[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Ceder over de zaak Salimzade/staat

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2025D37511, datum: 2025-09-05, bijgewerkt: 2025-09-08 16:49, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20242025-3031).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z14399:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3031

Vragen van het lid Ceder (ChristenUnie) aan de Minister van Asiel en Migratie over de zaak Salimzade/staat (ingezonden 8 juli 2025).

Antwoord van Minister Van Weel (Asiel en Migratie) (ontvangen 5 september 2025).

Vraag 1

Bent u bekend met het dossier van deze Iraanse tweelingmeisjes en hun tante cq de referente in de zaak Salimzade/staat?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 t/m 7

Bent u bekend met het feit dat de rechtbank tot drie maal toe de beslissingen van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) heeft vernietigd, en vervolgens zelf in de zaak heeft voorzien, onder verwijzing naar (met name) het bestaan van de artikel 8 EVRM (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)-situatie tussen tante en de kinderen?

Kunt u uitleggen waarom het redelijk en kennelijk acceptabel is om na (letterlijk) ruim vijf jaar binnen een enkele aanvraagprocedure, met daarbinnen drie beroepsprocedures en diverse zeer ruime termijnoverschrijdingen, dan alsnog hoger beroep in te stellen waardoor de zaak voor de kinderen nóg langer blijft liggen?

Kunt u duiden hoe en op welke wijze met het standpunt dat het gezin zich dan toch maar moet verplaatsen naar Turkije, invulling wordt gegeven aan de bescherming van de rechten die het Nederlandse kind heeft (=kind van oom en tante), tevens binnen de kaders van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Hoe wordt hiermee Europese jurisprudentie gevolgd, die aangeeft dat in eerste instantie in dit soort zaken altijd naar het belang van het kind gekeken moet worden?

Kunt u duiden welk precedent gecreëerd zou worden – zoals expliciet wordt gesteld in het door de IND ingediende hoger beroepschrift – wanneer gevolg wordt gegeven aan de opdracht van de rechtbank en aan de kinderen alsnog de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) wordt verleend? Hoeveel identieke Iraanse zaken van meisjes-tweelingen zijn op dit moment aan de orde, waarin ook de ouders overleden of niet beschikbaar zijn en waarin een Nederlands familielid het gezag opgelegd heeft gekregen?

Bent u bekend met het laatste besluit op bezwaar waarin is gesteld dat de aanwezigheid van de kinderen een financiële aanslag zou vormen op de Nederlandse samenleving, omdat de kinderen dan ook naar school zouden gaan en dus het schoolsysteem belasten? Bent u het er mee eens dat als een dergelijk standpunt zou worden ingenomen, hetgeen de rechtbank overigens onacceptabel vond, daarin ook de voor de kinderen positieve financiële aspecten zouden moeten meetellen? Het feit dat zij over twee jaar al kunnen werken in de weekenden en zo ook hun bijdrage leveren aan de maatschappij en bovendien belasting afdragen enzovoorts? Hoe is in dat standpunt verdisconteerd dat zij in Nederland hun scholing zouden afmaken en zouden gaan werken en belasting betalen? Bent u het ermee eens dat dit argument van de IND, kortom, nogal misplaatst is geweest?

Kunt u duiden en uitleggen wat er nu exact van deze familie wordt verwacht, aangezien duidelijk is dat ze niet naar Iran kunnen (hetgeen niet ter discussie staat), en de facto ook niet naar Turkije vanwege eerder genoemde problemen en Nederland hen tot nu toe niet accepteert, hoewel referente een Nederlandse burger is (met een Nederlandse man en een Nederlands kind), aan wie destijds het gezag is verleend vanuit Iran over de kinderen? Hoe ziet de Minister het feitelijk voor zich dat deze problematiek aan de zijde van de kinderen en referente wordt opgelost?

Antwoord 2 t/m 7

Ik kan niet ingaan op individuele zaken, zeker niet op zaken die op dit moment nog in behandeling zijn bij de Raad van State. Wel kan ik u in algemene zin meegeven dat de IND, in een zaak waarin aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) wordt getoetst, de inhoudelijke beoordeling doet aan de hand van alle feiten in het dossier en de voltallige gezinssamenstelling. Indien is vastgesteld dat er sprake is van familie- of gezinsleven, maakt de IND een belangenafweging waarin het belang van de vreemdeling om in Nederland gezinsleven uit te oefenen wordt afgewogen tegen het belang van de staat om verblijf te weigeren. Bij het maken van deze belangenafweging wordt rekening gehouden met alle individuele omstandigheden.

Zo kent de IND in navolging van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), in het geval van gezinnen met minderjarige kinderen een zwaar gewicht toe aan het belang van het kind. Dit belang komt ten gunste van het belang van de vreemdeling. Dit belang wordt afgezet tegen het belang van de staat. Hier spelen diverse belangen een rol, bijvoorbeeld de openbare orde. Indien een vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd, kan dit met het oog op de bescherming van de openbare orde, worden meegewogen in de belangenafweging. Voorts dient opgemerkt te worden dat artikel 8 EVRM geen vrije domiciliekeuze met zich brengt en dat de bewijslast (bijvoorbeeld voor het aantonen van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst) bij de vreemdeling ligt.

Zowel de vreemdeling als de staat mag binnen 4 weken na de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gaan. De staat doet dat alleen als zij het (op onderdelen) niet eens is met het oordeel van de rechtbank en/of een zaaksoverstijgend belang ziet in het instellen van hoger beroep.