk faciliteert het Ministerie van SZW daarbij, veelal in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa. Dit doet zich onder andere voor bij de aanpak van complexe misbruikrisico's of wijzigingen in wet- en regelgeving.

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 69 73 67
Kennis van de verplichtingen (%) 89 90 90
Opsporing2 Aantal vorderingen in verband met geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 20 14 3,3
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln.) 47 34 8,2
Sanctionering2 Aantal boetes (x 1.000) 5,8 4,3 1,0
Totaal boetebedrag (x € 1 mln.) 3,7 2,9 0,7
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering4 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 31 24 14
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.
  3. Dit kerncijfer betreft het aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Het aantal overtredingen ligt dus lager.
  4. Bron: CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Bijstand zelfstandigen bedrijfskrediet (Bbz 2004)

Startende, gevestigde en beëindigende zelfstandigen kunnen voor financiële ondersteuning onder voorwaarden een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steun in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt in de vorm van een uitkering om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en in de vorm van bedrijfskredieten.

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is en het inkomen onvoldoende is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering en het bedrijfskapitaal?

De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in onderstaande tabel vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Startende zelfstandige 46.656
Gevestigde zelfstandige 253.420

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor Bbz bedrijfskrediet in 2026 worden geraamd op € 6,3 miljoen en bestaan uit vergoedingen aan gemeenten voor kapitaalverstrekkingen die zij in 2024 hebben uitgegeven. Het bijstandsonderdeel van het Bbz om te voorzien in de kosten van levensonderhoud is onderdeel van het macrobudget en wordt toegelicht onder Macrobudget participatiewetuitkeringen.

Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO)

Ouderen met geen of een onvolledig opgebouwd AOW-pensioen, of ouderen met een volledig opgebouwd AOW-pensioen en een partner jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In onderstaande tabel zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met een of meer meerderjarige personen met wie kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Gehuwd / samenwonend 2.094,98
Alleenstaande (ouder) 1.530,21

Budgettaire ontwikkelingen

De begrote AIO-uitkeringslasten bedragen in 2026 € 532,2 miljoen. Naar verwachting zullen de uitkeringslasten tussen 2026 en 2030 toenemen met € 66,4 miljoen. De voornaamste verklaring voor de toename is de verwachte stijging van het aantal AIO-gerechtigden veroorzaakt door de vergrijzing.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde) 53 55 56
  1. Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 65 66 64
Kennis van de verplichtingen (%) 94 93 92
Opsporing2 Aantal onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 0,6 0,7 0,9
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 0,5 0,7 0,6
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln.) 1,3 1,8 1,7
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,4 0,5 0,6
Aantal boetes (x 1.000) 0,2 0,2 0,2
Totaal boetebedrag (x € 1 mln.) 0,2 0,2 0,2
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 40 23 13
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt er voor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van een van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag. De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  1. Een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;
  2. Een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon;
  3. Een alleenstaande van 21 jaar of ouder, die samenwoont met een of meer meerderjarige personen die ouder zijn dan 27 jaar waarmee kosten kunnen worden gedeeld, met een inkomen dat lager is dan 50% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het TW-normbedrag dat op de uitkeringsgerechtigde van toepassing is. Indien het dagloon lager is dan het TW-normbedrag, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon.

Gehuwd / samenwonend 103,26
Alleenstaande van 21 jaar en ouder 73,79
Alleenstaande van 21 jaar en ouder met een of meer medebewoners van 27 jaar of ouder 47,87

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven worden in 2026 begroot op € 502,4 miljoen. Op basis van uitvoeringsinformatie van UWV worden de TW-uitgaven meerjarig naar beneden bijgesteld. De neerwaartse bijstelling is het per saldo effect van een hoger aantal TW-aanvullingen en een lagere gemiddelde hoogte van de TW-aanvullingen dan eerder verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren) 98 101 103
Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)2 4.113 4.321 4.301
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. De gemiddelde toeslag per jaar is exclusief sociale lasten.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Opsporing1 Aantal beslissingen op onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 1,1 1,1 0,5
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)2 0,8 0,6 0,3
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln.) 3,5 3,5 1,5
Sanctionering1 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,2 0,2 0,1
Aantal boetes (x 1.000) 0,5 0,3 0,2
Totaal boetebedrag (x € 1 mln.) 0,4 0,2 0,1
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering1 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 34 21 18
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Bijstand overig

Onder bijstand overig vallen de bijstand buitenland- en de repatriëringsregeling. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De verwachte uitkeringslasten voor de bijstand buitenland nemen de komende jaren af, omdat het aantal gerechtigden verder afneemt. Uitgaven onder de repatriëringsregeling worden dit jaar via de AIO gedaan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo) 0,1 0,1 0,1
  1. Bron: SVB, administratie.

Onderstand (Caribisch Nederland)

De Rijksoverheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand. Het betreft zowel algemene als bijzondere onderstand. Laatstgenoemde component heeft betrekking op uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die de belanghebbende zelf niet kan voldoen.

Budgettaire ontwikkelingen

Door en in navolging van de WML-verhoging op Caribisch Nederland is de Onderstand verhoogd per juli 2024. Dit verklaart de oploop in de uitkeringslasten van de Onderstand tussen 2024 en 2025. Bevolkingsgroei verklaart de beperktere oploop in de uitkeringslasten in de daaropvolgende jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo) 1,2 1,2 1,2
  1. Bron: RCN-unit SZW.

Subsidies

In totaal is er in 2026 € 143,8 miljoen beschikbaar voor subsidies. Hiervan is € 32,8 miljoen beschikbaar voor overige (incidentele) subsidies, zoals subsidies voor armoede en schulden, ondersteuning arbeidsmarktregio's en vakmanschap. Daarnaast is er € 15,3 miljoen beschikbaar voor het armoedebeleid specifiek voor kinderen en € 10,0 miljoen in het kader van Geldzorgen, Armoede en Schulden. Ook is er € 2,8 miljoen beschikbaar voor subsidie aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) en € 0,7 miljoen voor NIBUD. Verder wordt er voor 2026 een reservering van € 60,0 miljoen opgenomen om een energiefonds in te richten dat steun biedt aan huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen. Deze reservering wordt ingezet als de verplichte cofinanciering voor het Nederlandse plan in het kader van het Social Climate Fund (2026-2032).

Tot slot is er € 22,2 miljoen beschikbaar voor subsidies arbeidsmarktinfrastructuur. Het tijdelijke budget van € 13,5 miljoen wordt ingezet op een impuls om te komen tot een dekkende infrastructuur van-werk-naar-werk dienstverlening in Nederland. Het structurele budget van € 8,7 miljoen wordt ingezet op het borgen van een goede regionale organisatie van werkgevers- en werknemersorganisaties in de arbeidsmarktregio’s.

Opdrachten

Opdrachten algemeen

Het algemene opdrachtenbudget van € 29,0 miljoen in 2026 is met name bestemd voor activiteiten op de terreinen van bevordering arbeidsparticipatie (€ 9,0 miljoen), armoede en schulden (€ 8,7 miljoen), onderzoek en beleidsinformatie (€ 7,7 miljoen), multiproblematiek (€ 1,4 miljoen), bevordering ondernemerschap (€ 0,1 miljoen) en opdrachten gerelateerd aan de Europese fondsen (€ 2,1 miljoen).

Opdrachten Arbeidsmarktinfrastructuur

Het opdrachtenbudget voor arbeidsmarktinfrastructuur van € 7,1 miljoen in 2026 wordt ingezet voor diverse opdrachten om de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur en de ontwikkeling van Werkcentra in Nederland te organiseren.

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

Dit budget van € 2,2 miljoen is beschikbaar ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2014-2020 en 2021-2027 die uitgevoerd worden door het Ministerie van Financiën.

Bijdrage aan sociale fondsen

Met ingang van 2018 wordt een financiële tegemoetkoming van € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld aan het Wsw-programma Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI) onder voorwaarde dat de werkgevers (de gemeenten) en werknemers die verantwoordelijk zijn voor de pensioenen van de Wsw zelf tot een structurele oplossing komen voor het fonds. De financiële compensatie wordt jaarlijks gegeven tot uiterlijk 2057.

Bijdrage aan agentschappen

Jaarlijks is er € 0,5 miljoen beschikbaar voor de controle van de betaalaanvragen uit het Europees Sociaal Fonds, het Europees Globaliseringsfonds en de ESF-programma's uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Bijdrage aan medeoverheden

Op grond van artikel 92, lid 2, onder c Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt in 2025 maximaal € 9,3 miljoen aan de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verstrekt via een bijzondere uitkering. Hiervan wordt € 4,0 miljoen uitgekeerd voor de energietoelage en € 4,0 miljoen voor werken met een beperking. De overige middelen zijn bestemd voor de financiering van initiatieven van de openbare lichamen met betrekking tot arbeidsbemiddeling en (lokale) armoedebestrijding.

Van 2025 tot en met 2027 zijn gemeenten bereid om een vaste tegemoetkoming te verstrekken aan huishoudens in de alleenverdienersproblematiek. Hiertoe is per 1 januari 2025 de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek in werking getreden. Gemeenten ontvangen financiering voor deze regeling via een decentralisatieuitkering binnen het Gemeentefonds. Hiervoor is in 2026 € 28,9 miljoen beschikbaar. De decentralisatie-uitkering zal in meerdere tranches worden uitgekeerd, zodat de middelen aansluiten op actuele gegevens over het aantal alleenverdienerhuishoudens per gemeente. Elke tranche zal apart worden overgeheveld van de SZW-begroting naar het Gemeentefonds.

Voor de medewerkers van de sociaal ontwikkelbedrijven is er compensatie voor het inkomensverlies als gevolg van een combinatie van fiscale maatregelen en de indexatie van de inkomensbelasting. Bij de Voorjaarsnota 2025 is het amendement Van Kent (SP) aangenomen voor compensatie in 2025. Met deze begroting worden er middelen beschikbaar gesteld voor compensatie in 2026 t/m 2028. Deze middelen worden verstrekt via het Gemeentefonds. In 2026 gaat het om € 24,6 miljoen.

Verder wordt er in 2026 via een specifieke uitkering € 1,6 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten en provincies voor grensinformatiepunten (GIPs).

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Vanaf 2020 is de financiering van de contributie van het Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden (CASS) overgegaan van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hiervoor is € 9.000 gereserveerd in 2026.

Ontvangsten

In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is een intertemporele tegemoetkoming afgesproken voor bijstandsuitgaven aan statushouders. De terugbetaling van de intertemporele tegemoetkoming van 2016 en 2017 vindt in 8 jaar plaats vanaf respectievelijk 2018 en 2019, waarvoor in 2026 € 3,8 miljoen aan ontvangsten zijn geraamd.

Tijdens de coronacrisis hebben gemeenten uitvoering gegeven aan de Tozo, een crisisregeling om uitkeringen voor levensonderhoud en kapitaalverstrekking aan zelfstandigen te verstrekken. Gemeenten dragen met een vertraging van twee jaar terugontvangsten uit de kapitaalverstrekkingen af aan het Rijk. In 2026 wordt € 41,2 miljoen aan ontvangsten verwacht.

Verder worden er vanuit het Bbz terugbetalingen van kapitaalverstrekkingen verwacht van € 10,3 miljoen.

5.3 Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  3. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;
  4. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsongeschiktheidsbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidswijzigingen

Herinvoering 60-plusmaatregel

De 60-plusmaatregel wordt voor een periode van 2 jaar in de periode 1 september 2025 ‒ 31 augustus 2027 opnieuw geïntroduceerd. Mensen die vanaf 1 september 2025 het einde van de wachttijd bereiken en op dat moment 60 jaar of ouder zijn, komen in aanmerking voor de vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling zonder of met minder inzet van de verzekeringsarts en met extra inzet van de arbeidsdeskundige. Door de maatregel kan UWV jaarlijks zo’n 10.000 extra beoordelingen uitvoeren.

Kwijtschelden WIA-voorschotten

Vanwege de verwachting dat de achterstanden bij de WIA-claimbeoordeling zullen aanhouden, wordt het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid structureel gemaakt. Hierbij worden voorschotten niet teruggevorderd wanneer blijkt dat werknemers bij de claimbeoordeling geen recht op een WIA-uitkering hebben, als dit niet verrekend kan worden met een andere uitkering.

Medisch advies van de bedrijfsarts leidend bij de toets op re-integratie-inspanningen

Er zijn middelen gereserveerd voor het invoeren van een wetsvoorstel per 1 januari 2028 waarmee het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend wordt bij de toets door UWV op de re-integratie inspanningen. Wanneer een werknemer een WIA-aanvraag doet en er een compleet re-integratieverslag (RIV) is ingestuurd, beoordeelt UWV of de re-integratie-inspanningen van de afgelopen 104 weken voldoende waren. Door het advies van bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de RIV-toets, zal de verzekeringsarts dit advies bij deze toets niet langer beoordelen. Hierdoor zijn loonsancties op basis van een medisch verschil van inzicht tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts niet meer mogelijk. De sociaal-medische claimbeoordeling voor het recht op een WIA-uitkering blijft uitgevoerd worden door de verzekeringsarts van UWV. Deze maatregel biedt werkgevers meer zekerheid bij de verplichtingen rond loondoorbetaling bij ziekte van hun werknemers. Het uitgangspunt van de maatregel is dat een werkgever uit moet kunnen gaan van het medisch advies van de bedrijfsarts, aangezien de werkgever dit niet zelf kan vaststellen. Ook verlaagt het in beperkte mate de werkdruk van de verzekeringsartsen bij UWV.

Praktisch beoordelen

De maatregel praktisch beoordelen is op dit moment tijdelijk ingevoerd voor de periode van 1 juli 2024 tot 1 juli 2027. Deze werkwijze zal structureel gemaakt worden na 1 juli 2027. Mensen die gedeeltelijk aan het werk zijn, krijgen hiermee sneller duidelijkheid omdat voor de hoogte van hun uitkering alleen wordt gekeken naar wat zij feitelijk verdienen naast de uitkering. Er wordt geen theoretische beoordeling meer gedaan voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. UWV kan naar verwachting meer beoordelingen per jaar uitvoeren door deze maatregel.

Wet ongevallenverzekering BES

Met de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 wordt het hiaat van het ontbreken van een wettelijke basis voor terugvordering opgelost. In een algemene maatregel van bestuur wordt uitgewerkt hoe terugbetaling in de praktijk geregeld kan worden. Dit ontwerpbesluit terugvordering werknemersverzekeringen BES is via internetconsultatie openbaar gemaakt, waarbij is aangegeven dat inwerkingtreding per 1 januari 2026 is beoogd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 7.360 11.626 13.056 6.436 2.949 863 867
Uitgaven 7.360 11.626 13.056 6.436 2.949 863 867
3.0 Arbeidsongeschiktheid 7.360 11.626 13.056 6.436 2.949 863 867
Inkomensoverdrachten 1.360 1.442 1.442 1.460 1.149 863 867
Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland) 1.360 1.442 1.442 1.460 1.149 863 867
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 6.000 10.184 11.614 4.976 1.800 0 0
Uitvoering individuele plaatsing & steun 6.000 10.184 11.614 4.976 1.800 0 0
Ontvangsten 1.048 0 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 3 Arbeidsongeschiktheid zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De bijdrage aan ZBO's/RWT's is voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoering van de individuele plaatsing en steun voor de gemeentelijke doelgroep.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 14.250.282 18.033.689 19.349.266 20.288.175 21.262.594 22.299.489 23.110.192
Uitgaven 14.250.282 18.033.689 19.349.266 20.288.175 21.262.594 22.299.489 23.110.192
3.0 Arbeidsongeschiktheid 14.250.282 18.033.689 19.349.266 20.288.175 21.262.594 22.299.489 23.110.192
Inkomensoverdrachten 14.120.568 17.892.575 19.198.813 20.130.977 21.100.415 22.148.615 22.953.309
WAO 3.212.165 3.085.013 2.759.900 2.424.390 2.184.217 1.957.839 1.727.546
IVA 5.361.040 5.973.286 6.331.684 6.589.494 6.833.303 7.146.720 7.377.556
WGA 4.943.780 5.497.269 5.880.991 6.041.642 6.178.876 6.339.187 6.388.984
WAZ 75.699 69.798 60.214 50.189 43.738 37.326 30.077
WGA eigenrisicodragers 527.884 573.219 591.696 611.221 629.754 627.740 625.727
WAO nominaal 0 0 122.454 203.886 267.263 312.629 340.321
IVA nominaal 0 0 289.581 570.936 860.208 1.171.057 1.488.611
WGA nominaal 0 0 272.888 532.807 791.056 1.054.858 1.307.749
WAZ nominaal 0 0 2.666 4.221 5.352 5.961 5.925
WGA eigenrisicodragers nominaal 0 0 27.655 53.903 80.625 104.458 128.079
sociale lasten 0 2.693.990 2.859.084 3.048.288 3.226.023 3.390.840 3.532.734
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 129.714 141.114 150.453 157.198 162.179 150.874 156.883
Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW 129.714 141.114 145.878 147.614 147.834 133.718 135.195
Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW nominaal 0 0 4.575 9.584 14.345 17.156 21.688
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in de private sector van Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de Ongevallenverzekering nemen af vanaf 2028 omdat onrechtmatige betalingen naar verwachting niet langer plaats zullen vinden dankzij een hernieuwd ICT-landschap. Vanaf 2029 blijven de uitkeringslasten nagenoeg stabiel.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000 uitbetaalde arbeidsongeschiktheidsdagen) 6,5 6,7 6,8
  1. Bron: RCN-unit SZW.

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of bij wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door UWV. Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun (ex-)werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2025 € 297,82, dat is afgerond € 6.477,59 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 4.858,19 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden jaarlijks een tegemoetkoming (in 2025 netto € 219,90) mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  1. Iemand die ten minste 35% arbeidsongeschikt is komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.
  2. Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 24 maanden recht op een loongerelateerde uitkering.
  3. De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt geacht te gaan of te blijven werken. Om dit te stimuleren wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld met 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.
  4. Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.
  5. WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2025) netto € 219,90.
  6. Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.
  7. Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire onwikkelingen

In 2026 stijgen de uitkeringslasten WIA (IVA en WGA) inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 761miljoen ten opzichte van 2025. Dit is voornamelijk het gevolg van een hogere verwachte instroom in 2026 ten opzichte van 2025. Onderliggende factoren zijn het gegeven dat de WIA een ingroeiende regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt, de verwachte ontwikkeling en samenstelling van de beroepsbevolking en het verwachte aantal voorschotten.

Beleidsrelevante kerncijfers

De verwachte instroom in de IVA en WGA zijn respectievelijk lager en hoger in 2026 dan in 2025. Tegelijkertijd stijgt de verwachte doorstroom van de WGA naar de IVA van 2025 op 2026. Dit komt door de toename van het aantal verstrekte voorschotten. Deze leidt tot minder directe instroom in de IVA, meer instroom in de WGA en meer doorstroom. Op totaalniveau stijgt de WIA-instroom.

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  1. Hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;
  2. Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden alleen nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen:

  1. In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt maximaal 75% van het maximumdagloon. Dat is per 1 juli 2025 maximaal € 4.858,19 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.
  2. In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2025) netto € 219,90.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAO dalen in 2026 met ongeveer € 325 miljoen ten opzichte van 2025. Het WAO-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand.

Beleidsrelevante kerncijfers

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2026 naar verwachting circa 14.000 uitkeringen beëindigd.

IVA, WGA en WAO
Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo) 607 616 625
waarvan IVA 182 192 200
waarvan WGA 273 287 301
waarvan WAO 152 138 124
Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%) 7,6 7,7 7,7
Instroom in uitkeringen (x 1.000) 69,0 68,3 71,9
waarvan IVA 13,0 13,0 11,1
waarvan WGA 56,0 54,9 60,5
waarvan WAO 0,4 0,4 0,3
Instroomkans (%) 0,9 0,8 0,9
Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000) 53,0 58,4 62,9
waarvan IVA 15,0 18,1 19,3
waarvan WGA 23,0 24,9 29,5
waarvan WAO 15,0 15,4 14,1
Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000) 15,0 14,6 16,7
Uitstroomkans WAO + WIA (%) 8,0 8,7 9,1
WGA
Aandeel werkend WGA (%, ultimo) 20 2 2
Aandeel werkende WGA'ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo) 50 2 2
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Dit aandeel wordt niet geraamd.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 602 612 552
Kennis van de verplichtingen (%) 932 922 932
Opsporing3 Aantal beslissingen op onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 1,8 1,6 1
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4 0,3 0,2 0,2
Totaal benadelingsbedrag 3,9 3,3 3,4
Sanctionering3 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,6 0,7 0,3
Aantal boetes (x 1.000) 0,2 0,2 0,1
Totaal boetebedrag (x € 1 mln.) 0,3 0,3 0,1
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering3 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 38 25 16
  1. Kerncijfers preventie hebben alleen betrekking op WGA en WAO. De IVA is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.
  2. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  3. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  4. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  1. Hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;
  2. Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de maximale grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2025 maximaal € 1.684,35 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2025) netto € 219,90.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2026 bedraagt de verwachte afname van de uitkeringslasten ten opzichte van 2025 circa € 10 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand.

Bestand in aantal uitkeringen (x 1.000, ultimo) 5,1 4,4 3,8
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.

Sociale lasten

Vanaf 2025 worden voor een aantal uitkeringsregelingen de over deze uitkeringen betaalde werkgeverspremies toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze wijziging heeft een technisch karakter. Het CBS classificeert werkgeverspremies die betaald worden over uitkeringen voortaan als overheidsuitgaven.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Uitvoering individuele plaatsing & steun

Met deze regelingen krijgen GGZ-instellingen subsidie voor de uitvoering van een Individuele Plaatsing en Steun-traject (IPS). Het doel van deze regeling is om de inzet van IPS-trajecten voor de gemeentelijke doelgroep te bevorderen. Voor GGZ-cliënten met een common mental disorder (CMD) kan een tweejarig IPS-traject worden aangevraagd. Voor mensen met een ernstige psychische aandoening (EPA) kan een driejarig IPS-traject worden aangevraagd.

De middelen voor IPS bestaan uit twee delen: middelen die al eerder voor 2025 en 2026 beschikbaar zijn gesteld, betreffen resterende kosten voor de IPS-trajecten die in 2023 en 2024 zijn gestart. Uit de envelop voor «groepen in de knel» uit het hoofdlijnenakkoord is extra geld beschikbaar gekomen voor de gemeentelijke doelgroep (mensen in de Participatiewet). Met dit budget kan in 2026 ook één cohort van deze doelgroep meerjarig geholpen worden.

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

UWV begeleidt uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW zo nodig naar werk of ondersteunt ze zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structurele functionele beperking.

UWV beschikt over één taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in beleidsartikel 4. Voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget is in 2026 € 145,9 miljoen beschikbaar.

Extracomptabel overzicht re-integratiebudget

In tabel 52 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong. Aandachtspunt is dat een deel van het begrotingsgefinancierde budget gericht is op de subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). Het overige begrotingsgefinancierde deel is samen met het premiegefinancierde deel beschikbaar voor inkoop van trajecten, diensten en voorzieningen.

WIA/WAO/WAZ/ZW/WW 35- (premiegefinancierd, artikel 3) 129.714 141.114 145.878 147.613 147.834 133.718 135.195
Wajong (begrotingsgefinancierd, artikel 4) 86.800 91.599 88.521 85.100 81.805 78.328 74.840
waarvan re-integratiebudget Wajong 69.712 76.879 73.215 69.794 66.499 63.022 59.535
waarvan ESB-regeling 17.088 14.720 15.306 15.306 15.306 15.306 15.306
WW (premiegefinancierd, artikel 5)1 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
Totaal re-integratiebudgetten UWV (excl. ESB-regeling) 199.4262 220.993 222.093 220.407 217.333 199.740 197.730
  1. Re-integratiebudget voor WW’ers met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
  2. In 2024 sluit het beschikbare budget niet een op een aan op de uitgaven aan re-integratie door UWV. Dit wordt verklaard doordat UWV in 2024 ESF-gelden heeft ontvangen voor oude projecten (€ 1,9 miljoen).

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid betrekking op dit beleidsartikel.

Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de paragraaf ‘Toelichting op de fiscale regelingen’ in de bijlage ‘Fiscale regelingen’.

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek 592 624 647
Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering ‒ 480 ‒ 506 ‒ 529
ASB Vrijstelling ongevallen-, invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen 746 774 803
  1. [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
  2. ASB = Assurantiebelasting

5.4 Artikel 4 Jonggehandicapten

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) bestaat met ingang van 2021 uit twee groepen jonggehandicapten: personen met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en personen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

De groep met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaat uit jonggehandicapten die zijn ingestroomd vanuit de «oude Wajong» (tot 2010) en de «Wajong2010» (2010 tot 2015). Voor deze groep staat arbeidsparticipatie centraal. De overheid zet in op het vergroten van de arbeidsparticipatie van deze groep via arbeidsondersteuning. Daarnaast zet de overheid in op inkomensondersteuning, waarbij (meer) gaan werken moet lonen. Sinds 2015 is er geen nieuwe instroom meer van jonggehandicapten met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in de Wajong. Deze groep komt nu doorgaans in aanmerking voor de Participatiewet.

De groep die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, bestaat uit mensen die vanuit de «oude Wajong», «Wajong2010» en de «Wajong2015» (sinds 2015) zijn ingestroomd. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Zij hebben geen recht op arbeidsondersteuning.

Als het totale inkomen van een persoon met een Wajong-uitkering en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV en een subsidieregeling voor scholing aan jongeren met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;
  3. het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;
  4. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV.

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het jonggehandicaptenbeleid te realiseren, zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidswijzigingen

Er zijn geen voorgenomen beleidswijzigingen voor 2026.

In april 2023 is het experiment bredere inzet re-integratie instrumenten gestart. UWV kan vanaf dat moment tijdelijk ook alle re-integratie instrumenten inzetten voor mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen. Het doel van het experiment is om te onderzoeken in hoeverre mensen werk kunnen vinden, verrichten en behouden met behulp van ondersteuning, of de dienstverlening aansluit bij hun behoeften en wat mogelijke andere individuele en maatschappelijke baten kunnen zijn van ondersteuning naar werk. Op basis van de tussenevaluatie zal worden bezien of deze re-integratie instrumenten voor deze groepen structureel kunnen worden ingezet. De uitkomst wordt in 2026 verstuurd naar de Staten-Generaal. In 2029 volgt de eindevaluatie.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 4.465.500 4.809.867 4.851.392 4.831.095 4.876.285 4.912.483 4.953.987
Uitgaven 4.465.500 4.809.867 4.851.392 4.831.095 4.876.285 4.912.483 4.953.987
4.0 Jonggehandicapten 4.465.500 4.809.867 4.851.392 4.831.095 4.876.285 4.912.483 4.953.987
Inkomensoverdrachten 4.378.700 4.718.268 4.762.872 4.745.995 4.794.481 4.834.156 4.879.147
Wajong 4.378.700 4.718.268 4.762.872 4.745.995 4.794.481 4.834.156 4.879.147
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 86.800 91.599 88.520 85.100 81.804 78.327 74.840
Re-integratie Wajong 86.800 91.599 88.520 85.100 81.804 78.327 74.840
Ontvangsten 4.619 19.650 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij besteedbaar 0%

De uitgaven op artikel 4 Jonggehandicapten zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajong-gerechtigden.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. Sinds 2015 is de Wajong alleen nog voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De Wajong wordt uitgevoerd door UWV.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering? 

Voor personen met een Wajong-uitkering die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2025 is dit € 1.684,35 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) voor mensen van 21 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. Op het moment dat deze personen toch gaan werken en een inkomen ontvangen, wordt 75% van dit inkomen verrekend met de uitkering. Voor Wajong-gerechtigden die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) hebben is de uitkering 70% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2025 is dit € 1.572,06 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) voor mensen van 21 jaar en ouder. Op het moment dat een persoon met arbeidsvermogen gaat werken en een inkomen ontvangt, wordt maximaal 70% van dit inkomen verrekend met de uitkering. Voor personen die werken met loondispensatie wordt afhankelijk van de loonwaarde een kleiner deel van het inkomen verrekend. Daarnaast wordt het inkomen van deze personen ten minste aangevuld tot het inkomen dat zij zouden hebben verdiend wanneer zij zonder loondispensatie aan het werk zouden zijn. Naast de uitkering ontvangen alle Wajong-gerechtigden in 2025 een tegemoetkoming van netto € 219,90 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een Wajong-uitkering. Dit is bedoeld als tegemoetkoming voor kosten die arbeidsongeschikten maken door hun handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor 2026 is in totaal € 4,8 miljard voor de uitkeringslasten beschikbaar. Hiervan is € 81 miljoen beschikbaar ten behoeve van de Tegemoetkoming Arbeidsongeschikten. Deze is vanaf 2027 afgeschaft. De uitkeringslasten stijgen jaarlijks door een toenemende Wajong2015 populatie. Dit zijn personen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben en een hogere gemiddelde uitkering kennen. Sinds 2025 stromen de eerste personen in naar aanleiding van de 10-jaarregel. Dit komt bovenop de reguliere jaarlijkse stijging van het aantal personen in de Wajong2015. De 10-jaarregel houdt in dat voor Wajongers waarbij tijdelijk geen arbeidsvermogen is vastgesteld en die in tien jaar tijd geen ontwikkelingen hebben laten zien, het ontbreken van arbeidsvermogen als duurzaam wordt aangenomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

In 2026 stijgt het totale volume in de Wajong licht door een toenemende instroom in de Wajong2015, onder andere door de 10-jaarregel. Dit effect wordt gedempt door een per saldo afname van het volume in de oude Wajongregelingen. Ook neemt de totale uitstroom toe.

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo) 2471 248 248
waarvan oude Wajongregelingen 2122 207 202
waarvan met arbeidsvermogen (%) 492 48 48
waarvan Wajong2015 352 41 46
Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen) 7,01 7,8 7,6
Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen) 5,61 7,0 7,2
Aandeel Wajongers met arbeidsvermogen dat werkt (%) 561 56 56
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Bron: SZW berekening op basis van UWV, kwantitatieve informatie.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 56 58 62
Kennis van de verplichtingen (%) 89 89 88
Opsporing2 Aantal beslissingen op onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 0,4 0,4 0,3
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 0,1 0,1 0,1
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 1,1 1,3 0,8
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,1 0,1 0,1
Aantal boetes (x 1.000) 0,1 0,1 <0,1
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,1 0,1 <0,1
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 30 9 4
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  3. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de subsidieregeling voor scholing aan jongeren met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. UWV beschikt over één taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ, ZW en WW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW en wordt verantwoord in artikel 3 en 5. In tabel 52 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor 2026 is voor het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re- integratiebudget en voor ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling) in totaal € 88,5 miljoen beschikbaar. In de loop der jaren neemt het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget geleidelijk af. Dit hangt samen met de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De afname in het re-integratiebudget Wajong voor deze groep wordt gecompenseerd door een toename in het re-integratiebudget Participatiewet.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota.

Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de paragraaf ‘Toelichting op de fiscale regelingen’ in de bijlage ‘Fiscale regelingen’.

Jonggehandicaptenkorting 217 221 226
  1. [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

5.5 Artikel 5 Werkloosheid

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomstenverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Werklozen die bij instroom in de WW ouder zijn dan 60 jaar en 4 maanden, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW).

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  3. het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;
  4. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;
  5. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het werkloosheidsbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidswijzigingen

WW-duurverkorting

In de Voorjaarsnota 2025 is een verkorting van de maximale duur van 24 naar 18 maanden van de WW- en loongerelateerde WGA-uitkering opgenomen. In de begroting is een besparingsverlies als gevolg van een jaar uitstel verwerkt omdat de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2027 niet uitvoerbaar is voor UWV. In hoofdstuk 4.2 «Belangrijkste beleidsmatige mutaties» worden de budgettaire effecten hiervan nader toegelicht.

WW-beëindigen op eigen initiatief

Met deze buitenwettelijke maatregel wordt het tijdelijk makkelijker gemaakt voor WW-gerechtigden om op eigen verzoek door UWV de WW-uitkering te laten beëindigen. Er vindt dan tijdelijk geen beoordeling meer plaats door UWV op de geldende voorwaarden voor het stopzetten van een WW-uitkering. Dit zorgt voor lagere uitkeringslasten WW van cumulatief € 86 miljoen. De vrijgekomen uitvoeringscapaciteit wordt ingezet om UWV zo goed mogelijk in staat te stellen de hersteloperatie WIA-dagloon uit te voeren. Dit is onderdeel van een aantal maatregelen die tijdelijk ingevoerd worden, waarmee UWV capaciteit kan besparen die kan worden ingezet voor de uitvoering van de hersteloperatie. De andere maatregelen zijn onder andere het in het geheel niet opleggen van een maatregel indien iemand een WW-uitkering te laat aanvraagt en het uitgaan van een hedenbeslissing bij overlijden bij een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Dienstverlening WW'ers met kwetsbare arbeidsmarktpositie

WW-gerechtigden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben baat bij de inzet van re-integratiedienstverlening bij het vinden van een nieuwe baan. Het kabinet vindt het belangrijk, voor mensen zelf en in het kader van arbeidsmarktkrapte, dat iedereen die met hulp aan het werk kan dat daadwerkelijk doet. Daarom is de inkoop van deze dienstverlening structureel mogelijk gemaakt. Dit gebeurt met een taakstellend budget van € 3 miljoen per jaar (Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 802).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 164.386 122.498 98.782 95.037 96.971 99.305 76.653
Uitgaven 164.913 122.498 98.782 95.037 96.971 99.305 76.653
5.0 Werkloosheid 164.913 122.498 98.782 95.037 96.971 99.305 76.653
Inkomensoverdrachten 109.000 101.460 95.458 91.713 93.647 95.981 73.229
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) 109.000 101.455 95.453 91.708 93.642 95.976 73.224
Cessantiawet (Caribisch Nederland) 0 5 5 5 5 5 5
Subsidies (regelingen) 8.096 8.356 2.800 2.800 2.800 2.800 2.900
Overige subsidies algemeen 650 75 0 0 0 0 0
Coördinatie arbeidsmarktdienstverlening 6.274 4.281 0 0 0 0 0
Werkgeverssubsidie praktijkleren 1.172 4.000 2.800 2.800 2.800 2.800 2.900
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 47.371 12.158 0 0 0 0 0
Arbeidsmarktdienstverlening 47.371 12.158 0 0 0 0 0
Bijdrage aan agentschappen 446 524 524 524 524 524 524
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 446 524 524 524 524 524 524
Ontvangsten 8.918 2.458 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 5 Werkloosheid zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten voor de IOW en de Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies

Het budget voor de subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg is 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Deze bijdrage is 100% juridisch verplicht. Dit zijn de uitvoeringskosten voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de bovengenoemde subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 3.602.317 4.706.013 5.252.725 5.776.604 6.535.594 7.034.634 6.999.138
Uitgaven 3.602.317 4.706.013 5.252.725 5.776.604 6.535.594 7.034.634 6.999.138
5.0 Werkloosheid 3.602.317 4.706.013 5.252.725 5.776.604 6.535.594 7.034.634 6.999.138
Inkomensoverdrachten 3.587.640 4.688.321 5.234.583 5.758.011 6.516.570 7.015.175 6.979.226
WW 3.587.640 3.984.015 4.268.731 4.514.591 4.920.885 5.118.976 4.923.106
WW nominaal 0 0 190.050 383.837 614.578 839.217 1.000.439
sociale lasten 0 704.306 775.802 859.583 981.107 1.056.982 1.055.681
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 14.677 17.692 18.142 18.593 19.024 19.459 19.912
Re-integratie WW 0 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
Scholing WW 14.677 14.692 14.692 14.692 14.692 14.692 14.692
Re-integratie WW nominaal 0 0 91 191 287 375 472
Scholing WW nominaal 0 0 359 710 1.045 1.392 1.748
Ontvangsten 209.000 258.562 290.609 302.556 345.858 364.261 363.231
Art. Ontvangsten 209.000 258.562 290.609 302.556 345.858 364.261 363.231
5.0 Werkloosheid 209.000 258.562 290.609 302.556 345.858 364.261 363.231
Ontvangsten 209.000 258.562 290.609 302.556 345.858 364.261 363.231
Ufo 209.000 258.562 278.096 278.666 307.190 312.602 301.476
Ufo nominaal 0 0 12.513 23.890 38.668 51.659 61.755

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsgeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW.

De IOW is een tijdelijke regeling. Oudere WW’ers en WGA’ers zouden, na de beoogde verlenging van 4 jaren, in aanmerking kunnen komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2028 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

  1. Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering.
  2. Gedeeltelijk arbeidsgeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar en vier maanden.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het netto minimumloon. Dit is op 1 juli 2025 € 1.604,23 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). De uitkering kan lager zijn dan 70% van het netto minimumloon als:

  1. De WW- of loongerelateerde WGA-uitkering lager was dan 70% van het minimumloon;
  2. De betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2026 bedragen de IOW-uitgaven naar verwachting ongeveer € 95,5 miljoen. De IOW-uitgaven dalen tot en met 2027 en nemen daarna toe. Dit is het gevolg van de WW-duurverkorting zoals die is opgenomen in de Voorjaarsnota 2025.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren) 6,8 6 5,7
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die werkzaam zijn in de private sector ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt SZW deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan uitkeringen op grond van de Cessantiawet zijn vanwege de aard van de uitkering onvoorspelbaar. Gezien de lage realisaties van de afgelopen 2 jaar zijn € 5.000 aan uitkeringslasten meerjarig doorgetrokken.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen) 0 <0,1 <0,1
  1. Bron: RCN-unit SZW.

Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. Het recht op een WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. Voor gewerkte jaren vóór 2016 geldt een overgangsrecht. De WW wordt uitgevoerd door UWV. Hoofdstuk , gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de WW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werknemer in ieder geval:

  1. De AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt;
  2. Verzekerd zijn voor de WW;
  3. Minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);
  4. Geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;
  5. Beschikbaar zijn om te gaan werken;
  6. Voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;
  7. Geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;
  8. Geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);
  9. Zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;
  10. Niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het WW-maandloon (dat maandloon wordt gebaseerd op het loon van de periode van 12 maanden voordat iemand werkloos werd). Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk verrekend, zodat het totale inkomen toeneemt naarmate de WW-gerechtigde meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2025 maximaal € 4.858,19 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 4.534,30 (beide bedragen inclusief vakantietoeslag).

Budgettaire ontwikkelingen

De WW-uitgaven bewegen mee met de ontwikkeling van de werkloosheid. De komende jaren neemt de werkloze beroepsbevolking naar verwachting toe. Hierdoor stijgen de WW-uitgaven. In 2026 bedragen de WW-uitgaven naar verwachting ongeveer € 4,3 miljard.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren) 141 153 165
Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo) 175 186 204
Aantal WW-instromers (x 1.000) 271 293 312
waarvan nieuwe uitkeringen (x 1.000) 249 2 2
waarvan herleefde uitkeringen (x 1.000)3 23 2 2
Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000) 257 274 294
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. Dit getal wordt niet geraamd.
  3. Wie na afloop van een WW-uitkering binnen 26 weken weer werkloos wordt, kan de oude WW-uitkering weer terugkrijgen. Dit wordt «herleving» genoemd.
Aandeel uitstroom gerelateerd aan werk binnen 12 maanden na instroom1 46 45 43
waarvan leeftijd bij instroom jonger dan 55 jaar 50 48 45
waarvan leeftijd bij instroom 55 jaar en ouder 33 33 35
Aandeel uitstroom gerelateerd aan werk binnen 3 maanden na instroom 24 24 23
  1. Het aandeel uitstroom wordt berekend door alle werkgerelateerde uitstroom te delen door de totale uitstroom. Dit gaat dus over alle WW-gerechtigden die in het betreffende verslagjaar zijn uitgestroomd, deze mensen kunnen in een eerder jaar zijn ingestroomd. Deze cijfers onderschatten de daadwerkelijke werkhervatting vanwege een vertragingseffect in de registratie en vanwege het ontbreken van gedeeltelijke werkhervatting.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 70 71 73
Kennis van de verplichtingen (%) 93 93 93
Opsporing2 Aantal beslissingen op onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 3,6 3,0 1,7
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 1,0 0,5 0,3
Totaal benadelingsbedrag (x 1 mln) 4,4 3,6 2,0
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 1,9 1,6 1,1
Aantal boetes (x 1.000) 0,8 0,4 0,2
Totaal boetebedrag ( x 1 mln) 1,2 0,7 0,4
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 53 28 22
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  3. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Sociale lasten

Vanaf 2025 worden voor een aantal uitkeringsregelingen de over deze uitkeringen betaalde werkgeverspremies toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze wijziging heeft een technisch karakter. Het CBS classificeert werkgeverspremies die betaald worden over uitkeringen voortaan als overheidsuitgaven.

Subsidies

Subsidieregeling praktijkleren

Werkzoekenden en werkenden kunnen via praktijkleren in het mbo bij- of omgeschoold worden ter verbetering van hun directe en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Bij praktijkleren in het mbo wordt werken gecombineerd met het doen van (een deel van) een mbo-opleiding resulterend in een praktijkverklaring, mbo-certificaat of mbo-diploma. Op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg kunnen werkgevers een vergoeding krijgen voor het realiseren van de benodigde leerbaan. Voor 2026 is € 2,8 miljoen beschikbaar om deze kosten voor werkgevers achteraf te vergoeden.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Re-integratie WW

De inkoop van re-integratiedienstverlening wordt structureel mogelijk gemaakt om WW-gerechtigden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie weer aan het werk te helpen. Hiervoor is jaarlijks € 3,0 miljoen beschikbaar.

Scholing WW

Er is jaarlijks € 14,7 miljoen beschikbaar voor het financieren van scholing voor WW-gerechtigden. Hiermee worden WW-gerechtigden met een (zeer) zwakke arbeidsmarktpositie door middel van (om)scholing geholpen om weer terug te keren op de arbeidsmarkt.  

Bijdrage aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voert de subsidieregeling Praktijkleren in de derde leerweg uit. Hiervoor ontvangt deze partij € 0,5 miljoen in 2026.

Ontvangsten

Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo)

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. UWV verstrekt WW-uitkeringen aan voormalige overheidswerknemers en verhaalt deze uitkeringen vervolgens op de betrokken overheidswerkgever. Dit wordt als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) in dit beleidsartikel van de begroting opgenomen. Voor 2026 verwachten we dat deze uitgaven toenemen ten opzichte van 2025, naar ongeveer € 278 miljoen.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. Het betreft de ASB vrijstelling voor werkloosheidsverzekeringen. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de paragraaf ‘Toelichting op de fiscale regelingen’ in de bijlage ‘Fiscale regelingen’.

5.6 Artikel 6 Ziekte en verlofregelingen

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. Tevens beschermt de overheid werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap en bevalling en komt tegemoet bij verlofopname wegens geboorte, adoptie of bij opname van een pleegkind en ook voor de verzorging en opvoeding van een kind. Ook biedt de overheid een eenmalig financiële tegemoetkoming aan (voormalig) werkenden die ziek zijn geworden door gevaarlijke stoffen op het werk.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze (gewezen) werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering. Ook andere verlofvormen geven recht op een uitkering, namelijk: adoptie- en pleegzorgverlof, aanvullend geboorteverlof en ouderschapsverlof voor maximaal 9 weken indien deze weken in het eerste jaar na de geboorte of in het eerste jaar na de opname in het gezin in verband met adoptie of pleegzorg van het kind worden opgenomen.

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Slachtoffers van stoffengerelateerde beroepsziekten kunnen gebruikmaken van de regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB). Deze regeling houdt in dat mensen die ernstig ziek zijn geworden doordat zij op het werk blootgesteld zijn (geweest) aan gevaarlijke stoffen, van de overheid eenmalig recht hebben op een financiële tegemoetkoming. Het doel van deze regeling is om slachtoffers een kortere en snellere route te bieden naar erkenning van hun beroepsziekte. Voorheen was een aansprakelijkstelling de enige mogelijkheid. Een rechtsgang duurt gemiddeld zeven jaar en is in veel gevallen niet kansrijk. De regeling loopt sinds 1 januari 2023, waarbij is gestart met een tegemoetkoming rondom drie ziekten, namelijk longkanker door asbest, allergisch beroepsastma en CSE. Per 1 juli 2025 zijn er drie ziekten toegevoegd. Het gaat om longkanker door silica, silicose en neus(bijholte)kanker door houtstof. De regeling wordt gestaag verder uitgebreid, op basis van advies van de Adviescommissie Lijst beroepsziekten.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning en financiële tegemoetkoming met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  3. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en de SVB;
  4. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidswijzigingen

Wet ziekteverzekering BES

Met de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 wordt het hiaat van het ontbreken van een wettelijke basis voor terugvordering opgelost. In een algemene maatregel van bestuur wordt uitgewerkt hoe terugbetaling in de praktijk geregeld kan worden. Dit ontwerpbesluit terugvordering werknemersverzekeringen BES is via internetconsultatie openbaar gemaakt, waarbij is aangegeven dat inwerkingtreding per 1 januari 2026 is beoogd.

Intensivering re-integratiedienstverlening ZW

Bij de voorjaarsnota is cumulatief € 27 miljoen beschikbaar gesteld voor de intensivering van de re-integratiedienstverlening in de Ziektewet door UWV. Onderdeel hiervan zijn drie pilots gericht op het onderzoek welke begeleiding het meest effectief is bij terugkeer naar werk en het verbeteren van de re-integratiedienstverlening:

  1. Het ontwikkelen van een werkwijze ten behoeve van de landelijke en structurele uitrol om de instroom in de Ziektewet vanuit de WW en de verzuimduur te beperken;
  2. Het ontwikkelen van het programma ‘Succesvol naar werk’ voor circa 3.000 Ziektewet uitkeringsgerechtigden. Doel is een programma ontwikkelen voor cliënten in de Ziektewet dat zich richt op verbetering van sollicitatievaardigheden en benutting van het eigen netwerk;
  3. Het inzetten van jobhunting bij circa 3.000 Ziektewet uitkeringsgerechtigden. Door ondersteuning te bieden in het proces van actief zoeken naar een baan is het doel dat mensen sneller aan het werk komen.

De tweejarige pilots starten medio 2025 en de activiteiten en resultaten worden gemonitord en geëvalueerd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 21.196 28.737 40.765 53.141 61.253 64.450 65.373
Uitgaven 21.196 28.737 40.765 53.141 61.253 64.450 65.373
6.0 Ziekte en verlofregelingen 21.196 28.737 40.765 53.141 61.253 64.450 65.373
Inkomensoverdrachten 21.196 28.737 40.765 53.141 61.253 64.450 65.373
Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) 7.581 7.755 7.755 7.755 7.755 7.755 7.755
Ziekteverzekering (Caribisch Nederland) 9.415 8.412 8.105 8.194 6.436 6.475 6.503
Organo Psycho Syndroom (OPS)- fonds 0 51 26 0 0 0 0
Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB) 4.200 12.519 24.879 37.192 47.062 50.220 51.115
Ontvangsten 27.983 2.681 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 6 Ziekte en verlofregelingen zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS), Ziekteverzekering Caribisch Nederland, OPS-voorzieningenfonds en Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB).

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 5.093.665 6.312.739 6.620.327 6.973.161 7.370.972 7.791.399 8.239.844
Uitgaven 5.093.665 6.312.739 6.620.327 6.973.161 7.370.972 7.791.399 8.239.844
6.0 Ziekte en verlofregelingen 5.093.665 6.312.739 6.620.327 6.973.161 7.370.972 7.791.399 8.239.844
Inkomensoverdrachten 5.093.665 6.312.739 6.620.327 6.973.161 7.370.972 7.791.399 8.239.844
ZW 2.422.364 2.547.813 2.548.159 2.566.828 2.602.826 2.646.515 2.694.127
WAZO 1.699.987 1.796.389 1.816.566 1.848.469 1.886.133 1.934.391 1.984.171
WAZO aanvullend geboorteverlof partners 266.743 280.974 284.122 289.538 295.875 303.412 311.199
Wet Betaald ouderschapsverlof (WBO) 704.571 739.418 747.729 762.015 778.692 798.528 819.017
ZW nominaal 0 0 114.667 220.118 327.768 437.562 552.179
WAZO nominaal 0 0 81.701 158.323 237.103 319.151 405.697
WAZO aanvullend geboorteverlof partners nominaal 0 0 12.785 24.829 37.259 50.165 63.782
Wet Betaald ouderschapsverlof (WBO) nominaal 0 0 33.648 65.347 98.059 132.025 167.863
sociale lasten 0 948.145 980.950 1.037.694 1.107.257 1.169.650 1.241.809
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Werknemers die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest tijdens het werk, kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden. Dat gebeurt in de vorm van een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding van de werkgever. Als de (voormalige) werkgever het slachtoffer alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt het voorschot hiermee verrekend. Indien de werknemer geen schadevergoeding ontvangt, wordt het voorschot omgezet in een tegemoetkoming. De TAS wordt uitgevoerd door het IAS en de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  1. Bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;
  2. Zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;
  3. Zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, op het werk zijn blootgesteld aan asbest;
  4. Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 25.679 (prijspeil 2025, dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd).

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2025 € 25.679, waarop reeds van de werkgever ontvangen bedragen in mindering worden gebracht. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de TAS worden vanaf 2026 geraamd op ongeveer € 7,8 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting blijft het aantal TAS-aanvragen de komende jaren stabiel, ondanks dat het werken met asbest al in 1993 is verboden. Dit komt doordat mensen tot tientallen jaren na blootstelling aan asbest ziek kunnen worden.

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen) 0,4 0,4 0,4
waarvan toekenning in verband met maligne mesothelioom 0,3 0,4 0,4
waarvan toekenning in verband met asbestose 0,1 0,1 0,1
Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen) 0,1 0,1 0,1
Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%) 83 2 2
  1. Bron: SVB, administratie.
  2. Dit cijfer wordt niet geraamd.

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in de private sector van Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de Ziekteverzekering worden in 2026 geraamd op circa € 8,1 miljoen. De verwachte uitkeringslasten nemen af in 2028 omdat onrechtmatige betalingen naar verwachting niet langer plaatsvinden dankzij een vernieuwd ICT-landschap. Vanaf 2028 blijven de uitkeringslasten nagenoeg stabiel.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Ziekteverzekering CN (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen) 122 126 128
  1. Bron: RCN-unit SZW.

OPS-fonds

De OPS-problematiek is het gevolg van blootstellingen aan vluchtige oplosmiddelen in het werk die hoger waren dan volgens de destijds geldende wettelijke voorschriften waren toegestaan. In maart 2020 is de tijdelijke CSE-regeling in werking getreden om OPS-slachtoffers een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Bij de opzet van de regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij regelingen voor asbestslachtoffers. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB.

De CSE-regeling gold tot eind 2023. OPS-slachtoffers kunnen sinds 2023 een aanvraag indienen via de TSB-regeling.

Budgettaire ontwikkelingen

Alleen lopende aanvragen worden nog afgehandeld. Hierdoor lopen de geraamde uitgaven af.

Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB)

De TSB maakt het mogelijk om (ex-)werkenden met een ernstige stoffengerelateerde beroepsziekte een financiële tegemoetkoming toe te kennen. De tegemoetkoming is geen schadevergoeding maar vormt een erkenning van het feit dat men door participatie aan het arbeidsproces ziek is geworden. Indien de (ex-)werkende naast de tegemoetkoming ook een schadevergoeding van de ex-werkgever/opdrachtgever (heeft) ontvang(t)(en), moet de tegemoetkoming worden terugbetaald tot het bedrag van de gehonoreerde schadeclaim. De TSB wordt uitgevoerd door de SVB, Bureau Lexces (RIVM) en het Instituut Slachtoffers Beroepsziekten door Gevaarlijke Stoffen (ISBG).

Wie komt er voor in aanmerking?

De doelgroep betreft (ex-)werkenden met ernstige beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen op het werk.

Hoe hoog is de tegemoetkoming?

Het betreft een eenmalige tegemoetkoming van € 25.679 (prijsniveau 2025). Indien de (ex-)werkende naast de tegemoetkoming ook een schadevergoeding van de ex-werkgever/opdrachtgever ontvangt, moet bij een gehonoreerde schadeclaim de tegemoetkoming worden terugbetaald tot het bedrag van de gehonoreerde schadeclaim.

Budgettaire ontwikkelingen

De TSB-uitkeringslasten bedragen in 2026 ongeveer € 24,9 miljoen. Naar verwachting worden er ieder jaar meer ziektes toegevoegd aan de regeling. Daardoor stijgen de geraamde uitgaven. Ook wordt in samenwerking met de uitvoeringspartners en de Adviescommissie gewerkt aan een verbeterplan. De verwachting is dat de acties die hieruit voortvloeien een positief effect hebben op het aantal toekenningen in de toekomst.

Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben. Deze personen ontvangen ook ondersteuning bij re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever. Dit zijn werknemers die tijdelijk arbeidsongeschikt zijn als gevolg van zwangerschap of orgaandonatie en zieke werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat moet worden doorbetaald. De ZW wordt uitgevoerd door UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager voor de ZW te zijn.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een ZW-uitkering komen:

  1. Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);
  2. Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);
  3. Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;
  4. Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;
  5. Personen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer zij in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze personen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;
  6. Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;
  7. Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;
  8. Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2025 gemaximeerd op € 297,82 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 4.534,31 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De uitkering duurt maximaal twee jaar. Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werknemers die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 6.477,59 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Op verzoek van de werkgever kan UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De ZW-uitkeringslasten in 2026 zullen naar verwachting vergelijkbaar zijn met de uitkeringslasten in 2025.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume ZW (x 1.000 uitkeringen, gemiddelde) 105 107 107
Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen) 324 2 2
Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen) 329 2 2
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  2. In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 67 68 60
Kennis van de verplichtingen (%) 95 94 94
Opsporing2 Aantal beslissingen op onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 5,2 2,6 1,3
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 2,4 1,2 0,8
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 2,5 1,4 1,2
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 4,3 1,9 0,9
Aantal boetes (x 1.000) 0,2 0,1 <0,1
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,1 0,1 <0,1
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 53 40 9
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.
  3. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, (aanvullend) geboorteverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Vaak bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering: zwangerschaps- en bevallingsuitkering, adoptie- en pleegzorguitkering, geboorteverlofuitkering en ouderschapsverlofuitkering. Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  1. Vrouwelijke werknemers;
  2. Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (onder andere thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);
  3. Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;
  4. Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

In aanmerking voor adoptie- en pleegzorgverlof komt de werknemer die een kind heeft geadopteerd dan wel als pleegkind in zijn gezin heeft opgenomen. Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO-uitkering?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2025 gelijk aan € 6.477,59 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2025 € 2.245,91 bruto per maand exclusief vakantiegeld).

Budgettaire ontwikkelingen

In 2026 nemen de uitgaven aan de WAZO naar verwachting met circa € 20 miljoen toe ten opzichte van 2025. De post uitkeringslasten WAZO omvat zowel de uitkeringslasten van het bevallings- en geboorteverlof van werknemers als de uitkeringslasten voor de regeling Zelfstandig en Zwanger. De raming voor de uitkeringslasten WAZO volgt de prognose van het aantal geboorten in de bevolkingsprognose van het CBS. Door een voorspelde toename van het aantal geboorten nemen ook de verwachte uitgaven aan WAZO-uitkeringen in de komende jaren toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Totaal aantal toekenningen zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen) 147 144 145
Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen) 134 131 132
Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen) 13 13 13
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.

WAZO aanvullend geboorteverlof partners

Het aanvullend geboorteverlof duurt maximaal 5 weken. Het verlof dient binnen 6 maanden na de geboorte te worden opgenomen. Ook deze regeling wordt door UWV uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een aanvullend geboorteverlof uitkering komt de werknemer die echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner van de moeder van het kind is, met de moeder ongehuwd samenwoont of haar kind erkent. Voorwaarde is dat de werknemer eerst een week geboorteverlof opneemt, waarbij de werkgever het loon doorbetaalt.

Hoe hoog is de uitkering?

De hoogte van de uitkering voor aanvullend geboorteverlof bedraagt 70% van het dagloon, tot een maximum van 70% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2025 gelijk aan € 4.534,31 bruto per maand inclusief vakantiegeld.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2026 nemen de uitgaven aan het aanvullend geboorteverlof naar verwachting met circa € 3 miljoen toe ten opzichte van 2025. De raming voor de uitkeringslasten van het aanvullend geboorteverlof voor partners volgt de prognose van het aantal geboorten in de bevolkingsprognose van het CBS. Door een voorspelde toename van het aantal geboorten nemen ook de verwachte uitgaven aan aanvullend geboorteverlof de komende jaren geleidelijk toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Totaal aantal toekenningen aanvullend geboorteverlof (x 1.000 uitkeringen) 84 83 84
Gemiddeld aantal opgenomen dagen 23 23 23
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.

Wet betaald ouderschapsverlof (WBO)

Het betaald ouderschapsverlof duurt maximaal 9 weken. De uitkering wordt alleen verstrekt indien het verlof in het eerste levensjaar van het kind wordt opgenomen. Bij adoptie of pleegzorg kan het verlof worden opgenomen gedurende het eerste jaar na opname van het kind in het gezin.

Wie komt er voor in aanmerking?

Rechthebbend is de werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot het kind, dan wel blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen.

Hoe hoog is de uitkering?

De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, met als maximum 70% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2025 gelijk aan € 4.534,31 bruto per maand inclusief vakantiegeld.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2026 nemen de uitgaven aan het betaald ouderschapsverlof naar verwachting met circa € 8 miljoen toe ten opzichte van 2025. De raming voor de uitkeringslasten betaald ouderschapsverlof volgt de prognose van het aantal geboorten in de bevolkingsprognose van het CBS. Door een voorspelde toename van het aantal geboorten nemen ook de verwachte uitgaven aan betaald ouderschapsverlof de komende jaren geleidelijk toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Totaal aantal toekenningen betaald ouderschapsverlof (x 1.000 uitkeringen) 160 160 162
Gemiddeld aantal opgenomen dagen 36 36 36
  1. Bron: UWV, kwantitatieve informatie.

Sociale lasten

Vanaf 2025 worden voor een aantal uitkeringsregelingen de over deze uitkeringen betaalde werkgeverspremies toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze wijziging heeft een technisch karakter. Het CBS classificeert werkgeverspremies die betaald worden over uitkeringen voortaan als overheidsuitgaven.

5.7 Artikel 7 Kinderopvang

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. De kinderopvangtoeslag houdt formele kinderopvang betaalbaar voor ouders. Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier, in opdracht van gemeenten, toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten die de (informatie)positie van ouders versterken om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen brengen die veilig en van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de (informatie)positie van ouders. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;
  3. het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang;
  4. het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;
  5. het verstrekken van middelen ten behoeve van de kinderopvang in Caribisch Nederland;
  6. het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang.

De Dienst Toeslagen voert het stelsel van kinderopvangtoeslag uit in opdracht van het Ministerie van SZW. De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT.

C. Beleidswijzigingen

Verhoging toeslagpercentages en indexatie maximum uurprijs 2026

Het kabinet zet in 2026 de volgende stap van het ingroeipad naar een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang voor alle werkende ouders. Dit ingroeipad houdt in dat de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag elk jaar stapsgewijs worden verhoogd, totdat alle werkende ouders met ingang van de nieuwe financiering recht hebben op een vergoedingspercentage van 96%. Dit zorgt ervoor dat de vraag naar opvang geleidelijk toeneemt, waardoor de kinderopvangsector en -markt meer tijd heeft om te reageren op deze grotere vraag en marktschokken worden voorkomen.

Voor 2026 is er € 199 miljoen gereserveerd voor de volgende stap van het ingroeipad. Vanaf begin 2026 hebben werkende ouders met een gezamenlijk toetsingsinkomen tot ongeveer € 56.000 recht op het maximale vergoedingspercentage van 96%. Ook ouders met hogere inkomens hebben recht op een hoger vergoedingspercentage dan in 2025. Kinderopvang wordt zo beter betaalbaar voor midden- en hogere inkomens, waardoor (meer) werken voor deze groepen meer gaat lonen.

Terugdraaien niet-indexeren maximum uurprijzen

De maatregel uit het hoofdlijnenakkoord om de maximum uurprijzen in 2026 eenmalig niet te indexeren wordt teruggedraaid. Dat betekent dat de maximum uurprijzen voor 2026 volgens de gebruikelijke systematiek worden aangepast aan de verwachte loon- en prijsontwikkeling. De maximum uurprijzen worden in 2026 geïndexeerd met 4,84% en komen daarmee uit op € 11,23 voor dagopvang, € 9,98 voor buitenschoolse opvang en € 8,49 voor gastouderopvang. Door te indexeren blijft de kinderopvangtoeslag in de pas lopen met de kosten die ouders voor kinderopvang maken. Dat maakt het aantrekkelijker voor ouders om (meer) te werken.

Kwaliteit en veiligheid

Het kabinet zorgt voor veilige kinderopvang van goede kwaliteit. In Nederland is de kinderopvang van goede kwaliteit en het is van belang dat deze kwaliteit behouden blijft. Daarom werkt het kabinet continu aan het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit en de veiligheid van kinderopvang. In dat kader zijn er komend jaar drie maatregelen. Ten eerste wijzigen per 1 juli 2026 de kwaliteitseisen voor gastouderopvang. Ten tweede verandert in 2026 de manier waarop de EHBO-kwalificatie van medewerkers in de kinderopvang wordt gewaarborgd. Ten derde loopt tot 1 juli 2026 de tijdelijke verruiming om beroepskrachten in opleiding in te mogen zetten tot 50% van de formatie per kindercentrum (in plaats van 33%). De Minister van SZW neemt voor 1 juli 2026 een besluit over het verlengen of beëindigen van deze verruiming.

Verbetermaatregelen toeslagen

Met ingang van 1 januari 2026 worden enkele verbetermaatregelen doorgevoerd. Het recht op kinderopvangtoeslag wordt niet meer met terugwerkende kracht ingetrokken als bij een burger de verblijfstitel wordt ingetrokken. Hiermee worden hoge terugvorderingen voorkomen. Verder wordt per 1 januari 2026 de belastingrente op terugvorderingen en nabetalingen afgeschaft.

Daarnaast geldt voor alle toeslagen (met uitzondering van de huurtoeslag) dat ook het knelpunt van gezinnen met een partner die noodgedwongen elders verblijft wordt opgelost, zoals aangekondigd in het regeerprogramma. Dit betekent dat mensen met een partner die vermist is of zich nog in een vluchtsituatie bevindt, voortaan niet meer als toeslagpartner worden beschouwd. Specifiek voor de kinderopvangtoeslag zorgt de maatregel ervoor dat er in deze situaties niet meer wordt getoetst of de partner aan de arbeidseis voldoet en wordt het eventuele inkomen van de partner buiten beschouwing gelaten. Daarmee voorkomt de maatregel financiële problemen en kinderarmoede bij deze groep, aangezien de partner niet kan bijdragen aan de kosten en zorg voor het huishouden. Het wetsvoorstel voor deze maatregel is op 1 juli 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2024/25, 36 779, nr. 3). De verwachte ingangsdatum is 1 januari 2026.

Vereenvoudiging toeslagpartnerbegrip

Naast de drie verbetermaatregelen die in 2026 ingaan, wordt per 2027 ook het criterium samengestelde gezinnen afgeschaft. Dit behelst het afschaffen van de regel dat mensen toeslagpartner worden als zij samenwonen met één andere volwassene en er daarnaast een minderjarig kind van een van beiden op het adres is ingeschreven. Hierdoor ontstaan veel onterechte partnerschappen. Denk hierbij aan mantelzorgers, mensen die tijdelijk een familielid of vriend in huis nemen, of mensen die gaan samenwonen (woningdelers) omdat zij geen eigen woning kunnen betalen. Zij lopen door het toeslagpartnerschap al snel duizenden euro’s aan ondersteuning onterecht mis. Door de maatregel worden mensen alleen nog partner als zij hier zelf voor kiezen. Gepland is om deze maatregel per 1 januari 2027 in werking te laten treden. Het wetsvoorstel voor deze maatregel wordt naar verwachting in het voorjaar van 2026 bij de Tweede Kamer ingediend.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 4.987.256 5.847.714 6.213.745 6.983.074 7.628.559 8.570.422 8.509.115
Uitgaven 4.990.686 5.849.714 6.213.745 6.983.074 7.628.559 8.570.422 8.509.115
7.0 Kinderopvang 4.990.686 5.849.714 6.213.745 6.983.074 7.628.559 8.570.422 8.509.115
Inkomensoverdrachten 4.939.015 5.795.537 6.140.729 6.908.693 7.569.667 8.511.489 8.449.334
Kinderopvangtoeslag 4.939.015 5.795.537 6.140.729 6.908.693 7.569.667 8.511.489 8.449.334
Subsidies (regelingen) 16.778 25.520 16.295 4.500 4.245 9.632 9.150
Kinderopvang 1.572 4.100 4.500 4.500 4.245 9.632 9.150
Subsidies Caribisch Nederland 15.206 21.420 11.795 0 0 0 0
Opdrachten 2.673 5.239 12.173 16.258 7.923 7.394 7.394
Overige Opdrachten 1.470 2.325 3.302 7.237 5.702 5.702 5.702
Opdrachten Caribisch Nederland 196 2.214 2.371 2.521 2.221 1.692 1.692
Opdrachten Stelselherziening KO 1.007 700 6.500 6.500 0 0 0
Bekostiging 1.617 1.878 13.582 27.206 28.423 29.837 31.167
Stichting Projectenbureau Publieke Gezondheid van de Vereniging van Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (Projectbureau PGV) 1.617 1.878 1.787 1.787 1.787 1.787 1.787
Kinderopvang BES 0 0 11.795 25.419 26.636 28.050 29.380
Bijdrage aan agentschappen 8.706 9.909 11.309 10.958 9.958 9.658 9.658
Agentschap DUO 8.706 9.909 11.309 10.958 9.958 9.658 9.658
Bijdrage aan medeoverheden 21.897 11.631 19.657 15.459 8.343 2.412 2.412
Versterking Kinderopvang Samenwerking BES(t) 4 kids CN 11.639 5.441 5.728 6.173 3.699 2.412 2.412
SPUK kwijtschelden schulden Kinderopvang 10.258 6.190 13.929 9.286 4.644 0 0
Ontvangsten 1.932.541 2.086.321 2.112.930 2.146.317 2.181.894 2.163.351 2.073.337
Art. Ontvangsten 1.932.541 2.086.321 2.112.930 2.146.317 2.181.894 2.163.351 2.073.337
7.0 Kinderopvang 1.932.541 2.086.321 2.112.930 2.146.317 2.181.894 2.163.351 2.073.337
Ontvangsten 1.932.541 2.086.321 2.112.930 2.146.317 2.181.894 2.163.351 2.073.337
Algemeen 1.405 480 480 480 480 480 480
Terugontvangsten kinderopvangtoeslag 222.613 278.846 296.125 324.180 354.679 331.994 230.441
Werkgeversbijdrage Kinderopvang 1.708.523 1.806.995 1.816.325 1.821.657 1.826.735 1.830.877 1.842.416

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 99,6%
bestuurlijk gebonden 0,4%
beleidsmatig gereserveerd 0,0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0,0%

De uitgaven op artikel 7 Kinderopvang zijn voor 99,6% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en daarom voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies

Het budget voor Subsidies Kinderopvang is voor 62% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte gedeelte bestaat uit instellingssubsidies en projectsubsidies kinderopvang in Nederland. De twee grootste subsidies zijn een subsidieregeling voor groepshulpen, ter bedrage van circa € 2,0 miljoen, uitgezet via de RVO, en een subsidie voor de arbeidsmarktcampagne «Kleine Stappen, grote dromen» van Kinderopvang Werkt!, ter bedrage van circa € 140.000.

Voor de Tijdelijke subsidieregeling Caribisch Nederland geldt dat alle kinderopvangorganisaties die aan de voorwaarden voldoen een beroep op de regeling kunnen doen. Daarmee is 100% van het budget voor Subsidies Caribisch Nederland juridisch verplicht. Naar verwachting treedt in 2026 de Wet kinderopvang BES in werking. De kinderopvangorganisaties worden dan via het instrument bekostiging gefinancierd en niet langer via de tijdelijke subsidieregeling.

Opdrachten

Het budget voor Overige Opdrachten is voor 35% juridisch verplicht. Het gaat om opdrachten en onderzoek voor de kinderopvang in Nederland. Daarnaast is 53% bestuurlijk gebonden. Het gaat onder meer om uitgaven voor de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) en voor wetenschappelijke ontwikkeling om de start in het basisonderwijs te verbeteren. De rest van het budget voor Overige Opdrachten is beleidsmatig gereserveerd.

Vanuit het budget opdrachten Caribisch Nederland is nog niets juridisch verplicht, maar wel is dit budget voor 100% bestuurlijk gebonden. Dit betreft de uitvoeringskosten van UVB (ten behoeve van de tijdelijke subsidieregeling), Inspectie van het Onderwijs (kosten voor het toezicht op de kinderopvang) en de kosten die volgen in aanloop naar de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang BES (waaronder implementatiekosten voor de RCN Unit SZW, als financierder van de kinderopvang en toezichthouder op de rechtmatigheid).

De opdrachten voor de ontwikkeling van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang (Opdrachten Stelselherziening KO) zijn voor 98% bestuurlijk gebonden.

Bekostiging

Het budget voor bekostiging is voor 100% juridisch verplicht en bedoeld voor de uitgaven aan Stichting Projectenbureau Publieke Gezondheid van de Vereniging van Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGV) en voor de kinderopvang in Caribisch Nederland.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor bijdrage aan agentschappen is niet juridisch verplicht maar wel voor 100% bestuurlijk gebonden voor de uitvoering door DUO van het Landelijk Register Kinderopvang en het Personenregister Kinderopvang.

Bijdrage aan medeoverheden

De regeling kwijtschelden van publieke schulden in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, die door de gemeenten wordt uitgevoerd (SPUK), is 100% juridisch verplicht. De middelen voor de versterking van de kinderopvang in Caribisch Nederland, het realiseren van meer huisvesting voor nieuwe kinderopvangorganisaties en voor Plusopvang zijn niet juridisch verplicht maar wel voor 100% bestuurlijk gebonden.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De KOT wordt uitgevoerd door Dienst Toeslagen van het Ministerie van Financiën. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt er voor in aanmerking?

  1. Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beiden werken (werknemers en zelfstandigen);
  2. Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);
  3. Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  1. Hoogte van het toetsingsinkomen van de ouder(s);
  2. Hoogte van de betaalde uurprijs, tot aan de maximum uurprijs;
  3. De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillende maximum uurprijs waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;
  4. Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;
  5. Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor de kinderopvangtoeslag nemen in de periode 2026-2029 geleidelijk toe. De toename houdt grotendeels verband met de stapsgewijze verhoging van de vergoedingspercentages in aanloop naar het nieuwe financieringsstelsel in de kinderopvang en de beoogde invoering daarvan in 2029. Vanaf dat jaar krijgen alle werkende ouders een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding. In 2030 nemen de uitgaven aan kinderopvangtoeslag enigszins af. Dit komt met name doordat er in het nieuwe financieringsstelsel minder nabetalingen zijn.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kinderopvangtoeslag en het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang nemen in 2025 en 2026 naar verwachting toe. De stijging houdt met name verband met de stapsgewijze verhoging van de vergoedingspercentages. Onderliggend gaan er vooral meer kinderen naar de buitenschoolse opvang.

Ook het gemiddelde aantal uren per kind neemt in 2025 naar verwachting toe, gevolgd door een lichtere stijging in 2026.

De gemiddelde tarieven in de dagopvang en de buitenschoolse opvang stijgen in 2025 naar verhouding iets sterker dan de maximum uurprijs.

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000) 614 630 641
Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)
0-12 jaar 912 936 952
0-4 jaar (dagopvang) 426 431 434
4-12 jaar (buitenschoolse opvang) 485 504 518
Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)
0-12 jaar 43 44 45
0-4 jaar (dagopvang) 62 64 65
4-12 jaar (buitenschoolse opvang) 34 35 36
Aantal uren per kind per maand
0-12 jaar 65,7 66,8 67,2
0-4 jaar (dagopvang) 91,7 93,5 94,5
4-12 jaar (buitenschoolse opvang) 42,9 44,0 44,3
Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen (aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000)
Tot 130% Wml 76 78 79
130% Wml tot 1 1/2 x modaal 129 122 125
1 1/2 x modaal tot 3 x modaal 501 514 523
3 x modaal en hoger 207 221 225
Aantal uren per kind met kinderopvangtoeslag
Tot 130% Wml 84 87 87
130% Wml tot 1 1/2 x modaal 68 70 70
1 1/2 x modaal tot 3 x modaal 61 62 62
3 x modaal en hoger 69 69 70
  1. De realisatiecijfers van 2024 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.
Bijdragen sectoren (in %)
Collectief 67 72 74
waarvan Overheid 43 49 51
waarvan Werkgevers 24 23 23
Ouders 33 28 26
Wettelijke maximum uurprijs (in €)1
Dagopvang 10,25 10,71 11,23
Buitenschoolse opvang 9,12 9,52 9,98
Gastouderopvang 7,53 8,10 8,49
Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)2
Dagopvang 10,56 11,17 11,71
Buitenschoolse opvang 9,54 10,14 10,63
Gastouderopvang 7,66 8,23 8,63
Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3
130% Wml 1,14 0,89 0,93
1 1/2 x modaal 2,49 1,82 1,55
3 x modaal 6,80 6,32 6,26
Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen3
130% Wml 0,83 0,89 0,93
1 1/2 x modaal 0,98 1,16 1,09
3 x modaal 1,96 2,18 2,16
  1. De maximum uurprijzen betreffen de vastgestelde maximum uurprijzen (en niet een raming).
  2. De gemiddelde tarieven zijn weergegeven in het prijsniveau van het betreffende jaar en gebaseerd op de uurprijzen die kinderopvanginstellingen en gastouderbureaus maandelijks aanleveren bij Dienst Toeslagen. Dienst Toeslagen verstrekt op verzoek van SZW geanonimiseerde en geaggregeerde overzichten van deze data, zodat SZW de tariefmonitoring in de kwartaalrapportages kan verbeteren. De tarieven zijn daarmee actueler en geven naar verwachting een accurater beeld van de daadwerkelijke tarieven in de sector. Daarentegen zijn de tarieven in bovenstaande tabel niet goed vergelijkbaar met de tarieven die zijn opgenomen in voorgaande begrotingen. De realisatiecijfers van 2024 kunnen nog wijzigen op basis van nagekomen informatie.
  3. Kosten van kinderopvang per uur voor ouders, gebaseerd op het gemiddelde instellingstarief in de dagopvang en de toeslag die ouders ontvangen. In voorgaande begrotingen was bij de bepaling van de ouderbijdrage nog uitgegaan van een instellingstarief gelijk aan de maximum uurprijs. Door te rekenen met het gemiddelde tarief dat kinderopvanginstellingen hanteren ontstaat een beter beeld van de kosten die ouders daadwerkelijk maken.

Subsidies

Voor subsidies is in 2026 in totaal € 16,3 miljoen beschikbaar. Voor Caribisch Nederland is een subsidiebudget van € 11,8 miljoen beschikbaar, dat wordt ingezet voor de Tijdelijke subsidieregeling Financiering Kinderopvang Caribisch Nederland. Vanaf naar verwachting 1 januari 2026 zal dit budget worden ingezet voor de financiering van de kinderopvang in Caribisch Nederland op grond van de Wet kinderopvang BES (samen met de € 11,8 miljoen op het instrument bekostiging). Daarnaast is € 4,5 miljoen beschikbaar voor kinderopvang in Europees Nederland. Het budget is bestemd voor instellingssubsidies en projectsubsidies.

Opdrachten

Voor 2026 is in totaal € 12,2 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Daarvan is € 3,3 miljoen bestemd voor onderzoek en opdrachten voor kinderopvang in Nederland (zie ‘Overige Opdrachten’ in tabel 78). Voor de uitvoering van het programma BES(t) 4 kids is een opdrachtenbudget van € 2,4 miljoen beschikbaar. Een bedrag van € 6,5 miljoen is bestemd voor de ontwikkeling van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang.

Bekostiging

Voor 2026 is € 13,6 miljoen beschikbaar voor bekostiging. Het betreft € 1,8 miljoen voor de Stichting Projectenbureau Publieke Gezondheid van de Vereniging van Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGV) voor de coördinatie op het toezicht op de kinderopvang. PGV is wettelijk aangewezen voor deze taak. Daarnaast betreft het € 11,8 miljoen voor de financiering van de kinderopvang in Caribisch Nederland op grond van de Wet kinderopvang BES (samen met de € 11,8 miljoen op het instrument subsidies).

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor bijdrage aan agentschappen (€ 11,3 miljoen in 2026) is bedoeld voor de uitvoering door DUO van het beheer, onderhoud en de ontwikkeling van het Landelijk Register Kinderopvang (LRK), het Personenregister Kinderopvang (PRK) en het Register Buitenlandse Kinderopvang (RBK).

Bijdrage aan medeoverheden

Het budget voor bijdrage medeoverheden betreft voor € 13,9 miljoen de compensatie aan gemeenten voor het kwijtschelden van publieke schulden in het kader van de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag.

Voor de financiering van het programma BES(t) 4 kids (versterking kinderopvang in Caribisch Nederland) is in 2026 € 1,8 miljoen beschikbaar. Daarnaast is er € 2,1 miljoen beschikbaar voor specifieke huisvestingsprojecten voor kinderopvang in Caribisch Nederland. Het overige budget voor bijdrage aan medeoverheden (€ 1,9 miljoen) is bestemd voor Plusopvang. Plusopvang is kinderopvang voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte. Plusopvang draagt bij aan de ontwikkeling van deze groep kinderen en het biedt ouders de mogelijkheid om te (blijven) werken.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn opgebouwd uit drie componenten: de ontvangsten algemeen, de terugontvangsten kinderopvangtoeslag en de werkgeversbijdrage kinderopvang.

De ontvangsten algemeen betreft de eigen bijdrage die deelnemers betalen voor inschrijving in het Personenregister Kinderopvang.

De terugontvangsten kinderopvangtoeslag betreft de ontvangsten uit terugvorderingen van kinderopvangtoeslag over eerdere jaren. De ontvangsten nemen in de jaren 2025 tot en met 2028 naar verwachting toe. Vanaf toeslagjaar 2029 zijn er minder terugvorderingen als gevolg van de nieuwe financiering voor de kinderopvang. Daardoor nemen ook de terugontvangsten kinderopvangtoeslag vanaf 2029 geleidelijk af.

De werkgeversbijdrage kinderopvang betreft een vast percentage (0,5%) van de geraamde totale loonsom. De totale loonsom en de werkgeversbijdrage kinderopvang nemen naar verwachting licht toe.

Kerncijfers

Het aantal gewerkte uren per week is in alle groepen in 2024 stabiel tot zeer licht gedaald ten opzichte van 2023.

Vrouwen 15 tot 75 jaar 27,9 27,9 27,9
Mannen 15 tot 75 jaar 36,1 36,0 35,9
Moeders met jonge kinderen (0-11 jaar) 28,1 28,2 28,1
Vaders met jonge kinderen (0-11 jaar) 40,1 40,0 39,8

De netto arbeidsparticipatie in 2024 laat een wisselend beeld zien. Over de gehele beroepsbevolking (‘totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar’) is de netto arbeidsparticipatie stabiel gebleven ten opzichte van 2023, evenals voor moeders en vaders met jonge kinderen. Onder moeders binnen een ouderpaar en alleenstaande vaders is de netto arbeidsparticipatie in 2024 gestegen. Onder vaders binnen een ouderpaar en alleenstaande moeders is de netto arbeidsparticipatie in 2024 juist gedaald ten opzichte van 2023.

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar 72,2 73,1 73,2
Moeders (lid van ouderpaar) 82,6 82,8 83,3
Vaders (lid van ouderpaar) 92,6 93,3 92,2
Alleenstaande moeders 70,5 73,6 71,8
Alleenstaande vaders 84,4 83,5 84,5
Moeders met jonge kinderen (0-11) 81,5 81,8 81,9
Vaders met jonge kinderen (0-11) 94,3 95,0 95,0

5.8 Artikel 8 Oudedagsvoorziening

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Op basis van de meest recente CBS-cijfers bouwt ruim 89% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pen­sioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pen­sioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR). De OBR is per 1 januari 2025 gesloten voor nieuwe instroom.

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;
  3. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;
  4. de vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspen­sioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);
  5. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidswijzigingen

Implementatietraject Wet toekomst pensioenen

Op 1 juli 2023 is de Wet toekomst pensioenen in werking getreden. Nu de transitieplannen zijn afgerond en de eerste fondsen zijn overgegaan naar het nieuwe pensioenstelsel, zal in 2026 de grootste groep deelnemers de transitie doormaken. Om deze grote stelselherziening te monitoren, versterken en waar nodig knelpunten op te lossen, loopt er een meerjarig implementatietraject met diverse elementen. In 2026 zal in die trajecten extra aandacht zijn voor het beter betrekken en informeren van deelnemers over het transitieproces en hoe daarin de belangen van deelnemers zijn meegenomen.

Voor het publiek is er het informatieplatform Pensioenduidelijkheid.nl. Dit is de plek waar Nederlanders terechtkunnen voor feitelijke informatie over het tweede-pijlerpensioen en de transitie naar het nieuwe stelsel. Voor de pen­sioenprofessional is nog steeds het informatieplatform Wer­kenaanonspensioen.nl beschikbaar. In 2026 zal de sector opnieuw worden geïnformeerd over relevante politieke en beleidsmatige ontwikkelingen, en daarnaast over handige informatie vanuit de samenwerkende partners. Er zal in 2026 speciale aandacht zijn voor kleine werkgevers met een verzekerde regeling, om te zorgen dat zij hun regeling vóór 2028 kunnen oversluiten en de omzetting naar het nieuwe stelsel meer gelijkmatig over de transitieperiode wordt verspreid.  

Wetsvoorstel herziening bedrag ineens

Op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen kan een deelnemer op de pensioeningangsdatum maximaal 10% van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen opnemen (‘bedrag ineens’). In het wetsvoorstel herziening bedrag ineens worden een aantal technische aanpassingen voorgesteld ten aanzien van de mogelijkheid om de uitbetaling van het bedrag ineens uit te stellen. In dit wetsvoorstel wordt onder andere de periode tussen de pensioeningangsdatum en het uitbetalingsmoment verkleind. Ook wordt de uitkeringsstroom vereenvoudigd. Als een deelnemer kiest voor uitgestelde betaling van bedrag ineens wordt de periodieke uitkering direct vanaf pensioeningangsdatum verlaagd. Het kabinet heeft toegezegd om de ontwikkeling van een keuzetool voor bedrag ineens te willen ondersteunen. De keuzetool kan de deelnemer meer inzicht geven in de gevolgen van bedrag ineens voor inkomensafhankelijke regelingen. Het bedrag ineens treedt niet eerder in werking dan 1 juli 2026. De uiteindelijke inwerkingtredingsdatum is afhankelijk van de voortgang van het parlementaire proces.

Wetsvoorstel toezeggingen pensioenonderwerpen

Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer zijn er een aantal toezeggingen gedaan. Deze lopen mee in het traject van het wetsvoorstel toezeggingen pensioenonderwerpen. Dit wetsvoorstel ziet op het mogelijk maken van het vrijwillig voortzetten van het wezenpensioen, alsmede het uniformeren van het kindbegrip. Daarnaast richt het zich ook op het verbeteren van de uitvoering door het overgangsrecht voor de voortzetting van het pensioen bij arbeidsongeschiktheid, voor zowel gesloten pensioenfondsen als verzekeraars, te verruimen. Dit wetsvoorstel wordt in het najaar van 2025 aangeboden aan de Tweede Kamer.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 182.977 64.560 66.725 69.873 73.745 77.450 81.397
Uitgaven 182.343 64.722 66.887 70.035 73.907 77.612 81.559
8.0 Oudedagsvoorziening 182.343 64.722 66.887 70.035 73.907 77.612 81.559
Inkomensoverdrachten 181.923 63.873 66.335 69.483 73.355 77.060 81.007
AOV inclusief tegemoetkoming (Caribisch Nederland) 54.940 62.568 66.084 69.483 73.355 77.060 81.007
Overbruggingsregeling AOW 1.364 765 251 0 0 0 0
Gebaar erkenning Surinaamse ouderen 125.619 540 0 0 0 0 0
Opdrachten 420 849 552 552 552 552 552
Opdrachten 420 849 552 552 552 552 552
Ontvangsten 0 2.205 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 99,7%
bestuurlijk gebonden 0,0%
beleidsmatig gereserveerd 0,1%
nog niet ingevuld/ vrij te besteden 0,2%

De begrotingsgefinancierde uitgaven op artikel 8 Oudedagsvoorziening zijn voor 99,7% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AOV en de Overbruggingsregeling AOW (OBR).

Opdrachten

De middelen onder opdrachten zijn voor 61% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen gereserveerde middelen voor onder andere de periodieke rapportage van de Wet SUWI en een analyse over de inkomenspositie van Anw-gerechtigden. De middelen onder opdrachten zijn voor 14% beleidsmatig gereserveerd.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 51.926.160 55.281.822 58.431.096 62.029.329 64.817.930 68.322.323 72.135.054
Uitgaven 51.926.160 55.281.822 58.431.096 62.029.329 64.817.930 68.322.323 72.135.054
8.0 Oudedagsvoorziening 51.926.160 55.281.822 58.431.096 62.029.329 64.817.930 68.322.323 72.135.054
Inkomensoverdrachten 51.926.160 55.281.822 58.431.096 62.029.329 64.817.930 68.322.323 72.135.054
AOW 51.708.571 55.281.822 56.459.630 57.697.616 58.146.841 59.395.516 60.771.395
Inkomensondersteuning AOW 217.589 0 0 0 0 0 0
AOW nominaal 0 0 1.971.466 4.331.713 6.671.089 8.926.807 11.363.659
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Personen die in Caribisch Nederland verzekerde jaren hebben opgebouwd voor de AOV en die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een aan de verzekerde jaren gerelateerd ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die gebaseerd is op de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2025 nemen de uitkeringslasten van de AOV toe vanwege een beleidsmatige verhoging per 1 juli 2024 van de uitkeringsbedragen. De uitgaven voor de AOV stijgen ook vanaf 2025 meerjarig. Dit heeft te maken met de sterke vergrijzing op de eilanden. Het aantal 65-plussers neemt elk jaar met circa 5 à 5,5% toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo) 5,5 5,8 6,1
  1. Bron: RCN-unit SZW.

Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling, private AOV, partnerpensioen of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden en werkt terug tot 1 januari 2013. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden.

Sinds 1 januari 2025 is de OBR gesloten voor nieuwe instroom. Per 1 januari 2027 zullen de laatste OBR-gerechtigden zijn uitgestroomd wanneer de laatste OBR-gerechtigden de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. Dit leidt ertoe dat tot 2027 voor de OBR uitgaven worden voorzien.

Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2026 17 jaar) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2026 67 jaar) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als iemand niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

De AOW-gerechtigde leeftijd neemt de komende jaren stapsgewijs toe. De AOW-leeftijd voor 2026 en 2027 is vastgesteld op 67 jaar en 0 maanden. Dit is onveranderd ten opzichte van 2024. In 2028 stijgt de AOW-leeftijd met 3 maanden naar 67 jaar en 3 maanden. De AOW-gerechtigde leeftijd wordt vijf jaar van tevoren vastgesteld op basis van de wettelijk vastgestelde formule met de 2/3e-koppeling aan de levensverwachting.

AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%. De exacte bedragen voor 1 januari 2026 worden eind 2025 bekend gemaakt.

Gehuwd / samenwonend 1.103,97
Alleenstaand 1.612,44

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De begrote uitgaven aan AOW-uitkeringslasten, inclusief de verwachte nominale ontwikkeling, bedragen in 2026 circa € 58,4 miljard. Naar verwachting zullen de uitkeringslasten tussen 2026 en 2030 toenemen met € 13,7 miljard. De voornaamste oorzaak van de stijging van de AOW-uitkeringslasten is de toename van het aantal AOW-gerechtigden als gevolg van de vergrijzing. De instroom in 2028 wordt iets gedempt door de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde) 3.594 3.663 3.736
Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo) 19 19 19
  1. Bron: SVB, administratie.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 36 39 41
Kennis van de verplichtingen (%) 89 93 93
Opsporing2 Aantal onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 5 4,6 4,4
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 0,5 0,5 0,4
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 2,6 3,3 2,7
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 0,5 0,3 0,3
Aantal boetes (x 1.000) 0,3 0,3 0,3
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,5 0,7 0,6
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 36,7 30,1 12,7
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Opdrachten

De gebudgetteerde middelen voor opdrachten bedragen vanaf 2026 jaarljks € 552.000. De middelen onder opdrachten worden hoofdzakelijk ingezet voor onderzoeken.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota.

Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de paragraaf ‘Toelichting op de fiscale regelingen’ in de bijlage ‘Fiscale regelingen’.

Pensioen niet-belaste premie 25.623 27.073 28.655
Pensioen belaste uitkering ‒ 15.861 ‒ 16.272 ‒ 17.424
Pensioen vrijstelling box 3 9.358 11.877 12.531
Lijfrente premieaftrek 1.004 1.058 1.119
Lijfrente belaste uitkering ‒ 550 ‒ 569 ‒ 614
Lijfrente vrijstelling box 3 325 415 441
Nettopensioen en nettolijfrente 19 26 29
  1. [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

Aanvullende arbeidspensioenen

Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het totaal aantal pensioenfondsen opgenomen, het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130% en de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen met een grote mate van zekerheid na te komen. Ten opzichte van de afgelopen jaren is het aantal pensioenfondsen in 2024 afgenomen. Dit past bij de dalende trend van de afgelopen jaren. Het gaat hierbij vooral om een afname van de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pen­sioenfondsen met een dekkingsgraad lager dan 130% is licht afgenomen. Sinds 1 juli 2022 kunnen fondsen die voornemens zijn de pensioenen in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel gebruik maken van aangepaste regelgeving. Middels die aangepaste regelgeving wordt een voorschot genomen op het nieuwe pensioenstelsel en kunnen pen­sioenfondsen al indexeren vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105%. Het indexeren van pensioenen heeft een neerwaarts effect op de dekkingsgraad.

Totaal aantal pensioenfondsen1 181 180 173
Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%2 125 128 121
Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000) 5.428 5.957 5.7583
Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000) 3.154 3.619 3.5083
  1. Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.
  2. Beleidsdekkingsgraad.
  3. Betreft voorlopige cijfers. Definitieve cijfers komen in Q3 2025 beschikbaar.

5.9 Artikel 9 Nabestaanden

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  3. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;
  4. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidswijzigingen

Er zijn geen voorgenomen beleidswijzigen in 2026.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 2.829 3.230 3.280 3.315 3.334 3.357 3.371
Uitgaven 2.829 3.230 3.280 3.315 3.334 3.357 3.371
9.0 Nabestaanden 2.829 3.230 3.280 3.315 3.334 3.357 3.371
Inkomensoverdrachten 2.829 3.230 3.280 3.315 3.334 3.357 3.371
AWW (Caribisch Nederland) 2.829 3.230 3.280 3.315 3.334 3.357 3.371
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 9 Nabestaanden zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 358.152 367.201 367.233 370.435 382.581 384.158 386.724
Uitgaven 358.152 367.201 367.233 370.435 382.581 384.158 386.724
9.0 Nabestaanden 358.152 367.201 367.233 370.435 382.581 384.158 386.724
Inkomensoverdrachten 358.152 367.201 367.233 370.435 382.581 384.158 386.724
ANW 352.229 342.309 329.006 319.448 319.908 313.251 307.669
Tegemoetkoming ANW 5.923 5.705 5.487 5.332 5.334 5.225 5.135
ANW nominaal 0 0 14.623 26.649 37.008 45.145 52.807
Tegemoetkoming ANW nominaal 0 0 158 290 418 538 648
sociale lasten 0 19.187 17.959 18.716 19.913 19.999 20.465
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De hoogte van de uitkering is leeftijdgerelateerd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2025 nemen de uitkeringslasten van de AWW toe vanwege een beleidsmatige verhoging per 1 juli 2024 van de uitkeringsbedragen. In latere jaren blijven de uitgaven redelijk constant.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo) 0,3 0,3 0,3
  1. Bron: RCN-unit SZW.

Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

  1. Een of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;
  2. Voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer het kind bezig is een startkwalificatie te behalen of daarvan is vrijgesteld of volledig dagonderwijs volgt na het behalen van een startkwalificatie. De wezenuitkering kan eventueel tot 21 jaar worden verstrekt wanneer de wees volledig dagonderwijs volgt of wanneer een ongehuwde wees de tijd grotendeels besteedt aan een gezamenlijke huishouding met een andere wees of voor een hulpbehoevende zorgt.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouden vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Voor kostendelers geldt een lager normbedrag ter hoogte van 50% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus een derde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeidsgerelateerde uitkeringen (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel verrekend. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet in mindering gebracht op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen. Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Nabestaandenuitkering 1.610,71
Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm: 50% referentieminimumloon) 1.037,11
Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar) 536,59
Wezenuitkering (wezen van 10 tot 16 jaar 794,30
Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar) 1.052,01
Tegemoetkoming Anw 21,16

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de Anw nemen de komende jaren af, omdat het aantal nabestaanden dat recht heeft op een Anw-uitkering naar verwachting afneemt. De Anw is een inkomensaanvulling en in die hoedanigheid inkomensafhankelijk. Door toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen sinds de invoering van de Anw komt een kleinere doelgroep in aanmerking voor de uitkering. Daarnaast bereiken de komende jaren relatief veel mensen die onder de rechtsvoorganger van de Anw (de AWW) een publieke nabestaandenuitkering krijgen de pensioengerechtigde leeftijd waardoor zij uitstromen naar de AOW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Volume Anw nabestaande partners (x 1.000 personen, ultimo) 22 20 20
Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht voor 1 juli 1996 2,6 2,1 1,6
Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht na 1 juli 1996 19 18 18
waarvan met kind 7,4 7,2 7,1
waarvan op grond van arbeidsongeschiktheid 11 11 11
Volume wezenuitkering (x 1.000 personen, ultimo) 1,0 0,9 0,9
  1. Bron: SVB, administratie

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Preventie1 Gepercipieerde detectiekans (%) 73 56 64
Kennis van de verplichtingen (%) 93 93 94
Opsporing2 Aantal onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 0,2 0,2 0,2
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 <0,1 <0,1 <0,1
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 0,5 0,3 0,9
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) <0,1 <0,1 <0,1
Aantal boetes (x 1.000) <0,1 <0,1 <0,1
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) <0,1 0,1 0,1
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 30 3 1
  1. Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Sociale lasten

Vanaf 2025 worden voor een aantal uitkeringsregelingen de over deze uitkeringen betaalde werkgeverspremies toegevoegd aan de SZW-begroting. Deze wijziging heeft een technisch karakter. Het CBS classificeert werkgeverspremies die betaald worden over uitkeringen voortaan als overheidsuitgaven.

5.10 Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland). Gezinnen in Europees Nederland met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. De Minister is in deze rol verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;
  2. de vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;
  3. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB;
  4. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Dienst Toeslagen voert de WKB uit in opdracht van het Ministerie van SZW. De Staatssecretaris Toeslagen en Douane is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de WKB.

C. Beleidswijzigingen

Verbetermaatregelen toeslagen

Toeslagenbreed worden er per 1 januari 2026 een aantal verbetermaatregelen doorgevoerd. Het betreft hier het met drie maanden verlengen van de aanvraagtermijn voor toeslagen om niet-gebruik tegen te gaan.14 Daarnaast wordt recht op kindgebonden budget niet meer met terugwerkende kracht ingetrokken als bij een burger de verblijfstitel wordt ingetrokken. Hiermee worden hoge terugvorderingen tegengegaan. Verder wordt per 1 januari 2026 de belastingrente op terugvorderingen en nabetalingen afgeschaft.

Bovendien geldt voor alle toeslagen (met uitzondering van de huurtoeslag) dat ook het knelpunt van gezinnen met een partner die noodgedwongen elders verblijft wordt opgelost, zoals aangekondigd in het regeerprogramma. Dit betekent dat mensen met een partner die vermist is, in detentie zit of zich nog in een vluchtsituatie bevindt voortaan niet meer als toeslagpartner worden beschouwd en daarmee aanspraak kunnen maken op de alleenstaande ouderkop en de hogere andere toeslagen die horen bij de situatie als alleenstaande. Daarmee voorkomt de maatregel financiële problemen en kinderarmoede bij deze groep, aangezien de partner financieel niet kan bijdragen aan de kosten en zorg voor het huishouden. Het wetsvoorstel voor deze maatregel is op 1 juli 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2024/25, 36 779, nr. 3). De verwachte ingangsdatum is 1 januari 2026.

Vereenvoudiging toeslagpartnerbegrip

Naast de drie verbetermaatregelen die in 2026 ingaan, wordt per 2027 ook het ‘criterium samengestelde gezinnen’ afgeschaft. Dit behelst het afschaffen van de regel dat mensen toeslagpartner worden als zij samenwonen met één andere volwassene en er daarnaast een minderjarig kind van een van beiden op het adres is ingeschreven. Hierdoor ontstaan momenteel veel onterechte partnerschappen. Denk hierbij aan mantelzorgers, mensen die tijdelijk een familielid of vriend in huis nemen, of mensen die gaan samenwonen omdat zij geen eigen woning kunnen betalen. Zij lopen door het toeslagpartnerschap al snel duizenden euro’s aan ondersteuning onterecht mis. Door de maatregel worden mensen alleen nog partner als zij hier zelf voor kiezen.

Het afschaffen van het criterium samengestelde gezinnen wordt gedekt door het verlagen van de vermogensgrenzen in het kindgebonden budget en de zorgtoeslag. Gepland is om deze maatregelen per 1 januari 2027 in werking te laten treden. Het wetsvoorstel voor deze maatregelen wordt naar verwachting in het voorjaar van 2026 bij de Tweede Kamer ingediend.

Verhoging afbouwpercentage kindgebonden budget voor inkomens vanaf € 60.000

In het kader van de bredere budgettaire opgave is besloten om het kindgebonden budget beter te richten op de lagere- en middeninkomens door middel van een steiler afbouwpercentage voor huishoudens met een verzamelinkomen vanaf € 60.000 (prijspeil 2024). Het afbouwpercentage voor inkomens vanaf € 60.000 wordt met 4,3%-punt verhoogd en neemt daardoor structureel toe van 8,5% tot 12,8%. Hierdoor komen huishoudens met een hoger inkomen minder (of geheel niet meer) in aanmerking voor kindgebonden budget. Het wetsvoorstel voor deze maatregel, die per 1 januari 2027 in werking treedt, wordt naar verwachting in het voorjaar van 2026 bij de Tweede Kamer ingediend.

Dubbele kinderbijslag intensieve zorg Caribisch Nederland

Met de Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024 is de Wet kinderbijslagvoorziening BES voorzien van een wettelijke grondslag voor een bij algemene maatregel van bestuur te treffen regeling voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg voor ouders met een kind dat intensieve zorg behoeft. Een daartoe strekkend ontwerpbesluit heeft het proces van internetconsultatie al doorlopen, maar moet nog worden geformaliseerd. Vooruitlopend daarop wordt dubbele kinderbijslag intensieve zorg vormgegeven op basis van een tijdelijke regeling.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 9.753.736 10.061.032 9.928.997 9.639.165 9.529.696 9.427.032 9.351.461
Uitgaven 9.753.736 10.061.032 9.928.997 9.639.165 9.529.696 9.427.032 9.351.461
10.0 Tegemoetkoming ouders 9.753.736 10.061.032 9.928.997 9.639.165 9.529.696 9.427.032 9.351.461
Inkomensoverdrachten 9.753.736 10.061.032 9.928.997 9.639.165 9.529.696 9.427.032 9.351.461
Algemene Kinderbijslagwet (AKW) 4.625.128 4.768.390 4.749.235 4.731.417 4.712.035 4.695.107 4.688.130
Wet op het Kindgebonden Budget (WKB) 5.113.938 5.277.092 5.164.070 4.891.944 4.801.811 4.716.046 4.647.335
Kinderbijslagvoorziening BES 14.670 15.550 15.692 15.804 15.850 15.879 15.996
Ontvangsten 267.081 341.909 335.662 334.690 321.758 312.248 305.917
Art. Ontvangsten 267.081 341.909 335.662 334.690 321.758 312.248 305.917
10.0 Tegemoetkoming ouders 267.081 341.909 335.662 334.690 321.758 312.248 305.917
Ontvangsten 267.081 341.909 335.662 334.690 321.758 312.248 305.917
Terugontvangsten 267.081 341.909 335.662 334.690 321.758 312.248 305.917

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 10 Tegemoetkoming ouders zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, WKB en kinderbijslagvoorziening BES.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Inkomensoverdrachten

Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

De AKW biedt ouders of verzorgers een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich meebrengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag. Het recht op kinderbijslag vervalt indien ouders valt te verwijten dat hun kind niet voldoet aan de Leerplichtwet.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden doorgaans per 1 januari en 1 juli geïndexeerd. Bij ziekte of handicap, of omdat het kind niet thuis woont om onderwijsredenen, kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag. Alleenstaande en alleenverdienende ouders van thuiswonende kinderen met ziekte of handicap kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming.

Voor kinderen van:
0 t/m 5 jaar 291,49
6 t/m 11 jaar 353,95
12 t/m 17 jaar 416,41
Extra tegemoetkoming AKW (jaarbedrag 2023) 2.634,17

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven nemen per saldo af in de periode 2026-2030 doordat het aantal kinderen in alle leeftijdsgroepen meerjarig afneemt (op basis van de CBS-leeftijdsprognose). Onderliggend is er ook een klein opwaarts effect doordat het aantal kinderen dat recht heeft op DKIZ en AKW-plus meerjarig toeneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde) 1.878 1.867 1.860
Aantal kinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde) 3.335 3.317 3.305
Realisatie 20221 Realisatie 20231 Realisatie 20241
Aantal dubbele AKW uitkeringen ( x 1.000, ultimo jaar):
Kind uitwonend vanwege onderwijsredenen 0,9 0,8 0,8
Kind thuiswonend met intensieve zorg 34,2 40,6 46,2
Kind uitwonend vanwege ziekte of handicap 1,2 1,2 1,2
Extra tegemoetkoming AKW (x 1.000) 10,4 11,1 13,9
  1. Bron: SVB, administratie.

Handhaving

De handhavingskerncijfers worden niet geraamd. In de begroting zijn de realisatiecijfers opgenomen in lijn met het jaarverslag van SZW van 2024. In het jaarverslag worden de ontwikkelingen op de kerncijfers geduid.

Opsporing2 Aantal onderzoekswaardige signalen (x 1.000) 0,3 0,2 0,5
Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3 1,9 1,8 1,3
Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln) 1,7 1,7 1,4
Sanctionering2 Aantal waarschuwingen (x 1.000) 3 3,1 2,4
Aantal boetes (x 1.000) 0,3 0,3 0,2
Totaal boetebedrag (x € 1 mln) 0,1 0,1 0,1
Ontstaansjaar vordering
2022 2023 2024
Terugvordering2 Incassoratio vorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2024 (%) 56 38 27
  1. Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek die in 2019 is doorgevoerd worden er geen preventiecijfers voor de AKW meer meegenomen, omdat de wet na afschaffing van de bijverdiengrens te weinig verplichtingen kent.
  2. Bron: SVB, administratie.
  3. Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door de Dienst Toeslagen van het Ministerie van Financiën. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar, die in aanmerking komen voor kinderbijslag, kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Per 1 januari 2026 geldt dat als het (gezamenlijke) inkomen hoger is dan € 29.697 (alleenstaande) of € 39.074 (aanvrager met toeslagpartner) het kindgebonden budget geleidelijk minder wordt. Voor iedere € 100 boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 7,60 lager. Indien het (gezamenlijk) vermogen op de peildatum 1 januari 2026 hoger is dan € 145.586 (alleenstaande) of € 184.095 (aanvrager met toeslagpartner), vervalt het recht op kindgebonden budget voor 2026. De bedragen van het kindgebonden budget worden jaarlijks per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen.

Een gezin met:
1 kind 2.573
Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar) 2.573
Extra verhoging 12-15-jarigen1 722
Extra verhoging 16-17-jarigen1 961
Extra verhoging alleenstaande ouder 3.407
  1. Ten opzichte van bovengenoemde bedragen

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven WKB nemen af vanaf 2026. Deels vloeit deze afname voort uit het tijdelijke intensiveringspakket van de WKB dat in 2023 is getroffen en in de jaren 2026 en 2028 verder wordt afgebouwd. De grote afname van de uitgaven in 2027 houdt echter grotendeels verband met de introductie van een extra knikpunt in de WKB.

Per 1 januari 2027 geldt een steiler afbouwpercentage binnen de WKB voor huishoudens met een verzamelinkomen vanaf € 60.000 (prijspeil 2024). Het afbouwpercentage voor inkomens vanaf € 60.000 wordt met 4,3%-punt verhoogd en neemt daardoor structureel toe van 8,5% tot 12,8%. Hierdoor komen huishoudens met een hoger inkomen minder (of geheel niet meer) in aanmerking voor kindgebonden budget.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde) 1.094 1.070 1.038
Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde) 2.074 2.029 1.968
Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde) 346 347 347
  1. Bron: Ministerie van Financiën, Toeslagen. Het betreft gegevens voor (verwachte) toegekende toeslagen per berekeningsjaar. De realisatiecijfers van 2024 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen bij het definitief vaststellen van het recht op toeslag.

Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders of verzorgers die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van de bedragen in 2025 is $ 231 per kind per maand op Bonaire, $ 223 op Sint Eustatius en $ 230 op Saba. De hoogte van de kinderbijslagvoorziening voor 1 januari 2026 moet nog worden bepaald aan de hand van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer.

Budgettaire ontwikkelingen

De CBS-bevolkingsprognose voorspelt een vrij gelijkblijvend aantal kinderen op de eilanden. Hierdoor blijven de uitkeringslasten voor de kinderbijslagvoorziening van jaar op jaar redelijk stabiel.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, ultimo) 6,1 6,3 6,4
  1. Bron: RCN-unit SZW.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de ontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de ontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren.

De ontvangsten van de WKB nemen structureel enigszins af en ontwikkelen zich daarmee in gelijke tred met de uitgaven. Ook de structurele afname van de ontvangsten houdt verband met de introductie van een steiler afbouwpercentage binnen de WKB per 1 januari 2027. Hierdoor komen huishoudens met een hoger inkomen minder (of geheel niet meer) in aanmerking voor kindgebonden budget, hetgeen zich per saldo doorvertaalt naar lagere ontvangsten.

5.11 Artikel 11 Uitvoering

A. Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van socialezekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de socialezekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Bureau Informatiediensten Nederland (BIDN). De Minister maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale‐ zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;
  2. de vormgeving van het stelsel van socialezekerheidswetten die UWV en de SVB uitvoeren;
  3. de vaststelling van de budgetten die aan UWV, de SVB en het BIDN beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;
  4. de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door UWV, de SVB en het BIDN en de verantwoording daarover;
  5. de vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld;
  6. de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Prestatie-indicatoren UWV en SVB

In onderstaande tabellen zijn indicatoren voor UWV en de SVB weergegeven die de doelmatigheid, rechtmatigheid en klantgerichtheid van de uitvoering weergeven.

Menselijke maat monitor UWV

UWV maakt sinds 2023 gebruik van de 'menselijke maat monitor'. Dit is een onderzoek dat UWV ieder half jaar inzicht geeft in waar cliënten en werkgevers de menselijke maat ervaren, en waar dit nog niet helemaal het geval is. De menselijke maat monitor heeft de metingen die voorheen werden verricht om tot klanttevredenheidscijfers te komen vervangen en meet op meer indicatoren dan voorheen. De uitkomsten van de meest recente «menselijke maat monitor» zijn opgenomen in het UWV jaarverslag 2024.

Doelmatigheid: Percentage realisatie uitvoeringskosten binnen budget 102 100 100
Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid 99,24 99 99
  1. Bron: UWV, jaarverslag 2024.
  2. Bron: UWV, jaarplan 2025.
  3. Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan 2026 van UWV.
  4. In dit cijfer is niet de rechtmatigheid van de NOW-subsidieverstrekking meegenomen. In het jaarverslag van UWV wordt dit nader toegelicht.
Doelmatigheid: Kosten per klant4 71 5 5
Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid 100 99 99
Klantgerichtheid: Cijfer klanten 8,3 6 8
  1. Bron: SVB, jaarverslag 2024.
  2. Bron: SVB, jaarplan 2025.
  3. Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan 2026 van de SVB.
  4. Betreft een gewogen gemiddelde. In het jaarplan 2025 van de SVB worden de kosten per klant uitgesplitst naar de verschillende regelingen weergegeven.
  5. Er is geen norm afgesproken voor de indicator doelmatigheid.
  6. Het klanttevredenheidsonderzoek vindt tweejaarlijks plaats.

C. Beleidswijzigingen

Dienstverlening

Het wetsvoorstel Proactieve dienstverlening SZW creëert de bevoegdheid tot proactieve dienstverlening voor UWV, de SVB en gemeenten bij de uitvoering van taken in het kader van de sociale zekerheid. Met dit wetsvoorstel wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor het gericht benaderen van mensen die mogelijk recht hebben op een uitkering of voorziening, en hen te helpen bij het doen van een aanvraag, om zo niet-gebruik te voorkomen. Dit zal in de eerste instantie gelden voor de Toeslagenwet, AIO en de Wajong.

Het wetsvoorstel Proactieve dienstverlening biedt een wettelijke grondslag voor UWV om het niet-gebruik van de Toeslagenwet tegen te gaan. Daarnaast wordt gewerkt aan een Algemene Maatregel van Bestuur waarin wordt uitgewerkt welke specifieke gegevens uitgewisseld mogen worden voor proactieve dienstverlening, met name de overdacht afgewezen Wajong-aanvragers aan gemeenten en het proactief aanbieden van de AIO om het niet-gebruik tegen te gaan. Het wetsvoorstel zal in de loop van 2025 naar de Kamer worden verzonden en naar verwachting in de loop van 2026 in werking treden.

Sociaal medische centra

De omslag naar sociaal medische centra (SMC’s) vergt een flinke inspanning van UWV. Om te zorgen dat UWV dit kan doorzetten, wordt er de komende jaren extra geïnvesteerd in de vormgeving van SMC’s. Er zijn prestatieafspraken gemaakt met UWV om zo inzicht te krijgen in de effecten van de investering. Als de effecten uitblijven of tegenvallen zal de bestemming van deze middelen opnieuw worden bezien.

Hervormingsagenda

De inzet voor 2026 is om verder te werken aan vereenvoudiging van het sociale zekerheidsstelsel, om wet- en regelgeving begrijpelijker en eenvoudiger te maken en de dienstverlening in de toekomst uitvoerbaar te houden. Met gerichte, gezamenlijke inzet van SZW, UWV en SVB wordt gewerkt aan vereenvoudiging van wet- en regelgeving. De vereenvoudigingsopgaven verschillen in de mate waarin ze al zijn uitgewerkt tot mogelijke oplossingen. De komende tijd stellen we – in onderlinge samenhang - prioriteiten voor vereenvoudiging op SZW-terrein als geheel.

ICT

Net als voorgaande jaren zetten UWV en SVB zich aan de hand van meerjarige programma’s in om verouderde systemen te vervangen en hun ICT te verbeteren. Dit om zo de continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening te blijven waarborgen en te verbeteren. Het houden van voortgang op het aanpakken van de legacy (verouderde ICT-systemen) is daarnaast van belang om ruimte te creëren voor nieuwe wet- en regelgeving.

Waar het projecten betreft die zich richten op de implementatie van nieuwe of veranderde wet- en regelgeving, wordt met UWV ingezet op het beter zicht krijgen op de benodigde capaciteit en financiële middelen met als doel een helder beeld van de personele inzet en budgettaire behoeften te krijgen die noodzakelijk zijn om de gestelde beleidsdoelen te realiseren. Bijvoorbeeld door personele gevolgen van nieuw beleid expliciet te beschrijven in uitvoeringstoetsen. Dit biedt tevens de mogelijkheid om onderbouwde prioriteiten te stellen en bij te sturen waar nodig. Het aanpakken van de legacy blijft een belangrijke opgave voor de SVB. De realisatie van het verder wegwerken van de legacy zal in 2026, en mogelijk daarna, inzet van de SVB vragen. Niet alleen om ruimte te creëren voor nieuwe wet- en regelgeving, maar ook voor de continuïteit van de (internationale) dienstverlening.

Informatiebeveiliging en privacy

Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens bij overheidsorganisaties goed beschermd worden. In het kader van informatiebeveiliging en privacy werkt de SVB aan een meerjarige roadmap, programma Digitale Veiligheid en een geactualiseerd securitybeleid. De Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vormt een groot deel van de invulling van de zorgplicht voor de Cyberbeveiligingswet (Cbw), de Nederlandse vertaling van de NIS2-richtlijn van de Europese Unie (EU). UWV en SVB achten het met het oog op de digitale weerbaarheid van groot belang om data en informatie in processen en informatiesystemen adequaat te beveiligen in lijn met geldende wet- en regelgeving. UWV en SVB streven ernaar om in 2026 te voldoen aan de eisen die de huidige BIO stelt.

Europese AI-verordening

De AI-verordening van de Europese Unie (EU) gaat gefaseerd in en zal medio 2027 geheel van kracht zijn. UWV en SVB zijn zich ervan bewust dat de inzet van AI in de sociale zekerheid politieke en maatschappelijke aandacht heeft en ontplooien daarom diverse initiatieven om AI verantwoord in te zetten. Richting 2027 worden de al bestaande governance en processen getoetst aan de AI-verordening. UWV voert pilots uit met een beperkte groep medewerkers binnen een gesloten omgeving om vaardigheden en bewustzijn rondom generatieve AI te vergroten.

Preventie en handhaving

In 2025 werkt SZW aan het herijken van de handhavingskoers. Dit zal leiden tot de handhavingskoers 2026-2029. Daarom is aan UWV en SVB gevraagd om in 2026 weer met een meerjarenplan handhaving te komen waarin de ambities en strategie op het gebied van handhaving en preventie worden verwoord.

Ook wordt ingezet op het voorkomen van veelgemaakte fouten en vergissingen van klanten. UWV, SVB, VNG en SZW werken hierbij samen om oplossingen te zoeken in uitvoering of regelgeving. Daarbij is ook aandacht voor de wijze waarop door UWV opvolging wordt gegeven aan het onderzoek «In aanraking met waarschuwingen, boetes en terugvorderingen», dat UWV heeft laten uitvoeren naar veel gemaakte fouten van klanten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 733.917 726.740 723.710 703.584 696.028 694.154 695.397
Uitgaven 734.383 726.540 723.710 703.584 696.028 694.154 695.397
11.0 Uitvoering 734.383 726.540 723.710 703.584 696.028 694.154 695.397
Opdrachten 721 1.842 2.228 2.265 2.300 2.335 2.335
Handhaving en gegevensuitwisseling 721 1.842 2.228 2.265 2.300 2.335 2.335
Bekostiging 8.256 10.517 16.661 14.335 12.196 12.298 12.400
Uitvoeringskosten CN 8.256 10.517 16.661 14.335 12.196 12.298 12.400
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 723.619 711.660 703.542 685.705 680.253 678.242 679.383
Uitvoeringskosten UWV 520.729 508.729 490.670 486.096 482.811 480.203 479.896
Uitvoeringskosten SVB 184.133 184.026 192.812 180.255 179.132 179.729 180.677
Uitvoeringskosten Bureau Informatie Diensten Nederland (BIDN) 18.757 18.905 20.060 19.354 18.310 18.310 18.810
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties 1.787 2.521 1.279 1.279 1.279 1.279 1.279
Landelijk Clientenraad 1.787 2.521 1.279 1.279 1.279 1.279 1.279
Ontvangsten 89.527 0 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 95%
bestuurlijk gebonden 4%
beleidsmatig gereserveerd 1%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 11 Uitvoering zijn voor 95% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Opdrachten

Het budget voor opdrachten is voor 40% juridisch verplicht en voor 60% beleidsmatig gereserveerd. Het betreft het budget handhaving en gegevensuitwisseling SZW.

Bekostiging

Het budget voor bekostiging is voor 100% juridisch verplicht. Het betreft het uitvoeringsbudget voor de RCN-unit SZW en middelen voor ICT-ontwikkeling.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De bijdragen aan ZBO's zijn voor 95% juridisch verplicht, 4% bestuurlijk gebonden en 1% beleidsmatig gereserveerd. Deze budgetten worden bij goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR). Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Art. Verplichtingen 2.319.792 2.484.234 2.709.163 2.844.685 2.887.111 3.001.251 3.125.516
Uitgaven 2.319.792 2.484.234 2.709.163 2.844.685 2.887.111 3.001.251 3.125.516
11.0 Uitvoeringskosten 2.319.792 2.484.234 2.709.163 2.844.685 2.887.111 3.001.251 3.125.516
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 2.319.792 2.484.234 2.709.163 2.844.685 2.887.111 3.001.251 3.125.516
Uitvoeringskosten UWV 2.089.734 2.259.377 2.383.491 2.419.267 2.362.190 2.384.346 2.402.273
Uitvoeringskosten SVB 230.058 224.857 220.632 217.552 219.957 219.845 222.689
Uitvoeringskosten UWV nominaal 0 0 96.472 191.348 279.975 364.760 459.632
Uitvoeringskosten SVB nominaal 0 0 8.568 16.518 24.989 32.300 40.922
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Opdrachten

Het budget handhaving en gegevensuitwisseling betreft beleidsondersteunend budget dat wordt ingezet voor de ontwikkeling van beleid met betrekking tot handhaving en gegevensuitwisseling in de sociale zekerheid. Hieronder valt onder andere het laten uitvoeren van beleidsinhoudelijk onderzoek. Handhaving van de plichten in de materiewetten wordt bekostigd via de uitvoeringskosten aan de uitvoeringsorganisaties en wordt per materiewet verantwoord. Het budget is daarmee geen indicatie van de totale inzet die wordt gepleegd op handhaving in de sociale zekerheid.

Bekostiging

De RCN-unit SZW is een bij de Rijksdienst Caribisch Nederland gepositioneerd onderdeel van het departement dat namens de minister is belast met uitkeringsverstrekking, vergunningverlening en arbeidsinspectie in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten voor de RCN-unit SZW zijn hoger in de jaren 2025-2027 vanwege extra kosten in verband met ICT-ontwikkeling. Ook in de daaropvolgende jaren blijven de uitgaven hoger in verband met onderhoud en beheerskosten voor de ICT.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor UWV, de SVB en het BIDN, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten en regelingen.

Per saldo stijgen de uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd) van UWV in 2026 met circa € 106 miljoen. De premiegefinancierde uitvoeringskosten stijgen, voornamelijk als gevolg van de bijgestelde volumeontwikkelingen op de WW, ZW en WIA (WGA en IVA). De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten dalen in 2026 door de afwikkeling van de NOW-regeling in 2025.

Per saldo stijgen de uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd) van de SVB in 2026 met circa € 4,5 miljoen. De begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten stijgen voornamelijk als gevolg van de bijgestelde volumeontwikkelingen op de AKW en AIO.

In de tabellen 115 en 116 zijn de uitvoeringskosten van UWV en de SVB toegedeeld aan de wetten en regelingen. Dit is een ex-ante raming op basis waarvan de bekostiging van ZBO’s plaatsvindt. De toedeling is extracomptabel. Hier is de loon- en prijsbijstelling nog niet aan toebedeeld.

UWV (incl. BKWI) 2.610.463 2.768.105 2.874.161 2.905.363 2.845.001 2.864.549 2.882.170
Begrotingsgefinancierd 520.729 508.729 490.670 486.096 482.811 480.203 479.896
IOW 1.698 1.738 1.673 1.689 1.772 1.851 1.123
Wajong 224.592 229.193 228.411 226.559 223.741 221.768 222.523
Re-integratie Wajong1 114.837 124.365 125.685 125.100 124.598 123.910 124.537
Basisdienstverlening 87.750 95.962 93.517 90.997 90.997 90.997 90.497
Beoordeling gemeentelijke doelgroep 20.000 20.000 20.000 20.000 20.000 20.000 20.000
Wsw indicatiestelling 1.330 1.378 1.139 1.111 1.085 1.060 1.036
NOW 1 894 260 0 0 0 0 0
NOW 2 4.294 300 0 0 0 0 0
NOW 3 16.038 3.780 0 0 0 0 0
NOW 4 2.106 1.800 0 0 0 0 0
NOW 5 3.000 2.400 0 0 0 0 0
NOW 6 14.480 3.600 0 0 0 0 0
MCKW 132 0 0 0 0 0 0
Uitvoering kassierstaak 2.220 570 0 0 0 0 0
Centrale uitvoering landelijke ondersteuning 2.930 0 0 0 0 0 0
Skills en mogelijkheden 3.082 4.023 0 0 0 0 0
STAP 2.682 0 0 0 0 0 0
IPS voor gemeenten 90 188 64 22 0 0 0
BKWI 18.574 19.171 20.180 20.617 20.617 20.616 20.180
Premiegefinancierd 2.089.734 2.259.377 2.383.491 2.419.267 2.362.190 2.384.346 2.402.273
WW 676.607 827.937 824.102 847.774 865.944 878.294 875.707
ZW 386.061 483.852 505.234 502.738 454.000 455.198 458.250
WAZO 12.287 7.992 7.992 7.992 7.992 7.992 7.992
WAO 70.968 51.137 48.804 46.864 45.254 43.414 41.863
Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW1 218.973 144.127 146.333 149.063 152.548 155.444 157.956
WGA 613.378 623.463 724.029 735.011 702.906 708.947 724.190
IVA 157.182 118.675 124.916 127.849 131.647 133.239 134.587
WAZ 3.178 2.193 2.081 1.977 1.898 1.819 1.728
Toevoeging aan bestemmingsfonds/egalisatiereserve ‒ 48.900
  1. Dit zijn uitvoeringskosten. Re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan weergegeven op beleidsartikel 3. De uitvoeringskosten re-integratie hebben betrekking op de werkzaamheden die UWV verricht ten behoeve van de inkoop van externe re-integratiediensten en de re-integratiedienstverlening voor werkzoekenden in de WIA, WAO en Wajong die UWV zelf aanbiedt.
SVB 414.190 408.883 413.444 397.807 399.089 399.574 403.366
Begrotingsgefinancierd 184.133 184.026 192.812 180.255 179.132 179.729 180.677
AKW 126.800 119.911 120.961 109.023 108.075 108.059 108.282
TAS 1.565 1.601 1.620 1.620 1.620 1.620 1.620
TSB1 4.448 6.000 9.000 9.000 9.000 9.000 9.000
KOT/WKB 10.034 11.575 11.022 11.022 11.022 11.022 11.022
AIO 39.074 43.034 48.476 48.089 47.986 48.669 49.477
Bijstand buitenland 223 53 33 27 21 15 11
OBR 250 250 250 0 0 0 0
Remigratiewet 1.739 1.603 1.450 1.475 1.408 1.344 1.265
Premiegefinancierd 230.057 224.857 220.632 217.552 219.957 219.845 222.689
AOW 214.712 210.433 206.561 203.701 206.077 206.042 208.832
Anw 15.345 14.424 14.071 13.851 13.880 13.803 13.857
  1. Inclusief middelen Instituut Slachtoffers Beroepsziekten door Gevaarlijke stoffen.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

De Landelijke Cliëntenraad (LCR) is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI, waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

5.12 Artikel 12 Rijksbijdragen

A. Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De uitgaven die worden gedaan vanuit de sociale fondsen worden hoofdzakelijk gefinancierd via premies. In een aantal gevallen vindt de overheid het heffen van premies niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen vindt de overheid financiering van een regeling vanuit de algemene middelen passend, maar wordt de regeling wel betaald uit een van de sociale fondsen. In beide gevallen worden de inkomsten van de sociale fondsen aangevuld via een of meerdere rijksbijdragen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de rijksbegroting, al dan niet in aanvulling op premieheffing. De Minister is in deze rol verantwoordelijk voor:

  1. de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;
  2. het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

C. Beleidswijzigingen

Voor 2026 worden er geen beleidswijzigingen verwacht.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 31.203.175 29.154.352 32.633.056 34.210.189 35.386.645 37.696.345 40.046.045
Uitgaven 31.203.175 29.154.352 32.633.056 34.210.189 35.386.645 37.696.345 40.046.045
12.0 Rijksbijdragen 31.203.175 29.154.352 32.633.056 34.210.189 35.386.645 37.696.345 40.046.045
Bijdrage aan sociale fondsen 31.203.175 29.154.352 32.633.056 34.210.189 35.386.645 37.696.345 40.046.045
Kosten heffingskortingen AOW 3.066.400 3.916.800 4.128.900 4.331.900 4.579.800 4.743.800 4.861.600
Vermogenstekort Ouderdomsfonds 27.828.000 24.940.300 28.203.600 29.574.600 30.498.900 32.644.600 34.876.500
Tegemoetkoming arbeidsongeschikten 202.575 185.081 186.563 188.266 191.077 191.077 191.077
Zwangere zelfstandigen 106.200 112.171 113.993 115.423 116.868 116.868 116.868
Ontvangsten 6.680 0 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 100%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 0%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 0%

De uitgaven op artikel 12 Rijksbijdragen zijn voor 100% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

Bijdrage aan sociale fondsen

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW en het vermogenstekort Ouderdomsfonds zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg. Hoofdstuk gaat nader in op de financiering van de sociale fondsen.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Bijdrage aan sociale fondsen

Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde omvang van de heffingskortingen en aan de verdeling van de heffingskortingen over de verschillende premies volksverzekeringen en de inkomstenbelasting.

Budgettaire ontwikkelingen

De BIKK AOW is in 2026 hoger dan in 2025. De totale omvang van de heffingskortingen neemt in 2026 toe doordat de bedragen geïndexeerd worden en doordat de arbeidskorting licht wordt verhoogd. Hierdoor stijgt ook de BIKK, die de gederfde opbrengst door de heffingskortingen deels moet compenseren. In 2026 daalt ook het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting. Ook hierdoor stijgt de BIKK AOW, omdat een groter deel van de kosten van de heffingskortingen daardoor wordt toegerekend aan de volksverzekeringen.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat dat fonds gemiddeld genomen een neutrale vermogenspositie heeft.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage voor het Ouderdomsfonds is in 2026 hoger dan in 2025. Dat komt voornamelijk omdat de geraamde premie-inkomsten in 2026 maar licht stijgen. De inkomsten van het Ouderdomsfonds nemen daardoor in 2026 minder toe dan de uitgaven aan AOW-uitkeringen stijgen. Via een hogere bijdrage vanuit het Rijk wordt dat gecompenseerd. zodat het Ouderdomsfonds naar verwachting eind 2026 geen vermogensoverschot of -tekort heeft.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten is onderdeel van de WIA, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), de WAZ en WAO. De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. Daarnaast financiert deze rijksbijdrage de uitvoeringskosten van UWV aan de tegemoetkoming. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage stijgt mee met het aantal ontvangers van de betreffende uitkeringen. Daarnaast wordt de hoogte van de tegemoetkoming jaarlijks geïndexeerd.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage stijgt mee met de uitgaven aan de ZEZ-regeling. Deze uitgaven stijgen onder andere doordat de bedragen jaarlijks worden geïndexeerd.

5.13 Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

A. Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migratieachtergrond. Daarnaast bevordert de overheid de acceptatie van culturele diversiteit in de samenleving.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het creëren van sociale stabiliteit in een samenleving die in cultureel opzicht steeds meer divers wordt. Een sociaal stabiele samenleving houdt in dat:

  1. mensen zelfredzaam zijn en zonder belemmeringen kunnen meedoen;
  2. zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;
  3. iedereen zich thuisvoelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Dit wordt gerealiseerd door:

  1. het versterken van inclusief en gelijkwaardig samenleven;
  2. het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;
  3. het overbruggen van verschillende scheidslijnen door verbinding van verschillende groepen in de samenleving te stimuleren;
  4. het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid ten behoeve van de sociale stabiliteit;
  5. werk stimuleren als basis van integratie;
  6. het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;
  7. het faciliteren dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten, en het samenleven met elkaar in de diverse samenleving. De samenlevingsvraagstukken verschillen per gemeente of regio. De rol van de Minister bij het oplossen hiervan is een faciliterende. De Minister financiert gemeenten voor het invullen van de regierol bij inburgering voor asielstatushouders, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor het programma Voorbereiding op de Inburgering, een leenstelsel voor inburgeringsplichtige gezins- en overige migranten en een uitkeringsregeling aan remigranten op grond van de Remigratiewet alsmede de hiermee samenhangende uitvoeringskosten. De Minister is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  1. de vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringsstelsel;
  2. de visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;
  3. het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;
  4. de uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

C. Beleidswijzigingen

Eind 2025 is de tussenevaluatie van de Wi2021 gereed. De uitkomsten van deze tussenevaluatie worden in 2026 gebruikt voor verdere versterking van het stelsel. Hier wordt de invulling van de voorgenomen budgetkorting van 10 procent op de SPUK inburgering vanaf 2028 bij betrokken.

Daarnaast heeft op 9 juli 2025 de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, naar aanleiding van prejudiciële vragen die zij stelde aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, geoordeeld dat het boete- en leningenstelsel voor asielstatushouders onder de Wi2013 in strijd is met de EU Kwalificatierichtlijn. De wet- en regelgeving wordt aangepast om deze strijdigheden te verhelpen.

Ook hebben de voorgenomen asiel- en huisvestingsmaatregelen consequenties voor de uitvoerbaarheid van het inburgeringsstelsel. Dit kan eveneens leiden tot wetswijzigingen in de Wi2021.

Op 7 februari 2025 is de Kamer geïnformeerd over de opzet en de doelstellingen uit de Actieagenda Integratie en Open en Vrije samenleving. In 2026 zal de Actieagenda Integratie verder worden uitgewerkt en zullen maatregelen onder de pijlers ‘Open en vrije samenleving’ en ‘Meedoen met werk en taal’, worden uitgevoerd. Het gaat daarbij om intensiveringen en nieuwe maatregelen op de terreinen van waarden en normen van de open en vrije samenleving, aanpak schadelijke praktijken, versterking zelfbeschikking, tegengaan van buitenlandse beïnvloeding, tegengaan van polarisatie in de samenleving, betere regulering voor versterkte gebedsomroepen, vergroten van arbeidsmarktkansen van statushouders via taal en werk en de preventie van discriminatie en racisme en anti-semitisme. Daarnaast wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een geaccrediteerde imamopleiding.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Art. Verplichtingen 627.737 60.469 484.728 405.195 394.286 358.144 305.765
Uitgaven 626.715 60.469 485.728 406.195 394.286 358.144 305.765
13.0 Integratie en maatschappelijke samenhang 626.715 60.469 485.728 406.195 394.286 358.144 305.765
Inkomensoverdrachten 37.454 38.064 36.594 34.783 32.991 31.209 29.371
Remigratiewet 37.454 38.064 36.594 34.783 32.991 31.209 29.371
Subsidies (regelingen) 19.975 8.703 20.414 16.798 15.272 14.674 11.174
Opbouw kennisfunctie integratie 2.628 2.736 2.632 2.632 2.238 2.198 2.198
Vluchtelingenwerk Nederland 1.394 1.208 1.208 1.208 1.027 1.009 1.009
Overige subsidies algemeen 6.801 4.759 4.357 5.300 4.800 4.800 1.300
Vroege Integratie en Participatie 9.152 0 12.217 7.658 7.207 6.667 6.667
Opdrachten 11.651 13.702 29.561 19.061 18.377 17.260 10.928
Opdracht Integratie 10.070 13.002 29.061 19.061 18.377 17.260 10.928
Remigratie 1.581 700 500 0 0 0 0
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 38.000 0 63.571 35.453 35.453 35.453 35.453
COA 38.000 0 63.571 35.453 35.453 35.453 35.453
Bijdrage aan agentschappen 27.168 0 29.595 26.256 25.445 25.445 25.445
Agentschap DUO 27.168 0 29.595 26.256 25.445 25.445 25.445
Bijdrage aan medeoverheden 434.179 0 289.645 261.311 255.009 222.489 181.780
Gemeenten inburgeringsvoorzieningen 413.981 0 289.645 261.311 255.009 222.489 181.780
Specifieke uitkering onderwijsroute 20.198 0 0 0 0 0 0
Leningen 58.288 0 16.348 12.533 11.739 11.614 11.614
DUO 58.288 0 16.348 12.533 11.739 11.614 11.614
Ontvangsten 24.672 0 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
  1. De uitgaven aan inburgering in 2025 zijn terug te vinden op de begroting van Justitie en Veiligheid.
Art. Ontvangsten 24.672 0 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
13.0 Integratie en maatschappelijke samenhang 24.672 0 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
Ontvangsten 24.672 0 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
Algemeen 12.492 0 0 0 0 0 0
Leningen 7.015 0 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
Ontvangsten SPUK Inburgering 5.165 0 0 0 0 0 0

Geschatte budgetflexibiliteit

juridisch verplicht 90%
bestuurlijk gebonden 0%
beleidsmatig gereserveerd 6%
nog niet ingevuld / vrij te besteden 4%

De uitgaven op artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang zijn voor 90% juridisch verplicht voor het jaar 2026. Hieronder volgt een toelichting per financieel instrument.

Inkomensoverdrachten

De Inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. Daarnaast zijn de subsidies voor het Kennisplatform Integratie en Samenleving, Vluchtelingenwerk Nederland en de werkgeversregeling 'Statushouders aan het werk' beleidsmatig gereserveerd vanwege meerjarige afspraken met de ontvangende organisaties. Iedere vijf jaar bezien we opnieuw of de subsidies worden voortgezet. De post overige subsidies is voor 20% verplicht en is bestemd voor de afrekening van lopende integratieverplichtingen. De verwachting is dat de overige middelen volledig besteed gaan worden aan geplande nieuwe subsidies in het kader van de Actieagenda Integratie in 2026.

Opdrachten

De opdrachtenbudgetten zijn voor 20% verplicht. De rest is beleidsmatig gereserveerd voor de uitvoering van de Actieagenda Integratie en ter ondersteuning van de Wi2021. De middelen voor opdrachten zijn voor het onderdeel Remigratie geheel gebonden aan bestuurlijke afspraken.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De bijdrage aan ZBO's is bedoeld voor de uitvoering van de voorinburgering door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en is daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ten behoeve van het beheer van het examenstelsel en de uitvoering van het leenstelsel is gebaseerd op gemaakte afspraken en daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan medeoverheden

De taken en verantwoordelijkheden door gemeenten zijn vastgelegd in de inburgeringswet. De specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van inburgeringsvoorzieningen in het nieuwe stelsel is onderdeel van de nieuwe Wet inburgering 2021. Daarmee zijn deze uitgaven 100% juridisch verplicht.

Leningen

Dit budget vloeit voort uit de Wet inburgering 2013 en de Wet inburgering 2021 en is daarmee 100% juridisch verplicht.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Het integratiebeleid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit en heeft onder andere als doel dat groepen met een migratieachtergrond dezelfde maatschappelijke positie innemen als groepen zonder migratieachtergrond. Dit doel komt dichterbij als de verschillen tussen de groepen afnemen. Drie belangrijke indicatoren hiervoor zijn de arbeidsparticipatie, de werkloosheid en het aandeel leerlingen dat in het voortgezet onderwijs havo en vwo volgt.

De figuren 5, 6 en 7 presenteren de ontwikkeling in deze indicatoren: de aandelen van de bevolking met betaald werk, het werkloosheidspercentage en het aandeel leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs dat havo of vwo volgt naar achtergrond, generatie en (school)jaar. De figuren laten verschillen zien zowel tussen de uiteenlopende herkomstgroepen als tussen de generaties binnen dezelfde herkomstgroep.

Figuur 5 Kerncijfers integratie: netto arbeidsparticipatie15 (%)

Bron: CBS, Kernindicatoren Integratie.

Figuur 6 Kerncijfers integratie: werkloze beroepsbevolking16 (%)

Bron: CBS, Kernindicatoren Integratie.

Figuur 7 Kerncijfers integratie: aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs (%)

Bron: CBS, Kernindicatoren Integratie.

Inkomensoverdrachten

Een remigratievoorziening is een maandelijkse uitkering op grond van de Remigratiewet met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Deze uitkering geldt voor personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben omdat zij in een uitzichtloze en afhankelijke situatie (uitkering) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen gelden criteria zoals leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland. Met de wijziging van de Remigratiewet per 1 juli 2014 zijn de criteria om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening aangescherpt. Vanaf 1 januari 2025 is het niet meer mogelijk een nieuwe aanvraag te doen voor een remigratievoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De budgettaire ontwikkeling is gebaseerd op ramingen van de SVB. De SVB verwacht in 2026 een iets lager budget nodig te hebben dan eerder verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Aantal remigranten met een periodieke uitkering ( x 1.000 personen, ultimo)2 12 12 12
  1. Bron: SVB, administratie.
  2. Inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

Subsidies

De post subsidies bestaat uit de jaarlijkse subsidies voor het Kennisplatform Integratie en Samenleving, de steunfunctie helpdesk Vluchtelingenwerk en de werkgeversregeling 'Statushouders aan het werk'. Tevens zijn er een aantal incidentele subsidies zoals die in het kader van de Actieagenda Integratie, de ondersteuning van de regierol aan gemeenten in het kader van de Wi2021 (nieuwe wet inburgering) via Divosa en VNG en de uitwerking van de informatievoorziening inburgering naar plateau 2 via VNG.

Vroege Integratie en Participatie

Subsidie aan COA voor de jaarlijkse activiteiten in het kader van de vroege integratie en participatie van statushouders en asielzoekers met een kansrijke aanvraag (VRIP). De activiteiten van de VRIP betreffen de Kansrijke koppeling van Screening & matching, de Participatie vanaf dag één, de Meedoenbalies en de Nt2-lessen voor jongeren met een kansrijke aanvraag.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn voor het onderdeel Remigratie gebonden aan bestuurlijke afspraken. De overige middelen zijn bedoeld voor onderzoeken, methodiekontwikkeling, kennisoverdracht, trainingen, communicatieve activiteiten en de uitrol van pilots in het kader van de uitvoering van de Actieagenda Integratie.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Het Ministerie van SZW verstrekt het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) jaarlijks een bijdrage voor de voorinburgering van asielstatushouders in de azc's. Het budget voor 2026 is gebaseerd op afspraken met het COA.

Bijdrage aan agentschappen

Als onderdeel van de inburgeringsketen voert de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) op grond van de Wi2013 en Wi2021 een aantal taken uit. Voorbeelden hiervan zijn het handhaven van de inburgeringsplicht, het verstrekken van leningen en het organiseren van examens. DUO ontvangt hiervoor een bijdrage van het Ministerie van SZW. De taken van DUO zijn in een mandaatregeling vastgelegd.

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO ontvangen 371 33 33
waarvan Wi2013 0,3 0,2 0,1
waarvan Wi2021 36 33 33
Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van COA 8,62 13,7 13,7
Inburgeraars die een inburgeringsdiploma of inburgeringscertificaat behalen3 164 12 14
Afgesloten Plannen Inburgering en Participatie (PIP)5 30 31,5 31,5
Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten6 0,1 0,1 0
  1. Bron: DUO, informatiesysteem Inburgering.
  2. Bron: COA, voortgangsrapportages.
  3. Dit kan zowel op A2 niveau zijn als op niveau Staatsexamen B1 of B2. De cijfers zijn exclusief vrijwillige inburgeraars. Onder de Wi2021 kan aan de inburgeringsplicht voldaan worden door het behalen van het inburgeringsexamen, maar ook door het behalen van een inburgeringscertificaat na afronding van de Z-route.
  4. Bron: DUO, informatiesysteem Inburgering. Het gaat hier alleen om diploma's.
  5. Bron: DUO, informatiesysteem Inburgering. Dit gaat alleen over de Wi2021.
  6. Dit betreft enkel de Wi2013. Voor de Wi2021 wordt een andere financieringssystematiek gehanteerd.

Bijdrage aan medeoverheden

De SPUK voor inburgeringsvoorzieningen wordt aan gemeenten verstrekt ter financiering van kosten voor voorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht. De raming van dit budget is gebaseerd op de Meerjaren Productie Prognose van het Ministerie van AenM en een inschatting van het aantal gezins- en overige migranten op basis van realisaties.

De raming voor de jaren 2026 tot en met 2029 valt hoger uit als gevolg van het incidenteel meerjarig beschikbaar gestelde aanvullend budget voor de onderwijsroute.

Vanwege de budgetkorting vanaf 2026 op alle SPUK's uit het regeerakkoord kabinet Schoof, valt de raming vanaf 2028 structureel lager uit. Voor de jaren 2026 en 2027 is de budgetkorting budgettair gecompenseerd binnen artikel 13 van de begroting.

Leningen

Het Ministerie van SZW verstrekt op grond van de Wet inburgering 2021 via DUO leningen aan gezins- en overige migranten met inburgeringsplicht. Deze leenmogelijkheid geldt voor gezins- en overige migranten indien zij of hun partner niet over voldoende financiële middelen beschikken.

Daarnaast is de leenfaciliteit beschikbaar voor de resterende inburgeringsplichtigen die vallen onder de Wet inburgering 2013. Asielstatushouders die met succes en tijdig hun inburgering afronden hoeven de lening niet terug te betalen maar krijgen die kwijtgescholden. Terugbetaling vindt plaats naar draagkracht.

Vanwege het uitfaseren van de Wet inburgering 2013 is de budgettaire reeks voor leningen aflopend en resteren structureel de leningen aan gezins- en overige migranten onder de huidige wet.

Ontvangsten

Het betreft hier de geraamde ontvangsten van de leningen aan gezins- en overige migranten met inburgeringsplicht.

6. Niet-beleidsartikelen

6.1 Artikel 96 Apparaat Kerndepartement

A. Budgettaire gevolgen

Art. Verplichtingen 641.773 647.779 631.903 603.866 587.437 584.050 584.647
Uitgaven 616.915 648.607 635.914 608.267 588.696 583.809 584.406
96.0 Apparaat Kerndepartement 616.915 648.607 635.914 608.267 588.696 583.809 584.406
Personele uitgaven 511.117 523.115 517.384 497.896 483.176 475.900 476.526
eigen personeel 468.081 501.571 501.263 482.105 470.315 463.039 463.665
externe inhuur 39.678 16.747 11.370 11.040 8.110 8.110 8.110
overige personele uitgaven 3.358 4.797 4.751 4.751 4.751 4.751 4.751
Materiële uitgaven 105.798 125.492 118.530 110.371 105.520 107.909 107.880
overige materiële uitgaven 20.758 24.226 21.518 21.882 21.869 21.923 21.923
ICT 17.000 33.436 31.319 28.473 25.033 27.557 27.557
bijdrage aan SSO's 68.040 67.830 65.693 60.016 58.618 58.429 58.400
Ontvangsten 106.689 104.098 105.698 105.698 105.578 105.578 105.578

B. Toelichting op de financiële instrumenten

Personele en materiële uitgaven

In het verloop van de uitgaven voor eigen personeel is de invulling van de apparaatstaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord zichtbaar.

SZW heeft de invulling van de taakstelling gesplitst in 2025 en 2026 en verder. De apparaatstaakstelling voor 2025 vullen we grotendeels in met reserves op het terrein van apparaat. Voor een beperkt bedrag wordt een besparing op zaken zoals de overige personeelskosten (bloemetjes en borrels) en de catering ingeboekt. Ten slotte is er een bijdrage van het apparaatsbudget van de Nederlandse Arbeidsinspectie.

Voor 2026 en volgende jaren gaat het om inhoudelijke afwegingen. De taakstelling voor het kerndepartement SZW bouwt op tot € 39 miljoen in 2029 en structureel.

Daarnaast is afgesproken dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en de ZBO's (zie artikel 11) een bijdrage leveren aan de taakstelling. Deze bijdrage bedraagt 0,5% per jaar waarmee het CPB rekent, oplopend naar 2% in 2029 en structureel. Voor de NLA gaat het om € 4 miljoen in 2029 en structureel.

Overige personele uitgaven

Om aan te sluiten bij de rijksbrede definitie zullen de uitgaven voor tolken en landsadvocaat onder overige personele uitgaven worden meegenomen in plaats van eigen personeel.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben voor het grootste deel betrekking op de facturering door de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) van schoonmaakkosten aan de afnemers. Daarnaast zijn er ontvangsten ten behoeve van werkzaamheden van de directie Uitvoering Van Beleid voor de uitvoering van subsidieregelingen.

Rijksschoonmaakorganisatie

De RSO is in 2016 gestart met het uitvoeren van de schoonmaakactiviteiten. Vanaf 2021 zijn alle beoogde departementen aangesloten. De schoonmakers zijn in dienst van het Rijk en zijn per 2022 ondergebracht in de cao Rijk.

De ontvangsten van de RSO zijn gebaseerd op de meerjarige dienstverleningsafspraken met opdrachtgevers. Met ingang van 2022 wordt de vergoeding voor locatie- en contractmanagement alsook glasbewassing via facturering verrekend.

Tabel 125 geeft een splitsing van de totale apparaatsbedragen in RSO en kerndepartement exclusief RSO.

Kerndepartement exclusief RSO
Uitgaven 520.027 548.920 535.027 507.980 488.409 483.522 484.119
Ontvangsten 7.750 3.916 5.516 5.516 5.396 5.396 5.396
Rijksschoonmaakorganisatie
Uitgaven 96.888 99.687 100.887 100.287 100.287 100.287 100.287
Ontvangsten 98.939 100.182 100.182 100.182 100.182 100.182 100.182

Naar aanleiding van een toezegging in het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2018 is een indicator opgenomen met betrekking tot de medewerkerstevredenheid van de schoonmakers in dienst van de RSO. Het volgende onderzoek staat gepland voor 2027.

Tevredenheid medewerkers RSO 8,6 9,0 8,9

C. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten

Totaal apparaatsuitgaven ministerie 616.915 648.607 635.914 608.267 588.696 583.809 584.406
Totaal apparaatskosten ZBO’s/RWT’s1 2.954.676 3.195.894 3.412.705 3.530.390 3.567.364 3.679.493 3.804.899
UWV (inclusief BKWI) 2.553.948 2.768.106 2.970.633 3.096.711 3.124.976 3.229.309 3.341.801
SVB 381.971 408.883 422.012 414.325 424.078 431.874 444.288
BIDN 18.757 18.905 20.060 19.354 18.310 18.310 18.810
  1. Dit betreft apparaatskosten samenhangend met zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen binnen de SZW-begroting. De ontvangsten zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement vanaf het begrotingsjaar onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor de SSO's (onder andere huisvesting en ICT van het gehele departement) vallen onder de plaatsvervangend SG (pSG).

SG 50.600 45.137 43.917 42.293 43.461
pSG 152.063 141.847 137.424 136.419 135.710
RSO 100.887 100.287 100.287 100.287 100.287
SZI 55.091 52.854 50.440 48.828 48.828
Werk 49.490 43.868 36.688 34.529 34.380
NLA 216.476 214.164 213.171 214.684 214.684
WaU 11.307 10.110 6.769 6.769 7.056
Totaal 635.914 608.267 588.696 583.809 584.406

6.2 Artikel 99 Nog onverdeeld

A. Budgettaire gevolgen

Art. Verplichtingen 0 9.769 168.026 221.548 362.250 326.019 325.429
Uitgaven 0 9.769 168.026 221.548 362.250 326.019 325.429
99.0 Nog onverdeeld 0 9.769 168.026 221.548 362.250 326.019 325.429
Nog te verdelen 0 9.769 168.026 221.548 362.250 326.019 325.429
waarvan apparaat 0 619 7.270 10.135 1.762 1.352 1.352
waarvan programma 0 9.150 160.756 211.413 360.488 324.667 324.077
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

B. Toelichting op de financiële instrumenten

Op dit artikel staan diverse nog niet verdeelde reserveringen. De grondslag van dit artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en voorwaarden bekend zijn. Dit betreft onder andere middelen om de financiering van sociaal ontwikkelbedrijven te verbeteren, voor de opvolging van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten en voor handhaving sociale zekerheid. Daarnaast staan er reserveringen tot en met 2028 voor het maatregelenpakket van het IBO-schulden en om netto in plaats van bruto terugvorderen mogelijk te maken. Verder staan er nog middelen gereserveerd voor het wetsvoorstel Stroomlijning Keten Derdenbeslag en de uitvoering van het opheffen van het handhavingsmoratorium door de Belastingdienst.

7. Departementspecifieke informatie

7.1 Sociale fondsen SZW

Deze paragraaf beschrijft de financiering van de premie-uitgaven onder de uitgaven Sociale Zekerheid. Onderdeel daarvan zijn de door de Minister van SZW vast te stellen premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen van UWV en SVB.

7.1.1 Premiepercentages 2026

Premievaststelling

De voorgenomen premiepercentages voor 2026 zijn opgenomen in tabel 130. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het inkomstenkader voor huishoudens en bedrijven en de koopkrachtontwikkeling. De besluitvorming over de inkomsten wordt toegelichting in de Miljoenennota.

Algemene Ouderdomswet (AOW-premie)

Het premiepercentage voor de Algemene ouderdomswet (AOW) wordt net als dit jaar vastgesteld op 17,9 procent. Bij het Ouderdomsfonds zijn de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het Ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie ook artikel 12). De AOW-premie wordt gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting. Uit het Ouderdomsfonds worden de uitgaven op grond van de AOW betaald.

Algemene Nabestaandenwet (Anw-premie)

Het premiepercentage voor de Algemene Nabestaandenwet (Anw) wordt net als dit jaar vastgesteld op 0,1 procent.

Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf-premie)

Het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) financiert de WW-uitkeringen van marktwerkgevers. Als gevolg van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) zijn er sinds 2020 twee premietarieven binnen het AWf: een laag tarief voor vaste dienstverbanden en een hoog tarief voor flexibele dienstverbanden. Het lage tarief wordt in 2026 gelijk gehouden op 2,74 procent en het hoge tarief op 7,74 procent.

Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo-premie)

Uit het uitvoeringsfonds voor de overheid worden de uitvoeringskosten van de WW voor (voormalige) overheidswerkgevers betaald. De WW-uitkeringen zelf worden bij de (voormalige) werkgever in rekening gebracht. Wel betaalt het Ufo een eventuele ziektewetuitkering als de WW-gerechtigde ziek wordt. De Ufo-premie wordt voor 2026 gelijk gehouden op 0,68 procent.

Uniforme opslag kinderopvang

De premieopslag kinderopvang voor 2026 blijft met 0,5 procent ongewijzigd. De premieopslag kinderopvang wordt door werkgevers betaald door middel van een opslag op de Aof-premie.

Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie)

Vanaf 2022 kent de Aof-premie twee verschillende tarieven: een tarief voor kleine werkgevers (tot 25 maal de gemiddelde premieplichtige loonsom) en een tarief voor grotere werkgevers. In 2026 betalen kleine werkgevers een premie van 6,26 procent en grote werkgevers een premie van 7,61 procent. De Aof-tarieven dalen licht in 2026. Dat komt vooral doordat de hogere Whk-premie binnen de regels van het inkomstenkader is gecompenseerd door de Aof-premie lager vast te stellen. Daar staat tegenover dat de Aof-premie wordt verhoogd als dekking voor de liquidatieverliesregeling.

Werkhervattingskas (Whk-premie)

De gemiddelde premie voor de Werkhervattingskas (Whk), waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) en uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) worden betaald, is door UWV voor 2026 vastgesteld op 1,52 procent. Dat is een stijging van 0,19 procentpunt ten opzichte van 2025. Deze stijging komt voornamelijk door een toename in de geraamde uitkeringslasten van de WGA en de ZW.

AOW Ouderdomsfonds AOW Werknemer 17,90 17,90
Anw Nabestaandenfonds Anw Werknemer 0,10 0,10
Awf-laag Algemeen Werkloosheidsfonds WW, ZW Werkgever 2,74 2,74
Awf-hoog Algemeen Werkloosheidsfonds WW, ZW Werkgever 7,74 7,74
Ufo Uitvoeringsfonds voor de overheid WW, ZW Werkgever 0,68 0,68
Aof-laag Arbeidsongeschiktheidsfonds WGA, IVA, WAO, WAZ, WAZO, ZW Werkgever 6,28 6,26
Aof-hoog Arbeidsongeschiktheidsfonds WGA, IVA, WAO, WAZ, WAZO, ZW Werkgever 7,64 7,61
Aof Uniforme opslag kinderopvang Kinderopvang Werkgever 0,50 0,50
Whk Werkhervattingskas (rekenpremie) WGA, ZW Werkgever 1,33 1,52

7.1.2 Sociale fondsen

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden uit de sociale fondsen betaald. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2025 en 2026, de verwachte ontwikkeling van de premiegrondslagen en de uitkeringslasten zijn de uitgaven en ontvangsten van de sociale fondsen geraamd in tabel 131 en 132. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen vanuit het Rijk. Bij het Ouderdomsfonds bestaan de sociale lasten uit de betaling aan het Zorgverzekeringsfonds. Dit is een wettelijk geregelde bijdrage omdat Aow-gerechtigden het lage tarief van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw betalen. Vanuit het Ouderdomsfonds wordt het verschil tussen het hoge en lage tarief aan het Zorginstituut vergoed.

In de onderstaande tabellen worden de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) en de werkloosheidsfondsen (AWf en Ufo) samen weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven. Dit saldo is zowel in 2025 als in 2026 positief, er zijn dus meer inkomsten dan uitgaven. In 2025 is het saldo voor alle fondsen samen naar verwachting bijna € 11 miljard positief en in 2026 bijna € 12 miljard positief. Dit positieve saldo wordt met name veroorzaakt door de WW-fondsen en de arbeidsongeschiktheidsfondsen. Voor zowel de WW als de arbeidsongeschiktheidsfondsen geldt dat de premie-inkomsten hoger zijn dan de uitgaven die uit het fonds worden gedaan. Het exploitatiesaldo van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale EMU-saldo van de overheid. Tegenover het positieve EMU-saldo van de sociale fondsen staan negatieve EMU-saldi bij het Rijk en de decentrale overheid, waardoor er voor de collectieve sector als geheel sprake is van een begrotingstekort.

Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is negatief doordat de rijksbijdrage op nul is vastgesteld. Hierdoor wordt het vermogensoverschot in het Anw-fonds langzaam teruggebracht.

Het geraamde exploitatiesaldo van het Ouderdomsfonds is in 2025 negatief en in 2026 licht positief. Hiermee wordt naar verwachting het positieve vermogen van € 0,4 miljard dat het fonds eind 2024 had weer teruggebracht naar nul.

Premies 26.601 179 29.590 11.397 67.768
Bijdragen van het Rijk 28.857 0 112 109 29.078
Saldo Interest 92 88 866 37 1.083
Totaal Ontvangsten 55.550 267 30.568 11.543 97.929
Uitkeringen/ Verstrekkingen 55.282 348 19.271 4.518 79.419
Sociale lasten 689 19 3.642 704 5.054
Uitvoeringskosten 214 12 1.381 879 2.485
Totaal Uitgaven 56.184 380 24.294 6.101 86.958
Exploitatiesaldo ‒ 634 ‒ 113 6.274 5.443 10.970
Premies 27.144 181 31.459 12.022 70.806
Bijdragen van het Rijk 32.333 114 111 32.558
Saldo Interest 92 88 873 42 1.095
Totaal Ontvangsten 59.568 269 32.446 12.175 104.458
Uitkeringen/ Verstrekkingen 58.431 349 20.658 4.974 84.412
Sociale lasten 727 18 3.840 776 5.361
Uitvoeringskosten 218 12 1.508 972 2.710
Totaal Uitgaven 59.376 379 26.006 6.722 92.483
Exploitatiesaldo 193 ‒ 111 6.440 5.453 11.976

Vermogensposities

In tabel 133 wordt voor de jaren 2025 en 2026 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De sociale fondsen zijn verplicht om hun liquide middelen in de schatkist aan te houden, of indien nodig, te lenen bij de schatkist. De huidige positieve fondsvermogens zorgen voor een lagere EMU-schuld.

Voor de sociale fondsen samen stijgt het vermogensoverschot in 2026 naar ongeveer € 63 miljard. Deze vermogensoverschotten zijn de optelsom van alle de positieve en negatieve exploitatiesaldo's uit het verleden. Bij de arbeidsongeschiktheidsfondsen is sinds 2015 sprake van (forse) positieve exploitatiesaldo's. Bij de werkloosheidsfondsen is dat vanaf 2017 het geval. Deze positieve exploitatiesaldo's komen deels doordat de premietarieven van de arbeidsongeschiktheidspremies zijn gestegen. Die stijging van de premietarieven komt voor een groot deel doordat binnen de afspraken in de begrotingsregels over het inkomstenkader de Aof-premie is verhoogd om meevallers bij de zorgpremies te compenseren. Los van de tariefverhogingen worden de positieve exploitatiesaldi ook veroorzaakt doordat de arbeidsdeelname is toegenomen en de lonen zijn gestegen. Hierdoor wordt over een groter bedrag aan loon premies afgedragen. De stijging van de uitkeringslasten is daar de afgelopen jaren bij achter gebleven. De extra verhoging van het minimumloon in 2023 zorgde ook voor dezelfde extra verhoging van het maximumpremieloon, omdat deze aan het minimumloon gekoppeld is. Ook hierdoor nemen de premie-inkomsten toe.

Feitelijk vermogen Normvermogen Vermogens-overschot Feitelijk vermogen Normvermogen Vermogens-overschot
Ouderdomsfonds 1.836 1.407 428 1.501 1.501 ‒ 0
Anw-fonds 2.469 34 2.435 2.382 35 2.347
Arbeidsongeschiktheidsfondsen 40.292 964 39.328 46.651 1.027 45.624
WW-fondsen 11.605 1.880 9.725 16.596 1.880 14.716
Totaal sociale fondsen 56.202 4.285 51.916 67.130 4.443 62.687

7.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

7.2.1 Inleiding en leeswijzer

Dit hoofdstuk beschrijft hoe de koopkracht zich naar verwachting ontwikkelt in 2026 en welke beleidsmatige veranderingen de koopkracht beïnvloeden.

Het koopkrachtbeeld voor 2026 is positief en evenwichtig. De meeste mensen gaan erop vooruit en de armoede daalt. Dit komt vooral doordat de lonen naar verwachting sterker stijgen dan de prijzen (inflatie), waarmee er sprake is van reële loongroei. De koopkrachtontwikkeling van werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden is in balans. Beleidsmatige aanpassingen spelen een beperkte rol. Een evenwichtig koopkrachtbeeld dat vooral wordt bepaald door niet-beleidsmatige ontwikkelingen is gepast vanwege de demissionaire status van het kabinet.

Leeswijzer

Paragraaf 7.2.2 geeft een korte toelichting op het concept koopkracht en de koopkrachtramingen van SZW. Paragrafen 7.2.3 en 7.2.4 gaan in op de belangrijkste beleidsmatige en niet-beleidsmatige ontwikkelingen die relevant zijn voor de koopkrachtontwikkeling in 2026. Paragrafen 7.2.5 en 7.2.6 beschrijven het verwachte koopkrachtbeeld voor 2026 en de verwachte ontwikkeling van de armoedecijfers. Paragraaf 7.2.7 gaat in op de financiële prikkels als mensen vanuit de bijstand gaan werken, of als mensen meer uren gaan werken. Paragraaf 7.2.8 gaat in op een aantal moties waarmee het kabinet rekening heeft gehouden bij de besluitvorming en die hiermee zijn afgedaan. Paragraaf 7.2.9 geeft een overzicht van de afzonderlijke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2026. Paragraaf 7.2.10 gaat tot slot in op de belangrijkste maatregelen voor Caribisch Nederland.

7.2.2 Koopkracht en de koopkrachtramingen van SZW

Koopkracht gaat over het inkomen dat huishoudens overhouden na het betalen van belastingen en premies en na het ontvangen van toeslagen. Dit wordt ook wel het besteedbaar inkomen genoemd. Koopkrachtcijfers tonen doorgaans de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen in een bepaald jaar ten opzichte van het voorgaande jaar. Daarbij wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van lonen, uitkeringen en pensioenen, de effecten van beleid en de ontwikkeling van prijzen (inflatie). Als de koopkrachtontwikkeling gelijk is aan 0, zijn huishoudens in staat om het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven. Bij een positieve koopkrachtontwikkeling kunnen huishoudens juist meer uitgeven.

Het Ministerie van SZW maakt – net als het Centraal Planbureau – ramingen van de koopkracht. Deze koopkrachtramingen zijn niet bedoeld om de veranderingen in de portemonnee van individuele huishoudens te voorspellen, maar bedoeld om inzicht te geven in de effecten van (voorgenomen) beleid. De ramingen zijn gebaseerd op de aanname dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens. Dit wordt ook wel statische koopkracht genoemd. In de praktijk kunnen levensgebeurtenissen sterk bepalend zijn voor de koopkrachtontwikkeling van individuele huishoudens, vaak bepalender dan overheidsbeleid. Denk hierbij aan verhuizen, samen gaan wonen of uit elkaar gaan, het krijgen van kinderen, of het vinden of verliezen van een baan. Het is echter onmogelijk om deze ontwikkelingen vooraf goed in te schatten, en bovendien verschillen ze sterk tussen huishoudens. Daarom worden ze niet meegenomen in koopkrachtramingen. Als gevolg daarvan bieden de ramingen vooral inzicht in de verdelingseffecten van overheidsbeleid.

De koopkrachtramingen van SZW worden gemaakt met behulp van een microsimulatiemodel. Dit model werkt met een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen geven zij een betrouwbaar beeld van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen meegenomen, namelijk inkomen uit arbeid, inkomen uit onderneming, uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie.17

7.2.3 Belangrijkste niet-beleidsmatige ontwikkelingen voor de koopkracht

Deze paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste niet-beleidsmatige ontwikkelingen die invloed hebben op de geraamde koopkrachtontwikkeling voor 2026. Het gaat hier om verwachte ontwikkelingen, omdat voor de meeste factoren pas achteraf definitief kan worden vastgesteld hoe ze zich hebben ontwikkeld.

De belangrijkste verwachte ontwikkelingen zijn:

  1. De gemiddelde cao-loonstijging in de marktsector van 4,2%.
  2. De stijging van het minimumloon met 4,5%. Door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.
  3. De stijging van de consumentenprijzen (inflatie, cpi) met 2,3%.
  4. De indexatie van de parameters in het belastingstelsel (zoals schijfgrenzen en de hoogte van heffingskortingen) met 1,53% en in de toeslagen met 2,9%.18
  5. De gemiddelde indexatie van de aanvullende pensioenen met 4,0%.
  6. De stijging van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.876 naar € 1.908.19

7.2.4 Belangrijkste beleidsmatige ontwikkelingen voor de koopkracht

Deze paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste beleidsmatige ontwikkelingen die invloed hebben op de geraamde koopkrachtontwikkeling voor 2026. De opsomming in deze paragraaf beperkt zich tot nieuwe maatregelen die nog niet eerder zijn aangekondigd en de belangrijkste maatregelen die eerder door dit kabinet zijn genomen.

Maatregelen die volgen uit de koopkrachtbesluitvorming 2026:

  1. Verhoging van de arbeidskorting met maximaal € 27.
  2. Verhoging van het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting met 0,05%-punt.

De belangrijkste maatregelen van dit kabinet die eerder besloten zijn:

  1. Aanpassing van de tarieven in de eerste en tweede schijf van de inkomstenbelasting (lastenverlichting).
  2. Beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor in het belastingstelsel (lastenverzwaring).
  3. Aanpassing van de bedragen in het kindgebonden budget in combinatie met een steilere afbouw van het kindgebonden budget.
  4. Verhoging van de vergoedingspercentages in de kinderopvangtoeslag.
  5. Vereenvoudiging en verhoging van de huurtoeslag.
  6. Bevriezing van de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand in de jaren 2025-2027. Als gevolg hiervan daalt de bijstand niet in deze jaren.

Paragraaf 7.2.9 gaat uitgebreider in op alle afzonderlijke koopkrachtrelevante maatregelen.

7.2.5 Algemeen koopkrachtbeeld

Deze paragraaf geeft een toelichting op het verwachte koopkrachtbeeld voor 2026. Dit gebeurt aan de hand van de boxplot (figuur 8) en een tabel met de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens (tabel 134).

De boxplot toont de koopkrachtontwikkeling voor alle huishoudens, en voor verschillende huishoudgroepen afzonderlijk. In de boxplot zijn vier uitsplitsingen gemaakt op basis van verschillende kenmerken: inkomen (in vijf groepen van 20%), inkomensbron (werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden), huishoudsamenstelling (tweeverdieners, alleenstaanden en alleenverdieners) en de aanwezigheid van kinderen (huishoudens met en zonder kinderen).

De boxplot laat steeds voor elke groep de mediane koopkrachtontwikkeling zien, ofwel de koopkrachtontwikkeling van het middelste huishouden. Dat betekent dat de helft van de huishoudens een hogere koopkrachtontwikkeling heeft dan de mediaan, en de helft van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling. In 2026 komt de mediane koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens uit op +1,3%. Dat betekent dus dat de helft van de huishoudens er meer dan 1,3% op vooruitgaat. Het koopkrachtbeeld voor 2026 wordt vooral beïnvloed door niet-beleidsmatige factoren, zoals de ontwikkeling van de lonen (en daaraan gekoppeld de ontwikkeling van het minimumloon en de uitkeringen), prijzen, en de indexatie van pensioenen.

Uit de boxplot blijkt dat de mediane koopkrachtontwikkeling van werkenden (+1,2%), uitkeringsgerechtigden (+1,3%) en gepensioneerden (+1,5%) dicht bij elkaar ligt. En ook de verschillen tussen andere groepen (zoals alleenverdieners versus tweeverdieners, of huishoudens met en zonder kinderen) zijn beperkt. Daarmee ziet het koopkrachtbeeld er evenwichtig uit.

De boxplot geeft ook de spreiding van de koopkrachtontwikkeling binnen de verschillende groepen. Hiervoor toont de figuur het 25e en 75e percentiel. Dat zijn de waarden die horen bij de uiteinden van de blauwe balkjes. Het 25e percentiel betekent dat een kwart van de huishoudens een lagere koopkrachtontwikkeling heeft dan de bijbehorende waarde, en driekwart van de huishoudens een hogere koopkrachtontwikkeling. In 2026 komen het 25e en 75e percentiel uit op +0,9% en +1,6%. Dat betekent dat de koopkracht­ontwikkeling bij de helft van alle huishoudens tussen +0,9% en +1,6% ligt. Tot slot toont de boxplot het 5e en 95e percentiel. Dat zijn de uiteinden van de horizontale lijntjes. De waarden die horen bij deze uiteinden geven aan tussen welke waarden de koopkracht van 90 procent van de huishoudens zich ontwikkelt. Deze waarden staan symbool voor de hoogste en laagste koopkrachtontwikkeling in dat jaar. De boxplot laat zien dat de koopkracht van 90 procent van de huishoudens in 2026 naar verwachting tussen ‒ 0,2% en +2,0% ligt.

Figuur 8 Boxplot verwachte koopkrachtontwikkeling 2026

De boxplot geeft goed inzicht in de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in de samenleving en de spreiding binnen die groepen, maar is moeilijk te relateren aan concrete huishoudtypen. Daarom toont tabel 134 de koopkrachtontwikkeling van een aantal voorbeeldhuishoudens. Dit zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen, zoals minimumloonverdieners, huishoudens met bijstand, alleenstaande ouders of AOW’ers zonder aanvullend pensioen. Hoewel er in de praktijk weinig huishoudens zijn die exact overeenkomen met de gehanteerde aannames achter de getoonde voorbeeldhuishoudens, zijn de voorbeelden wel representatief voor een groep soortgelijke huishoudens.20

In het kader van representativiteit zijn de berekeningen voor de koopkracht­ontwikkeling van voorbeeldhuishoudens in principe gebaseerd op generieke (inkomens)regelingen, waarop alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken. Denk daarbij aan de belastingtarieven en heffingskortingen in de inkomstenbelasting, en regelingen zoals de zorgtoeslag, kinderbijslag of het kindgebonden budget.21 Regelingen waarvan niet duidelijk is of vergelijkbare huishoudens er aanspraak op kunnen maken (of in welke mate), zijn niet meegenomen. Denk daarbij aan de kinderopvangtoeslag (niet alle huishoudens met kinderen maken gebruik van kinderopvang, en voor zover ze dat wel doen niet in dezelfde mate), de hypotheekrenteaftrek (niet alle huishoudens hebben een koopwoning, en voor zover ze dat wel hebben verschilt de rente die kan worden opgevoerd als aftrekpost) of de huurtoeslag (niet alle huishoudens hebben een huurwoning, en voor zover ze die wel hebben verschilt de huurhoogte).22

Alleenverdiener met kinderen
modaal 1,1%
2 x modaal 1,0%
Tweeverdieners
modaal + ½ x modaal met kinderen 1,3%
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen 1,6%
2½ x modaal + modaal met kinderen 1,5%
modaal + modaal zonder kinderen 1,6%
2 x modaal + modaal zonder kinderen 1,6%
Alleenstaande
minimumloon 1,3%
modaal 1,6%
2 x modaal 1,5%
Alleenstaande ouder
minimumloon 1,3%
modaal 0,9%
Niet-werkenden
Sociale minima
paar met kinderen 1,3%
alleenstaande 1,6%
alleenstaande ouder 0,9%
AOW (alleenstaand)
(alleen) AOW 1,5%
AOW +10000 1,7%
AOW (paar)
(alleen) AOW 1,6%
AOW +10000 1,7%
AOW +30000 1,7%

7.2.6 Armoede

Deze paragraaf geeft een toelichting op de verwachte ontwikkeling van de (kinder)armoedecijfers in 2026. Het kabinet streeft ernaar om de (kinder)armoede niet op te laten lopen ten opzichte van het referentiejaar 2024. Tabel 135 toont de verwachte ontwikkeling van de (kinder)armoedecijfers in 2024, 2025 en 2026 volgens de armoededefinitie van CBS, Nibud en SCP. De tabel laat zien dat het streefcijfer van het kabinet naar verwachting wordt behaald.

Aandeel personen in armoede 3,4% 2,9% 2,6%
Aandeel kinderen in armoede 3,2% 2,9% 2,6%

7.2.7 Financiële prikkels bij werkaanvaarding of meer uren werken

Naast een evenwichtig inkomensbeeld en het voorkomen van oplopende armoede streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat mensen erop vooruitgaan als zij gaan werken, of als zij meer uren gaan werken. Deze paragraaf belicht vanuit verschillende invalshoeken in welke mate het loont om (meer uren) te gaan werken. Daarbij wordt ook een vergelijking gemaakt tussen 2025 en 2026.

Tabellen 136 en 137 geven voor verschillende huishoudsituaties inzicht in de prikkels om (meer uren) te gaan werken vanuit vier verschillende invalshoeken.23

De werkloosheidsval (tabel 136) laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat mensen een baan vinden op minimumloonniveau. Een hoger percentage in de tabel betekent dat de stap van uitkering naar werk financieel aantrekkelijker is. Tabel 136 laat zien dat de stap van uitkering naar werk voor alleenstaanden zonder kinderen relatief aantrekkelijk is, en dat alleenverdieners met kinderen en alleenstaande ouders minder overhouden als zij gaan werken. De belangrijkste verklaring voor deze beperkte inkomensvooruitgang bij alleenverdieners is dat het brutoloon maar beperkt hoger is dan de netto-bijstand dat op dit huishoudtype van toepassing is. Bij een alleenstaande ouder spelen daarnaast ook de netto-kosten van kinderopvang een rol. De laatste kolom van de tabel laat zien dat de verschillen tussen 2025 en 2026 qua inkomensvooruitgang bij werkaanvaarding zeer beperkt zijn.

Inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk op minimumloonniveau vanuit een bijstandsuitkering 2025 2026 Verschil
Alleenverdiener met kinderen 5% 5% Geen verschil
Alleenstaande 37% 37% Geen verschil
Alleenstaande ouder (gaat werken in deeltijd (0,8 fte)) 9% 10% + 1%-punt
  1. De inkomensvooruitgang bij werkaanvaarding door alleenstaande ouders in 2025 valt in bovenstaande tabel lager uit dan het percentage dat vorig jaar in de begroting werd gerapporteerd voor 2025. Dat komt voornamelijk door een methodologische wijziging in de berekening van de kosten van kinderopvang, die is doorgevoerd om beter aan te sluiten bij wat mensen in de praktijk ervaren.

De doorgroeival brengt de marginale druk in beeld wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Het uitgangspunt in deze paragraaf is daarbij steeds dat mensen van 100% wml naar 150% wml doorgroeien. Tabel 137 (eerste set voorbeelden) laat de cijfers van de marginale druk zien. Een hoger percentage betekent dat mensen minder overhouden van extra verdiend inkomen. De tabel laat zien dat de marginale druk bij een hogere beloning van werk voor alleenstaande ouders relatief laag is (30%), maar aanzienlijk hoger is voor de andere huishoudtypen. De belangrijkste verklaringen hiervoor zijn de inkomstenbelasting en het afbouwen van toeslagen bij een hoger inkomen.24 De laatste kolom in tabel 137 laat zien dat de marginale druk bij een hogere beloning van werk voor een alleenverdiener en een alleenstaande in 2026 min of meer gelijk is als in 2025. Voor een alleenstaande ouder is de marginale druk toegenomen. Dit komt vooral door de beperkte toepassing van de tabelcorrectiefactor en de introductie van een lineair afbouwpad in de huurtoeslag dat voor huishoudens in het begin van het afbouwpad iets steiler is dan het afbouwpad in 2025 (zie ook paragraaf 7.2.9).

De herintredersval toont de marginale druk wanneer een niet-werkende partner met een werkende partner een baan vindt. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat de niet-werkende partner een baan vindt met een deeltijdfactor van 0,6 fte. De deeltijdval toont de marginale druk wanneer een deeltijdwerkende partner meer uren gaat werken. Het uitgangspunt is daarbij steeds dat de deeltijdwerkende partner doorgroeit van 0,6 naar 0,8 fte. Tabel 137 (tweede en derde set voorbeelden) laat de cijfers van de marginale druk zien. Een hoger percentage betekent dat mensen minder overhouden als ze (meer uren) gaan werken. De tabel laat zien dat het voor de getoonde huishoudtypen altijd loont om de stap naar werk te zetten of om meer uren te gaan werken. De tabel laat daarnaast zien dat de marginale druk in 2026 iets lager wordt ten opzichte van 2025. Dit komt vooral door de introductie van een lineair afbouwpad in de huurtoeslag (dat voor huishoudens verder in het afbouwpad iets minder steil is dan het afbouwpad in 2025) en de verhoging van de vergoedingspercentages binnen de kinderopvangtoeslag (zie ook paragraaf 7.2.9).

Marginale druk bij hogere beloning werk (150% wml i.p.v. 100% wml) 2025 2026 Verschil
Alleenverdiener met kinderen 77% 76% ‒ 1%-punt
Alleenstaande 70% 70% Geen verschil
Alleenstaande ouder (werkt in deeltijd (0,8 fte)) 27% 30% + 3%-punt
Herintredersval
Marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner 2025 2026 Verschil
Partner 1 verdient minimumloon 47% 46% ‒ 1%-punt
Partner 2 in deeltijd (0,6 fte) op minimumloonniveau
Partner 1 verdient modaal 29% 29% Geen verschil
Partner 2 in deeltijd (0,6 fte) en verdient 50% modaal
Partner 1 verdient 200% modaal 30% 28% ‒ 2%-punt
Partner 2 in deeltijd (0,6 fte) en verdient 50% modaal
Deeltijdval minstverdienende partner
Marginale druk bij meer uren werken 2025 2026 Verschil
Partner 1 verdient minimumloon 55% 51% ‒ 4%-punt
Partner 2 gaat van 0,6 naar 0,8 fte op minimumloonniveau
Partner 1 verdient modaal 26% 25% ‒ 1%-punt
Partner 2 gaat van 0,6 naar 0,8 fte en gaat van 50% naar 67% modaal
Partner 1 verdient 200% modaal 31% 30% ‒ 1%-punt
Partner 2 gaat van 0,6 naar 0,8 fte en gaat van 50% naar 67% modaal
  1. De marginale druk bij een inkomensvooruitgang valt in bovenstaande tabel voor de meeste huishoudtypen hoger uit dan de percentages die vorig jaar in de begroting werden gerapporteerd voor 2025. Dat komt voornamelijk door een methodologische wijziging in de berekening van de kosten van kinderopvang, die is doorgevoerd om beter aan te sluiten bij wat mensen in de praktijk ervaren.

In aanvulling op de financiële prikkels bij (meer uren) werken voor specifieke huishoudtypen (tabellen 136 en 137) toont tabel 138 voor een aantal inkomensklassen de gemiddelde marginale druk van werkenden. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. De tabel toont voor vijf inkomensklassen de gemiddelde marginale druk van werknemers weergegeven bij een bruto-loonstijging van 3%. De marginale druk geeft ook hier aan hoeveel procent van de bruto-loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Ten opzichte van 2025 stijgt de marginale druk licht (+0,7%-punt) voor werknemers met een inkomen lager dan het minimumloon. Dit komt onder meer door de beperking van de tabelcorrectiefactor en de (niet-beleidsmatige) indexatie van de arbeidskorting.25 Voor de overige inkomensgroepen zijn de veranderingen in gemiddelde marginale druk relatief beperkt (maximaal 0,3 %-punt). Beleidsmatige aanpassingen kunnen hierbij een rol spelen, maar samenstellingseffecten kunnen ook de geringe mutatie verklaren.26

<wml 17,2% 17,9% 22%
1-1,5x wml 47,9% 48,0% 24%
1,5-2x wml 54,1% 53,8% 21%
2-3x wml 56,4% 56,6% 22%
>3x wml 58,1% 57,9% 11%

Figuur 9 toont verhouding tussen de marginale druk en het bruto-inkomen.27 De dikgedrukte lijn in de figuur toont de gemiddelde marginale druk. De stippellijnen tonen het zogenoemde 5e en 95e percentiel van de marginale druk. Het 95e percentiel betekent dat 95 procent van de werkenden met dat inkomen een lagere marginale druk heeft, en dat 5 procent van de werkenden met dat inkomen een hogere marginale druk heeft. Het 5e en 95e percentiel vormen bij benadering de onder- en bovengrens (extremen) van de marginale druk. De belangrijkste verklaring voor het verloop van de marginale druk is de inkomstenbelasting. Daarnaast spelen ook de toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw een rol. Een hoger inkomen betekent immers afbouw van toeslagen. Figuur 9 laat zien dat de gemiddelde marginale druk relatief laag is bij inkomens tot circa € 25.000, en dan oploopt tot circa 50 à 60%. De figuur laat echter ook zien dat een deel van de werknemers met een inkomen tussen minimumloon en modaal een zeer hoge marginale druk heeft (meer dan 80%). Deze hoge marginale druk ontstaat vaak door een samenloop van inkomensafhankelijke afbouwtrajecten van toeslagen.

Figuur 9 Gemiddelde en extreme marginale druk naar inkomensniveau 2026

In de paragraaf is tot nu toe met name aandacht besteed aan de marginale druk. De marginale druk geeft aan welk deel van extra verdiend inkomen opgaat aan belastingheffing, pensioenopbouw en de afbouw van toeslagen. Het vervolg van deze paragraaf gaat in op de gemiddelde druk. De gemiddelde druk laat zien welk deel van het totale bruto inkomen gemiddeld genomen opgaat aan belastingheffing en pensioenopbouw, rekening houdend met toeslagen. Over het algemeen geldt dat een hoge marginale druk samengaat met een lage gemiddelde druk en andersom.

Figuur 10 toont de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2026.28 Sinds 2021 sluit de berekening van de gemiddelde druk aan bij het advies van de werkgroep Koopkracht om voor alle toeslagen en kinderbijslag zowel de toeslag als de bijbehorende kosten mee te nemen in de berekening.2930 De bijbehorende kosten moeten immers gemaakt worden om voor de toeslag in aanmerking te komen. De gemiddelde belastingdruk zoals weergegeven in figuur 10 ligt in 2026 voor de meeste inkomens iets hoger dan in 2025. Tegenover lastenverlichting in de vorm van (iets) lagere schijftarieven, hogere arbeidskorting, de verhoging van het aanvangspunt toptarief en de verhoging van de huurtoeslag staat een lastenverzwaring in de vorm van een beleidsmatig beperkte doorwerking van de tabelcorrectiefactor en – voor hogere inkomens – een verlaging van het kindgebonden budget vanwege de steilere afbouw (zie ook paragraaf 7.2.9).

Figuur 10 Gemiddelde belastingdruk naar huishoudtype 2026

7.2.8 Moties en toezeggingen

Het kabinet heeft bij de besluitvorming over het koopkrachtbeeld een aantal moties gewogen. In de eerste plaats de motie-Klaver c.s., die de regering onder andere verzoekt om bij het koopkrachtbeleid als uitgangspunt te nemen dat middeninkomens er meer op vooruitgaan dan de hoogste inkomens.31 In de tweede plaats de motie-Van Apeldoorn c.s., die de regering verzoekt om in de Miljoenennota voor 2026 gerichte maatregelen op te nemen met als doel de kinderarmoede in 2026 en de jaren daarna significant te verminderen, onder het niveau dat door het CPB in het Centraal Economisch Plan werd geraamd.32

Het verwachte koopkrachtbeeld voor 2026 voldoet aan de motie-Klaver c.s. Figuur 8 laat zien dat het tweede en derde inkomenskwintiel er naar verwachting 1,4% op vooruitgaan, terwijl het vierde en vijfde inkomenskwintiel er 1,3% op vooruitgaan. Het kabinet heeft er niet voor gekozen om in de Miljoenennota voor 2026 nieuwe maatregelen voor te stellen om de kinderarmoedecijfers verder te laten dalen. Tabel 135 laat zien dat het aandeel kinderen in armoede naar verwachting daalt van 2,9% in 2025 naar 2,6% in 2026. Dat is een iets grotere daling dan in februari jongstleden door het CPB werd voorzien. Volgens het CPB is de verwachte daling onder andere toe te schrijven aan de verhoging van de huurtoeslag, de lagere inkomstenbelasting in box 1 en de maatregelen van dit kabinet rond het kindgebonden budget.33 Gelet op de demissionaire status van het kabinet, de maatregelen die het kabinet al neemt om armoede terug te dringen en de bijzondere aandacht die het kabinet daarbij heeft voor kinderen in armoede (zie ook het Nationaal Programma Armoede en Schulden), en het ontbreken van dekking voor extra maatregelen, acht het kabinet het niet passend om nu extra geld uit te trekken voor een verdere verlaging van de kinderarmoedecijfers.

Het kabinet zal in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor een extra knikpunt in de afbouw van het kindgebonden budget reageren op de motie-Flach/Van der Lee.34 Daarnaast zal de minister van VRO reageren op drie moties van de leden Ergin, Beckerman/De Hoop en El Abassi.35

Naar aanleiding van het debat over de SZW-begroting voor 2025 heeft de Tweede Kamer de motie-Aartsen aangenomen, die de regering verzoekt om bij de berekening van de marginale druk van werkenden ook de kosten van kinderopvang mee te nemen.36 Eerder is reeds aangegeven dat het niet mogelijk is om de kosten van kinderopvang mee te nemen in alle (standaard)berekeningen over marginale druk, maar dat dit al wel deels gebeurt, en dat het kabinet ook kritisch zou kijken naar de mogelijkheden om de kosten van kinderopvang beter mee te nemen in berekeningen over marginale druk. In deze SZW-begroting is in tabellen 136 en 137 bij de berekeningen voor de werkloosheidsval bijvoorbeeld rekening gehouden met de kosten van kinderopvang als een alleenstaande ouder gaat werken, en bij de berekeningen voor de herintredersval en de deeltijdval is dat ook gedaan voor niet-werkende partners die gaan werken of minstverdienende partners die meer uren gaan werken. Daarnaast is een methodologische wijziging doorgevoerd in de berekeningswijze van de kosten van kinderopvang, waardoor de berekeningen beter aansluiten bij wat mensen in de praktijk ervaren. Ook in de toekomst zal het kabinet steeds kritisch kijken om waar mogelijk rekening te houden met de bijdrage van de kosten van kinderopvang in de marginale druk. Daarmee beschouwt het kabinet de motie-Aartsen als afgedaan.

7.2.9 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2026

1. Fiscaal generiek Aanpassing schijftarieven inkomstenbelasting (lastenverlichting) + Ja
Beperkte indexering bovengrens eerste belastingschijf Ja
Verhoging aanvangspunt toptarief + Ja
Verlaging zelfstandigenaftrek Ja
Beperkte toepassing tabelcorrectiefactor Ja
Verhoging arbeidskorting op tweede en derde knikpunt + Ja
Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie Ja (via inflatie)
2. Sociale zekerheid Aanpassingen binnen het kindgebonden budget Ja
Verbetermaatregelen toeslagen + Nee
Verhoging vergoedingspercentages kinderopvangtoeslag + Ja
3. Zorg Bevriezing eigen risico in de zorgverzekering +/- Ja
Verhoging van het normpercentages binnen de zorgtoeslag en steilere afbouw Ja
4. Wonen Vereenvoudiging en verhoging van de huurtoeslag + Ja
Geleidelijke afschaffing belastingaftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Ja

In aanvulling op bovenstaande is ook relevant dat aan het begin van de kabinetsperiode is besloten om de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand te pauzeren voor de jaren 2025-2027. Deze afbouw van de dubbele AHK blijft gelijk aan 2024, waardoor de bijstand niet daalt.

1. Fiscaal generiek

Aanpassing schijftarieven inkomstenbelasting (lastenverlichting)

Het tarief van de eerste schijf (inkomen tot circa € 38.900) gaat met 0,12%-punt omlaag, van 35,82% naar 35,70%. Dit is een saldo van een verlaging met 0,17%-punt als gevolg van de afgesproken lastenverlichting uit het Hoofdlijnenakkoord en een verhoging van 0,05%-punt uit de koopkrachtbesluitvorming om de verhoging van de arbeidskorting budgettair neutraal te dekken. Het tarief in de tweede schijf (inkomen tussen circa € 38.900 en € 79.100) gaat met 0,08%-punt omhoog, van 37,48% naar 37,56%. Deze maatregelen hebben een mediaan inkomenseffect van +0,1% voor alle huishoudens.

Beperkte indexering bovengrens eerste belastingschijf

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de (huidige) eerste schijf (circa € 38.900 in 2026) maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de eerste schijf verkort wordt en de tweede schijf verlengd. Personen geboren in 1945 of eerder zijn van deze maatregel uitgezonderd. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van 0,0% voor de huishoudens met een effect.

Verhoging aanvangspunt toptarief

In het Belastingplan 2019 is een stapsgewijze beleidsmatige verhoging opgenomen van het aanvangspunt van het toptarief tot en met het jaar 2031. In 2026 wordt het aanvangspunt van het toptarief met € 1.143 verhoogd. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van 0,0% voor alle huishoudens. Dit heeft ook een positief inkomenseffect op huishoudens met een inkomen onder het aanvangspunt van het toptarief omdat de afbouw van de algemene heffingskorting hieraan gekoppeld is. Bij een verhoging van het aanvangspunt van het toptarief verloopt de afbouw van de algemene heffingskorting minder steil.

Verlaging zelfstandigenaftrek

Sinds 2020 wordt de zelfstandigenaftrek in stappen verlaagd. In 2026 wordt de zelfstandigenaftrek verlaagd met € 1.270 van € 2.470 naar € 1.200. De zelfstandigenaftrek wordt verder verlaagd tot € 900 in 2027. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,5% voor huishoudens met een effect.

Beperkte toepassing tabelcorrectiefactor

Voor 2026 komt de tabelcorrectiefactor (tcf) uit op 2,9%. In het voorjaar van 2025 is besloten om de tcf beperkt toe te passen in de inkomstenbelasting. Daar wordt de tcf maar voor 52,8% toegepast; de parameters in de inkomstenbelasting worden daarom met 1,53% geïndexeerd. In de toeslagen wordt wel de volledige tcf toegepast. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,3% voor de huishoudens met een effect.

Verhoging arbeidskorting op tweede en derde knikpunt

In de koopkrachtbesluitvorming is besloten om de arbeidskorting beleidsmatig met € 25 te verhogen op het tweede knikpunt en met € 27 op het derde knikpunt. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van +0,1% voor de huishoudens met een effect.

Fiscale maatregelen met een effect op de inflatie

Een aantal maatregelen van dit kabinet heeft effect op de prijzen die consumenten betalen. Zo wordt het verlaagde btw-tarief op logies afgeschaft. Hierdoor stijgen de prijzen. Daarnaast is afgelopen voorjaar besloten om het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport te behouden. En tijdens de augustusbesluitvorming is besloten om de verlaging van de brandstofaccijnzen te verlengen met één jaar, tot 1 januari 2027.

2. Sociale zekerheid

Aanpassingen binnen het kindgebonden budget

Dit kabinet heeft besloten om de kindbedragen van het kindgebonden budget te verhogen. In 2023 werden zowel de kindbedragen als de alleenstaande ouderkop (ALO-kop) binnen het kindgebonden budget verhoogd, maar een groot deel daarvan was tijdelijk. In de periode 2024-2028 wordt deze tijdelijke verhoging weer afgebouwd, waaronder ook een deel per 2026. Per saldo resteert een beleidsmatige verlaging van de kindbedragen van ongeveer € 3 op jaarbasis en een beleidsmatige verlaging van de ALO-kop van ongeveer € 69 op jaarbasis. Daarnaast heeft dit kabinet besloten om de afbouw van het kindgebonden budget 0,5%-punt steiler te maken (van 7,1% naar 7,6%). Deze maatregelen hebben een mediaan inkomenseffect van ‒ 0,2% voor de huishoudens met een effect.

Wetsvoorstel verbetermaatregelen toeslagen

In 2026 worden een aantal knelpunten binnen de toeslagen aangepakt. Er komt een uitzondering op het partnerbegrip voor gehuwden met een partner die noodgedwongen elders verblijft. Zij worden vanaf volgend jaar gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), met als gevolg dat mensen onder andere aanspraak kunnen krijgen op een verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouderkop (ALO-kop). De aanvraagtermijn van huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget wordt verlengd. Daarnaast worden toeslagen niet langer met terugwerkende kracht aangepast bij bepaalde overheidsbesluiten, vinden er aanpassingen plaats in het boetebeleid en wordt de rente op terugvorderingen en nabetalingen van toeslagen afgeschaft. Inkomenseffecten zijn voor deze maatregelen niet te berekenen, maar deze maatregelen kunnen op individueel niveau een grote (positieve) impact hebben.

Verhoging vergoedingspercentages kinderopvangtoeslag

Als onderdeel van een ingroeipad naar een vergoeding van 96% van de kosten van kinderopvang (tot aan de maximumuurprijs) voor alle werkende ouders, worden in 2026 de vergoedingspercentages binnen de kinderopvangtoeslag verhoogd voor huishoudens met een verzamelinkomen hoger dan circa € 49.300. De maatregel heeft positieve inkomenseffecten voor huishoudens met een verzamelinkomen boven genoemde grens die gebruik maken van kinderopvang. De omvang van het positieve effect hangt af van het aantal uren kinderopvang dat ouders afnemen en de hoogte van het inkomen van ouders. Huishoudens met een inkomen lager dan circa € 49.300 ontvangen nu al een vergoeding van 96% van de kosten van kinderopvang (tot aan de maximumuurprijs).

Daarnaast is afgelopen voorjaar besloten om de voorgenomen bevriezing van de maximumuurprijzen in de kinderopvangtoeslag in 2026 terug te draaien. Deze maatregel heeft per saldo geen effect op de koopkracht in 2026 (beleidsmatig verandert er per saldo immers niets), maar voorkomt wel het eerdere besluit met een negatief inkomenseffect.

3. Zorg

Bevriezen van het eigen risico in de zorgverzekering

Het verplicht eigen risico van de zorgverzekering blijft in 2026 bevroren op € 385 per jaar per volwassen verzekerde. De bevriezing van het eigen risico en het effect daarvan op de zorguitgaven leidt tot een hogere nominale premie, inkomensafhankelijke bijdrage en zorgtoeslag. De combinatie hiervan kan positief of negatief uitpakken voor huishoudens, afhankelijk van de vraag of men het eigen risico volledig betaalt.

Verhoging normpercentages binnen de zorgtoeslag en steilere afbouw

Elk jaar worden de normpercentages binnen de zorgtoeslag (licht) verhoogd en wordt het afbouwpercentage (licht) verhoogd. Hierdoor ontvangen mensen iets minder zorgtoeslag. Deze maatregelen hebben een mediaan inkomenseffect van 0,0% voor de huishoudens met een effect.

4. Wonen

Vereenvoudiging en verhoging van de huurtoeslag

De huurtoeslag wordt in 2026 op een aantal punten aangepast met maatregelen uit het wetsvoorstel Vereenvoudiging van de huurtoeslag en het wetsvoorstel Wet Huurtoeslag ter verbetering van de koopkracht en de vereenvoudiging van de regeling:

  1. De maximumhuurgrens als voorwaarde voor het ontvangen van huurtoeslag vervalt. Hierdoor kunnen ook huurders met een hogere huur en een laag inkomen huurtoeslag ontvangen.
  2. De jongerenleeftijdsgrens wordt verlaagd van 23 jaar naar 21 jaar. Jongeren vanaf 21 jaar krijgen daardoor recht op volledige huurtoeslag.
  3. Servicekosten tellen niet meer mee voor de berekening van de huurtoeslag.
  4. De afbouw van de huurtoeslag wordt lineair. Het afbouwpercentage bedraagt 22% voor meerpersoonshuishoudens en 27% voor eenpersoonshuishoudens. Door deze maatregel bouwt de huurtoeslag voor de meeste mensen langzamer af, wat betekent dat huishoudens minder huurtoeslag verliezen als het inkomen stijgt.
  5. Verlaging van de eigen bijdrage met per saldo € 7,58 per maand in 2026.

Deze maatregelen hebben een mediaan inkomenseffect van +0,3% voor huishoudens met een effect.

Geleidelijke afschaffing belastingaftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Vanaf 1 januari 2019 wordt de aftrek voor de kleine woningschuld over 30 jaar afgebouwd. Het percentage neemt ieder jaar af met 3,33%. Vanaf 1 januari 2048 vervalt de aftrek helemaal. Dit betekent dat er in 2026 sprake is van een maximale aftrek van 76,67% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare (rente)kosten voor de eigen woning. In 2026 is dit 73,33%. De maatregel heeft een mediaan inkomenseffect van 0,0% voor de huishoudens met een effect.

7.2.10 Maatregelen Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland zijn er geen beleidsmatige aanpassingen voor 2026 met gevolgen voor de koopkracht.

8. Bijlagen

Bijlage 1: Zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak

Deze bijlage bevat in tabel 140 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van SZW vallen. In tabel 141 zijn de bijdragen aan de ZBO's en RWT's opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen zijn de in de beleidsartikelen verantwoorde uitgaven van de begrotings- en de premiegefinancierde regelingen in de budgettaire tabellen onder de instrumenten «Inkomensoverdrachten» en «Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s».

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ZBO en RWT 1,2,3,4,5,6,11 39.964,3 evaluatie 2026
inclusief
Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)
Sociale Verzekeringsbank (SVB) ZBO en RWT 2,6,8,9,10,11,13 64.572,0 evaluatie 2026
Bureau InformatieDiensten Nederland (BIDN) RWT 11 20,1 evaluatie 2026
Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) JenV ZBO en RWT 13 63,6

Bijlage 2: Specifieke uitkeringen

Als het Rijk bijdragen onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang aan provincies en gemeenten verstrekt, is op basis van artikel 15a lid 1 Financiële-verhoudingswet sprake van een specifieke uitkering. In deze bijlage is voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) aangegeven welke specifieke uitkeringen voor 2025 tot en met 2030 uitgekeerd worden en welke voornemens er zijn voor specifieke uitkeringen. De voornemens worden aangeduid met een «V» onder het kopje SiSa nummer (Single information Single audit). Indien nodig wordt er onder de tabel een toelichting gegeven.

G2 Naam SPUK Participatiewet 7.780,9 7.946,0 8.040,7 8.205,8 8.394,6 8.598,4
Korte duiding Ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor zelfstandigen.
Juridische grondslag Artikel 69 Participatiewet en artikel 48 Bbz
Maatschappelijke effecten Zie toelichting onder artikel 2
Ontvangende partijen Gemeenten
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
SiSa nr. Onderdeel Toelichting 2025 2026 2027 2028 2029 2030
G3 Naam SPUK Bbz ‒ 4,1 ‒ 4,0 ‒ 3,0 ‒ 1,4 1,5 1,5
Korte duiding Ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten voor de kapitaalverstrekkingen aan zelfstandigen op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen.
Juridische grondslag Artikel 49 en 50 Bbz
Maatschappelijke effecten Zie toelichting onder artikel 2
Ontvangende partijen Gemeenten
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
SiSa nr. Onderdeel Toelichting 2025 2026 2027 2028 2029 2030
G4 Naam SPUK Tozo ‒ 42,4 ‒ 42,3 ‒ 27,9 ‒ 2,3 0,0 0,0
Korte duiding Ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten voor de algemene bijstand en kapitaalverstrekkingen aan zelfstandigen op grond van de Tozo.
Juridische grondslag Artikel 19 Tozo
Maatschappelijke effecten Zie toelichting onder artikel 2
Ontvangende partijen Gemeenten
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
SiSa nr. Onderdeel Toelichting 2025 2026 2027 2028 2029 2030
G10 Naam SPUK Wet inburgering 2021 0,0 289,6 261,3 255,0 222,5 181,8
Korte duiding Ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten voor de financiering van inburgeringsvoorzieningen.
Juridische grondslag Artikel 40 Wet inburgering
Maatschappelijke effecten Zie toelichting onder artikel 13
Ontvangende partijen Gemeenten
Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang
SiSa nr. Onderdeel Toelichting 2025 2026 2027 2028 2029 2030
G12 Naam SPUK Kwijtschelden schulden 6,2 13,9 9,3 4,6 0,0 0,0
Korte duiding Compensatie van gemeenten voor het kwijtschelden van publieke schulden in het kader van de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag.
Juridische grondslag Artikel 7.3 Wet hersteloperatie toeslagen
Maatschappelijke effecten Het kabinet zet zich in om gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire en hun kinderen te helpen en te voorkomen dat zoiets ooit nog kan gebeuren. Om gedupeerden en ex-partners met een schone lei te laten starten, is onder andere besloten tot het kwijtschelden van openstaande gemeentelijke schulden.
Ontvangende partijen Gemeenten
Artikel 7 Kinderopvang
SiSa nr. Onderdeel Toelichting 2025 2026 2027 2028 2029 2030
G15 Naam SPUK Brabants migratie informatiepunt 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Korte duiding Het pilotproject Brabants Migratie Informatiepunt test activiteiten ter verbetering van de informatievoorziening aan arbeidsmigranten.
Juridische grondslag Beschikking
Maatschappelijke effecten Draagt bij aan praktische realisatie van arbeidsrechtelijke bescherming en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.
Ontvangende partijen Provincie Noord-Brabant
Artikel 1 Arbeidsmarkt
SiSa nr. Onderdeel Toelichting 2025 2026 2027 2028 2029 2030
G16 Naam SPUK Grensinformatiepunten 1,5 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6
Korte duiding Dit bedrag wordt verdeeld over 6 rijksontvangers (provincies/gemeenten). Dit doet SZW op basis van een convenant uit 2019 met de provincies/gemeenten. De voorwaarden hierin hebben o.a. betrekking op cofinanciering door de provincies/gemeenten van 50%. Met een spuk komt SZW tot een rechtmatige betaling.
Juridische grondslag Ministeriële regeling
Maatschappelijke effecten Een vitale grensoverschrijdende arbeidsmarkt heeft op regionaal en op nationaal niveau voordelen. Een goed functionerende grensinformatiestructuur is daarbij van groot belang. Het netwerk van tien bestaande Grensinfopunten (GIP’s) vormt hier een belangrijk onderdeel van.
Ontvangende partijen Gemeenten/Provincies
Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet
Totaal 7.742 8.205 8.282 8.463 8.620 8.783

Bijlage 3: Subsidieoverzicht

1 Actieprogramma DILLO 7.361 3.167 14.065 14.431 11.674 13.574 11.674 20251 2028
1 Stimuleringsregeling LLO in het MKB 56.962 78.869 71.900 76.930 58.697 43.430 40.915 2024 2025, 20292 2029
1 STAP 250 0 0 0 0 0 0 2024 2025 2023
1 NOW 1.155.793 133.742 0 0 0 0 0 2024 2024
1 MDI&EU 186.013 139.243 317.128 172.724 40.000 0 0 2025 2026 2025
1 Onderzoek interventies arbeidstijd 0 3.336 3.102 3.160 3.289 4.407 0 2029 2029
2 Geldzorgen Armoede en Schulden 13.857 10.420 10.000 13.000 12.000 4.728 1.554 2024 2028 2025
4 ESB-regeling3 17.088 14.720 15.306 15.306 15.306 15.306 15.306 2022 2027 2028
5 Praktijkleren 1.172 4.000 2.800 2.800 2.800 2.800 2.900 2025
TOTAAL 1.438.496 387.497 434.301 298.351 143.766 84.245 72.349
  1. De evaluatie betreft de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek en experimenten duurzame inzetbaarheidsinterventies, niet het gehele actieprogramma.
  2. De SLIM-regeling bestaat uit twee afzonderlijke onderdelen met elk een eigen evaluatie: mkb (2025) en scholen (2029).
  3. De volledige naam: Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). Deze regeling staat in de budgettaire tabel van artikel 4 onder bijdrage ZBO omdat de financiering via UWV gaat.
1 Arbeidsmarkt 7.111 10.572 7.915 6.251 6.062 6.458 3.390 2020 2027
Algemeen 6.580 8.968 6.314 4.650 4.461 3.390 3.390
Meer uren werkt 531 1.604 1.601 1.601 1.601 3.068 0
2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet 113.734 129.494 133.838 105.603 52.492 47.322 48.041 2020 2026
Subsidies algemeen: alle kinderen doen mee 13.736 15.665 15.332 15.362 15.362 15.362 16.362
Overige subsidies algemeen 37.732 33.555 32.385 19.516 16.412 11.221 13.028
Instellingssubsidie 464 318 418 418 418 418 418
SBCM 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800 2.800
NIBUD 484 951 693 693 693 693 693
Energiefonds 55.470 59.000 60.000 50.000 0 0 0
Waarborgfonds 3.048 0 0 0 0 0 0
Arbeidsinfrastructuur1 0 17.205 22.210 16.814 16.807 16.828 14.740
5 Werkloosheid 6.924 4.356 0 0 0 0 0 2023 2030
Algemeen 650 75 0 0 0 0 0
Coördinatie arbeidsmarktdienstverlening 6.274 4.281 0 0 0 0 0
7 Kinderopvang 16.778 25.520 16.295 4.500 4.245 9.632 9.150 2023 2025
Algemeen 739 3.192 4.500 4.500 1.850 1.850 1.850
Instellingssubsidie 833 908 0 0 2.395 7.782 7.300
Caribisch Nederland 15.206 21.420 11.795 0 0 0 0
13 Integratie en maatschappelijke samenhang 19.975 8.703 20.414 16.798 15.272 14.674 11.174 2023 2029
Opbouw kennisfunctie integratie 2.628 2.736 2.632 2.632 2.238 2.198 2.198
Vluchtelingenwerk 1.394 1.208 1.208 1.208 1.027 1.009 1.009
Overige subsidies algemeen 4.125 1.259 1.308 1.800 1.300 1.300 1.300
Subsidie statushouders 2.676 3.500 2.542 3.500 3.500 3.500 0
Overige subsidies inburgering 0 0 507 0 0 0 0
Vroege integratie en participatie 9.152 0 12.217 7.658 7.207 6.667 6.667
TOTAAL 164.522 178.645 178.462 133.152 78.071 78.086 71.755
  1. Er bestaan ideeën om in de toekomst een subsidieregeling op te zetten vanuit dit budget.

Bijlage 4: Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda

Periodieke rapportage gezonde en veilige arbeidsomstandigheden Ex-post evaluatie 2028 Te starten 1
De periodieke rapportage over Gezond en veilig werken is een synthese-onderzoek waarmee de werking van het beleid op dit thema wordt geëvalueerd. In aanloop naar de periodieke rapportage zal, mede op basis van de inzichtbehoeften, worden nagegaan welke evaluaties ter voorbereiding uitgevoerd dienen te worden.
Toekomstverkenning arbeid en gezondheid Ex-ante evaluatie 2024-2025 Lopend 1
Het doel is om inzicht te krijgen in de mogelijke ontwikkelingen die in de komende tien tot twintig jaar naar alle waarschijnlijkheid de gezondheid en veiligheid van werkenden in Nederland kunnen beïnvloeden. De laatste verdiepingsstudie in het kader van de toekomstverkenning wordt nu afgerond. In 2024 is gestart met een afsluitend rapport waarin de opbrengsten van de toekomstverkenningen zoveel mogelijk vertaald worden in handelingsopties voor beleid. Dit wordt in 2025 afgerond.
Onderzoek financiële prikkels ter bevordering preventie Ex-ante evaluatie 2024-2025 Lopend 1
In kaart brengen welke opties er zijn voor het invoeren van stevige en directe financiële prikkels ter bevordering van primaire preventie (voorkomen van gezondheidsschade en ongevallen onder werkenden) door werkgevers. Zowel bonus als malus varianten.
Evaluatie maatwerkregeling in Arbowetgeving Ex-post evaluatie 2025-2026 Te starten 1
De Arbowet verplicht de werkgever om zich door deskundigen te laten ondersteunen bij het verzuimbeleid. De werkgever kan hiervoor een contract afsluiten met een gecertificeerde arbodienst voor een dienstenpakket (vangnetregeling). Bij de maatwerkregeling bepaalt de werkgever zelf hoe en door wie hij zich deskundig laat bijstaan op het gebied van verzuimbegeleiding. In dat geval is de werkgever zelf verantwoordelijk voor afstemming tussen de ingehuurde arbodeskundigen. De contracten met de ingeschakelde deskundigen moeten voldoen aan wettelijke en professionele normen.
Monitor herziene ARIE-regeling Ex-post evaluatie 2025-2026 Te starten 1
In 2024 is afgesproken om de herziene ARIE-regeling te monitoren op effectiviteit en uitvoerbaarheid. De eerste monitor staat gepland voor uitvoering in 2025. De rapportage hiervan staat gepland voor medio 2026.
Evaluatie Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB) Ex-post evaluatie 2028 Te starten 1
Evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk. De regeling bestaat nu ruim twee jaar. Het aantal aanvragen en toekenningen is in die periode aanzienlijk lager dan voorzien was bij de invoering. Daarom heeft SZW tezamen met de uitvoerders van de regeling en de Adviescommissie Lijst beroepsziekten in 2024 onderzocht wat mogelijke oorzaken kunnen zijn in een tussentijdse evaluatie. De uitkomsten zijn uiteengezet in de rapportage 'Werken aan verbeteringen', een bijlage bij een Kamerbrief die op 19 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2024/25, 25 883, nr. 518). In 2028, vijf jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, is de evaluatie voorzien van de doeltreffendheid en de effecten van de regeling in de praktijk.
Evaluatie meld- en vergewisplicht arbeidsongevallen door uitleners Ex-post monitoring 2031 Te starten 1
Vijf jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, die is voorzien op 1 juli 2026, staat een evaluatie gepland van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de meldplicht arbeidsongevallen en vergewisplichten uitleners. De evaluatie zal in het bijzonder gericht zijn op de ontwikkeling van het aantal arbeidsongevallen van ter beschikking gestelde werknemers in relatie tot de melding van uitleners van ernstige en/of dodelijke arbeidsongevallen van ter beschikking gestelde werknemers. Daarbij wordt bezien wat het effect is van de vergewisplichten van de uitlener na een arbeidsongeval met een ter beschikking gestelde werknemer.
Periodieke rapportage leven lang ontwikkelen Ex-post evaluatie 2027 Te starten 1
De rapportage onderzoekt de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid op het thema leven lang ontwikkelen. Daarbij is in het bijzonder aandacht voor het bereik van de regelingen onder verschillende groepen werkenden (waaronder flexwerkers en praktisch opgeleiden) en voor de mate waarin de regelingen stimuleren tot intersectorale mobiliteit. Indien de komende jaren blijkt dat het waardevol is om de LLO-instrumenten in samenhang met verwante instrumenten van andere thema's te bekijken worden deze instrumenten waar mogelijk ook betrokken in de periodieke rapportage.
Evaluatie SLIM-regeling Ex-ante, ex-durante en ex-post evaluatie 2021-2025 Lopend 1
De SLIM-regeling beoogt dat mkb-bedrijven meer investeren in een leerrijke omgeving en een cultuur waarin het actueel houden van vakkennis en vaardigheden vanzelfsprekend is. De nulmeting en procesevaluatie hebben in 2021 plaatsgevonden. Met de nulmeting is de huidige stand van zaken van de leercultuur en deelname aan scholing en ontwikkeling bij de aanvragers in beeld gebracht. Een procesevaluatie van het aanvraag- en beoordelingsproces is uitgevoerd om te leren van de ervaringen van het eerste jaar van de uitvoering om zo nodig de regeling tussentijds aan te kunnen passen. Bij de tussen- (2023) en eindevaluatie (2025) wordt gekeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling.
Evaluatie subsidieregeling STAP-budget Ex-ante, ex-durante en ex-post evaluatie 2024-2025 Lopend 1
Volgens de STAP-regeling vindt er twee jaar na implementatie een evaluatie plaats naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het STAP-budget en wordt er vijf jaar na implementatie een uitgebreide evaluatie uitgevoerd. In de evaluatie wordt aandacht besteed aan het gebruik van het STAP-budget (verdeeld naar leeftijd, opleidingsniveau en arbeidsmarktpositie) en de invloed ervan op de arbeidsmarktpositie. Ook wordt gekeken naar de verdeling van het STAP-budget over type scholingsactiviteiten en of het scholingsaanbod voldoende aansluit op de behoefte van de arbeidsmarkt. Daarnaast worden ook financieringsaspecten geëvalueerd. De monitoring en evaluatie van STAP is eind 2022 gegund. Er zijn diverse monitorrapportages gepubliceerd. Het STAP-budget is vanwege bezuinigingen vanaf 2024 niet meer beschikbaar. Het onderzoek is naar aanleiding daarvan aangepast, omdat er minder cohorten te onderzoeken zijn en er minder monitors hoeven te komen.
Evaluatie expeditie-regeling Ex-post evaluatie 2023-2027 Lopend 1
De Expeditie-regeling is onderdeel van het meerjarig investeringsprogramma Duurzame inzetbaarheid & Leven lang ontwikkelen (DI&LLO). De regeling is begin mei 2022 gepubliceerd. De eerste trajecten zijn eind 2022 gestart. Het gaat om trajecten van één tot vier jaar. In 2024 is er een tweede aanvraagtijdvak geopend. De evaluatie van de regeling is voorzien voor 2023-2027. De evaluatie moet zicht geven op het proces en de doeltreffendheid van de regeling. De evaluatie als geheel wordt gebruikt bij de keuze om de regeling voort te zetten.
Periodieke rapportage arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden Ex-post evaluatie 2027 Te starten 1
De rapportage onderzoekt de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid op het thema arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Thema-specifieke inzichtbehoeften worden de komende jaren verder uitgewerkt.
Evaluatie Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) Ex-post evaluatie 2023-2025 Lopend 1
Op 1 januari 2020 is (een groot gedeelte van) de Wet arbeidsmarkt in balans in werking getreden, waarmee het kabinet streeft naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt. Het kabinet wil de kloof tussen vaste contracten en flexibele contracten kleiner maken. De wet wordt uiterlijk in 2025 geëvalueerd. Met aankondiging van het nieuwe arbeidsmarktpakket kan deze evaluatie tevens dienen als nulmeting voor de evaluatie van dit nieuwe arbeidsmarktpakket.
Tweede evaluatie Meldplicht WagwEU Ex-post evaluatie 2024-2025 Lopend 1
Buitenlandse werkgevers (dienstverrichters) uit Europa moeten sinds 1 maart 2020 voor aanvang van hun werkzaamheden in Nederland een melding doen via het onlinemeldloket Posted Workers. Toezichthouders krijgen door de meldingen zicht op welke bedrijven met welke werknemers wanneer in Nederland actief zijn. Zo kan toezicht op de naleving van Nederlandse arbeidsvoorwaarden voor deze groep doelmatiger en effectiever plaatsvinden. Uit de eerste evaluatie (die voortkwam uit wettelijke verplichting) bleek dat er significante ondermelding was. Inmiddels is er veel gedaan aan voorlichting en is het meldloket verder doorontwikkeld. Ook is toegezegd de meldplicht nogmaals te evalueren. Die toezegging wordt met dit onderzoek uitgevoerd.
Invoeringstoets en nulmeting Implementatiewet detachering wegvervoer Ex-ante evaluatie 2024-2026 Lopend 1
De Implementatiewet detachering wegvervoer heeft betrekking op sociale bescherming van buitenlandse chauffeurs in de wegvervoerssector die tijdelijk in Nederland werken. Doel van de invoeringstoets is onder meer om in 2024 en 2025 een onderzoek uit te voeren dat zicht geeft op de werking van de nieuwe regels detachering wegvervoer in de praktijk voor betrokken partijen waaronder chauffeurs, vervoersondernemingen en toezichthouders. Daarnaast dient dit onderzoek ook als nulmeting voor een evaluatie die de EC gaat uitvoeren naar het hele Europese Mobiliteitspakket.
Tevredenheidsonderzoek onder arbeidsmigranten Overig onderzoek 2024-2028 Lopend 1
Het doel van dit onderzoek is om meerjarig een onafhankelijk en zo representatief mogelijk beeld te krijgen van de eigen ervaringen van arbeidsmigranten met betrekking tot hun positie in Nederland. Door dit onderzoek meerjarig uit te voeren worden trends en ontwikkelingen zichtbaar. Daarnaast wordt onderzocht of de inzet voortkomend uit de uitvoering van de aanbevelingen van Roemer ook tot uiting komt in een betere positie voor arbeidsmigranten. Naast dit tevredenheidsonderzoek lopen er ook onderzoeken naar de afzonderlijke maatregelen. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek 'Evaluatiekader en nulmeting certificering uitzendsector'.
Monitor(rapportage) Wtta Ex-durante monitoring 2026/2027-2029 Te starten 1
De monitor Wtta heeft als doel inzicht te krijgen in de werking en voortgang van de Wtta, knelpunten en succesfactoren te identificeren, en relevante input te leveren voor de evaluatie van de wet vijf jaar na implementatie. De monitoring vindt plaats gedurende de eerste drie jaar na inwerkingtreding van de Wtta.
Tussenevaluatie Wtta Ex-post/ex-durante evaluatie 2030 Te starten 1
De tussenevaluatie richt zich op de eerste ervaringen van inleners en uitleners en de toezichthoudende instantie, waarbij wordt gekeken naar de effectiviteit en de uitvoerings- en handhavingsaspecten.
Monitor arbeidsmarktpakket Ex-durante evaluatie 2025-2031 Te starten Meerdere
SZW is van plan om verschillende wetsvoorstellen uit het arbeidsmarktpakket te monitoren. Het gaat hierbij om de impact over tijd van de wendbaarheid van werkgevers en de werkzekerheid van werknemers. We verwachten dat de eerste wetsvoorstellen per 1 januari 2026 in werking zullen treden. Om de effecten van de verschillende wetsvoorstellen zo goed mogelijk te evalueren, zullen we ook een nulmeting doen. We verzamelen vanaf 2025 data voor deze nulmeting. Het vooronderzoek is in 2024 afgerond en het ministerie streeft ernaar om het eerste rapport van de monitor in 2027 te publiceren.
Periodieke rapportage Arbeid, zorg en de ontwikkeling van het kind Ex-post evaluatie 2031 Te starten 6,7,10
De periodieke rapportage staat gepland voor 2031. De rapportage onderzoekt de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid op het SEA-thema Arbeid, zorg en de ontwikkeling van het kind.
Subthema - Kinderopvang
Periodieke rapportage kinderopvangbeleid (bevorderen arbeidsparticipatie) Ex-post evaluatie 2025 Lopend 7
Dit syntheseonderzoek zal de doeltreffendheid en doelmatigheid van het kinderopvangbeleid onderzoeken en is gericht op het doel 'stimuleren arbeidsparticipatie'. Samen met de periodieke rapportage op het doel «ontwikkeling kind» vindt zo een integrale evaluatie op artikel 7 plaats.
Landelijke kwaliteitsmonitor kinderopvang Ex-durante evaluatie Jaarlijks Lopend 7
In het kader van de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang worden jaarlijks metingen verricht bij kinderopvangorganisaties en gastouders om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland. De opvangvormen dagopvang, peuteropvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang worden in de monitor meegenomen. De monitor is toegezegd tot en met 2025, met een publicatie in 2026, waarna het vervolg zal worden bezien.
Monitor implementatie kwaliteitseisen kinderopvang Ex-durante monitor Jaarlijks Lopend 7
De monitor richt zich op de implementatie van recent gewijzigde kwaliteitseisen en op de mogelijke knelpunten die zich bij de overige kwaliteitseisen voordoen. Het eerste rapport is op 17 december 2024 aan de Tweede Kamer gezonden.
Evaluatie Wet kinderopvang KOT voor ouders met partner buiten de EU Ex-post evaluatie 2026 Te starten 7
Onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wijziging van de Wet kinderopvang die het mogelijk maakt om aanspraak op kinderopvangtoeslag te maken voor Oekraïense ontheemden en ouders met een partner buiten de EU, de EER of Zwitserland.
Invoeringstoets Wet kinderopvang BES Ex-durante evaluatie 2026-2027 Te starten 7
De invoeringstoets biedt inzicht in de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de gestelde eisen, zodat indien nodig bijsturing kan plaatsvinden. De invoeringstoets start in het najaar van 2026 en loopt door tot 2027.
Evaluatie Wet kinderopvang BES Ex-post evaluatie 2031 Te starten 7
Vijf jaar na de voorziene inwerkingtreding (1 januari 2026) vindt evaluatie plaats van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wet kinderopvang BES.
Subthema - Tegemoetkoming ouders
Periodieke rapportage tegemoetkoming ouders Ex-post evaluatie 2024-2025 Lopend 10
In de periodieke rapportage wordt onderzocht in hoeverre de financiële tegemoetkomingen voor de kosten van kinderen aan ouders of verzorgers doeltreffend en doelmatig zijn. In het onderzoek wordt ook gereflecteerd op de opvolging van de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting van 2018. De Kamer is over de opzet en aanpak van de Periodieke rapportage geïnformeerd.
Subthema - Arbeid en Zorg
Evaluatie Wet Flexibel Werken Ex-post evaluatie 2026 Te starten 6
Op basis van de Wet flexibel werken hebben werknemers het recht om bij hun werkgever een verzoek te doen voor het aanpassen van hun arbeidsduur, werktijden en arbeidsplaats. De Wet flexibel werken moet elke vijf jaar worden geëvalueerd. In de evaluatie moet aandacht zijn voor de doeltreffendheid van de wet en de effecten van deze wet in de praktijk. De wet is in werking getreden op 1 januari 2016. Op 10 februari 2021 is de eerste evaluatie afgerond. In 2026 moet een tweede evaluatie worden gedaan.
Evaluatie Wet betaald ouderschapsverlof Ex-post evaluatie 2025-2026 Lopend 6
Sinds de invoering van de Wet betaald ouderschapsverlof (Wbo) op 2 augustus 2022 hebben werknemers recht op een uitkering gedurende negen weken bij opname van ouderschapsverlof. Deze beleidswijziging diende ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158. Hiermee is beoogd het evenwicht tussen werk en privéleven en de gelijke behandeling van vrouwen en mannen te helpen verwezenlijken, door de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen en het verschil tussen vrouwen en mannen met betrekking tot inkomsten en loon weg te nemen. In 2024 is de invoeringstoets betaald ouderschapsverlof opgeleverd. Daarbij is bekeken hoe de wet uitpakt voor rechthebbende werknemers, werkgevers en de uitvoering (UWV). Daarnaast wordt de Wbo in 2025 geëvalueerd, waarbij aandacht is voor de doeltreffendheid en doelmatigheid van de wet.
Oudedagsvoorziening
Periodieke rapportage oudedagsvoorziening Ex-post evaluatie 2028/2029 Te starten 8
De rapportage onderzoekt de doeltreffendheid en doelmatigheid van alle aspecten van het beleid op het thema oudedagsvoorziening. De scope en afbakening van deze rapportage zullen vooraf met de Kamer worden gedeeld.
Werknemers zonder pensioen Ex-durante evaluatie 2026 Lopend 8
Tussen 2022 en 2028 wordt tweejaarlijks onderzoek gedaan naar werknemers zonder pensioen. Dit geeft inzicht in welk deel van de werknemers in Nederland geen pensioenregeling via de werkgever heeft. Uit het onderzoek blijkt ook welke sectoren of andere kenmerken relevant zijn bij de aanpak van werknemers zonder pensioen.
Experimenten pensioenopbouw onder zelfstandigen Ex-durante monitoring en evaluatie 2025-2027 Te starten 8
Op basis van experimenteerwetgeving wordt proefondervindelijk bekeken of en op welke wijze bredere toegankelijkheid in de tweede pijler kan worden gecreëerd voor zelfstandigen om tot een betere pensioenopbouw te komen. Deze experimenteerfase is onderdeel van de Wet toekomst pensioen en wordt gemonitord en geëvalueerd.
Monitoring Wet toekomst pensioenen Ex-durante monitoring 2023-2028 Lopend 8
Het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen leidt tot een ingrijpende vernieuwing van het arbeidsvoorwaardelijke pensioen. Het kabinet vindt het belangrijk dat de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel zorgvuldig verloopt. Gedurende de transitiefase wordt de voortgang van de transitie gemonitord en worden beide Kamers periodiek (ten minste jaarlijks) over de voortgang geïnformeerd.
Evaluatie Wet bedrag ineens Ex-durante en ex-post evaluatie 2028-2031 Te starten 8
De voorgenomen inwerkingtredingsdatum van de wet is niet eerder dan 1 juli 2026, afhankelijk van de parlementaire behandeling. Op grond van de wet wordt de wet twee keer geëvalueerd: de eerste keer twee jaar na inwerkingtreding, de tweede keer drie jaar later. Als de wet in 2026 in werking treedt vinden de evaluaties derhalve plaats in 2028 en 2031.
Evaluatie van de Wet toekomst pensioenen Ex-post evaluatie 2028-2038 Te starten 8
Het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen kent een drieledige doelstelling: 1. eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen; 2. een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel, en 3. betere aansluiting op ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. De wet is op 1 juli 2023 in werking getreden en wordt geëvalueerd in drie etappes waarbij gerapporteerd wordt over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding (2023) volgt het eerste verslag, binnen vier jaar na het einde van de transitieperiode (2028) volgt het tweede verslag en in 2038 volgt het derde verslag.
Gezond naar pensioen
Periodieke rapportage gezond naar pensioen Ex-post evaluatie 2027 Te starten 1 en 8
De rapportage onderzoekt de doeltreffendheid en doelmatigheid van alle aspecten van het beleid op het thema gezond naar pensioen. De scope en afbakening van deze rapportage zullen vooraf met de Kamer worden gedeeld.
Monitor AOW-leeftijdsverhoging Ex-durante evaluatie 2025 Lopend 8
Jaarlijkse monitor naar het effect van het verhogen van de AOW-leeftijd op de arbeidsparticipatie, gebruik van uitkeringen, gezondheid en duurzame inzetbaarheid.
Monitoring Regeling vervroegd uittreden (RVU) Ex-durante monitoring 2021-2026 Lopend 8
Sinds 1 januari 2021 is het mogelijk voor bepaalde groepen werknemers om vanaf drie jaar voor de AOW-leeftijd vervroegd uit te treden met een regeling vervroegd uittreden (RVU) zonder dat hierover RVU-heffing afgedragen moet worden door de werkgever. Hiertoe is een tijdelijke drempelvrijstelling in de RVU-heffing gerealiseerd. Werknemers die gebruikmaken van de RVU zouden ook een WW-uitkering kunnen aanvragen. De monitor RVU is bedoeld om te bepalen hoe het gebruik van de WW binnen de RVU-groep zich verhoudt tot de geraamde effecten. Daarnaast zal de monitor een globaal beeld geven onder welke cao de werknemers die in aanvulling op de RVU een WW-uitkering ontvangen vielen, en welke afspraken over RVU's in de cao's worden gemaakt (onder andere afbakening doelgroep en duur/hoogte RVU). De monitor heeft betrekking op de periode 2021 t/m 2025. In 2026 wordt de laatste informatie gepubliceerd.
Monitoring en evaluatie maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden Ex-durante en ex-post evaluatie 2021-2026 Lopend 1
De tijdelijke subsidieregeling voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden wordt gedurende de looptijd gemonitord. De onderzoeksvragen hierbij gaan over het bereik van de regeling, de effectiviteit van de vormgeving en de efficiëntie van de uitvoering. Het eindrapport na de looptijd biedt inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling.
Periodieke rapportage armoede en schulden Ex-post evaluatie 2026 Te starten 2
De periodieke rapportage armoede en schulden is een syntheseonderzoek. Hiermee wordt de werking van het beleid op dit thema integraal geëvalueerd.
Monitor Nationaal Programma Armoede en Schulden Ex-durante evaluatie Jaarlijks Te starten 2
Jaarlijks wordt bij de voortgangsrapportage over het Nationaal Programma Armoede en Schulden een monitor meegestuurd. Aan de hand van verschillende indicatoren biedt deze monitor inzicht in de voortgang van doelen en maatregelen.
Monitor Energiearmoede Ex-durante evaluatie Jaarlijks Lopend meerdere
Jaarlijkse monitor die inzicht biedt in de ontwikkeling (hoogte) van de energiearmoede.
Ontwikkelingen buitengerechtelijke incasso Ex-ante evaluatie 2025 Lopend 2
Verkennend onderzoek naar het functioneren van de incassomarkt en de praktijk van de buitengerechtelijke incasso, inclusief opdrachtverlening en prijzen.
Evaluatie instellingssubsidies Kinderarmoede Ex-post evaluatie 2026 Te starten 2
Dit onderzoek evalueert de werking, doeltreffendheid en doelmatigheid van de subsidie aan de kinderarmoede instellingen (Sam& partijen).
Evaluatie Tijdelijk Noodfonds Energie Ex-post evaluatie 2026 Te starten 2
Ex-post evaluatie van de werking van het Tijdelijk Noodfonds Energie, inclusief lessen om mee te nemen naar de toekomst.
Evaluatie ontwikkelpad energiehulp Ex-post evaluatie 2026 Te starten 2
Evaluatie van de implementatie van de ontwikkelpaden in de technische sectoren, waaronder het ontwikkelpad energiehulp.
Evaluatie adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind Ex-post evaluatie 2026 Lopend 2
In 2021 is Burgerlijk Wetboek 1 gewijzigd. Bij schuldenbewind is het adviesrecht voor gemeenten toegevoegd. Ook is bepaald dat rechters schuldenbewind alleen nog voor bepaalde tijd kunnen uitspreken. Deze evaluatie onderzoekt, na 5 jaar werking, de doeltreffendheid en effecten in de praktijk van deze wetswijziging.
Looptijd en hoogte aflossing beslagvrije voet Ex-post evaluatie 2026 Te starten meerdere
Dit onderzoek kijkt naar de gevolgen van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Specifiek wordt de praktische uitwerking van de 5%-regeling nader in kaart gebracht.
Evaluatie subsidieregeling financiële educatie op scholen ter preventie van geldzorgen Ex-post evaluatie 2028 Lopend 2
De subsidieregeling Financiële educatie voor onderwijsinstellingen biedt scholen de mogelijkheid financiële educatie structureel aan te pakken. Een meerjarige monitor en evaluatie brengt de voortgang en werking van de subsidieregeling financiële educatie in kaart.
Periodieke rapportage bijstand en participatie Ex-post evaluatie 2027 Te starten 2
De periodieke rapportage naar bijstand en participatie is een synthese-onderzoek waarmee de werking van het beleid op dit thema wordt geëvalueerd. In aanloop naar de periodieke rapportage zal worden nagegaan welke evaluaties ter voorbereiding uitgevoerd dienen te worden, ook op basis van de inzichtbehoeften. Op basis van de inzichtbehoeften wordt bepaald wanneer deze periodieke rapportage plaatsvindt.
Monitor uitvoering uniforme loonwaardebepaling Ex-durante monitoring jaarlijks Lopend 2
Sinds 1 juli 2021 geldt een landelijk uniforme methode voor loonwaardebepaling. De uitvoering ervan wordt gemonitord door stichting Blik op Werk. Minstens een keer per jaar wordt daarvan verslag gedaan aan SZW.
Verdeelsleutel inleenverbanden banenafspraak Overig onderzoek jaarlijks Lopend 2
Vaststellen van de verdeelsleutel om banen die gerealiseerd zijn voor de doelgroep banenafspraak via inleenverbanden toe te wijzen aan de sector markt of overheid.
Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak Overig onderzoek jaarlijks Lopend 2
Analyse van de duurzaamheid van het werk van mensen uit de doelgroep banenafspraak.
Onderzoek rechtmatige uitvoering Subidieregeling IPS-trajecten Ex-post evaluatie 2025 Lopend 2
Met ingang van 1 maart 2023 is het in 2023 mogelijk om een beroep te doen op de Subsidieregeling IPS-trajecten voor de gemeentelijke doelgroep. De bedragen per beschikking zijn van een beperkte omvang, waardoor verantwoording over de bedragen en controle erop niet verplicht is. SZW heeft vanwege het totaalbedrag van de regeling ervoor gekozen een onderzoek te willen (laten) uitvoeren om vast te kunnen stellen dat de bedragen in overeenstemming met de regeling zijn besteed.
Re-integratie onder de Participatiewet Ex-durante monitoring 2024-2025 Lopend 2
Met dit onderzoek wordt gekeken hoe het re-integratielandschap onder de Participatiewet is ingevuld binnen gemeenten. Er wordt onder andere gekeken naar keuzes die gemaakt worden met betrekking tot re-integratie door gemeenten en naar de kosten van ingezette instrumenten. Naar verwachting wordt het onderzoek in het najaar van 2025 gepubliceerd.
Evaluatie verandering financieringssystematiek van het wettelijk instrument LKS Ex-post evaluatie 2025 ‒ 2026 Lopend 2
De effecten van de wijziging van de financieringssystematiek van loonkostensubsidie (sinds 2022) worden geëvalueerd. Naar verwachting zijn de resultaten begin 2026 bekend.
Onderzoek inclusieve arbeidsmarkt BES Ex-post evaluatie 2025-2026 Te starten meerdere
Onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid van instrumenten die worden ingezet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te ondersteunen bij het vinden van passend werk. Het evaluatiedeel is onderdeel van een bredere scope die onderzoekt wat er nodig is voor structurele doelmatige en doeltreffende passende ondersteuning voor de doelgroep bij het vinden van werk. Oftwel, wat is er nodig voor het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt?
Evaluatie banenafspraak Ex-post evaluatie 2026/2027 Te starten 2
Evaluatie van tien jaar banenafspraak na het einde van het ingroeipad.
Monitor programma Simpel Switchen Ex-durante monitoring 2024-2027 Lopend 2
Een monitor wordt ontworpen om het bereik, de effecten, de efficiëntie en de knelpunten van het programma Simpel Switchen in kaart te brengen. De eerste uitkomsten van deze monitor worden eind 2025 verwacht.
Onderzoek naar investering in re-integratiedienstverlening in de 20 focusgebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) Ex-durante monitoring 2023-2028 Lopend meerdere
Van 2023 t/m 2028 wordt geïnvesteerd in de re-integratiedienstverlening van de 20 focusgebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). Met dit onderzoek evalueren we de effecten van deze investering.
Brede synthesestudie re-integratie Ex-post evaluatie 2027-2028 Te starten meerdere
In deze synthesestudie worden de kennislacunes op het gebied van re-integratie in kaart gebracht en waar mogelijk ingevuld met bestaand onderzoek. Hiervoor zal onder andere gebruik worden gemaakt van de volgende periodieke rapportages: jonggehandicapten, ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers, armoede en schulden, uitvoering SUWI-stelsel, bijstand en participatie en werkloosheid werknemers.
Periodieke rapportage jonggehandicapten Ex-post evaluatie 2024-2025 Lopend 4
In deze periodieke rapportage wordt onderzocht in hoeverre de inkomensondersteuning en de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsparticipatie en arbeidsondersteuning van de Wajongers doelmatig en doeltreffend is. In de periodieke rapportage van 2024-2025 zal worden nagegaan in hoeverre de aanbevelingen uit de vorige beleidsdoorlichting (2018) zijn opgevolgd. Aan de hand van de opvolging van die eerdere aanbevelingen zal de aanpak van de periodieke rapportage ingevuld worden. Met de periodieke rapportage jonggehandicapten geven we gelijktijdig invulling aan de wetsevaluatie die eind 2025 gereed moet zijn.
Evaluatie Wet vereenvoudiging Wajong Ex-post evaluatie 2024-2025 Lopend 4
In 2025 staat de evaluatie van de Wet vereenvoudiging Wajong gepland. Met deze evaluatie onderzoeken we in hoeverre de doelen van deze wet zijn gerealiseerd. Met de periodieke rapportage jonggehandicapten geven we gelijktijdig invulling aan de wetsevaluatie die eind 2025 gereed moet zijn.
Brede synthesestudie re-integratie Ex-post evaluatie 2027-2028 Te starten meerdere
In deze synthesestudie worden de kennislacunes op het gebied van re-integratie in kaart gebracht en waar mogelijk ingevuld met bestaand onderzoek. Hiervoor zal onder andere gebruik worden gemaakt van de volgende periodieke rapportages: jonggehandicapten, ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers, armoede en schulden, uitvoering SUWI-stelsel, bijstand en participatie en werkloosheid werknemers.
Evaluatie van de pilot brede inzet van re-integratie instrumenten voor IVA/DGA Ex-post evaluatie 2023-2029 Lopend 3 en 4
De pilot maakt re-integratiedienstverlening aan mensen met een WIA-IVA-uitkering of een Wajong-DGA-uitkering mogelijk. De evaluatie onderzoekt hoe deelnemers met de ondersteuning werk kunnen vinden, uitvoeren en behouden. Ook kijkt de evaluatie of de dienstverlening passend is. Verder kijkt de evaluatie naar andere (indirecte) maatschappelijke en individuele winst. Tijdens de pilot worden deelnemers gemonitord. Op basis van de tussenevaluatie besluiten de bewindspersonen of UWV blijvend re-integratie-instrumenten inzet voor deze groepen. De bewindspersonen delen de uitkomst uiterlijk in april 2026 met de Tweede Kamer. De eindevaluatie van de pilot sturen zij uiterlijk 1 april 2029 naar de Eerste en Tweede Kamer.
Periodieke rapportage Werkloosheid Werknemers Ex-post evaluatie 2030 Te starten 5
In deze periodieke rapportage wordt onderzocht in hoeverre de inkomensondersteuning en de dienstverlening ten behoeve van de werknemers die werkloos worden doelmatig en doeltreffend is. De onderzoeken in deze SEA bieden input voor deze periodieke rapportage.
Brede synthesestudie re-integratie Ex-post evaluatie 2027-2028 Te starten meerdere
In deze synthesestudie worden de kennislacunes op het gebied van re-integratie in kaart gebracht en waar mogelijk ingevuld met bestaand onderzoek. Hiervoor zal onder andere gebruik worden gemaakt van de volgende periodieke rapportages: jonggehandicapten, ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers, armoede en schulden, uitvoering SUWI-stelsel, bijstand en participatie en werkloosheid werknemers.
Effectiviteitsonderzoek sollicitatieplicht Ex-post evaluatie 2024-2029 Lopend 5
We voeren een omvangrijk, meerjarig effectiviteitsonderzoek uit naar de sollicitatieverplichting van de WW. Middels een experimentele onderzoeksopzet onderzoeken we de effectiviteit van de huidige invulling van de inspanningsplicht in de vorm van de sollicitatieplicht en de effectiviteit van een andere invulling van de plicht. Daarbij is meer aandacht voor maatwerk en sturing op de kwaliteit van het werkzoekgedrag.
Periodieke rapportage ziekte en arbeidsongeschiktheid voor werknemers Ex-post evaluatie n.t.b Te starten 3 en 6
In deze periodieke rapportage wordt onderzocht in hoeverre de inkomensondersteuning en de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsparticipatie en arbeidsondersteuning van mensen in de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) doelmatig en doeltreffend is. De onderzoeken in deze SEA bieden input voor deze periodieke rapportage.
Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) WIA Overig onderzoek 2025 Lopend 3 en 6
Het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) is een onderzoek dat verschillende ministeries uitvoeren. Zij onderzoeken het stelsel voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers (loondoorbetaling bij ziekte, ZW, WIA). Hierbij kijken de onderzoekers naar de betaalbaarheid. Ook onderzoeken zij hoe we voldoende controle kunnen houden over het stelsel. Verder kijken de onderzoekers naar hoe we mensen kunnen stimuleren om te werken met wat ze nog wel kunnen. De resultaten worden in het najaar van 2025 gepubliceerd.
Onderzoek verzuimverzekeringsgraad werkgevers (en de MKB-verzuim-ontzorgverzekering) Ex-post en ex-ante evaluatie 2025 Lopend 3 en 6
Het gaat om een onderzoek waarin we kijken hoeveel werkgevers een verzuimverzekering hebben. Een verzuimverzekering dekt onder meer de verplichtingen van loondoorbetaling aan zieke werknemers en de verplichtingen om zieke werknemers te ondersteunen bij hun re-integratie. Het onderzoek brengt ook in kaart hoe tevreden werkgevers zijn over de MKB-verzuim-ontzorgverzekering. Ook bekijkt het ministerie waar de behoeften van werkgevers op dit gebied liggen. De resultaten worden eind 2025 gepubliceerd.
Wat kopen we in voor wie? Ex-durante evaluatie 2026 Te starten 3
UWV probeert om zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen naar werk. Dit doet UWV onder andere door het inkopen van dienstverlening bij re-integratiebedrijven. Dit onderzoek beschrijft de ontwikkeling en verantwoording van het aantal ingekochte re-integratiediensten. Ook kijkt het onderzoek naar hoe succesvol deze diensten zijn en hoeveel mensen werk hebben gevonden. Verder onderzoeken we hoe we mensen kunnen helpen die (nog) niet aan het werk zijn gegaan. Dit onderzoek is een vervolg op het eerdere onderzoek uit 2020. Het onderzoek zal waarschijnlijk na half 2026 gepubliceerd worden.
Evaluatie pilot generieke werkgeversvoorzieningen Ex-ante evaluatie 2026 Te starten 3
UWV en het Ministerie van SZW zijn in maart 2020 met het experiment Generieke Werkgeversvoorziening (GWV) gestart. Werkgevers moeten soms werkplekken en werkprocessen op hetzelfde moment of achter elkaar toegankelijk maken voor mensen met een blijvende arbeidsbeperking. Het experiment helpt werkgevers hierbij, en moest ook geëvalueerd worden. De evaluatie moest kijken of het experiment heeft gezorgd voor inclusieve participatie en innovatie op de werkvloer. Ook moest de evaluatie onderzoeken wat de ervaringen van werkgevers en werknemers zijn. In 2022 is op basis van een kritische uitvoeringstoets besloten om geen nieuwe gevallen te laten starten met het experiment. Er is een tussenevaluatie uitgevoerd over de start en de eerste resultaten van het experiment. Deze is in september 2023 opgeleverd en gepubliceerd met de Stand van de Uitvoering in december 2023. In het experiment zijn er ook projecten die al lopen. Deze projecten worden nog drie jaar gevolgd voor de eindevaluatie. Het ministerie moet de eindevaluatie uiterlijk 1 juli 2026 aan de Tweede Kamer aanbieden. De eindevaluatie wordt in 2025 gestart.
Brede synthesestudie re-integratie Ex-post evaluatie 2027-2028 Te starten meerdere
In deze synthesestudie worden de kennislacunes op het gebied van re-integratie in kaart gebracht en waar mogelijk ingevuld met bestaand onderzoek. Hiervoor zal onder andere gebruik worden gemaakt van de volgende periodieke rapportages: jonggehandicapten, ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers, armoede en schulden, uitvoering SUWI-stelsel, bijstand en participatie en werkloosheid werknemers.
Evaluatie van de pilot brede inzet van re-integratieinstrumenten voor IVA/DGA Ex-post evaluatie 2023-2029 Lopend 3 en 4
De pilot maakt re-integratiedienstverlening aan mensen met een WIA-IVA-uitkering of een Wajong-DGA-uitkering mogelijk. De evaluatie onderzoekt hoe deelnemers met de ondersteuning werk kunnen vinden, uitvoeren en behouden. Ook kijkt de evaluatie of de dienstverlening passend is. Verder kijkt de evaluatie naar andere (indirecte) maatschappelijke en individuele winst. Tijdens de pilot worden deelnemers gemonitord. Op basis van de tussenevaluatie besluiten de bewindspersonen of UWV blijvend re-integratie-instrumenten inzet voor deze groepen. De bewindspersonen delen de uitkomst uiterlijk in april 2026 met de Tweede Kamer. De eindevaluatie van de pilot sturen zij uiterlijk 1 april 2029 naar de Eerste en Tweede Kamer.
Monitor arbeidsmarktpakket Ex-ante evaluatie 2025-2031 Te starten meerdere
SZW is van plan om verschillende wetsvoorstellen uit het arbeidsmarktpakket te monitoren. Het gaat hierbij om de impact over tijd van de wendbaarheid van werkgevers en de werkzekerheid van werknemers. We verwachten dat de eerste wetsvoorstellen per 1 januari 2026 in werking zullen treden. Om de effecten van de verschillende wetsvoorstellen zo goed mogelijk te evalueren, zullen we ook een nulmeting doen. We verzamelen vanaf 2025 data voor deze nulmeting. Het vooronderzoek is in 2024 afgerond en het ministerie streeft ernaar om het eerste rapport van de monitor in 2027 te publiceren.
Periodieke rapportage nabestaanden en wezen Ex-post evaluatie 2028 Te starten 9
De periodieke rapportage over nabestaanden en wezen is een synthese-onderzoek waarmee de werking van het beleid op dit thema wordt geëvalueerd. In aanloop naar de periodieke rapportage zal worden nagegaan welke evaluaties ter voorbereiding uitgevoerd dienen te worden, ook op basis van de inzichtbehoeften. De periodieke rapportage geeft inzicht in doelmatigheid en doeltreffendheid en de verandering hierin ten opzichte van de vorige evaluatie. Daarnaast wordt gekeken naar niet-gebruik van nabestaandenuitkering en wezenuitkering, kenmerken van de doelgroepen, inzichten vanuit burgerperspectief en beleidsopties om de Anw te moderniseren. In 2028 wordt de periodieke rapportage naar de Kamer gestuurd.
Cohort partner overleden in 2015 t/m 2018 volgen van jaar voor overlijden tot en met 5 jaar na overlijden Overig onderzoek 2025-2026 Te starten 9
CBS voert het onderzoek uit, in dit onderdeel gaan de onderzoeksvragen over werk en inkomensbronnen van de groepen arbeidsongeschikten en nabestaanden met kinderen.
Niet-gebruik onder nabestaanden die in 2015 t/m 2018 hun partner hebben verloren Overig onderzoek 2025-2026 Te starten 9
CBS voert het onderzoek uit, in dit onderdeel gaan de onderzoeksvragen over of er sprake is van niet-gebruik in de Anw? Hoeveel is dit? Wat zijn de kenmerken van deze groep?
Personen waarvan de Anw-uitkering in 2019 t/m 2022 is gestopt volgen van jaar voor uitstroom tot en met jaar na uitstroom Overig onderzoek 2025-2026 Te starten 9
CBS voert het onderzoek uit, in dit onderdeel gaan de onderzoeksvragen over de uitstroom Anw.
Gebruik en niet-gebruik onder wezen Overig onderzoek 2025-2026 Te starten 9
CBS voert het onderzoek uit, in dit onderdeel gaan de onderzoeksvragen over de wezenuitkering, over het aantal volle wezen per leeftijdscategorie en het niet gebruik.
Anw-gebruik door de jaren heen volgen om de ontwikkeling van de afhankelijkheid van vrouwen in kaart te brengen Overig onderzoek 2025-2026 Te starten 9
CBS voert het onderzoek uit, in dit onderdeel gaan de onderzoeksvragen over of vrouwen minder afhankelijk worden van een uitkering zoals de Anw, omdat ze hoger opgeleid zijn en grotere deeltijdbanen hebben? Is er een dalende trend te zien?
Integratie
Periodieke rapportage integratie Ex-post evaluatie 2029 Te starten 13
Via deze studie wordt op basis van reeds beschikbare inzichten een beeld geschetst van het gevoerde integratiebeleid en de mate van doelbereik, doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid, of van delen daarvan.
Evaluatie SPUK Kansrijke Wijk Ex-durante monitoring 2024-2025 Lopend 13
Onderzoeksconsortium WijkWijzer voert gedurende de looptijd van de SPUK Kansrijke Wijk (2023-2025) de monitoring en evaluatie uit naar de interventies die vanuit deze regeling worden bekostigd. Een deel van de interventies heeft betrekking op het thema 'Veerkracht en Weerbaarheid'. De monitoring en evaluatie ziet zowel op de effectiviteit van interventies binnen dit thema als de voortgang van nog vast te stellen indicatoren die zich hier tot verhouden.
Evaluatie Meerjarenplan Zelfbeschikking Ex-post evaluatie 2024-2026 Lopend 13
Het Meerjarenplan Zelfbeschikking bestaat uit verschillende projecten die elk worden geëvalueerd. Aansluitend wordt na afloop een overkoepelende evaluatie uitgevoerd, bestaande uit een meta-review van alle eindrapportages.
Monitoring VIA Ex-durante monitoring 2022-2026 Lopend 13
Herhaalmeting van de VIA outcome monitor, waarin de belangrijkste indicatoren worden geupdate. In 2026 worden de uitkomsten van meerdere jaargangen benut voor de evaluatie (zie evaluatie VIA).
Rapportage integratie en samenleven (RIS) Ex-durante monitoring 2022-2026 Lopend 13
De jaarrapporten bevatten een beschrijving van de positie en ontwikkelingen van bevolkingsgroepen met verschillende achtergronden alsook een aantal verdiepende en verklarende hoofdstukken die per jaar kunnen verschillen.
Longitudinaal Onderzoek Cohort Statushouders (LOCS) Ex-durante monitoring en ex-post evaluatie 2021-2026 Lopend 13
Brede beschrijvende en verklarende studie naar de maatschappelijke positie en ontwikkeling van statushouders die in Nederland sinds 1-1-2014 een verblijfstitel asiel hebben gekregen op basis van survey's en (gekoppelde) registerdata.
Longitudinaal Onderzoek Cohort Oekraïense Vluchtelingen (LOCOV) Ex-durante monitoring en ex-post evaluatie 2023-2026 Lopend 13
Er worden vragen beantwoord van een beleidsevaluatieve aard zoals welke factoren en interventies de (verschillen in) ontwikkeling verklaren, ook ten opzichte van de reguliere aanpak bij andere vluchtelingengroepen.
Evaluatie onderdeel «Startbanen» van het plan van aanpak «statushouders aan het werk» Ex-durante en ex-post evaluatie 2024-2026 Lopend 13
De maatregelen uit het intensiveringspakket van het plan van aanpak «Statushouders aan het werk» worden geëvalueerd. De proeven voor Startbanen worden door middel van een (overkoepelend) overzoek geëvalueerd. Dit onderzoek naar de werkende elementen van de proeven voor startbanen is in 2024 gestart en wordt in 2026 afgerond.
Evaluatie onderdeel «Regionale verbinders» van het plan van aanpak «statushouders aan het werk» Ex-post evaluatie 2025-2026 Te starten 13
De maatregelen uit het intensiveringspakket van het plan van aanpak «Statushouders aan het werk» worden geëvalueerd. De evaluatie van de beleidsintensivering lerend netwerk Regionale verbinders Statushouders (doelgroepspecifieke aanpak) start in 2025 en wordt in 2026 afgerond.
Evaluatie VIA Ex-durante evaluatie 2026-2027 Te starten 13
Het beleid wordt ex-durante geëvalueerd. Daarbij wordt gekeken naar zowel het uitgevoerde als lopende beleid. Daarbij zal ook een overkoepelend beeld gegeven worden van de ontwikkeling van arbeidsmarktkansen en posities van mensen met een migratieachtergrond. Dat doen we op basis van verschillende onderzoeks-, monitorings- en evaluatierapporten. Daarbij hebben we specifieke aandacht voor statushouders.
Survey Samenleven in Meervoud (SIM) Overig onderzoek 2025-2027 Lopend 13
In 2025-2026 wordt door het SCP een grootschalig enquête-onderzoek uitgevoerd onder de Nederlandse bevolking (mèt en zonder migratieachtergrond) waarmee aspecten van de sociaal-culturele positie van de bevolking in kaart worden gebracht (zoals waardeoriëntaties, contacten, identificatie, et cetera). Deze dataverzameling vormt de basis voor onderzoeksanalyses naar samenleven en integratie in Nederland in de komende jaren.
Evaluatie onderdeel «Subsidieregeling voor werkgevers» van het plan van aanpak «statushouders aan het werk» Ex-durante en ex-post evaluatie 2023-2028 Lopend 13
De maatregelen uit het intensiveringspakket van het plan van aanpak «Statushouders aan het werk» worden geëvalueerd. De evaluatie van de beleidsintensivering Subsidieregeling voor werkgevers is in 2025 van start gegaan en loopt door tot 2028 wanneer het eindrapport wordt opgeleverd. Eind 2025 wordt een tussenrapportage opgeleverd. De tussenrapportage wordt onder andere gebruikt om te bezien of de voorwaarden van de regeling tussentijds moeten worden gewijzigd om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling te verbeteren.
Actualisatie verkenning bevolking 2025 Ex-durante monitoring en ex-post evaluatie 2023-2033 Lopend 13
De beleidsinformatiestructuur brengt de ontwikkeling van de maatschappelijke problematiek in de tijd in kaart en levert aanknopingspunten voor het beleid op. Dat gebeurt enerzijds aan de hand van een periodieke beschrijvende analyse van de demografische ontwikkeling. Anderzijds gebeurt dat door het uitvoeren van verdiepende analyses van de maatschappelijke gevolgen van die demografische ontwikkeling op uiteenlopende maatschappelijke terreinen, die aanknopingspunten opleveren voor beleidsinstrumentering.
Inburgering
Statistiek Wet inburgering Ex-durante evaluatie jaarlijks Lopend 13
Kwantitatief onderzoek op basis van de Statistiek Wet inburgering. Het CBS publiceert in de periode 2023-2027 jaarlijks over deze statistiek in de vorm van een interactief dashboard. Hiermee wordt inzicht gekregen in de doeltreffendheid van de Wi2021 in termen van het voldoen aan de inburgeringsplicht, de behaalde taalniveaus, de arbeidsparticipatie en de doorstroom naar vervolgonderwijs.
Tussenevaluatie Wet inburgering 2021 Ex-durante evaluatie 2025-2026 Lopend 13
Dit is een synthese-studie van alle uitgevoerde deelonderzoeken in het kader van de monitoring en evaluatie van de Wi2021. Het geeft een eerste beeld van de werking, doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wi2021.
Onderzoek kosten gemeenten bij uitvoering Wi2021 Ex-durante evaluatie 2025-2026 Lopend 13
Met de VNG is afgesproken 3 jaar na de start van de Wi2021 een onderzoek naar de betaalbaarheid van het inburgeringsstelsel uit te voeren. Dit onderzoek wordt ook gebruikt als input voor de tussenevaluatie.
Onderzoek onderwijsroute Ex-durante evaluatie 2026 Te starten 13
Nog nader uit te werken onderzoek naar de werking en doeltreffendheid van de onderwijsroute, één van de drie leerroutes die in de Wi2021 onderscheiden worden.
Marktmonitor Ex-durante evaluatie 2023-2027 Lopend 13
Onderzoek naar ontwikkelingen en werking van de markt van inburgeringsaanbod, met vijf rapportages, waarvan de laatste in 2027 wordt opgeleverd.
Onderzoek perspectief inburgeraars Ex-durante evaluatie 2023-2027 Lopend 13
Onderzoek naar de ervaringen van inburgeraars met de Wet inburgering 2021, met rapportages in 2023, 2024, 2025 en 2027. De hoofdvraag van dit onderzoek is: In hoeverre werkt de Wet inburgering 2021 vanuit het perspectief van de inburgeraar zoals de wetgever heeft beoogd?
Wetsevaluatie Wi2021 Ex-durante en ex-post evaluatie 2027-2028 Te starten 13
Onderzoek naar de werking, doelbereik, doeltreffendheid en doelmatigheid van de Wi2021. Verplichting op basis van artikel 53 Wi2021. Doeltreffendheid op basis van vergelijking Wi2013 – Wi2021 en wederom een synthese van uitgevoerde onderzoeken.
Periodieke rapportage uitvoering SUWI-stelsel Ex-post evaluatie 2025-2026 Lopend 11
De periodieke rapportage over de uitvoering van het SUWI-stelsel is een synthese-onderzoek dat wordt gecombineerd met de evaluatie van de Wet SUWI en de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de ZBO's UWV en SVB conform artikel 39 van de Kaderwet zbo’s. In de periodieke rapportage en de evalutie van de Wet SUWI zal worden ingegaan op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de incidentele middelen die SZW heeft ontvangen in het kader van het programma Werk aan Uitvoering. In de periodieke rapportage zal eveneens aandacht worden besteed aan de verbeteracties die het kabinet heeft ingezet in het kader van de rapporten Werk aan Uitvoering, het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en het rapport van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties. Met deze acties heeft het kabinet geïnvesteerd in verbetering van de uitvoering en een flinke impuls aan de uitvoering gegeven. Uit de periodieke rapportage Uitvoering SUWI-stelsel moet blijken of dit inderdaad een positief effect heeft gehad op de werking van het SUWI-stelsel.
Evaluatie van het terugvorderingsbeleid Ex-post evaluatie 2025 Lopend meerdere
SZW wil onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van het huidige terugvorderingsbeleid in de praktijk in den brede. Het doel van dit onderzoek is het vergroten van de effectiviteit van het terugvorderingsbeleid door de effecten van het terugvorderingsbeleid in de praktijk in kaart te brengen. Op basis van de bevindingen kunnnen verbetering in het terugvorderingsbeleid doorgevoerd worden.
Wat kopen we in voor wie? Ex-durante evaluatie 2026 Lopend 3,4,6
UWV probeert om zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen naar werk. Dit doet UWV onder andere door het inkopen van dienstverlening bij re-integratiebedrijven. Dit onderzoek beschrijft de ontwikkeling en verantwoording van het aantal ingekochte re-integratiediensten. Ook kijkt het onderzoek naar hoe succesvol deze diensten zijn en hoeveel mensen werk hebben gevonden. Verder onderzoeken we hoe we mensen kunnen helpen die (nog) niet aan het werk zijn gegaan. Dit onderzoek is een vervolg op het eerdere onderzoek uit 2020. Het onderzoek zal waarschijnlijk na half 2026 gepubliceerd worden.
Doelmatigheid uitvoering SUWI-stelsel Ex-post evaluatie 2024-2026 Lopend 11
In dit onderzoek wordt gekeken naar de productiviteitsontwikkeling bij de ZBO's UWV en SVB in de periode tot 2024.
Doeltreffendheid gegevensuitwisseling binnen het SUWI-stelsel Ex-post evaluatie 2024-2026 Lopend 11
Bureau InformatieDiensten Nederland (BIDN) en Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) zijn uitvoeringsorganisaties binnen het SUWI-stelsel. Zij spelen een belangrijke rol bij de gegevensuitwisseling in het sociale zekerheidsstelsel. Deze evaluatie kijkt naar de doeltreffendheid van deze organisaties.
Brede synthesestudie re-integratie Ex-post evaluatie 2027-2028 Te starten meerdere
In deze synthesestudie worden de kennislacunes op het gebied van re-integratie in kaart gebracht en waar mogelijk ingevuld met bestaand onderzoek. Hiervoor zal onder andere gebruik worden gemaakt van de volgende periodieke rapportages: jonggehandicapten, ziekte en arbeidsongeschiktheid werknemers, armoede en schulden, uitvoering SUWI-stelsel, bijstand en participatie en werkloosheid werknemers.
Effectiviteitsonderzoek sollicitatieplicht Ex-post evaluatie 2024-2029 Lopend 5
We voeren een omvangrijk, meerjarig effectiviteitsonderzoek uit naar de sollicitatieverplichting van de WW. Middels een experimentele onderzoeksopzet onderzoeken we de effectiviteit van de huidige invulling van de inspanningsplicht in de vorm van de sollicitatieplicht en de effectiviteit van een andere invulling van de plicht. Daarbij is meer aandacht voor maatwerk en sturing op de kwaliteit van het werkzoekgedrag.
Evaluatie van de pilot brede inzet van re-integratieinstrumenten voor IVA/DGA Ex-post evaluatie 2023-2029 Lopend 3,4
De pilot maakt re-integratiedienstverlening aan mensen met een WIA-IVA-uitkering of een Wajong-DGA-uitkering mogelijk. Het doel van deze evaluatie is om inzicht te krijgen in welke mate deelnemers met behulp van ondersteuning werk kunnen vinden, verrichten en behouden, of de dienstverlening aansluit bij hun behoeften, en om inzicht te krijgen in overige (indirecte) maatschappelijke en individuele baten. Deelnemers worden gedurende de pilot gemonitord. Op basis van de tussenevaluatie besluiten de bewindspersonen of UWV structureel re-integratie instrumenten inzet voor deze groepen. De uitkomst delen de bewindspersonen uiterlijk in april 2026 met de Tweede Kamer. De eindevaluatie van de pilot sturen zij uiterlijk 1 april 2029 naar de Eerste en Tweede Kamer.
Evaluatie Hervorming Arbeidsmarktinfrastructuur Ex-durante en ex-post evaluatie 2024-2031 Lopend 2
Het onderzoek geeft zicht op de werkende mechanismen van de hervorming arbeidsmarktinfrastructuur en voorziet in de wettelijke verplichting voor evaluatie van nieuw beleid. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur wil SZW de arbeidsmarktdienstverlening in arbeidsmarktregio’s verbeteren. De hervorming verbetert de samenwerking in de arbeidsmarktdienstverlening aan bedrijven, werkzoekenden en werkenden, in het bijzonder aan mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Om de hervorming tot stand te brengen werkt SZW aan verschillende maatregelen met ieder een eigen beleidsambitie. Het gewenste resultaat bestaat uit ten minste twee ‘hoofdproducten’. Hoofdproduct 1 is de evaluatie van de werking van het impulsbudget, een van de onderdelen van de brede hervormingsagenda. Hoofdproduct 2 is een evaluatie van een pakket aan maatregelen van de hervorming arbeidsmarktinfrastructuur.
Werk aan uitvoering Overig onderzoek 2030 Te starten 11
Dit onderzoek richt zich op het Werk aan Uitvoering (WaU) middelen. Deze zijn toegekend over de periode 2022-2031 en hebben het doel de publieke dienstverlening duurzaam te verbeteren. In het onderzoek wordt onder andere gekeken naar het effect van de bestede WaU-middelen, en wordt bezien op welke wijze impact en doelmatigheid in beeld gebracht kan worden. Departementale evaluaties van de WaU-middelen vormen de basis van het onderzoek.

Bijlage 5: Conversietabel inburgering

Onderstaande tabel toont de reeksen op het terrein van inburgering die vanaf het jaar 2026 worden overgeheveld van de begroting van JenV naar de begroting van SZW.

15 SZW Verplichtingen 420.392 352.211 345.366 312.181 271.472
6 JenV Verplichtingen 526.142
15 SZW Uitgaven 421.392 353.211 345.366 312.181 271.472
6 JenV Uitgaven 527.142
15 SZW Ontvangsten 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
6 JenV Ontvangsten 72.212
Beleidsartikelen (uitsplitsing)
15.13 Integratie en maatschappelijke samenhang verplichtingen 419.857 349.001 341.643 308.458 267.749
6.38 Asiel en Migratie verplichtingen 525.824
15.13 Integratie en maatschappelijke samenhang uitgaven 420.857 350.001 341.643 308.458 267.749
6.38 Inburgering uitgaven 526.824
15.13 Integratie en maatschappelijke samenhang 420.857 350.001 341.643 308.458 267.749
6.38.2 Inburgering Inburgering 526.824
15.13.0.18 Integratie en maatschappelijke samenhang Bijdrage aan Agentschappen 29.595 26.256 25.445 25.445 25.445
6.38.2.1 Inburgering Bijdrage aan Agentschappen 29.264
15.13.0.18.1 Integratie en maatschappelijke samenhang Agentschap DUO 29.595 26.256 25.445 25.445 25.445
6.38.2.1.20 Inburgering DUO 29.264
15.13.0.15 Integratie en maatschappelijke samenhang Bijdrage aan ZBO's/RWT's 63.571 35.453 35.453 35.453 35.453
6.38.2.2 Inburgering Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s 59.628
15.13.0.15.1 Integratie en maatschappelijke samenhang COA 63.571 35.453 35.453 35.453 35.453
6.38.2.2.20 Inburgering COA 59.628
15.13.0.19 Integratie en maatschappelijke samenhang Bijdrage aan medeoverheden 290.878 261.311 255.009 222.489 181.780
6.38.2.3 Inburgering Bijdrage aan medeoverheden 382.497
15.13.0.19.1 Integratie en maatschappelijke samenhang Gemeenten maatschappelijke begeleiding 0 0 0 0 0
6.38.2.3.20 Inburgering Maatschappelijke begeleiding 2
15.13.0.19.2 Integratie en maatschappelijke samenhang Gemeenten inburgeringsvoorzieningen 290.878 261.311 255.009 222.489 181.780
6.68.2.3.21 Inburgering Inburgeringsvoorzieningen 367.016
15.13.0.19.3 Integratie en maatschappelijke samenhang Specifieke uitkering onderwijsroute 0 0 0 0 0
6.38.2.3.22 Inburgering Onderwijsroute 15.479
15.13.0.12 Integratie en maatschappelijke samenhang Subsidies 12.724 7.658 7.207 6.667 6.667
6.38.2.4 Inburgering Subsidies 15.365
15.13.0.12.5 Integratie en maatschappelijke samenhang Vroege Integratie en Participatie 12.217 7.658 7.207 6.667 6.667
6.38.2.4.20 Inburgering Vroege Integratie 12.896
15.13.0.12.4 Integratie en maatschappelijke samenhang Overige subsidies algemeen 507 0 0 0 0
6.38.2.4.29 Inburgering Overig 2.469
15.13.0.13 Integratie en maatschappelijke samenhang Opdrachten 7.741 6.790 6.790 6.790 6.790
6.38.2.5 Inburgering Opdrachten 11.058
15.13.0.13.1 Integratie en maatschappelijke samenhang Inburgering en Integratie 7.741 6.790 6.790 6.790 6.790
6.38.2.5.20 Inburgering Inburgering en Integratie 11.058
15.13.0.22 Integratie en maatschappelijke samenhang Leningen 16.348 12.533 11.739 11.614 11.614
6.38.2.6 Inburgering Leningen 29.012
15.13.0.22.1 Integratie en maatschappelijke samenhang DUO 16.348 12.533 11.739 11.614 11.614
6.38.2.6.20 Inburgering DUO 29.012
15.96 Apparaat kerndepartement verplichtingen 131 131 131 131 131
6.91.1 Apparaat kerndepartement verplichtingen 131
15.96 Apparaat kerndepartement uitgaven 131 131 131 131 131
6.91.1 Apparaat kerndepartement uitgaven 131
15.96.0.20 Apparaat kerndepartement Apparaat kerndepartement 131 131 131 131 131
6.91.1.1 Apparaat kerndepartement Apparaat kerndepartement 131
15.96.0.20.1 Apparaat kerndepartement Apparaat kerndepartement 131 131 131 131 131
6.91.1.1.11 Apparaat kerndepartement Apparaat kerndepartement 131
15.99.0.21.11 Nog onverdeeld verplichtingen 404 3.079 3.592 3.592 3.592
6.92.1 Onverdeeld verplichtingen 187
15.99.0.21.11 Nog onverdeeld uitgaven 404 3.079 3.592 3.592 3.592
6.92.1 Onverdeeld uitgaven 187
15.99.0.21 Nog onverdeeld 404 3.079 3.592 3.592 3.592
6.92.1.1 Onverdeeld Onverdeeld 187
15.99.0.21.11 Nog onverdeeld Programma 404 3.079 3.592 3.592 3.592
6.92.1.1.11 Onverdeeld Onverdeeld 187
Ontvangsten
15.13 Integratie en maatschappelijke samenhang Ontvangsten 3.000 3.000 3.000 3.000 3.000
6.38 Inburgering Ontvangsten 72.212

Bijlage 6: Lijst van afkortingen

AenM (Ministerie van) Asiel en Migratie
AFM Autoriteit Financiële Markten
AIO Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen
AKW Algemene Kinderbijslagwet
Anw Algemene Nabestaandenwet / Nabestaandenfonds
AO Arbeidsongeschiktheid, of Algemeen Overleg
Aof Arbeidsongeschiktheidsfonds
AOV Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland, of Arbeidsongeschiktheidsverzekering
AOW Algemene Ouderdomswet / Ouderdomsfonds
Arbo Arbeidsomstandigheden
ARIE Aanvullende Risico-Inventarisatie en -Evaluatie
ASB Assurantiebelasting
ATW Arbeidstijdenwet
avv Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten
AWf Algemeen Werkloosheidsfonds
AWW Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland, of Algemene Weduwen en Wezenwet
Azc Asielzoekerscentrum
BAZ Basisverzekering voor arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen
Bbz Besluit bijstandsverlening zelfstandigen
BES Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (samen Caribisch Nederland)
BIDN Bureau InformatieDiensten Nederland
BIKK Bijdrage in kosten kortingen
BIO Baseline Informatiebeveiliging Overheid
BKWI Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen
BMIP Brabants Migratie Informatiepunt
Brzo Besluit risico’s zware ongevallen
BZK (Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
cao Collectieve arbeidsovereenkomst
CASS Administratief Centrum voor de sociale zekerheid van de Rijnvarenden
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek
Cbw Cyberbeveiligingswet
CJIB Centraal Justitieel Incassobureau
CMD Common Mental Disorder
CN Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius, Saba)
COA Centraal Orgaan opvang Asielzoekers
CPB Centraal Planbureau
CRTV LAO Compensatieregeling transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid
CSE Chronic solvent-induced encephalopathy, een aandoening van het centrale zenuwstelsel als gevolg van de langdurige blootstelling aan oplosmiddelen
Ctgb College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
CW Comptabiliteitswet
DBA Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties
DGA Duurzaam geen arbeidsvermogen
DI Duurzame inzetbaarheid
DKIZ Dubbele kinderbijslag intensieve zorg
DMS Document Managementsysteem
DNB De Nederlandsche Bank
DU Decentralisatie-uitkering
DUO Dienst Uitvoering Onderwijs
EER Europese Economische Ruimte
EMU Economische en Monetaire Unie
EPA Ernstige psychische aandoening
ESB-regeling Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen
ESF Europees Sociaal Fonds
ESF+ Europees Sociaal Fonds Plus
EU Europese Unie
EZ (Ministerie van) Economische Zaken
G&VW Gezond en Veilig Werken
Gas Geldzorgen Armoede en Schulden
GGD Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst
GGZ Geestelijke gezondheidszorg
GIPs Grensinformatiepunten
GWV Generieke Werkgeversvoorziening
havo Hoger algemeen voortgezet onderwijs
HLA Hoofdlijnenakkoord
IAS Instituut Asbestslachtoffers
IBO Interdepartementaal Beleidsonderzoek
IBP Informatiebeheerplan
IHH Informatiehuishouding
IOAW Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers
IOAZ Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen
IOE Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed
IOW Inkomensvoorziening Oudere Werklozen
IPS Individuele Plaatsing en Steun
ISBG Instituut Slachtoffers Beroepsziekten door Gevaarlijke Stoffen
IU Integratie-uitkering
IVA Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten
JenV (Ministerie van) Justitie en Veiligheid
Jeugd-LIV Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon, of Minimumjeugdloonvoordeel
KGG (Ministerie van) Klimaat en Groene Groei
KO Kinderopvang
KOT Kinderopvangtoeslag
KS-IHH Kwaliteitssysteem informatiehuishouding
LAO Langdurige arbeidsongeschiktheid
LCR Landelijke Cliëntenraad
LIV Lage-inkomensvoordeel
LKK Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang
LKS Loonkostensubsidie
LKV Loonkostenvoordelen
LLO Leven Lang Ontwikkelen
LOCOV Longitudinaal Onderzoek Cohort Oekraïense Vluchtelingen
LOCS Longitudinaal Onderzoek Cohort Statushouders
LRK Landelijk Register Kinderopvang
LVVN (Ministerie van) Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
M&E-plan Monitoring- en evaluatieplan
mbo middelbaar beroepsonderwijs
MCKW Mobiliteitscentrum Kolenketen Westhaven
MDIEU Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden
MEV Macro-economische Verkenning
MIP Meerjarig investeringsprogramma
Mkb Midden- en kleinbedrijf
Mln Miljoen
Nibud Nationaal instituut voor budgetvoorlichting
NL Nederland
NLA Nederlandse Arbeidsinspectie
NOW Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid
NPLV Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid
NvW Nota van wijziging
OBR Overbruggingsregeling AOW
OCTAS Onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel
OCW (Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
OoO Open en op Orde
OPS Organo Psycho Syndroom
OV Ongevallenverzekering Caribisch Nederland
P&C-cyclus Planning- en controlcyclus
Pgb Persoonsgebonden budget
PGV Stichting Projectenbureau Publieke Gezondheid van de Vereniging van Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland
PIP Plan Inburgering en Participatie
PMM Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek
POK Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag
PRK Personenregister Kinderopvang
pSG Plaatsvervangend secretaris-generaal
PWRI Pensioenfonds Werk en (Re-)Integratie
RBK Register Buitenlandse Kinderopvang
RBV Rijksbegrotingsvoorschriften
RCN Rijksdienst Caribisch Nederland (unit Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
REACH CLP Registration, Evaluation, Authorisation en restriction of Chemicals and Classification, Labelling en Packaging
RI&E Risico-inventarisatie en -evaluatie
RIS Rapportage integratie en samenleven
RIV Re-integratieverslag
RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RSO Rijksschoonmaakorganisatie
RVO Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland
RVU Regeling voor vervroegde uittreding
RWT Rechtspersoon met een Wettelijke Taak
SBCM Stichting Beheer Collectieve Middelen
SCP Sociaal en Cultureel Planbureau
SEA Strategische Evaluatie Agenda
SER Sociaal-economische Raad
SG Secretaris-generaal
SIM Survey Samenleven in Meervoud
SiSa Single information Single audit
SLIM Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen
SMC's Sociaal Medische centra
SPUK Specifieke Uitkering
SSO Shared Service Organisatie
STAP Stimulering Arbeidsmarktpositie
SUWI Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen
SVB Sociale Verzekeringsbank
Sw Sociale werkvoorziening
SZ Sociale Zekerheid
SZI (Directoraat Generaal) Sociale Zekerheid en Integratie
SZW (Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TAS Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers
TNO Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
Tozo Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
TSB Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten
TV Transitievergoeding
TW Toeslagenwet
Twv Tewerkstellingsvergunning
Ufo Uitvoeringsfonds voor de overheid
UVB Uitvoering Van Beleid
UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Vbar Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden
VIA Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt
VNG Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VRIP Vroege Integratie en Participatie
VRO (Ministerie van) Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Vut Vervroegde uittreding
vwo Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
VWS (Ministerie van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Waadi Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
Wab Wet arbeidsmarkt in balans
WagwEU Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie
Wajong Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Wamil Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen
WAO Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WaU (Programma-directoraat-generaal) Werk aan Uitvoering
Wav Wet arbeid vreemdelingen
WAZ Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
WAZO Wet Arbeid en Zorg
WBO Wet betaald ouderschapsverlof
Wfsv Wet financiering sociale verzekeringen
WGA Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten
WGS Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
Whk Werkhervattingskas
Wi2021 Wet inburgering 2021
WIA Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
WKB Wet op het Kindgebonden Budget
Wko Wet kinderopvang
Wlz Wet langdurige zorg
Wml Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag / Wettelijk minimumloon
Wob Wet openbaarheid van bestuur
Woo Wet open overheid
WOR Wet op de Ondernemingsraden
Wsw Wet sociale werkvoorziening
Wtl Wet tegemoetkomingen loondomein
Wtp Wet toekomst pensioenen
Wtta Wet toelating ter beschikkingstelling van arbeidskrachten
WW Werkloosheidswet
ZBO Zelfstandig Bestuursorgaan
ZEZ Regeling Zelfstandig En Zwanger
ZV Ziekteverzekering Caribisch Nederland
ZVW Zorgverzekeringswet
ZW Ziektewet
zzp Zelfstandige zonder personeel

  1. __Zie CBS-pagina 'Schuldenproblematiek in beeld'.↩︎

  2. __Zie Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 849.↩︎

  3. __Brief van 19 juni 2025 over verbeteringen in de banenafspraak, Kamerstukken II 2024/25, 34 352, nr. 340.↩︎

  4. __Zie Kamerstukken II 2024/25, 26 448, nr. 845.↩︎

  5. __Zie CPB-publicatie 'De armoede-intensiteit: een raming van de diepte van armoede', maart 2025.↩︎

  6. __Brief van 22 januari 2025 met halfjaarlijks wetgevingsoverzicht, Kamerstukken II 2024/25, 36 600 IV, nr. 41.↩︎

  7. __Zie Kamerstukken II 2024/25, 32 043, nr. 663.↩︎

  8. __Zie Kamerstukken II 2024/25, 25 883, nr. 530.↩︎

  9. __Zie Kamerstukken II 2024/25, 25 883, nr. 528.↩︎

  10. __Brief van 26 juni 2025 over de planning van een nieuw financieringsstelsel in de kinderopvang, Kamerstukken II 2024/25, 31 322, nr. 560.↩︎

  11. __Brief van 7 februari 2025, Kamerstukken II 2024/25, 32 824, nr. 448. Zie ook de voortgangsbrief van 4 juli 2025, Kamerstukken II 2024/25, 32 824, nr. 456.↩︎

  12. __Kamerbrief over Nij begun: op weg naar erkenning, herstel en perspectief | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl↩︎

  13. __Met de Wet betaald ouderschapsverlof kregen werknemers recht op negen weken gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof.↩︎

  14. __Deze maatregel geldt niet voor de kinderopvangtoeslag.↩︎

  15. __Het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk voor ten minste een uur per week.↩︎

  16. __Het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar zonder betaald werk, die recent naar werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn. Bij betaald werk gaat het om werkzaamheden ongeacht de arbeidsduur.↩︎

  17. __Het model berekent vervolgens het netto-inkomen (het bruto-inkomen minus sociale premies en belastingen, rekening houdend met de specifieke aftrekposten van het huishouden). Het besteedbaar inkomen wordt berekend door het netto-inkomen te verrekenen met de zorgkosten, eventuele toeslagen, kinderbijslag en de netto-kosten van kinderopvang. Ten slotte kan de procentuele verandering van het besteedbaar inkomen tussen jaar t en t+1 worden berekend, gecorrigeerd voor inflatie. Dat is de koopkrachtmutatie die wordt gerapporteerd.↩︎

  18. __Normaliter worden de parameters in het belastingstelsel en de toeslagen beide aan de hand van de tabelcorrectiefactor (tcf) geïndexeerd. Voor 2026 wordt de tabelcorrectiefactor in het belastingstelsel echter niet volledig toegepast, maar gedeeltelijk. Zie voor een toelichting hierop paragrafen 7.2.4 en 7.2.9.↩︎

  19. __Koopkrachtramingen van SZW zijn gebaseerd op de nominale zorgpremie van het Ministerie van VWS. Deze raming voor 2026 valt naar verwachting € 8 hoger uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de VWS-begroting.↩︎

  20. __De SZW-begroting voor 2024 bevat een uitgebreide toelichting op de representativiteit van de voorbeeldhuishoudens (zie paragraaf 7.2.7 van de SZW-begroting 2024).↩︎

  21. __Voor huishoudens met kinderen zijn de berekeningen gebaseerd op de aanwezigheid van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.↩︎

  22. __In 2026 worden de vergoedingspercentages voor de kinderopvangtoeslag verhoogd, en daarnaast wordt er ook geïntensiveerd in de huurtoeslag (zie ook paragraaf 7.2.9). Doordat de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag buiten beschouwing blijven bij de berekening van de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens, kan de koopkrachtontwikkeling van vergelijkbare huishoudtypen in de praktijk hoger uitvallen. De intensiveringen van de kinderopvangtoeslag en de huurtoeslag zijn overigens wel meegenomen in de berekeningen voor koopkrachtontwikkeling zoals getoond in de boxplot.↩︎

  23. __In deze tabellen is – overal waar dat van toepassing zou kunnen zijn – rekening gehouden met de afbouw van de huurtoeslag, de kosten van kinderopvang, en het verlies aan ondersteuning via gemeentelijke regelingen of kwijtschelding van lokale lasten. In de praktijk zullen niet alle mensen hiermee te maken hebben. Als gevolg daarvan kan de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk in de praktijk hoger uitvallen dan in tabel 136, en kan de marginale druk bij een hoger inkomen of meer uren werk in de praktijk lager uitvallen dan in tabel 137.↩︎

  24. __Bovendien speelt ook mee dat het inkomen waarmee wordt gerekend bij een alleenstaande ouder lager is dan de twee andere huishoudtypen vanwege de aanname dat de alleenstaande in de uitgangssituatie in op minimumloonniveau in deeltijd werkt (0,8 fte), terwijl bij de twee andere huishoudtypen wordt aangenomen dat zij voltijds werken op minimumloonniveau. Als gevolg daarvan heeft een alleenstaande ouder bij doorgroeien meer baat bij de arbeidskorting (die nog sterk oploopt tot circa 90% minimumloonniveau) en bovendien heeft een alleenstaande ouder minder te maken met de afbouw van de zorg- en huurtoeslag, waarvan de afbouw begint vanaf circa 100-105% minimumloonniveau.↩︎

  25. __De arbeidskorting wordt geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor en de ontwikkeling van het minimumloon. Als het minimumloon harder stijgt dan de toegepaste tabelcorrectiefactor (zoals het geval is in 2026), dan leidt dat tot een minder steile opbouw van de arbeidskorting, waardoor de marginale druk voor werkenden stijgt.↩︎

  26. __Samenstellingseffecten ontstaan doordat werknemers binnen een bepaalde inkomensgroep niet allemaal dezelfde marginale druk hebben. Als er dan (binnen een inkomensgroep) meer mensen komen met een bovengemiddelde marginale druk, en minder mensen met een ondergemiddelde marginale druk, dan stijgt de gemiddelde marginale druk zonder dat beleid hierin een rol speelt.↩︎

  27. __Met figuur 9 wordt uitvoering gegeven aan de motie-Ester (Kamerstukken I 2017/18, 34 775, nr. O).↩︎

  28. __Kamerstukken II 2017/18, 34 785, nr. 59.↩︎

  29. __De werkgroep Koopkracht bestaat uit vertegenwoordigers van CPB, CBS, Nibud, de wetenschap en de ministeries van SZW en Financiën.↩︎

  30. __Daarmee sluit de berekening van de gemiddelde druk aan bij de zogenaamde maatstaf bestedingsindex, die is geïntroduceerd door de Commissie Draagkracht. In deze invulling is de gemiddelde druk gelijk aan 1 minus de bestedingsindex. In het rapport van de Commissie Draagkracht is te lezen hoe de huren en kosten van kinderen daarin worden meegenomen en ook welke aanpassingen nodig zijn voor huishoudens met een koopwoning.↩︎

  31. __Kamerstukken II 2024/25, 36 600, nr. 94.↩︎

  32. __Kamerstukken I 2024/25, 36 725, G.↩︎

  33. __CPB (2025): Concept-Macro Economische Verkenning 2026.↩︎

  34. __Kamerstukken II 2024/25, 36 725, nr. 23.↩︎

  35. __Kamerstukken II 2024/25, 36 725, nr. 17; Kamerstukken II 2024/25, 36 725 XXII, nr. 12; Kamerstukken II 2024/25, 32 847, nr. 1366.↩︎

  36. __Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XV, nr. 54.↩︎