[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36463, bijgewerkt t/m nr. 21 (incl. aangenomen amendementen d.d. 30 september 2025)

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit II)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2025D40248, datum: 2025-09-30, bijgewerkt: 2025-10-01 11:08, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2023Z19133:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m amendement nr. 21 (d.d. 30 september 2025)
36 463 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met verdere versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit II)
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET ZOALS DAT LUIDT NA DE DAARIN TOT EN MET 30 SEPTEMBER AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het wettelijk instrumentarium verder uit te breiden om de ondermijnende criminaliteit beter te kunnen bestrijden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 31, eerste lid, wordt onder vernummering van de onderdelen 3˚ en 4˚ tot 4˚ en 5˚ een onderdeel ingevoegd, luidende:

3˚. bij veroordeling tot taakstraf, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

B

In artikel 36e, zevende lid, wordt ‘eerste en tweede lid’ vervangen door ‘eerste, tweede en derde lid’ en wordt na de eerste volzin een zin toegevoegd luidende:

Bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het derde lid moet voor de toepassing van de vorige zin tevens aannemelijk zijn dat de veroordeelden een economische eenheid vormden die het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

Ba

In artikel 132, eerste lid, wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

C

In artikel 138aa, tweede lid, wordt “Hij die zich de toegang heeft verschaft tot een in het eerste lid bedoelde plaats” vervangen door “Indien de schuldige zich de toegang tot de in het eerste lid bedoelde plaats heeft verschaft”.

D

Artikel 152 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij veroordeling wegens het misdrijf omschreven in artikel 140 kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft gepleegd.

E

Artikel 176c wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij veroordeling wegens het in artikel 173a omschreven misdrijf kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft gepleegd.

F

Artikel 179 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij veroordeling wegens het misdrijf omschreven in het eerste lid kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft gepleegd.

G

Na artikel 189 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 189a

1. Degene die opzettelijk een vervoermiddel toerust of inricht met een ruimte die kennelijk is bestemd om de opsporing van strafbare feiten te beletten of te bemoeilijken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de derde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die een vervoermiddel voorhanden heeft, wetende dat dit vervoermiddel is toegerust of ingericht met een ruimte als bedoeld in het eerste lid.

3. Indien degene van het in het eerste lid omschreven feit een beroep of gewoonte maakt, wordt diegene gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vierde categorie.

H

Aan artikel 197a wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Bij veroordeling wegens een van de feiten, omschreven in het eerste en tweede lid, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.

Ha

In artikel 198, eerste lid, wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

Hb

In artikel 207, eerste lid, wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

Hc

In artikel 272, eerste lid, wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

Hd

In artikel 285, eerste en tweede lid, wordt “vierde categorie” telkens vervangen door “vijfde categorie”.

He

In artikel 285d, eerste lid, wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

I

In artikel 286 wordt ‘tweede lid van artikel 285’ vervangen door ‘eerste en tweede lid van artikel 285’.

J

In artikel 311, eerste lid, wordt ‘geldboete van de vierde categorie’ vervangen door ‘geldboete van de vijfde categorie’.

K

In artikel 420bis.1 wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

L

In artikel 420quater.1 wordt “vierde categorie” vervangen door “vijfde categorie”.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, eerste lid, laatste onderdeel, komt te luiden:

de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam, indien de officier van justitie bij het functioneel parket met de vervolging van het strafbare feit is belast.

B

Onder vernummering van het derde lid van artikel 6 tot het tweede lid, vervalt het tweede lid.

C

Artikel 9, derde lid, komt te luiden:

3. De officier van justitie bij het functioneel parket is belast met de vervolging van de strafbare feiten ten aanzien waarvan dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

D

In artikel 67, eerste lid, wordt in onderdeel b na ‘184a, ’ ingevoegd ‘189a, eerste en derde lid, ’.

E

In artikel 70, tweede lid, wordt na ‘dat de officier van justitie de rechtbank onbevoegd acht en is naar zijne meening een ander college wel bevoegd’ ingevoegd ‘dan wel dat hij de zaak wenst te verenigen met een strafzaak die voor een andere rechtbank in onderzoek is,’.

F

Na artikel 282a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 282b

1. Indien de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, oordeelt dat vereniging van de zaak met een zaak die voor een andere, bevoegde rechtbank in onderzoek is in het belang van een goede rechtsbedeling is, verwijst zij de zaak daarheen. Deze beslissing wordt gemotiveerd. Artikel 282 is van overeenkomstige toepassing.

2. Alvorens te beslissen hoort de rechtbank de officier van justitie en de verdachte die op de terechtzitting aanwezig is.

3. Indien de rechtbank waarnaar een zaak is verwezen, instemt met de verwijzing, zendt de griffier van de rechtbank die de zaak heeft verwezen de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van eerstgenoemde rechtbank.

4. De zaak wordt voor de rechtbank waarnaar die zaak is verwezen op de bestaande tenlastelegging aanhangig gemaakt door oproeping van de verdachte vanwege de officier van justitie tegen de dag van de nadere terechtzitting. Artikel 320 is van overeenkomstige toepassing.

5. De zaak wordt op de gewone wijze voortgezet, met dien verstande dat de beraadslaging bedoeld in de artikelen 348 en 350, mede geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting voor de rechtbank die de zaak heeft verwezen, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaats gehad. Artikel 322, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

6. Het onderzoek op de terechtzitting wordt opnieuw aangevangen, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de verwijzing bevond.

G

Na artikel 419 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 419a

In geval van artikel 282b wordt de zaak verwezen naar een ander gerechtshof.

H

Aan artikel 513, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De rechter wiens wraking is verzocht, onthoudt zich van het verder behandelen van de zaak, waaronder begrepen het nemen van beslissingen, tenzij dit geen uitstel duldt.

I

Artikel 515 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “zo spoedig mogelijk” toegevoegd “ter zitting”.

2. In het tweede lid wordt “Het gerecht” vervangen door “De meervoudige kamer”.

3. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan de meervoudige kamer zonder toepassing te geven aan het eerste en tweede lid beslissen het verzoek zonder behandeling ter zitting af te doen.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt “Het gerecht” vervangen door “De meervoudige kamer”.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt “het gerecht” vervangen door “de meervoudige kamer”.

J

In artikel 518, tweede lid, wordt “Het gerecht” vervangen door “De meervoudige kamer”.

ARTIKEL III

De Opiumwet wordt als volgt gewijzigd:

aA

Onder vernummering van artikel 9a tot artikel 9b wordt na artikel 9 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

1. In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden die kunnen dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 13d.

2. Op inbeslagneming op grond van het eerste lid zijn de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die betrekking hebben op inbeslagneming op grond van artikel 94a van dat wetboek, van overeenkomstige toepassing.

A

In artikel 11, tweede lid, wordt ‘geldboete van de vierde categorie’ vervangen door ‘geldboete van de vijfde categorie’.

B

Artikel 13a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht, vermelde rechten kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens een der in de artikelen 10, tweede tot en met vijfde lid, 10a, eerste lid, 10b, tweede lid, 11, derde tot en met vijfde lid en 11b, eerste lid, omschreven misdrijven en de schuldige kan worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft gepleegd.

C

In artikel 13b, eerste lid, onder b, wordt na “artikel 10a, eerste lid, onder 3°,” ingevoegd “artikel 10c, eerste lid, onder 3°,”.

D

In lijst IA onder stofgroep 3 wordt “arylalkyl- of cycloalkylgroep” vervangen door “aryl-, arylalkyl- of cycloalkylgroep”.

ARTIKEL IV

De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 52 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 53

1. Ingeval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 56a.

2. Op inbeslagneming op grond van het eerste lid zijn de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die betrekking hebben op inbeslagneming op grond van artikel 94a van dat wetboek, van overeenkomstige toepassing.

Aa

In artikel 55, derde lid, aanhef, wordt “vier jaar” vervangen door “acht jaar”.

B

Artikel 55a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij veroordeling wegens een der misdrijven omschreven in artikel 55, derde tot en met zevende lid, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van Strafrecht, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf heeft gepleegd.

ARTIKEL V

De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

1. De Financiële inlichtingen eenheid kan ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 13, aanhef en onderdelen a en b, een instelling verzoeken het uitvoeren van een transactie of meerdere transacties gedurende een periode van ten hoogste vijf werkdagen aan te houden ingeval de Financiële inlichtingen eenheid aanwijzingen heeft dat deze transactie of transacties verband kan of kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme, of indien een financiële inlichtingen eenheid uit een andere staat hierom verzoekt.

2. De in het eerste lid genoemde periode kan met een termijn van ten hoogste vijf werkdagen worden verlengd indien de Financiële inlichtingen eenheid het in het eerste lid bedoelde verzoek doet op verzoek van een financiële inlichtingen eenheid van een andere staat.

3. De Financiële inlichtingen eenheid trekt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, voor het aflopen van de termijn, genoemd in het eerste en tweede lid, in zodra zulks mogelijk is.

4. De instelling waaraan overeenkomstig het eerste lid een verzoek is gedaan, geeft hieraan onverwijld gevolg.

5. Een instelling beschikt over gedragslijnen, procedures en maatregelen die haar in staat stellen te voldoen aan het vierde lid.

6. Een instelling informeert een cliënt terstond over toepassing van het vierde lid.

B

Na artikel 20b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20c

Artikel 20 en artikel 20b zijn van overeenkomstige toepassing op instellingen die gevolg geven aan een verzoek als bedoeld in artikel 17a, eerste lid.

C

In artikel 29, onderdeel a, wordt na ’17, tweede lid’ ingevoegd ‘17a, vijfde lid,’

D

In artikel 30, onderdeel a, wordt na ’17, tweede lid’ ingevoegd ‘17a, vijfde lid,’

ARTIKEL VI

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder 1°, wordt ‘de de Wet voorkoming misbruik chemicaliĂ«n’ vervangen door ‘de Wet voorkoming misbruik chemicaliĂ«n’.

B

In artikel 1, onder 2°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme na ‘17, tweede lid,’ ingevoegd ‘17a, vierde lid,’

C

In artikel 8 wordt ‘1°’ vervangen door ‘1°.’, wordt ‘2°’ vervangen door ‘2°.’ en wordt ‘3°’ vervangen door ‘3°.’

D

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

1. Ingeval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 8, onderdeel d.

2. Op inbeslagneming op grond van het eerste lid zijn de bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die betrekking hebben op inbeslagneming op grond van artikel 94a van dat wetboek, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VII

De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8:16, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De rechter wiens wraking is verzocht, onthoudt zich van het verder behandelen van de zaak, waaronder begrepen het nemen van beslissingen, tenzij dit geen uitstel duldt.

B

Artikel 8:18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “De bestuursrechter” vervangen door “De meervoudige kamer”.

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan de meervoudige kamer zonder toepassing te geven aan het eerste en tweede lid beslissen het verzoek zonder behandeling ter zitting af te doen.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “De bestuursrechter” steeds vervangen door “De meervoudige kamer”.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “de bestuursrechter” vervangen door “de meervoudige kamer”.

C

In artikel 8:20, tweede lid, wordt ‘de bestuursrechter’ vervangen door ‘de meervoudige kamer’.

ARTIKEL VIII

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 37, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De rechter wiens wraking is verzocht, onthoudt zich van het verder behandelen van de zaak, waaronder begrepen het nemen van beslissingen, tenzij dit geen uitstel duldt.

B

In artikel 39 wordt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

3. Indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan de meervoudige kamer zonder toepassing te geven aan het eerste en tweede lid beslissen het verzoek zonder behandeling ter zitting af te doen.

ARTIKEL IX

Artikel 4a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën wordt als volgt gewijzigd:

A

In het tweede lid, onder a, vervalt ‘of een op een lijst van niet-geregistreerde stoffen geplaatste stof’.

B

In het derde lid vervalt ‘of op een lijst van niet-geregistreerde stoffen wordt geplaatst’.

ARTIKEL X

In artikel 22, tweede lid, onderdeel a, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie vervalt ‘, eerste lid,’.

ARTIKEL XA

In het tweede lid van artikel 231 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt na “2,” ingevoegd “2a,” en wordt na “10a, eerste lid, aanhef en onder 3°,” ingevoegd “10c, eerste lid, aanhef en onder 3°,”.

ARTIKEL XB

In artikel 11.9 van de Omgevingswet wordt na “2,” telkens ingevoegd “2a,” en wordt na “10a, eerste lid, aanhef en onder 3°,” telkens ingevoegd “10c, eerste lid, aanhef en onder 3°,”.

ARTIKEL XC

Onze Minister van Justitie en Veiligheid zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL XI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister voor Rechtsbescherming,

De Minister van Financiën,