Debat over het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D38209, datum: 2025-09-09, bijgewerkt: 2025-09-10 09:12, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-09-09 17:40: Debat over het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap (Plenair debat (debat)), TK
Preview document (🔗 origineel)
VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap
VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap
Aan de orde is het debat over het VN-verdrag
voor de rechten van personen met een handicap.
De voorzitter:
Ik heropen. Aan de orde is het debat over het VN-verdrag voor de rechten
van personen met een handicap. Een hartelijk woord van welkom aan de
beide staatssecretarissen. We hebben tien deelnemers van de zijde van de
Kamer. Ik geef graag als eerste het woord aan mevrouw Westerveld van de
fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Ik zou de mensen op de
publieke tribune willen vragen om er het zwijgen toe te doen. Want hoe
fijn wij het ook vinden dat ze bij ons zijn, ze worden niet geacht heel
veel geluid te maken. Het woord is aan mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Het is inderdaad heel fijn om vandaag weer zo veel
bekende gezichten te zien op de publieke tribune. Er zijn heel veel
mensen die mij en andere Kamerleden al jarenlang voorbeelden geven van
waar ze in het dagelijks leven tegen aanlopen. Die boden ons voordat dit
debat begon een petitie aan. Eigenlijk zegt deze petitie weer: ga nou
eens wat doen, kom nou eens in actie en sta op voor mensenrechten; ons
geduld is op.
Voorzitter. Mijn geduld is ook op, wil ik tegen de mensen op de publieke
tribune zeggen, want wij weten waar jullie tegenaan lopen. Er zitten
mensen die kinderen hebben die niet naar school kunnen of die tegen
problemen op school aanlopen. Er zitten mensen die in hun dagelijks
leven met allemaal dilemma's worstelen. Ik begrijp dat. Je kan geen
boodschappen doen, omdat je niet kan zien, horen of voelen wat er op het
touchscreen staat. Of je kan niet pinnen, omdat de automaat te hoog is.
Of je komt voor de zoveelste keer te laat op school, omdat je anderhalf
uur moet wachten op het leerlingenvervoer dat niet komt. Of je kan
helemaal niet naar school, wat ook voor veel kinderen gebeurt. Of je
moet weer aan je werkgever vertellen dat je vandaag thuis moet werken of
te laat bent, omdat de lift op het station stuk is. Of je komt
letterlijk niet binnen bij een conferentie of bij een bijeenkomst, omdat
het gebouw voor jou niet toegankelijk genoeg is. Of je krijgt in een
restaurant een kindermenukaart, terwijl je gewoon een volwassene
bent.
Voorzitter. Dit zijn allemaal situaties die voor mij en veel van mijn
collega's waarschijnlijk heel moeilijk voor te stellen zijn, maar voor
mensen met een beperking de dagelijkse realiteit zijn. Zij worden
voortdurend belemmerd in onderwijs, werk of vervoer, door wet- en
regelgeving, gewoon op straat, bij culturele evenementen of door
communicatie die niet toegankelijk is. Het zit zelfs nog steeds in
scheldwoorden.
Voorzitter. Ik zou echt makkelijk de hele avond vol kunnen praten over
dit soort voorbeelden, want in onze samenleving worden mensen met een
beperking buitengesloten. Daarom is het fijn dat de werkagenda, waarin
het kabinet beschrijft hoe het het VN-verdrag wil uitvoeren, vanavond op
de agenda staat. Maar ik zei al: ik heb zorgen over het tempo. Want als
we in Nederland straks echt toegankelijk willen zijn, dan is er gewoon
meer ambitie nodig. Ik lees in de werkagenda nu te vaak dat er onderzoek
wordt gedaan of dat er een pilot is, maar mensen die op de tribune
zitten en mensen die meekijken, willen actie. Die willen wij ook. Ik wil
nú verbetering zien, dus geen pilots over bijvoorbeeld de NEN-norm of
over zorg en onderwijs, maar gewoon doen. Ik hoor graag een reactie van
de staatssecretaris van VWS.
Ik heb een paar aanvullende vragen, namelijk wat de staatssecretaris de
komende maanden nog gaat doen en hoe ze ervoor gaat zorgen dat haar
doelen niet worden ondermijnd door andere bewindspersonen in het
kabinet. Ik denk bijvoorbeeld aan het programma STOER, dat bedoeld is om
regelgeving rondom bouwen toegankelijker te maken, maar dat voor mensen
met een beperking weer extra belemmeringen met zich meebrengt. Of denk
aan ov-bedrijven, want die hebben pas vanaf 2040 de plicht om
toegankelijk te zijn. Hoe neemt de staatssecretaris
ervaringsdeskundigheid mee? Gaat het dan over praten met mensen, of is
hun input ook echt uitgangspunt voor beleid? Kan ze er ook voor zorgen
dat ervaringsdeskundigen gewoon betaald worden voor hun werk?
Voorzitter. We verspillen ook talent. In de sectoren waarover ik het
woord voer, zorg en onderwijs, staan ze echt te springen om goede
vakmensen, maar tegelijkertijd staan heel veel mensen met een beperking
langs de zijlijn, terwijl ze heel graag willen werken. Ik heb dus ook
vragen aan de staatssecretaris van SZW: hoe kan dit? Hoe kan het dat
bijvoorbeeld maar 29% van de mensen met een visuele beperking een
betaalde baan heeft? Er is ook heel veel onrust over de Wajong. Hoe kan
het dat mensen die een Wajong-uitkering hebben en daarnaast werken vanaf
1 januari 2026 zo veel worden gekort? Ik krijg graag een reactie van de
staatssecretaris.
Voorzitter. Ik zie de tijd wegtikken, dus ik stel een paar vragen in
staccato. Ik hoor schrijnende verhalen over het verdwijnen van meerzorg,
zorg die gezinnen met ernstig meervoudig beperkte kinderen zo hard nodig
hebben. Ouders geven aan: ik moet mijn baan misschien opzeggen om voor
mijn kind te kunnen zorgen. Kan de staatssecretaris hier een reactie op
geven? Kan ze ervoor zorgen dat er heldere richtlijnen komen, zodat zorg
niet meer afhankelijk is van bij welk zorgkantoor iemand zit? Kan ze er
ook voor zorgen dat er een oplossing komt voor de mensen die nu in de
problemen komen?
Voorzitter. Ik zag gisteren bij het tv-programma Radar dat bijna
driekwart van de mensen met een beperking niet of minder naar concerten
gaat. Het was een mooie reportage — ik zeg "mooi", maar het was
eigenlijk een schrijnende reportage — over mensen met een visuele
beperking op festivals die aangeven dat ze toegankelijk zijn, terwijl ze
eigenlijk toch niet echt toegankelijk zijn. Dit speelt veel breder. Dit
speelt voor alle mensen met een beperking. Kan de staatssecretaris ook
reageren op de andere voorbeelden die ik in de inleiding noemde? Mensen
worden ook al belemmerd bij het boodschappen doen en in al die andere
voorbeelden. Kan ze ook zeggen wat de werkagenda voor oplossing geeft
voor deze mensen?
Voorzitter. Ik sluit af met een punt over representatie. Mensen met een
beperking zien we veel te weinig als deskundigen in talkshows of bij
andere evenementen. We zien ze ook veel te weinig in de politiek. Ik
weet dat veel mensen met een beperking geen gemeenteraadslid kunnen
worden, omdat de vergoeding daarvoor afgaat van hun uitkering of van hun
toeslagen. Ik zou daar graag voor de volgende gemeenteraadsverkiezing,
voor de kandidaatstelling, een oplossing voor willen. Representatie is
namelijk belangrijk. Het is belangrijk dat iedereen kan meedoen. Onze
democratie is van ons allemaal, dus laten we ook zorgen dat iedereen kan
meedoen.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe, SP.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed dat we hier vandaag met elkaar
spreken. Van harte welkom aan alle mensen op de publieke tribune die
hier vandaag naartoe zijn gekomen.
Ik wil beginnen met de gehandicaptenzorg. Vorige week stond er een
prachtig artikel in Trouw. Ik weet niet of u het heeft gelezen. Het ging
over Jaap, 59 jaar, een volwassen man met het mentale vermogen van
iemand van ongeveer 2 jaar oud, die samen met tien huisgenoten in 's
Koonings Jaght in Arnhem woont. Jaap heeft altijd een ballon vast, want
daar wordt hij rustig van. Jolanda werkt in 's Koonings Jaght met Jaap
en zijn huisgenoten, die allemaal intensieve zorg en begeleiding nodig
hebben. Vorig jaar heb ik met hen kennisgemaakt. Ik ben ook op die groep
geweest. Zorgverleners als Jolanda doen hun werk zo ontzettend liefdevol
en zo kundig. Ik was daar toen door geraakt en ik ben daar nog steeds
ontzettend door geraakt. Het is prachtig hoe zij en haar collega's dat
werk zo goed doen.
Daarom vond, en vind ik het nog steeds, onbegrijpelijk dat dit werk in
het regeerprogramma stond als zorghulpen die nodig zijn om een broodje
te smeren voor mensen die dat vanwege een handicap niet zelf kunnen.
Zorgverleners als Jolanda redden hun werk op dit moment net met het
aantal mensen dat er is, maar als ze het met minder mensen moeten doen,
komen zij, en ook de mensen voor wie zij zorgen, zwaar en zwaar in de
problemen. Ik vind dat wij ons dat allemaal moeten aantrekken, want de
politiek mag hen niet in de steek laten en niet vergeten. We hebben 140
miljoen aan onverantwoorde bezuinigingen één jaar kunnen uitstellen.
Deze bezuinigingen zijn asociaal, maar ook achterhaald. Erkent de
staatssecretaris dat? Erkent de staatssecretaris ook dat deze
bezuinigingen grote gevolgen hebben voor de kwaliteit van zorg in de
gehandicaptenzorg? Gaat deze staatssecretaris deze bezuinigingen dan ook
definitief schrappen?
Dan meerzorg. Mijn collega Westerveld noemde die net ook al. Die is
bedoeld voor mensen voor wie de budgetten binnen hun VG-profiel nooit
toereikend zijn. We krijgen ontzettend veel alarmsignalen dat de
gevolgen van het afwijzen van meerzorg, het verminderen daarvan,
schrijnend zijn voor mensen. U heeft misschien ook gelezen over het
dochtertje van Jonas, Anna. Zij is veertien jaar, maar zal altijd als
een baby blijven. Toch is ineens besloten dat Anna het met veel minder
professionele zorg en hulp moet doen. Haar vader ligt daar 's nachts
wakker van. De Stichting 2CU geeft aan dat gezinnen van kinderen met
zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen instorten.
Ouders raken uitgeput, raken hun werk kwijt en dreigen hun huis te
verliezen. Dit zijn de gevolgen van besluiten die wij nemen. 50% van de
verlengingsaanvragen voor zogenaamde meerzorg wordt blijkbaar geweigerd.
Wat gaat hier nu mis? Is dit een verkapte bezuinigingsmaatregel? Erkent
de staatssecretaris dat dit gebeurt en dat meerzorg niet zonder reden
wordt gegeven, maar gewoon nodig is? Gaat ze er ook voor zorgen dat deze
mensen niet in de knel komen? Gaat ze dit terugdraaien?
Voorzitter. In juli dit jaar is dan eindelijk de Werkagenda VN-verdrag
Handicap naar de Kamer gestuurd. We zaten er enorm op te wachten en het
is goed dat hij er is, maar kom op: hij is niet concreet, het gaat
langzaam en het is niet genoeg. En ik hoorde net ook dat het geduld op
is. Dat is het ook echt wel. We hebben uit de voorbeelden van net, ook
van de vorige spreker, gehoord wat voor gevolgen dat heeft. Een ander
voorbeeld: het VN-comité maakte zich in het verleden ook al zorgen over
de ongelijke uitvoering van het VN-verdrag in gemeenten. Het moet niet
uitmaken waar je woont. Wat gaat de staatssecretaris nu concreet doen om
die verschillen tussen gemeenten aan te pakken? Ik zie dat namelijk
niet.
Dan de meerkosten voor mensen met een beperking. Mensen met een
beperking hebben vaak hogere noodzakelijke uitgaven, bijvoorbeeld
vanwege zorgkosten. Deze kunnen oplopen tot meer dan €4.000 per jaar.
Dat is niet niks. Je moet het maar kunnen betalen. De hoogte van de
tegemoetkoming van de gemeente verschilt gewoon enorm. In Amsterdam
krijgen mensen jaarlijks maximaal €1.095 vergoed. In Utrecht krijgen
mensen jaarlijks maximaal €200 vergoed. Maaike, 25 jaar oud, zei
bijvoorbeeld: "Toen ik nog in de gemeente Groningen woonde, kreeg ik
jaarlijks €330 als compensatie voor mijn zorgkosten. Ik ben verhuisd
naar de gemeente Veendam en daar krijg ik helemaal niks meer, terwijl ik
dat in mijn situatie heel goed kan gebruiken en dat nodig heb."
Ook inkomensgrenzen die worden gesteld aan de tegemoetkoming meerkosten
verschillen tussen gemeenten. Ik snap daar helemaal niks van. Dit is één
voorbeeld dat mensen hard raakt in hun zelfstandigheid en
zelfredzaamheid. Is de staatssecretaris bereid om in ieder geval deze
verschillen op te lossen, en dan wel op een manier waarop niemand erop
achteruitgaat? Graag een reactie, want dit is zo niet meer uit te
leggen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Bikker van de ChristenUnie.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Station Gouda. Je moet het trappetje af, dan
weer omhoog naar het perron. Lift kapot. Heel veel mensen die naar dit
debat kijken en die afhankelijk zijn van een rolstoel, hebben dit zo
vaak meegemaakt. Je komt op een station waar de boel niet op orde is.
Dit Kamerlid wandelt erlangs en pakt de trap. De volgende dag toch even
kijken. De lift is nog steeds kapot. Onderdelen moesten besteld, weken
later. Dat is het grote verschil in dit land: op heel veel plekken
stellen we alles in het werk om zoiets onmiddellijk te regelen omdat we
weten dat mensen de dupe zijn en het niet anders kan, maar als het gaat
om het VN-verdrag Handicap is het nog te vaak zo dat mensen eindeloos
moeten bellen en ergens achteraan moeten. Omdat het een kleine groep is,
die niet onmiddellijk in beeld is, blijven dit soort dingen eindeloos
lang bestaan.
Een land wordt er mooier van als iedereen meedoet. Een land wordt er
mooier van als we doorhebben dat het uitmaakt dat zo'n lift niet alleen
gaat om een stukje comfort, maar ook om de vraag of mensen bij hun werk
kunnen komen, of er helemaal bij horen. Ze moeten zich niet afgewezen
voelen omdat ze zich anders moeten verplaatsen.
Dit land wordt er mooier van als we naar elkaar omkijken, als we elkaar
ondersteunen als dat nodig is, als we opstaan voor elkaar. Ik vind dat
ons land er mooier van wordt als onze overheid voluit met de inwoners
meedenkt en naar hen luistert over hoe zij het beste kunnen meedoen. De
overheid heeft de verantwoordelijkheid om de kaders te stellen, regels
te bepalen voor het eigen optreden en voor de publieke ruimte, zodat er
recht wordt gedaan aan mensen met een beperking. Want zij willen, net
als mensen die dat ongemak dan misschien niet hebben maar vast weer iets
anders hebben, erbij horen en meedoen.
Ik heb een aantal vragen aan het kabinet over de gehandicaptenzorg, over
mantelzorgers en daarna over het overkoepelend kader van het VN-verdrag
Handicap en de Werkagenda. Er zit een klein beetje herhaling in met de
collega's voor mij.
Als we willen dat mensen met een beperking meedoen in de samenleving,
moeten we zorgen dat zij en hun mantelzorgers volop kunnen meedoen. Neem
bijvoorbeeld de ouders die ik sprak van kinderen met een beperking. Zij
nemen volop de verantwoordelijkheid om zelf de extra zorg te bieden die
hun kind nodig heeft. Maar dat kan ook zwaar zijn en soms eenzaam. De
ChristenUnie vraagt daarom juist om een betere ondersteuning van deze
mantelzorgers, bijvoorbeeld via een ruimer en eenvoudiger zorgverlof.
Ouderorganisaties hebben goed zicht op waar mantelzorgende ouders
tegenaan lopen en waar ze mee geholpen zijn. Kan de staatssecretaris
toezeggen dat hij deze organisaties volop betrekt in het beleid en ook
in de reflecties van SZW de komende tijd over wat er nodig is om juist
deze ouders te sterken in hun mantelzorgende taak?
Er zijn veel verontrustende berichten dat de meerzorg bij mensen met een
complexe zorgvraag veel minder vaak wordt verlengd dan hiervoor. Mensen
komen enorm in de knel als plotseling de nodige extra zorg niet meer
geboden wordt. Ik dank de staatssecretaris voor de brief van gisteren.
Dat is goed. Dank ook voor de inzet om deze mensen niet in de kou te
laten staan. Tegelijkertijd hebben we wel heel wat mensen in onze
mailbox die recent een afwijzing hebben gekregen. Waar kunnen zij
terecht en wanneer hoopt de staatssecretaris deze knelpunten te hebben
opgelost?
De gehandicaptenzorg heeft een heel groot personeelstekort. Het loopt
inmiddels richting de 10.000. Welk aanvalsplan ligt er nu klaar? Je
snapt het niet, want het is een prachtige sector, maar vergeleken met
andere zorgsectoren lijkt de gehandicaptenzorg minder populair. Dat
hoeft het wat mij betreft niet te zijn. Wat kan de staatssecretaris
daaraan doen? Ziet zij ook dat het korten in het Stagefonds Zorg juist
hier funest is? Welke maatregelen stelt zij voor? De ChristenUnie kiest
er ook in het verkiezingsprogramma voor om de bezuiniging op de
gehandicaptenzorg terug te draaien en te investeren in goede kwaliteit
en personeel. Het is wel heel makkelijk om een generieke korting door te
voeren op de gehandicaptenzorg, maar wat mij betreft zegt het zó veel
over onze samenleving. Als we dit niet goed fixen, dan zijn we geen knip
voor de neus waard. Daarom ligt er voor een volgend kabinet wat mij
betreft een stevige financiële verplichting. Maar ook nu ligt het er al.
De rechter heeft geconstateerd dat de huisvestingstarieven niet
toereikend waren. De NZa gaat die volgens die uitspraak vanaf oktober
verhogen, tenzij het kabinet met een aanwijzing komt. Dat gaat het
kabinet toch zeker niet doen, hè? Kan ik die garantie krijgen?
Voorzitter. Dan nog een laatste opmerking ten aanzien van het VN-verdrag
Handicap. De collega's voor mij hebben goede opmerkingen gemaakt. Ik wil
vooral van de staatssecretaris horen hoe zij haar plicht invult om alle
andere ministeries ervan te doordringen dat het VN-verdrag Handicap niet
een extraatje is, maar een uitgangspunt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Joseph van de fractie van
BBB.
Mevrouw Joseph (BBB):
Voorzitter. Tijd gaat snel en papier is geduldig. Dat was eigenlijk mijn
superkorte samenvatting van mijn gedachten na het lezen van de
werkagenda VN-verdrag Handicap. Het VN-verdrag Handicap is in 2016
geratificeerd. We zijn nu al bijna tien jaar verder, en we zien dat er
vooral veel op papier is gezet. Wanneer kunnen mensen thuis hier nu écht
iets van verwachten? De reacties op de werkagenda stellen de fractie van
BBB daarin ook niet gerust. Iedere reactie die ik lees, begint
natuurlijk positief over het feit dat er een werkagenda gekomen is, maar
mensen met ervaringskennis geven breed aan dat ze niet goed betrokken
zijn bij het opstellen van de acties in de werkagenda. Mevrouw
Westerveld wees daar ook al op. Wat gaat de staatssecretaris doen om
ervoor te zorgen dat deze mensen zich in het vervolgtraject wél goed
betrokken voelen? Mensen met ervaringskennis geven ook aan dat er
drempels zijn om input te leveren voor het VN-verdrag Handicap, door
beperkte financiële vergoedingen en financiële risico's die mensen met
een uitkering lopen bij het ontvangen van financiële vergoedingen. Kan
de staatssecretaris toezeggen dat er ook een analyse en mogelijke
oplossing wordt bedacht voor dit laatste?
Het College voor de Rechten van de Mens geeft aan dat niet duidelijk is
hoe alle specifieke verplichtingen uit het VN-verdrag Handicap worden
uitgevoerd. Is de staatssecretaris bereid om een monitoringslijst te
maken, om zo bij te houden of er werk wordt gemaakt van alle
mensenrechten uit het verdrag en op welke termijn? Ook ontbreekt er een
plan over hoe en wanneer aan de slag te gaan met alle aanbevelingen van
het VN-comité, terwijl de Tweede Kamer om zo'n plan gevraagd heeft. Komt
de staatssecretaris nog met zo'n plan, en wanneer? Ook heeft de Kamer
eerder gevraagd om te expliciteren welke bepalingen uit het VN-verdrag
Handicap naar haar mening op dit moment rechtstreekse werking hebben.
Wanneer komt de staatssecretaris met de uitwerking hiervan?
Dan heb ik nog vier specifieke punten. Het eerste punt gaat over
pensioen. In het VN-verdrag Handicap staat namelijk ook een artikel over
pensioen. Dat is artikel 28, het tweede lid. Mensen in de Wajong die
werken met loondispensatie bouwen geen pensioen op, doordat hun
pensioengevend loon niet boven de franchise uitkomt. Is de
staatssecretaris bereid om te kijken naar een oplossing hiervoor? Ook
mensen in de Wajong hebben natuurlijk recht op pensioenopbouw.
Dan mijn tweede punt: de ABA-behandelingen voor kinderen met autisme.
Alle belangenorganisaties, mensen die ik ken met ervaringskennis, en
inmiddels ook de in mei verschenen Nederlandse richtlijn
Autismespectrumstoornissen bij kinderen en jeugd van de NVvP, raden
klassieke ABA af. Dat zit met name op de schade die klassieke ABA kan
veroorzaken. In het kader van het VN-verdrag Handicap, waarin we
ervaringskennis vooropstellen en waarin we mensen met een beperking
actief moeten betrekken bij de ontwikkeling, uitvoering en monitoring
van beleid en wetgeving die hen aangaat, wil ik aan de staatssecretaris
vragen of zij kan toezeggen om ABA-behandelingen die intensiever zijn
niet langer te laten financieren met overheidsgeld.
Ten derde wil ik aandacht vragen voor de mogelijkheden om bij de
overheid beter rekening te houden met mensen met niet-zichtbare
beperkingen. Zo kunnen mensen op Schiphol gebruikmaken van het groene
zonnebloemen-keycord. Ik vroeg me af of de staatssecretaris kan
toezeggen dat ze gaat kijken hoe overheidsbreed ook beter rekening
gehouden kan worden met mensen met niet-zichtbare beperkingen, die
vanuit hun ervaringskennis worden betrokken bij de implementatie van het
VN-verdrag Handicap? Immers, als Schiphol het kan, waarom zou de
overheid het dan niet kunnen?
Tot slot wil ik aandacht vragen voor aanpassingen aan auto's. Ik sprak
Thibault van de Belangenvereniging van Kleine Mensen. Hij gaf aan dat er
in het buitenland standaardoplossingen zijn voor bijvoorbeeld het
ophogen van pedalen in auto's. Hij en anderen in Nederland lopen echter
tegen allerlei problemen aan. Dat maakt het gebruik van een auto, ook
voor het werk, lastig, zo niet onmogelijk. Is de staatssecretaris bereid
om dit soort modulaire en universele aanpakken ook in Nederland te
stimuleren voor de auto's?
Tot zover. Ik ben benieuwd naar de antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Kent u de processie van Echternach? Dat is een jaarlijkse
traditionele springprocessie die op de dinsdag na Pinksteren in
Echternach, Luxemburg, wordt gehouden. Dat gebeurt ter ere van Sint
Willibrord, de stichter van de lokale abdij. Pelgrims dansen met elkaar
in verbonden groepen. Het is een prachtig, traditioneel schouwspel. Als
metafoor voor overheidsbeleid is het echter een stuk minder charmant.
Want hoe dansen zij daar? Ze zetten telkens drie stappen vooruit, om er
vervolgens twee achteruit te zetten. Zo voelt de implementatie van het
VN-verdrag Handicap. We zetten stappen, maar de beweging is traag en
vaak onvoldoende om mensen met een beperking daadwerkelijk gelijke
kansen te bieden. Mijn collega Westerveld zei terecht: het geduld is op.
Ons geduld is op en het geduld van al die mensen die op de tribune
zitten of thuis kijken en die keer op keer hopen dat de Tweede Kamer en
de regering nu een keer het verschil gaan maken.
De kritische evaluatie van het VN-comité had een wake-up call moeten
zijn; een aanleiding voor een krachtige, ambitieuze werkagenda
2025-2030. De Kamer gaf richting. Het CDA en veel meer partijen dienden
moties in over de overheveling van de regie naar een beter
gepositioneerd ministerie, over het regelen van langdurige indicaties,
over het opnemen van alle aanbevelingen van het VN-comité in de
werkagenda. Alle aanbevelingen! Ook over het toevoegen van artikel 15 en
16 aan de nationale strategie. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar
wat gebeurt er nu echt met al die moties? Ze blijven vaak steken in
voornemens en sprintsessies. De werkagenda blijft vaag en
vrijblijvend.
Voor het CDA blijft het uitgangspunt dat mensen met een beperking willen
meedoen en kunnen meedoen, mits de randvoorwaarden op orde zijn. Maar
van de 107 aanbevelingen van het VN-comité, waarvan de Kamer bij motie
heeft gezegd dat ze allemaal overgenomen moeten worden, krijgen er 64
geen opvolging.
Om het even scherp te stellen: wij kiezen ervoor om verdragen te
ratificeren. Wij kiezen daar zelf voor. Vervolgens krijgen we een
kritisch rapport, dat ons tot denken aanzet en we kiezen ervoor om
ongeveer de helft niet over te nemen. Waarom niet? Kijk bijvoorbeeld
naar wonen. De werkagenda erkent dat het huidige woonaanbod te beperkt
en vaak ontoegankelijk is. En toch lezen we dat we pas in 2027 gaan
evalueren hoe de markt met de toegankelijkheidsnorm is omgegaan. En pas
in 2028 wordt bekeken of die norm in regelgeving moet worden opgenomen.
Het actieplan dateert uit 2018 en pas in 2028, tien jaar later, gaan we
nadenken over wettelijke borging!
Of neem mobiliteit. Het scheelt mij een hoop in mijn spreektijd, want
mevrouw Joseph heeft er een paar heel goede en terechte vragen over
gesteld. We zagen een foto van een vrouw uit Amerika met achondroplasie,
die met een eenvoudige pedaalverlenging zelfstandig kan autorijden. Maar
in Nederland is dat weer uitermate ingewikkeld. Kunnen we dit soort
simpele dingen niet gewoon een keer oplossen? Is de staatssecretaris
bereid om met de staatssecretaris van IenW in gesprek te gaan?
Dan de nieuwe Europese toegankelijkheidsrichtlijn, die sinds juni van
kracht is. In de werkagenda lezen we op dit punt vrijwel geen enkele
concrete stap. Wat doet het kabinet om te zorgen dat mensen met een
beperking zelfstandig kunnen betalen bij bijvoorbeeld banken of
supermarkten? Zij zijn toch ook gewoon klanten en rekeninghouders? In
Frankrijk bestaat wetgeving die het verplicht om bij supermarkten een
eenvoudige knop te plaatsen waarmee klanten om hulp kunnen vragen. Wij
kennen dit soort regelgeving in Nederland ook, want supermarkten hebben
sinds kort ook de verplichting om bijvoorbeeld bij de verkoop van
geneesmiddelen hulp aan te bieden. Ziet de staatssecretaris iets in zo'n
wettelijke verplichting in Nederland, of in ieder geval in een aanzet
daartoe? Dat zou namelijk een verschil kunnen maken, ook voor ouderen en
laaggeletterden.
Voorzitter, ik heb nog een minuut. Ik zal eerlijk zijn over hoe ik denk
dat dit debat eindigt. Dat is ook het frustrerende van dit debat. Er
zijn vaak tegenstellingen in de Kamer en verschillende partijen die het
over onderwerpen oneens zijn en er misschien soms niet uit komen. Maar
het frustrerende bij het debat over het VN-verdrag is keer op keer dat
iedereen het eens lijkt te zijn. Er is geen debat. Iedereen vindt het
belangrijk en iedereen wil nu echt aan de slag. Toch is er twee jaar na
mijn eerste debat hierover zo ontzettend weinig echt concreet van de
grond gekomen. Dat frustreert mij. Ik moet altijd denken aan een van de
eerste gesprekken die ik had. Dat was met iemand die ik goed ken, met
Amber, die nu ongetwijfeld dit debat volgt. Zij vertelde mij dat zelfs
met al het geld in de wereld voor inclusiebeleid de samenleving niet per
se inclusief is. Zolang we ons niet écht in elkaar verplaatsen en zolang
we elkaar niet écht als gelijke zien maar meer als checklist, dan sluit
het beleid uiteindelijk niet aan bij de behoefte.
Ik rond af, voorzitter. Ik daag de staatssecretarissen uit. Zet een punt
achter de processie van Echternach. Maak werk van echte
toegankelijkheid. Zet geen stappen meer terug, maar vanaf vandaag alleen
nog maar vooruit.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik vond dat een hele goeie afsluiter van de heer Krul. Het klopt dat wij
het in de Kamer hierover eigenlijk altijd met elkaar eens zijn. We
vinden dat er meer moet gebeuren. We dienen moties in. Onder een aantal
van de moties die u opnoemde, sta ik ook, of daar hebben wij in ieder
geval voor gestemd.
De heer Krul (CDA):
U staat onder de meeste moties.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik sta onder de meeste moties. Vervolgens hoop je dat er iets gebeurt en
dan zitten wij maar te wachten. Voor de mensen op de tribune en de
mensen die thuis zitten te kijken, geldt dat nog meer. Mijn vraag aan de
heer Krul is: wat kunnen we nou beter doen en wat zou het kabinet nog
meer moeten doen om echt te zorgen dat we verbetering merken?
De heer Krul (CDA):
Ik kan heel veel dingen noemen, maar één ding blijft mij elke keer bij.
Dat is ook al eerder genoemd. Dat is het feit dat ontzettend veel mensen
die gevraagd worden om mee te denken over de implementatie, over
inclusief beleid of eigenlijk over alles wat de samenleving
toegankelijker maakt — dat is de doelgroep — er keer op keer niet echt
bij betrokken worden of niet echt in de positie gebracht worden om mee
te sturen. Het is nog te vaak — ik zeg het maar even gechargeerd — een
checklist: we nodigen ze uit en ze kunnen meedoen aan de sprintsessies.
Maar het is echt mijn overtuiging dat er veel meer met de doelgroep
gekeken zou moeten worden hoe we ook op hele simpele onderwerpen het
verschil kunnen maken. Deze staatssecretarissen zijn allebei nog niet
heel lang actief op dit onderwerp, dus ik kan het ze ook niet kwalijk
nemen, maar in algemene zin vind ik dat de politiek op dit punt veel te
traag is.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dan een vraag over de ervaringsdeskundigheid. Ik ben het er ook mee eens
dat de heer Krul zegt dat ervaringsdeskundigen veel meer aan het roer
zouden moeten zitten. Het valt mij op dat mensen die ervaringsdeskundige
zijn heel vaak langskomen en goeie adviezen geven. Dat hoor ik ook
terug. Vaak krijgen ze dan een cadeaubon, want als je geld krijgt en je
hebt een uitkering dan gaat het vaak af van je uitkering. Als je een
toeslag krijgt, gaat het daarvan af. Ik gaf aan het einde van mijn
betoog het voorbeeld van de gemeenteraden. Ik zou aan de heer Krul
willen vragen of hij ook vindt dat we maar eens een oproep moeten doen,
ook aan de bewindspersonen, om te zorgen dat ervaringsdeskundigen
fatsoenlijk betaald krijgen, dat ze fatsoenlijk werk doen en het liefst
dat ze aan de slag gaan, ook bij de overheid. Maar de overheid loopt
achter bij verschillende afspraken, zoals de banenafspraak. Is de heer
Krul het ook met mij eens dat zij vertegenwoordigd zouden moeten kunnen
zijn in politieke functies?
De heer Krul (CDA):
Dat zijn heel veel vragen ineen, en ik ben het eigenlijk met alles
eens.
De voorzitter:
Nou, dank u wel.
De heer Krul (CDA):
Ja. Maar dan pak ik er tot slot toch eentje uit. Het is natuurlijk te
gek voor woorden dat we banenafspraken met elkaar maken en dat we voor
het bedrijfsleven allerlei eisen neerleggen of dat we in afspraken of in
overleg besloten hebben om daar eisen voor neer te leggen en dat dat ook
lukt, maar dat het de overheid keer op keer niet lukt om zich te houden
aan de standaarden die we wel aan anderen opleggen. Keer op keer loopt
de overheid achter. Ik dank mevrouw Westerveld, omdat ik hier nu ook nog
even dit stukje frustratie kwijt kan.
De voorzitter:
Mevrouw De Korte, NSC.
Mevrouw De Korte (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil alle aanwezigen bedanken voor het
feit dat zij hier aanwezig zijn, want het is voor sommigen echt heel
zwaar om hier te komen vanwege een rolstoel of een hond. Dus heel erg
veel dank daarvoor. Ook dit gebouw is niet goed aangepast aan
gehandicapten, want zelfs voor de plenaire zaal hier moeten mensen
trappetjes op. Laten we daar dus echt maatregelen voor nemen en zorgen
dat gehandicapten hier inderdaad ook kunnen komen.
Het leven met een handicap is complex. Dat blijkt ook uit de werkagenda.
In de werkagenda staan 7 levensdomeinen, 37 subdomeinen en daaronder een
heleboel maatregelen. Dat geeft ook direct aan met welke complexe
regelgeving gehandicapten te maken hebben. Gehandicapten ervaren dat ze
vaak van het kastje naar de muur worden gestuurd. In maatregel 3.4.4
lezen we dat er overheidsbrede loketten komen. Dat klinkt mooi, maar het
ziet ernaar uit dat het alleen maar gaat over zorgvragen vanuit de Wmo,
Wlz en Zvw. Kan de gehandicapte bij deze loketten ook terecht voor
vragen over wonen, werk en onderwijs, vraag ik aan de
staatssecretaris.
Ook vindt NSC het wenselijk en noodzakelijk dat er één aanspreekpunt is
voor de gehandicapten, en dat er één plan is. Wij vinden dus ook dat het
aanspreekpunt, die persoon, regelruimte moet hebben over bureaucratische
schotten heen. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit voorstel
aan?
Een aantal hebben het al over het verhaal van Anna gehad, dat in het AD
stond. Opeens wordt door het zorgkantoor besloten dat ouders minder
professionele zorg krijgen. Uit de steekproef blijkt ook dat veel
verlengingsaanvragen voor meer zorg worden geweigerd. Hoe ziet de
staatssecretaris dit in het licht van de werkagenda? Hoe kan het dat bij
ouders van kinderen met een handicap de zorg opeens wijzigt? Dat heeft
nogal ernstige gevolgen en is echt onbarmhartig.
Onlangs bezocht ik Stichting Fokus. Zij bieden op unieke wijze mensen
met een handicap de mogelijkheid om zelfstandig te wonen met oproepbare
zorg. Het is een prachtig initiatief, maar er zijn ook zorgen. Alle zorg
wordt daar "adl" genoemd, ook stomaverzorging en het aansluiten van
zuurstof. In andere zorgorganisaties zijn hier minimaal verzorgenden IG
voor verantwoordelijk, maar bij Fokus gebeurt dit door adl-hulpen zonder
die opleiding. Mensen die bij Stichting Fokus wonen, zijn vaak bang voor
onervaren adl-hulpen die zuurstof aansluiten, want het luistert nogal
nauw. Het voelt voor de bewoners niet veilig. Hoe kan het dat Stichting
Fokus niet verplicht is om verzorgenden in te zetten voor
verpleegtechnische handelingen?
Voorzitter. De laatste acht maanden dat ik nu Kamerlid ben, heb ik me
steeds zorgen gemaakt over de cyberveiligheid. Ook in de werkagenda
staat iets over de beschikbaarheid van data voor mensen met een
beperking. Ik vraag ook aan deze staatssecretaris hoe deze data
beveiligd worden. Wordt er gecontroleerd dat iedereen voldoet aan de
hoogste beveiligingseisen? Worden de bsn-nummers en persoonsgegevens
gescheiden van andere gegevens? Kan bijvoorbeeld multi-party computation
— dat is een moeilijk woord — hierbij helpend zijn? Dan worden de
bsn-nummers gescheiden van overige data.
Een ander onderwerp is het verdienmodel dat we zien in de zorg. Dat is
vooral gunstig voor organisaties die zich richten op minder complexe
zorg, terwijl aanbieders die complexe zorg bieden, in de rode cijfers
komen. We lezen in het rapport van de Barometer Nederlandse
Gezondheidszorg van Ernst & Young dat blijkt dat grotere aanbieders
in de gehandicaptenzorg lagere winsten maken. Een klein beetje winst is
noodzakelijk om te kunnen investeren, maar de grote winsten zitten dus
bij de organisaties die minder complexe zorg leveren. Wie zien dat ook
in de ggz en de ouderenzorg. Wij noemen dat "krenten uit de pap". Zijn
er organisaties die de krenten uit de pap halen ten koste van andere
organisaties die dan meer complexe zorg leveren? Hoe denkt de
staatssecretaris hierover?
Net als bij de wijkverpleging wil ik ten slotte nog aandacht vragen voor
de lonen in de gehandicaptenzorg. Ook hier is het uurtarief voor een
verzorgende laag en is er een loonkloof. Bij het IZA komen allerlei
partijen aan tafel met de minister, maar over lonen wordt niet
gesproken. Het lijkt een taboe om met werkgevers en werknemers hierover
te praten. Kan de staatssecretaris toch aan de orde stellen dat
verzorgenden voldoende moeten verdienen en dat de loonkloof minder groot
moet worden? We moeten zorgen voor meer zekerheid voor verzorgenden en
gehandicapten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een vraag van mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel voor uw betoog. In mijn inbreng heb ik ook gesproken over de
bezuinigingen op de gehandicaptenzorg, die nog steeds staan ingeboekt.
Gelukkig waren wij het er in de Kamer over eens dat die bezuinigingen in
ieder geval moeten worden uitgesteld. Ze zijn nu voor één jaar
uitgesteld. Inmiddels is duidelijk dat de besparingen waarop die
bezuinigingen waren gebaseerd, achterhaald zijn. Als die bezuiniging
straks komt, dan moet die echt af van de werkvloer. Dat is het gewoon
een keiharde bezuiniging op de gehandicaptenzorg, zonder dekking. Mijn
vraag aan mevrouw De Korte is: vindt zij ook dat die bezuiniging echt
van tafel moet? Die hangt nu als een soort zwaard van Damocles boven de
gehandicaptenzorg.
Mevrouw De Korte (NSC):
We vinden inderdaad dat gehandicaptenorganisaties voldoende betaald
moeten worden, maar het lijkt erop dat sommige echt heel veel winst
maken. Zoals ik net al vertelde, heb je een klein beetje winst nodig om
te investeren, maar 10% winst is echt te veel. Daar moet naar gekeken
worden. Wat ons betreft wordt de complexe zorg beter betaald en de
minder complexe zorg minder, maar iedereen moet voldoende geld hebben.
Ik ben zeker benieuwd naar hoeveel dat precies is, maar de
gehandicaptenzorg moet zeker voldoende betaald worden.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel voor dat antwoord. Wij zijn het helemaal eens als het gaat
over winstuitkering en het niet goed besteden van geld dat bedoeld is
voor de zorg en dus ook naar de zorg moet gaan. Maar het gaat hier om
een bezuiniging die boven het hoofd hangt van instellingen,
zorgmedewerkers en mensen die zorg nodig hebben. Die is niet gebaseerd
op het terugdringen van de winsten of op het gebruiken van de positieve
resultaten van een instelling, maar op hele andere dingen, namelijk op
besparingen die behaald zouden moeten worden, maar die niet worden
behaald. Dat betekent dat die winsten waarschijnlijk nog steeds gehaald
worden, maar dat de mensen op de werkvloer daarvoor moeten betalen. Ik
ben het er helemaal mee eens dat het geld voor de zorg ook naar de zorg
moet gaan. Daar kunnen we een voorstel voor doen, maar we moeten er in
ieder geval voor zorgen dat deze bezuiniging van tafel gaat, zodat dit
niet door elkaar gaat lopen.
Mevrouw De Korte (NSC):
Eigenlijk hoort dit bij de begrotingsbehandeling. Daar moet een dekking
voor zijn. Maar we willen zeker meekijken of de bezuinigingen die de
gezondheidszorg, de verzorgenden en de gehandicapten echt raken,
teruggedraaid kunnen worden.
De voorzitter:
De heer Diederik van Dijk van de SGP.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk niet dat hij ooit voor de SGP heeft
gestemd, maar ik moest bij dit debat denken aan een uitspraak van de
blinde zanger Stevie Wonder. Hij zei: het feit dat iemand zijn ogen niet
kan gebruiken, betekent niet dat hij geen zicht heeft. Mensen met een
handicap zijn waardevol en hebben mensen zonder een beperking — zijn die
er eigenlijk wel? — iets te zeggen. Misschien zien zij de werkelijkheid
wel veel scherper dan wij. Ik moet spontaan denken aan het volgende. In
mijn straat staat een tehuis van Philadelphia Zorg. Mijn dochter Myrthe,
die inmiddels het huis uit is, ging daar geregeld dammen met een blinde
man. Ze werd keer op keer ingemaakt. Mijn dochter is erg slim; ze lijkt
op haar vader. Daarmee wil ik zeggen dat mensen met een beperking
waardevol zijn.
Voorzitter. Deze zomer presenteerde het kabinet de eerste werkagenda om
de implementatie van het verdrag verder te brengen. Dat was ook nodig,
want in het debat in december vorig jaar concludeerde de Kamer dat
Nederland te weinig doet om de rechten van mensen met een beperking te
waarborgen en te verbeteren. Laat ik starten met wat ik goed vind aan
deze werkagenda. Het is goed om te zien dat er nu concrete plannen
liggen over de volle breedte van het leven. De SGP juicht het toe dat er
in een aantal gemeenten aan de slag gegaan wordt met actieonderzoek naar
de manier waarop het altijd-de-juiste-deurprincipe zou kunnen worden
ingezet. Niet het loketje moet leidend zijn, maar de mens. Het is ook
goed dat de staatssecretaris van VWS inzet op meer passende indicaties
en beschikkingen voor mensen met een levenslange en levensbrede
beperking. De SGP vroeg hier vaak om, met andere partijen. Ik vraag de
staatssecretaris daarbij echter niet alleen te kijken naar de looptijd
van de indicaties en beschikkingen, maar samen met verzekeraars en
gemeenten te kijken naar de manier waarop indicatiestelling verloopt.
Zorg ervoor dat dit menswaardig is. Graag een reactie.
Dit is de belangrijkste vraag die de SGP bij deze werkagenda had: op
welke punten wordt het huidige beleid nu concreet aangescherpt? Klopt de
constatering van de betrokken veldorganisaties dat de nieuwe ambities in
de werkagenda niet voorzien zijn van aanvullend budget? Ook mis ik in de
werkagenda aandacht voor mensen met een verstandelijke beperking. Erkent
de staatssecretaris dat ook zij onder de reikwijdte van het VN-verdrag
vallen? Hoe wordt deze groep betrokken bij de implementatie? Concreet:
de vraag naar logeervoorzieningen en dagbesteding voor mensen met een
VG7- of VG8-indicatie vraagt echt om een oplossing.
Voorzitter. Al jarenlang vraagt de SGP bij de debatten over het
VN-verdrag aandacht voor het stigmatiserende effect van prenatale
screenings. Het VN-comité dat toeziet op de naleving van het verdrag
maakt zich hierover ook grote zorgen, bleek uit hun rapport vorig jaar,
vanwege "de onderliggende discriminerende houding richting mensen met
een beperking" die dit reflecteert. Neemt het kabinet deze kritiek ter
harte? Neemt het de aanbevelingen van het VN-comité over prenatale
screening over? Is het kabinet bereid om in de werkagenda ook concrete
actiepunten met betrekking tot prenatale screenings op te nemen?
Voorzitter. Onbeperkt meedoen gaat ook over mobiliteit; dat is eerder
gewisseld. Om het heel concreet te maken: de SGP kreeg recent veel
vragen over de gehandicaptenparkeerkaart. De regels en kosten hiervan
verschillen enorm per gemeente. Het is een grote wirwar die zorgt voor
willekeur en rechtsongelijkheid. In strijd met de privacywetgeving
vragen gemeenten soms om allerlei medische gegevens. Wat betreft de SGP
moeten er landelijke regels komen, om de mobiliteit van mensen met een
gehandicaptenparkeerkaart te vergroten. Pakt het kabinet, in het
bijzonder de minister van IenW, dit op?
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Thiadens, PVV.
De heer Thiadens (PVV):
Voorzitter, dank. Als achtste spreker loop je onvermijdelijk het risico
dat je in herhaling valt, maar dat zet de boodschap kracht bij, zullen
we maar zeggen.
Voorzitter. Iedereen moet de mogelijkheid hebben gelijkwaardig en zonder
onnodige drempels zichzelf te ontwikkelen en deel te nemen aan de
samenleving. De PVV-fractie vindt autonomie heel belangrijk. Ons
uitgangspunt hierbij is niet de nadruk te leggen op iemands beperking,
maar juist op de mogelijkheden en talenten die iemand wél bezit.
Ieder(in) heeft een uitgebreide analyse gedaan van de werkagenda. De
conclusies zijn niet mals. Meer dan de helft van de aanbevelingen zijn
niet opgevolgd. Dat is al eerder gezegd. De werkagenda bevat weliswaar
130 maatregelen, maar een aantal wordt niet gekoppeld aan een
aanbeveling van het VN-comité. En teleurstellender: vaak zijn de
maatregelen ontoereikend. Ze zijn ontoereikend omdat ze slechts een deel
van de aanbeveling dekken, zonder duidelijke doelstelling zijn
geformuleerd, alleen nog een verkenning of onderzoek behelzen, of onder
"voorbehoud van financiering" zijn opgesteld. Verder is het droevig dat
wordt geconstateerd dat de werkagenda grotendeels bestaat uit een
opsomming van bestaande maatregelen; niet bepaald ambitieus.
Wat bijvoorbeeld snel te realiseren is — het is al eerder gezegd — is de
toegankelijkheid van personenauto's voor mensen met fysieke handicaps.
De PVV-fractie pleit ervoor dat meer interventies zoals de verwisselbare
pedaalverhogers voor mensen met dwerggroei worden toegestaan. Momenteel
kent de wetgeving barrières die het onmogelijk maken om deze
aanpassingen in te zetten, terwijl dat in veel andere landen wél kan.
Kan de staatssecretaris in overleg met de collega van IenW werken aan de
toelating van nieuwe interventies voor gehandicapten in het
personenverkeer? Wat staat hieraan momenteel nog in de weg?
De PVV-fractie is blij dat er uitvoering wordt gegeven aan de
motie-Thiadens op stuk nr. 62 (36600-XVI) over langdurige
indicatiestelling voor thuiswonenden met een levenslange en levensbrede
beperking. Hierdoor komt er eindelijk een einde aan het vreselijke en
tergende bureaucratische proces van het steeds opnieuw moeten
verantwoorden bij ongewijzigde indicaties. Hoe staat het met de
uitvoering van deze motie? Wanneer kunnen we de eerste concrete
veranderingen in de praktijk gaan zien?
Voorzitter. Ten aanzien van het Valysvervoer blijft er een aanhoudende
discussie bestaan over de afschaffing van de kilometerregistratie en het
persoonlijk kilometerbudget, het pkb. Naar aanleiding van de aangenomen
motie-Agema op stuk nr. 315 (24170). Op de website van Valys zie ik nog
steeds het persoonlijk kilometerbudget staan. Dat had toch allang
afgeschaft moeten zijn? Graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. Dan een ander, zeer pijnlijk dossier — dat is ook al eerder
ter sprake gekomen — waarover de staatssecretaris gisteravond op de
valreep een brief aan de Kamer stuurde. Recent werden meerdere
verlengingsaanvragen voor meerzorg afgewezen. Ouders verliezen hierdoor
een essentieel deel van de zorg voor hun verstandelijk en meervoudig
beperkte kinderen. Dat heeft grote gevolgen voor het hele gezin. Ze
raken overbelast, uitgeput en ouders dreigen zelfs hun baan te verliezen
— met alle gevolgen van dien.
De staatssecretaris noemt in haar brief een aantal dingen die zij
onderneemt, maar het is too little too late. Nu de bezuinigingen op de
gehandicaptenzorg zijn tegengehouden kunnen de bezuinigingen op meerzorg
toch ook van tafel? Blijkbaar worstelen de zorgkantoren met aanvragen
van meerzorg in de thuissituatie. Waarom wordt het Centrum voor
Consultatie en Expertise, het CCE, niet standaard om advies gevraagd?
Graag een reactie hierop van de staatssecretaris. Maar hoe bestaat het
dat het zorgkantoor zulke ingrijpende beslissingen kan nemen, zonder een
alternatief te bieden? Is er al een besluit genomen over het
VG7+-tarief, dat op 1 januari 2026 beschikbaar zou moeten zijn? Wat gaat
de staatssecretaris concreet doen, los van gesprekken voeren, om ervoor
te zorgen dat al die mensen die nu vreselijk in de knel komen door het
afwijzen van meerzorg, in ieder geval lucht krijgen totdat het
VG7+-tarief beschikbaar is?
Internationaal gezien loopt Nederland achter op de gelijke behandeling
van mensen met een handicap. In de VS is allang de Americans with
Disabilities Act van kracht, waardoor alle voorzieningen toegankelijk
zijn voor mensen met een handicap. Inmiddels is de European
Accessibility Act van kracht geworden, maar wij zien in Nederland nog
niets veranderen. Wanneer zijn openbare toiletten voor iedereen
toegankelijk? Wanneer zullen er standaard verlaagde kassa's in
supermarkten komen voor mensen die er nu niet bij kunnen? Van de
Nederlandse websites is 93% gewoon niet toegankelijk voor iedereen,
93%!
Wij krijgen veel mails van mensen met een "haram hulphond", die nog
steeds de toegang geweigerd wordt in de taxi, terwijl dit gewoon
wettelijk verboden is. Kan de staatssecretaris inzichtelijk maken hoe
vaak dit voorkomt en welke acties de staatssecretaris hiertegen
onderneemt?
Tot slot, hoe gaat de staatssecretaris — ik rond hem af — de
implementatie van deze en nog veel meer belangrijke punten uit de EAA
garanderen? Dit is niet alleen van belang omdat dit vanaf 28 juni
jongstleden in Nederland verplicht is, maar vooral omdat dit niet meer
dan menselijk is.
Dan heb ik nog een laatste vraag aan de staatssecretaris.
De voorzitter:
Heel kort, heel kort.
De heer Thiadens (PVV):
Wanneer gaat zij opvolging geven aan de andere helft van de
aanbevelingen in het VN-verdrag?
Mevrouw Dobbe (SP):
Hallo. Ik had aan de PVV dezelfde vraag die ik net stelde aan mevrouw De
Korte, want ik weet dat de PVV ook het uitstel van de bezuinigingen van
140 miljoen op de gehandicaptenzorg heeft gesteund. Daar is ook dekking
voor gevonden in het komende jaar, want dat gaat niet door. Maar het
jaar daarna gaat het wél door. Dan hangt het nog als een zwaard van
Damocles boven de gehandicaptenzorg. Er worden nu investeringen niet
gedaan en er worden minder mensen aangenomen omdat ze weten dat er een
bezuiniging aan komt. Is de PVV het ermee eens dat deze bezuiniging
structureel van tafel moet?
De heer Thiadens (PVV):
Dank voor deze vraag van mevrouw Dobbe. Het is inderdaad zo dat wij
absoluut tegen die bezuiniging waren, zoals mevrouw Dobbe ook zegt. Als
je naar de toekomst kijkt, is het elke keer weer een puzzel. De basis
bij de PVV is dat we voor iedereen toegankelijke en betaalbare zorg
willen. Dat weet mevrouw Dobbe ook. Dat betekent dat bezuinigingen daar
haaks op staan. Daar zijn wij dus absoluut geen voorstander van.
Tegelijkertijd moet je wel het financiële plaatje rond krijgen. Wij zijn
nu aan het zoeken naar een dekking — ik ben daar heel open over — om dat
richting de toekomst structureel te kunnen maken.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik dacht even dat de PVV ging zeggen: ja, dat vinden wij ook en dat gaan
we doen. Maar nu hoor ik toch: ja, het is een puzzel en misschien gaan
we kijken of het lukt. Maar de PVV is het er toch mee eens dat het niet
kán als deze bezuiniging doorgaat? Iemand betaalt dan toch de rekening?
Als we dat niet hier bepalen, dan moet die zorg toch gegeven worden en
dan gaat dat toch ten koste van mensen die zorg nodig hebben, van
zorgmedewerkers of van iets anders? Want iemand moet het betalen. Het is
geen zorg die over is of zo, die 140 miljoen. Moet dat sowieso van
tafel? Is dat wat de PVV zegt? Zegt de PVV: we moeten nog bekijken hoe,
maar het gaat sowieso van tafel? Of zegt de PVV: we gaan het bekijken;
misschien wel, misschien niet?
De heer Thiadens (PVV):
Laat ik vooropstellen dat het ons ook een doorn in het oog is. Dat is de
uitgangspositie. Maar zoals ik al zei, moet je wel elke keer die
financiële plaat kloppend krijgen. Er zijn zo veel andere dossiers in
het zorgdomein, om het zo maar even te zeggen, die gebaat zouden zijn
bij meer geld of minder bezuinigingen. Die wil je ook niet tekortdoen.
Het is een heel complexe puzzel, waarbij wij uiteraard ook het beste
voor hebben met de gehandicaptenzorg. Maar je moet het wel kloppend
krijgen.
De voorzitter:
Afrondend.
Mevrouw Dobbe (SP):
Nogmaals, dit verbaast mij van de PVV, een partij die zegt dat ze zorg
belangrijk vindt. Ik word hier ook boos van, want zoals ik net al zei
moet iemand die bezuiniging van 140 miljoen betalen. De vraag die hier
ook vanavond weer voor ons ligt, is of wij die rekening laten betalen
door de mensen die zorg nodig hebben, door de mensen die de zorg geven,
of dat wij dat oplossen. Ik vind het stuitend om te horen dat als er
bijvoorbeeld geld nodig is voor Defensie, er dan geen vragen worden
gesteld en we gewoon 30 miljard à 40 miljard euro geven, maar we voor de
gehandicaptenzorg nog even moeten kijken omdat het allemaal complex is.
Dat valt me echt héél erg tegen van de PVV.
De heer Thiadens (PVV):
Daar wil ik wel op reageren, want dan heeft mevrouw Dobbe mij niet
helemaal goed begrepen. De PVV heeft, zoals mevrouw Dobbe ook weet, al
jaren altijd het beste voor met de zorg, dus ook met de
gehandicaptenzorg. En u heeft het zelf ook al gezegd: wij hebben eraan
bijgedragen om die bezuinigingen terug te draaien. Natuurlijk willen we
dat, net zoals mevrouw Dobbe en ik denk de meeste, zo niet alle fracties
hier in deze Kamer, structureel maken, maar je moet tegelijkertijd wel
het financiële plaatje kloppend krijgen en dat is misschien nieuw voor
mevrouw Dobbe.
De voorzitter:
Afrondend, afrondend.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ja, ik hoor achter mij "nou, nou, nou", en dat is precies hoe ik mij
voel: nou, nou, nou, wat is dat nou weer voor opmerking die de PVV hier
maakt? Er zijn een heleboel dekkingen die ik zou kunnen aandragen, die
wij ook hebben aangedragen en die de PVV prima zou kunnen steunen. We
kunnen gewoon uit die dekkingen kiezen. De PVV zou vandaag kunnen zeggen
dat ze daar een goede dekking voor gaat zoeken, en ze níét de rekening
bij de zorg gaat leggen. Het is dus heel duidelijk dat de PVV dat niet
doet. Ik zeg nogmaals dat mij dat echt enorm tegenvalt van een partij
die nu zelf weer zegt: wij staan hier voor de zorg.
De heer Thiadens (PVV):
Het laatste wat de PVV doet, is de rekening bij de zorg neerleggen. De
PVV is voor het afschaffen van het eigen risico. Daarmee maken wij de
zorg toegankelijk en betaalbaar. Hou dus op! Kom dus niet bij mij met de
opmerking: de PVV wil de rekening bij de zorg leggen. Dat is absolute
onzin.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dit klopt alleen feitelijk niet. Dat is volgens mij precies het antwoord
op de vraag van de heer Krul en de verzuchting die ik had en die heel
veel mensen hebben, namelijk: waarom zeggen partijen a en doen ze b, als
ze wel de kans krijgen? Heel veel goede voornemens en doelen die we
onszelf hebben gesteld om aan het VN-verdrag te voldoen, worden niet
waargemaakt. Volgens mij is de reden daarvoor dat partijen, als ze in de
oppositie zitten, allemaal aangeven dat ze iets belangrijk vinden,
terwijl diezelfde partijen als ze in de coalitie zitten — de afgelopen
periode hebben ze twee van de drie bewindspersonen op Zorg geleverd, ook
de minister — wel fors gaan bezuinigen. Ik zou de heer Thiadens willen
vragen wat er nu is veranderd. Wat is er veranderd, waardoor hij nu weer
terechte vragen stelt over de bezuinigingen, terwijl zijn naam en die
van zijn fractiegenoten gewoon staat onder een forse bezuiniging?
De heer Thiadens (PVV):
Misschien moet mevrouw Westerveld mij eventjes helpen. Onder welke
bezuiniging staat mijn naam?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De bezuiniging op bijvoorbeeld de zorg aan mensen met een zware
beperking. Voor volgend jaar hebben we dat gelukkig uit de boeken kunnen
halen. Daar verwees mevrouw Dobbe ook naar. Maar voor de jaren daarop
staat die bezuiniging nog gewoon in de boeken. We kennen de getallen die
we straks krijgen en de prinsjesdagstukken ook nog niet, maar voor nu
staat er voor de komende jaren nog een forse bezuiniging gepland, juist
op de mensen die het meest zorg nodig hebben.
De heer Thiadens (PVV):
Tegelijkertijd hebben wij er mede voor gezorgd dat een bezuiniging van
500 miljoen op de gehandicaptenzorg is teruggedraaid. Dat zeg ik tegen
mevrouw Westerveld, hoewel dat ook bij haar bekend is. Dat geeft aan hoe
mijn fractie hierin staat. Wij zijn tegen die bezuinigingen. Laat dat
heel duidelijk zijn. We zijn op dit moment bezig om de financiën rond
zorg, een van de grootste begrotingen, rond te krijgen. Daarbij willen
wij aan alle domeinen recht doen. Daar hoort zeker ook gehandicaptenzorg
bij. Laat dat heel duidelijk zijn.
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Richardson, VVD.
Mevrouw Richardson (VVD):
Voorzitter. De VVD hecht waarde aan een inclusieve samenleving. Ongeveer
2 miljoen mensen met een handicap moeten immers net als mensen zonder
handicap volop mee kunnen doen in de samenleving. Daarom is de VVD blij
dat de Verenigde Naties concludeerden dat de positie van mensen met een
beperking sinds de ratificatie is verbeterd. Daarbij zijn echter ook
verbeterpunten aangegeven.
In februari 2024 presenteerde toenmalig VWS-minister Helder de Nationale
strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap. Afgelopen
juli is de werkagenda VN-verdrag Handicap I gepresenteerd, met daarin
vele doelen en maatregelen vanuit ministeries voor de komende vijf jaar.
Ik heb een aantal hele goede dingen gehoord. Ik wil me gezien de korte
spreektijd even beperken tot een aantal dingen waar wij ons zorgen over
maken of dingen die wij heel goed vinden gaan.
Aan het werk gaan: dat is volgens de VVD dé manier om optimaal mee te
kunnen doen en bij te kunnen dragen aan een samenleving. Of je nu een
beperking hebt of niet, of je nu zelfstandig bent of in loondienst, in
de werkagenda staat dat er gewerkt wordt aan verbetering van de
toegankelijkheid van werkplekken. Er wordt ook ingezet op het
vereenvoudigen en versnellen van aanvraagprocessen van werkvoorzieningen
voor werkgevers. Dit is een goede maatregel. Wij vragen wel of dit
versneld kan worden. Ten tijde van arbeidskrapte verdient dit gewoon
prioriteit. Het aanvragen van hulpmiddelen moet echt vereenvoudigd
worden. Het is goed dat volgens de werkagenda werk wordt gemaakt van een
vereenvoudiging van regels. Een goede, heldere ontsluiting van
informatie is hierbij essentieel: minder papierwerk en sneller aan de
slag.
De VVD vindt dat werk moet lonen. Uit een gesprek met meerdere mensen
met een complexe zorgbehoefte blijkt enerzijds dat er sprake is van een
wirwar van werk- en inkomensregelingen, in combinatie met vele
regelingen rondom de zorgvraag zelf. Het mag simpeler en eenduidiger.
Anderzijds, als je werkt, mag je ervan uitgaan dat je meer overhoudt dan
als je niet werkt. Uit ervaringen blijkt dat zeker werkenden met
middeninkomens en zzp'ers met een beperking, zeker in de groep met
complexe zorg die niet fulltime kan werken, minder overhouden dan mensen
die niet werken. Dat kan niet de bedoeling zijn. Wij vragen het kabinet
hier werk van te maken. Ik denk aan meer maatwerk.
De VVD is voor inclusief onderwijs. Het uitgangspunt is samen te kijken
naar wat wel kan en wat nodig is om kinderen met of zonder beperking
gezamenlijk in hun eigen buurt naar school te kunnen laten gaan. Niet
alleen toegankelijkheid van scholen, maar ook verbetering in de
toegankelijkheid van leermiddelen of de digitale school is van belang.
Ook in het vervolgonderwijs worden passende maatregelen verder
uitgewerkt. Wij vroegen de staatssecretaris om het voor werkgevers
makkelijker te maken om passende werkplekken voor stagiairs aan te
vragen.
De VVD vindt het een voorwaarde dat mensen met een beperking zich vrij
en zelfstandig kunnen verplaatsen, ook om naar het werk te gaan. Wij
vinden het goed dat er in de werkagenda aandacht wordt besteed aan het
ov, de eigen auto en de fiets. Soms kunnen kleine aanpassingen voor
grote zelfstandigheid zorgen. De heer Krul en volgens mij alle anderen
hebben al het mooie voorstel genoemd vanuit mensen met een groeistoornis
over modulaire en innovatieve autoaanpassingen. Daar sluit ik mij
helemaal bij aan.
Wat vervoer betreft steunen wij de verbeteringen in de aanbesteding voor
het doelgroepenvervoer, ten behoeve van de kwaliteit. Dit leidt tot een
betrouwbaar doelgroepenvervoer voor reizigers, zonder hoge kosten of
extra regels voor ondernemers.
Tot slot. We maken werk van een inclusieve samenleving. Inclusie is een
zaak van bewustwording in onze samenleving. Alleen samen komen we tot
een inclusieve samenleving waar mogelijkheden van individuele mensen het
uitgangspunt zijn, niet hun beperking, dus: samen sporten, samen werken,
samen leren, samen spelen. En we zijn het erover eens: er moet meer
vaart komen, kabinet.
De voorzitter:
Mevrouw Paulusma, D66.
Mevrouw Paulusma (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik ga iets anders doen dan anders. Ik ga mij
volledig aansluiten bij de woorden van collega Westerveld. Ik heb al
eens eerder gezegd: er is geen grotere strijder op dit onderwerp dan
mevrouw Westerveld. Ik kan me dus alleen maar aansluiten bij het verhaal
dat zij heeft gehouden. Ik ga iets doen waar mijn medewerker misschien
zenuwachtig of chagrijnig van wordt, want ik ga mijn eigen spreektekst
wegleggen.
Want het is werkelijk genoeg. Ik sta hier bijna met plaatsvervangende
schaamte naar de tribune te kijken, met al die mensen die al jaren
vragen om verbeteringen. Er zijn legio debatten waarin ik zeg: laten we
geen voorbeeld aan Amerika nemen, want het pakt rechten van vrouwen af.
Ik moet nu met het schaamrood op mijn kaken bekennen dat Amerika het in
ieder geval voor mensen met een beperking beter geregeld heeft. Het is
gênant. Het duurt al jaren.
Natuurlijk kan ik dit kabinet, met deze demissionaire "whateverstatus",
dit niet allemaal aanrekenen, maar dit is echt onbestaanbaar. Ik kan het
eigenlijk ook niet verdragen als het kabinet zo meteen zegt: het is
moeilijk. Want wat pas moeilijk is, is leven met een beperking. Dát is
moeilijk. Ik wil niet van het kabinet horen dat allerlei departementen
het allemaal heel erg ingewikkeld vinden. Het leven van deze mensen is
ingewikkeld. Het tempo moet omhoog. De rug moet echt vele malen rechter.
Deze hele Kamer is het eens en — ik ben al lang VWS-woordvoerder — dat
is een zeldzaamheid. Dus gebruik ons, misbruik ons: het maakt mij
allemaal niet meer uit. Het moet beter, wat mij betreft vandaag. Het
moest gisteren al. Ik zal alle moties steunen die er beweging in gaan
brengen. We moeten ook niet meer lullig doen — excuus voor dat woord,
voorzitter — over het geld. Het is echt genoeg. Het moet anders, en dat
moet vandaag.
De voorzitter:
Ik schors tot 20.00 uur. Dan gaan we luisteren naar de
staatssecretaris.
O, mevrouw De Korte heeft nog een vraag. Als u wilt interrumperen, graag
bij de microfoon klaarstaan.
Mevrouw De Korte (NSC):
Het ging zo snel; opeens was het klaar. Mevrouw Paulusma gebruikt grote
woorden: "plaatsvervangende schaamte", "het is onbestaanbaar dat er niks
gedaan wordt", "we moeten niet lullig doen over het geld". Maar ik zie
dat er een motie ligt van vorige week, die heel erg sympathiek klinkt,
maar waarin D66 aangeeft dat er 53 miljoen generiek wordt weggehaald bij
de Wlz. "Generiek" betekent dat er ook geld bij de gehandicaptenzorg
wordt weggehaald. U kan dus wel grote woorden hebben, maar u gaat toch
korten op de Wlz, waar de gehandicapten bij horen.
Mevrouw Paulusma (D66):
Het zou NSC sieren als het ook eens grote woorden zou gebruiken en daar
ook invulling aan zou geven. Wij hebben vorige week een motie ingediend
waarin staat: 53 miljoen uit de Wlz-begroting. Er stond niet "generieke
korting". We hebben helemaal niet gezegd dat er op de gehandicaptenzorg
gekort moet worden. We stonden namelijk onder alle moties en voorstellen
om die korting niet door te laten gaan. Wij hebben in dit huis steeds
gezegd: als wij willen zorgen dat zorg niet nodig is, zullen we aan de
voorkant moeten investeren. Ik zal, zij aan zij met een heleboel
collega's hier in huis, strijden om de gehandicaptenzorg te ontlasten.
Ik ben daar meerdere keren op werkbezoek geweest; ik weet hoe groot de
nood daar is. Mevrouw De Korte kan nu even een puntje scoren op dit
onderwerp, maar ik geloof niet dat NSC toen het nog deelnam aan
ik-weet-niet-welke fase van het kabinet het was, iets gedaan heeft voor
de gehandicaptenzorg.
Mevrouw De Korte (NSC):
Misschien kent de collega van D66 onze vele moties niet, maar die zal ik
niet herhalen. Maar hier staat duidelijk "een generieke korting van de
Wlz-uitgaven". U zegt dat het niet zo is, maar ik lees het hier gewoon
in de motie.
Mevrouw Paulusma (D66):
Het is altijd zo ingewikkeld dat ze bij NSC én hun beloftes niet nakomen
én slecht kunnen luisteren. Ik zei net: we korten niet op de
gehandicaptenzorg. De Wlz omvat ruim 30 miljard. Als wij willen dat
mensen minder gebruikmaken van zorg, zal er iets moeten gebeuren aan de
voorkant. Die keuzes durven wij te maken. Daar kunt u ons ook aan
houden; dat is een groot verschil tussen onze beide partijen.
Mevrouw De Korte (NSC):
Mevrouw Paulusma kaatst graag de bal terug. Er wordt ...
Mevrouw Paulusma (D66):
Dat heet een debat. Dat doen we in dit huis.
De voorzitter:
Nee, nee, nee, nee, mevrouw de Korte is aan het woord.
Mevrouw De Korte (NSC):
Er wordt inderdaad wel weer heel veel naar NSC teruggekaatst. Maar goed,
we zien dit, die generieke korting. Kennelijk is dat dan geen korting op
de gehandicaptenzorg; dat is dan weer goed om te horen.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik hoorde geen vraag, maar als een NSC'er mij een vraag stelt, dan
krijgt een NSC'er ook een reactie. Het zou een beetje krom zijn als ik
GroenLinks-Partij van de Arbeid in mijn antwoord op deze interruptie mee
zou nemen. Wie de bal kaatst, kan hem terugverwachten.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik wou mevrouw Paulusma vragen of ze het ook niet goed zou vinden om te
horen dat ook andere partijen in dit huis die grote woorden hebben over
het belang van de gehandicaptenzorg, niet lullig zouden doen over geld
en die bezuiniging gewoon structureel van tafel zouden halen.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik was al bang dat het woord dat ik gebruikte, herhaald zou worden. Ook
dat gaat de voorzitter mij niet in dank afnemen.
Nee, ik vind dat partijen die nu grote woorden gebruiken, ook moeten
leveren. Er zijn partijen die dat als slogan gebruiken. Het lijkt mij
heel verstandig om dat dan ook waar te maken.
De voorzitter:
Ik schors tot 20.00 uur en dan gaan we luisteren naar beide
staatssecretarissen.
De vergadering wordt van 18.57 uur tot 20.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. Het woord is aan de staatssecretaris van VWS.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Hartelijk dank, voorzitter. Ik wil alle Kamerleden heel erg hartelijk
bedanken voor hun inbreng. Ik zou heel erg graag de mensen op de
publieke tribune nog heel erg hartelijk welkom willen heten bij het
debat, ook namens het kabinet, namens mij en de staatssecretaris van
SZW. De mensen thuis zou ik ook graag hartelijk welkom willen heten. Ik
heb begrepen dat er getolkt wordt en dat ik daarom rustig moet praten.
Dat ligt niet in mijn aard. Ik heb de neiging om erg te ratelen, dus ik
zou graag de voorzitter willen verzoeken om mij misschien even tot rust
te manen als ik heel erg begin te galopperen, maar ik ga mijn best
doen.
De voorzitter:
Dat is een zware taak, maar ik ga mijn best doen.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dank u wel, voorzitter. Ik zou graag willen beginnen met excuses, want
vlak voor het debat begon, is mij duidelijk gemaakt dat ik in een brief
een fout heb gemaakt. Dat betreft de brief in reactie op de brief van
LBVSO. Daarin hebben wij de genoemde samenstelling van de groep
organisaties voor communicatieve beperkingen niet juist weergegeven en
dat hadden we wel moeten doen. Daar wil ik dus graag mijn excuses voor
maken. Ik wil ze hier toch nog even benoemen, want de juiste
samenstelling moet zijn: stichting TOS Centraal, Stichting Support
Stotteren, de Patiëntenvereniging Hoofd-Hals en ISAAC-NF. Dat heb ik bij
dezen graag even rechtgezet.
Voorzitter. Vorige week bracht ik een werkbezoek aan Speeleiland
Culemborg, een toegankelijke en inclusieve speelplek voor kinderen mét
en zonder beperking. Ik sprak kinderen, initiatiefnemers en lokale
partners over het belang van samen buiten spelen voor alle kinderen. Het
lijkt zo vanzelfsprekend dat kinderen dit kunnen doen. Helaas is het dat
voor kinderen met een beperking vaak niet. Met de werkagenda voor de
implementatie van het VN-verdrag Handicap werken we onder andere aan
inclusieve speelplekken in elke gemeente. Op die manier komen we dichter
bij de eerste inclusieve generatie.
We spreken hier vandaag over deze hele belangrijke opgave, namelijk hoe
we de samenleving zo inrichten dat de ruim 2 miljoen mensen met een
beperking in Nederland onbelemmerd kunnen leren, werken, wonen en
ontspannen. De gesprekken met ervaringsdeskundigen en de aanbevelingen
van het VN-comité laten zien hoezeer een goed antwoord op die vragen
nodig is. We moeten niet kijken naar wat iemand niet kan, maar denken in
mogelijkheden, zoals wat er nodig is op de werkvloer, zodat iedereen
zijn of haar talent kan laten zien. We hebben letterlijk en figuurlijk
veel drempels weg te nemen voor mensen, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt,
in het onderwijs, in de openbare ruimte en in het openbaar
vervoer.
In de werkagenda staan concrete maatregelen die bijdragen aan het
behalen van de doelstellingen uit de nationale strategie. Zo wordt de
toegankelijkheid van digitale leermiddelen verbeterd, zodat alle
leerlingen aan het funderend onderwijs kunnen deelnemen. Ook wordt de
toegankelijkheid van sport verbeterd voor alle mensen, ook voor mensen
met een communicatieve beperking. Samen met ervaringsdeskundigen,
belangenorganisaties, uitvoerders en andere departementen is hier hard
aan gewerkt. Veel mensen hebben hier actief aan deelgenomen. Daar wil ik
graag mijn waardering voor uitspreken. In de zojuist door Ieder(in)
aangeboden petitie aan uw Kamer is de brede betrokkenheid van
ervaringsdeskundigen en de hen vertegenwoordigende organisaties terug te
zien. Ik ben dankbaar voor hun betrokkenheid.
Het was af en toe een ingewikkeld proces om recht te doen aan ieders
inbreng, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat er voldoende tijd is voor
achterbanraadpleging en feedback in alle stappen van het proces, of in
het gebruiken van toegankelijke taal in de voorbereidende stukken en
tijdens de gesprekken. Daar hebben we veel van geleerd voor de stappen
die nog gezet moeten worden. Deze lessen over een toegankelijk en
inclusief beleidsproces vormen daarmee de basis voor het vervolg van de
werkagenda.
De werkagenda die er ligt, is nadrukkelijk een eerste stap. Hier blijft
het wat mij betreft niet bij. Dat heb ik ook besproken gedurende mijn
kennismaking met Ieder(in). Samen met ervaringsdeskundigen, hen
vertegenwoordigende organisaties en uw Kamer heb ik een gedeeld gevoel
van urgentie. In deze eerste werkagenda voor de nationale strategie
VN-verdrag Handicap kiest het kabinet voor focus, voor gerichte inzet om
een stap vooruit te zetten naar de zo gewenste toegankelijke en
inclusieve samenleving. Dat betekent helaas niet dat we alles in één
keer gaan oppakken. Het VN-verdrag Handicap en daarmee dus ook de
aanbevelingen van het VN-comité zijn breder dan de strategie en de
werkagenda. De aanbevelingen kunnen verstrekkende gevolgen hebben. Die
vragen zorgvuldige politieke besluitvorming en een aanvullend budget.
Alles in één keer opnemen in deze agenda bleek daarom niet realistisch,
maar het einddoel dat we met elkaar voor ogen hebben, blijft
staan.
Voordat ik dieper inga op de vragen die uw Kamer mij heeft gesteld, wil
ik nog het volgende zeggen. Ik zit hier vandaag als demissionair
staatssecretaris, of eigenlijk als demissionair-demissionair
staatssecretaris, zoals het al genoemd is, voor Langdurige en
Maatschappelijke Zorg. Ik wil ook graag mijn dank uitspreken aan mijn
voorganger, Vicky Maeijer. Ik mag namelijk vandaag het debat met u
voeren, maar het overgrote deel van het werk voor deze werkagenda is
door haar verzet.
Ik ga verder met wat zij in gang heeft gezet, maar de demissionaire
status betekent ook dat primair uw Kamer aan zet is. Ik vraag u daarom
ook om samen met mij, de staatssecretaris en de rest van het kabinet aan
de slag te gaan, want we willen allemaal een toegankelijke samenleving
voor iedereen.
Voorzitter. Dat was de introductie. Ik geloof dat het dan de bedoeling
is dat ik blokjes of kopjes noem. Het eerste grote kopje is de
werkagenda. Dan begin ik met het proces van de werkagenda. Daarna volgt
de inhoud van de werkagenda, over mobiliteit en wat er binnen de
werkagenda valt. Dan is er nog een kopje werkagenda varia. Daarna kom ik
terug op de meerzorg. Tot slot is er nog een aantal punten over de
gehandicaptenzorg.
Ik zie dat mevrouw Dobbe een vraag heeft.
De voorzitter:
U krijgt nu het woord van de staatssecretaris, mevrouw Dobbe. Soms doet
de voorzitter dat, maar …
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat was een snelle promotie!
De voorzitter:
Dit is de tweede keer dat de staatssecretaris hier is, maar ze neemt
meteen de boel over. Dat wordt nog wat!
Maar ik wil wel het aantal interruptie beperken, want anders wordt het
heel laat. Ik stel vast dat er geen enorme politieke tegenstellingen
zijn. Ik stel voor: vier interrupties per fractie in deze termijn.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik heb een vraag over de inleiding van de staatssecretaris. Ik hoorde
haar namelijk zeggen: we willen dit zorgvuldig doen en de Kamer is aan
zet. Ik vroeg mij af wat dat betekent, ook voor ons hier. Wat betekent
het als de staatssecretaris zegt dat de Kamer aan zet is? Worden wij
geacht om zelf met voorstellen te komen die u dan gaat bekijken? We
wachten voor de invulling van het VN-verdrag Handicap al een tijd op een
werkagenda. Er moest ook nog een facultatief protocol komen. Dit is dan
een eerste werkagenda, maar er komen misschien nog meer werkagenda's.
Het duurt dus al best wel lang. Zorgvuldigheid betekent dat je het niet
te snel moet doen. Maar als je het te langzaam doet, is het ook echt
onzorgvuldig. Dat zien we hierbij dus gebeuren. Ik vroeg me gewoon af:
kunt u wat meer betekenis geven aan wat u net heeft gezegd?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat kan ik zeker. Ik wil daarmee zeggen dat minister-president Schoof
hier heeft moeten beloven dat we, nu wij voor de tweede keer
demissionair, of hoe je dat ook wil noemen, zijn geworden, het "boem is
ho"-principe loslaten met wat er over is van het kabinet. Ik weet niet
of "op de winkel passen" letterlijk is gezegd, maar we kennen onze rol
als demissionair kabinet daarin wat meer. Tegelijkertijd denk ik niet
dat je op de winkel kunt passen als het aankomt op de zorg. De zorg is
niet demissionair, patiënten zijn niet demissionair en de
gehandicaptenzorg is niet demissionair. Maar het houdt wel in dat het
maken van nieuw beleid, dus beleid dat nog niet is afgesproken, lastig
ligt. Ik kijk daarbij dus primair naar uw Kamer. Ik geef de Kamer dus
inderdaad meer de teugels in handen en vraag of u samen met mij wilt
kijken hoe we hierin verdergaan.
Dat betekent niet dat ik op dit moment stop met alle bezigheden die er
liggen voor de werkagenda. We gaan door met de implementaties en de
monitoring. De plannen die lopen, gaan door. Ik ben druk in overleg met
mijn medebewindslieden, maar ook met medeoverheden en andere betrokken
organisaties, over wat er wel en nog niet goed gaat. Dit is een
zelflerend proces waarin we gaandeweg moeten ontdekken waar de grootste
knelpunten zitten, zodat we die het snelst kunnen aanpakken en daar ook
al stappen naartoe kunnen zetten, zodat we die bij de volgende
werkagenda voortvarend kunnen oppakken. Daar ga ik allemaal mee door.
Maar echt nieuw beleid dat nog niet in de werkagenda is opgenomen, is
bij uitstek iets waarbij de Kamer, in de ogen van het kabinet, aan zet
is. Geeft dat voldoende antwoord op de vraag van mevrouw Dobbe?
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik haak een beetje aan op deze vraag. De dubbeldemissionaire
minister-president zei inderdaad iets over op de winkel passen. Dat was
wat mij betreft het missionaire kabinet ook al aan het doen, als je
kijkt naar de resultaten. De dubbeldemissionaire minister-president zei
vooral: we hebben ons te verhouden tot de Kamer. Ik snap de beweging die
de staatssecretaris maakt, maar dat betekent eigenlijk gewoon in simpel
Nederlands: als hier in de Kamer een meerderheid is voor versnelling —
ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat ze op de winkel gaat passen —
en als deze Kamer wil dat de werkagenda wordt uitgevoerd met tempo, dan
ga ik ervan uit dat de staatssecretaris dat ook gaat doen.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Daarbij heb ik ook nadrukkelijk gezegd dat ik persoonlijk het idee heb
dat dat juist op mijn portefeuille heel erg lastig is, omdat zorg niet
demissionair is. Als ik op mijn hele portefeuille alleen op de winkel
pas, dan komen er heel veel zorginstelling in heel grote problemen. Dat
zou ook voor deze werkagenda inhouden dat we tot stilstand komen. Dat
gezegd hebbende, moet ik mij wel verhouden tot de woorden van de
minister-president, dus enige terughoudendheid past mij in dit geval.
Maar inderdaad, dat betekent dat ik, als de Kamer aanstuurt op
versnelling op specifieke dossiers, binnen mijn mogelijkheden, binnen de
financiële kaders die er zijn — of er moet dekking gevonden worden, maar
ook daarbij moeten we samenwerken — daar werk van ga maken. Dat is wat
dat betekent.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik wil het even heel simpel maken, want deze Kamer wil unaniem tempo.
Wat is dat dan volgens de staatssecretaris?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Die vraag zou ik eigenlijk om willen keren: wat is dat voor de Kamer? Ik
denk dat wij duidelijk hebben gemaakt welke stappen wij zetten voor de
werkagenda. Daarin lopen een hele hoop lijnen. Ik kan allerlei
antwoorden geven over wat op welk moment op de planning staat en wanneer
ik zal communiceren over wat we allemaal aan het doen zijn. Onze
planning, zoals wij die gemaakt hadden met het kabinet, is richting de
Kamer gegaan. Als de Kamer meer tempo wil, zou ik graag willen weten of
dat betekent dat we meer van de aanwijzingen moeten implementeren of dat
we meer werk moeten maken van de aanwijzingen waarvan we op dit moment
aangegeven hebben dat we ze gaan implementeren. Dat is een gesprek dat
we samen aan moeten gaan. Ik probeer aan te geven dat ik ook de urgentie
voel, dat ik daarin graag samen wil werken, maar ik denk niet dat het zo
makkelijk is als even aan de staatssecretaris vragen wat ze wil.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik hoop dat dit niet afgaat van mijn interrupties, want ik stelde deze
vraag expres. Deze Kamer heeft al heel erg duidelijk gemaakt wat dat
tempo behelst, wat de Kamer wil wat betreft het tempo. Er liggen
meerdere moties die daarom vragen. De staatssecretaris kan de bal
terugkaatsen, maar er liggen gewoon met meerderheid aangenomen moties.
Die moet de staatssecretaris toch gewoon gaan uitvoeren, met tempo?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Bij een aanzienlijk deel van de moties doen we dat ook. Daar is kort
geleden in een brief op gereageerd. Daarin staat welk gedeelte van de
moties meegenomen is in de werkagenda, welk gedeelte op een andere
manier uitgevoerd wordt en welk gedeelte wij op dit moment denken niet
te kunnen uitvoeren. Daar is dus duidelijk over gecommuniceerd. Als daar
andere wensen over zijn, dan hoor ik die heel graag. Ik zie het als een
van de doelen van dit debat dat we daarin samen tot stappen kunnen
komen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat we allemaal begrijpen dat sommige zaken, als je een
meerjarenstrategie maakt, nu eenmaal tijd kosten. Als je hele
beleidslijnen en wetten moet veranderen, dan kost dat tijd.
Tegelijkertijd zijn er, ook in debatten voor deze staatssecretaris hier
stond, verschillende moties ingediend die aandacht vragen voor problemen
van nu. Dat kan zijn dat je kind niet naar school gaat, je kind niet
wordt opgehaald door het leerlingenvervoer of dat er überhaupt geen plek
is. Dat kan zijn dat je ertegenaan loopt dat je ergens niet naar binnen
kunt, dat je ertegenaan loopt dat je niet kunt pinnen, dat je ertegenaan
loopt dat je het openbaar vervoer niet in kan of dat je ertegenaan loopt
dat je enorm wordt gekort, omdat je ergens anders een potje hebt of
ergens anders een vergoeding voor krijgt. Dat zijn allemaal punten die
in dit debat en in vorige debatten door meerdere woordvoerders zijn
genoemd en die wij terugkrijgen van mensen met een beperking. Die zijn
allemaal blij dat we een meerjarenstrategie hebben, maar ze zeggen wel
allemaal dat er problemen zijn waar ze nu tegenaan lopen. Een strategie
tot 2040 lost dat niet op. Volgens mij zijn we daar zoekende in. Wat
heeft de staatssecretaris dan van de Kamer nodig? Ik denk dat die
signalen namelijk al best wel veel gegeven zijn, niet alleen in dit
debat, maar ook in alle debatten hiervoor.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik hoor wat mevrouw Westerveld zegt. Er zijn inderdaad de nodige moties
aangenomen. Zoals ik net zeg, hebben we indachtig een gedeelte daarvan
de werkagenda vormgegeven. Een aantal daarvan zijn op andere manieren
uitgevoerd. Er zijn deels concrete mogelijkheden bij gekomen,
bijvoorbeeld de toegankelijkheidsrichtlijnen en het langdurig indiceren.
In mijn antwoorden zit een handjevol die wij concreet opgepakt hebben.
Maar goed, de realiteit is nu anders. Op dit moment bestaan coalitie en
oppositie eigenlijk niet meer. We hebben geen volledig missionair
kabinet meer. Mijn voorganger heeft in haar rol vorm gegeven aan de
opdracht die zij heeft gekregen en ik denk dat mijn rol op dit moment
een andere is. Ik doe op dit moment actief een handreiking aan u als
Kamer: laten we dit samen vormgeven. Ik vraag welke stappen u graag als
eerste wilt zien en waar mensen het meest in de klem komen. Die
handreiking heb ik ook gedaan naar de belangenorganisaties zelf. Dat
lijkt me op dit moment het meest passend bij mijn rol. Een motie kan
daarbij heel goed helpen.
Overigens denk ik niet dat het aan mij is om de Kamer te vertellen hoe
zij haar werk moet doen. Dat voelt voor mij wat ongemakkelijk. Ik vond
het zelf als Kamerlid altijd heel vervelend als bewindspersonen dat
deden. Zo is het dus niet bedoeld. Het is een vraag aan u of we samen
duidelijk kunnen maken dat die politieke eenheid er is, niet alleen
binnen de Kamer maar ook binnen het kabinet. Zo kunnen we de mensen
duidelijk maken dat dit echt iets is waarbij we bezig zijn met het doel.
Het is dus meer een vraag dan een aanwijzing.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De staatssecretaris noemt twee voorbeelden, langdurig indiceren en
richtlijnen voor toegankelijkheid. Dat zijn allebei wel goede
voorbeelden. Richtlijnen betekenen niet dat iets toegankelijk is. Denk
ook aan een motie over langdurig indiceren. Er is al heel vaak door de
Kamer gevraagd: zorg nou dat mensen ontlast worden, dat zorgverleners
ontlast worden, dat je, als je een indicatie hebt, bij wijze van spreken
niet ieder halfjaar weer bij de gemeente of een zorginstantie moet
aankloppen om te zeggen dat je nog steeds blind bent. Ik pak maar een
willekeurig voorbeeld. Daar hebben we een motie over ingediend. Die is
aangenomen. Het ministerie wil ermee aan de slag. Vervolgens krijgen wij
nog steeds voorbeelden binnen van ouders die aangeven dat zij weer elk
halfjaar naar de gemeente of het zorgkantoor moeten, of aan de
zorgverzekeraar moeten uitleggen waarom zij nog steeds dezelfde
aandoening hebben. Ik denk dat daar het verschil zit. Er zijn
richtlijnen en het ministerie is ergens mee bezig, maar mensen in de
praktijk merken daar nog niets van. Zij hebben nog steeds exact dezelfde
problemen als het halfjaar ervoor en het halfjaar daarvoor. We zijn heel
erg op zoek naar wat we nu kunnen doen: niet alleen maar meegaan met een
brede strategie, die hartstikke belangrijk is, maar ook echt werken aan
de hele concrete problemen van mensen nu.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Daar denk ik heel even over na. Als ik daarop een makkelijk antwoord
had, had ik dat uiteraard wel uitgevoerd. Ik ben bang dat het in die zin
een wat negatief antwoord is. Ik zou heel graag willen dat ik ervoor kon
zorgen dat er morgen voor alle indicaties die afgegeven worden voor
mensen met een levenslange en levensbrede beperking, geen herindicatie
meer nodig is. Dat zijn dingen waar ik zelf ook over heb gesproken als
woordvoerder. Ik snap die wens echt. Ik deel die wens ook.
Tegelijkertijd — ik kom daar straks op bij de gemeentelijke verschillen
— zijn er beperkingen aan de rol die ik heb. Over meerzorg gaan we het
straks ook hebben. We hebben de zorgkantoren, die ik kan verzoeken maar
niet kan dwingen. En bij gemeenten … Inherent aan het decentrale stelsel
is dat zij ervoor mogen kiezen om wezenlijke verschillen te hebben
tussen gemeenten. Dat kan leiden tot maatwerk. Dat kan net zo goed
leiden tot verschillen die wij niet goed vinden. Daarin overleg ik, geef
ik aanwijzingen en probeer ik te sturen waar dat binnen mijn rol kan en
mag en waar ik dat juridisch kan doen. We zijn bovendien bezig met
monitoring, zodat ik de Kamer daarover op tijd kan informeren en zelf
ook grip houd op welke problemen er spelen en of er daadwerkelijk iets
verandert of niet. Maar kijken naar een tastbaar effect van een
dergelijke maatregel is soms lastig. Ik vind het ook heel vervelend om
terug te lezen dat er geen enkele wettelijke beperking meer is als het
gaat om de vraag of er kort geïndiceerd zou moeten worden. Ook wij
krijgen terug dat dit op allerlei plekken nog steeds gebeurt. Ik kan dat
ook niet geheel plaatsen. Ik kan toezeggen dat ik, zeker als er concrete
signalen zijn, in gesprek ga met de organisaties waar dat speelt. Dat
wil ik ook heel graag doen. Ik kan niet een wet creëren, los van de tijd
die een wetswijziging of wetsvoorstel kost, om te zorgen dat dit nooit
meer gebeurt. Ik kan wel toezeggen dat ik, met de signalen en concrete
voorstellen waar u mee komt, voor u concrete en controleerbare stappen
zal zetten en op die manier alles zal doen wat binnen mijn macht ligt.
Dat is ook echt een voornemen en een inzet die ik hier graag wil
uitspreken en benadrukken. Ik ben bang dat er vaker dit soort
teleurstellingen zullen zijn. Ik zal proberen ze te voorkomen, maar er
zijn helaas ook beperkingen aan de rol die ik nu heb.
De heer Thiadens (PVV):
Hoor ik nou goed dat het de wens van de staatssecretaris is om mensen
met een levenslange, levensbrede aandoening voor langere tijd te
indiceren? Heb ik dat goed begrepen?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Zeker.
De heer Thiadens (PVV):
Mag ik de staatssecretaris er dan op wijzen dat het mooi is dat zij die
wens heeft, maar dat het ook een opdracht is vanuit de Kamer? Het is een
aangenomen motie om dat te gaan regelen. Wat gaat zij doen met haar wens
en met onze opdracht?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Vindt de heer Thiadens het goed als ik daar straks op terugkom? Ik heb
ergens een antwoord op zijn vraag zitten. Ik heb zo'n 64
antwoordvelletjes en ik weet dat antwoord op dit moment niet
tevoorschijn te toveren.
De voorzitter:
Namens de heer Thiadens: ja.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Er zit een antwoord op deze vraag tussen.
De heer Thiadens (PVV):
Ja. Ik hou het antwoord graag tegoed.
De voorzitter:
U heeft al een hoop vragen beantwoord, denk ik. Kijk nog even kritisch
naar wat u allemaal straks nog gaat zeggen, want dat scheelt weer
tijd.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik doe mijn best. Ik wil beginnen met het proces van de werkagenda. Er
zijn veel vragen geweest over het tempo, en er werd gezegd dat er meer
ambitie nodig is. Eigenlijk zijn we daar net al een beetje op ingegaan.
Ik heb heel veel begrip voor dat ongeduld. Ik snap zeker dat de Kamer
daarin meer stappen wil zetten. Wij zijn bezig geweest met ervoor zorgen
dat er een realistische en haalbare werkagenda neergezet zou worden. Dat
is echt een eerste stap geweest en daar eindigt het niet bij. Er is nog
veel meer nodig. Het streven om uiteindelijk honderd procent van de
aanbevelingen te implementeren, deel ik met u allen. Er zullen nog twee
werkagenda's volgen, en die zullen allebei ook een looptijd van vijf
jaar hebben. We eindigen dan hopelijk bij de toegankelijke samenleving
waarin iedereen op volledige voet mee kan doen.
Mevrouw Westerveld vroeg om een reactie op de voorbeelden die zij
noemde. Die zijn helaas heel erg herkenbaar. Wij hebben dit ook
teruggehoord van ervaringsdeskundigen. We zijn stapsgewijs bezig met
verbeteringen en het wegnemen van belemmeringen. De Europese
Toegankelijkheidsrichtlijn noemde ik ook al. Bedrijven moeten daarmee
aan de slag, bijvoorbeeld als het gaat om de toegankelijkheid van
pinautomaten. Met deze werkagenda zijn we bezig om daar stappen toe te
zetten.
Er was een vraag van de heer Van Dijk of ik erken dat mensen met een
verstandelijke beperking ook onder de reikwijdte vallen. Dat is absoluut
zo. We hebben er bewust voor gekozen om niet alle specifieke groepen te
noemen in de werkagenda. Voor elke groep die je noemt, noem je er ook
één niet. Deze groep hoort daar vanzelfsprekend bij. In de uitvoering
worden zij ook vertegenwoordigd via verschillende
belangenorganisaties.
Dan was er een vraag van zowel GroenLinks-PvdA als BBB over hoe
ervaringsdeskundigheid meegenomen wordt. In de werkagenda ligt een basis
voor de overlegstructuur met mensen met een beperking en hun
organisaties. Zij worden ook nadrukkelijk meegenomen en praten mee bij
het uitvoeren van de maatregelen, bijvoorbeeld over welke oplossingen
nodig zijn en hoe we die kunnen gaan uitvoeren. Hierbij gaan zij onder
andere met de directeuren van de verschillende departementen die over
dit beleid gaan het gesprek aan. De maatregelen staan niet op zichzelf;
ze hangen onderling samen. Ik zal jaarlijks spreken met een aantal
vertegenwoordigende organisaties over de uitvoering.
Of ik ervoor kan zorgen dat ervaringsdeskundigen voor hun werk betaald
worden? Vanaf 2024 is er structureel meer geld beschikbaar gemaakt voor
het versterken van ervaringsdeskundigen en hun positie. Dat is budget om
beleid vorm te geven en gaat om ruim 31 miljoen. De bezuinigingen in
2026 raken niet aan de subsidieregeling patiënten- en
gehandicaptenorganisaties tussen 2024 en 2028. In de werkagenda is een
maatregel opgenomen over het maken van rijksbrede afspraken over het
samenwerken met en het vergoeden van mensen met een beperking en hun
naasten. Het is mijn inzet om dit beter te regelen dan het op dit moment
gebeurt. Ik zal de Kamer over de uitkomst hiervan informeren in de
eerste voortgangsbrief over de werkagenda. Die staat eind 2026 op de
planning.
Een vraag van de ChristenUnie: "Het VN-verdrag Handicap is niet een
extraatje bovenop het normale werk, maar iets wat er gewoon bij hoort.
Hoe kan de staatssecretaris dat realiseren en is er een regelmatig
interdepartementaal overleg?" Ja, dit vraagt inderdaad een inspanning
van het hele kabinet. Ik denk dat dit ook duidelijk naar voren komt in
de werkagenda. Het hele kabinet neemt de naleving van het VN-verdrag
Handicap heel serieus. Ik spreek één keer per jaar met al mijn collega's
samen over de uitvoering. Als het nodig is, heb ik vaker
een-op-eencontact met hen. Tot nu toe is dat regelmatig gebeurd.
Op welke punten wordt het huidige beleid nu concreet aangescherpt? Dat
was een vraag vanuit de SGP. Het huidige beleid wordt meer in lijn
gebracht met het VN-verdrag Handicap. Dat wordt uitgewerkt in de
werkagenda. Het betekent dat we de grondbeginselen uit het verdrag
centraal stellen in de uitvoering. Denk hierbij aan de punten dat het
beleid moet bijdragen aan het versterken van de eigen regie van mensen
met een beperking en dat beleid gericht moet zijn op het verbeteren van
de toegankelijkheid van de samenleving, zodat meedoen vanzelfsprekend
wordt voor iedereen. Dit geldt voor alle maatregelen in de werkagenda.
Een mooi voorbeeld om hier te noemen, is de aandacht voor deze aspecten
in het beleid rondom bescherming tegen geweld. Voorheen was hier nog
niet zulke expliciete aandacht voor binnen dit beleidsterrein.
Een vraag vanuit BBB was of ik kom met een plan over alle aanbevelingen
van het VN-comité en wanneer. Nee, dat plan komt er op dit moment niet.
We kunnen niet alles in één keer veranderen. Ik wil me op dit moment
inzetten op merkbare verbeteringen in het leven van mensen met een
beperking. Dat is eerder met uw Kamer besproken. We zullen wel constant
bezig zijn. We zullen stappen blijven nemen en nieuwe aanbevelingen
opnemen in nieuwe werkagenda's, om zo uiteindelijk tot de 100% te
komen.
Mevrouw Joseph (BBB):
De vorige staatssecretaris had toegezegd om met zo'n plan te komen. In
de Kamer is ook al een motie hierover aangenomen. Ik verwacht dus
eigenlijk wel dat er een plan komt, want we hebben daar als Kamer al
eerder naar gevraagd.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dan zou ik hierover even bij u terug moeten komen. Ik eerlijk zeggen dat
ik niet op de hoogte was van die motie en dat ik niet weet wat de
reactie daarop is geweest. Daar kom ik graag op terug in tweede termijn,
als de voorzitter mij dat toestaat.
Klopt de constatering van de betrokken veldorganisaties dat de nieuwe
ambities niet voorzien zijn van aanvullend budget, vraagt de heer Van
Dijk. Alle maatregelen in de werkagenda zijn gedekt. De budgetten die ze
mogelijk maken, zijn eerder toegekend of beschikbaar gesteld in 2025.
Als de uitvoering tot vervolgstappen moet gaan leiden, dan is het aan
een volgend kabinet om keuzes te maken over aanvullend budget.
Een interessante vraag van mevrouw Westerveld over hoe ik ervoor ga
zorgen dat mijn collega's mij niet ondermijnen op dit dossier, met een
specifieke verwijzing naar het programma STOER. Zoals ik al zei, is dit
echt een kabinetsbrede opgave. We zijn er samen mee bezig en we moeten
elkaar verantwoordelijk houden voor de stappen die we zetten op dit
dossier. Ik heb een coördinerende rol. Dat betekent dat ik nog net wat
strenger mag en kan zijn. Ik zal andere bewindspersonen erop aanspreken
als er beleid op tafel komt dat mensen met een beperking belemmert. Het
voorbeeld dat genoemd wordt rond STOER gaat over de woningmarkt. Dat is
op zijn zachtst gezegd een flinke opgave voor dit kabinet. Ik ben
daarover het gesprek aangegaan met mijn collega-minister, met minister
Keijzer. In dit geval heeft dat er ook toe geleid dat er zaken zijn
aangepast in het adviesrapport. Ik heb daar toevallig vandaag nog met
haar over gesproken, waarbij zij opnieuw nadrukkelijk aangaf hoe
belangrijk zij het vindt dat met name de publieke ruimte toegankelijk is
voor iedereen, maar ook dat er voldoende toegankelijke huizen gebouwd
worden. Dat is dus iets wat wij echt delen. Als ik het idee heb dat iets
daarbij net niet helemaal goed gaat, dan zal ik zeker contact opnemen
met de betreffende bewindspersonen.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik heb het volgende ook aan de voorganger van deze staatssecretaris
gevraagd. Ook zij zei een coördinerende rol te hebben richting de andere
departementen. Maar heeft het ook consequenties als men daar niet doet
wat er is afgesproken?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat vind ik een lastige vraag. Kijk, als moeder ben ik heel duidelijk
met "als je dit doet, dan is er deze consequentie". Dat is hier niet
mijn rol. Ik kan hier nu wel tegen de heer Nobel zeggen ... Ik zal niet
herhalen wat de heer Nobel zei.
De voorzitter:
Even voor de mensen die het niet hebben gehoord.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De heer Nobel zei dat hij dan driedubbel demissionair wordt.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Maar hopelijk wordt hij dat niet vanavond, want daar heb ik nu echt geen
zin in, hoor.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Sorry. Zo hebben we plannen om hier samen heel gezellig uit te komen. Ik
heb geen directe middelen voor handen om te zorgen dat zij dan minder
geld voor hun begroting krijgen of iets dergelijks, maar we hebben hier
samen een commitment gemaakt. Ik zal hen daarop aanspreken, eerst
persoonlijk en dan nog een keer persoonlijk, maar op een wat meer
geagiteerde toon. Anders moeten we er in de ministerraad gewoon een hele
tijd voor gaan zitten, net zolang tot er iets geregeld wordt. Ik
verwacht echt dat er dan op een gegeven moment iemand wil schorsen en
dat we eruit komen met elkaar. Gelukkig is het nog nooit tot dat punt
gekomen en dragen mijn collega's dezelfde motivatie als ik. Als er iets
bij mij op het departement gesignaleerd wordt en als ik daarop
geattendeerd word, is tot nu toe alles wat ik hoef te doen contact
opnemen en aangeven: joh, ik zie dat dit en dit niet helemaal loopt.
Daar wordt telkens rekening mee gehouden en dan worden er aanpassingen
gedaan. Op dit moment ga ik er, positief, van uit dat dat de manier is
en blijft van samenwerken met elkaar, maar anders twijfel ik helemaal
niet over minder aardig worden. Die toezegging doe ik graag.
De heer Krul van het CDA vroeg: "Wat gebeurt er nou echt met alle moties
rondom de werkagenda? Want die blijft nu te vaag." De nationale
strategie en de werkagenda zijn een mooi voorbeeld van hoe er uitvoering
wordt gegeven aan een motie. In dit geval was dat een motie van
voormalig Kamerlid Werner en van het lid Westerveld. In de Kamerbrief
bij de werkagenda heb ik uw Kamer geïnformeerd over de moties en
toezeggingen die een relatie tot de werkagenda hebben. Met sommige
maatregelen in de werkagenda voeren we moties uit, bijvoorbeeld de
motie-Krul over langdurig beschikken. Ik neem de moties dus heel
serieus. Ik zal uw Kamer jaarlijks informeren over de voortgang van de
uitvoering van de werkagenda, en daarmee dus ook over de uitvoering van
de moties die hierop betrekking hebben. Dat brengt mij bij het einde van
dit kopje.
De voorzitter:
Welk kopje was dit? Was dit het kopje werkagenda in zijn geheel?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Neeneenee. Het kopje werkagenda heeft vier subkopjes, voorzitter. We
hebben "werkagenda proces" nu gehad. Dan gaan we nu naar de inhoud.
De voorzitter:
De heer Krul. Als het over de inhoud gaat, dan hebben we het namelijk
meteen over de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Uiteraard. Ik ben even zoekende, want ik wil gewoon een vraag stellen
over de motie die zegt: verwerk alle aanbevelingen van het VN-comité.
Dat was eigenlijk gewoon een heel duidelijk signaal. Dan is er een
brief, van 31 januari. Ik maak 'm even kort af, voorzitter. Daarin
schrijft de staatssecretaris: "Ik wil niet vertragen, dus dat ga ik nu
niet doen. Maar wat ik wel ga doen, is bij het versturen van de
werkagenda een aanpak meesturen die betrekking heeft op alle andere
aanbevelingen die nog geen onderdeel zijn van de werkagenda." Dit is
precies zo'n cirkeltje waar we elke keer in rollen. De helft wordt niet
uitgevoerd, want de staatssecretaris wil geen vertraging. Er wordt een
plan van aanpak aangekondigd voor hoe we met die andere 64 aanbevelingen
omgaan. Maar wat is dan die strategie? Wanneer gaan we die dan wel
implementeren?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Begrijp ik uit uw vraag dat u die niet heeft ontvangen?
De heer Krul (CDA):
Die is mij niet duidelijk.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
U heeft dus wel de voorgestelde brief van de voormalig staatssecretaris
ontvangen? Sorry, de vraag is mij niet helemaal duidelijk. Misschien wil
de heer Krul de vraag verduidelijken?
De heer Krul (CDA):
Het is heel simpel. De Kamer zegt: ga 107 aanbevelingen overnemen. Dat
zegt de Kamer. Dan zegt de staatssecretaris: dat ga ik niet doen; ik ga
er 64 niet overnemen, maar ik ga wel uitleggen hoe ik ze later ga
overnemen. Ik wil gewoon horen hoe dat eruitziet. Hoe ziet dat proces
eruit om die overige 64, waarvan de Kamer heeft gezegd "doe dat", toch
allemaal te gaan implementeren? Ik verwacht dat dat gewoon parate kennis
is.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Mijn voornemen op dit moment — daarbij kijk ik dus ook naar de Kamer,
want ook u heeft daarin een sturende rol — is om aan de gang gaan met de
werkagenda zoals die aan uw Kamer verstuurd is in juli. Daarin zetten
wij de eerste stappen en zijn we bezig met allerlei
belangenorganisaties, medeoverheden, alle partijen binnen het kabinet
die daaraan deelnemen et cetera. Terwijl we daarmee bezig zijn,
inventariseren en monitoren wij, waarmee we ons voorbereiden op de
volgende stap. Daarmee zorgen we ervoor dat we niet pas als we bij
werkagenda 2 uitkomen met zijn allen gaan zitten, gaan bekijken wat we
eigenlijk nog meer kunnen doen en het hele begin nog moeten gaan maken,
maar dat we al beginnen te bouwen aan het fundament. Daarbij beginnen we
met de aanbevelingen die we nog niet opgenomen hebben en die de hoogste
urgentie hebben, en daarin zetten we dus ook het overlegproces, dat we
al hebben met elkaar, in om de volgende stappen vorm te geven. Dat is
hoe ik dat nu besproken heb met de partijen waarmee ik heb gezeten. Ik
bemerk bij hen ook draagvlak en dat is er binnen het kabinet ook.
Maar daarbij zeg ik ook: als de Kamer zegt "maar ho, deze aanbeveling
moet echt met stip bovenaan staan", is dat wat mij betreft iets wat we
samendoen. Ik wil me daarin dus ook graag dienstbaar maken aan uw Kamer.
Ik denk dat dat het meest concrete antwoord is dat ik kan geven. Ik kan
niet op dit moment zeggen: aanbeveling nummer zoveel heb ik op die datum
klaarstaan en die nemen we op die manier op. Dat kan ik niet doen. Ik
kan wel duidelijk maken hoe de structuur er voor mij op dit moment
uitziet en hoe we daarin andere partijen meenemen.
De heer Krul (CDA):
Het is inderdaad enigszins ironisch om te constateren dat dat inderdaad
het meest concrete antwoord is dat de staatssecretaris kan geven. Dat
klopt, maar het is geen concreet antwoord. Het is wel wat in het proces,
en alle beperkingen die het proces kent, het meest concrete is wat we nu
kunnen zeggen.
Laat ik het dan op een andere manier vragen. De staatssecretaris vraagt
aan de Kamer of zij aan kan geven welke aanbeveling stipt prioriteit
heeft. De Kamer weet niet welke van die 64 aanbevelingen nu bovenaan
staat en waar er al stappen gezet worden parallel aan de werkagenda
zoals die er nu ligt. Ik vraag de staatssecretaris hoe zij daarop
bijgestuurd wil worden door deze Kamer. Komt ze zelf met een
prioritering? Moeten wij dat gaan doen in al die aanbevelingen die nu
niet worden overgenomen? Op welke manier kunnen wij dit doen, zodat we
niet richting 2029 bij de nieuwe werkagenda met elkaar constateren dat
we weer de helft niet hebben overgenomen? Gaat de staatssecretaris daar
bijvoorbeeld elke drie maanden een terugkoppeling over geven?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat zou een vorm kunnen zijn. Ik neem eerlijk gezegd de vragen en de
input zoals die hier geleverd worden vandaag al mee als een stuk
prioritering. Dus als ik iets meerdere keren terug hoor komen in de
inbreng, neem ik daarmee aan dat dit dusdanig breed gedragen wordt in de
Kamer dat het hoog op het prioriteitenlijstje kan komen te staan. Ik heb
al aangegeven dat ik de Kamer periodiek zal informeren over de voortgang
van de eerste versie van de werkagenda, maar ik wil van harte toezeggen
dat we daarin ook meenemen wat we besproken hebben over de tweede of
derde versie en welke stappen we daartoe zetten.
De voorzitter:
Prima. Inhoud.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Inhoud. De heer Van Dijk van de SGP vroeg of ik niet alleen de looptijd
van indicatie wil bekijken, maar ook of dit op een menswaardige manier
gedaan wordt. Ik weet niet of de heer Van Dijk van de SGP ook met haar
gesproken heeft, maar ik moest hierbij meteen aan Rina Arendse denken.
Dat is iemand die ik in mijn tijd als Kamerlid zelf ook vaak gesproken
heb over dit onderwerp en die op een heel pijnlijke en doordringende
manier duidelijk kon maken hoe zwaar het is als je elk jaar opnieuw hele
intieme details over je leven moet delen. Ik ondersteun deze gedachte
dan ook volledig. Ik denk overigens dat langer indiceren hier ook een
heel belangrijk deel van is, want elke keer als je door dat proces heen
moet, is dat toch opnieuw heel confronterend. Ik denk dat wij elkaar
hierin volledig kunnen vinden.
Dan had de heer Van Dijk ook een concrete vraag over
logeervoorzieningen. Ik herken de behoefte aan logeervoorzieningen en
dagbesteding voor cliënten met een intensieve zorgvraag. Daarom is de
doorontwikkeling van het aanbod logeerzorg ook opgenomen in de
werkagenda. Concreet zijn en worden daarvoor de volgende stappen gezet.
Logeren is opgenomen in de lijst van regionaal aanbod voor jeugdzorg. Er
is deze zomer een kostprijsonderzoek gestart naar tarieven in het
sociaal domein. De zorgkantoren hebben deze zomer een signaalformulier
ingediend bij de NZa rondom de tarieven voor logeren in de Wlz. In de
Regeling langdurige zorg is de mogelijkheid voor logeren met je pgb'er
geïntroduceerd per 1 juli van dit jaar. Voor de Wlz ben ik in gesprek
met zorgkantoren over hoe we deze vraagstukken vorm kunnen geven.
Mevrouw Joseph had een vraag over ABA-therapie. Zij vroeg of ik dat kan
verbieden en ervoor kan zorgen dat dit niet meer met overheidsgeld
gefinancierd wordt. Dit onderwerp valt eigenlijk onder de portefeuille
van mijn collega, mevrouw Tielen. Ik begreep dat zij hier ook eerder met
uw Kamer het gesprek over gevoerd heeft. Ik beantwoord graag in de lijn
van haar antwoorden, maar voor verdere vragen moet ik u echt naar haar
verwijzen. Ik spreek nu voor mezelf: ik herken de signalen dat er mensen
zijn die hele nare ervaringen hebben met ABA-therapie, en dan met name
de klassieke vormen. Ik heb hier ook met ervaringsdeskundigen over
gesproken. Tegelijkertijd is het lastige waar wij voor staan dat wij ook
hele andere signalen ontvangen. Daarbij komt dat de verantwoordelijkheid
voor de inhoud en kwaliteit van de behandeling bij zorgprofessionals
ligt. Het is aan hen om een afgewogen oordeel te vellen over of een
behandeling wel of niet ingezet moet worden. Zij ontwikkelen de
professionele standaarden en de kwaliteitsstandaarden. Het NJi is
gevraagd een kennisproduct op te leveren. Die presenteren in het najaar
hun conclusies. Zoals mevrouw Joseph zei, wijst de Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie in een algemene richtlijn klassieke vormen
van ABA af. Professionals kunnen hiernaar handelen. In de Jeugdwet
bepalen gemeenten welke zorg zij wel of niet inkopen. Ik ga daar domweg
niet over. Gemeenten kunnen dit meenemen in hun inkoopvoorwaarden.
Mevrouw Joseph (BBB):
Ik wil toch even benadrukken hoe belangrijk dit is. U zegt: er zijn een
aantal mensen met slechte ervaringen. Maar een derde van de mensen die
geïnterviewd was voor het NAR-onderzoek had slechte ervaringen; en niet
zomaar slechte ervaringen. Ze hadden een levenslange posttraumatische
stressstoornis opgelopen. De klassieke ABA is eigenlijk een soort
therapie met enorme bijwerkingen. De NVvP raadt het af en alle
ervaringsdeskundigen zeggen in grote gemene deler dat het geen goed idee
is. Wij financieren dat vanuit de overheid en het is dus ook ons beleid
in zekere zin. Wij moeten daar dan ook iets aan kunnen doen.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ten eerste is het geenszins mijn bedoeling om het te bagatelliseren. Dus
als het zo overkomt, wil ik daar mijn excuses voor maken. Ik weet dat
dit een onderwerp is waarover heel veel vragen en zorgen bestaan. Dus
dat erken ik absoluut. Maar ik moet helaas toch terugverwijzen naar mijn
antwoord hiervoor. Dit is niet iets wat vanuit mij gefinancierd wordt,
maar vanuit de Jeugdwet door gemeenten zelf. Zij kunnen daar keuzes in
maken. Zorgprofessionals kunnen zelf ook de keuze maken welke therapieën
zij wel en niet verzorgen. De inspectie heeft daar natuurlijk ook nog
een rol in. Maar ik helaas niet.
De heer Van Dijk had een vraag over prenatale screening. Ik ben het met
het comité eens dat bij prenatale screenings de adviezen en
informatiediensten non-directief moeten zijn en zonder onbehoorlijke
beïnvloeding dienen te handelen. Dat is ook mijn inzet. Het RIVM zorgt
er als coördinator van de screenings ook voor dat dit in de uitvoering
gebeurt. De voorlichtingsmaterialen voor zowel zwangeren als
professionals zijn in lijn hiermee ontwikkeld. Counselors volgen
regelmatig scholing om waardevrij in gesprek te gaan met de
zwangere.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank voor deze reactie. Dat geloof ik graag, en toch is de constatering
van het VN-comité een stevige waarschuwing. Ik heb voor het debat nog
eens even nagelezen wat onze wijdverspreide inzet voor prenatale
screening doet met mensen met down et cetera. Het VN-comité is daar
buitengewoon kritisch op, ondanks wat de staatssecretaris zegt. Mijn
vraag is: waarom doen wij daar vervolgens dan niets mee? Waarom nemen we
bijvoorbeeld dan niet heel eenvoudig de aanbevelingen over die het
VN-comité doet op dit punt, vooral als het gaat om bewustwording?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Als ik kijk naar de aanbevelingen van het VN-comité, zie ik dat het
inzet op het idee dat er nooit sprake mag zijn van "coercion" — dat is
volgens mij het woord dat het gebruikt. Vrouwen mogen dus niet onder
druk gezet worden om te kiezen voor een zwangerschapsafbreking. Er mag
geen stigmatiserend beeld neergezet worden van mensen met een beperking.
Daarin moet dus waardevrij geïnformeerd worden. Dat is dus nadrukkelijk
in lijn met het beleid dat wij al voeren.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Eens, maar dat weet het VN-comité ook. Dat zal toen ook ongetwijfeld
gewisseld zijn. Toch komen ze tot deze kritische conclusies en roepen ze
ons eigenlijk op om meer te doen aan bewustwording over wat het hele
aanbod van prenatale screening et cetera doet voor mensen met een
beperking. Waarom zouden we dat niet iets royaler omarmen en zeggen "ze
geven een aantal aanbevelingen mee voor bewustwording, dus laten we
daarmee aan de gang gaan in het werkprogramma"?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik kom dan toch terug op mijn vorige antwoord. Ik heb het idee dat de
belangrijkste aanbeveling zich richt op hoe wij omgaan met vrouwen die
prenatale screening ontvangen en de adviezen die daarbij gegeven worden
door artsen. Dat gebeurt al. Ik zou terug willen verwijzen naar de
Kamer. Als dit hoog op de prioriteitenlijst moet staan, dan hoor ik dat
heel graag van de Kamer.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Thiadens over een
langdurige indicatiestelling voor thuiswonenden met een levenslange en
levensbrede beperking? De gemeenten zijn nu al aan de slag met een
passende beschikkingsduur. In de Wmo 2015 staan geen juridische
belemmeringen om dit te doen. Ze worden hierbij ondersteund door
regioadviseurs. De beweging en de verandering zijn al zichtbaar in de
praktijk. Met de werkagenda zetten we in de komende jaren verder in op
het ondersteunen van nog meer gemeenten bij het werken met een
langdurige beschikkingsduur als de situatie daarom vraagt.
Er was nog een vraag van de heer Thiadens, over assistentiehonden.
Hoeveel worden er geweigerd en wat ga ik doen? We hebben geen centraal
meldpunt voor weigeringen van assistentiehonden, dus ik kan geen exact
aantal noemen, maar elke weigering is er een te veel. Helaas is het vaak
voor veel organisaties onduidelijk wat onder de term "assistentiehond"
valt. Op dit moment loopt er een Europees normeringstraject voor
assistentiehonden. De exacte einddatum daarvan is nog niet bekend, maar
het lijkt me logisch om deze normen te gebruiken voor een Nederlands
certificeringstelsel. Ik overleg met de branche over hoe een Nederlands
certificeringsstelsel het beste kan worden ingericht. Daarbij wordt ook
gekeken naar de uniforme herkenbaarheid van assistentiehonden.
Voorzitter. Dat brengt mij bij het derde subkopje van de werkagenda,
namelijk mobiliteit.
De voorzitter:
Wie ook mobiel is, is de heer Thiadens.
De heer Thiadens (PVV):
Ik wil het toch nog even hebben over de hulphonden. Het is mooi dat er
een uniforme certificering komt, maar het punt dat ik wilde maken, is
dat mensen met een hulphond lang niet overal toegang toe hebben, terwijl
ze daar wel toegang toe zouden moeten hebben. Dat is gewoon wettelijk
geregeld. Dat is mijn vraag. Kan de staatssecretaris daar nog wat meer
op reflecteren?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Het signaal dat wij krijgen, is dat dat heel vaak komt doordat er
onduidelijkheid bestaat over wat wel of niet een assistentiehond is.
Organisaties hebben nog weleens het idee dat mensen een "gewoon
huisdier" met een smoesje willen meenemen, wat geweigerd wordt. De
herkenbaarheid van assistentiehonden speelt hierbij dus een belangrijke
rol. Dat is ook de reden waarom wij naar uniforme herkenbaarheid kijken,
omdat we denken dat dat voor verbetering zal zorgen.
Ik kom op mobiliteit. Er waren de nodige vragen over aanpassingen van
auto's, zoals het ophogen van pedalen. Dit ligt op het taakgebied van
mijn collega, de staatssecretaris van IenW, die er vandaag helaas niet
bij kon zijn. Ik zal proberen om zo goed mogelijk namens hem te
antwoorden. Ik wil vooropstellen dat aanpassingen om auto's toegankelijk
te maken voor gehandicapten mogelijk moeten zijn. Dat zijn ze ook. Maar
uiteraard moet dit wel voor iedereen veilig zijn en blijven.
Aanpassingen die betrekking hebben op remmen of sturen, zoals
pedaalverhogers, moeten vanwege de verkeersveiligheid deugdelijk
vastzitten aan het voertuig. Na aanpassing moet het voertuig, ook weer
vanwege de verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, opnieuw
gekeurd worden door de RDW.
Ik zag de heer Thiadens aarzelen, dus ik dacht: ik houd mijn adem even
iets langer in voor de volgende vraag.
De voorzitter:
Het woord is aan hem.
De heer Thiadens (PVV):
De staatssecretaris beschrijft de huidige situatie. Dat klopt. Je moet
die aanpassingen laten doen en de auto vervolgens laten keuren. In
landen als Amerika en Australië kun je pedaalverhogers wisselen, zodat
ze vandaag in je eigen auto zitten en morgen in de auto die je huurt
voor de vakantie of misschien wel in de auto van je vrouw. Het gaat dus
om verwisselbare pedaalverhogers. Nogmaals, het kan in andere landen.
Mijn fractie wil graag dat dat ook gewoon in Nederland kan. Mijn vraag
daarbij was: wat is er nodig om dat te regelen?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik kan toezeggen aan de heer Thiadens dat ik het gesprek daarover aanga
met mijn collega van IenW, dat ik het voorstel en de wens van uw Kamer
om hier werk van te maken aan hem voorleg en dat ik hem verzoek er wat
mee te doen binnen de kaders van toegankelijkheid en veiligheid. Ik kan
dat met hem bespreken.
De heer Thiadens (PVV):
Kan de staatssecretaris ons dan toezeggen om het schriftelijk aan de
Kamer te laten weten wanneer er uitsluitsel over is?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Zeker. Dat kan ik.
Mevrouw Joseph (BBB):
Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat ze dan ook met de
belangenvereniging spreekt?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Wellicht laat ik dat over aan de staatssecretaris van IenW, met name
omdat dit niet mijn expertise is en ik niet weet of ik van toegevoegde
waarde ben bij dat overleg. Als staatssecretaris Aartsen denkt van wel,
dan schuif ik uiteraard graag aan. Ik zal erop inzetten dat hij ook de
belangenverenigingen daarbij betrekt.
Ik kom bij het kilometerbudget van Valys. Ik blijf in de IenW-regionen.
Ik snap de wens achter de motie heel erg goed, maar zoals in een eerdere
brief en tijdens het debat van 3 april aangegeven is, zijn er de nodige
knelpunten. Dat heeft er eigenlijk vooral mee te maken dat er binnen
doelgroepenvervoer veel afhankelijkheden zijn, waardoor een verandering
bij het Valysvervoer ook direct effect heeft op bijvoorbeeld het
leerlingenvervoer, het ziekenvervoer et cetera. Daarom is besloten om
voordat we de motie van voormalig Kamerlid Agema uitvoeren eerst nader
onderzoek te doen naar de verwachte effecten van deze motie. Daarin
wordt ook meegenomen hoe de motie uitgevoerd zou kunnen worden. De
uitkomsten daarvan verwacht ik eind 2025 en zal ik communiceren met uw
Kamer.
De SGP vroeg of de regels rondom de gehandicaptenparkeerkaart
gelijkgetrokken kunnen worden. Dit brengt mij eigenlijk weer een beetje
terug bij dat eerste punt in het interruptiedebatje over mijn inleiding.
Dit is ook een gevolg van de realiteit van ons decentrale stelsel, denk
ik. Daarin is deze verantwoordelijkheid bij de gemeente belegd.
Gemeentes geven gehandicaptenparkeerkaarten in veel gevallen voor vijf
jaar af. Daarvoor is een medische keuring nodig, maar als duidelijk is
dat iemand nog steeds aan dezelfde voorwaarden voldoet, dan is dat niet
meer nodig. Gemeenten mogen zelfstandig de tarieven vaststellen voor de
aanvraag. Het tarief komt tot stand op basis van lokaal gemaakte keuzes
en lokale kostenverschillen. Als een tarief als te hoog wordt ervaren,
dan is het eigenlijk primair aan de gemeenteraad, meer nog dan aan mij,
om daar kritisch mee om te gaan.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Ik begrijp goed wat de staatssecretaris zegt. Ook de SGP hecht
ontzettend aan de lokale autonomie. We zijn van onder naar boven
opgebouwd in ons land. Daar ben ik het helemaal mee eens. Tegelijkertijd
is dit nou zo'n voorbeeld … Voor de mensen maakt het niet uit of ze
parkeren in Driebergen of in Amersfoort. Ze lopen overal tegen dezelfde
problemen aan. Het is ontzettend irritant en ergernisgevend dat je met
zo veel verschillende regels wordt geconfronteerd. Ziet de
staatssecretaris de winst van dit meer centraliseren en van meer
uniforme regels? Kan zij bevorderen dat we die kant op zouden kunnen
gaan?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik moet zeggen dat er heel veel gevallen zijn waarin ik winst zou zien
in meer centrale controle. Dat geldt voor een hele hoop dossiers. Dat
kan ik in ieder geval zeggen. Ik heb regelmatige bestuurlijke overleggen
met de VNG over de uitvoering van de werkagenda en de monitoring
daarvan. Hierbij hebben we de laatste keer — dat was afgelopen week —
ook gesproken over verschillen. Ik kan toezeggen dat ik dit specifieke
voorbeeld daarin kan meenemen.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dat vind ik een hele vriendelijke toezegging. Ik ga ervan uit dat de
Kamer dan af en toe op de hoogte wordt gesteld van wat dat oplevert.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Zeker. Ik zal u periodiek informeren.
Dan kom ik bij het vierde subkopje, werkagenda varia. Hierna wordt het
korter; dat kan ik toezeggen. Ik wil ook nog wat ruimte overlaten voor
mijn collega-staatssecretaris. Dit sluit mooi aan op het vorige punt.
Wat ga ik concreet doen om verschillen tussen gemeenten aan te pakken?
Het kabinet wil het initiatief bij gemeenten laten liggen om lokaal
inclusiebeleid in nauwe samenspraak met inwoners met een beperking vorm
te geven.
Dat past ook in ons gedecentraliseerde stelsel. Tegelijkertijd nemen we
de signalen over verschillen heel serieus. Daarom breng ik samen met de
VNG de verschillen tussen gemeenten in kaart die de meeste gevolgen
hebben voor mensen met een beperking. Op basis daarvan bepalen we samen
welke stappen gezet kunnen worden en of harmonisatie mogelijk en
wenselijk is. Dat gebeurt uiteraard in samenspraak met mensen met een
beperking. Daarbij vind ik het wel heel belangrijk — dat werd ook
benadrukt vanuit de VNG — dat we gemeenten die vooroplopen in hun beleid
voor mensen met een beperking niet afremmen. Het mag wat mij betreft dus
ook niet leiden tot een soort compromisnorm, waarbij de ambitie van de
koplopers omlaaggaat. Wel is het van belang dat gemeenten met elkaar een
ondergrens afspreken, zodat het niet mogelijk is voor gemeenten om door
de bodem heen te zakken.
Mevrouw Dobbe had een vraag over de tegemoetkomingen voor meerkosten.
Die verschillen per gemeente en zij vraagt of ik bereid ben om dit op te
lossen zonder dat er iemand op achteruitgaat. Gemeenten kunnen inwoners
een tegemoetkoming bieden en hebben de beleids- en bestedingsvrijheid om
te bepalen op welke manier zij daar invulling aan geven. Ook dit is
helaas inherent — nee, niet helaas — aan een decentraal stelsel. Wel ben
ik aan het onderzoeken hoe we het brede stelsel van
inkomensondersteuning voor mensen met een chronische ziekte of beperking
kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door regelingen te vereenvoudigen of
samen te voegen. Het punt over gemeentelijke verschillen neem ik daarin
expliciet mee.
Mevrouw Dobbe (SP):
Is de staatssecretaris het er wel fundamenteel mee eens dat het ook de
rechtsgelijkheid van mensen aantast als waar je woont uitmaakt voor
welke voorzieningen er zijn en waar je recht op hebt?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja en nee. Ik denk dat het goed is dat er lokaal maatwerk geleverd kan
worden op basis van de behoeften en noden van de mensen die daar wonen,
maar ik denk wel dat het heel belangrijk is dat we dus een
gemeenschappelijke bodem met elkaar afspreken. Als het verschil "goed,
beter, best" is, denk ik dat iedereen daar een stuk beter mee kan leven
dan als bepaalde gemeenten echt tekortschieten. Daarom zijn we ook,
samen met de VNG, bezig om af te spreken welke bodem er is waar we niet
doorheen willen zakken als het aankomt op de verschillen tussen
gemeentes.
Mevrouw Dobbe (SP):
Maar wat betekent het? Ten eerste vind ik het zorgelijk, hoor, dat u
zegt dat het geen rechtsongelijkheid geeft, want dat geeft het
natuurlijk wel. Waar je woont maakt uit voor welke zorg je krijgt, welke
ondersteuning je krijgt, waar je recht op hebt. Dat is natuurlijk iets
wat we fundamenteel zouden moeten willen bestrijden in dit soort
gevallen, want het gaat over de zorg voor mensen. Die moeten daar
zelfstandig mee kunnen wonen. Maar als de staatssecretaris zegt dat ze
hiermee aan de slag gaat, wat betekent dat dan concreet? Waar kunnen we
haar dan aan houden? Het was een van de aanbevelingen van het VN-comité
om de verschillen tussen gemeenten aan te pakken. Wanneer is dat dan
klaar?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Het aanpakken van alle verschillen tussen de gemeenten wordt een hele
lastige, moeilijke opgave. We hebben een decentraal stelsel.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik bedoel de meerkosten.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
U bedoelt specifiek de meerkosten, oké. Ook hierbij moet er een hele
grote stelselwijziging komen wil ik verplichtende mogelijkheden hebben
richting gemeentes om hun lokale maatwerk aan te passen. Dit is iets
waarbij gemeenten echt de beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid hebben
binnen de Wmo zoals we die decentraal vormgegeven hebben. Als we daarin
een concrete wijziging aan willen brengen, dan zou de Wmo van decentraal
naar centraal moeten gaan. Dat heeft verregaande gevolgen zowel qua duur
als budgettair; dat hoef ik u niet uit te leggen. Dat kan een keuze zijn
die door een volgend kabinet gemaakt kan worden, maar niet door mij.
Maar zoals ik zei, ik ben bezig met het onderzoek naar hoe we
inkomensondersteuning kunnen verbeteren en ik zal dit punt daarin
meenemen. Daar ben ik mee bezig.
De voorzitter:
Prima. Kan de staatssecretaris al enigszins in afrondende sferen
geraken?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Er waren heel veel vragen, voorzitter.
Er was een vraag van mevrouw Westerveld over hoe we ervoor kunnen zorgen
dat er meer mensen in de gemeenteraad komen. De minister van BZK is
daarmee bezig, onder andere via de cursus Politiek Actief, die inclusief
is gemaakt, en via mentorschappen. Werving gebeurt daar natuurlijk door
politieke partijen, maar wordt ondersteund door informatieverstrekking
over onder andere voorzieningen, ervaringen en over de samenloop in
geval van uitkeringen.
Dan een vraag van NSC over van het kastje naar de muur gestuurd worden.
De vraag was of iemand met een handicap straks ook bij het loket
terechtkan met vragen over wonen, werken en onderwijs. Vanuit het
principe "altijd de juiste deur" worden mensen geholpen met hun vraag of
worden ze doorverwezen als dat nodig is. Ik sluit juist aan op het
Programma Inrichten overheidsbrede loketten van BZK, waar professionals
van gemeentes en verschillende organisaties met elkaar samenwerken om
hulpvragen van mensen te beantwoorden. Nog dit jaar ga ik deze manier
van werken beproeven met een actieonderzoek bij een paar gemeentes.
Inmiddels zijn binnen dit programma 28 praktijkinitiatieven bij
gemeentes gestart en wordt er samengewerkt met onder andere DUO en UWV.
Bij deze praktijkinitiatieven kunnen dus hulpvragen gesteld worden over
wonen, werken en onderwijs.
Er was ook een vraag over de beschikbaarheid van data en over de manier
waarop data beveiligd worden. Om de voortgang van de implementatie goed
te kunnen volgen is in de werkagenda afgesproken dat er meer
beschikbaarheid van data nodig is over mensen met een beperking. Dat
wordt gerealiseerd door grote datasets uit bestaande enquêtes van onder
andere CBS en RIVM beter uit te kunnen splitsen naar mensen met een
beperking en zonder een beperking. De datagegevens die hiervoor worden
gebruikt, zijn niet herleidbaar naar individuele personen en worden
uitsluitend geanonimiseerd verwerkt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de
informatie voldoet aan de uitgangspunten van de NEN 7510-norm. Bovendien
vindt er geen koppeling plaats met persoonsgegevens.
Mevrouw De Korte (NSC):
Ik wil nog even terugkomen op de loketten. We vinden het belangrijk dat
er één aanspreekpunt is. Mensen hebben zo veel vragen, want er kan veel
complexiteit zijn. Ik hoor ook van mensen met een handicap dat ze dan
steeds weer iemand anders treffen. Kan er dus binnen die loketten ook
één aanspreekpunt zijn, bijvoorbeeld bepaalde mensen die ze kunnen
bellen? En kan er ook één plan zijn? Vaak bestaan er plannen naast
elkaar namelijk. Dat is een belangrijke wens van mensen met een
handicap.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Deels heb ik daar al antwoord op gegeven met de stappen die ik daarop
onderneem, maar echt één aanspreekpunt en één plan per persoon is zonder
een stelselwijziging niet te realiseren. Dat vraagt wetswijzigingen of
zelfs het weghalen van taken bij uitvoerders. Daarom zet ik in op twee
maatregelen: namelijk het zorgen voor één digitaal informatiepunt en ook
sluit ik zoals ik zojuist aangaf aan op het programma Inrichten
overheidsbrede loketten van BZK.
Mevrouw De Korte (NSC):
Wij hebben een halfjaar geleden de Wet DOS aangenomen, waarin ook over
de verschillende wetten heen samenwerking zou plaatsvinden. Gisteren was
ik in Hollandscheveld, waar echt één loket is en één persoon waar mensen
mee in gesprek kunnen. Er zijn dus wel mogelijkheden. Dat was ook de
bedoeling van de DOS en daarom vinden we het zo jammer dat hier niet ook
de bedoeling van één persoon, één plan gerealiseerd kan worden.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik ga graag met Hollandscheveld in gesprek om te verkennen hoe zij dat
vormgeven en hoe zij daarin een voorbeeld kunnen zijn voor andere
loketten.
Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Joseph of de staatssecretaris kan
toezeggen om meer te doen voor mensen met een onzichtbare beperking,
bijvoorbeeld door een keycord. Het Rijk als werkgever werkt aan een
aanpak voor medewerkers met een beperking en in de komende periode
willen we inderdaad verkennen of het gebruik van een keycord een goede
maatregel is die rijksbreed ingezet kan worden.
De heer Thiadens stelde nog een vraag over de implementatie van de
Europese Toegankelijkheidsrichtlijn en wanneer ik die implementatie ga
garanderen. Die richtlijn is al sinds 28 juni van kracht. Nu zijn
bedrijven aan zet om de toegankelijkheidsvoorschriften uit deze
richtlijn in hun diensten en producten door te voeren. We hebben zes
toezichthouders aangewezen om toezicht te houden. Er zal een
invoeringstoets uitgevoerd worden om te evalueren hoe dit in de praktijk
uitpakt.
Mevrouw De Korte stelde ook een vraag over de loonkloof. Hiervoor wil ik
eigenlijk verwijzen naar mijn antwoord uit het vorige debat, waarbij we
het over exact hetzelfde onderwerp hebben gehad. Ik zou de loonkloof
heel erg graag dichten, specifiek voor verzorgden. Op dit moment hebben
we het in verband met de ova-gelden zo afgesproken dat dit alleen kan
met unanieme instemming van alle zorgpartijen. Ik kan dat niet voor één
specifieke sector doen. Ik heb daar al antwoord op gegeven en ik kijk
daarvoor even naar mevrouw Dobbe. Zij had de vraag gesteld over hoe het
eerder was gegaan met — ik zeg dit uit mijn hoofd — de 675 miljoen. Dat
bedrag is toen inderdaad breed toegekend aan het hele veld. Het geld
ging dus niet alleen naar ouderenzorg, maar ook naar de
gehandicaptenzorg en de ziekenhuiszorg. Het ging naar alle zorg- en
welzijnsinstanties. Specifiek op dit onderwerp kan ik dit dus niet
doen.
Mevrouw De Korte (NSC):
Ik kijk het toch steeds maar weer aan, want de tekorten zitten 'm vooral
in de zorg, de directe zorg aan mensen. Zonder de mensen in de directe
zorg, is er helemaal geen zorg mogelijk. Binnen het AZWA worden er
allerlei afspraken gemaakt over wat dan ook. Waarom wordt met deze
mensen, want je hebt de werkgevers en de werknemers bij elkaar, niet ook
hierover gesproken? Het lijkt wel een soort taboe. Er wordt niet over
gesproken. Kan de staatssecretaris in ieder geval toezeggen dat dit op
de AZWA-tafels ter sprake komt?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Zeker. Daar is gisteren bij de ondertekening van het AZWA nog over
gesproken. Absoluut. Dat is door meerdere partijen benoemd, dus dat is
zeker geen taboe. Ik zit alleen niet meer aan tafel bij de
cao-onderhandelingen, dus mijn daadwerkelijke doorzettingsmacht hierin
is heel beperkt. Ik kan echter zeker dingen agenderen en dat gebeurt ook
regelmatig.
Mevrouw De Korte (NSC):
Ik kan dus concluderen dat de staatssecretaris het daadwerkelijk heeft
gehad over de lonen van de verpleegkundig verzorgenden die echt te maken
hebben met de loonkloof.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja, door de V&VN is dit onder andere genoemd bij de ondertekening
van het AZWA. ActiZ heeft dit genoemd en dat werd breed gedragen. Ikzelf
en ook mijn medebewindslieden op VWS herkennen deze loonkloof. Wij
vinden dat een probleem, maar zoals gezegd zijn er bepaalde middelen.
Bovendien zit ik niet aan de cao-tafel en hebben we de structuur die we
nu hebben. Ik kan er dus niet voor kiezen om de loonkloof alleen op dat
punt te dichten.
Dan meerzorg. Daar waren een hoop vragen over. Dat snap ik. Dat herken
ik. Ik schrok ook heel erg van de signalen die hierover binnen zijn
gekomen. Ik maak me daar nog steeds zorgen over. Onzekerheid over de
verlenging van meerzorg heeft een hele grote impact op de mensen met een
beperking of een ziekte zelf, op hun naasten en op hun ouders, die al
heel erg zwaar belast zijn. Ik wil wel genoemd hebben dat het niet om
50% van de meerzorgaanvragen gaat. Het betreft een percentage op basis
van een recente steekproef van Metgezel en ZEVMB Kenniscentrum. Daar ben
ik ook op ingegaan in de brief die uw Kamer gisteren ontvangen heeft.
Maar goed, het maakt wat mij betreft niet uit of het 50% of 30% is. Het
is gewoon heel erg zorgwekkend. Ik ben daarom in overleg met de
zorgkantoren. Dat heeft u ook kunnen lezen in mijn brief.
Voordat ik inga op de kern van de kwestie zou ik eerst willen noemen dat
dit niet gebeurt op basis van een bezuiniging op meerzorg vanuit VWS. Er
is geen bezuiniging op meerzorg vanuit VWS. Wij hebben niet aangestuurd
op het bezuinigen op meerzorg. Dat hoorde ik terug in de bijdrage van de
heer Thiadens. Die vroeg waarom een bezuiniging plaatsvond. Ik wil dat
toch graag heel duidelijk gezegd hebben: dit is niet op aansturing
vanuit ons.
De kern van de kwestie is dat zorgkantoren scherper beoordelen of er
sprake is van een bijzondere zorgbehoefte op grond waarvan meerzorg
noodzakelijk is. Dat doen zij naar aanleiding van een rapport van het
Zorginstituut over het referentiepunt voor meerzorg. De regelgeving laat
interpretatieruimte zien en er zijn geen landelijke normen of
uitgangspunten voor hoe je die afweging maakt. Daardoor wordt er op dit
moment op deze manier invulling aan gegeven door sommige
zorgkantoren.
Ik vind het van heel groot belang om zorg thuis te blijven faciliteren,
zeker als er geen passende instellingsplekken zijn. Maar überhaupt is
zorg thuis voor kinderen met een meervoudige beperking zo ontzettend
waardevol, in het eigen gezin, bij de ouders. Dat is van groot belang.
Ik ben van plan om voor thuiswonende cliënten met een complexe zorgvraag
de mogelijkheden voor maatwerkoplossingen voor zorg thuis per 1 januari
2027 te wijzigen. Dat wil ik zorgvuldig doen. Ook cliënten en
zorgprofessionals zal ik hierbij betrekken. Mijn inzet is dat
thuiswonende cliënten in de tussentijd zo veel mogelijk de zorg blijven
krijgen die zij ontvingen. Ik heb daar eerder op aangedrongen bij de
zorgkantoren en dat zal ik blijven doen. Ik heb de zorgkantoren voor
zover dat past binnen mijn rol hierom verzocht. Maar ik gaf eerder ook
aan: ik bevind mij niet in de juridische positie om hen daartoe te
dwingen, maar ik vertrouw erop dat zij dit nauwlettend volgen en
knelpunten voorkomen. Ik zal dit dossier op de voet volgen.
Dat brengt mij bij het laatste kopje. Dat is de gehandicaptenzorg.
De voorzitter:
Een vraag nog van de heer Thiadens op dit punt.
De heer Thiadens (PVV):
Jazeker. Ik heb een vraag over de meerzorg. Ik vraag mij af — dat vraag
ik nu aan de staatssecretaris — waarom de beslissing om meerzorg stop te
zetten bij het zorgkantoor ligt, terwijl er ook het Centrum voor
Consultatie en Expertise bestaat, dat ook lange tijd betrokken is
geweest bij de beslissingen over meerzorg. Dus wat doet de
staatssecretaris met deze wetenschap? Kan ze er niet op aansturen dat
CCE er bijvoorbeeld weer meer bij betrokken wordt en dat de zorgkantoren
daar zelf wat minder autonomie in hebben?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat vind ik een lastige vraag. Op dit moment is CCE met name erbij
betrokken als er een beoordeling nodig is van een zorg- of behandelplan.
Ik heb dit zelf nooit bij zorg thuis meegemaakt. Ik heb het wel vanuit
de instellingen meegemaakt. Ik kan aangeven dat een CCE-aanvraag,
waarvan het resultaat volgens mij in 99% van de gevallen ontzettend
waardevol is, heel veel tijd en mankracht kost. Mijn inzet zou dus niet
zijn om hier nog een externe organisatie op te zetten om nog meer
controlestappen toe te voegen, maar juist om meer te vertrouwen op de
autonomie en de professionele oordelen van degene die de indicatie
aanvraagt en de meerzorgaanvraag doet, en om op te houden met er extra
controlestappen aan toe te voegen. Het gaat erom dat wij meer vertrouwen
hebben in de professional. Ik beweeg daarin een andere kant op dan de
heer Thiadens, denk ik.
De voorzitter:
Dit wordt uw zesde en laatste interruptie
De heer Thiadens (PVV):
Vertrouwen is goed, maar in dit geval werkt het niet. Dat is duidelijk
gebleken. Veel gezinnen komen gewoon in de problemen doordat de meerzorg
hun in één keer wordt ontzegd. Dat is één ding. Maar er is ook een ander
ding. De staatssecretaris heeft het blokje meerzorg afgerond, maar ik
had er nog een vraag over en die heeft zij nog niet beantwoord. Wellicht
kan ze dat alsnog doen. Die gaat over het VG7+-tarief. Als dat is
ingevoerd, dekt dat of vervangt dat, hoe je het ook wilt noemen, als het
goed is, een groot deel, zo niet alle meerzorg. Wat is de status
daarvan? Het streven is om dat per 1 januari 2026 beschikbaar te hebben,
maar is dat haalbaar? Is dat dan ook een vervanging voor meerzorg?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De NZa heeft het tarief voor VG7+ vastgesteld. Dat is inmiddels ook
gepubliceerd. Het is dus zeker haalbaar om daarmee per 1 januari te
starten. Alles ligt on track om dat te gaan realiseren. Ik denk dat dat
voor een groot deel tegemoet zal komen aan mensen die nu binnen VG7
vallen en meerzorg hebben ontvangen. Tegelijkertijd denk ik niet dat het
voor alle mensen in die categorie zo zal zijn, dus dat meerzorg van
waarde is en blijft.
Om terug te komen op de opmerking van de heer Thiadens dat het systeem
op dit moment niet werkt: ik denk, eerlijk gezegd, dat dat tot voor kort
wel zo was. Er is een notitie gekomen van het Zorginstituut Nederland,
die op zich belangrijk is, omdat zij dus aangeven dat er inhoudelijke
verschillen zijn. Een aantal zorgkantoren zijn daarmee heel voortvarend
aan de slag gegaan: waar eerst met name gekeken werd naar het percentage
extra zorg dat aangevraagd werd en er dus op basis van die cijfers meer
zorg toegekend werd of niet, wordt er nu door medische adviseurs bij de
zorgkantoren zelf gekeken naar de aanvragen. Dat zie ik dus als een
extra controlestap, die nu onwenselijke effecten heeft, omdat er dus
meer mensen gekort worden. Ik ben hierover in gesprek met de
zorgkantoren en ik blijf erover in gesprek met de zorgkantoren. Wij
zullen ook assisteren met een aanwijzing voor de manier waarop dit gat
gedicht moet worden. Ik hoop dan tot een minder controlezware oplossing
te komen dan die er nu is en die het CCE inhoudt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Als er één keer iets misgaat, kan het een incident zijn. Als er twee
keer iets misgaat, kan dat ook nog een incident zijn. Maar dat is hier
gewoon niet aan de orde, want wij krijgen zo veel verhalen. Die verhalen
zijn niet: jullie moeten proberen iets te verbeteren. Nee, die verhalen
zijn echt superschrijnend; mensen komen echt enorm in de knel. Dit zijn
echt onmenselijke situaties. Elke is er één te veel, en het zijn er heel
veel. Dan vind ik het te makkelijk dat deze staatssecretaris zegt: het
zijn de zorgkantoren en het zijn dus de zorgverzekeraars, maar daar ga
ik niet over. Deze discussie heb ik eerder gehad met de
staatssecretaris. We hebben hier wel zoiets als
stelselverantwoordelijkheid. We gaan daar dus wel over. U gaat daarover,
wij gaan daarover. Als wij zeggen "dit kan niet zo; dit mag niet zo
gebeuren", dan moeten we nu "stop" zeggen en kijken hoe we het stelsel
beter gaan inrichten. Maar we gaan niet die mensen duperen, omdat er op
dit moment enorm veel schrijnende situaties ontstaan. Is de
staatssecretaris het daarmee eens? Ik merk namelijk toch een beetje dat
ze een houding heeft van: we gaan in gesprek en we gaan proberen het
beter te doen. Nee, die mensen zitten nu in de problemen en moeten nu
een oplossing hebben.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dat ben ik absoluut met mevrouw Dobbe eens. Ik deel ook de urgentie. Ik
deel ook de ernst van dit onderwerp. Op dit moment is het zo geregeld
dat ik niet de juridische bevoegdheid heb om de zorgkantoren waar dan
ook toe te dwingen. Ik ben het dus met mevrouw Dobbe eens: als we dat
wel willen, moeten we op "stop" drukken en naar een stelselwijziging
kijken. Die juridische mogelijkheden heb ik op dit moment namelijk niet.
Dat weet ik, omdat ik daar nadrukkelijk naar gevraagd heb bij mijn
ambtenaren toen dit op mijn bureau kwam te liggen. Ik kijk dus echt naar
alles wat er binnen mijn macht ligt. Die macht is beperkt. Ik kan dus
verzoeken, met nadruk verzoeken, en helpen in dit traject waar ik dat
kan; ik heb geen juridische mogelijkheden om iets af te dwingen binnen
het huidige stelsel.
Mevrouw Dobbe (SP):
Oké. Nou, dan zou ik graag de onderbouwing daarvan willen ontvangen,
want dan wil ik graag meedenken over wat deze staatssecretaris nodig
heeft van deze Kamer. Deze staatssecretaris heeft daar uitdrukkelijk om
gevraagd: kom met voorstellen. Nou, dan gaan we haar ook helpen. Dan
willen wij graag de adviezen ontvangen die de staatssecretaris daarover
heeft gekregen. Wij willen graag weten welke afweging daar is gemaakt en
waarom dat allemaal beperkend heeft gewerkt, zodat wij daarover kunnen
nadenken en kunnen zeggen: als wij dit, dit en dit veranderen in de wet,
kunnen we deze mensen wél helpen. Dat is namelijk echt keihard nodig. Is
de staatssecretaris dus bereid om die stukken naar ons te sturen? Dan
gaan wij daarover meedenken.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik ben inderdaad bereid om met mevrouw Dobbe te delen wat hieronder ligt
en waarom ik beperkt ben in mijn juridische macht, dus dat is prima. Er
wordt gevraagd wanneer. Op korte termijn.
De voorzitter:
U kunt niet zeggen wanneer?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Nee. Ik ga daar graag samen het gesprek over aan.
Om bij mevrouw Dobbe te blijven: ze had een vraag over de bezuiniging
van 140 miljoen en vroeg of ik de bezuiniging na 2026 definitief ga
schrappen. Ik ben het met haar eens dat de tarieven redelijkerwijs
kostendekkend moeten zijn. Op grond van kostenonderzoeken van de NZa
zijn de tarieven daarom vorig jaar met 168 miljoen verhoogd. Afgelopen
juli is daar nog eens 112 miljoen bovenop gekomen. Met Prinsjesdag zal
ik u bovendien informeren over de huisvestingscomponent, waar ook naar
gevraagd werd. Ik mag daar niet op vooruitlopen, maar ik hoop dat u daar
blij van zult worden. Zoals mevrouw Dobbe weet, is het huidige kabinet
demissionair en heeft uw Kamer me verzocht om de maatregelen voor 2026
door te laten gaan. Dat hebben we opgepakt, maar een besluit over het al
dan niet schrappen daarvan vanaf 2027 is aan een volgend kabinet.
Mevrouw Dobbe (SP):
Wij zijn sowieso niet voor bezuinigingen op de zorg, omdat we zien dat
het niet kan. Het kan gewoon niet. Er moet geïnvesteerd worden in onze
zorg, in plaats van dat daarop wordt bezuinigd. Dat kan niet. Maar met
deze bezuiniging is nog wel iets bijzonders aan de hand. Het gaat om 140
miljoen en dat bedrag bestaat uit twee onderdelen, die gebaseerd zijn op
maatregelen die besparingen hadden moeten opleveren, maar waarvan we nu
weten dat die besparingen er niet gaan komen. Er staat nu dus een
bezuiniging op de rol waarvan de onderliggende besparing is weggevallen.
Omdat die basis is weggevallen, moet dat geld nu uit het werk van mensen
in de gehandicaptenzorg gehaald worden.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
In de basis ben ik het daar absoluut mee eens. Dat is ook de reden dat
ik, toen de motie over 2026 ingediend werd, waarbij ik te horen kreeg
"de dekking is niet deugdelijk" en "we kunnen dit niet oppakken", gezegd
heb: luister, dat gaan we wél doen, want dit is niet iets wat we níét
kunnen doen. Ik ben het met u eens dat dit geen wenselijke bezuiniging
is omdat die juist dit veld, waarin er al hele grote tekorten zijn,
buitenproportioneel zal raken. Ik was blij dat we voor de ouderenzorg al
het een en ander geregeld hadden in het HLO, maar daarom heb ik er ook
voor gekozen om dit op te pakken. Ondanks dat er geen dekking was, wat
vaak een reden is voor het kabinet om iets niet te doen, hebben we dit
toch gedaan. Dat gezegd hebbende, heb ik op dit moment geen dekking
kunnen realiseren voor het traject vanaf 2027. Die heb ik niet. In de
eerste plaats is dat dus aan een volgend kabinet. Mocht de formatie
ontzettend lang gaan voortduren en ik hier een stuk langer zitten dan ik
verwacht, dan zal ik het uiteraard binnen mijn mogelijkheden oppakken,
want ik deel de intentie wel. Dit staat heel nadrukkelijk ook op mijn
lijstje van dingen die ik graag wil realiseren, maar op dit moment heb
ik die dekking niet.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit is echt de omgekeerde wereld, want juist de dekking voor deze
bezuiniging is weggevallen. Want er was een bepaalde redenering — die
volgde ik toen ook al niet, hoor — die zei: we gaan besparingen krijgen
en we kunnen dat geld daar weghalen, omdat we die besparingen gaan
realiseren. Maar die besparingen worden niet gerealiseerd; die zijn
achterhaald. De dekking voor die bezuiniging is dus weg. Nu we die
dekking zien wegvallen, is het gevolg dat het demissionaire kabinet
zegt: het is een beetje een zooitje, maar we laten het aan een volgend
kabinet. Maar de mensen in de gehandicaptenzorg zijn de dupe. Dat kan
toch niet de uitkomst zijn?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De simpele waarheid is dat er op dit moment dus geen geld is om dit
vanaf 2027 structureel te regelen; dat is er niet. In de eerste plaats
kijk ik dan dus naar het volgende kabinet, in de hoop dat er snel een
stabiel kabinet zit dat dit voortvarend op kan pakken. Als dat niet het
geval zou zijn en ik tegen die tijd nog steeds dit ambt heb, dan zal ik
dat doen. Dan ben ik het wel nadrukkelijk met mevrouw Dobbe eens dat het
zeer wenselijk is dat we deze bezuiniging terug kunnen draaien. Dan zal
ik daar het gesprek binnen het kabinet, ook met de minister van
Financiën, over aangaan. Maar op dit moment heb ik die mogelijkheden
niet.
De voorzitter:
Prima. Kunt u al afronden?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja. Huisvestingstarieven heb ik al genoemd. Het zijn nog een paar
vragen, voorzitter, maar ik zit echt aan het einde.
NSC vroeg naar de krenten uit de pap. Mij gaat het erom dat alle
zorgaanbieders op een eerlijke manier bijdragen aan goede zorg en dat in
vergoedingen ook rekening wordt gehouden met de aard van de geleverde
zorg. Dat is met de toevoeging aan het Wlz-kader naar aanleiding van het
laatste kostenonderzoek van de NZa rechtgetrokken. Er is sprake van een
passend tarief, ook voor mensen met een complexe zorgvraag. Er zijn
organisaties die deze deskundigheid niet in huis hebben en daarom mensen
met een complexe zorgvraag niet van passende zorg kunnen voorzien. Er
zijn ook organisaties die dit wel in huis hebben. We zien in het
Ontwikkelprogramma Complexe Zorg een grote variatie aan deelnemende
organisaties die zich ervoor inzetten om de zorg voor deze doelgroep te
verbeteren.
Mevrouw De Korte (NSC):
Het is me nog niet helemaal duidelijk, want de complexe zorg blijft toch
achter in zijn verdienmodel? Nou hoeven ze niet al te veel te verdienen,
maar er moet toch voldoende zijn? Er zijn dus verschillen met degenen
die minder complexe zorg leveren. Is de aanpassing er nou op gericht om
de tarieven voor complexe zorg te verhogen en de tarieven voor de minder
complexe zorg iets te verlagen? Is daar echt een plan voor geweest? Kunt
u dat iets meer toelichten?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja, bijvoorbeeld de VG7+, waar ik het net over had met de heer Thiadens.
Op basis van het laatste kostenonderzoek van de NZa vindt daar een
rechttrekking plaats.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie.
Mevrouw De Korte (NSC):
Voorzitter, ik hoorde net van een andere collega dat er meer
interrupties waren. Maar goed, ik hou het bij deze.
De voorzitter:
Ik heb het opgehoogd tot zes.
Mevrouw De Korte (NSC):
Oké, dank u wel. Alleen de VG7+ heeft dus een verhoging gekregen, dus de
andere … Dat is ook complexe zorg.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Nee, over de linie vindt een verhoging plaats. Op basis van het laatste
kostenonderzoek van de NZa is er dus een toevoeging aan het Wlz-kader
geweest, waarbij nadrukkelijk is gekeken naar een passend tarief voor
mensen met een complexe zorgvraag. Er is dus bij de VG7 zelf een
verhoging geweest. Er is dus een nieuw VG7+-tarief. Maar dit is echt
iets waar we ons bewust van zijn en waar we ook mee bezig zijn. Wij zien
dat er met name minder complexe zorg geleverd wordt omdat de
mogelijkheden er domweg niet zijn binnen kleinere organisaties, en
minder omdat dat financieel gemotiveerd is.
Nu ik toch bij mevrouw De Korte ben, zou ik graag nog wat willen zeggen
over stichting Fokus. Eenvoudige verpleegkundige assistentie kan alleen
maar worden uitgevoerd door mensen die bevoegd en bekwaam zijn volgens
de Wet BIG. Dat zijn dus mensen die voorbehouden handelingen uit mogen
voeren. Ook als zij de naam adl-assistent dragen, moeten ze alsnog
binnen de Wet BIG bekwaam zijn om voorbehouden handelingen uit te kunnen
voeren. Daarin stel ik haar dus graag gerust.
Mevrouw Bikker vroeg naar mijn aanvalsplan voor het grote
personeelstekort. In algemene zin zijn we met het AZWA en het HLO bezig
geweest met de behoefte aan personeel en de arbeidsvraag. De lijnen
hierin betreffen het halveren van de administratietijd, de juiste inzet
van medewerkers en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Via de
Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking richt
ik me, aanvullend op algemeen arbeidsmarktbeleid, heel specifiek op de
gehandicaptenzorg: enerzijds door te werken aan vakmanschap en
anderzijds door anders werken en anders organiseren.
De voorzitter:
Heel goed. Dank u wel. Het woord is aan de staatssecretaris Sociale
Zaken. O, er is nog een vraag van mevrouw Joseph. Wilt u nog even
blijven staan, staatssecretaris?
Mevrouw Joseph (BBB):
Excuus, ik wist niet of het nog in het blokje varia kwam. Het is meer
een procesvraag. In de Kamer is eerder ook een motie aangenomen van
mijzelf, de heer Krul en de heer Diederik van Dijk, over het
expliciteren welke bepalingen van het VN-verdrag Handicap naar mening
van de regering op dit moment rechtstreekse werking hebben. Tijdens de
petitie hebben mensen mij hier nog expliciet naar gevraagd, want dit was
heel belangrijk.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Daar kom ik graag in de tweede termijn even op terug.
De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris Sociale Zaken.
Staatssecretaris Nobel:
Dank u wel, voorzitter. Ik zat te denken: hoe zou ik dit debat qua
introductie doen? Ik weet dat de voorzitter dan vraagt: kort graag. Dat
zal ik dus doen. Daarna zal ik direct overgaan naar de vragen.
Toen ik net aantrad als staatssecretaris mocht ik naar de Paralympische
Spelen. Dat op zich is natuurlijk al heel bijzonder, om te zien dat
mensen met een handicap zulke prestaties kunnen leveren. Ik mocht zelf
kijken bij het rolstoeltennis. Ik was er in eerste instantie nog niet
achter dat er ook allerlei varianten waren. Al doende leerde ik op de
tribune heel veel over rolstoeltennis.
Ik was eigenlijk direct de eerste avond al geraakt door Rolf Schrama.
Een aantal van u kent hem misschien ook. Dat is iemand die wellicht niet
in de makkelijkste situatie zat door zijn handicap, maar zich eigenlijk
nooit heeft laten leiden door alles wat niet kon in het leven. Hij heeft
daar een heel inspirerend verhaal over gehouden. Toen dacht ik: laat ik
dat nou vasthouden als staatssecretaris, telkens als ik hoor waarom
dingen niet kunnen. Ik ga eigenlijk wel mee in de woorden van mevrouw
Paulusma, die zegt dat ze eigenlijk niet wil horen dat ministeries niet
zo lekker met elkaar overweg kunnen of dat het allemaal ingewikkeld is,
want als je ziet wat mensen met een handicap kunnen, dan moet je toch
denken: het zou wel heel brutaal zijn als we zeggen wat er allemaal niet
kan. Laten we die instelling dus vasthouden.
Dat heb ik ook de afgelopen periode gedaan vanuit Sociale Zaken. Er is
ook heel erg veel gebeurd, onder andere in de Participatiewet. We hebben
bij de banenafspraak weliswaar niet het aantal banen gerealiseerd dat we
wilden, maar toch zijn er 90.000 banen gerealiseerd. Is dat voldoende?
Nee, absoluut niet. Maar er zijn wel hele belangrijke stappen gezet. We
blijven ook met elkaar stappen zetten. Ik ga dus alleen maar stappen
vooruit zetten, niet achteruit. Dat optimisme neem ik dan maar mee van
Rolf, die bij de Paralympische Spelen zo'n bevlogen verhaal had.
Ik ga naar de vragen. De eerste vraag kwam van GroenLinks-PvdA: hoe kan
het dat weinig mensen met een visuele beperking een baan hebben en wat
doen we daaraan vanuit Sociale Zaken? Het klopt dat die drempel voor
veel werkgevers toch nog te hoog is, maar er zijn ook veel positieve
voorbeelden. Ik was vrij recent bijvoorbeeld in Oosterhout bij een
sociaal ontwikkelingsbedrijf. Zij maakten, mede door het amendement dat
door uw Kamer is aangenomen, ingediend door de heer De Kort, die zelf
ook met een visuele beperking kampt, gebruik van inclusieve technologie.
Daardoor kwamen mensen die normaal gesproken wellicht niet in aanmerking
kwamen voor werk, of niet zo'n diverse groep als nu mogelijk is, nu
ineens toch in aanmerking.
Kijk naar de innovativiteit van sw-bedrijven en ondernemers. Die zijn
ook heel dichtbij: je hoeft de straat van het ministerie maar uit te
lopen en je ziet bij Happy Tosti wat mensen allemaal wél kunnen. Die
voorbeelden stimuleren uiteindelijk om ervoor te zorgen dat ook mensen
met een beperking, welke dat ook is, werk kunnen vinden. Wat dat betreft
vond ik de woorden van de heer Van Dijk mooi: "Wie heeft er nou
eigenlijk geen beperking? Iedereen heeft wel een beperking. De vraag is
waar je kracht zit en wat je wel kunt."
Er gebeurt heel erg veel. Voor de doelgroep van mensen met een visuele
beperking hebben we in de Participatiewet geregeld dat het UWV sinds 1
januari 2024 verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld het verstrekken van
werkvoorzieningen. Daarmee hopen we natuurlijk dat er meer mensen
uiteindelijk de stap naar een baan maken, ook als ze een visuele
beperking hebben. Daarnaast hebben we met Sociale Zaken een website in
het leven geroepen, zichtbaarinwerk.nl, met informatie over de
ondersteuning naar werk en verwijzingen naar waar mensen met een visuele
beperking bijvoorbeeld een werkscan kunnen laten maken. Ik refereerde
zojuist als voorbeeld al aan een plek waar ik zelf was, in Oosterhout.
Ook daar worden er — dat is mooi om te zien — door de subsidie die we
vanuit de rijksoverheid verstrekken toch stappen gezet om mensen met een
visuele beperking aan het werk te helpen.
Mevrouw Westerveld vroeg ook hoe het kan dat mensen met een beperking
aan de kant staan op de arbeidsmarkt. Laat ik vooropstellen dat ik wil
dat iedereen die mee kan doen ook de kans krijgt om mee te doen. Daar
zal ik me dus als staatssecretaris Participatie en Integratie dagelijks
voor in blijven zetten. Dat doe ik onder ander door de Wet banenafspraak
te verbeteren. Dat hebben we hier in de Kamer met elkaar gedaan. Eerst
hebben we de wet verbeterd. Die is inmiddels aangenomen. Vervolgens
hebben we de doelgroep verbreed. Maar we zijn nog niet klaar. Er moet
nog meer gebeuren. Het feit dat we nog steeds niet de aantallen halen
die we zouden moeten halen, is al aan bod gekomen. Daar zeg ik bij dat
dat voor zowel de overheid als het bedrijfsleven geldt. Eigenlijk is dat
voor mij helemaal niet zo relevant. Dat heb ik ook gezegd bij de
behandeling van de Wet banenafspraak. Ik zou het liefst zien dat we het
helemaal niet meer hebben over "overheid" of "bedrijfsleven", maar dat
we gewoon met elkaar die aantallen halen. We zijn er niet alleen bij de
Wet banenafspraak mee bezig. Ook bij de Participatiewet in balans kijken
we naar hoe we zo veel mogelijk mensen naar betaald werk kunnen helpen.
Er gebeurt uiteraard nog veel meer op SZW-terrein. Dat hebben we
gebundeld in de werkagenda. Dat is onder andere de motie die mevrouw
Westerveld destijds heeft ingediend. Daarin werd gezegd: ga er nou echt
werk van te maken en probeer dat, daar waar je vanuit Sociale Zaken met
beleid bezig bent, mee te nemen.
Vanuit GroenLinks-PvdA kwam ook de vraag hoe het kan dat mensen die een
Wajong-uitkering hebben en daarnaast werken vanaf 2026 toch zo veel
worden gekort.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik had nog een vraag over de mensen met een visuele beperking en mensen
met een beperking in het algemeen die niet aan het werk zijn. Ik volg
best wat de staatssecretaris zegt, namelijk dat er al heel veel mooie
dingen gebeuren. Tegelijkertijd gebeurt er ook heel veel niet. Ik was
een paar weken geleden op bezoek bij Visio, een school in Grave voor
jongeren met een visuele beperking. Daar zaten echt geweldige jongeren.
Die gaven aan dat het vinden van een stageplek vaak al moeilijker is,
gewoon omdat werkgevers niet bekend zijn met mensen met een visuele
beperking, met de hulpmiddelen die nodig zijn. Zij kunnen echt net zo
veel, maar ze hebben wel weer meer barrières dan andere leerlingen. Mijn
vraag aan deze staatssecretaris is heel concreet. Zou hij met
organisaties die zich hard maken voor leerlingen met een beperking, voor
mensen met een beperking, en met werkgeversorganisaties echt eens om de
tafel willen om te kijken waar die belemmeringen zitten en hoe die met
elkaar opgelost kunnen worden? Volgens mij is dat een
win-win-winsituatie voor de staatssecretaris, want het scheelt hem een
hoop geld, als ik dat zo plat mag uitdrukken, qua uitkeringen en
toeslagen, voor mensen met een beperking zelf, die graag aan de slag
willen, maar ook voor werkgevers, want ik ben er echt van overtuigd dat
het je organisatie verrijkt als je deze mensen in dienst hebt.
Staatssecretaris Nobel:
Het lijkt me een heel goed en ook een heel sympathiek voorstel, dus ik
stel voor dat ik daar zelf ook naar ga kijken. Ik ben ook altijd
geïnspireerd wanneer ik de voorzitter van MKB-Nederland spreek. Die zegt
altijd dat hij juist een heel inclusief arbeidsbestand in zijn bedrijf
wil. Hij zegt: als iemand met een beperking, bijvoorbeeld iemand die
moeilijk kan lopen, elke dag op het werk komt, wordt het wel heel lastig
voor de rest van het bedrijf om te zeggen dat ze zich niet zo lekker
voelen. Door met elkaar op de werkvloer bezig te zijn, gaan ook anderen
harder lopen. Dat komt uiteindelijk de bedrijfsresultaten ten goede. Ik
pak die handschoen dus graag op en ga hetzelfde werkbezoek of
bedrijfsbezoek — u had het over een school, excuus — afleggen. Daar ziet
u toch dat Sociale Zaken boven komt drijven en niet Onderwijs. Daar ben
ik gestationeerd vanuit het kabinet.
U vroeg ook naar de Wajong. U vroeg hoe het nou kan dat mensen toch
worden gekort op hun uitkering ondanks het feit dat ze werken, en hoe
het kan dat dat vanaf 2026 zo veel wordt. Dat was een ingewikkelde
boodschap. Die hebben we een tijdje geleden schriftelijk overgebracht
aan de mensen die het mogelijk betrof. Vanaf 1 januari 2026 start het
UWV met het beëindigen van het Wajong-recht van mensen die vijf jaar
lang hebben gewerkt en daarbij meer dan 75% van het maatmanloon hebben
verdiend. Dat komt doordat de mensen op dat moment niet meer voldoen aan
de criteria van de Wajong. Aan de ene kant is dat financieel gezien
natuurlijk heel erg zuur. Tegelijkertijd betekent het wel — en daar komt
optimisme om de hoek kijken — dat deze mensen eigenlijk toch nog heel
veel kunnen. Om de Wajong en alle andere sociale regelingen die we in
Nederland hebben, toch te kunnen blijven betalen, is draagkracht heel
belangrijk. Als je aan mensen die al die sociale regelingen moeten
betalen, ook voor iemand die eigenlijk wél kan werken, vraagt of zij
willen meebetalen, kun je met elkaar discussiëren over de grens. Die is
op dit moment 75%; dat is nu eenmaal de grens. Hoewel ik besef dat het
financieel geen prettige boodschap is voor die mensen, ben ik wel blij
dat we samen met het UWV hebben gezegd dat we deze mensen niet een maand
van tevoren kenbaar moeten maken dat dit staat te gebeuren maar dat we
dit tijdig moeten doen. Dat hebben we gedaan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Toch krijg ik best een aantal mails van mensen die hiermee
geconfronteerd worden. Zij geven aan dat dit tot grote problemen leidt.
Een heel concreet voorbeeld. Ik kreeg een mail van iemand die aangaf: ik
werk nu eindelijk op mijn niveau, maar het feit dat ik hier al meer dan
vijf jaar zit, betekent niet dat het altijd goed gaat. Zij rekende mij
voor dat ze bijna €700 per maand gaat verliezen. Dat zijn forse
inkomensverliezen. Dat lijkt mij ook niet de bedoeling hiervan. Je hebt
mensen die graag aan het werk willen en aan het werk gaan, maar die dan
door dit soort regelgeving juist weer flink achteruitgaan. Dat gebeurt
in de wetenschap dat veel mensen met een beperking tot de laagste
inkomenscategorieën behoren en dat ze ook veel meer andere kosten
hebben, zoals zorgkosten, kosten voor levensonderhoud enzovoorts. Mijn
vraag aan de staatssecretaris is: kan hij met ons meedenken over wat we
kunnen doen voor mensen die er heel erg op achteruitgaan maar die heel
graag aan het werk willen blijven?
Staatssecretaris Nobel:
Vaak is het bij sociale regelingen zo dat we met elkaar iets in het
leven roepen. Het is heel goed dat we dat doen, maar ergens trek je ook
een grens. Ik zie ook de tekortkoming daarvan, zeker op het moment dat
zo'n groep dan ineens hard financieel wordt geraakt. Ik kan met
gemeenten kijken wat er met die mensen gebeurt op het moment dat zij
toch door het ijs zakken. Het laatste wat je wilt, is dat diegene
uiteindelijk toch niet aan het werk gaat. Ik wil toezeggen dat ik dat in
een bestuurlijk overleg met gemeenten zal meenemen. Ik denk toch dat het
onvermijdelijk is om ergens een grens te trekken. Nogmaals, ik begrijp
dat dat een ingewikkelde boodschap is, maar ik ben wel blij dat we dat
tijdig hebben gedaan. Er zit ook een positieve kant aan dit verhaal,
namelijk dat die mensen uiteindelijk toch voor vijf jaar lang, niet voor
een korte periode, 75% of meer van het maatmanloon verdienden. Dat
betekent dat er heel veel wel kon voor deze mensen. Dat is op zich goed
nieuws.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Tegelijkertijd zit hier natuurlijk ook wel een deel in van wat de
staatssecretaris van VWS "ondermijning" noemde. Het doel is dat mensen
er altijd op vooruitgaan en dat mensen mee kunnen doen. Tegelijkertijd
zien we dat heel veel mensen met een beperking, als zij bijvoorbeeld
meer uren kunnen gaan werken, langer aan het werk kunnen of met de
juiste ondersteuning een vaste aanstelling kunnen krijgen, er bijna
altijd op andere vlakken op achteruitgaan. Volgens mij is dat niet de
bedoeling van het VN-verdrag. Ik zou aan het kabinet willen meegeven om
bij alle maatregelen, ook dit soort sociale maatregelen, elke keer mee
te nemen wat dat met deze groep mensen doet. Ik verzoek dus beide
staatssecretarissen om veel meer oog te hebben voor de inkomenspositie
van mensen met een beperking die aan het werk gaan, en hoe die soms
verslechtert door andere regelgeving. Ik begrijp dat sociale
voorzieningen zijn bedoeld om mensen te helpen die anders niet het hoofd
boven water kunnen houden, maar dit gaat echt vaak over mensen die
bijkomstige gezondheidsproblemen hebben, die bijkomstige dure uitgaven
hebben. Mijn hartenkreet is: let daarop.
Staatssecretaris Nobel:
Ik neem notie van die hartenkreet, maar ik zou hem eigenlijk ook nog
iets breder willen trekken. Dat heb ik vanaf deze zijde al vaker gezegd:
het is mij een doorn in het oog dat mensen die de stap naar werk willen
zetten dat niet doen, omdat zij bang zijn dat ze erop achteruitgaan. Ze
zijn bang dat zij uiteindelijk geen toeslag meer ontvangen van de
gemeente of later de blauwe envelop op de mat krijgen en veel van de
zuurverdiende centen alsnog moeten terugbetalen. Ik denk dat we het met
elkaar, los van deze groep, veel te ingewikkeld hebben gemaakt voor
mensen in Nederland die de stap naar werk willen zetten of meer willen
gaan werken. Dat geldt niet alleen voor deze groep. Daar moeten we, ook
als demissionair kabinet, echt mee doorgaan. We hebben het gewoon veel
te ingewikkeld gemaakt.
De voorzitter:
Uw laatste interruptie, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de staatssecretaris zeggen: bang zijn dat. Die angst is
natuurlijk hartstikke reëel. Er zat hier vanavond iemand op de tribune
en zij heeft heel lang niet kunnen trouwen, omdat zij er dan met het
gezin fors op achteruit zouden gaan. Ik ben heel blij voor hen, voor
Pauline, dat ze afgelopen zomer die stap hebben gezet. Er zat hier
vanavond iemand op de tribune met een zorgintensief kind thuis. Je hebt
dan veel meer kosten en je hebt veel meer stress. Je kunt je dan ook
niet veroorloven om minder te gaan werken, terwijl het soms wél nodig is
om voor je kind te zorgen. Er zit ook iemand in de zaal die zich graag
kandidaat wil stellen voor de gemeenteraad en denkt: misschien moet ik
het maar niet doen, want dan kom ik in de knoei met het UWV en kan ik
straks misschien de huur niet meer betalen. Dit zijn drie voorbeelden
van mensen die vanavond hier in de zaal zaten. Dat is geen angst alleen,
maar het is gewoon reëel dat mensen bang zijn dat ze een deel van hun
inkomsten, en daarmee een deel van hun vrijheid verliezen. Dat zijn echt
de kreten van mensen. Daarom was mijn oproep aan het kabinet: let er
alsjeblieft op, want dit gaat echt over de zelfstandigheid van
mensen.
Staatssecretaris Nobel:
Het is inderdaad een reële angst, die ook vaak werkelijkheid kan worden.
Dat geldt niet alleen voor deze groep, maar ook voor mensen die de stap
naar werk willen zetten of meer willen werken. Ik heb mij in ieder geval
vanuit het kabinet voorgenomen om echt iets te doen aan al die toeslagen
die we in gemeenteland zien en de rechtsongelijkheid die daaruit
voortkomt. Ik zie dat te weinig mensen de stap naar betaald werk willen
zetten of meer uren willen werken, omdat ze bang zijn dat het
uiteindelijk financieel slecht uitpakt. Ik begrijp heel goed dat het
voor deze groep mensen, die ook nog hoge specifieke zorgkosten kunnen
hebben, extra spannend is als je weet dat je er mogelijk op
achteruitgaat. Alleen al de gedachte dat het kan gebeuren — dat je in
een kwetsbare positie zit en er dan nog verder op achteruitgaat — maakt
dat ik me heel goed kan voorstellen dat het mensen wantrouwend maakt.
Daar moeten we echt met elkaar stappen in blijven zetten. Dat doe ik op
meerdere dossiers, niet alleen bij de Participatiewet. We zijn
bijvoorbeeld ook aan het kijken naar de kinderopvang. We willen het
lonend maken dat mensen die stap naar werk zetten.
De voorzitter:
Ik hoop dat deze staatssecretaris ook richting een afronding gaat.
Staatssecretaris Nobel:
Ik ga mijn best doen, voorzitter.
De BBB gaf aan dat mensen met ervaringskennis en hun naasten aangeven
dat er drempels zijn om input te leveren, door beperkte financiële
vergoedingen, maar ook door financiële risico's die mensen met een
uitkering lopen bij het ontvangen van financiële vergoedingen. De vraag
was of ik zou kunnen toezeggen dat er een analyse komt en mogelijke
oplossing wordt bedacht voor dit laatste. Volgens mij heb ik zojuist ook
al het een en ander gezegd over het zetten van de stap naar werk. U
vroeg ook naar mensen in de Wajong die werken met een loondispensatie en
nu geen pensioen opbouwen omdat hun pensioengevend loon niet boven de
franchise uitkomt. Er werd gevraagd of ik bereid ben om te kijken naar
een oplossing hiervoor. In Nederland is het zo — ik hoef dat mevrouw
Joseph zeker niet uit te leggen — dat iedereen dezelfde rechten heeft om
een pensioen op te bouwen. Dat geldt voor alle ingezetenen, dus ook voor
mensen met een Wajong. Als mensen naast hun Wajong werken in een bedrijf
of sector waar zij een pensioenregeling opbouwen, dan kan dat voor zover
zij een inkomen genieten boven die franchise. Maar ook in de tweede
pijler kan een aanvullend pensioen worden opgebouwd. Daarmee wordt dan
voldaan aan wat ook in het VN-verdrag staat. Het is alleen wel zo dat
sommige mensen in de Wajong werken met loondispensatie, waardoor zij
vaak een loon ontvangen beneden die franchise. Dan bouwen zij inderdaad
bijna geen pensioen op. Ik zou dus aan de Kamer willen toezeggen dat
wordt onderzocht wat de consequenties zijn van het vervangen van de
loondispensatie door bijvoorbeeld een loonkostensubsidie in de Wajong.
Dat is volgens mij al eerder gebeurd. Daar zou ik graag eind van het
jaar op terugkomen namens het kabinet. Ik denk dat het voor de minister
is die over de pensioenen gaat, maar het kabinet komt er aan het einde
van het jaar bij uw Kamer op terug.
De VVD vroeg naar het vereenvoudigen en versnellen van de
aanvraagprocessen van werkvoorzieningen voor werkgevers. Volgens mij heb
ik er in mijn bijdrage al een paar keer aan gerefereerd. Ik denk dat de
rol van werkgevers essentieel is. Zij nemen uiteindelijk de mensen aan.
Daarom moeten we ervoor zorgen dat het voor hen eenvoudig is om de
drempels die ze toch nog ervaren, weg te nemen. We hebben daar in het
begin over gesproken toen we het hadden over visuele beperkingen, maar
MKB Nederland en VNO-NCW geven aan dat er meer drempels zijn. Daar
moeten we met elkaar stappen voor blijven zetten. Dat kan bijvoorbeeld
door samen met het UWV of met de gemeente te kijken hoe we
arbeidsovereenkomsten gemakkelijker kunnen maken. We kunnen stappen
zetten in de Participatiewet. We gaan met de banenafspraak aan de slag
door samen te kijken wat er nog meer kan, buiten de stappen die we al
gezet hebben. Dat is echter geen proces dat ik nu loslaat. Het is iets
waar we al stappen in hebben gezet.
Mevrouw Richardson (VVD):
Misschien toch even heel specifiek. Als mensen aan het werk gaan, zie je
gewoon: je hebt een contract getekend en je wilt beginnen, maar
vervolgens moet je nog wekenlang wachten totdat je werkplek zo ingericht
is dat je aan het werk kan. Dat kan weken duren. Daarom heb ik gevraagd
of de staatssecretaris daar een versnelling op kan maken. Ik zie nu in
de maatregelen staan dat er in 2026 een onderzoek komt en dat we in 2027
gaan nadenken over de variabelen. Dat lijkt mij toch wel iets te lang
duren.
Staatssecretaris Nobel:
Wat ik kan toezeggen, is dat ik samen met het UWV en met gemeenten ga
kijken naar het toekennen van die voorzieningen. Uw collega, de heer De
Kort, heeft daar eerder in een motie toe opgeroepen. Ik zal er in het
najaar in een Kamerbrief op terugkomen.
Tot slot, voorzitter. Volgens mij is het tot slot. Ik kijk even, voordat
ik dat te snel zeg. Ja, tot slot nog een vraag van mevrouw Richardson
van de VVD. Ze vraagt om het voor werkgevers gemakkelijker te maken om
passende werkplekken voor stagiaires aan te vragen. Ik ben een beetje
zoekende naar wat u exact daarmee bedoelt. Het is in ieder geval zo dat
de onderwijsinstellingen in overleg met de studenten kijken wat ze
kunnen doen om stageplekken te krijgen, ook voor mensen met een
beperking. Over dat onderdeel ga ik niet. Daar gaat mijn collega van OCW
over. Ik kan wel samen met het UWV zoeken naar passende hulpmiddelen om
ervoor te zorgen dat we bijvoorbeeld kunnen voorzien in benodigde
aanpassingen op een stageplek. Dat is overigens iets wat we al met het
UWV doen.
Mevrouw Richardson (VVD):
Dat is op zich heel erg fijn. Ik hoop dat daarmee dezelfde versnelling
wordt gemaakt als dat wordt gedaan voor werknemers.
Staatssecretaris Nobel:
Ik denk dat het het beste als ik deze vraag meeneem naar OCW. Dan zal ik
vragen hoe het precies zit. Ik heb er nu namelijk geen goed antwoord
op.
De voorzitter:
We gaan naar de tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Westerveld. We
wachten even op de printer van mevrouw Westerveld. U heeft een handvol
moties, of valt het mee?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, ik heb drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de zelfstandigheid van mensen met een beperking wordt
aangetast, doordat winkels en voorzieningen vaak onvoldoende
toegankelijk zijn;
constaterende dat er geen duidelijke wetgeving bestaat omtrent de
toegankelijkheid van de fysieke winkelomgeving;
verzoekt de regering om afspraken te maken met brancheorganisaties,
winkelketens en bedrijven, met het doel om de toegankelijkheid van de
fysieke en digitale dienstverlening van winkels te verbeteren en deze
afspraken af te stemmen met ervaringsdeskundigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.
Zij krijgt nr. 364 (24170).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onduidelijkheid over de gevolgen van vergoedingen voor
uitkeringen en toeslagen voor mensen met een beperking reden is zich
niet te kandideren als gemeenteraadslid of voor een ander politiek
ambt;
constaterende dat volgens de Grondwet eenieder het recht heeft tot lid
gekozen te worden van een vertegenwoordigend orgaan, behoudens bij de
wet gestelde beperkingen en uitzonderingen;
verzoekt de regering om nog vóór de definitieve kandidaatstelling voor
de gemeenteraadsverkiezingen van 2026 te regelen dat mensen met een
beperking die zich politiek inzetten niet gekort worden op toeslagen en
uitkeringen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.
Zij krijgt nr. 365 (24170).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
De laatste motie gaat over meerzorg. Daar staan meer mensen onder.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gezinnen met ernstig meervoudig beperkte kinderen
onverwacht zijn geconfronteerd met een afwijzing voor meerzorg, terwijl
de hulpvraag onveranderd of zelfs verslechterd is;
overwegende dat deze zorg noodzakelijk is en de afwijzing leidt tot
enorme stress en financiële druk;
overwegende dat de kwaliteit en toegang tot noodzakelijke zorg niet zou
mogen afhangen van het zorgkantoor waar de zorg voor iemand wordt
geregeld;
verzoekt de regering om met professionals en vertegenwoordigers van
cliënten richtlijnen vast te leggen voor de beoordeling van
meerzorgvragen, en tot die tijd zorgkantoren de ruimte te geven maatwerk
te bieden aan cliënten met een complexe zorgvraag die (nog) niet in
aanmerking komen;
verzoekt de regering tevens in overleg met zorgkantoren een oplossing te
vinden voor de gezinnen van wie de aanvraag is afgewezen, en de Kamer te
informeren voor het begrotingsdebat VWS,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Dobbe, Bikker, De
Korte, Krul en Paulusma.
Zij krijgt nr. 366 (24170).
Mevrouw Dobbe, SP.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bezuinigingen van 140 miljoen euro op de
gehandicaptenzorg zijn geschrapt voor 2026, maar vanaf 2027 nog wel op
de planning staan;
overwegende dat de dekking van de bezuiniging op behandelingen in de Wlz
is weggevallen, aangezien die was gebaseerd op de geschrapte
overheveling naar de Zorgverzekeringswet;
overwegende dat de dekking voor de bezuiniging die is gekoppeld aan het
werken met meerjarenafspraken ook niet klopt, aangezien er nu vaak ook
al wordt gewerkt met meerjarenafspraken;
overwegende dat deze ongedekte bezuinigingen de druk op de
gehandicaptenzorg nog verder vergroten, terwijl die al onverantwoord
hoog is;
verzoekt de regering om deze bezuinigingen op de gehandicaptenzorg ook
na 2026 niet door te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dobbe.
Zij krijgt nr. 367 (24170).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek van het Nibud blijkt dat mensen met een
beperking te maken hebben met meerkosten die kunnen oplopen tot
duizenden euro's per jaar, terwijl zij vaak juist een lager inkomen
hebben;
overwegende dat zij deze meerkosten deels vergoed kunnen krijgen via
gemeenten, maar dat er onuitlegbare verschillen bestaan tussen gemeenten
in de hoogte van deze bedragen en de toegankelijkheid van de
regeling;
verzoekt de regering om in overleg met mensen met een beperking een
landelijke minimumnorm voor de meerkostenregeling in de wet op te nemen
en daarbij te zorgen dat niemand er hierdoor op achteruitgaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dobbe.
Zij krijgt nr. 368 (24170).
Mevrouw Dobbe (SP):
Verder is er een motie aangenomen om alle conclusies en alle
aanbevelingen van het VN-comité in de werkagenda's op te nemen. Dat is
gewoon: allemaal. De staatssecretaris vraagt om richting van de Kamer.
Dan zeggen wij: voer dit uit en maak daar haast mee.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Joseph, BBB.
Mevrouw Joseph (BBB):
Ik heb drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige werkagenda van het VN-verdrag Handicap
2025-2030 geen helder monitoringssysteem bevat;
verzoekt de regering om een monitoringssysteem in te richten dat inzicht
geeft in de uitvoering van alle rechten en verplichtingen die volgen uit
het VN-verdrag Handicap en de opvolging van alle aanbevelingen van het
VN-comité, en de Tweede Kamer hier uiterlijk in het eerste kwartaal van
2026 over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Joseph en Krul.
Zij krijgt nr. 369 (24170).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de onlangs verschenen richtlijn
Autismespectrumstoornis bij kinderen/jeugd van de NVvP (de Nederlandse
Vereniging voor Psychiatrie) klassieke ABA afraadt vanwege de schade die
hiermee is veroorzaakt bij betrokkenen;
overwegende dat het bij klassieke ABA volgens de NVvP gaat om
behandelingen met een hoge frequentie en een lange behandelduur;
overwegende dat de (internationale) autismegemeenschap ABA
afwijst;
verzoekt de regering om ABA-behandelingen die intensiever zijn dan één
uur per week niet langer te (laten) financieren met overheidsgeld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Joseph.
Zij krijgt nr. 370 (24170).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bestaande mobiliteitsaanpassingen voor auto's via het
UWV, RDW, CBR en andere instanties onvoldoende flexibel en toegankelijk
zijn;
overwegende dat internationale voorbeelden laten zien dat uitwisselbare
aanpassingen, zoals pedaalverhogers en pedaalverlengers, praktisch en
betaalbaar kunnen zijn;
overwegende dat hiervoor interdepartementale samenwerking nodig is
tussen de ministeries van VWS en IenW;
verzoekt de regering in overleg te treden met belangenorganisaties over
de mogelijkheden voor modulaire autoaanpassingen gericht op het
verbeteren van toegankelijkheid, en de Kamer hier in Q1 2026 over te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Joseph en Richardson.
Zij krijgt nr. 371 (24170).
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over de tweede motie. Ik ken de discussie over ABA. Ik
ken mensen die beschadigd zijn geraakt. Ik ken de enorm nare voorbeelden
uit internationaal onderzoek uit de Verenigde Staten. Ik ben een aantal
keer op werkbezoek geweest. Op een van die werkbezoeken was ik bij een
aanbieder. Zij gaven aan dat hun therapie op ABA gebaseerd is. Zij
werken met kinderen met een meervoudige beperking. Die hebben soms ook
problemen met zich uiten, of autisme. Daar kwam het voorbeeld langs van
iemand die zich uitte door agressief te zijn. Dat kind van een paar jaar
oud was iedere dag daar. Ouders gaven aan: dat helpt, want je moet een
kind op de een of andere manier wel leren omgaan met agressief gedrag.
Mag dit nou wel of niet volgens de motie van mevrouw Joseph? Dat vraag
ik even voor mijn weging. Ik vind namelijk het lastige aan deze hele
discussie dat ik mensen ken die echt beschadigd zijn, maar dat ik soms
ook de andere voorbeelden hoor van instanties waar ze, volgens mij,
ontzettend goed bezig zijn en juist gezinnen helpen.
Mevrouw Joseph (BBB):
De nieuwe richtlijn geeft aan dat het gaat om intensieve behandelingen
van meerdere uren per week, en ook meerdere weken lang, waarvan is
aangetoond dat die schadelijk zijn. Op zich zijn er natuurlijk andere
therapieën mogelijk om probleemgedrag te verhelpen. Het probleem met ABA
is dat het niet de oorzaken aanpakt, maar alleen kijkt naar het gedrag.
Ik heb ook artikelen gelezen en hoogleraren gesproken over autisme en
mensen met een verstandelijke beperking waar moeilijk contact mee te
maken is. Die zeggen dat je eigenlijk gewoon echt de oorzaak moet
aanpakken en je je niet zozeer moet richten op het gedrag uit het kind
halen, want het gaat om de oorzaak.
De voorzitter:
Ten slotte, kort.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dat weet ik ook. Dit is gewoon een hele ingewikkelde discussie, omdat
dan nu de vraag opkomt wat ABA is en wat niet. Nogmaals, ik weet het:
veel mensen hebben er echt enorme trauma's van opgelopen. Maar ik wil
graag weten of dit specifieke voorbeeld, van de aanbieder die dit aangaf
en de ouders die er ook blij mee waren, dan wel of niet kan als zo'n
motie wordt aangenomen. Je krijgt dan al heel snel dat wij in de Kamer
moeten gaan beoordelen wat ABA is en dat wij in de Kamer dus moeten
beoordelen welke aanbieders wel of niet kunnen blijven leveren. Daar ben
ik niet voor, terwijl ik wel vind dat therapieën waaraan mensen trauma's
overhouden, niet zouden moeten bestaan. Dat is echt wel lastig aan deze
motie, vind ik.
Mevrouw Joseph (BBB):
Ik kan me voorstellen dat het lastig is, maar ABA is gewoon in zichzelf
verkeerd volgens de autismegemeenschap, omdat je het autistische gedrag
uit de kinderen probeert te halen. Daar gaat het niet om; je moet de
oorzaak aanpakken en daar zijn voldoende therapieën voor. Maar zolang we
ABA blijven financieren, komen die therapieën ook minder van de grond.
Ik weet niet welke aanbieder het was, maar ik denk dat die aanbieders,
als die dat niet al aanbieden, natuurlijk ook kunnen en willen switchen
naar therapieën waardoor de kinderen in ieder geval niet beschadigd
worden.
De voorzitter:
De heer Krul, CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de motie-Krul/Joseph om alle conclusies en
aanbevelingen van het VN-comité in de werkagenda's op te nemen, met
concrete en haalbare doelstellingen (24170, nr. 343), is
aangenomen;
constaterende dat 64 van de aanbevelingen van het VN-comité géén
opvolging hebben gekregen in de werkagenda;
overwegende dat in de brief van 31 januari 2025 is toegezegd dat er bij
het versturen van de werkagenda een aanpak zou worden meegestuurd die
betrekking heeft op de aanbevelingen die dan nog geen onderdeel zijn van
de werkagenda;
verzoekt het kabinet in het eerste kwartaal van 2026 de Kamer een
concreet stappenplan te sturen waarin ingegaan wordt op hoe en wanneer
de overige 64 aanbevelingen van het VN-comité worden uitgewerkt en
geïmplementeerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Joseph.
Zij krijgt nr. 372 (24170).
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Dit is de richting: de Kamer spreekt uit — de Kamer heeft
dat ook al gedaan — dat alle 107 aanbevelingen moeten worden uitgevoerd.
Er kunnen redenen zijn waarom dat nog niet gelukt is, maar ik mag
verwachten dat we dit per maatregel weten, in de zin van: dit komt in
27, dit komt in 28 en daar hebben we dit nog voor nodig. Dat moet boven
water te krijgen zijn, want anders is er ook geen regie. Ik denk dat de
monitor die ik mede heb ondertekend daar een goede bijdrage aan kan
leveren.
Voorzitter. Ik moet tot slot nog wat rechtzetten. Ik ben streng
toegesproken in de schorsing over dat er iets ontbrak aan mijn inbreng,
dus dit is ook voor Maureen: mensen met een beperking kunnen en willen
meedoen, maar doen bovenal al mee. Ze staan voor de klas, ze zitten in
de politiek, ze werken in de zorg, ze trouwen — gefeliciteerd, Pauline —
ze zijn vrijwilligers, mantelzorgers, vader of moeder. Ze doen mee, maar
ze hebben niet overal gelijke kansen. Dat begint niet met geld of
beleid, maar met bewustwording. We moeten niet de beperking, maar de
mens zien. Als het ons lukt om die bewustwording mogelijk te maken, dan
hebben we al een wereld gewonnen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw De Korte, NSC.
Mevrouw De Korte (NSC):
Voorzitter. Ik heb drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de werkagenda onder 3.4.4 staat dat er
overheidsbrede loketten komen vanuit de Wmo, Wlz en Zvw;
overwegende dat mensen met een beperking gebaat zijn bij één
aanspreekpersoon die alle ondersteuning in één integraal plan
coördineert en hiervoor voldoende regelruimte heeft;
verzoekt de regering om in de werkagenda op te nemen dat er per cliënt
één aanspreekpersoon komt die alle ondersteuning bundelt in één plan en
hiervoor voldoende regelruimte krijgt, en de Kamer binnen vier maanden
te informeren over de aangepaste maatregelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Korte.
Zij krijgt nr. 373 (24170).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat VWS de databeschikbaarheid van mensen met een
beperking wil vergroten;
overwegende dat tot nu toe vele zorgorganisaties hun data nog niet
volgens de meest recente wet- en regelgeving beveiligd hebben, waardoor
persoonsgegevens van kwetsbare mensen risico lopen;
verzoekt de regering om bij het vergroten van de databeschikbaarheid van
mensen met een beperking:
erop te blijven handhaven dat betrokken organisaties hun data volgens de meest recente wetgeving beveiligd hebben en houden;
ervoor te zorgen dat bsn-gegevens samen met overige gevoelige persoonsgegevens apart worden opgeslagen en beperkt benaderd kunnen worden, bijvoorbeeld met behulp van multi-party computation,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Korte.
Zij krijgt nr. 374 (24170).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er grote verschillen zijn in winstgevendheid tussen
zorgorganisaties in de gehandicaptenzorg, waarbij uit het rapport
Barometer Nederlandse Gezondheidszorg van EY blijkt dat grotere
aanbieders in de gehandicaptenzorg lagere winsten maken, waarschijnlijk
doordat zij zwaardere doelgroepen behandelen;
overwegende dat kleine organisaties mogelijk vooral lichtere, minder
complexe cliënten opnemen en hierdoor hogere winsten realiseren
("krenten uit de pap");
verzoekt de regering om in de gehandicaptenzorg, ouderenzorg, ggz en
ziekenhuiszorg te onderzoeken wat de reden voor de verschillen in
winsten zijn bij grote en kleine organisaties en of dit veroorzaakt
wordt door selectie van minder complexe patiënten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Korte.
Zij krijgt nr. 375 (24170).
Mevrouw De Korte (NSC):
Mijn excuses voor het feit dat ik de tijd net heb overschreden.
De voorzitter:
Ik zal het onthouden. De heer Diederik van Dijk, SGP.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de bewindspersonen voor de gegeven
antwoorden. Er is nog heel veel te verbeteren voor personen met een
handicap. Dat heeft iedereen in deze zaal aangeduid. Er is ook heel veel
ergernis geuit over geconstateerde traagheid. Maar volgens mij is het
niet in de geest van mensen met een beperking om te blijven steken in de
mineur. Liever sluit ik me daarom aan bij het hele mooie prentenboek De
jongen, de mol, de vos en het paard.
"We hebben nog zo ver te gaan," zuchtte de jongen.
"Ja, maar kijk eens hoe ver we al zijn gekomen," zei het paard.
Zo is dat. Handen uit de mouwen, samen met al die mensen die leven met
een beperking. We zullen nooit alle drempels kunnen wegnemen, maar we
kunnen ze met elkaar wel een stukje lager maken.
Voorzitter. Ik heb één motie. Die gaat over de prenatale screening. Ik
heb goed geluisterd naar wat de staatssecretaris zei. Ze zei dat we al
werken met neutrale, niet-sturende informatie rond prenatale screening.
Dat geloof ik graag. Ik geloof echter — ik heb het rapport van eind 2024
meegenomen — dat de kritiek van de VN breder gaat. Dat geldt ook voor de
aanbevelingen. Om die reden wil ik een hele voorzichtige, bescheiden
motie indienen, die ik vooral "onderzoekend" zou willen noemen. De motie
luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het VN-comité Handicap kritisch is over de Nederlandse
praktijk van prenatale screenings vanwege "de onderliggende
discriminerende houding richting mensen met een beperking" en
aanbevelingen doet om dit tegen te gaan;
constaterende dat de werkagenda voor de implementatie van het VN-verdrag
Handicap geen acties bevat ten aanzien van prenatale screenings;
verzoekt de regering aan de hand van de aanbevelingen van het genoemde
VN-comité te bezien welke concrete acties er ondernomen kunnen worden om
het mogelijk stigmatiserende effect van prenatale screenings tegen te
gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Diederik van Dijk.
Zij krijgt nr. 376 (24170).
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Thiadens, PVV.
De heer Thiadens (PVV):
Voorzitter, dank. Ik heb twee moties, maar voordat ik die voorlees, wil
ik allereerst de mensen op de publieke tribune danken voor hun
aanwezigheid, ook vanmiddag in de Statenhal. Het is altijd heel
waardevol om met ze te spreken en hun input te gebruiken in dit soort
debatten. Het balletje ligt nu bij het kabinet.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mensen met dwerggroei niet verzekerd in alle
(huur)auto's kunnen rijden, omdat hiervoor de pedalen buiten hun bereik
zijn;
overwegende dat hun vrijheid hierdoor ernstig wordt ingeperkt;
verzoekt de regering om te onderzoeken wat geregeld moet worden om
verwisselbare pedaalverhogers in personenauto's legaal te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Thiadens en Krul.
Zij krijgt nr. 377 (24170).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat medicijnen met vosoritide, zoals Voxzogo, kinderen met
achondroplasie kunnen helpen bij het groeien, en intensieve en dure
operaties kunnen voorkomen,
constaterende dat het EMA-goedgekeurde medicijn Voxzogo in andere
Europese landen voorhanden is en in Nederland niet;
overwegende dat ouders in Nederland gebruik moeten kunnen maken van deze
medicijnen zonder dat ze zouden moeten verhuizen naar het
buitenland;
roept de regering op om samen met de fabrikant, eventuele toekomstige
fabrikanten en de ouderwerkgroep Voxzogo een pilot te starten voor
Voxzogo of anders overbruggingsafspraken te maken met andere Europese
landen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Thiadens en Claassen.
Zij krijgt nr. 378 (24170).
Mevrouw Richardson, VVD.
Mevrouw Richardson (VVD):
Voorzitter. Ik wil heel graag beide staatssecretarissen bedanken voor
hun beantwoording van de vragen. Het is fijn dat ik een brief ga
ontvangen van de staatssecretaris om werkgevers te helpen bij het
aanbieden van hulp om de werkplekinrichting voor nieuwe medewerkers
versneld te realiseren. Datzelfde geldt wat mij betreft ook voor de
stagiaires. Ik vind het fijn dat staatssecretaris Nobel in ieder geval
de toezegging doet om dat bij OCW na te vragen, maar ik zou het ook fijn
vinden als ik daar in een brief een reactie op krijg.
Dank aan de mensen op de tribune. Het was een lange avond, maar dat was
het zeer waard. Ik dank ook de mensen die online hebben meegeluisterd en
hier niet fysiek bij konden zijn. Er is veel te doen; er is ook veel
vaart te maken. Dat doen we samen. Mijn hartenwens is om dat ook echt
met de ervaringsdeskundigen te doen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag, specifiek over onderwijs. Want mevrouw Richardson
noemt het nou voor de tweede keer. Dat is een terecht punt, maar we
hebben hier recent de Wet van school naar duurzaam werk behandeld,
waarin we een aantal voorstellen hebben gedaan, bijvoorbeeld om ervoor
te zorgen dat er meer stageplekken bij werkgevers komen. Daar heeft de
VVD dan tegengestemd. Ik zou mevrouw Richardson dan ook willen vragen —
dat doe ik niet om hier een nieuw debat uit te lokken — om er in haar
fractie voor te zorgen dat deze belangrijke portefeuille bij alle
collega's terechtkomt en dat alle collega's meewerken aan het realiseren
van het VN-verdrag, bijvoorbeeld door te werken aan inclusieve
stageplekken.
Mevrouw Richardson (VVD):
Dank voor de vraag. Ik ken de motie als zodanig niet, dus mijn excuus.
Daar ben ik net iets te nieuw voor. Maar dat zal ik zeker ook
terugnemen. Ik krijg vragen van met name stagiaires — en die vragen zijn
voor mij van belang — als: ik wil beginnen met een stage van drie
maanden en dan krijg ik na acht weken pas de gelegenheid om te starten.
Dat is gewoon te laat.
De voorzitter:
De laatste spreker is mevrouw Paulusma, D66.
Mevrouw Paulusma (D66):
Dank, voorzitter, en ook dank aan de beide bewindspersonen voor de
beantwoording. Maar ik dank vooral alle mensen die nog steeds op de
publieke tribune zitten en die in de afgelopen periode ook de moeite
hebben genomen om ons te mailen of ons van goede informatie te
voorzien.
De staatssecretaris van VWS vroeg om hulp en om goede tips. Volgens mij
zijn die er legio en zijn er ook al een heleboel gegeven. Ik sluit me
aan bij de woorden van Harmen Krul — "collega Krul"; laat ik het netjes
houden — dat er een hele duidelijke opdracht ligt.
Ik wil ook nog wel een praktische tip geven. Wij gaan straks allemaal
met verkiezingsreces, maar u bent met elkaar demissionair. Volgens mij
heeft u de komende periode meer tijd dan deze Kamerleden. Ik zou dus al
die tijd gebruiken om aan de slag te gaan om ons zo rond de kerst te
informeren met goed nieuws.
De voorzitter:
Ik schors tien minuten en dan gaan we luisteren naar de beide
staatssecretarissen.
De vergadering wordt van 22.13 uur tot 22.29 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Sorry, voorzitter. De heer Aartsen zit in het buitenland, dus het
schakelen met IenW duurde ietsje langer.
De voorzitter:
Mag het op de publieke tribune iets rustiger? Peter, grijp in! De
staatssecretaris.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik had nog een vraag openstaan van mevrouw Joseph. Zij vroeg hoe het
staat met de motie waarin het kabinet wordt verzocht om aan te geven
welke bepalingen van het VN-verdrag Handicap naar de mening van dit
kabinet rechtstreeks werken. Bij de goedkeuringswet is in de memorie van
toelichting aangegeven welke bepalingen naar de inschatting van dit
kabinet rechtstreeks werken. Ik ben bezig met het in kaart brengen van
een actueel overzicht hiervan. Het kabinet stuurt deze inschatting dit
najaar naar de Kamer.
Dan de appreciaties. De motie op stuk nr. 364 krijgt oordeel
Kamer.
De motie op stuk nr. 365 is voor mijn collega-staatssecretaris.
Als ik de motie op stuk nr. 366 zo mag interpreteren dat ik het overleg
aanga met zorgprofessionals en vertegenwoordigers van cliënten en
zorgkantoren en dat doe voor zover passend bij mijn rol, dan geef ik
deze motie heel graag oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ik zag een heel klein knikje bij mevrouw Westerveld, maar wel een
knikje.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Een knikje is een knikje. Daar doe ik het voor.
De voorzitter:
Komt er nog een toelichting?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik knikte inderdaad. Ik hoop dat de staatssecretaris haar rol daarbij
maximaal pakt. Ze gaf al aan dat ze boos kan worden, als dat nodig is.
Als het nodig is, zie ik dat dan ook graag gebeuren, want dit vraagt
gewoon om uitvoering.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 367.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Die moet ik ontraden, want er zit geen dekking bij.
De motie op stuk nr. 368 ontraad ik onder de noemer van het debat over
decentraal beleid.
Ik zou mevrouw Joseph en de heer Krul eigenlijk willen vragen om de
motie op stuk nr. 369 aan te houden. Hetzelfde geldt voor de motie op
stuk nr. 372, van Krul/Joseph, want die verbind ik daaraan. Ik zou dus
willen vragen om beide moties, dus Joseph/Krul en Krul/Joseph, op
stukken nrs. 369 en 372 aan te houden. Ik heb de inbreng tijdens het
debat heel duidelijk gehoord. Tegelijkertijd krijg ik heel duidelijk het
volgende terug. Als we nu alle mankracht die we op dit dossier hebben,
volledig inzetten op het geven van invulling aan deze twee moties,
ondanks het verkiezingsreces dat er aankomt, dan blijft er eigenlijk
geen tijd en ruimte over voor de uitvoering van de werkagenda die we op
dit moment hebben liggen. Daar zit een hele wezenlijke angst. We hebben
natuurlijk wel een hele hoop stappen gezet in deze werkagenda, maar 64
punten zitten er niet in. Dat erken ik. Daar hebben we het uitgebreid
over gehad. Een heleboel punten zitten er wel in. Op dit moment wordt er
heel hard ingezet op de uitvoering daarvan. Ik ben bang dat we het
tijdpad dat nu gesuggereerd wordt, niet kunnen realiseren. Dat gezegd
hebbende zijn er een aantal heel duidelijke wensen uitgesproken tijdens
het debat. Ik zou heel graag middels een brief nog uitgebreider hierop
reageren en daarin vermelden welke stappen we nemen qua monitoring.
De heer Krul (CDA):
De staatssecretaris moet begrijpen — ik denk dat ze dat begrijpt, want
zij heeft ook aan deze kant gestaan — dat dat onvoldoende is. Want we
kennen die brieven. Sterker nog, ik heb naar zo'n brief verwezen,
namelijk die van 31 januari, waarin heel goed staat: we vinden het
belangrijk, dus we komen met een plan en hiermee is de motie afgedaan.
Zo zal de volgende brief ook zijn. Als het eerste kwartaal van 2026 geen
haalbare kaart is en als dat betekent dat we onevenredig veel capaciteit
nodig hebben voor die aanbevelingen die niet zijn overgenomen, wil ik
van de staatssecretaris weten wat dan wel een haalbare kaart is. Is dat
het tweede kwartaal, of het derde kwartaal? Ik ben natuurlijk niet de
beroerdste.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Het lukt mij niet om op dit moment een concrete datum te noemen
daarvoor. Als de heer Krul zijn motie geëindigd had met "verzoekt het
kabinet in het eerste kwartaal van 2026 de Kamer een concreet
stappenplan te sturen", dan had ik hem daarin tegemoet kunnen komen.
Maar omdat het gaat over de precieze vraag hoe en wanneer alle overige
64 aanbevelingen worden uitgewerkt en geïmplementeerd, moet ik op dit
moment heel concrete plannen gaan maken voor elk van die 64
aanbevelingen. Een deel van de reden dat we daar nu nog niet mee bezig
zijn, is omdat de aanbevelingen waar we nu mee aan de gang zijn gegaan
uit de sprintsessies als de meest belangrijke zijn gekomen. Dat is hier
ook in meegenomen. Dus als de heer Krul daarna een punt kan zetten,
wordt het een ander verhaal, maar als we al die overige 64 aanbevelingen
willen meenemen, waar nu dus nog geen concreet plan voor ligt, moeten we
daar een concreet plan voor uitwerken, niet alleen op mijn departement,
maar in overleg. Dan moeten we ook weer terug naar de mensen over wie
het gaat en hun vragen wat zij willen op die dossiers en hoe we dat vorm
kunnen geven. Dan moeten we met alle uitvoeringsorganisaties aan het
werk. We moeten met de decentrale overheden gaan zitten. We moeten met
alle andere departementen binnen het kabinet afstemming hebben. Het
heeft niet voor niets zo veel tijd gekost om de eerste werkagenda hier
te krijgen. Ik kan dat niet binnen minder dan een halfjaar rondkrijgen.
Dat kan niet.
De voorzitter:
Ik stel vast dat noch Joseph/Krul noch Krul/Joseph genegen zijn om de
motie aan te houden. Dan wil ik een oordeel van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Dan is het ontraden.
De heer Krul (CDA):
Dat dacht ik al, maar ik heb de staatssecretaris wel horen zeggen dat ze
in het eerste kwartaal een stappenplan kan sturen. Dat heb ik haar wel
horen zeggen. Dat vind ik eigenlijk best goed nieuws. Dat is in ieder
geval winst. Dus ik wil wel dat die toezegging er ligt: er komt in het
eerste kwartaal een stappenplan over de 64 aanbevelingen, maar niet over
hoe en wanneer. Dus er komt wel een stappenplan over de 64
aanbevelingen, waarover de Kamer een jaar geleden — mind you — zei: werk
ze uit. Dat is niet gebeurd, maar we krijgen dus wel een
stappenplan.
De voorzitter:
De moties op de stukken nrs. 369 en 372 zijn ontraden.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Als ik het goed begrijp, vraagt de heer Krul mij nu om een toezegging.
Hij wil zijn motie niet aanpassen, dus die blijft staan zoals die is.
Begrijp ik dat goed?
De voorzitter:
Ja, dat is zo.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Een toezegging op een beetje, en een poging tot de rest.
De heer Krul (CDA):
De impasse is dat die motie het gaat halen. De vorige heeft het ook
gehaald. Ik probeer even het politieke handwerk van deze
staatssecretaris te testen. Die motie gaat het halen. Als die motie het
haalt, gaat de Kamer over een jaar zeggen: er is niks mee gebeurd. En
dan gaat de staatssecretaris zeggen: "Ja, maar dan moet ik naar mijn
collega van SZW en dan moet ik weer nieuwe sprintsessies organiseren.
Dan moet ik daar weer mee overleggen. En mijn capaciteit gaat naar de
andere aanbevelingen die ik al had." Dan staan wij weer boos achter het
katheder en dien ik een nieuwe motie in. Ik probeer dat te doorbreken.
Dus ik vraag aan de staatssecretaris wat ze kan bieden of leveren op die
aanbevelingen waarvan de Kamer heeft gezegd: die willen we ook
uitgevoerd hebben.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Volgens mij heb ik dat zojuist gezegd. Als de heer Krul een punt had
gezet achter de zin die ik zojuist gaf, kan hij dat doorbreken.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 370.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ja, over ABA-therapie. Die ontraad ik onder verwijzing naar het
debat.
De motie op stuk nr. 371 kan ik oordeel Kamer geven.
Over de motie op stuk nr. 372 hebben we het net gehad.
De motie op stuk nr. 373 is ontraden, ook onder verwijzing naar het
debat.
De motie op stuk nr. 374 is overbodig. Daar hebben we het al over gehad.
Er wordt al op gehandhaafd dat betrokken organisaties hun data volgens
de meest recente wetgeving beveiligd hebben en houden. Hetzelfde geldt
voor de bsn-gegevens. Dit is al staand beleid, dus deze motie is
overbodig.
Mevrouw De Korte (NSC):
We zien bij de zorgorganisaties dat de regels er zijn. De IGJ bekijkt
een aantal zorgorganisaties, maar heel veel organisaties worden niet
gecontroleerd, terwijl heel veel zorgorganisaties niet voldoen aan de
regelgeving. Hoe kunnen we ervan uitgaan dat in ieder geval bij
gehandicapten alle data wel beveiligd worden en dat daarop gehandhaafd
wordt?
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
Ik heb in het debat uitgelegd wat we doen: welke databases we gebruiken,
hoe het geanonimiseerd wordt en hoe het losgekoppeld wordt van
persoonsgegevens. Daarmee voldoen we aan bestaande richtlijnen. Daarmee
doen we dus al alles wat we kunnen doen op dit gebied. Ik blijf er dus
bij dat deze motie overbodig is.
De motie op stuk nr. 375 is ook ontraden, op basis van het gesprek dat
we hebben gehad over complexerezorgzwaartes.
De motie op stuk nr. 376 is ook overbodig. De concrete acties waarom
gevraagd wordt, worden al ondernomen, zoals ik al aangaf, en de
mogelijke stigmatiserende effecten worden al zo veel mogelijk
ondervangen door de stappen die wij op dit moment zetten via het
beleid.
Dan de motie op stuk nr. 377. Ik begrijp van mijn collega dat deze
oordeel Kamer kan krijgen als deze zo geïnterpreteerd mag worden dat dit
meegenomen wordt in het gesprek van IenW over modulaire aanpassingen.
Mijn collega zal uw Kamer daar per brief over informeren. Ik zie een
klein knikje, maar dat is helemaal akkoord voor mij.
De voorzitter:
Een heel klein, matig knikje, ja.
Staatssecretaris Pouw-Verweij:
De motie op stuk nr. 378 verbaasde mij eerlijk gezegd een beetje, omdat
wij dit niet besproken hebben in het debat, maar ik moet deze motie
ontraden.
De voorzitter:
Heel goed. Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris van SZW.
Staatssecretaris Nobel:
Dank, voorzitter. Er stond nog één motie open, de motie op stuk nr. 365,
en die moet ik ontraden.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een vraag van mevrouw Westerveld. Ze gaat niet een
hele gekke vraag stellen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Waarom?
De voorzitter:
Why, why, why?
Staatssecretaris Nobel:
Ik dacht: ik probeer het kort en bondig, voorzitter. Maar het is een
terechte vraag. De motie klinkt natuurlijk best sympathiek. Als een
uitkeringsgerechtigde uiteindelijk raadslid wordt en daar een vergoeding
voor krijgt, waarom zou je diegene daar dan op korten? Het antwoord is
eigenlijk best simpel: bij iedereen die naast zijn of haar uitkering
werkzaamheden verricht, of dat nu raadswerk of ander werk is, wordt dat
uiteindelijk verrekend. Als we dit willen aanpassen, zullen we dat voor
alle raadsleden moeten doen, of zullen we ons hele stelsel moeten
omgooien. Dat is erg ingewikkeld. U heeft mij er net een heel pleidooi
voor horen houden dat we het moeten versimpelen en dat we het niet nog
ingewikkelder moeten maken. Om die reden moet ik de motie ontraden. Het
goede nieuws is wel dat we in de Participatiewet in balans ook een
verruiming van de bijverdienregels voorstellen, dus daar zit in die zin
wel ruimte. Het voorstel dat u doet, moet ik namens het kabinet
ontraden.
De voorzitter:
Afrondend, kort, kort, kort.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Het is wel een mooi onderwerp, want het gaat over democratie en over het
belang van representatie, maar ik begrijp dat u snel wil afronden,
voorzitter. Ik heb nog één vraag aan de staatssecretaris. Nu belemmert
dit mensen om mee te doen, dus mijn vraag aan hem is: wat kan hij wel
doen om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking, die
medeafhankelijk zijn van hun uitkering, bijstand of toeslagen, wel
actief kunnen worden, zonder dat ze zich hier deze zorgen over hoeven te
maken?
Staatssecretaris Nobel:
Deze vragen zijn ook schriftelijk gesteld door uw collega's Lahlah en
Chakor. Daar komt op zeer korte termijn antwoord op richting uw
Kamer.
De voorzitter:
Hartelijk dank aan de beide staatssecretarissen dat u bij ons was
hedenavond.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over twee weken gaan we stemmen over de moties. Ik sluit de vergadering
van 9 september.
Sluiting
Sluiting 22.42 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden
ontleend. |
---|