Voorstel van wet van het lid Sneller tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het laten vervallen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister met betrekking tot de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie (Wet verval bijzondere aanwijzingsbevoegdheid openbaar ministerie) (36125) 1e TK (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2025D38845, datum: 2025-09-11, bijgewerkt: 2025-09-12 09:57, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2025-09-11 20:15: Voorstel van wet van het lid Sneller tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het laten vervallen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister met betrekking tot de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie (Wet verval bijzondere aanwijzingsbevoegdheid openbaar ministerie) (36125) 1e TK (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Initiatiefwetsvoorstel-Sneller Wet verval bijzondere aanwijzingsbevoegdheid openbaar ministerie
Voorzitter: Thijssen
Initiatiefwetsvoorstel-Sneller Wet verval bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid openbaar ministerie
Aan de orde is de behandeling van:
het Voorstel van wet van het lid Sneller tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het laten vervallen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister met betrekking tot de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie (Wet verval bijzondere aanwijzingsbevoegdheid openbaar ministerie) (36125).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het Voorstel van wet van het
lid Sneller tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in
verband met het laten vervallen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid
van de minister met betrekking tot de uitoefening van de taken en
bevoegdheden van het openbaar ministerie, Kamerstuk 36125.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik heet de heer Sneller van harte welkom in vak K. Mij is verteld dat u
met recht een veteraan bent op het terrein van initiatiefwetgeving. Dit
is al uw zevende wet. Ik begrijp dat u drie dagen geleden uw achtste wet
aanhangig heeft gemaakt. Mijn complimenten daarvoor. Ik ben blij dat we
in ieder geval nog voor het verkiezingsreces met de behandeling van deze
wet kunnen beginnen. Graag noem ik ook de ondersteuning die u heeft
meegenomen in vak K. Welkom aan Job Faber, medewerker van de
D66-fractie. Ik heet natuurlijk ook de minister van Justitie en
Veiligheid welkom in vak K. Hij zal bij de behandeling van dit
wetsvoorstel optreden als adviseur van de Kamer. Vandaag is aan de orde
de eerste termijn van de behandeling van deze wet aan de zijde van de
Kamer. De voortzetting wordt op een later moment gepland, uiteraard in
goed overleg met de heer Sneller. Dan geef ik nu graag het woord aan de
heer Paternotte voor de inbreng in zijn eerste termijn namens D66.
De heer Paternotte (D66):
Veel dank, voorzitter. U haalt mij de woorden uit de mond. Ik wil
allereerst de complimenten uitspreken voor de opstellers, de makers van
dit initiatiefwetsvoorstel. Mijn collega Sneller is misschien wel het
meest nijvere Kamerlid. Ik kan niet over alle Kamerleden oordelen, maar
ik kijk weleens naar de overkant van de gang en dan staat daar altijd
een enorme stapel stukken en dat zijn alle initiatiefwetten en
initiatiefnota's die lopend zijn onder het regime van de heer Sneller.
Zeker ook de complimenten voor onder andere mevrouw Van Baarsel en de
heer Faber, die hebben meegewerkt aan dit voorstel.
Voorzitter. Twee weken geleden werd bekend dat Lisa Cook, een
bekende
Democraat, een bestuurder van de Federal Reserve in de VS,
strafrechtelijk wordt onderzocht op mogelijke hypotheekfraude. De
Amerikaanse minister van Justitie stelde dit onderzoek in na een klacht
van de door Trump aangestelde baas van de Federal Housing Finance
Agency. Toevallig is deze meneer ook een grote donateur van de
Republikeinse partij. Trump gebruikte dit strafrechtelijk onderzoek om
Lisa Cook te ontslaan. Hij wilde haar namelijk graag vervangen door een
adviseur die hem wel gunstig gezind is en die de rente misschien zou
willen verlagen. Dat deed hij ook. Dat laat goed zien hoe gevaarlijk
politieke bemoeienis met het strafrecht kan zijn. De bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid van de minister biedt hier in Nederland ook zo'n
gevaarlijke mogelijkheid om het strafrecht te misbruiken.
Voorzitter. Het is iets om te koesteren dat we in Nederland een
democratische rechtsstaat hebben. We maken op democratische wijze regels
waar iedereen zich aan moet houden. Word je ervan beschuldigd dat je een
van die regels hebt overtreden, dan beoordeelt een onafhankelijke
rechter of dat wettig en overtuigend is bewezen. Dat geeft mensen
vrijheid. Dat geeft zekerheid. Dat geeft vrijheid om te doen en laten
wat je wilt, zolang je je houdt aan de wet. De zekerheid dat de overheid
die vrijheid niet van je kan afpakken is essentieel. Daarom moeten we de
democratische rechtsstaat koesteren, maar koesteren alleen is niet
genoeg. We moeten haar ook beschermen en versterken waar dat nodig is,
want het gaat wereldwijd niet goed met de rechtsstaat. Voor het zevende
jaar op rij is in de meeste landen de rechtsstaat zwakker geworden. Als
we om ons heen kijken, zien we dat ook gebeuren. In landen waar de
rechtsstaat afbrokkelt, verliezen mensen vrijheid en zekerheid aan
autoritaire leiders. Dit proces van democratic backsliding begint vaak
bij een aanval op de rechterlijke macht. Zoals in het boek How
Democracies Die is omschreven: als je de voetbalwedstrijd wilt winnen,
dan is de eerste stap om de scheidsrechter aan jouw kant te krijgen.
Voor ondemocratische leiders is de onafhankelijke rechtspraak een
gevaar. Ik verwelkom dan ook zeer het voorstel van de initiatiefnemer om
deze politieke beïnvloeding in strafzaken te voorkomen door het Openbaar
Ministerie onafhankelijk te maken van de minister.
Voorzitter. De rechterlijke macht naar je hand zetten kan namelijk op
vele manieren. We zagen het in Hongarije, waar een nieuwe grondwet werd
ingevoerd die ervoor zorgde dat zittende rechters ineens op hun 62ste
met pensioen moesten in plaats van op hun 70ste. Honderden rechters
moesten daardoor gedwongen met pensioen en ze werden direct vervangen
door rechters die loyaal zijn aan de partij van Viktor Orbán. We zagen
het ook in Polen. President Duda zette een streep door de eerdere
benoeming van rechters en benoemde vijf andere hoge rechters, allemaal
loyaal aan de regering. Door dat soort gebeurtenissen zag je dat de
vereniging van rechters in Duitsland opriep tot betere bescherming van
de rechterlijke macht tegen autoritaire krachten. De voorzitter van de
rechtersvereniging stelde — en ik citeer in het Nederlands: "Steeds
duidelijker wordt dat verdere initiatieven nodig zijn om de rechtsstaat
en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te beschermen tegen
pogingen van onliberale krachten om in te grijpen. Rechters verwijzen
daarbij specifiek naar het recht van de ministers van Justitie om
instructies te kunnen geven aan Duitse officieren van justitie. Dat
kunnen Duitse ministers namelijk federaal en dat kunnen zij ook in de
deelstaten: invloed uitoefenen op de beslissingen van het Openbaar
Ministerie. Zoals de Duitse rechtersvereniging zegt, is dat recht vergif
voor het vertrouwen van mensen in een objectief strafrechtsysteem."
Einde citaat.
Voorzitter. We zien het ook in Nederland. Ook hier is de situatie
zorgelijk. Onderzoek geeft al langer aan dat ook onze democratie niet
door de apk-keuring komt. Ook de Raad van State en de Nederlandse orde
van advocaten hebben de noodklok geluid. Ik zou de initiatiefnemer
willen vragen welke risico's hij ziet met betrekking tot onze
democratische rechtsstaat en de zorgelijke signalen die wij hebben
gekregen. Welke aanvullende maatregelen zijn er wat hem betreft nodig om
onze democratie te versterken?
Voorzitter. Dat brengt mij bij de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid. Met
deze bijzondere aanwijzingsbevoegdheid kan de minister aan het Openbaar
Ministerie een opdracht geven om iemand strafrechtelijk te vervolgen of
juist niet te vervolgen. Daarmee kan een kwaadwillende minister van
Justitie en Veiligheid het strafrecht misbruiken voor politieke
doeleinden. Zo kan een politieke tegenstander van de minister op
aanwijzing het Openbaar Ministerie op zijn dak krijgen, zoals we in
Amerika zagen. Of een bekende van de minister, die de wet heeft
overtreden, kan worden beschermd tegen strafrechtelijke
vervolging.
D66 vindt dat de politiek geen invloed mag hebben op individuele
strafzaken. Het OM moet onafhankelijk van de politiek zelf kunnen
besluiten of iemand wordt vervolgd of niet. In Nederland kennen we
immers het opportuniteitsbeginsel, het uitgangspunt dat een officier van
justitie zelf beslist of een strafbaar feit wordt vervolgd. De huidige
minister van Justitie en Veiligheid heeft daarom nooit gebruik gemaakt
van zijn bijzondere aanwijzingsbevoegdheid. En dat is ook niet zo gek,
omdat hij er pas sinds vrijdag zit. Overigens nog van harte
gefeliciteerd met zijn benoeming. Het is heel fijn om de heer Van Oosten
weer terug te zien, ditmaal eindelijk op de plek waar hij thuishoort,
vak-K.
Ook zijn voorgangers hebben er om dezelfde reden die ik heb genoemd,
nooit gebruik van gemaakt. Zo heeft minister Yeşilgöz-Zegerius benadrukt
dat het wel of niet vervolgen van een persoon in haar ogen echt
toebehoort aan het Openbaar Ministerie. Er is alleen geen enkele
garantie dat in de toekomst dezelfde forbearance, dezelfde
terughoudendheid, matigheid wordt betracht. Een democratisch ethos is
geen gegeven. Hetzelfde werd gesteld door de Commissie van Venetië, die
in haar verslag aanstipte dat Nederland meer wettelijke maatregelen moet
nemen om de onafhankelijkheid van instituties te waarborgen tegen
toekomstige politieke bedreigingen. Dat is het adviesorgaan van de Raad
van Europa dat dit over de bescherming van onze democratie tegen ons
zegt. Specifiek gaven zij de aanbeveling om de bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid van de minister te schrappen, zoals de heer
Sneller vandaag met zijn wetsvoorstel probeert te doen.
Voorzitter. Een vraag die me bij het lezen van het voorstel te binnen
schoot, is de volgende. De initiatiefnemer wil het mogelijk maken dat er
wél inlichtingen van het OM aan de minister verstrekt worden over een
concrete zaak die onherroepelijk is afgedaan. Maar in de wetstekst is
dat niet opgenomen. Kan de initiatiefnemer toelichten of dit op basis
van de huidige wetstekst wel mogelijk is?
Tot slot. Als we alleen moeten vertrouwen op het fatsoen van een
minister zelf, moeten we ons na dit jaar flinke zorgen gaan maken. We
hebben nu de kans om deze bevoegdheid uit de wet te halen, nog voordat
er misbruik van gemaakt wordt. Je moet immers het dak van het huis
repareren als de zon schijnt. Desnoods als het half bewolkt is, maar
niet wanneer de hagelbui al is begonnen.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Het was een betoog van de heer Paternotte, waarin hij vooral heel veel
voorbeelden uit het buitenland heeft aangehaald. Ik vroeg me af of hij
ook hier in Nederland aanleiding ziet om iets aan te passen. Ik denk dat
ik de heer Paternotte niet hoef uit te leggen dat het systeem van de
Verenigde Staten een totaal ander systeem is dan wat wij hier in
Nederland hebben. Hier moeten we toch altijd met z'n allen ervoor zorgen
dat we een coalitie vormen.
De heer Paternotte (D66):
Het systeem is in die zin helemaal niet zo anders. In Nederland bestaat
die bijzondere aanwijzingsbevoegdheid gewoon. Wat in de Verenigde Staten
gebeurt, zou ook in Nederland kunnen. Dat er in het verleden geen
gebruik van is gemaakt, betekent natuurlijk niet dat er in de toekomst
geen gebruik van wordt gemaakt.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een vraag van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ja, een vervolgvraag daarop. Het is namelijk zo dat de minister ook
ministerieel verantwoordelijk is. In de Verenigde Staten is het systeem
heel anders. Daar is er een partij die regeert. Maar in Nederland is het
zo dat een minister ministerieel verantwoordelijk is. Dat geldt ook als
van die aanwijzingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. De minister moet
daarover dan ook politieke verantwoordelijkheid afleggen. Volgens mij is
dat echt essentieel anders dan in de VS.
De heer Paternotte (D66):
De premisse van mevrouw Wijen-Nass is eigenlijk dat als je een coalitie
hebt, er geen democratic backsliding kan ontstaan en dat de democratie
dan niet kan afbrokkelen. Dat is niet het geval. Ik denk dat u ook kunt
kijken naar de voorbeelden in Europa. We kennen de grote leiders van
Slowakije of Hongarije. Zij werken ook vaak samen in coalities met
kleinere partijen. Dat betekent niet dat ze dan geen maatregelen nemen
die wel degelijk de democratie doen afbrokkelen. U zegt dat ik een
aantal voorbeelden uit het buitenland aanhaal, en dat ziet op de eerste
belangrijke reden voor dit wetsvoorstel: we moeten onze democratie
beschermen nu dit zich in Nederland nog niet voordoet. Ik heb er
vertrouwen in dat deze minister de voorzichtigheid en zelfbeheersing
heeft om geen gebruik te maken van die bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid. Maar we weten niet of er in de toekomst een
minister is die exact dezelfde voorzichtigheid betracht. We zien in
steeds meer landen dat er mensen aan de macht komen die dingen doen
zoals we in Amerika en Hongarije zien. Ik kan ook nog wel voorbeelden
uit Ecuador, Peru of Venezuela aanhalen. In Nederland hebben we wel
gezien dat die aanwijzingsbevoegdheid bestaat. Bij de zaak-Wilders uit
2008 — ik denk dat u die kent — heeft de minister natuurlijk wel
degelijk bij het Openbaar Ministerie aangedrongen om toch nog eens goed
na te denken of ze niet toch tot vervolging wilden overgaan. Er is daar
niet formeel gebruikgemaakt van die aanwijzingsbevoegdheid, maar het OM
wist natuurlijk heel goed dat de minister die wél had. Dat betekent dan
dus dat de minister vraagt om strafvervolging. Het is niet voor niets
dat we in het parlement vaak over die zaak gesproken hebben. Dat had
niet gehoeven als die aanwijzingsbevoegdheid niet had bestaan, en we
zeker wisten dat een besluit tot vervolging echt exclusief een besluit
van het OM was geweest, zonder de schijn van politieke bemoeienis.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
De volgende vraag die ik heb aan de heer Paternotte is of hij ook het
advies van de Raad van State heeft gelezen. Dat advies gaat hierover en
over die ministeriële verantwoordelijkheid. Ik weet dat D66 heel erg
hecht aan de Raad van State en haar adviezen. Het advies is gewoon
bijzonder negatief als het gaat over dit wetsvoorstel. Zij hebben het
ook heel specifiek over die ministeriële verantwoordelijkheid. Als je
ministeriële verantwoordelijkheid draagt, moet er ook een
aanwijzingsbevoegdheid zijn. Daar is destijds ook heel goed over
nagedacht. Kan de heer Paternotte reflecteren op het advies van de Raad
van State?
De heer Paternotte (D66):
Bij "bijzonder negatief" denk ik aan een dictum D. Dat is een dictum
waarvan mevrouw Van der Plas zei: ach, dat gebeurt wel vaker en dan ga
je soms gewoon door, omdat je een eigen afweging maakt. Dit was geen
dictum D. Het was inderdaad een advies om nog even goed naar een aantal
onderwerpen te kijken. De heer Sneller heeft ook een aantal zaken
aangepast. Maar het was niet een advies in de orde van: doe dit
alstublieft niet.
De voorzitter:
Mevrouw Wijen-Nass, dit is uw vierde interruptie. Is het nog een nieuw
punt?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Het wordt nu een beetje weggelachen, maar het is volgens mij juist D66
die heel erg hecht aan de Raad van State en de adviezen die worden
gegeven. Ik verwacht dan ook een serieus antwoord vanuit D66 en dat
krijg ik niet.
De heer Paternotte (D66):
Ik maakte inderdaad een grapje. Ik denk niet dat het een heel gek grapje
is, aangezien mevrouw Wijen-Nass mij aanspreekt op het feit dat wij
zoveel belang hechten aan de Raad van State. Het belang dat wij aan de
Raad van State hechten, is groot. Daarom is er ook heel serieus gekeken,
in ieder geval door de initiatiefnemer, denk ik, naar het advies van de
Raad van State. Er zijn ook verschillende aanbevelingen verwerkt. Dat is
ook hoe je omgaat met het advies van de Raad van State, tenzij de Raad
van State zegt: ho, stop, u gaat nu een doodlopende steeg in. Zo is het
advies echter niet op mij overgekomen. Dat is ook niet het dictum
geweest. Maar misschien kan de initiatiefnemer daar nog wat meer op
ingaan in zijn beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel. Was u klaar met uw betoog?
De heer Paternotte (D66):
Ja, ik ben klaar met mijn betoog. Tenzij er nog vragen zijn.
De voorzitter:
We kijken even in de zaal. Ik zie geen collega's die aanstalten maken.
Dank u wel voor uw bijdrage.
De heer Paternotte (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan wil ik de collega's een vraag voorleggen. De heer Ellian heeft
gevraagd of hij voor mevrouw Mutluer mag spreken. Mevrouw Mutluer vindt
dat goed. Ik zie dat daar verder geen bezwaar tegen is. Dus, meneer
Ellian, aan u het woord. De heer Ellian spreekt namens de VVD.
De heer Ellian (VVD):
Dank, voorzitter. Ik dank de collega's voor hun vriendelijkheid.
Uiteraard heet ik ook de nieuwe minister van Justitie en Veiligheid
welkom. Het is leuk om hem weer te zien. Ik heb wat minder prettige
herinneringen aan de laatste keer dat ik hem zag, want toen was hij
Kamerlid en sprak ik hem aan op het sluiten van de penitentiaire
inrichting te Almere. Maar daar komen we nog wel over te spreken.
Natuurlijk heet ik ook de initiatiefnemer welkom. Wij hebben elkaar
vaker getroffen. Ik vind het leuk en beschouw het als een genoegen om nu
samen met hem een debat over het initiatief te mogen voeren. De reactie
van de initiatiefnemer komt natuurlijk op een later moment, maar ik kijk
daar zeker naar uit.
Ik heb zelf twee wetsvoorstellen geschreven. Ik weet dat je dat niet kan
doen zonder een heel degelijke ondersteuning. Ik wil dus ook graag mijn
complimenten overbrengen aan de heer Job Faber, want er is heel degelijk
vakwerk geleverd.
Dat waren de complimenten. Die complimenten blijven staan. Ik heb als
volksvertegenwoordiger, als lid van deze Kamer en als jurist echt wel
genoten van het initiatiefwetsvoorstel, omdat het iets heel principieels
ter discussie stelt. Er is helemaal niks mis mee om daarover te
discussiëren. Uit mijn vragen zo meteen zal blijken dat ik een iets
andere mening heb dan de initiatiefnemer. Dat neemt echter niet weg dat
het hier gaat om een relevant vraagstuk, ook een technisch vraagstuk,
ook in onze staatsinrichting, dus een vraagstuk is dat er echt toe
doet.
Alleen, om dan toch maar met wat feedback te beginnen: mijn fractie
vraagt zich in de eerste plaats wel het volgende af. Het
initiatiefvoorstel van de heer Sneller ziet op het wijzigen, bijna
schrappen van de artikelen 127, 128 en 129 van de Wet op de rechterlijke
organisatie. Het gaat hem en zijn fractie er met name om om het overleg
tussen de minister van Justitie en Veiligheid en het Openbaar Ministerie
over individuele strafzaken onmogelijk te maken en de bijzondere
aanwijsbevoegdheid te schrappen. Mijn vraag aan de initiatiefnemer zou
zijn: welk probleem voor de mensen in Nederland lost dit nu precies op?
Hoezeer ook ik dit als vakidioot — zo noem ik mezelf soms — interessant
vind, vraag ik me wel af of dit de mensen in Nederland een stuk veiliger
maakt. Gaat dit bijvoorbeeld helpen bij de bestrijding van de
georganiseerde criminaliteit?
Ik begrijp dat de initiatiefnemer vindt dat de rechtsstaat hiermee
gediend is. Alleen, echt concrete voorbeelden in Nederland dat die
bijzondere aanwijzingsbevoegdheid misbruikt zou worden, zijn er
natuurlijk niet. Nu heb ik goed geluisterd naar de heer Paternotte. Het
is leuk om hem een keertje te zien in de bijzondere commissie van
Justitie en Veiligheid. Er zijn inderdaad voorbeelden in andere landen,
maar je moet wel kijken naar de checks-and-balances in ons eigen
rechtsbestel. Die zijn er, ook in de verhouding tussen minister en
Openbaar Ministerie. Als de minister gebruik zou maken van de bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid — wat dus nog nooit gebeurd is — kan het College
van procureurs-generaal daar een zienswijze op geven. De minister
beslist uiteindelijk tot het geven van de aanwijzing. Dat wordt
onderdeel van het dossier. Dan moet de rechter zich daar uiteindelijk
nog een oordeel over vormen en uiteindelijk nog een oordeel over vellen.
Bij een beslissing tot niet vervolgen is het uiteindelijk aan ons, want
die beslissing wordt ook aan de Kamer gezonden. Daar zitten dus al heel
stevige checks-and-balances in, nog los van het feit dat er natuurlijk
ook binnen het Openbaar Ministerie checks-and-balances bestaan.
Mijn tweede vraag aan de initiatiefnemer is: ziet hij nou echt zo'n
groot risico dat — als ooit ondemocratische partijen, om ze zo maar te
omschrijven, in hun eentje de meerderheid zouden hebben — deze
bijzondere aanwijzingsbevoegdheid misbruikt zou worden, zonder dat de
bescherming van mensen overeind blijft?
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Als ik de heer Ellian goed beluister, zegt hij: er zijn inderdaad in het
buitenland allemaal voorbeelden, maar het buitenland is Nederland niet.
Er zijn natuurlijk wel behoorlijk wat instanties van autoriteit, die
eigenlijk tegen ons zeggen: u heeft hier werk te doen. De Commissie van
Venetië haalde ik al aan in mijn inbreng, maar ik kan ook de
Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor
Rechtspraak aanhalen, of het evaluatierapport van de OESO, de
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, die
uitdrukkelijk de zorg uitspreekt over de bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid en wijst op een problematische en blijvende
mogelijkheid van ministeriële bemoeienis in individuele
strafzaken.
Ik zou eigenlijk zeggen: stel dat de heer Ellian Nederland helemaal
opnieuw mocht inrichten en alle wetboeken opnieuw mocht gaan schrijven,
zou hij daarin dan willen opschrijven dat de minister van Justitie mag
zeggen "die strafzaak moet doorgaan, maar in dat andere geval hebt u
vervolging ingesteld, maar die ga ik toch even stoppen"?
De heer Ellian (VVD):
Dank voor deze vraag. Dat lijkt me best ... Nee. Ik heb veel waardering
en bewondering voor degenen die onze wetboeken hebben geschreven. Het
eerlijke antwoord is: ik zou de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid in
stand laten, om de volgende reden. Dat neemt meteen een stukje van de
rest van mijn inbreng weg, dus dat is efficiënt, voorzitter.
De voorzitter:
Dat klinkt mij als muziek in de oren.
De heer Ellian (VVD):
Een ander fundament van onze staatsinrichting is de ministeriële
verantwoordelijkheid. Als je geen bijzondere aanwijzingsbevoegdheid
geeft aan de minister van Justitie en Veiligheid, dan resteert alleen
een soort algemene verantwoordelijkheid voor wat ik maar "de
bedrijfsvoering van het Openbaar Ministerie" noem. Maar over de
rechtspleging heeft die dan feitelijk niets meer te zeggen. Dat betekent
dat je een Openbaar Ministerie krijgt — let op: dat in ons rechtsbestel
een grote mate van beleidsvrijheid heeft, en terecht, want ik denk dat
dat hartstikke mooi is, en het Openbaar Ministerie gaat daar ook
verantwoordelijk mee om — dat zich dan wel volledig aan welke controle
dan ook, zeker democratische controle, onttrekt.
Nu is er natuurlijk wel enig toezicht van de procureur-generaal bij de
Hoge Raad. Maar ik vind dat je dan een situatie creëert met een
organisatie die gedeeltelijk magistratelijk is. Officieel helemaal,
anders worden ze heel boos als ze dit nu horen. Maar je kunt er hybride
naar kijken, zullen we maar zeggen. Een organisatie die heel machtig is,
zeg ik tegen de heer Paternotte. Ik denk dat de oplossing daarvoor die
bijzondere aanwijzingsbevoegdheid is, die met terughoudend van de
minister, met checks-and-balances, een heel evenwichtig systeem in stand
houdt op het Openbaar Ministerie. Overigens is ook die controle wel
beperkt, maar in ieder geval beter dan niets.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Paternotte, het mag ietsje korter.
De heer Paternotte (D66):
Misschien kan de heer Ellian zo meteen ook ingaan op hoe hij dan de
algemene aanwijzingsbevoegdheid ziet. Als hij zegt: zonder die
bijzondere aanwijzingsbevoegdheid zou je eigenlijk alle mogelijkheden
missen om sturing te geven, als ik dat zo mag zeggen. Ik stelde de vraag
over het blanco canvas ook omdat er iemand is die wij, denk ik, allebei
belangrijk vinden, namelijk Thorbecke. We zijn tenslotte allebei
liberalen. Thorbecke heeft die ruimte in 1848 gehad. Hij heeft het
leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid in onze Grondwet
verankerd.
Tegelijkertijd zei diezelfde Thorbecke ook: de vraag is of
strafvervolging een zwaard mag worden in de hand van het politiek of
administratief bestuur. Hij geeft zelf het antwoord: mijns inziens moet
niet alleen bij het vonnis, maar ook bij het aanleggen van vervolging
niets dan rechtelijke ernst, niets dan rechtvaardigheid leiden. Oftewel:
daar moet het administratief bestuur zich niet mee bemoeien. Als het aan
Thorbecke had gelegen, hadden we die bijzondere aanwijzingsbevoegdheid
niet moeten hebben. Nu wil ik niet zeggen dat de VVD automatisch
hetzelfde moet vinden als Thorbecke of D66, maar ik denk dat het wel
zegt dat het echt iets anders is dan de ministeriële
verantwoordelijkheid.
De heer Ellian (VVD):
Ik denk dat de ministeriële verantwoordelijkheid echt een kernonderdeel
van onze staatsinrichting en ons rechtsbestel is. Daar hoort natuurlijk
ook bij dat je een corresponderende bevoegdheid moet hebben. Dat is een
ander fundament van onze staatsinrichting en ons rechtsbestel. Als je
geen bevoegdheid hebt om iets te kunnen doen of om iets ongedaan te
maken, denk aan een beslissing tot niet-vervolging, dan kun je dus nooit
zeggen dat de minister aanspreekbaar is op het vervolgingsbeleid van het
Openbaar Ministerie. Nogmaals, het Openbaar Ministerie geniet grote
beleidsvrijheid. Dat is uitstekend. Maar ik zou het onwenselijk vinden
als we hier nooit met de minister over dat vervolgingsbeleid van
gedachten kunnen wisselen. De Schiedammer parkmoord komt in alle stukken
terug. Ik denk dat de initiatiefnemer daar ook nog wel iets over zal
zeggen in zijn reactie.
Laat ik een ander voorbeeld geven, voorzitter. Dat doe ik heel kort. Dat
is actueel en van deze week, namelijk de kwestie van de kroongetuige en
het al dan niet schorsen van de hechtenis. Dat is iets heel groots en
fundamenteels. De berichten uit de media roepen de vraag op wat voor
behandeling de kroongetuige in detentie heeft gekregen. Het is nog
steeds een lopende strafzaak. Die loopt niet tegen hem, maar het is een
lopende strafzaak in hoger beroep. Aan de hand van de vragen die je
daarover kunt stellen, kan een beeld rijzen waardoor je als Kamer zegt:
wacht even, hier lijkt iets te gebeuren, bijvoorbeeld in de behandeling
van kroongetuigen in detentie, wat ons niet helemaal wenselijk lijkt.
Als je niet het construct hebt dat we nu hebben met elkaar, dan kan de
minister gewoon zeggen: "Ik weet het niet. Ik ga er niet over. Het
Openbaar Ministerie mag mij niets melden, dus u moet niet bij mij zijn."
Bij wie zouden we dan moeten zijn? Dit is een voorbeeld waarmee ik het
illustreer.
De heer Paternotte (D66):
Ik wil alleen even twee dingen corrigeren. Ik hoor de heer Ellian
namelijk zeggen dat het Openbaar Ministerie niets mag melden. Dat is
niet wat deze wet voorstelt. Het Openbaar Ministerie mag melden wat het
Openbaar Ministerie wil melden. Er geldt alleen geen plicht meer om dat
op verzoek van de minister te doen. Maar de heer Ellian heeft het erover
dat er niet meer gesproken mag worden over het vervolgingsbeleid. Er is
een algemene aanwijzingsbevoegdheid. Het beleid valt natuurlijk onder de
algemene aanwijzingsbevoegdheid. Dat is inderdaad het beleid dat de
minister kan opleggen. Het gaat alleen niet om individuele strafzaken,
dus ik denk dat het goed is dat we het echt houden bij het voorstel
zoals dat hier voorligt.
De voorzitter:
Dan is er nog een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik kwam eigenlijk voor een andere vraag, maar nu wil ik toch ingaan op
dat laatste stukje. Ik denk namelijk dat de Schiedammer parkmoord geen
goed voorbeeld is. Dat was namelijk een afgesloten strafzaak en de Kamer
heeft daarna in algemene zin de herziening van strafzaken en de
problematiek van de rechterlijke dwaling aan de orde gesteld. Daar is op
geen enkele wijze ook maar gedreigd met het gebruik van een bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid, voor zover de heer Ellian die daarmee bedoelde.
Het andere voorbeeld gaat over de detentieomstandigheden van iemand, wat
een lopende zaak kan zijn. Ook dat doorkruist volgens mij op geen enkele
wijze de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister. Voor zover
iemand die al zou willen gebruiken, zal een minister zeggen: "Dat ga ik
niet doen, want dat heb ik de afgelopen tientallen jaren" — ook al zit
hij er pas net — "nog nooit gedaan". Dus wat bedoelt de heer Ellian met
het aandragen van deze voorbeelden? Ik wil juist de heer Paternotte
bijvallen: door die algemene aanwijzingsbevoegdheid is er juist nog
steeds verantwoording over het Openbaar Ministerie, maar dan niet op de
onwenselijke manier dat de dreiging bestaat dat er politiek ingegrepen
wordt in individuele lopende strafzaken. Dat moeten we met elkaar toch
niet willen?
De heer Ellian (VVD):
Even over bijzonder en algemeen: dat hangt ervan af hoe je "algemeen"
interpreteert. Voor zover ik die wetsbepaling ken, spitst de bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid zich toe op het wel of niet vervolgen in een
individueel geval. Daar wordt dus uit gedestilleerd dat de minister, als
hij zou willen, in meerdere gevallen of een groep van gevallen zou
kunnen zeggen dat hij wil dat die groep wel of niet vervolgd wordt. In
een heel specifiek geval zou hij kunnen zeggen: ik wil dat bedreiger
Pietje vervolgd wordt. Je hebt ook de richtlijnen van het OM. Daar wordt
overigens ook heel terughoudend mee omgegaan door de minister. De
realiteit is dat als je moet terugvallen op die algemene aanwijzing, dat
toch meer ziet op letterlijk het woord "algemeen", dus meer het beleid
in het algemeen van het OM, dat je moet destilleren uit de
verantwoording van het OM. Die is overigens ook naar ons niet per se
heel erg op detailniveau. Ik denk dus wel degelijk dat het heel erg
gezond is om de mogelijkheid te hebben om te zeggen "maar wacht eens
even, wat gebeurt er nu?" in de verhouding tussen Openbaar Ministerie en
minister, en natuurlijk in de verhouding tot ons. Overigens vind ik het
daarom niet helemaal gek dat de heer Sneller, consistent als hij is als
initiatiefnemer, de plicht tot het geven van informatie schrapt. Ja, als
je de bevoegdheid niet hebt, heeft het geen zin om met elkaar iets te
bespreken.
Voorzitter. Maar even omgekeerd: er gaat ook niets mis, anders dan het
risico dat er ooit een minister van een bepaalde kleur zou kunnen zijn
die in zijn eentje dan al die checks-and-balances ongedaan zou moeten
kunnen maken. Maar je hebt aan de ene kant de wat theoretische,
technische discussie, zoals de heer Paternotte zegt: als je het opnieuw
zou mogen doen, zou je het dan nog een keer zo doen? Zou je andere
smaken kunnen hebben? Ik denk dat dit een prima smaak is. Daartegenover
staat natuurlijk de vraag wat er mis is. Ik zeg in alle eerlijkheid dat
ik niet zo goed zie wat er nu helemaal mis zou zijn, anders dan dat er
kritiek is gekomen van het EHRM op het feit dat de officier van justitie
geen rechterlijke autoriteit is. Maar dat is verder voor de … Dat doet
er nu even niet toe.
De heer Van Nispen (SP):
Allereerst denk ik dat de heer Ellian die algemene
aanwijzingsbevoegdheid echt te beperkt opvat, want ook naar aanleiding
van een aantal strafzaken kan een Kamerlid bijvoorbeeld aan de minister
vragen: "Goh, minister, hoe vindt u zelf dat de aanpak van" — ik noem
maar wat — "witteboordencriminaliteit in Nederland gaat? Vindt u ook
niet dat we daar meer rechercheurs op moeten zetten en dat we meer
misdaadgeld zouden moeten afpakken?" Dat soort vragen kan ik volgens mij
ook in de toekomst wel degelijk stellen, ook als het voorstel van de
heer Sneller aangenomen zou worden. Maar laten we dat vooral aan de heer
Sneller vragen en dan aan de minister vragen hoe hij die uitleg over de
algemene aanwijsbevoegdheid ziet.
Ik kwam hier voor een interruptie naar aanleiding van de vraag voor welk
probleem dit nou eigenlijk een oplossing is. De heer Ellian sloot daar
zijn vorige antwoord heel mooi mee af. In algemene zin vind ik het heel
goed om die vraag bij ieder wetsvoorstel te stellen. Ik denk overigens
wel dat je die vraag ook kan stellen over het kabinet van de afgelopen
jaren; voor welk probleem was dat nou eigenlijk een oplossing de
afgelopen twee jaar? Ik zeg het echt met een knipoog. Maar de vraag is
inderdaad of je moet gaan zitten wachten. Het kan een theoretische
discussie zijn en ik snap dat de heer Ellian dit voorstel zelf niet
heeft ingediend. Maar het ligt nu voor en de vraag is of je moet wachten
tot het fout gaat. En moeten er concrete voorbeelden zijn? Die zijn er
overigens wel degelijk; er worden er twee genoemd die ik nog uit mijn
eigen parlementaire geschiedenisje ken: de zaak-Wilders en de
zaak-Shell. Die worden ook toegelicht door de initiatiefnemer. Dat zijn
inderdaad voorbeelden van ongewenste politieke bemoeienis. De vraag aan
de heer Ellian is dan of hij het belangrijk vindt dat je kunt bewijzen
dat er concrete voorbeelden zijn. Moet je wachten tot het fout gaat, dat
is eigenlijk de vraag.
De heer Ellian (VVD):
Misschien is dat wel dé vraag. Het antwoord daarop verdeelt de voor- en
tegenstanders. Los van de wat meer technische kant die we net bespraken,
gaat het om de vraag of je vindt dat je moet wachten op een risico, of
dat je het risico voor wil zijn, als je het risico al ziet. Ik zat
overigens zelf met de initiatiefnemer een keer in een panel over de
rechtspraak. Ik heb geluisterd naar de voorbeelden die de heer
Paternotte noemde. Zo somber zie ik het allemaal eerlijk gezegd niet in.
Zijn er mogelijkheden, als je zou willen en als het allemaal meezit,
want in veel gevallen moet je dan een echt overweldigende meerderheid
hebben, vaak ook nog in beide Kamers? Ja, dan zou je inderdaad allerlei
fundamenten en beginselen van onze rechtsstaat kunnen uitschakelen. In
theorie zou dat kunnen. Ik denk overigens dat dat voor bijna elke
democratische rechtsstaat in de wereld geldt.
Het is even de vraag of dat risico zich hier zou kunnen verwezenlijken,
gelet op alle checks-and-balances die er zijn. Ik acht die kans eerlijk
gezegd vrij klein. Maar belangrijker nog — maakt u zich geen zorgen,
voorzitter, ik heb hierna geen inbreng meer; al mijn punten zijn naar
voren gebracht — ik vind dat het spiegelbeeld ook benoemd moet worden.
Een magistratuur die zich kan onttrekken aan elke vorm van serieuze
controle en een situatie waarin kritiek eigenlijk niet meer mogelijk is,
vind ik eerlijk gezegd evenzeer onwenselijk. Dat is het nadeel dat ik
zie aan de voorstellen. De initiatiefnemer en ik hadden hier destijds
een leuk debatje over. Ik begrijp dat de voorstellen worden ingegeven
door zorg uit andere landen. Maar de keerzijde die ik zie, is dat er een
rechterlijke macht komt, de zittende magistratuur, die verheven is boven
alles en die nooit meer iets hoeft te dulden. Dat vind ik eerlijk gezegd
niet zo gezond, ook niet gezien de spreiding der machten die Montesquieu
bedoelde. Niet de scheiding der machten, maar de spreiding der machten.
En het Openbaar Ministerie, dat onderdeel van de rechtspraak, kan zich
dan ook helemaal onttrekken aan alle controle. Ik heb overigens
vertrouwen in het Openbaar Ministerie, maar ik vind dat die kant ook
belicht moet worden.
De heer Van Nispen (SP):
Afrondend. Ik verschil niet van mening over het punt dat het Openbaar
Ministerie, de rechtspraak, verheven boven alle kritiek zomaar even mag
doen wat het wil, zonder ook maar ergens verantwoording af te leggen aan
iets of iemand. Zo zit het natuurlijk ook allemaal helemaal niet in
elkaar in onze rechtsstaat en in de democratische controle die we hebben
afgesproken. Vervolgens heb je ook nog het blijven voortbestaan van die
algemene aanwijsbevoegdheid. Maar daarvoor is die bijzondere
aanwijsbevoegdheid niet bedoeld. Die gaat over ingrijpen in individuele
gevallen. De slotvraag — die stel ik in één zin, voorzitter — die ik aan
de heer Ellian wil stellen is de volgende. Kan hij zich voorstellen dat
dat alleen al door het bestaan van de bijzondere aanwijsbevoegdheid, die
nog niet eens gebruikt hoeft te worden, boven het hoofd van het OM kan
hangen, zodat individuele gesprekken van de minister met het OM, waarin
hij zijn voorkeur of afkeur laat blijken over de aanpak in individuele
gevallen, ertoe kunnen leiden dat het OM handelt of niet handelt conform
de voorkeur van de minister, omdat ze anders weleens te maken zouden
kunnen krijgen met die bijzondere aanwijsbevoegdheid? Kan de heer Ellian
zich dat voorstellen?
De voorzitter:
Een hele mooie, volledige zin.
De heer Ellian (VVD):
Ik kan me dat niet helemaal voorstellen. Als ik zo een beetje door de
geschiedenis heen kijk, laten de personen die in het College van
procureurs-generaal komen, zich — ik ben heel slecht in spreekwoorden —
niet voor een vlieg vangen. Ik weet niet of dat een spreekwoord is. Vast
niet. Overigens, de procedure die ik net schetste, maakt al dat zij een
reactie moeten geven en dat die reactie ook onderdeel wordt van het
strafdossier.
Ik wil toch wel graag, omdat het ook wel een beetje de politieke stijl
is die ik de afgelopen jaren heb gehad, een individueel geval uitlichten
waardoor een breder probleem aan de oppervlakte duidelijk werd. Heb je
die bijzondere aanwijsbevoegdheid niet, dan ga je in al die gevallen,
terecht, uitkomen op het antwoord van de minister: waarom vraagt u dit
aan mij, want ik ga er niet over en ik hoor het ook niet. Ik zie zelf
... Dat is ook echt hoe ik hier sta, want ik heb grondig gekeken naar
het voorstel, want ik vind dat alle inspanningen van de initiatiefnemer
dat verdienen. Ik geloof echt dat het nuttig kan zijn om in een
individueel geval ... We krijgen meestal hele ontwijkende antwoorden,
maar soms zit er net een antwoord bij waardoor je verder kunt vragen en
waardoor je vervolgens een groter probleem kunt destilleren. Ik vind dat
heel erg veel waard als controle-instrument. Als je dat niet hebt, valt
er heel erg weinig te vragen over zaken die zich voordoen. Ik vind wel
dat daarbij opgemerkt moet worden — dan hou ik op — dat het best
fundamenteel is. Het gaat om, zoals ook te lezen is, onder andere bij de
Raad van State, maar ook in de reactie van het OM, fundamentele
rechtsgoederen. Dat is een heel mooi begrip. Het Openbaar Ministerie
heeft een enorme bevoegdheid. Ik vind het dus helemaal niet gek dat je
daar goed op kan controleren. Waar het verschil ook zit, denk ik ... Dat
is niet alleen de risico-inschatting. Ik geloof ook niet dat die
algemene aanwijzing nou een serieuze mogelijkheid geeft voor ons om
controle uit te oefenen, maar misschien doe ik mezelf dan als Kamerlid
tekort; dat zou natuurlijk ook kunnen.
De voorzitter:
Dank u wel. Bent u daarmee klaar met uw inbreng? Want dat had u
beloofd.
De heer Ellian (VVD):
Ik kijk even op mijn papiertje.
De voorzitter:
Kijk maar even goed, hoor.
De heer Ellian (VVD):
Ik heb alles gezegd. Ik wil afronden met: ik kijk uit naar de
beantwoording van de initiatiefnemer, wat denk ik in een volgende
Kamerperiode zal zijn.
De voorzitter:
Dat weet ik wel zeker. Dank u wel voor uw inbreng. Dan is nu de beurt
aan mevrouw Mutluer. Zij spreekt namens GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ook mijn dank aan collega Sneller en zijn medewerker,
Job Faber, voor al het werk dat hiervoor is verricht. Dat is, denk ik,
al een hele prestatie. Ik ga gelijk even door naar de inhoud.
In een rechtszaak horen politiek en rechtspraak, inclusief vervolging,
in mijn beleving gescheiden te blijven. Als de minister de mogelijkheid
houdt om daarin rechtstreeks in te grijpen, kan die onafhankelijkheid
niet gegarandeerd worden. Dan kan een kwaadwillende minister van
Justitie en Veiligheid — en laat ik zeggen: ik heb geen enkele reden om
te twijfelen aan de integriteit van de nieuwe minister die net een paar
dagen bezig is — in theorie zomaar politieke tegenstanders laten
vervolgen. Als dat al het geval zou zijn, heb je altijd nog de rechter
die ernaar kijkt. Dat wordt ingewikkelder als de minister besluit dat
een vriendje van hem niet vervolgd hoeft te worden. Dan komt de rechter
hooguit in beeld op grond van een artikel 12-strafvorderingsprocedure.
Kortom, ik zie wel risico's op de loer liggen. Dat die misschien niet
fictief zijn, zien we ook in Polen en Hongarije, en misschien moet ik
daar ook Turkije en Amerika aan toevoegen. Nu denk ik niet dat de
Nederlandse minister van Justitie en Veiligheid gebruik heeft gemaakt
van zijn bevoegdheid om een individuele aanwijzing aan het OM te geven.
Want dan had hij op grond van de Wet op de rechterlijke organisatie, om
precies te zijn op grond van artikel 128, lid 6, de beide Kamers der
Staten-Generaal daarvan in kennis moeten stellen. Ik moet u eerlijk
bekennen dat ik daar geen voorbeelden van ken. In de nota naar
aanleiding van het verslag heb ik gelezen dat ook de initiatiefnemer
daar nu geen voorbeelden van kon geven. Maar ook als er nooit formeel
van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, dan geeft het bestaan daarvan
de minister wel de mogelijkheid om als het ware een voet tussen de deur
te zetten bij het OM en daardoor dus ook om wat informele invloed uit te
oefenen. Dat wil de heer Sneller niet. Ik moet zeggen dat mijn fractie
dat ook niet wil.
Ook de schijn van politieke beïnvloeding moet wat ons betreft worden
voorkomen. Ik ben niet de enige die dat vindt. Ook vanuit de Raad van
Europa, de Venetiëcommissie en het Hof van Justitie zijn, in verband met
de positie van het OM en de Europese overleveringsprocedure, al eerder
kanttekeningen gemaakt bij de onafhankelijkheid van het OM vanwege de
individuele aanwijzingsbevoegdheid. Alleen al om de schijn van politieke
beïnvloeding zowel nu als in de toekomst te kunnen vermijden, zijn mijn
fractie en ik voorstander van het schrappen van die
aanwijzingsbevoegdheid in individuele zaken. Kijk, dat de minister van
JenV daarna niet langer over individuele vervolgingsbeslissingen van het
OM naar de Kamer geroepen kan worden, vind ik geen wezenlijk nadeel.
Want die terughoudendheid was er eigenlijk nu ook al. Ook de Kamer moet
zich in mijn beleving, net zoals in het geval van rechterlijke
uitspraken, terughoudend gaan opstellen.
Als zaken wel worden afgerond, dan moeten daar misschien wel lessen uit
worden getrokken. Er is in mijn beleving wel heel veel misgegaan bij de
Schiedammer parkmoord, waar we het net even over hadden, bij de moord op
Els Borst, maar ook bij de moord op de 16-jarige Hümeyra. Er is veel
misgegaan bij meerdere partners uit de justitiële keten, inclusief het
OM. Ik vind wel dat daarvan geleerd moet kunnen worden. Natuurlijk doet
het OM naar eer en geweten zijn werk, maar daarbij wordt het regelmatig
toch wel gehinderd door de gebrekkige automatisering. Dat is volgens mij
een hele andere discussie, dus dat terzijde. Maar dat zij naar eer en
geweten hun werk doen, kan niet verhinderen dat er fouten gemaakt kunnen
worden. Het is ook niet zo dat het OM dat aan de lopende band doet. Maar
van de fouten die wél gemaakt worden, die achteraf grote gevolgen hadden
kunnen hebben, moet geleerd kunnen worden.
Ik noemde als voorbeeld al de bijzonder trieste zaak van Hümeyra. De
Inspectie JenV stelde achteraf vast dat de verschillende ketenpartners,
waaronder het OM, onvoldoende aandacht hadden voor de bescherming van
Hümeyra en het stoppen van de stalking door haar latere moordenaar. Dat
is hard binnengekomen bij de ketenpartners. Daar is veel van geleerd. De
Kamer werd uiteindelijk op de hoogte gehouden van wat er in de praktijk,
vijf jaar na dato, van de aanbevelingen van de inspectie terecht is
gekomen.
Dan toezicht. De toezichthouder en de procureur-generaal bij de Hoge
Raad zijn de laatste tijd minder terughoudend geworden. Ik merk ook dat
zij een aantal vrij kritische rapporten over het OM geschreven hebben,
bijvoorbeeld over de fouten van het OM in de zaak van de man die op de
Turfmarkt in Den Haag een medewerkster van Albert Heijn doodstak. Ik heb
het dan over verward en onbegrepen gedrag. Na dat soort onderzoeken
worden aanbevelingen gedaan. Die worden ook opgevolgd. Ik kijk ook nog
naar de Nationale ombudsman, de Onderzoeksraad voor Veiligheid, de
Algemene Rekenkamer, de AP en ad-hoccommissies, zoals de
commissie-Hoekstra na de moord op Els Borst. Er zijn dus heel veel
externe partners en organisaties die iets van het OM kunnen vinden. Ook
professor Hoving van de Rijksuniversiteit Groningen noemde vorig jaar in
zijn inaugurele rede de drukte — ik zeg het even in mijn eigen woorden —
rond het toezicht op het OM.
Dat kan betekenen dat het OM alle aanbevelingen die het krijgt zo goed
mogelijk opvolgt en verbeteringen aanbrengt. De vraag is alleen — die
vraag stel ik wel — of het lerend vermogen van een organisatie als het
OM wel genoeg ontwikkeld is. Er wordt namelijk steeds gevraagd wat men
van buitenaf vindt van hun handelingen. Is het niet goed of zou het niet
goed zijn als het OM los van al die externe impulsen ook proactief zélf
in de spiegel kijkt? Die vraag moet ik misschien eerder aan de minister
stellen. En als dat al het geval is, kijkt het OM dan in uw beleving
kritisch naar zichzelf? Wat is dan de rol van de minister?
Voorzitter. Ik kom bij mijn laatste punt. De initiatiefnemer wil de
plicht die het OM heeft om bij individuele zaken informatie aan de
minister te verstrekken, beperken. Die inlichtingenplicht blijft wel in
stand in het geval deze voortvloeit uit een wettelijk voorschrift,
bijvoorbeeld — dat zegt de heer Sneller ook — bij internationale
rechtshulpverzoeken waarbij een politieke dimensie komt kijken. Ook kan,
als het noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang,
het College van procureurs-generaal gegevens over individuele zaken aan
de minister verstrekken. Waarom dan niet bij politiek gevoelige
vervolgingen in Nederland, vraag ik de initiatiefnemer. Ik snap dat het
in stand houden van die plicht het risico van informele beïnvloeding met
zich meebrengt, maar ik zou het ook heel raar vinden als de minister bij
heel politiek gevoelige zaken in de krant moet lezen wat er aan de hand
is. Op dit punt wil ik echt een reactie en een reflectie van de
initiatiefnemer. Je moet ergens een balans vinden. Ik zeg niet dat ze te
allen tijde alles informeel met de minister moeten bespreken. Maar je
alleen maar houden aan wat er wettelijk mogelijk is, vind ik net weer de
andere kant opgaan. Ik wil daar dus graag een reactie van de
initiatiefnemer op.
Ten slotte. Waarom zou, nadat een zaak helemaal afgerond is, de minister
niet bijvoorbeeld het hele dossier bij het OM mogen opvragen? Het lijkt
mij, vooral als we daarvan iets willen leren, heel nuttig als dat wel
zou kunnen.
Ik denk dat ik daarmee aan het einde ben gekomen van mijn bijdrage,
voorzitter. Ik kijk naarstig uit naar de beantwoording van de vragen
door de initiatiefnemer en de minister.
De voorzitter:
Zijn er nog vragen, meneer Paternotte? Nee? Dan de bijdrage van de heer
Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ook ik de Sneller en zijn team
uitvoerig en heel hartelijk bedanken voor het initiatief. Het is
inderdaad het zoveelste; de voorzitter en de heer Paternotte zeiden het
terecht. Dat is hem zeer te prijzen; echt alle lof! Ook vanwege de
inhoud, want de heer Sneller is weer eens niet over één nacht ijs gegaan
en heeft zich niet laten leiden door incidenten of andere zaken die op
dat moment het nieuws beheersten. Nee, het is echt iets fundamenteels,
het is een heel mooi en principieel rechtsstatelijk onderwerp. Het heeft
maatschappelijk belang. Het vroeg doordenking en een inhoudelijke
discussie. Die doordenking is in ieder geval al gebeurd en met die
inhoudelijke discussie zijn we zojuist begonnen. De beantwoording van de
vele vragen in twee ronden is zorgvuldig geweest. Zo kennen we de heer
Sneller ook en ik wil hem daar echt voor complimenteren en
bedanken.
Voorzitter. Ik had hier als opmerking opgeschreven "nou, hij zal hier
het nieuws wel weer niet mee gaan halen, want het is een te moeilijk en
ingewikkeld onderwerp", maar dat is niet waar, die zin heb ik uit mij
spreektekst geschrapt. Complimenten aan Jorn Jonker van de NOS, die dit
belangrijke fundamentele rechtsstatelijke onderwerp toch in het nieuws
heeft gebracht. Ik was dus in een te cynische bui toen ik dit
opschreef.
Ik permitteer me nog een andere opmerking: de een beetje droevige
constatering dat een kwart van de Kamer opnieuw schittert door
afwezigheid. Het kan bijna niet verbazen hè, dat 37 Kamerleden van de
PVV allemaal geen tijd hadden om deel te nemen aan het behandelen van
een wetsvoorstel. Dat zien we namelijk vaker, dat ze niet op komen dagen
bij debatten over dingen die van maatschappelijk belang zijn. Bij wetten
... We hebben hier een taak hè, om als 150 Kamerleden de regering te
controleren en wetten goed of af te keuren, om te zeggen wat je ervan
vindt. Die wetten hebben gevolgen voor mensen, voor onze rechtsstaat.
Dan zou je de vraag willen stellen "wat vindt de PVV van deze wet?",
maar we zullen het niet weten, we hebben geen idee. Dan moeten we maar
een inschatting maken op basis van hun standpunten. Ik vind er nogal wat
van, voorzitter, dat voor 37 Kamerleden van de PVV het weekend al
begonnen is op donderdagavond. Ik vind dat buitengewoon
betreurenswaardig. Maar goed, het is heel veelzeggend. Laat de kiezer er
maar mooi mee afrekenen.
Dan kom ik echt op de inhoud. Het Openbaar Ministerie heeft een zeer
bijzondere positie. Leden van het OM zijn magistraten die onderdeel
uitmaken van de rechterlijke macht en die niet met rechtspraak zijn
belast. Tegelijk valt het OM ook onder het gezag van de minister en dus
de uitvoerende macht. De minister is politiek verantwoordelijk. Daarmee
bevindt het Openbaar Ministerie zich in het spanningsveld tussen de
uitvoerende en de rechterlijke macht. Hoe moeten wij als wetgevende
macht daar nou mee omgaan?
De SP heeft in het verleden grote zorgen uitgesproken over het bestaan
van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister richting het
Openbaar Ministerie. Ik herinnerde me ook precies de twee zaken die de
heer Sneller als voorbeeld noemt in zijn beantwoording, namelijk, één,
de zaak tegen de heer Wilders, en, twee, de Shellzaak. In beide kwesties
heb ik ook veel Kamervragen gesteld en debatten aangevraagd om te
achterhalen wat destijds nou precies de bemoeienis is geweest van de
minister van Justitie met deze concrete strafzaken. Want laat duidelijk
zijn: dat wil je dus niet, die inhoudelijke politieke bemoeienis. Ik
denk ook niet dat we daarover van mening verschillen. Een minister van
Justitie moet zo veel mogelijk wegblijven bij concrete zaken en zich
zeker niet bemoeien met beslissingen van het OM over het wel of niet
vervolgen en welke straf er geëist moet worden. Dat is belangrijk in een
rechtsstaat. Je wilt geen politieke vervolgingen, waarbij bijvoorbeeld
de politieke vijand wordt vervolgd, en je wilt ook geen
vriendjespolitiek in de rechtszaal, dat bepaalde mensen juist de hand
boven het hoofd wordt gehouden. Vervolging en bestraffing moeten zuiver
en eerlijk plaatsvinden. We moeten de scheiding en de spreiding der
machten koesteren.
Het bestaan alleen al van die bijzondere aanwijzingsbevoegdheid staat
hier eigenlijk, zeker op papier, gewoon haaks op, want die huidige
artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie luiden
dat de minister het OM in een concreet geval een bijzondere aanwijzing
kan geven betreffende de taken en bevoegdheden van het Openbaar
Ministerie. Dat is precies wat je niet wil. Daarmee is het eigenlijk
altijd al een vreemde bepaling geweest. Natuurlijk is het zo dat er
transparantie is geregeld als de minister in een concreet geval een
aanwijzing geeft. Dat wordt dan bij de processtukken gevoegd en een
aanwijzing om niet te vervolgen moet zelfs naar de Kamer worden
gestuurd. En natuurlijk weten we ook wel dat opeenvolgende ministers
telkens hebben verklaard geen gebruik te willen maken van de bevoegdheid
om een bijzondere aanwijzing te geven en dat dus ook niet gedaan hebben.
Maar als deze nooit gebruikt wordt, waarom bestaat die expliciete
bevoegdheid dat de minister het OM voor mag schrijven hoe te handelen in
een concrete strafzaak dan?
Het bestaan van die bevoegdheid alleen al is ongewenst, is mijn
stelling, en ook die van de initiatiefnemer, las ik. Dat is het om het
kan leiden tot informele druk: gesprekken, informatie opvragen, laten
blijken hoe de minister erover denkt, misschien nog eens een telefoontje
et cetera. Het zou de druk op kunnen voeren en beslissingen kunnen
beïnvloeden. Ook kan het leiden tot Kamervragen en debatten hier waarin
Kamerleden de minister oproepen om in te grijpen. Hij heeft immers die
mogelijkheid, dus waarom doet hij dat dan niet? We zien het hier af en
toe gewoon gebeuren. Dat is een politieke verantwoordelijkheid die je
eigenlijk niet zou moeten willen hebben bij de minister. Die moet niet
langer voortbestaan. Het leidt tot politieke druk en nog meer onvrede en
wantrouwen, want als alleen al het beeld ontstaat dat de politiek of de
minister in het bijzonder individuele rechtszaken proberen te
beïnvloeden beschadigt dat de rechtsstaat verder. Kortom, de
mogelijkheid van bemoeienis van de minister met het OM in individuele
strafzaken zou wat ons betreft moeten worden geschrapt. Het is aan de
rechter om het handelen van het OM in een concrete strafzaak te
beoordelen, niet aan een minister. Dat is de essentie van het voorstel.
Voor de duidelijkheid: dat steunt de SP.
Ik heb nog een paar vragen. De vraag is wel of met dit wetsvoorstel ook
de informele politieke bemoeienis kan worden voorkomen, want, zoals we
zeiden, die bijzondere aanwijzing wordt nu ook al niet gegeven, maar
gesprekken zijn er wel en voorbeelden van bemoeienis in het verleden
ook. Mijn zorg is wel dat die ongewenste praktijk hiermee toch niet
helemaal gaat verdwijnen. Zou je dan geen notificatieplicht in moeten
invoeren, waarbij de minister aan de Kamer moet melden, natuurlijk zodra
het onderzoeksbelang dat toelaat, over welke zaken van gedachten is
gewisseld tussen OM en minister? Dat is een voorstel dat onder andere
door de Nederlandse Orde van Advocaten en door meerdere fracties in de
schriftelijke ronde naar voren is gebracht. Toen las ik dat de
initiatiefnemer zegt gecharmeerd te zijn van dat idee en voorstellen met
interesse tegemoet te zien. Maar bedoelt hij nou wel of niet dat hij
bijvoorbeeld een amendement op dat punt zou waarderen? Want op een
andere plek las ik weer dat hij zijn eigen voorstel eigenlijk een beter
en afdoende alternatief vindt. Bedoelt hij dus dat hij zijn eigen
voorstel, waarin geregeld is dat het OM de minister niet meer informeert
over concrete gevallen, niet volmaakt is en niet in alle gevallen
ongewenste informele druk kan voorkomen?
De vraag is volgens mij ook: wie spreek je eigenlijk aan? Wie is de
normadressaat? Voor wie legt de nieuwe wet een plicht op? Is het nou
voldoende om het OM een verbod op te leggen om de minister te informeren
over concrete gevallen of moeten, misschien daarnaast, de minister ook
vragen melding te maken van de gesprekken die hij heeft over concrete
gevallen? Sluit het een het ander uit? Zou het naast elkaar kunnen
bestaan? Voegt dat dan wat toe? Het zijn open vragen — ik weet het niet
— die ik graag aan de initiatiefnemer zou willen stellen.
Tot slot wil ik de indiener toch ook vragen om een reactie te geven op
de zorgen van het OM over dit voorstel. Ik geloof niet dat ik die deel.
De initiatiefnemer heeft erop gereageerd in de schriftelijke ronde, maar
ik vind het ook goed voor de beraadslaging dat die reactie hier in het
debat wordt gedeeld. Ergens heeft het me namelijk wel verbaasd dat het
OM, van wie de positie juist duidelijker wordt door dit voorstel, omdat
de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid geschrapt wordt, zelf dus juist zo
kritisch is op dit voorstel. Ik ben benieuwd of de indiener daar een
verklaring voor heeft. Heeft hij hierover gesproken met het OM? Is het
koudwatervrees, omdat ze niet weten wat er dan voor in de plaats komt?
Is het onzekerheid? Wat zit hier nou onder? Ik ben benieuwd naar de kijk
van de heer Sneller hierop en naar zijn inhoudelijke reactie op deze
kritiek en de zorgen. Ik ben dus zeer benieuwd naar de beantwoording. Ik
hoop wel dat die nog voor 11 november plaatsvindt, maar we gaan het
zien.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Van Nispen voor zijn inbreng. Dan is nu de beurt aan de
heer Six Dijkstra van NSC.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ook van mijn kant een hartelijk woord van welkom
aan de nieuwe minister van Justitie, die nu in deze rol voor het eerst
in vak K plaatsneemt, meen ik. Laat ik beginnen met oprechte
complimenten te maken aan de heer Sneller voor zijn uitstekende wet. Ook
hartelijk dank voor zijn inspanningen als wetgever en uiteraard ook dank
aan de ondersteuning.
De fractie van Nieuw Sociaal Contract steunt dat wat dit wetsvoorstel
beoogt van harte. Laat ik helder zijn: wat mijn fractie betreft heeft
een minister geen rol in individuele strafzakken. Met het oog op
veranderende politieke spelregels in ons eigen land, autocratische
tendensen wereldwijd en een algehele verruwing van het politieke debat,
zou het goed zijn als de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de
minister geschrapt zou worden voordat deze in zijn gemoderniseerde vorm
ooit daadwerkelijk ingezet wordt. Ik ben het dan ook met de
initiatiefnemer eens dat het wegnemen van dit instrument in de kern een
kwestie is van het versterken van onze democratische weerbaarheid.
Dergelijke initiatieven zijn politiek gezien doorgaans niet de
inspanningen die in het politiek-maatschappelijke discours het meest
zichtbaar zijn, de meeste waardering krijgen of de meeste electorale
winst opleveren. Je probeert namelijk als politiek een toekomstig
probleem te voorkomen, in plaats van dat je op een later moment een
constitutionele crisis moet managen, terwijl de samenleving de klappen
opvangt en burgers in de knel komen. Het doet het helaas beter in het
papegaaiencircuit om achteraf schande te roepen dan om aan de voorkant
het kwaad te voorkomen, maar we zijn het onze samenleving wel
verschuldigd om plichtsgetrouw juist die taaie, minder zichtbare
onderhoudswerkzaamheden te doen. Vergelijk het met het verhogen van de
dijken als het water laag staat of het aanleggen van voedselvoorraden in
de zeven vette jaren voordat de zeven magere jaren aanbreken.
Ik weet zelf nog goed dat toen ik ruim anderhalf jaar geleden samen met
GroenLinks-PvdA begon aan mijn initiatiefnota met als doel om Nederland
onafhankelijker te maken van de Amerikaanse cloud, dat in het begin her
en der op gehoon kon rekenen. Het werkt toch goed zoals we het nu doen?
Hebben we als politiek niet genoeg echte problemen op te lossen, in
plaats van er nieuwe bij te verzinnen? Dat was de reactie. Maar één
Amerikaanse presidentsverkiezing later begreep men opeens waar we ons
zorgen over maakten. Ik kan me zo voorstellen dat mijn gewaardeerde
collega Sneller gezien de snelheid en intensiteit waarmee in de
Verenigde Staten politiek en rechtspraak zich vermengen, een dergelijke
abrupte toename van urgentiebesef zal herkennen in dit specifieke
wetgevingsproces. Kan hij reflecteren op antirechtstatelijke tendensen
die zich momenteel in het buitenland voltrekken? Ziet hij dit ook als
teken aan de wand voor wat in Nederland zou kunnen gebeuren?
Voorzitter. De bijzondere aanwijzingsbevoegdheid kan heel ver gaan. De
minister kan middels deze bevoegdheid bijvoorbeeld bepalen dat de
opsporing van de dader van een bepaald delict gestopt moet worden, dat
een bepaalde zaak wel voor de rechter moet komen of dat een zaak juist
niet voor de rechter moet komen en achter gesloten deuren moet worden
afgedaan. Wat NSC betreft is dit ronduit onwenselijk. Het is met een
goede reden dat de Venetiëcommissie heeft aanbevolen deze bevoegdheid te
schrappen, temeer omdat het Openbaar Ministerie in Nederland onderdeel
is van de magistratuur. Officieren van justitie zijn rechtelijke
ambtenaren. Het OM mag via strafbeschikkingen buiten de rechter om
geldboetes en taakstraffen opleggen, die verstrekkende gevolgen kunnen
hebben voor de persoonlijke levenssfeer van individuen. Ook hier mag de
minister in individuele zaken dus op sturen. Gezien de tijdgeest is het
niet uit te sluiten dat dit in een toekomstig kabinet ook daadwerkelijk
kan gebeuren.
In zijn reactie op het advies van de Raad van State merkt de
initiatiefnemer mijns inziens terecht op dat "een zekere trend te
ontwaren is waaruit blijkt dat Kamerleden veel oog hebben voor een
specifieke casus en daarbij behorende details, waarbij niet altijd
evenveel distantie of rolvastheid wordt betracht". Is de initiatiefnemer
het met mij eens dat dit fenomeen sinds hij deze reactie schreef, eerder
is toegenomen dan afgenomen nu Kamerleden in dit parlement er
bijvoorbeeld niet voor schuwen om per motie een burgemeester te
ontslaan?
Het is goed denkbaar dat op een gegeven moment nog een grens wordt
overschreden en dat de minister in deze Kamer per motie wordt opgeroepen
om een individu te vervolgen of juist van een vervolging af te zien. Aan
de minister wil ik dan ook vragen hoe hij zou handelen in het
hypothetische scenario waarin een dergelijke motie zou worden
aangenomen. Zou hij die onomwonden en ten principale naast zich
neerleggen, vraag ik hem.
Voorzitter. Aan de initiatiefnemer zou ik nog de volgende vragen willen
stellen.
Ook al wordt tot op heden op formele wijze geen gebruik gemaakt van deze
aanwijzingsbevoegdheid, er zijn wel voorbeelden van informeel contact
tussen de minister en het Openbaar Ministerie over individuele
strafzaken. De heer Van Nispen refereerde er net ook al aan. Dat contact
wordt met dit wetsvoorstel niet tegengehouden, ook niet als het daarbij
gaat om individuele zaken. De initiatiefnemer gaf in zijn schriftelijke
beantwoording aan dat hij verwacht dat met het schrappen van deze
bevoegdheid de kans op beïnvloeding langs informele weg afneemt. Waarom
denkt hij dat? Ziet hij niet juist het risico dat dit vaker zal
gebeuren? Ik snap zijn argument dat door het bestaan van de
aanwijzingsbevoegdheid de inzet daarvan ook in het informele circuit
boven de markt hangt, maar hoe kijkt hij dan aan tegen het risico dat
een nieuwe, informele dynamiek van wederzijdse beïnvloeding ontstaat
zonder dat het OM of het departement van JenV aan de buitenwereld
daarover een formele verantwoording verschuldigd is?
Het OM zelf heeft aangegeven dat als de ministeriële
verantwoordelijkheid van een minister voor de individuele zaken
verdwijnt — ik citeer — "een stevige bres wordt geslagen in de
democratische controle op het handelen van het OM en daarmee op de
democratische en rechtsstatelijke legitimatie van het handelen". Naar
het oordeel van het OM betekent dit niet minder dan dat het systeem van
checks-and-balances op losse schroeven komt te staan en dat de controle
op het OM in elk geval deels wordt overgeleverd aan het vrije spel der
krachten. Hoe reflecteert de initiatiefnemer hierop?
Voorzitter, tot slot. Los van het voorgaande vinden wij wel dat de
algemene aanwijzingsbevoegdheid moet blijven bestaan, zodat de minister
het OM aanwijzingen kan geven over generiek vervolgingsbeleid en
prioritering. Dat vindt de initiatiefnemer ook. Wat ons betreft heeft
dat zeker toegevoegde waarde, juist voor wat betreft de eerder genoemde
democratische legitimiteit.
In het kader van de algemene aanwijzingsbevoegdheid wil ik graag nog het
volgende te berde brengen. In het type strafzaken waarin de verdachte
bijvoorbeeld een zeer machtig rechtspersoon is, kan het opportuun zijn
om het OM wel de aanwijzing te geven dit soort rechtspersonen voor de
rechter te brengen, dit om iedere schijn te voorkomen dat in Nederland
grote bedrijven kunnen bestaan die zich achter gesloten deuren kunnen
onttrekken aan het afleggen van verantwoording aan de samenleving over
hun overtredingen of misdrijven. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
fraudezaken waarin een grote bank verdachte is, of aan milieustrafzaken
met een groot, bekend bedrijf als verdachte. Deze zaken worden vaak
buiten de publiciteit afgedaan via een schikking, wat volgens ons niet
wenselijk is. Wij vinden dat enige bijsturing door middel van een
algemene aanwijzing hier op zijn plek zou zijn. In de schriftelijke
beantwoording van de initiatiefnemer kunnen we lezen dat hij een
bijsturing op algemene wijze ook wenselijk zou achten. Mijn vraag aan de
minister is dan ook hoe hij dit ziet en of hij bereid is om dit op te
pakken.
Voorzitter, ik dank u hartelijk. Ik zie dat mijn gewaardeerde collega,
mevrouw Wijen-Nass, een vraag heeft.
De voorzitter:
U was aan het einde gekomen van uw bijdrage?
De heer Six Dijkstra (NSC):
Nou ja, ik wil nog even zeggen dat ik ondanks dat ik de tweede termijn
waarschijnlijk niet in deze zaal zal meemaken, wel uitzie naar de
beantwoording.
De voorzitter:
Heel goed. Dat leidt tot een vraag van mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb eenzelfde soort vraag gesteld aan de heer Paternotte. Ik weet dat
de heer Six Dijkstra altijd bijzonder hecht aan het advies van de Raad
van State. Die is best wel kritisch op dit voorstel. Ik ben heel
benieuwd wat Nieuw Sociaal Contract van dat advies vindt.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik heb het advies nauwlettend gelezen. De Raad van State is vrij
kritisch, terwijl de initiatiefnemer wel vrij duidelijk beargumenteert
wat hij wil. Naar mijn duiding is de onderliggende vraag of er sinds de
invoering van de modernisering van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid
in de jaren negentig iets fundamenteels is veranderd, waardoor de
afweging om die bevoegdheid te schrappen, nu een andere zou moeten zijn.
Ik denk dat de Raad van State daar heel institutioneel en systematisch
naar kijkt: sec is er niet heel veel veranderd; de systemen werken
hetzelfde. Maar de heer Sneller — hij moet er zelf maar op reflecteren
of hij het ermee eens is — kijkt ook naar de algemene politieke
tendensen. Dat volg ik eigenlijk wel. Hij kijkt ook naar de manier
waarop in het publieke debat wordt omgegaan met ongeschreven regels,
democratisch ethos, dingen die vroeger een faux pas waren maar nu
makkelijker wel kunnen. Dat is een algemene samenlevingstendens die zich
niet alleen in Nederland voltrekt, maar overal ter wereld, en op andere
plekken nog veel sneller dan hier. Wij moeten dus ook anders kijken naar
wat de noodzaak is voor dergelijke noodventielen, dergelijke
bevoegdheden, waar normaliter heel terughoudend mee wordt omgegaan, maar
waar je als het ware een glijdende schaal kunt zien waarbij die in de
toekomst wel eerder ingezet kunnen worden.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik heb nog een verduidelijkingsvraag. Ik heb dat advies van de Raad van
State anders gelezen. Ik zie daarin vooral de afweging die destijds bij
de Wet op de rechterlijke organisatie is gemaakt om het op deze manier
te doen, ook omdat de minister eindverantwoordelijk is. Hoor ik nu goed
dat NSC aangeeft dat ze er weinig vertrouwen in hebben dat het in de
toekomst wel goed gaat en dat ze daarom nu alvast voor deze wet stemmen?
Het advies van de Raad van State, en ook het oorspronkelijk ingediende
initiatief, was volgens mij voor al die politieke ontwikkelingen in het
buitenland, die er in dit debat telkens bij gehaald worden. Ik ben zelf
een klein beetje in verwarring.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Twee dingen daarover. Ten eerste denk ik inderdaad dat wij anders wegen
hoe de politiek-maatschappelijke ontwikkelingen die zich de afgelopen
tijd voltrokken hebben van invloed zijn op een bepaling die in de jaren
negentig is gemoderniseerd. Mores en algemene terughoudendheid waren
vroeger wellicht gangbaarder, maar zijn nu geen vanzelfsprekendheid
meer. Daarom denk ik dat dingen anders gewogen moeten worden. Kijk naar
de tendensen. In de voorbeelden die de initiatiefnemer aanhaalt in zijn
reactie op het advies van de Raad van State heeft hij het over Polen en
Hongarije. Dat speelde in 2022-2023, meen ik, wel degelijk. De Verenigde
Staten zijn een recenter voorbeeld. In principe waren de eerste
tendensen daarvan twee jaar geleden ook wel te zien. Net als de
initiatiefnemer ben ik van mening dat de eindverantwoordelijkheid van de
minister, de ministeriële verantwoordelijkheid, ook met de algemene
bepaling gewoon nog intact is. Er kan prima beleidsmatig op het OM
gestuurd worden zonder dat de minister zich hoeft te mengen in
individuele strafzaken.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Goed, ik begrijp hieruit dat NSC het advies van de Raad van State in
dezen naast zich neerlegt, maar ook het Openbaar Ministerie is
ontzettend kritisch. Het OM zegt zelf ook: doe het niet. Ze hebben het
over een "onverantwoorde stap in het duister" en zeggen dat het systeem
van checks-and-balances op losse schroeven komt te staan. Hoe kijkt NSC
hiernaar?
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ten eerste ben ik het niet eens met de constatering dat wij het advies
van de Raad van State naast ons neerleggen. Ik heb net vrij uitgebreid
gereflecteerd op het advies en waarom ik denk dat de Raad van State
dingen anders weegt dan ik zou doen of dan de initiatiefnemer doet. Dat
kan ik niet voor hem invullen, dus ik hoor ook graag zijn reflectie
daarop. Wat betreft het OM ben ik het er niet mee eens dat het hele
systeem van checks-and-balances op losse schroeven komt te staan. We
hebben het over een bevoegdheid die, in elk geval sinds de modernisering
ervan, nooit is ingezet. Het OM staat daarbij wel degelijk onder
toezicht, van de procureur-generaal van de Hoge Raad. De rechter is
daarin zelf uiteindelijk ook de laatste toetsende instantie. Als er
sprake is van geen vervolging, kan er in elk geval alsnog in bezwaar
worden gegaan tegen dat niet-vervolgen. Als er wel sprake is van
vervolging, doet de rechter uiteindelijk toch een uitspraak. De
Ombudsman kan ook onderzoek doen naar het Openbaar Ministerie. Het is
dus niet zo dat er geen systeem van checks-and-balances is. Wij vinden
alleen dat de minister in het geval van een specifieke strafzaak, van
een concreet geval, zich daar niet mee moet bemoeien. Dat doet verder
helemaal niks af aan de checks-and-balances die er zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Was u aan het einde gekomen van uw inbreng?
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ja. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw bijdrage. Dan is nu het woord aan de heer Boswijk van het
CDA.
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Nu we toch allemaal complimenten aan het geven
zijn, kan ik natuurlijk niet achterblijven. Ook mijn complimenten aan
collega Sneller en zijn ondersteuning. Ik heb de eer om ook met collega
Sneller en met collega Six Dijkstra ook een initiatiefwetsvoorstel te
doen. Het lukt mij helaas niet altijd om erbij te zijn. Ik heb veel
vertrouwen in hoe punctueel collega Sneller is. Daar kan ik alleen maar
enorm veel respect voor hebben. Vanaf deze plek ook felicitaties aan
collega Van Nispen, die gisteren de PrinsjesPrijs heeft gewonnen. Met
deze twee mensen mag van mij de rest afwezig zijn.
Voorzitter. We hebben het in dit huis heel vaak over weerbaarheid. Vaak
gaat het dan over munitieproductie, het opleiden van militairen, het
werven van militairen, zorgen dat iedereen een noodpakket thuis heeft,
maar de uitdagingen van deze tijd zijn veel complexer. We moeten
namelijk ook onze rechtsstaat weerbaar maken, want die staat ook onder
druk. In het rapport Constitutionele waarborgen van vorig jaar over de
rechterlijke onafhankelijkheid schreef een aantal vooraanstaande
juristen dat de waarborgen voor de democratische rechtsstaat in
Nederland boterzacht zijn. Onze rechtsstaat is op dit moment verre van
weerbaar genoeg, concluderen zij. Dat klinkt misschien als een
ver-van-mijn-bedshow. Dat dacht ik tenminste in eerste instantie. Toch
is het iets dat in andere landen al langzaam politiek zichtbaar begint
te worden. De politiek mengt zich daar in de rechterlijke macht. Dat
gebeurt in Hongarije en Polen, maar recent ook in de Verenigde
Staten.
Vergeleken met andere, vooral Europese landen bevat onze rechtsstaat
juist een aantal zwakke plekken. Een van de meest zorgelijke is de
invloed die de minister heeft op de rechterlijke macht en dus meer
specifiek het risico op politieke inmenging. Dat heeft tot op heden nog
niet geleid tot problemen, maar dat is geen garantie dat die in de
toekomst uitblijven. Ik geloof dat collega Paternotte het had over het
democratische ethos: de ongeschreven regels, de cultuur, de afspraken
die we toch met elkaar gemaakt hebben, maar die niet hard zijn. Het is
altijd maar de vraag wat de volgende minister doet. Ik heb ook, net als
iedereen, geen enkele aanleiding te denken dat deze minister dat anders
zou doen, maar ja, je weet nooit wat opvolgers in de toekomst in hun
hoofd kunnen halen. Ik hoorde natuurlijk wel de opmerking over
ministeriële verantwoordelijkheid. Wij hebben als Kamer ook nog een
positie, maar we zien ook in andere landen dat dat helemaal niet altijd
een garantie is.
Het initiatiefwetsvoorstel dat we vandaag bespreken kan een eerste stap
zijn in het weerbaar maken van de rechtsstaat. Het schrappen van de
bijzondere aanwijzingsbevoegdheid van de minister leidt namelijk tot een
striktere scheiding der machten. Het Openbaar Ministerie neemt een
bijzondere plaats in in onze rechtsstaat. Volgens de Grondwet valt het
OM onder de rechterlijke macht, maar een aantal elementen van de
bevoegdheden van het OM vallen onder de uitvoerende macht, onder
verantwoordelijkheid van de minister dus. Ook heeft het Openbaar
Ministerie een aantal zelfstandige taken die deels buiten de
strafrechter om kunnen spelen, zoals strafbeschikking en preventieve
bevoegdheden ter voorkoming van strafbare feiten. Dit wetsvoorstel gaat
over het schrappen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid die in de
praktijk door de minister nog nooit is gebruikt. Dat betekent alleen
niet dat deze bevoegdheid ook nooit misbruikt kan worden. Het is aan de
politiek om deze situaties voor te zijn.
Toch willen we een aantal belangrijke vragen stellen aan zowel de
minister als de initiatiefnemers over dit wetsvoorstel. Er is namelijk
ook reden tot terughoudendheid. De Raad van State — een aantal collega's
refereerde er al even aan — wijst terecht op de huidige balans. In 1999
is er bewust gekozen voor procedurele waarborgen, zoals schriftelijke
motivering, de zienswijze van het College van pg's en informatie aan
beide Kamers. De afdeling vindt de motivering voor de stelselwijziging
nu onvoldoende overtuigend en adviseert het wetsvoorstel niet in
behandeling te nemen, tenzij het beter wordt onderbouwd. Daarmee is de
kernvraag: waarom zijn de bestaande waarborgen volgens de
initiatiefnemer nu nog niet genoeg?
De Raad van State wijst er bovendien op dat het probleem waarvoor het
wetsvoorstel deels een oplossing wil bieden, namelijk de status van de
officier van justitie bij een Europese aanhoudingsbevel, maar een klein
onderdeel is van het werk van het OM. Is het proportioneel om daarvoor
het hele stelsel aan te passen? Aan de minister vraag ik daarnaast of er
aanwijzingen zijn dat de overheveling van bevoegdheden van de officier
van justitie naar de rechter-commissaris het OM belemmert in zijn
taakuitvoering? Of is deze impact toch beperkt? Graag ook op dit punt
een reactie van de initiatiefnemer.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Terecht vraagt de heer Boswijk aan de initiatiefnemer hoe hij aankijkt
tegen het verzoek van de Raad van State extra argumentatie aan te
leveren. Dat staat natuurlijk even los van de reactie die de indiener al
geleverd heeft. Ik was op het CDA-congres afgelopen zaterdag. Behalve
dat het buitengewoon gezellig was, werd daar ook het
CDA-verkiezingsprogramma behandeld, met veel amendementen. Het waren er
niet zo veel als we bij D66 gewend zijn, maar het waren er toch best een
hoop. Los van de amendementen las ik daar ook een stuk argumentatie,
waarvan ik dacht dat het ook een reactie op de vraag van de Raad van
State was. Het CDA schrijft letterlijk: "Ook nationaal zien we scheuren,
aanvallen op rechters en vrije pers, burgemeesters en ambtenaren,
politici die weinig democratisch ethos laten zien. Democratie verdwijnt
niet in één klap. Die brokkelt af, stukje bij beetje, als moraal en
fatsoen ontbreken". Ik dacht: wat het CDA daar schrijft, zijn
verstandige woorden en is een deel van het antwoord.
De heer Boswijk (CDA):
Allereerst natuurlijk fantastisch dat collega Paternotte zijn vrije tijd
heeft verbrand op dat congres. Ik weet uit ervaring dat het een hele
mooie overdenking was. Wat collega Paternotte zegt, is terecht. Ik heb
dat in mijn inleiding proberen te adresseren. Wij zien net als de
initiatiefnemers wel degelijk zorgen. Wij zien ook een aantal punten in
de afgelopen twee jaar, waarbij wij denken: oei, het kan in Nederland
ook ineens snel gaan. Ik heb veel mensen gesproken. Ook met Jonathan
Soeharno, een van de auteurs van de Constitutionele waarborgen, die ik
persoonlijk goed ken, heb ik uitgebreid gesproken. Ik weet dat hij hier
positief tegenover staat. Tegelijkertijd zijn wij parlementariërs, dus
wij moeten ook elk wetsvoorstel goed wegen. Er zijn wel degelijk wat
opmerkingen van de Raad van State waar we het op zijn minst over moeten
hebben. Overigens ook van het Openbaar Ministerie, daar kom ik later op.
Ik vind het mijn rol om daar wat vragen over te stellen. Ik ben heel
benieuwd naar het antwoord van de initiatiefnemer en van de minister. Om
kort te gaan: ik erken het probleem. Ik denk dat we het moeten oplossen,
het liefst nu, zoals u zei: voordat het gaat regenen of hagelen. Maar ik
denk wel dat we op zijn minst stil moeten staan bij de kritische noten
die ook zijn gemaakt.
De voorzitter:
De heer Paternotte. Nog een overdenking?
De heer Paternotte (D66):
Het was inderdaad een mooie overdenking, waarbij de heer Boswijk
stilstond bij stormen die komen gaan. In die zin een mooie referentie.
Ik begreep dat er ook weleens humanistische overdenkingen zijn op het
CDA-congres. Daar zie ik in de toekomst naar uit. Misschien kan er ook
nog een keer worden stilgestaan bij het nieuwe testament, waarin ook
politieke vervolging voorkomt.
Nog even in reactie op de heer Boswijk over de vrije tijd. Het is ook
weer niet zo dat een D66'er een bezoek aan het CDA-congres als vrije
tijd beschouwt. Dat is gewoon werktijd.
De voorzitter:
Waarvan akte. De heer Boswijk, u vervolgt uw betoog.
De heer Boswijk (CDA):
Over de humanistische openingen bij het CDA zijn voor mij één grote
ergernis. Ik pakte mijn kans om een goed christelijk verhaal te houden
met als thema "geef aan de keizer wat des keizers is en geef aan God wat
van God is". Maar ik heb te weinig spreektijd om dat hier te houden, dus
ik ga verder.
De voorzitter:
Dat klopt. Gaat u verder.
De heer Boswijk (CDA):
Even kijken, waar was ik gebleven. Ten slotte wijst de Raad van State op
het risico dat er een gat ontstaat in de ministeriële
verantwoordelijkheid. Als de minister geen bijzondere aanwijzing meer
kan geven maar de minister in de Kamer wel wordt aangesproken op
individuele incidenten, ontstaat er een vacuüm. Ik geloof dat andere
collega's het er ook al over hebben gehad. Hoe gaat de initiatiefnemer
dat adresseren. Is het behouden van de algemene aanwijzingsbevoegdheid
volgens de indiener voldoende voor het kunnen afleggen van die
verantwoordelijkheid?
Het Openbaar Ministerie heeft kritisch gereageerd op het voorstel, omdat
volgens hen niet kan worden overzien welke consequenties de reductie van
de politieke verantwoordelijkheid heeft. Dit advies is inmiddels een
aantal jaren oud. Heeft de indiener recent nog contact gehad met het OM
hierover en houdt men nog steeds vast aan de kritische noot? Los van het
feit dat we het idee achter het wetsvoorstel steunen en ook de reden
daartoe zien, willen wij terughoudend zijn met grote
systeemveranderingen bij het Openbaar Ministerie, vooral vanwege de
bijzondere positie in de rechtsstaat, zoals ik al eerder besprak. Daarom
deze vertrouwen. Alle vertrouwen dat we daar goede antwoorden op
krijgen.
Het OM heeft zelf aangegeven dat het risico bestaat dat het middel zelfs
erger kan zijn dan de kwaal. Dat zijn nogal uitspraken. Kan de
initiatiefnemer daarop reflecteren? De minister behoudt de mogelijkheid
tot een algemene aanwijzing, maar hoe wordt voorkomen dat deze algemene
aanwijzingen feitelijk door kunnen werken op individuele zaken en er
alsnog sprake is van politieke beïnvloed, zo vraag ik aan zowel de
initiatiefnemer als de minister.
Wij staan positief tegenover dit wetsvoorstel, maar voordat we
definitief een knoop doorhakken over de positie van de fractie tegenover
dit wetsvoorstel, zien we de antwoorden op de vragen graag tegemoet. We
willen benadrukken dat we het voorstel vanuit het voorzorgsbeginsel
willen overwegen, omdat de potentiële constitutionele crisis als de
huidige mogelijkheden worden misbruikt, vele malen groter kan zijn dan
de voorgestelde aanpassing. Hopelijk kan de initiatiefnemer ons voorzien
van duidelijke en heldere antwoorden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan de heer Boswijk voor zijn inbreng. En dan nu de laatste inbreng
van de zijde van de Kamer, mevrouw Wijen-Nass van BBB.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. De BBB-fractie heeft met
belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van collega
Sneller. Initiatiefwetgeving kost altijd een heleboel tijd, dus dank
voor al het werk tot nu toe.
Het is er vandaag al veel over gegaan: deze wet beoogt de bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid van de minister van Justitie en Veiligheid ten
aanzien van het Openbaar Ministerie te schrappen. Hoewel wij het belang
van een onafhankelijke strafrechtelijke vervolger onderschrijven, roept
dit voorstel bij ons wel vragen op. Wat lossen we hier nu precies mee
op? Volgens de BBB is er namelijk helemaal geen probleem. Het Openbaar
Ministerie is een zelfstandig orgaan, maar valt wel onder de
ministeriële verantwoordelijkheid. Dat betekent simpelweg dat de
minister verantwoordelijk is voor het functioneren van het Openbaar
Ministerie. De initiatiefnemer stelt dat inmenging in individuele
strafzaken niet past bij een democratische rechtsstaat. Dat is een
principieel standpunt, maar wij willen ook benadrukken dat die
bijzondere aanwijzingsbevoegdheid een ultimum remedium is. Het is een
bevoegdheid die zelden wordt ingezet. Daar is het vandaag ook al vaker
over gegaan. Het feit dat deze bevoegdheid nauwelijks is gebruikt, laat
juist zien dat er sprake is van grote terughoudendheid.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van de heer Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Ik hoor collega Wijen-Nass zeggen dat het nog niet is voorgevallen, dus
zou er geen aanleiding zijn voor paniek. Tegelijkertijd moet zij ook
zien wat er in andere Europese landen is gebeurd. Is dat niet een reden
om op z'n minst te kijken of het niet ook hier kan gebeuren en we dus
veiligheidsmaatregelen moeten nemen?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Nee, zo zie ik dat niet. Ik heb veel vertrouwen in Nederland. Ik heb
veel vertrouwen in onze democratie. Ik heb veel vertrouwen in onze
ministersploeg. Ik heb ook veel vertrouwen in onze Tweede Kamer.
Uiteindelijk is het nu ook niet zo dat de minister een
aanwijzingsbevoegdheid geeft en het dan klaar is. Er moet eerst een
zienswijze komen. Als er dan wordt gezegd dat er toch moet worden
overgegaan tot vervolging omdat er zo'n aanwijzing komt vanuit de
minister, dan wordt dat meegenomen in het strafdossier. Onze rechters
zien dat ook. Daarnaast is het ook zo dat niet alleen de Tweede Kamer,
maar ook de Eerste Kamer wordt geïnformeerd. Dus deze hele Kamer kan er
vervolgens ook nog wat van vinden. Ik denk dat er voldoende waarborgen
zijn ingebouwd. Dat zag je ook terug in het advies van de Raad van
State. Die geeft duidelijk aan dat er destijds heel goed is nagedacht
bij de Wet op de rechterlijke organisatie om die checks-and-balances
goed te krijgen, en om recht te doen aan die ministeriële
verantwoordelijkheid. Ik zie echt totaal geen enkele reden om daarvan af
te wijken.
De heer Boswijk (CDA):
Ik hoor collega Wijen-Nass zeggen dat de ministeriële
verantwoordelijkheid de veiligheidspal is. Als Kamer hebben wij ook nog
invloed. Maar in het meest zwarte scenario zouden we een partij hebben
met 76 zetels die ook de minister levert. Wat gaan we in dat scenario
doen? Sterker nog: je ziet nu al dat bepaalde partijen met 37 zetels een
hele coalitie kunnen gijzelen en alsnog een meerderheid hebben.
Uiteindelijk kan die ministeriële verantwoordelijkheid toch een dode
letter zijn als heel veel Kamerleden hun werk gewoon niet doen. Het zijn
helaas niet allemaal Van Nispens en Snellers. Er zitten ook mensen
tussen die helemaal niet op komen dagen en het wel prima vinden. Stel
dat dat vaker voorkomt. Wat gebeurt er dan?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik denk dat dat niet gaat gebeuren.
De heer Boswijk (CDA):
De grootste fractie in deze Tweede Kamer is hier gewoon afwezig. Dit
gebeurde twee jaar geleden gewoon niet. Dan dacht iedereen: waar is de
grootste partij, tot voor kort ook de grootste regeringspartij? Ze zijn
nu gewoon afwezig. Ik zou toch wat voorzichtig zijn met het standpunt
dat dat scenario nooit gaat gebeuren. We zien in heel veel landen dat
regeringen in een democratische rechtsstaat worden gegijzeld door soms
kleine extremistische partijen. Je ziet het op dit moment in Israël,
waar ook de rechtsstaat wordt ondermijnd. Er zijn daar twee
extremistische partijen, die ook heel klein zijn, en die zorgen er toch
voor dat het hele land wordt gegijzeld. Ik zie niet meteen een
aanleiding in Nederland, maar ik ben ook nog niet zo ver dat ik kan
zeggen: dat gaat hier nooit gebeuren. Dus, nogmaals, bent u er echt van
overtuigd dat de ministeriële verantwoordelijkheid alles afdekt?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat zijn heel veel opmerkingen tegelijk. Maar om even terug te komen op
mijn antwoord waarom ik dat niet gebeuren: ik zie niet dat een partij 77
zetels gaat halen bij de verkiezingen. Alles kan natuurlijk, maar het
ligt niet erg voor de hand dat dit gaat gebeuren. Dat is waar ik op
doelde. Ik denk dat je toch altijd een coalitie hebt met meerdere
partijen.
Daarnaast ben ik niet van de PVV. Ik heb daar vorige week in een debat
ook een opmerking over gemaakt. Volgens mij ben ik ook een Kamerlid die
haar verantwoordelijkheid neemt — kijk maar naar de monitor die is
uitgebracht — en ook naar de debatten komt, omdat ik vind dat dit
superbelangrijk is. Hier maken wij de wetgeving en hier moeten wij het
debat voeren. Dus laat ik vooropstellen dat ook ik het schandalig vind
dat de PVV vanavond niet aanwezig is. Collega Van Nispen maakte daar
heel terecht een opmerking over.
De heer Sneller, de initiatiefnemer van deze wet, is vrij principieel in
zijn standpunt en zegt: ik wil dat die bijzondere aanwijzingsbevoegdheid
van de minister geschrapt wordt. BBB kijkt daar principieel anders naar.
Wij vinden: als je als minister verantwoordelijk bent, moet je ook die
aanwijzingsbevoegdheid hebben, want vervolgens kan diezelfde minister,
ook al heeft hij die aanwijzingsbevoegdheid straks niet meer, door een
meerderheid van deze Kamer wel naar huis worden gestuurd. Dat vind ik
niet correct. Overigens vindt niet alleen BBB dat niet correct. Zelfs
het Openbaar Ministerie zelf wil dit niet.
De voorzitter:
Meneer Boswijk, dit wordt uw derde keer. Heeft u een nieuw punt?
De heer Boswijk (CDA):
Nou nee, een klein dingetje. Ik heb nooit willen zeggen dat mevrouw
Wijen-Nass haar werk niet doet. Laat dat helder zijn. ik denk dat het
goed is om over de inhoud van gedachten te kunnen wisselen. Ik maak
alleen een andere afweging. Ik maak me daar wel zorgen over. Ik zie niet
snel gebeuren dat een partij 76 zetels wint, maar helaas leert de
geschiedenis dat ook een aantal partijen bij elkaar opgeteld gegijzeld
kunnen worden door één van de coalitiepartijen. Dat zie je in meerdere
landen. Daar maak ik me best wel zorgen over. Maar goed, BBB maakt een
andere afweging. Dat mag. Ik heb ook mijn vraag gesteld over het OM. Dat
gaan we zien.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Eigenlijk zegt mevrouw Wijen-Nas: ik zie het niet gebeuren. Zij heeft
vertrouwen in de Kamer en in de minister. Zij is er enorm van overtuigd,
eigenlijk volledig van overtuigd, dat de Nederlandse democratie niet in
een storm terecht zal komen, nu niet en ook in de toekomst niet. Ik kijk
naar Europa. Ik zie Spanje en Griekenland, waar in de afgelopen eeuw
dictaturen zijn geweest. Ik denk natuurlijk aan Duitsland. Ik wijs ook
op Polen en Hongarije waar we bewegingen zien. Ik denk dat wij niet
immuun zijn. ik ben erg benieuwd waarom mevrouw Wijen-Nass denkt dat
Nederland fundamenteel anders is dan al die andere landen die wel door
zo'n storm zijn gegaan, hoe diep dat dal ook was.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Er is wat mij betreft momenteel echt geen enkele aanleiding om dat te
denken. Volgens mij hebben wij ook best een politiek versplinterde
Kamer. Dat betekent dat wij elkaar allemaal nodig hebben. Daar houden we
elkaar aan vast. Als ik de adviezen van de Raad van State en ook die van
het Openbaar Ministerie lees — volgens mij hechten we in dit huis aan
deze adviezen nog steeds veel waarde — dan stel ik vast dat die
behoorlijk kritisch zijn.
De voorzitter:
De heer Paternotte.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Wat ik nog steeds niet kan begrijpen — daar wil ik toch nog even op
reageren, meneer de voorzitter — is hoe het kan dat een partij als D66,
die toch altijd staat voor de adviezen van de Raad van State en deze
adviezen altijd zo belangrijk vindt, daar nu opeens weinig waarde aan
hecht.
De heer Paternotte (D66):
Mevrouw Wijen-Nas blijft zeggen: ik zie het nu niet gebeuren, want we
hebben een versplinterde Kamer. Zij gaat heel erg uit van het nu. Het
wetsvoorstel gaat uit van wat er in de toekomst kan gebeuren, maar wijst
ook wel degelijk op wat er in de laatste twintig jaar is gebeurd.
Mevrouw Wijen-Nass zei dat er een enorme terughoudendheid is, maar hoe
kijkt zij dan naar de politieke bemoeienis, naar de communicatie tussen
de minister van Justitie en het Openbaar Ministerie in de rechtszaken
tegen Geert Wilders?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik vind het een illusie om te denken dat er dan geen enkele bemoeienis
meer is. Trouwens, het Openbaar Ministerie zegt dat zelf ook: doordat nu
de minister politiek verantwoordelijk is, kan hij door de Tweede Kamer
ter verantwoording worden geroepen. Op het moment dat dat niet meer het
geval is, zal waarschijnlijk informele beïnvloeding plaatsvinden. Ik
denk dat dat iets is wat we juist niet moeten willen.
De heer Paternotte (D66):
In het overleg tussen de minister en het Openbaar Ministerie over de
eerste zaak-Wilders heeft de minister expliciet gezegd "ik hoop dat het
Openbaar Ministerie nog eens heel goed wil nadenken over het besluit om
niet te gaan vervolgen". Denkt u dat het dan geen enkel verschil maakt
voor hoe dat overkomt op het Openbaar Ministerie of de minister het
recht heeft om uiteindelijk te zeggen "u móét tot vervolging overgaan"
of dat de minister dat recht niet heeft?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Ik denk dat dat in de praktijk weinig verschil zal maken.
De voorzitter:
Meneer Paternotte, dat waren er drie. Heeft u een nieuw punt?
De heer Paternotte (D66):
Ja, ik heb een nieuw punt, voorzitter. Tot slot dan. De Raad van State
heeft advies gegeven op het wetsvoorstel in beide versies. Er zijn heel
veel punten overgenomen. Welke aanbeveling van de Raad van State heeft
de heer Sneller volgens u niet overgenomen, waarvan u zegt: die zou wel
overgenomen moeten worden?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank dat u die vraag stelt, want dan ben ik misschien niet helemaal
helder geweest, maar het komt waarschijnlijk ook nog terug in mijn
betoog. Waar het mij om gaat, is dat de Raad van State wijst op de
ministeriële verantwoordelijkheid die de minister draagt. Dat is voor
ons een principieel punt en dat haalt de Raad van State ook aan in zijn
betoog.
De heer Paternotte (D66):
Dan zou ik toch nog een breder stapje willen doen. Het democratische
ethos is vaak genoemd. Dat gaat over hoe je kijkt naar de verhouding
tussen politiek en instituties. Ik ben niet vaak in deze commissie te
gast — nu vanwege dit wetsvoorstel even wel — maar bij de commissie voor
Onderwijs bijvoorbeeld wel. Ik krijg daar weleens de indruk dat uw
collega daar graag zou willen dat de minister van Onderwijs een
aanwijzingsbevoegdheid zou hebben richting de NOS. Daar maak ik mij dan
weer heel erg zorgen over. Is dat iets waarvan u zegt: ja, de politiek
zou eigenlijk ook iets meer controle over de media moeten hebben? Of
vindt u dat iets fundamenteel anders dan wat we hier vandaag
bespreken?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Volgens mij gaat het daar vandaag niet over. Hij doelt waarschijnlijk op
uitspraken van mijn collega Van Zanten. Ik weet niet wat zij daarover
exact heeft gezegd, maar volgens mij hebben we nog altijd een vrije pers
in Nederland.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer met een interruptie.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
De heer Paternotte en de heer Boswijk snijden wel iets concreets aan. We
hoeven alleen maar terug te blikken naar de eerste val van dit nu
demissionaire kabinet, dus niet de tweede. In dat kabinet weigerde een
minister te tekenen voor lintjes voor vrijwilligers. Er stapte hier ook
een BBB-collega naar de interruptiemicrofoon, die eigenlijk tegen de
minister zei "het zou best wel goed zijn als u een bepaalde organisatie,
die heel erg veel demonstreert, als terroristische organisatie zou
kwalificeren". Dat was voor mij wel een reden om te denken: wacht eens
even, ik zie ook hier een bepaalde glijdende schaal. Het risico dat er
vanuit de Kamer of vanuit een minister toch een bepaalde beïnvloeding
plaatsvindt van een organisatie waarvan we vinden dat die zo
onafhankelijk mogelijk moet zijn, is wel degelijk aanwezig, gelet ook op
de ervaringen die we met de twee demissionaire kabinetten hebben gehad.
Zover hoeven we niet eens te kijken. Deelt de collega die mening?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Nee, ik deel die mening in die zin niet dat ik zelf niet zie wat dat
exact te maken heeft met het vervallen van de aanwijzingsbevoegdheid. De
ministeriële aanwijzingsbevoegdheid blijft immers bestaan.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat geeft denk ik wel aan ... Nogmaals, ik heb deze collega best wel
hoog zitten. Ze heeft zelf een juridische achtergrond en weet donders
goed wat "scheiding der machten" betekent. Ik ga er echt vanuit dat zij
zich daar, mocht zij ooit bewindspersoon worden, volledig aan zou
houden. Maar die garantie is er gewoon niet. Dat is eigenlijk wat ik en
ook mijn andere collega's naar voren hebben willen brengen: het kan zo
zijn dat we hier een bewindspersoon krijgen, die wel kwaadwillend is en
invloed wil uitoefenen, en dat zouden wij gewoon niet willen. Het is
niet onrealistisch. Dat lijkt mij wel goed om nogmaals benoemd te
worden.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
De bezwaren zijn helder maar de BBB kijkt daar anders naar.
De voorzitter:
Dan heeft u nog een vraag van de heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Mevrouw Wijen-Nass had het, voordat zij al die interrupties kreeg, over
de uitzonderlijke gevallen waarin het instrument van een bijzondere
aanwijzingsbevoegdheid wel nodig is. Richting de NOS had ze het ook over
crisissituaties. Wat voor crisissituaties kan zij zich inbeelden, waarin
de minister van Justitie beter geëquipeerd is om in te schatten of
iemand wel of niet vervolgd moet worden dan het Openbaar Ministerie? Kan
zij daar een voorbeeld van geven?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Waar ik zelf vooral aan denk bij crisissituaties is dat de minister wel
gewoon concreet kan zeggen: we gaan tot een bepaalde vervolgingsactie
over. Dat kan dan wellicht ook sneller. De laatste jaren is gebleken dat
die concrete situaties zich nog niet hebben voorgedaan, want anders was
die bevoegdheid wel ingezet. Die crisissituaties hebben zich vooralsnog
niet voorgedaan, maar het zou in de toekomst zo kunnen zijn dat zich
wellicht een situatie voordoet waarin dat wel het geval gaat zijn.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Maar dan is mijn vraag aan mevrouw Wijen-Nass: kan zij met een voorbeeld
illustreren hoe zo'n crisissituatie eruitziet? In wat voor situatie,
waarin het OM niet eigenstandig beter kan beoordelen of er vervolgd moet
worden, zou er druk vanuit de minister moeten komen om tegen het OM te
zeggen dat er vervolgd moet worden?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Je ziet nu dat er best wel wat onrust in de wereld is. Bij een ernstige
ordeverstoring zou het dan zo kunnen zijn dat de minister alsnog besluit
om over te gaan tot vervolging. Maar ik zie dat nu niet een-twee-drie
gebeuren. Ik heb die inderdaad genoemd, maar ik zie daar nu geen
aanleiding toe. Mijn hele betoog is daar ook op gestoeld. Ik heb gezegd
dat ik de aanleiding om de wet aan te passen überhaupt niet zie.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Er zit wel een verschil tussen geen aanleiding zien om de wet aan te
passen en geen aanleiding zien om de reeds bestaande bevoegdheid in te
zetten. Dat is uiteindelijk waar we het over hebben. Mevrouw Wijen-Nass
heeft het over een hypothetisch scenario met een grote ordeverstoring.
Mijn vraag is dan de volgende. Ik draai het nu om. Waarom zouden wij dit
instrument, waarvan heel veel collega's en ikzelf ook hebben gezegd dat
hier echt risico's voor democratic backsliding aan kleven, willen
behouden als we eigenlijk al geen situatie kunnen verzinnen waarin het
gepast zou zijn om dat in te zetten?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Nu gaan we verzanden in de discussie: wanneer zou de minister dan die
bevoegdheid moeten inzetten? Ik denk alleen dat er een heel ander
principieel punt achter zit. Dat is dat deze minister — dat is nu
toevallig deze minister, maar daarna wellicht een andere — wel
ministeriële verantwoordelijkheid draagt voor het Openbaar Ministerie en
alle beslissingen die daar worden genomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Heeft u een nieuw punt, meneer Six Dijkstra? Nou, ga uw
gang.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Het gaat nu over de ministeriële verantwoordelijkheid. Wat maakt dat
mevrouw Wijen-Nass denkt dat via de algemene aanwijzingsbevoegdheid, die
gewoon intact blijft, niet die ministeriële verantwoordelijkheid
ingevuld kan worden, als wij met z'n allen niet een situatie kunnen
verzinnen waarin die bijzondere aanwijzingsbevoegdheid per se ingezet
zou moeten worden?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Heel simpel, omdat het Openbaar Ministerie dat zelf ook zegt. Ik zou
zeggen, meneer Six Dijkstra: lees het advies van het Openbaar Ministerie
nog een keertje. Het staat er letterlijk in.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank.
Ik had nog een vraag aan de indiener. Hij verwijst namelijk naar de Wet
veiligheidsregio's en het staatsnoodrecht als alternatieven wanneer er
in de toekomst inderdaad een crisissituatie zou zijn, wat die ook moge
zijn. Dat gaat heel vaak over een aanwijzing die bestuurlijk van aard
is. Daar zou ik nog graag een reflectie op willen ontvangen.
Voorzitter. Ik heb het vandaag al gezegd, maar de BBB-fractie maakt zich
zorgen over de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de democratische
legitimatie van het strafrechtelijk beleid. Het parlement moet de
minister kunnen aanspreken op het handelen van het Openbaar Ministerie,
ook in individuele zaken, wanneer het algemeen belang dat vereist. Ik
heb het vandaag al best een aantal keren gehad over de adviezen van het
Openbaar Ministerie en de Raad van State die er liggen. Ik zal daar niet
meer uitgebreid op ingaan.
Tot slot, voorzitter. Het gaat hier om bestuurlijke
verantwoordelijkheid. In een weerbare democratische rechtsstaat moet er
ook ruimte zijn voor de minister om een aanwijzing te geven wanneer dat
noodzakelijk is. Mijn fractie is dan ook geen voorstander van dit
wetsvoorstel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan mevrouw Wijen-Nass voor haar inbreng.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde
van de Kamer. De eerste termijn van de zijde van de initiatiefnemer zal
ingepland worden, maar dan heeft de initiatiefnemer wel wat tijd om dit
allemaal tot zich te nemen en tot een goede beantwoording te komen. Die
zal dus ergens in de toekomst worden ingepland.
Dan schors ik hierbij dit debat. Ik schors voor een aantal minuten en
dan is het tweeminutendebat AVVN. Dat zal over enkele minuten beginnen.
Ik schors de vergadering.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.