Brief van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing over een advies over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van het veiligheidsbeleid op scholen (Wet vrij en veilig onderwijs)
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van het veiligheidsbeleid op scholen (Wet vrij en veilig onderwijs)
Brief commissie
Nummer: 2025D41661, datum: 2025-09-25, bijgewerkt: 2025-09-29 11:20, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (SP)
- Mede ondertekenaar: Y.C. Kling, griffier
Onderdeel van zaak 2025Z17865:
- Indiener: M. van Nispen, voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- Medeindiener: Y.C. Kling, griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-09-25 09:30: Procedurevergadering tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing (Procedurevergadering), tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
- 2025-11-20 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
36 777 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet medezeggenschap op scholen, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van het veiligheidsbeleid op scholen (Wet vrij en veilig onderwijs)
Nr. 6 BRIEF VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE GRONDRECHTEN EN CONSTITUTIONELE TOETSING
Aan de Leden
Den Haag, 25 september 2025
De tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing
(hierna: de tijdelijke commissie) heeft tijdens haar
procedurevergadering van 3 juli 2025 besloten, gelet op het dictum en
het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de
Raad van State), een adviestraject te starten voor het wetsvoorstel Wet
vrij en veilig onderwijs (36777). De vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) is hierover geïnformeerd met een brief van 3
juli 2025 (2025Z14006). Hierbij biedt de tijdelijke commissie haar
advies aan.
Inhoud wetsvoorstel
Het wetsvoorstel heeft primair tot doel om het veiligheidsbeleid van
scholen te versterken. Het achterliggende doel hiervan is het waarborgen
van een veilige schoolomgeving.1 Om dit te bereiken stelt
de regering in het wetsvoorstel de volgende maatregelen voor:
een registratieplicht voor veiligheidsincidenten en een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten;
de bestaande meld-, overleg- en aangifteplicht bij een vermoeden van een seksueel misdrijf jegens een minderjarige leerling of student wordt uitgebreid tot situaties waarin mogelijk sprake is van seksuele intimidatie. Ook wordt de meld- en overlegplicht (geen aangifteplicht) ingevoerd voor seksuele misdrijven en seksuele intimidatie ten opzichte van meerderjarige leerlingen en studenten;
een verplichting voor scholen om zowel een interne als een externe vertrouwenspersoon aan te stellen;
een verplichting tot het inrichten van een interne klachtenprocedure, waarbij scholen zich ook moeten aansluiten bij een landelijke klachtencommissie. Het oordeel en de aanbevelingen van de klachtencommissie moeten in principe worden opgevolgd, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten;
een verplichting om het veiligheidsbeleid jaarlijks te evalueren.
De uitbreiding van de meld-, overleg-, en aangifteplicht bij een
vermoeden van seksuele intimidatie of een seksueel misdrijf richt zich
ook op het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. De
overige maatregelen zijn gericht op scholen in het funderend onderwijs
(basisonderwijs en middelbaar onderwijs).
Grondrechtelijke en constitutionele aspecten
Het wetsvoorstel raakt in de eerste plaats aan de vrijheid van
onderwijs (artikel 23 Grondwet), in het bijzonder de
vrijheid van inrichting. Dit recht omvat de vrijheid om
de inhoud en methode van het onderwijs, de daarbij behorende
organisatie, het beheer en het bestuur naar eigen inzicht te regelen.2 De vrijheid van inrichting is nauw
verbonden met de vrijheid van richting. Hieruit volgt
dat scholen uitdrukking kunnen geven aan “een fundamentele oriëntatie
ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of
levensbeschouwing”.3
De vrijheid van inrichting is nodig om in de praktijk vorm en inhoud te
geven aan de vrijheid van richting. Waar de vrijheid van inrichting het
overkoepelende kernrecht is, geldt de vrijheid van richting als hardste
kern.4 Raakt de vrijheid van inrichting
meer aan de vrijheid van richting, dan moeten de argumenten van de
wetgever voor een inmenging zwaarwegender zijn.5
Andersom geldt dat de wetgever meer bewegingsruimte heeft wanneer een
maatregel in de eerste plaats ziet op (puur) organisatorische
aspecten.
Verder kan worden opgemerkt dat de vrijheid van onderwijs - zoals
uitgewerkt in artikel 23 van de Grondwet – typerend is voor Nederland en
als zodanig niet is opgenomen in internationale verdragen. Vanwege het
toetsingsverbod kunnen beleidskeuzen die in wetgeving zijn vastgelegd,
bovendien niet aan de rechter worden voorgelegd met de klacht dat zij in
strijd zijn met de vrijheid van onderwijs.6 De
wetgever heeft daarom een belangrijke verantwoordelijkheid om de
betekenis van de vrijheid van onderwijs per geval nader in te
vullen.
Naast de vrijheid van onderwijs, raakt het wetsvoorstel ook aan het
recht op gegevensbescherming (artikel 8 Handvest van de
grondrechten van de EU, artikel 10 Grondwet). Voor het uitvoeren van de
maatregelen worden namelijk persoonsgegevens verwerkt. Het kan onder
meer gaan om bijzondere (gevoelige) persoonsgegevens zoals
strafrechtelijke gegevens, (seksuele) gezondheidsgegevens of gegevens
over iemands geaardheid. Omdat de bescherming van persoonsgegevens een
grondrecht is, mogen verwerkingen alleen plaatsvinden wanneer deze
noodzakelijk en proportioneel zijn. Ook moet worden voldaan aan de
Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), waarin specifieke
voorwaarden zijn opgenomen voor de verwerking van persoonsgegevens.
Wanneer er bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt, volgt uit de AVG
dat hiervoor strikte voorwaarden gelden.
De effectiviteit en proportionaliteit van de voorgestelde
maatregelen
Met het wetsvoorstel beoogt de regering een veilige schoolcultuur te
waarborgen. De Raad van State concludeert dat de memorie van toelichting
tekortschiet in het onderbouwen van de effectiviteit en
proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen, en adviseert om dit
alsnog per maatregel te onderbouwen. In dit kader vraagt de Raad van
State specifiek aandacht voor de vrijheid van inrichting, omdat de
maatregelen hieraan raken. De Raad van State komt tot deze conclusie
omdat de voorgestelde maatregelen hoofdzakelijk zien op administratieve
verplichtingen en procedures. In de toelichting legt de regering volgens
de Raad van State onvoldoende uit waarom de focus op administratieve
verplichtingen en procedures bijdraagt aan het waarborgen van een
veilige schoolcultuur. Deze focus kan volgens de Raad van State
bovendien averechtse effecten hebben. Dit geldt in het bijzonder voor
het voorstel om de meld-, overleg-, en aangifteplicht ten aanzien van
seksuele misdrijven uit te breiden naar seksuele intimidatie. Het risico
bestaat dat deze maatregel in de praktijk leidt tot verkramping en juist
het open gesprek belemmert.7 Ook in de
internetconsultatie is hierop gewezen.8
De tijdelijke commissie merkt op dat, wanneer er sprake is van een
inmenging in een grondrecht – in dit geval de vrijheid van onderwijs en
het recht op gegevensbescherming - de noodzaak en proportionaliteit van
deze maatregel(en) toereikend moeten worden gemotiveerd.9
Wanneer er vraagtekens kunnen worden gezet bij de effectiviteit van een
voorgenomen maatregel of er een risico bestaat op averechtse effecten,
raakt dit ook aan de motivering van de proportionaliteit en – mogelijk –
aan de toelaatbaarheid van de voorgenomen inmenging in een grondrecht.10 Wat betreft de voorgestelde
uitbreiding van de meld-, overleg, en aangifteplicht merkt de tijdelijke
commissie op dat deze maatregel in de eerste plaats ziet op
organisatorische aspecten (vrijheid van inrichting), en daarom verder
afstaat van de kern van het recht op vrijheid van onderwijs. Dit
betekent dat de wetgever bewegingsruimte heeft om maatregelen te
treffen, mits dit toereikend wordt gemotiveerd.
De tijdelijke commissie merkt op dat de regering de motivering van de
voorgenomen maatregelen naar aanleiding van het advies van de Raad van
State heeft aangevuld. In de aangepaste memorie van toelichting is bij
iedere afzonderlijke maatregel een onderbouwing van de proportionaliteit
toegevoegd. Hierbij gaat de regering ook in op de alternatieve opties
die zij heeft overwogen en onderbouwt zij waarom is gekozen voor deze
specifieke maatregelen (subsidiariteit). Ook heeft de regering een
hoofdstuk ingevoegd waarin wordt ingegaan op de verhouding met hoger
recht en de vrijheid van onderwijs. Een dergelijke beschouwing ontbrak
in de versie die was voorgelegd aan de Raad van State. De inmenging in
de vrijheid van onderwijs is volgens de regering – kort samengevat -
gerechtvaardigd om “de basis op orde” te krijgen voor een gedegen
veiligheidsbeleid: met het voorstel wordt gewaarborgd dat er een actueel
en volledig beeld is van de veiligheidsbeleving op school bij zowel het
bevoegd gezag als de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie).11
De regering staat ook specifiek stil bij de proportionaliteit van het
voorstel om de meld-, overleg-, en aangifteplicht ten aanzien van
seksuele misdrijven uit te breiden naar seksuele intimidatie. De
regering houdt vast aan deze maatregel, om ervoor te zorgen dat alle
signalen van seksuele intimidatie zorgvuldig worden opgevolgd en dat de
juiste expertise wordt ingezet bij het beoordelen van deze signalen. Wel
schrapt de regering de eerdere voorgenomen uitbreiding van de
aangifteplicht naar meerderjarigen, zodat deze groep zelf de regie houdt
om aangifte te doen. Om verkramping en averechtse effecten in de
praktijk te voorkomen, zegt de regering toe dat scholen zullen worden
ondersteund bij de implementatie van deze maatregel. Het gaat dan onder
meer om het bieden van informatie en handvatten aan scholen om het
gesprek over grensoverschrijdend gedrag te voeren, hulp om te komen tot
een gedragen norm en veilige schoolcultuur en hulp om signalen van
grensoverschrijdend gedrag te herkennen. Niettemin wijzen de PO-Raad, de
VO-raad en de Sectorraad voor gespecialiseerd onderwijs recent alsnog op
het risico van averechtse effecten, waarbij zij in het bijzonder
aandacht vragen voor dit onderdeel van het wetsvoorstel.12
De tijdelijke commissie vraagt bij de leden aandacht voor de
onderbouwing van de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen,
in het bijzonder de uitbreiding van de meld-, overleg- en aangifteplicht
voor seksuele intimidatie en seksuele misdrijven. Ten aanzien van deze
laatste maatregel adviseert de tijdelijke commissie de leden om bij de
regering na te gaan hoe het risico op averechtse effecten is meegewogen
in de besluitvorming, en om te vragen hoe dit risico concreet wordt
ondervangen.
De vrijheid van onderwijs en de verplichte landelijke
klachtencommissie
Een van de andere voorgestelde maatregelen is de verplichting voor
scholen om zich aan te sluiten bij een landelijke klachtencommissie.
Hier kunnen leerlingen, ouders en personeel terecht met klachten,
waarbij geldt dat het bevoegd gezag van een school in beginsel opvolging
moet geven aan het oordeel van de commissie. De Raad van State merkt op
dat de regering in de memorie van toelichting onvoldoende aandacht
besteedt aan de proportionaliteit van dit voorstel in relatie tot de
vrijheid van onderwijs. In dit kader wijst de Raad van State erop dat in
de praktijk 94 procent van de scholen al vrijwillig is aangesloten bij
een externe klachtencommissie.13 Ook adviseert de Raad
van State om meer inzicht te bieden in de alternatieve maatregelen die
zijn overwogen (subsidiariteit).
De tijdelijke commissie merkt op dat de klachtencommissies waarbij
scholen zijn aangesloten, in de praktijk rekening houden met de
denominatieve context van de desbetreffende school.14
De verplichting tot aansluiting bij een landelijke klachtencommissie
raakt hierdoor niet alleen aan de vrijheid van inrichting, maar óók aan
de vrijheid van richting.15 Zoals eerder
uiteengezet, dient de wetgever zich terughoudend(er) op te stellen
naarmate een inperking van de vrijheid van inrichting nauw(er) is
verbonden met de vrijheid van richting.
In reactie op het advies van de Raad van State heeft de regering de
onderbouwing van de proportionaliteit en subsidiariteit van de
verplichting voor scholen om zich aan te sluiten bij een landelijke
klachtencommissie aangevuld. In de aangepaste memorie van toelichting
legt de regering uit dat zij de maatregel gerechtvaardigd acht omdat uit
onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de landelijke klachtencommissies
hoger ligt dan die van interne en regionale klachtencommissies.16 In het kader van de subsidiariteit
heeft de regering overwogen te volstaan met het ondersteunen en
stimuleren van bestaande klachtencommissies, maar de regering verwacht
dat een dergelijk stimuleringsprogramma onvoldoende bijdraagt aan het
verbeteren van het klachtenstelsel. De proportionaliteit wordt volgens
de regering gewaarborgd doordat het bevoegd gezag van de school kan
afwijken van het oordeel van de klachtencommissie wanneer daartoe
“dringende redenen” bestaan. Hierdoor blijft de uiteindelijke afweging
over de opvolging van de klachtenafhandeling volgens de regering toch
bij het bevoegd gezag rusten. Wel doet de klachtencommissie in
dergelijke gevallen melding bij de Inspectie. Ook geeft de regering aan
dat het voorstel volgens haar proportioneel is omdat er ten minste twee
(momenteel al bestaande) stichtingen worden aangewezen voor het in stand
houden van landelijke klachtencommissies, waarvan er één stichting is
gericht op het bijzonder onderwijs.17 Dit geeft scholen een
zekere mate van keuze.
De tijdelijke commissie merkt op dat de regering een minimumniveau aan
diversiteit qua denominaties lijkt te willen waarborgen door ten minste
twee (bestaande) stichtingen aan te wijzen. Concreet regelt het
wetsvoorstel dat de minister “een of meerdere rechtspersonen” aanwijst
voor het in stand houden van landelijke klachtencommissies. Deze
rechtspersonen zijn op hun beurt bevoegd om de leden van de
klachtencommissies te benoemen. In dit kader signaleert de tijdelijke
commissie dat - hoewel de regering in de toelichting spreekt van het
aanwijzen van twee (bestaande) stichtingen - er volgens de wettekst
(ook) kan worden volstaan met het aanwijzen van één rechtspersoon. Uit
de toelichting valt niet op te maken waarom deze keuze wordt gemaakt en
hoe deze keuze zich volgens de regering verhoudt tot de onderbouwing van
de proportionaliteit van de voorgestelde maatregel in relatie tot de
vrijheid van onderwijs.
De tijdelijke commissie vraagt bij de leden aandacht voor de
onderbouwing van de proportionaliteit en subsidiariteit van het voorstel
om scholen te verplichten zich aan te sluiten bij een landelijke
klachtencommissie in relatie tot de vrijheid van onderwijs. In dit kader
adviseert de tijdelijke commissie om bij de regering na te gaan hoe de
wettelijke mogelijkheid om te volstaan met het aanstellen van één
rechtspersoon zich verhoudt tot de onderbouwing van de proportionaliteit
van deze maatregel en om de regering te verzoeken nader te onderbouwen
waarom niet kan worden volstaan met het versterken van de bestaande
klachtencommissies.
Recht op gegevensbescherming
Het wetsvoorstel leidt ertoe dat er persoonsgegevens worden verwerkt.
Het kan dan gaan om bijzondere (gevoelige) persoonsgegevens, zoals
(seksuele) gezondheidsgegevens, gegevens over iemands geaardheid of
strafrechtelijke gegevens. In haar advies stelt de Raad van State - kort
samengevat – dat het wetsvoorstel nog niet de vereiste passende
waarborgen bevat voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens.
Er kan dan worden gedacht aan het vastleggen van bewaartermijnen en
voorschriften voor het beperken van toegang tot (bijzondere)
persoonsgegevens.
In reactie op het advies van de Raad van State heeft de regering het
wetsvoorstel en de toelichting op een aantal punten aangepast. Zo bevat
het wetsvoorstel nu een aantal bepalingen met bewaartermijnen en
beperkingen van de toegang tot persoonsgegevens. Dit geldt voor
gegevensverwerkingen door de vertrouwenspersoon, gegevensverwerkingen in
het kader van de registratie van veiligheidsincidenten en
gegevensverwerkingen in het kader van de meld-, overleg en
aangifteplicht bij een vermoeden van seksuele intimidatie of een
seksueel misdrijf. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een tweetal
delegatiebepalingen: bij algemene maatregel van bestuur (amvb) worden
nadere regels gesteld over gegevensverwerkingen door de Inspectie uit
hoofde van een melding over een ernstig veiligheidsincident en over
gegevensverwerkingen door de vertrouwensinspecteur uit hoofde van de
overlegplicht. In beide gevallen kan het gaan om de verwerking van
bijzondere persoonsgegevens of persoonsgegevens van strafrechtelijke
aard. Volgens het wetsvoorstel moet voor deze verwerkingen bij amvb (in
ieder geval) worden voorzien in een bewaartermijn.
De tijdelijke commissie merkt op dat de regering tegemoet komt aan het
advies van de Raad van State door het opnemen van een aantal waarborgen
in de wettekst. Uit het nader rapport en de memorie van toelichting
blijkt echter niet waarom de regering ervoor kiest om een deel van de
benodigde waarborgen voor het verwerken van (bijzondere)
persoonsgegevens niet in dit wetsvoorstel, maar in lagere regelgeving op
te nemen. In dit kader wijst de Inspectie op het belang van een
wettelijke borging van de bewaartermijn.18
De tijdelijke commissie vraagt bij de leden aandacht voor de
vereiste passende waarborgen voor de verwerking van (bijzondere)
persoonsgegevens. De tijdelijke commissie adviseert de leden om bij de
regering na te gaan waarom maar een deel van de benodigde waarborgen in
de wet is opgenomen en een deel in lagere regelgeving wordt
uitgewerkt.
De hiervoor genoemde punten kunnen betrokken worden bij de verdere
behandeling van het wetsvoorstel.
De voorzitter van de tijdelijke commissie Grondrechten en
constitutionele toetsing,
Van Nispen
De griffier van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele
toetsing,
Kling
Kamerstuk 36 777, nr. 3, p. 2 en 35.↩︎
C.A.J.M. Kortmann, De vrijheid van onderwijs en het recht op onderwijs, in: Constitutioneel recht (2021), bewerkt door Bovend’Eert, Broeksteeg Kortmann en Vermeulen, p. 604.↩︎
HR, 6 juli 2010 en Kamerstuk 36 777, nr. 3, p. 35.↩︎
C.A.J.M. Kortmann, De vrijheid van onderwijs en het recht op onderwijs, in: Constitutioneel recht (2021), bewerkt door Bovend’Eert, Broeksteeg Kortmann en Vermeulen, p. 604.↩︎
Onderwijsraad, Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief (2012), p. 20.↩︎
Ibidem, p. 21.↩︎
Zo blijkt uit verkennend onderzoek naar de meldplicht uit 2020, dat het in de eerste plaats belangrijk is om in te zetten op een verandering van het schoolklimaat waardoor het maken van een melding niet langer als oncollegiaal wordt gezien. Zie: Bijlage bij Kamerstuk 35 570-VIII , nr. 91, p. 89. In de Beslisnota van 8 april 2025 die met de Kamer is gedeeld, wordt tevens verwezen naar dit onderzoek.↩︎
Consultatieverslag Vrij en veilig onderwijs, p. 5-6, https://www.internetconsultatie.nl/vrijenveiligonderwijs/b1.↩︎
Onderwijsraad, Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief (2012), p. 20. Zie in dit kader ook Kamerstuk 36 745, nr. 4. De regering staat hierbij in de (aangepaste) memorie van toelichting ook stil: Kamerstuk 36 777, nr. 3, p. 35.↩︎
Zie in dit kader ook Aanwijzing 2.2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving: “Regelgeving is noodzakelijk indien aannemelijk is dat het concrete voorstel een effectieve, efficiënte en evenredige reactie vormt op het maatschappelijke probleem dat aanleiding geeft voor die regelgeving. Daarvoor is dus vereist dat voldoende zekerheid bestaat dat de voorgestelde regeling werkelijk zal leiden tot het oplossen of verminderen van dat probleem (…)”.↩︎
Kamerstuk 36 777, nr. 3, p. 7.↩︎
Brief van de VO-raad, PO-raad en de Sectorraad voor gespecialiseerd onderwijs aan de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 september 2025.↩︎
Kamerstuk 36 777, nr. 4, p. 9.↩︎
Kamerstuk 36 777, nr. 3, p. 38.↩︎
Ibidem.↩︎
Kamerstuk 36 777, nr. 4, p. 10, alwaar wordt verwezen naar het onderzoek van: Regioplan (2022) Klachtenstelsel po en vo: nader onderzoek.↩︎
Blijkens de Memorie van toelichting betreft het de Stichting onderwijsgeschillen en de Geschillencommissie Bijzonder Onderwijs, zie Kamerstuk 36 777, nr. 3, p. 38.↩︎
Inspectie van het onderwijs, Aanvulling uitvoeringstoets n.a.v. wijziging voorstel van Wet Vrij en veilig onderwijs 23 mei 2025.↩︎