Reactie op verzoek commissie over de brief van Grootouders voor het Klimaat betreffende het Pakket voor Groene Groei
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D36406, datum: 2025-09-01, bijgewerkt: 2025-09-02 12:15, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -1531 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z15720:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-09-23 17:00: Procedurevergadering vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
De vaste Commissie voor Klimaat en Groene Groei heeft mij verzocht1 te reageren op een brief die de Commissie d.d. 22 mei 2025 heeft ontvangen van Grootouders voor het Klimaat betreffende het Pakket voor Groene Groei. Graag voldoe ik aan dit verzoek, en hierbij vindt u de kabinetsappreciatie van deze brief.
Allereerst spreekt het kabinet dank uit voor de analyse van de Grootouders voor het Klimaat van het Pakket voor Groene Groei dat het kabinet op 25 april jl. aan de Kamer heeft aangeboden. Het is goed dat maatschappelijke organisaties actief meedenken met de grote opgave die de klimaat- en energietransitie van ons vraagt.
De Grootouders voor het Klimaat stellen aan het begin van hun brief de vraag of met dit pakket de eerder uitgesproken klimaatambities en de hierbij afgesproken klimaatdoelen nog binnen bereik blijven. Uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bleek in 2024 dat met het toenmalige beleid de kans klein was dat het doel van 55% emissiereductie in 2030 gehaald zou worden. Met oog hierop heeft het kabinet gewerkt aan een pakket om het doel dichterbij te brengen. Het PBL komt op Prinsjesdag met de KEV 2025. Het kabinet zal met de Klimaat- en Energienota 2025 reageren op de uitkomsten van de KEV.
Klimaatbeleid is niet alleen afhankelijk van beleidsmaatregelen, ook de randvoorwaarden waaronder die maatregelen hun doorwerking kunnen krijgen, moeten op orde zijn. Juist die randvoorwaarden staan momenteel sterk onder druk en hinderen de verdere uitrol van het klimaatbeleid. Zo zijn er beperkingen in netcapaciteit, bouwbeperkingen door stikstofuitstoot en beperkingen in beschikbaar personeel. Het leidt ertoe dat bedrijven en maatschappelijke instellingen die willen investeren in verduurzaming dat nu niet kunnen of vanwege de onzekerheden niet aandurven. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van de waterstofmarkt die trager gaat dan eerder voorzien, waardoor bijvoorbeeld de mobiliteitssector pas later een fossielvrij aandrijvingsconcept kan worden geboden. Of industriële bedrijven die van CCS (koolstofopslag) gebruik willen maken lopen aan tegen onvoldoende aanwezige infrastructuur. Naast nieuw beleid richt het Pakket voor Groene Groei zich daarom ook uitdrukkelijk op het faciliteren van plannen die al op tafel liggen door het wegnemen van belemmeringen en verbeteren van de randvoorwaarden. Zo kan de transitie in de maatschappij, die al in volle gang is, verder doorgang vinden.
De Grootouders voor het Klimaat vragen zich verder af of met de focus op groene groei wel voldoende wordt meegekoppeld met de transities op het gebied van stikstof, ruimtegebruik, bodemkwaliteit, water en grondstoffen. Zij wijzen daarmee terecht op de samenhang van klimaatbeleid met andere (transitie)opgaven. In het ontwerp-Klimaatplan 2025-2035 licht het kabinet op hoofdlijnen toe hoe het die samenhang ziet en welke uitgangspunten daaruit volgen. In de jaarlijkse klimaatbeleidscyclus worden waar mogelijk ook maatregelen die bijdragen aan de ontwikkeling van een circulaire economie meegenomen. Daarmee brengt het klimaatbeleid ook de circulaire doelen dichterbij. Wat betreft de samenhang met stikstof, bodemkwaliteit en water: die hangen voor een groot deel af van beleid in de klimaatsectoren Landbouw en Landgebruik. Een aantal van de maatregelen die helpen voor stikstof en waterkwaliteit kunnen ook bijdragen aan broeikasgasemissiereductie. De ontwikkeling van klimaatbeleid voor de landbouw volgt dan ook deels het stikstofbeleid en heeft baat bij verdere voortgang van dit beleid.
Behalve de randvoorwaarden vraagt ook de actuele geopolitieke situatie aandacht. In de afgelopen tijd is duidelijk geworden dat ons land kwetsbaar is voor onverwachte internationale verschuivingen en ontwikkelingen. Om ons land sterk en weerbaar te houden moeten we minder afhankelijk worden van andere delen van de wereld. Dat vraagt dat we zorgvuldig nadenken over onze energie- en grondstoffenvoorziening en over onze industrie. Enerzijds zullen we dus op volle kracht moeten doorgaan met de uitrol van schone en eigen energie. Daarmee worden prijzen stabieler en verkleinen we de afhankelijkheid van dure import van onbetrouwbare regimes. Daarnaast moeten we echter ook realistisch omgaan met de «oude» energiebronnen om te zorgen dat niemand deze winter zonder licht en warmte zit.
Wat betreft het vergroten van onze weerbaarheid zetten de Grootouders voor het Klimaat kanttekeningen bij de gekozen inzet van het Klimaatfonds voor energiecompensatie voor industrie en consumenten. De tijdelijke wet Klimaatfonds stelt dat het fonds als doel heeft om maatregelen te faciliteren die bijdragen aan het terugdringen van emissies van broeikasgassen en aan de transitie naar een klimaatneutrale energievoorzieningen samenleving en om bij te dragen aan een rechtvaardige klimaattransitie. Het is voor de transitie in de industrie essentieel dat de industrie kan elektrificeren zodat weg kan worden bewogen van fossiele energie. Daarom is met het Pakket voor Groene Groei aandacht besteed aan het beperken van de kosten voor elektriciteit met de indirecte kostencompensatie regeling (IKC). Aan deze regeling, gefinancierd vanuit het Klimaatfonds, zijn wel voorwaarden verbonden. Van de verkregen subsidie dient ieder bedrijf minimaal 50% in verduurzaming te investeren. Daarnaast geldt dat voor ieder jaar waarin IKC wordt uitgekeerd, dit uiterlijk in 2030 moet resulteren in een CO₂-reductie van minimaal 3% bij het betreffende bedrijf. Voor het beperken van de energiekosten voor huishoudens is bij de politieke besluitvorming over de Voorjaarsnota besloten om een korting van €600 mln. op het Klimaatfonds door te voeren om kosten voor de energierekening van huishoudens te dempen. Het gaat hier inderdaad om een onttrekking aan het fonds en geen uitgave vanuit de kaders van de wet. Het kabinet zal op Prinsjesdag verder over deze inzet communiceren.
Ten slotte, wijzen de Grootouders voor het Klimaat op het belang van decentrale ontwikkelingen en regionale energieopwekking. Zoals blijkt uit de Kamerbrief Decentrale ontwikkeling van het energiesysteem2 onderschrijft het kabinet dit belang. Decentrale ontwikkelingen kunnen bijdragen aan meer lokale, regionale en nationale energie-autonomie. Ook versterken deze ontwikkelingen het draagvlak voor de energietransitie omdat ze gepaard gaan met meer handelingsperspectief voor de burger en lokaal zeggenschap. Het belang van de transitie van een centraal systeem naar een energiesysteem met een decentrale component wordt ook beschreven in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE). Dit belang is sinds het verschijnen van het NPE alleen maar toegenomen in de context van de netcongestie en geopolitieke ontwikkelingen. Daarom komt het kabinet in het najaar met een brief over energiegemeenschappen en hun rol in het energiesysteem.
Het is mijn inzet om bij de verdere uitrol van ons klimaatbeleid wendbaar en flexibel te blijven en bij te durven sturen als dat nodig is. Een verstandige en realistische aanpak met stappen die zowel op korte termijn haalbaar én op lange termijn verstandig zijn.
Sophie Hermans
Minister van Klimaat en Groene Groei