[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van het lid Diederik van Dijk c.s. over mogelijkheden verkennen om antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder mee te wegen (Kamerstuk 36196-15)

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D40835, datum: 2025-09-22, bijgewerkt: 2025-09-30 11:25, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36196-16).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36196 -16 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen .

Onderdeel van zaak 2025Z17500:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2025-2026

36 196 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen

Nr. 16 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 september 2025

De vaste commissie voor Asiel en Migratie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Asiel en Migratie over de brief van 6 maart 2025 over de uitvoering van de motie van het lid Diederik van Dijk c.s. over mogelijkheden verkennen om antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder mee te wegen (Kamerstuk 36 196, nr. 15).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 april 2025 aan de Minister van Asiel en Migratie voorgelegd. Bij brief van 22 september 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Vijlbrief

De griffier van de commissie,
Burger

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie 4
Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie 5
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie 5
II Reactie van de bewindspersoon 8

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister van Asiel en Migratie over de uitvoering van de motie van het lid Diederik van Dijk c.s. over mogelijkheden verkennen om antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder mee te wegen. Zij hebben hierover enkele vragen.

Allereerst zijn de leden van de VVD-fractie verbaasd dat het bijna 14 maanden heeft geduurd voordat de Minister via deze brief reageert op de uitvoerbaarheid van de motie. Zij begrijpen vooral niet waarom, gezien het belang van dit onderwerp, de beslisnota gedateerd is op 2 oktober 2024, terwijl de brief pas op 6 maart 2025 naar de Kamer is gestuurd. Kan de Minister aangeven wat de oorzaak is van de vertraging van vijf maanden tussen beslisnota en Kamerbrief?

De leden van de VVD-fractie lezen in de beslisnota dat, in lijn met het Hoofdlijnenakkoord, op ambtelijk niveau het uitwerken van het aanscherpen van de «glijdende schaal» is opgestart. Deze leden vinden het cruciaal dat deze glijdende schaal zo snel mogelijk wordt aangescherpt om makkelijker en sneller criminele migranten uit te kunnen zetten. Aangezien de beslisnota gedateerd is op 2 oktober 2024, zijn voornoemde leden benieuwd wat vijf maanden later de status is van het aanscherpen van de glijdende schaal. Wanneer wordt de Kamer hierover verder geïnformeerd?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet mogelijk is om antisemitisme als intrekkings- of afwijzingsgrond an sich zwaarder mee te laten wegen omdat dit zou breken met het grondwettelijk uitgangspunt dat er geen onderscheid wordt gemaakt in discriminatiegronden. Met deze argumentatie in het achterhoofd willen deze leden graag weten of het wel mogelijk is om alle discriminatiegronden zwaarder mee te laten wegen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat vanwege het uitzonderlijke karakter van de Holocaust de vergoelijking, ontkenning of verregaande bagatellisering van de Holocaust op zichzelf moet worden geacht een beledigend karakter voor de Joodse gemeenschap te hebben. Deelt de Minister dat standpunt en zo ja, hoe wordt hier in het kader van het naturalisatieproces uitvoering aan gegeven?

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen inmiddels worden vervolgd op basis van het aangescherpte artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht sinds de inwerkingtreding van de Wet herimplementatie Europees strafrecht.

De leden van de VVD-fractie menen dat het voorstel zoals dat in Duitsland werd behandeld, wel degelijk nadere bestudering behoeft. Wederom in de beslisnota en niet in de Kamerbrief, lezen deze leden dat het Duitse wetsvoorstel uit verschillende onderdelen bestond. Zij lezen daar dat het wetsvoorstel bestond uit een onderdeel dat beoogde de vreemdelingenwet aan te vullen met een wetsartikel «op grond waarvan een antisemitisch misdrijf doorgaans tot uitzetting leidt». Tevens werd voorgesteld de strafmaat voor een antisemitische veroordeling te verhogen tot minimaal zes maanden, waardoor het recht op humanitaire bescherming vervalt. Ook werd voorgesteld naturalisatie enkel mogelijk te maken indien de aanvrager geen enkele poging heeft ondernomen of nagestreefd die gericht is tegen het bestaan van de staat Israël. Tot slot werd voorgesteld het mogelijk te maken om de Duitse nationaliteit in te trekken van Duitsers met een tweede nationaliteit indien zij veroordeeld worden voor een antisemitisch misdrijf en een gevangenisstraf krijgen van een jaar of meer. Kan de Minister voor elk van deze elementen aangeven welke wettelijke bepalingen zouden moeten worden gewijzigd in Nederland, en per element ook aangeven waarom dit in Duitsland juridisch en rechtsstatelijk wel had kunnen worden ingevoerd en in Nederland niet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat als onderdeel van het naturalisatieproces migranten via de «verklaring van verbondenheid» afstand moeten doen van antisemitisme. Is het op dit moment strafrechtelijk of civielrechtelijk mogelijk iemand te vervolgen die na ondertekening handelt in strijd met deze verklaring? Verzet een grondwettelijk, Europees- of internationaalrechtelijk artikel zich tegen het mogelijk maken hiervan indien deze mogelijkheid nu nog niet in het Nederlands recht is opgenomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie constateren dat de regering in de motie wordt opgeroepen om mogelijkheden te verkennen hoe antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder kan worden meegewogen in de asiel- en inburgeringsprocedure, bij de aanvraag van een tijdelijke en permanente verblijfsvergunning en in de naturalisatieprocedure. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de regering aangeeft dat het meewegen van veroordelingen nu al mogelijk is, maar het zwaarder wegen niet kan omdat antisemitisme niet kan worden onderscheiden van andere discriminatiegronden. Is er volgens de Minister juridische ruimte om alle discriminatiegronden zwaarder mee te wegen bij asiel- en visumprocedures, en daarmee ook antisemitisme? Deelt de Minister de mening dat een specifieke benadering in voorkomende gevallen te rechtvaardigen is, niet omdat deze op zichzelf van groter belang zou zijn dan andere vormen van discriminatie, maar omdat een specifieke vorm van discriminatie vaker voorkomt, grotere gevolgen heeft, de potentiële slachtoffers een meer kwetsbare groep vormen, en/of omdat in de praktijk deze groep onder grote druk staat? Hoe signaleert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) antisemitische uitingen bij vreemdelingen die asiel/verblijfsvergunning of visum aanvragen? Zijn er specifieke richtlijnen of trainingen voor medewerkers?

De leden van de NSC-fractie vragen hoeveel gevallen van antisemitisme en/of andere vormen van discriminatie sinds januari 2024 zijn vastgesteld bij de betreffende doelgroepen, op welke manieren daarop is gereageerd, en bij hoeveel daarvan ook een proces in gang is gezet om verblijfsvergunningen of visa te weigeren of in te trekken. Op welke manier worden antisemitische uitingen (of andere vormen van discriminatie) zonder strafrechtelijke veroordeling geregistreerd in IND-dossiers? Maakt de IND structureel gebruik van informatie over antisemitisme afkomstig van politie, Openbaar Ministerie (OM) of Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Hoe verloopt deze informatie-uitwisseling in de praktijk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Het lid Diederik van Dijk (SGP) heeft op 17 januari 2024 een motie ingediend waarmee de regering wordt verzocht te onderzoeken hoe antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder kan worden meegewogen in verschillende procedures. Naar aanleiding van de brief die de Minister aan de Kamer heeft gestuurd, is dit schriftelijke overleg tot stand gekomen. De leden van de BBB-fractie hebben hier nog een aantal vragen over.

De Minister stelt in haar brief over de uitvoering van de motie dat het niet mogelijk is om iemand uit te sluiten van inburgering op grond van antisemitische gedragingen. Reden hiervoor is dat men enkel in aanmerking komt voor inburgering wanneer een verblijfsvergunning al is toegekend. De Minister stelt hierbij dat inburgeringsplichtige nieuwkomers de waarden van de Nederlandse samenleving leren en begrijpen dat er voor discriminatie en antisemitisme in onze samenleving geen plaats is. Deelt de Minister de mening dat wanneer er tijdens die inburgeringprocedure, blijk is van antisemitisme, er een mogelijkheid moet zijn om verblijfsvergunningen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat de Minister dit vorm geven?

En mocht er volgens het personeel bij de inburgeringsprocedure sprake zijn van antisemitisme tijdens die inburgeringscursus, is de Minister in dat geval bereid cursussen te verlengen, strenger te maken of intensiever van aard te maken?

Ook hebben de vier coalitiepartijen in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken dat de inburgering kennis omvat over de Holocaust en de slachtoffers daarvan. De leden van de BBB-fractie horen graag van de Minister of dit in de praktijk gebeurt. Zo niet, kan de Minister toezeggen om dit zo snel mogelijk in te voeren? En kan de Minister ook uitleggen hoe er binnen de inburgeringprocedure, in zijn algemeenheid, aandacht wordt besteed aan antisemitisme?

Echter bestaat er wel een mogelijkheid tot intrekking bij antisemitisme, zo stelt de Minister. Als een vreemdeling veroordeeld is voor een delict waarbij antisemitisme een rol speelt, kan zijn verblijfsvergunning al worden ingetrokken of afgewezen. De IND onderzoekt namelijk naar aanleiding van elke strafrechtelijke veroordeling – dus ook voor misdrijven met een antisemitisch aspect – of dit tot verblijfsbeëindiging of -weigering kan leiden in het kader van de openbare orde. Kan de Minister toelichten om hoeveel verblijfsbeëindigingen of weigeringen dit gaat?

En mocht er op een terrein van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) sprake zijn van antisemitisme, wordt er dan altijd aangifte gedaan zodat dit kan leiden tot een veroordeling? Kan de Minister dit onder de aandacht brengen bij alle ketenpartners die werken binnen verschillende procedures?

Verder dient men bij het afronden van de inburgeringscursus een «Verklaring van verbondenheid» af te leggen. In deze verklaring is opgenomen dat de genaturaliseerde de vrijheden en rechten van de Nederlandse staat eerbiedigt. Dit gaat dan over de erkenning van de grondrechten, democratie en internationale verdragen. Afstand doen van antisemitisme valt onder de huidige bewoordingen van deze verklaring. De leden van de BBB-fractie vragen zich af wat er vervolgens met deze verklaring gedaan wordt. Worden mensen hierop gewezen, wanneer zij tegen de verklaring handelen? Hoe wordt hierop toegezien? En is de Minister bereid om consequenties te verbinden aan het overtreden van hetgeen in de verklaring staat?

Het valt de leden van de BBB-fractie op dat regelmatig niet aan de wens van de Kamer kan worden voldaan, wegens wetstechnische redenen. Is de Minister bereid dit mee te nemen in de Asielnoodmaatregelenwet door middel van een nota van wijziging? En anders middels een aparte wetswijziging?

Vragen en opmerkingen van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben de brief van de Minister bestudeerd en hebben hierover enkele vragen.

De Minister noemt dat er bij de inburgering aandacht is voor antisemitisme en de Holocaust. Zou de Minister uiteen kunnen zetten op welke precieze wijze hier aandacht aan wordt gegeven? Zou de Minister in kunnen gaan op de vraag of in de inburgering alleen antisemitisme als discriminatiegrond deze specifieke aandacht krijgt, of dat ook andere gronden specifieke aandacht krijgen? Indien dat het geval is, ontvangen de leden van de DENK-fractie graag een uitwerking van hoe de andere discriminatiegronden aandacht krijgen.

De Minister geeft aan dat afstand doen van antisemitisme onder de huidige bewoording valt van de verklaring van verbondenheid. Wordt louter antisemitisme in deze verklaring specifiek genoemd, of krijgen hierin andere discriminatiegronden ook aandacht, zo wensen voornoemde leden te vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief waarin de uitvoering van de motie van het lid Diederik van Dijk c.s. wordt uiteengezet. De motie is op 17 januari 2024 ingediend tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen. Toegezegd was dat de uitwerking voor het zomerreces van 2024 aan de Kamer zou worden toegestuurd. Deze leden zijn dan ook verbaasd dat zij meer dan een jaar op de uitwerking hebben moeten wachten.

Na het lezen van de brief overheerst een gevoel van teleurstelling, aangezien vooral wordt uiteengezet wat op dit moment al beleid is en onvoldoende is gekeken hoe het beleid op dit punt kan worden aangescherpt, terwijl op dit moment al teleurstellend weinig mogelijk is gebleken op basis van de huidige wet. Dit kabinet straalt uit te willen inzetten op een stevige bestrijding van antisemitisme in de Nederlandse straten, maar dit leidt vooralsnog niet tot het zwaarder meewegen van antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond in de verschillende procedures. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat een duidelijke normstelling ten aanzien van vreemdelingen daarbij niet kan en mag ontbreken. Het kabinet moet alles in het werk stellen om het importeren van antisemitisme te voorkomen.

In de brief lezen de leden van de SGP-fractie dat op dit moment al ruimte bestaat voor het meewegen van antisemitisme in de procedures van verblijfsrecht en naturalisatie en dat hierop reeds wordt ingezet. Kan de Minister aangeven hoe dit concreet gebeurt, en in hoeveel gevallen dit in de achterliggende tien jaren heeft geleid tot daadwerkelijke intrekking? Kan daarbij per jaar onderscheid worden gemaakt naar de verschillende procedures voor verblijfsrecht, naturalisatie en verkrijging van de Nederlandse nationaliteit? Kan de Minister daarbij aangeven welk handelingsperspectief en op welke gronden de huidige toets vorm krijgt in die beoordeling?

Ten aanzien van kortdurend verblijf wordt opgemerkt dat het uitdragen van antisemitisch gedachtengoed een element is dat beoordeeld kan worden bij het visum- of toegangsproces. Het gif van antisemitisme moeten we ver buiten onze grenzen houden, vinden de leden van de SGP-fractie. Hoe vaak vindt afwijzing van een verzoek voor kortdurend verblijf plaats in het kader van antisemitisme? Tegelijkertijd zien we dat besluiten tot het weren van extremistische sprekers met regelmaat sneuvelen bij de rechter. Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat overduidelijk antisemitische sprekers en activisten in de toekomst de toegang tot Nederland wordt ontzegd?

Ook consequenties ten aanzien van het Nederlanderschap moeten worden meegenomen, wat de aan het woord zijnde leden betreft. In de beslisnota valt te lezen dat hierover een verkenning plaatsvindt in het kader van het Regeerprogramma. Wat is de focus van deze verkenning, en wanneer kan de Kamer de uitkomsten hiervan verwachten? Welke mogelijkheden ziet de Minister ten aanzien van het afwijzen of intrekken van het Nederlanderschap als gevolg van antisemitische uitingen en/of gedragingen?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat er op dit moment geen onderscheid kan worden gemaakt in discriminatiegronden. Vindt de Minister dat antisemitisme op dit moment voldoende kan worden meegewogen in de verschillende procedures? En gebeurt dat naar het oordeel van de Minister ook voldoende in de praktijk?

De internationaal aanvaarde definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) zou in de ogen van de leden van de SGP-fractie mogelijkheden kunnen bieden om antisemitisme op te sporen en aan te pakken. Hierover zijn in het verleden reeds twee moties van de SGP aangenomen.1 Kan de Minister aangeven in hoeverre deze definitie van antisemitisme nu al wordt meegewogen in de opsporing en vervolging van antisemitisme? Wil de Minister nagaan hoe deze definitie als standaard kan worden gehanteerd in de opsporing en vervolging van antisemitisme en vervolgens in het bepalen van de consequenties ten aanzien van de verschillende (verblijfsrechtelijke) procedures? Is de Minister bereid deze definitie van antisemitisme ook internationaal onder de aandacht te brengen zodat een zo breed mogelijk geaccepteerde definitie van antisemitisme gangbaar wordt?

De IND en andere instanties hebben vaak maar heel beperkt zicht op antisemitische uitingen en/of gedragingen van vreemdelingen voordat zij in Nederland terecht zijn gekomen. Zo is bekend dat in sommige islamitische landen antisemitisme zelfs niet eens strafbaar is en wordt door sommige overheden de Holocaust ontkend. Hoe krijgt de Minister er zicht op of asielzoekers die zich hier melden zich in het land van herkomst hebben schuldig gemaakt aan antisemitisme of aangesloten zijn geweest bij antisemitische bewegingen? In hoeverre wordt dit ook meegenomen in de beoordeling tijdens de verschillende procedures? En welke verbeteringen zijn er op dit punt nog mogelijk, naar het oordeel van de Minister?

De Minister refereert in reactie op de motie wel aan het mogelijke effect van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Timmermans en Bikker tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond. Welke mogelijkheden ziet de Minister voor het intrekken van verblijfsvergunningen en het Nederlanderschap als gevolg van dit wetsvoorstel?

Antisemitisme blijft nog veel te vaak straffeloos, naar het oordeel van de leden van de SGP-fractie. Is de Minister bereid in gesprek te treden met betrokken instanties, zoals onder andere de IND en het OM, om te bezien hoe antisemitische gedragingen en/of uitingen in de praktijk vaker kunnen leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning of het Nederlanderschap? Welke mogelijkheden ziet de Minister hiervoor, en hoe wordt het beleid hierop aangepast? Zijn er belemmeringen waartegen deze instanties aanlopen? Zo ja, welke?

Het OM heeft aangekondigd meer in te zetten op het treffen van strafbeschikkingen. Deelt de Minister de mening dat strafbeschikkingen ten aanzien van criminele vreemdelingen niet aan de orde zouden moeten zijn, aangezien de criminele asielzoeker daarmee de mogelijke gevolgen voor zijn of haar asielstatus ontloopt? De glijdende schaal wordt daarmee in feite ongedaan gemaakt voor de betreffende delicten. Is de Minister bereid dit bij het OM aan te kaarten en in te zetten op heldere afkadering van de richtlijn?

De leden van de SGP-fractie lezen dat bestudering van de Duitse wet- en regelgeving geen nieuwe inzichten heeft opgeleverd, terwijl uit nieuwsberichten blijkt dat Duitsland weldegelijk de wetgeving op dit punt heeft aangescherpt. Heeft hierover ook contact plaatsgevonden met de Duitse regering? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, is de Minister bereid alsnog in gesprek te treden met haar Duitse ambtsgenoot om te bezien hoe in Duitsland het intrekken van de asielvergunning en het staatsburgerschap van antisemitische personen is vastgelegd in wet- en regelgeving? Wellicht kunnen Duitsland en Nederland ook gezamenlijk optrekken om de mogelijkheden hiervoor te onderzoeken. Kan de Minister aangeven waarom Duitse wet- en regelgeving niet als voorbeeld kan dienen voor een Nederlandse aanscherping op dit punt? Welke punten zouden wel overgenomen kunnen worden? Is de Minister bereid indien aanscherping een wetswijziging vergt, dit in gang te zetten teneinde antisemitisme stevig te bestrijden?

Het niet-aangenomen wetsvoorstel van CDU/CSU in Duitsland zou geen kansen bieden voor een rechtstatelijke beleidswijziging om antisemitisme zwaarder mee te wegen in de verschillende verblijfsrechtelijke procedures, volgens de Minister. Waarom niet? Zo werd onder andere voorgesteld naturalisatie enkel mogelijk te maken als bij aanvrager geen sprake is van een «antisemitische houding» en de Duitse nationaliteit in te trekken bij Duitsers met een tweede nationaliteit als zij zijn veroordeeld voor antisemitisme. Is de Minister alsnog bereid te kijken hoe deze en eventuele andere relevante elementen in de Nederlandse wetgeving kunnen worden overgenomen?

In de brief valt te lezen dat de Minister inzet op aanscherping van het intrekkingsbeleid. Een goede zaak. Welke ambities heeft het kabinet ten aanzien van aanscherping intrekkingsbeleid, en wordt het aspect van antisemitisme daar uitdrukkelijk in meegenomen? Op welke termijn is de Minister voornemens met voorstellen hiertoe te komen?

De huidige systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 is zo ingericht dat er een verband is bij intrekking of afwijzing tussen de duur van de opgelegde straf en de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland. Kan uiteen worden gezet waarom voor deze systematiek is gekozen? Vloeit dit voort uit EU-regelgeving of is dit een eigen keuze van de Nederlandse wetgever geweest? Zou het in theorie mogelijk zijn dit verband los te laten, zodat intrekking bijvoorbeeld niet langer afhankelijk is van de verblijfsduur en enkel van de duur van de opgelegde straf?

De strijd tegen het veelkoppige monster van antisemitisme vraagt grote inzet en de bereidheid buiten de gebaande paden te kijken. In Nederland tolereren we geen Jodenhaat, en dat moet ook de duidelijke boodschap zijn richting nieuwkomers. Juist daarom moet alles in het werk worden gesteld om consequenties te verbinden aan antisemitische uitingen en gedragingen van nieuwkomers. De leden van de SGP-fractie verwachten op dit punt meer durf en actie van het kabinet. Zo maken we aan mensen van buiten duidelijk waar Nederland voor staat. Aan Joden binnen onze landsgrenzen maken we duidelijk dat we achter hen staan.

II Reactie van de bewindspersoon

Mede namens de Staatssecretaris voor Participatie en Integratie en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wil ik de leden van de fracties van VVD, NSC, BBB, DENK en SGP danken voor de gestelde vragen en opmerkingen. Ik deel met hen de zorg over antisemitisme en andere vormen van discriminatie in de Nederlandse samenleving en wil die dan ook krachtig bestrijden.

De vragen zijn in een aantal onderwerpen te verdelen, die onder de onderstaande kopjes zijn gegroepeerd.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen naar de reden dat er vijf maanden zitten tussen de datum van de beslisnota en die van de daarbij behorende Kamerbrief, die op 6 maart 2025 jl. is verzonden.

De oorzaak van deze «vertraging» is gelegen in de geweldsincidenten begin november 2024 in Amsterdam naar aanleiding van de wedstrijd die Maccabi Tel Aviv daar speelde. Gelet op de actualiteiten daaromtrent zijn de nota en de brief nogmaals herzien alvorens ze werden uitgestuurd.

Antisemitisme in relatie tot het verblijfsrecht

De leden van de fracties van VVD, NSC, BBB en SGP hebben vragen gesteld over antisemitisme in relatie tot verblijfsrechtelijke procedures. Met deze fracties deel ik, zoals hierboven al aangegeven, de zorgen over het antisemitisme in Nederland en wil dit krachtig bestrijden. Tegelijk wil ik benadrukken dat antisemitisme niet de enige vorm van discriminatie is. De geschiedenis maakt de positie van de Joden in onze samenleving bijzonder; dit doet echter niet af aan het feit dat elke vorm van discriminatie tegen welke bevolkingsgroep dan ook, verwerpelijk is.

De leden van de fractie van de SGP vragen of antisemitisme voldoende wordt meegewogen in verblijfsrechtelijke procedures. De leden van de fractie van de VVD en van NSC vragen of alle discriminatiegronden zwaarder meegewogen kunnen worden.

Zoals aangegeven in de brief van 10 maart jl. is antisemitisme zelf niet juridisch gedefinieerd in het Strafrecht, maar kan het vallen onder het begrip discriminatie en/of belediging. Wanneer antisemitische gedragingen of uitspraken discriminerend en/of beledigend zijn en een veroordeling vanwege discriminatie en/of belediging heeft plaats gevonden, kan dat een grond zijn om de verblijfsvergunning te weigeren, of als de veroordeling onherroepelijk is, in te trekken. Het kabinet is met bovengenoemde leden van mening dat discriminatie streng moet worden aangepakt. In dat kader is het relevant dat het op 1 juli jl. in werking getreden art. 44bis SW bepaalt dat de maximumstrafmaat bij een delict met een discriminatoir aspect met een derde is verhoogd.

De leden van de fracties van NSC en SGP vragen hoe de IND toetst op antisemitisme, welke informatie zij daarbij gebruikt en of er voldoende zicht is op antisemitische uitingen of gedragingen in landen waar antisemitisme niet verboden is.

Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning wordt door de IND getoetst of de aanvrager een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit wordt primair beoordeeld aan de hand van een strafrechtelijke veroordeling. Het is in zijn algemeenheid niet de taak van de IND om – los van een dergelijke veroordeling – vast te stellen wat het gedachtengoed is van een vreemdeling en hoe dat moet worden gewaardeerd.

Daarbij moet worden opgemerkt dat de mogelijkheden van de IND wat betreft vreemdelingen die buiten de EU veroordeeld zijn, beperkt zijn. Er is op dit punt geen informatie-uitwisseling tussen landen, zoals die wel binnen de EU bestaat via het ECRIS-systeem. Wel dient de vreemdeling een antecedentenverklaring in te vullen en te ondertekenen.

Omdat bij asielaanvragen er een gehoor plaats vindt, kan daar specifieker worden doorgevraagd. Bij een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning vindt echter niet standaard een gehoor plaats.

Er zijn verder geen specifieke richtlijnen of trainingen voor IND-medewerkers op het gebied van antisemitisme.

Daarnaast zijn de medewerkers van de IND tijdens hun werkzaamheden alert op signalen die kunnen duiden op fraude, misbruik en zaken die raken aan de openbare orde en (nationale) veiligheid. Uitlatingen die duiden op extremisme of discriminatie vallen hieronder. Signalen worden waar nodig onderzocht en opgevolgd, bijvoorbeeld door de melding van het signaal bij relevante ketenpartners.

Ook verricht de IND zogenoemd Open Source Intelligence onderzoek, waarbij openbaar beschikbare data, bijvoorbeeld de sociale media van de vreemdeling, worden gecheckt op fraude- en handhavingssignalen. Bij asielaanvragen gebeurt dit standaard. Mochten antisemitische uitingen of gedragingen naar boven komen, dan kan dit in het dossier worden opgenomen als handhavingsaantekening.

Signalen die duiden op een (mogelijk) gevaar voor de nationale veiligheid worden gemeld bij de AIVD en waar nodig bij de MIVD. Deze signalen worden eveneens ingebracht bij het Landelijk Regieoverleg (LRO), waar de politie en CTER KMar en IND deelnemen. Teneinde vreemdelingrechtelijk te kunnen handelen heeft de IND concrete informatie nodig waaruit blijkt dat een vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt, zoals een ambtsbericht van de AIVD of MIVD. Zo kan de AIVD informatie delen door middel van individuele ambtsberichten met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid is. De IND kan daar dan verblijfsrechtelijke consequenties aan verbinden.

Wanneer het gaat om het gevaar voor de openbare orde, is er sprake van informatie-uitwisseling tussen de IND, de politie en het Openbaar Ministerie. Om daadwerkelijk te komen tot weigering of intrekken van verblijfsrecht, heeft de IND concrete informatie nodig waaruit het gevaar voor de openbare orde blijkt, zodat de weigering of intrekking ook voor de rechter in stand kan blijven. Ook kan de IND de NCTV om een duiding vragen wanneer er aanwijzingen zijn dat een vreemdeling die naar Nederland wil komen, een risico vormt voor de openbare orde en aan die duiding verblijfsrechtelijke gevolgen verbinden.

Artikel 3.78 van het Vreemdelingenbesluit 2000 biedt de mogelijkheid om ook zonder strafrechtelijke veroordeling een reguliere verblijfsvergunning te weigeren op grond van openbare orde bij zwaarwegende belangen. Dit artikel is tot op heden niet toegepast omdat uitgangspunt van het beleid is dat een strafrechtelijke veroordeling nodig is. Bij een strafrechtelijke veroordeling door een onafhankelijke rechter is het evident dat de openbare orde is geschonden. Zonder rechterlijk oordeel zal de IND dat zelf moeten onderbouwen en moeten toelichten wat de zwaarwegende belangen zijn, wat aanleiding kan zijn tot vragen met betrekking tot bijvoorbeeld deskundigheid en (politieke) partijdigheid. Zoals aangegeven in mijn brief van 2 april jl. aan de Eerste Kamer2 zou dit artikel in zeer specifieke situaties wellicht gebruikt kunnen worden, bijvoorbeeld bij een derdelander die in het land van herkomst zeer ernstige ophitsende en discriminerende uitingen heeft gedaan, wat in dat land wellicht niet strafbaar is, en die een reguliere verblijfsvergunning aanvraagt met als doel om hier die uitlatingen ook te verspreiden. De kans bestaat dat dit grote maatschappelijke onrust tot gevolg heeft, wat een gevaar oplevert voor de openbare orde. De juridische ruimte hiertoe is echter naar verwachting zeer klein. Zoals hierboven aangegeven, is het bij een strafrechtelijke veroordeling evident dat er een gevaar is voor de openbare orde; het is voor de IND echter zeer ingewikkeld om zelfstandig haar oordeel voldoende gemotiveerd te kunnen onderbouwen, zodat deze dezelfde evidentie heeft als een oordeel van de strafrechter.

Er is een aantal vragen gesteld over de relatie tussen verblijfsduur en duur van de opgelegde straf bij de intrekking van een verblijfsvergunning.

Wanneer het gaat om deze relatie (de zogenoemde glijdende schaal), vragen de leden van de SGP-fractie of deze uit EU-regelgeving volgt of een nationale keuze is en of niet enkel de duur van de opgelegde straf – onafhankelijk van de verblijfsduur – bepalend kan zijn.

De normen in de sfeer van openbare orde waaraan moet worden getoetst voor het intrekken van een vergunning volgen veelal uit internationale en EU-regelgeving (richtlijnen en verordeningen op het gebied van toelating van derdelanders, zowel op het gebied van reguliere migratie als asiel (zoals de gezinsherenigingsrichtlijn de EU Blauwe Kaartrichtlijn en de verordening inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden), waarin bepalingen zijn opgenomen over de mogelijkheden tot het intrekken van een verblijfsvergunning op grond van openbare orde). Het intrekken van een verblijfsvergunning is een ingrijpende maatregel. Op grond van het evenredigheidsbeginsel moet de ernst van het feit of de gedraging altijd in verhouding staan tot de duur van het rechtmatig verblijf. Hierover is uitgebreide jurisprudentie van het EU-Hof van Justitie.

Daarnaast is er een relatie met artikel 8 EVRM, dat onder andere het recht op eerbiediging van het gezinsleven en privéleven vastlegt. Jurisprudentie maakt duidelijk dat naarmate iemand langer zijn gezins- of privéleven in Nederland heeft, dit belang zwaarder gaat wegen in vergelijking met het belang van openbare orde/nationale veiligheid.

De zogenoemde glijdende schaal is grotendeels een vertaling van bovengenoemde internationaalrechtelijke normen. Het geeft ook aan dat de marges om de glijdende schaal aan te scherpen beperkt zijn. Ik verwacht de Tweede Kamer over de mogelijkheden tot aanscherping vóór het einde van dit jaar te informeren.

Op de vraag van de leden van de NSC-fractie en de BBB-fractie naar hoeveel gevallen van antisemitisme hebben geleid tot een verblijfsrechtelijke handeling van de IND, moet ik het antwoord schuldig blijven, omdat de IND niet registreert op welke specifieke strafrechtelijke grond een verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken.

Kort verblijf

De leden van de fractie van de SGP vragen hoe het kabinet wil voorkomen dat overduidelijk antisemitische sprekers en activisten in de toekomst de toegang tot Nederland kan worden ontzegd nu volgens deze leden besluiten daartoe regelmatig bij de rechter sneuvelen.

Conform Europese en nationale regelgeving kunnen vreemdelingen die niet voldoen aan de toegangsvoorwaarden geweerd worden uit Nederland. Voor het weren van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, kan de vreemdeling op grond van de Schengengrenscode de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd worden.

Dit is mogelijk door middel van onder andere een ongewenstverklaring en/of een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). Met een dergelijke maatregel kan een vreemdeling – voordat hij Nederland tracht in te reizen – de toegang tot Nederland (en het Schengengebied) geweigerd worden. Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek.

Voor het weigeren van een aanvraag om een visum kort verblijf zijn er ruimere mogelijkheden dan voor een weigering van een verblijfsvergunning. Zo is een strafrechtelijke veroordeling bij weigering van een visum kort verblijf niet nodig. Wel dient de weigering ten allen tijde inhoudelijk voldoende onderbouwd te zijn.

De leden van de BBB-fractie hebben gevraagd of wetstechnische redenen die aan de wensen van de Tweede Kamer in de weg staan, niet door middel van een nota van wijziging kunnen worden meegenomen in de Asielnoodmaatregelenwet of via een aparte wetswijziging. Het is niet duidelijk op welke wensen van de Tweede Kamer en op welke wetstechnische redenen de leden van de BBB-fractie doelen. Ik kan derhalve geen bevestigend antwoord geven op bovengenoemde vraag.

COA

De leden van de fractie van BBB vragen of er altijd aangifte wordt gedaan wanneer er sprake is van antisemitisme op een COA-locatie.

Ik onderstreep het belang van een veilige omgeving binnen de gehele vreemdelingenketen. Wat specifiek het COA betreft, geeft het COA aan dat een zorgvuldige en eenduidige incidentenregistratie van essentieel belang is. Dit is onmisbaar voor een goede dossieropbouw en om effectief maatregelen op te leggen. Het COA stimuleert dit binnen de eigen organisatie door het aanbieden van trainingen.

Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit zoals discriminatie, waar antisemitisme onder kan vallen, worden door COA-medewerkers altijd gestimuleerd om aangifte te doen. Het is een vast onderdeel van de werkwijze van COA om het slachtoffer met toegankelijke informatie te wijzen op de mogelijkheid tot aangifte doen. Indien COA-medewerkers slachtoffer zijn van een strafbaar feit, worden zij intern geïnstrueerd om aangifte te doen onder vermelding van Veilige Publieke Taak (VPT).

De politie en het Openbaar Ministerie (OM) geven hoge prioriteit aan de opvolging van VPT-aangiften. De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en OM vormen hiervoor het kader. Deze afspraken gaan over de opsporing en vervolging van agressie en geweld gericht tegen mensen met een publieke taak. Recent zijn de ELA geëvalueerd en deze evaluatie geeft een duidelijk kader om met alle betrokken partijen met de knelpunten binnen de VPT-aanpak aan de slag te gaan en daarbij ook de ELA te herzien. Binnen dit traject wordt ook gekeken naar verbeterpunten in het aangifteproces.

Antisemitisme en inburgering

De leden van de BBB-fractie vragen of een verblijfvergunning kan worden heroverwogen indien er tijdens de inburgeringsprocedure sprake is van antisemitisme. Tevens vragen de leden van de BBB-fractie of het kabinet bereid is de inburgeringscursussen te intensiveren of strenger te maken als er volgens het personeel bij de inburgeringscursus sprake is van antisemitisme?

Het tegengaan van antisemitisme is een essentieel onderdeel van het inburgeringstraject. In het inburgeringstraject leren inburgeraars over de fundamentele vrijheidsrechten en dat voor antisemitisme geen plaats is in Nederland. Ik verwacht dat professionals in de inburgeringsketen (zoals docenten) bij tekenen van antisemitische gedragingen inburgeraars daarop aanspreken. Het verzwaren van een individueel inburgeringstraject op basis van gedrag kan niet op grond van de Wet inburgering 2021.

Discriminatie van Joden is grondwettelijk verboden. Als iemand zich niet houdt aan de regels die zijn vastgelegd in de wet is het strafrecht van toepassing. Een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling waarbij antisemitisme een rol speelt kan consequenties hebben voor het verblijfsrecht. De leden van de BBB- en Denk-fractie vragen hoe aandacht voor de Holocaust en de slachtoffers daarvan en aandacht voor antisemitisme terugkomt in de inburgering.

In de inburgeringscursus is aandacht voor de fundamentele vrijheden van de samenleving en wordt duidelijk gemaakt dat er geen ruimte is voor antisemitisme in Nederland. Dit komt o.a. terug in het examen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) waarin in de eindtermen is opgenomen dat antisemitisme bij wet verboden is. Om kennis over de Holocaust en de slachtoffers daarvan te borgen zijn de eindtermen van het verplichte inburgeringsexamen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) recent gewijzigd. Het begrip Holocaust en de betekenis ervan is expliciet opgenomen in de eindtermen onder het thema «Geschiedenis en geografie». Hiermee wordt, in lijn met het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma van het kabinet Schoof, geborgd dat de Holocaust onderdeel is van wat inburgeraars moeten kennen en weten als zij examen doen. De nieuwe eindtermen zijn per 1 juli 2025 ingegaan. De Staatssecretaris Participatie en Integratie kijkt momenteel naar hoe aandacht voor de Holocaust en de bestrijding van antisemitisme in de inburgering verder kan worden versterkt. Hierbij worden o.a. de motie Diederik van Dijk c.s.3, over een bezoek van inburgeraars aan instellingen en musea in het kader van Holocausteducatie, en de motie Flach4, over hoe aandacht voor de Holocaust in de participatieverklaring kan worden opgenomen, betrokken. De Staatssecretaris Participatie en Integratie informeert de Kamer in het najaar van 2025 over Holocausteducatie in de inburgering. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd naar aanleiding van Kamervragen5.

De leden van de DENK-fractie vragen of naast antisemitisme ook andere vormen van discriminatie aandacht krijgen in de inburgering en hoe dit is uitgewerkt.

Zoals hierboven al is aangegeven, is het kabinet van mening dat elke vorm van discriminatie – en niet alleen antisemitisme – verwerpelijk is en bestreden moet worden. Er is in het inburgeringstraject breed aandacht voor de fundamentele vrijheden en waarden van de Nederlandse samenleving. Voorlichting en kennisoverdracht over de vrijheidsrechten en gelijkwaardige behandeling komt terug in meerdere onderdelen van de inburgering. Hiermee wordt al vroeg gestart in de periode dat nieuwkomers in het AZC wonen via de voorbereiding op de inburgering en het komt via een doorlopende leerlijn terug in het participatieverklaringstraject (PVT) en het examen Kennis Nederlandse samenleving (KNM).In het PVT wordt specifiek aandacht besteed aan de grondwettelijke vrijheden en wordt benadrukt dat discriminatie naar geslacht, geloof, afkomst of seksuele geaardheid niet wordt geaccepteerd. Deelname aan het PVT is verplicht. In de zogenaamde eindtermen, dat wat inburgeraars moeten kennen en weten, van het examen KNM is expliciet opgenomen dat discriminatie op grond van levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook verboden is. Ook leren inburgeraars ter voorbereiding op het examen waar ze terecht kunnen bij vermoedens van discriminatie en uitsluiting. KNM is een verplicht onderdeel van het inburgeringsexamen en inburgeraars worden op de kennis getoetst.

Antisemitisme en naturalisatie

De leden van de VVD-fractie geven aan dat het ontkennen, vergoelijken of verregaand bagatelliseren van de Holocaust een beledigend karakter voor de Joodse gemeenschap heeft en vragen welke gevolgen dit kan hebben voor het naturalisatieproces. Ook de leden van de fractie van de SGP hebben deze laatste vraag gesteld.

Ik deel het standpunt van deze leden dat de vergoelijking, ontkenning of verregaande bagatellisering van de Holocaust voor Joden een groepsbeledigend karakter heeft. Uit bestendige nationale jurisprudentie blijkt dat dergelijke uitlatingen, gericht tegen de groep mensen met een Joodse achtergrond, nu al aan de basis kunnen liggen van een veroordeling wegens groepsbelediging (artikel 137c, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Sinds 1 oktober 2024 bevat het Wetboek van Strafrecht (Sr) deze specifieke vorm van groepsbelediging. Strafbaar is groepsbelediging in de vorm van het vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van bepaalde internationale misdrijven, zoals de Holocaust (artikel 137c, tweede lid, Sr). Dit kan consequenties hebben voor de naturalisatie. Een naturalisatieverzoek kan worden geweigerd, niet alleen wanneer er sprake is van een openstaande strafzaak of een veroordeling voor een strafbaar feit gericht tegen Joden dan wel de Joodse gemeenschap, maar ook wanneer er van een serieuze verdenking daarvan sprake is.

Voorts moet iemand die Nederlander wordt, op een naturalisatieceremonie verklaren dat de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden en rechten respecteert en beloven de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen. Niet alleen antisemitisme, maar ook andere vormen van discriminatie vallen reeds onder de huidige bewoordingen.

De leden van de fracties van de VVD en van de BBB vragen naar mogelijke (juridische) gevolgen wanneer een genaturaliseerde in strijd met de «Verklaring van gebondenheid» handelt en of bepalingen in de Grondwet of internationaalrechtelijke bepalingen daaraan in de weg staan.

In 2006 en 2007 zijn hierover bij de parlementaire behandeling ook dergelijke vragen gesteld. Het toenmalige kabinet antwoordde onder meer: «Het is niet de bedoeling genaturaliseerden achteraf met juridische middelen aan te spreken op hun afgelegde verklaring. Een vergelijking met het afleggen van de huwelijksbelofte ten tijde van het sluiten van het huwelijk dringt zich in dezen op. De verklaring doet uitsluitend dienst in het kader van de verkrijging van het Nederlanderschap. Ik vertrouw er echter op, dat de symbolische waarde van de verklaring groot genoeg is om iets te betekenen voor de mate waarin de genaturaliseerde zich met de Nederlandse samenleving verbonden weet.»6

«Elke Nederlander heeft dezelfde verantwoordelijkheid jegens de wet, ongeacht de wijze waarop hij het Nederlanderschap heeft verkregen. Het voorschrijven van de verklaring van verbondenheid bedoelt niet dat men verklaart nimmer een regel te zullen overtreden. De grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, die de verklaring noemt, ziet op de kenmerken van onze staatsinrichting, die een democratische en rechtsstatelijke rechtsorde is, en niet zozeer op specifieke wettelijke voorschriften. Voor het overige geldt dat vrijheid van meningsuiting in onze staatsinrichting een dermate groot goed wordt geacht, dat een tegendraadse uitspraak na het afleggen van de verklaring van verbondenheid geen gevolg kan hebben voor het bezit van de nationaliteit.»7

De Verklaring van verbondenheid is een verklaring die iedereen die Nederlander wil worden, moet afleggen. Iemand die Nederlander wil worden verklaart daarin dat hij of zij de grondwettelijke orde van het Koninkrijk der Nederlanden, haar vrijheden rechten en plichten respecteert en belooft de plichten die het staatsburgerschap met zich meebrengt getrouw te vervullen. De formuleringen in de Verklaring van gebondenheid zijn te algemeen verwoord om te kunnen leiden tot strafrechtelijke of civielrechtelijke vervolging. De verklaring verwijst naar de wetten waar iedereen zich aan dient te houden en naar het feit dat aan overtreding van die wetten juridische gevolgen kunnen worden verbonden.

De leden van de SGP-fractie vragen welke mogelijkheden de Minister ziet ten aanzien van het afwijzen of intrekken van het Nederlanderschap als gevolg van antisemitische uitingen en/of gedragingen?

Zoals in het Regeerakkoord is opgenomen, zal hier een verkenning naar worden gedaan. Het WODC heeft het onderzoek in zijn onderzoeksprogramma opgenomen. Momenteel wordt gewerkt aan de verdere uitwerking van het onderzoek.

Antisemitisme in het strafrecht

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen inmiddels zijn vervolgd op grond van het aangescherpte artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Met de Wet herimplementatie Europees strafrecht is artikel 137c Sr gewijzigd en niet artikel 137d Sr. Op moment van uitvraag (26 juni 2025) zijn er 7 verdachten ter vervolging op dit artikel 137c Sr bij het OM ingeschreven.

De leden van de NSC-fractie hebben gevraagd of in het kader van het strafrecht ook wordt gekeken naar de context waarbinnen discriminatie wordt begaan en of bijvoorbeeld zwaarder wordt gestraft wanneer het om een extra grote groep of een extra kwetsbare groep gaat?

Het antwoord daarop is bevestigend. Zowel het OM als de rechter houden rekening met alle specifieke feiten en omstandigheden met betrekking tot het gepleegde strafbare feit.

De leden van de fractie van de SGP hebben vragen gesteld over de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) inzake antisemitisme, of deze definitie van antisemitisme nu al wordt meegewogen in de opsporing en vervolging van antisemitisme en of deze definitie als standaard kan worden gehanteerd in de opsporing en vervolging van antisemitisme en vervolgens in het bepalen van de consequenties ten aanzien van de verschillende (verblijfsrechtelijke) procedures?

Het kabinet ondersteunt de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) als niet juridisch bindende werkdefinitie die in concrete zaken behulpzaam kan zijn bij het identificeren van antisemitisme. Of een uiting of handeling een strafbaar feit is, betreft een juridische beoordeling waarbij wordt getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Een uiting of handeling wordt daarbij beoordeeld in het geheel van feiten en omstandigheden en in de context waarin deze is gedaan. Voor deze juridische beoordeling of sprake is van antisemitisme, is het Wetboek van Strafrecht leidend.

De IHRA-definitie is internationaal voldoende bekend en het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om zelf deze definitie internationaal te promoten.

De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd of de Minister bereid is bij het OM aan te kaarten dat een verruiming van de strafbeschikkingen bij illegaal verblijvende vreemdelingen en asielzoekers niet wenselijk is.

Het OM was aanvankelijk van plan om de verruiming van de strafbeschikking ook toe te passen bij veelvoorkomende vermogensdelicten gepleegd door illegale vreemdelingen en asielzoekers. Omdat de indruk hierdoor ontstond dat zij hierdoor lichter zouden worden gestraft heeft het OM deze wijziging ingetrokken. De verruiming van de toepassing van de strafbeschikking geldt daarmee niet voor illegale vreemdelingen en asielzoekers. Uiteindelijk is het wel aan de officier van justitie om te bepalen hoe een zaak worden afgedaan.

Wat betreft de relatie tussen de strafbeschikking en de beëindiging van het verblijfsrecht geldt dat er volgens het Unierecht een rechterlijke veroordeling nodig is om een verblijfsvergunning asiel te weigeren of in te trekken op grond van openbare orde.

Een met een strafbeschikking opgelegde taakstraf of geldboete wordt in Europees perspectief niet als veroordeling gezien. Op zichzelf zal een strafbeschikking dus onvoldoende zijn om over te gaan tot het intrekken of afwijzen van een asielvergunning. Een strafbeschikking kan wél worden meegewogen in het totaal van feitelijke en juridische omstandigheden, als er een veroordeling vanwege een ánder feit ligt. Op die manier wordt tegemoetgekomen aan uw verzoek om deze te betrekken in het toepassen van de glijdende schaal.

Het voorbeeld van Duitsland

Met betrekking tot Duitsland hebben de leden van de fracties van de VVD-fractie en de SGP-fractie vragen gesteld. Er is ambtelijk contact geweest met Duitse experts van het Ministerie van Binnenlandse Zaken op het gebied van bestrijding van antisemitisme.

In Duitsland is net als in Nederland antisemitisme zelf geen strafbaar feit. Wel kan een discriminatoire motivatie (antisemitisme, racisme, haat tegen seksuele oriëntatie) van een strafbaar feit leiden tot het zwaarder straffen van de dader.

Er is evenmin een bepaling in Duitse regelgeving dat een antisemitisch misdrijf direct leidt tot intrekking van de verblijfsvergunning, maar er is wel een indirect verband. Een dergelijk misdrijf kan namelijk leiden tot uitzetting, wat beëindiging van het verblijf inhoudt. Uitzetting is mogelijk wanneer het belang van uitzetting zwaarder weegt dan het verblijfsrecht van de vreemdeling. Het motief achter het misdrijf is relevant omdat dat het belang van uitzetting zwaarder kan doen wegen. Artikel 52, tweede lid, nummer 10 van de Duitse Vreemdelingenwet geeft aan dat er een sterk belang van uitzetting is wanneer er sprake is van een discriminatoir (dat kan antisemitisch zijn) gemotiveerd misdrijf en de dader veroordeeld is tot een straf van ten minste een boete van 90 keer het dagloon van de desbetreffende overtreder.

Hetzelfde geldt voor personen met een humanitaire status. Voorwaarde is dat de desbetreffende persoon een gevaar is voor de openbare orde, omdat hij/zij is veroordeeld tot ten minste één jaar gevangenisstraf of jeugddetentie en in het vonnis een expliciete verwijzing is opgenomen naar het discriminatoir motief. De Federale Dienst voor Migratie en Vluchtelingen beslist over het verlies van de humanitaire bescherming.

Daarnaast heeft de nieuwe Duitse regering een voorstel ingediend, waardoor in de toekomst de Duitse nationaliteit kan worden afgenomen wanneer een persoon met een dubbele nationaliteit veroordeeld is voor een zwaar misdrijf, zoals deelname aan een terroristische organisatie. De duur van de gevangenisstraf waartoe de dader is veroordeeld is niet bepalend voor het verlies van de Duitse nationaliteit, maar de aard van het delict. Het moet gaan om een zwaar delict, zoals deelname aan een terroristische organisatie. Ook hier maakt een motivatie vanuit onder meer antisemitisme, racisme, discriminatie op grond van seksuele geaardheid, het delict zwaarder en kan eerder worden overgegaan tot intrekken van de Duitse nationaliteit.

Met betrekking tot naturalisatie geldt dat de aanvrager van de Duitse nationaliteit een verklaring moet ondertekenen dat hij de waarden van de democratische rechtsorde en het belang van vreedzame co-existentie tussen volken onderschrijft en dat hij niet het bestaan van een specifieke staat ontkent. Daarbij wordt Israël overigens niet expliciet genoemd. De Duitse Naturalisatiewet bepaalt ook expliciet dat onder meer antisemitische daden onverenigbaar zijn met de waarborgen voor menselijke waardigheid zoals in de Duitse Grondwet is neergelegd. Daden gericht tegen de staat Israël en/of tegen Joden, zoals oproepen tot geweld of vernietiging kunnen antisemitisch zijn in de zin van de Duitse Naturalisatiewet.

Als een betrokken ambtenaar ernstige twijfels heeft of de aanvrager daadwerkelijk achter deze verklaring staat, kan dat een reden zijn om de aanvraag om de Duitse nationaliteit af te wijzen.

Wanneer de tot Duitser genaturaliseerde vreemdeling tot 10 jaar na naturalisatie zich niet houdt aan de ondertekende verklaring door bijvoorbeeld het bestaansrecht van de staat Israël te ontkennen, kan dat een reden zijn om de Duitse nationaliteit weer af te nemen, wanneer de desbetreffende persoon nog een andere nationaliteit bezit.

Het Duitse en Nederlandse beleid kent overeenkomsten en verschillen. Met name het karakter van de Duitse verklaring bij naturalisatie is anders en dwingender. Zoals in de paragraaf over antisemitisme en naturalisatie is aangegeven, heeft het toenmalige kabinet bij de invoering de keuze gemaakt dat de Verklaring van gebondenheid geen juridisch bindend karakter heeft.

Wanneer het gaat om het intrekken van de verblijfsvergunning of de nationaliteit hebben Duitsland en Nederland een vergelijkbaar systeem. De zwaarte van de straf bepaalt of er sprake is van intrekking en een discriminatoir motief maakt het strafbare feit zwaarder strafbaar.


  1. Motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 70) en motie van het lid Van der Staaij (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 68)↩︎

  2. Kamerstuk 36 196, F.↩︎

  3. Kamerstuk 30 950, nr. 399.↩︎

  4. Kamerstuk 32 824, nr. 418.↩︎

  5. Aanhangsel Handelingen II , vergaderjaar 2024/25, nr. 1968↩︎

  6. Kamerstuk 30 584, nr. 6, pag. 7.↩︎

  7. Kamerstuk 30 584 C, pag. 3 en 4.↩︎