Verslag van een schriftelijk overleg over Voortgang Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (Kamerstuk 30995-104)
Aanpak Wijken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D42459, datum: 2025-09-30, bijgewerkt: 2025-09-30 13:46, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.L. Postma, voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Nieuw Sociaal Contract)
- Mede ondertekenaar: A.C.W. de Vos, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 30995 -106 Aanpak Wijken.
Onderdeel van zaak 2025Z18169:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
- 2025-10-01 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-11-25 16:30: Procedurevergadering commissie Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Bijgevoegd ontvangt u de antwoorden op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, d.d. 22 september 2025.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Mona Keijzer
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen naar de verbinding met moeilijk bereikbare gemeenschappen in 14 NPLV-gebieden inzake de actielijn veiligheid. Zij vragen de minister om welke moeilijk bereikbare gemeenschappen het gaat, waar exact de ‘bereikbaarheidsproblemen’ zitten en wat het aan (extra) middelen kost (in de breedste zin van het woord “middelen”) om deze gemeenschappen te bereiken?
Het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) richt zich op kwetsbare wijken. In deze wijken heeft de overheid soms beperkt contact met de groepen burgers en gemeenschappen die daar leven. Hiervoor kunnen verschillende redenen zijn zoals dat burgers weinig vertrouwen hebben in de overheid, slechte ervaringen met de overheid hebben of wanneer mensen door persoonlijke problemen op zichzelf zijn gericht. Dit heeft onder meer te maken met dat in deze wijken sprake is van een concentratie van huishoudens met een lage sociaaleconomische positie, mensen met schuldenproblematiek, werkloosheid of gezondheidsachterstanden, en groepen met een migratieachtergrond, waaronder arbeidsmigranten. Vanuit het project Weerbare gemeenschappen wordt geïnvesteerd in de samenwerking tussen de gemeenten en deze wijken om zo te komen tot een aanpak op de preventie van ondermijnende (jeugd)criminaliteit. Het gaat om 675.000 euro waarbij dit bedrag wordt geïnvesteerd in deze samenwerking.
Ook vragen de leden van de PVV-fractie of het mogelijk is om voortaan zoveel mogelijk over individuele gebieden te rapporteren en zo nee, waarom niet?
Als coördinerend minister rapporteer ik jaarlijks over de rijksinzet en de voortgang van het programma als geheel. Rapporteren over ieder individueel gebied zie ik primair als een lokale verantwoordelijkheid. Gebieden rapporteren middels hun eigen voortgangsrapportage jaarlijks of tweejaarlijks aan de partners van de lokale alliantie, waaronder de gemeenteraad, over individuele interventies uit de lokale uitvoeringsplannen en de ontwikkelingen in het gebied.
Verder vragen de leden van de PVV-fractie naar het verder vereenvoudigen van de aanvraag- en verantwoordingsprocedures. Deze leden vragen de minister of deze vereenvoudiging onbedoeld niet kan resulteren in een onduidelijke verantwoording met alle gevolgen van dien. Wat wordt gedaan om dat te voorkomen?
In de regeling (stcrt-2023-17605) zijn verschillende artikelen opgenomen die ervoor zorgen dat er aan de verantwoordingsplicht wordt voldaan (o.a. artikel 14 en artikel 17). Zo dient het college verantwoording over de besteding van de uitkering af te leggen op de wijze bepaald in artikel 17a, eerste lid van de Financiële-verhoudingswet. Ook verstrekt het college op verzoek van de minister medewerking en informatie ten behoeve van de voortgang en evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt. Op deze wijze wordt er zorg voor gedragen dat een vereenvoudiging van de aanvraag- en verantwoordingsprocedures niet onbedoeld resulteren in een onduidelijke verantwoording.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de Voortgangsrapportage staat dat landelijke wet- en regelgeving of beleid soms knelt met de uitvoering; soms zorgen organisatorische of culturele aspecten ervoor dat problemen niet opgelost kunnen worden. De leden van de PVV-fractie willen van de minister zo gedetailleerd mogelijk weten wat de ‘culturele aspecten’ zijn die ervoor kunnen zorgen dat problemen niet opgelost worden.
De culturele aspecten waar hier op wordt gedoeld betreffen het verschil in bestuurscultuur binnen de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied. Zo wordt in sommige gemeenten meer gebiedsgericht gewerkt en in andere juist met meer centrale diensten. Beide vormen van werken hebben voor- en nadelen, maar vereisen vooral een eigen op maat gesneden aanpak vanuit de regio én vanuit het Rijk. Centraal in de aanpak staat dat de uitvoerings- en realisatiekracht vergroot moet worden en dat knelpunten daarbij opgelost moeten worden, ook als dat soms moeilijk is vanuit bestaande manieren van werken.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de derde tranche van het Volkshuisvestingsfond. Zij vragen de minister of genoemde separate methodiek voor de BES-eilanden, zoals genoemd in de brief, er al is en zo ja, hoe deze eruit ziet en waar de verschillen zitten ten opzichte van de reguliere beoordelingsmethodiek.
Uiteindelijk is voor de aanvragen van het Volkshuisvestingsfond vanuit de BES-eilanden ook de Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting als uitgangspunt voor de beoordeling gebruikt. Dit is de regeling die aan het Volkshuisvestingsfonds ten grondslag ligt. Bepaalde eisen uit de regeling zijn buiten beschouwing gelaten, als die evident niet van toepassing zijn voor de BES-eilanden. Zo is de eis van een minimum aantal woningen in de aanvraag losgelaten, vanwege het schaalniveau van sommige eilanden. Ook zijn de eilanden niet gehouden aan de eis om te werken met voorgeschreven kengetallen ten aanzien van fysieke werkzaamheden, omdat die kengetallen gebaseerd zijn op ervaringscijfers in de Nederlandse markt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een geactualiseerde voortgangsrapportage. Zij vragen de minister om hierbij in te gaan op de knelpunten en mogelijke oplossingen waar het gaat om de verbetering van de NPLV-aanpak.
Voor het kerstreces ontvangt uw Kamer een nieuwe voortgangsrapportage over de periode 2024 tot en met half 2025. In deze nieuwe voortgangsrapportage worden verschillende knelpunten en mogelijke oplossingen beschreven. Het ondersteunen van NPLV-gebieden bij het signaleren en oplossen van knelpunten in wet- en regelgeving is een belangrijk onderdeel van de aanpak. Op die manier kan de effectiviteit ervan worden versterkt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de problematiek in veel wijken vaak niet los te zien is van zorgen over bestaanszekerheid. Zo levert een kind dat achttien wordt direct verlies van kindgebonden budget op, en ontstaan er extra lasten, zoals de zorgverzekering. Wanneer dit niet soepel samenvalt met het verkrijgen van zorgtoeslag, ontstaan al snel betalingsachterstanden en opnieuw risico’s op schulden. De feitelijke situatie in het huishouden verandert niet, maar de financiële positie wel, en dat maakt gezinnen kwetsbaar. Zij vragen of de minister dit herkent en wat zij ziet voor oplossingsmogelijkheden?
Als kinderen achttien jaar worden, verandert er veel voor hen én voor hun ouders op financieel terrein. Het is belangrijk dat beiden dan in actie komen, om aan te vragen waar ze recht op hebben en te kijken hoe zij beter rond kunnen komen.
Over deze levensgebeurtenis is voor ouders en jongeren veel informatie beschikbaar, bijvoorbeeld op de websites van het Nibud, Wijzer in Geldzaken en Geldfit. Ook sturen sommige gemeenten verjaarsdagskaarten aan jongeren die 18 worden, om hen voor te bereiden op regelzaken.
Ook kunnen mensen terecht met deze en andere geldvragen bij inlooppunten voor geldzaken van gemeenten en vrijwilligers. Verder zijn er ca. 20.000 vrijwilligers die mensen aan de keukentafel kunnen helpen met hun geldzaken. Mensen kunnen deze hulproutes ook vinden via de website van Geldfit of bellen / chatten / appen / mailen met Geldfit. Het ministerie van SZW doet ook regelmatig publiekscampagnes om mensen te attenderen op deze hulproutes.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vernemen dat er meer behoefte is aan langjarige zekerheid en aan meer gestroomlijnde ondersteuning en financiering. Zij constateren dat op dit moment er nog veel versnipperde financiering is die veel beleidsterreinen raken. Zij vragen of de regering het met de aan het woord zijnde leden eens dat dit een punt van zorg is en dat het verstandig zou zijn deze zorg op te lossen? Zo ja, wat gaat de regering hieraan doen?
De burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied en het Rijk hebben zich gecommitteerd aan een langjarige inzet voor 15-20 jaar om de doelstellingen van het NPLV te realiseren. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar om deze langjarige financiële zekerheid te bieden.1 Het is aan een volgend Kabinet om het financiële arrangement van het NPLV na 2028 in te vullen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wat het Volkshuisvestingsfond tot nu toe concreet heeft opgeleverd en wat de gevolgen zouden zijn, wanneer dit fonds niet zou worden voortgezet?
Door verschillende kabinetten zijn er in de periode 2021-2024 in vier tranches bijdragen verstrekt aan gemeenten in de omvang van iets meer dan 1 miljard euro. De gemeenten hebben daar 30% aan toegevoegd in de vorm van cofinanciering. Dit geld wordt met name ingezet voor de herstructurering van de particuliere woningvoorraad in kwetsbare gebieden (ruim 50.000 woningen) en voor een deel ook voor verbetering van de openbare ruimte en maatschappelijke voorzieningen. De Sisa-verantwoording over 2024 is nog niet volledig verwerkt, maar duidelijk is al wel dat op basis van de eerste tranche (2021) al vele honderden woningen zijn geherstructureerd en dat de werkzaamheden bij duizenden woningen zijn aangevangen. Gemeenten krijgen 10 jaar de tijd voor de realisatie en de resultaten van de tranches uit 2023 en 2024 zijn (logischerwijs) nog niet zichtbaar in de verantwoording over 2024. Dit kabinet heeft geen geld uitgetrokken voor het Volkshuisvestingsfonds, maar voor verbetering/verduurzaming van particuliere woningen is nog steeds geld beschikbaar vanuit de ISDE, de SVVE, de SVOH en het Nationaal Warmtefonds.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de minister om een reactie m.b.t. de ondersteuning van gemeenten waar het NPLV niet actief is. Ook vragen zij of de minister hierbij specifiek kan ingaan op de observatie van de burgemeester van Beverwijk dat de overheid niet alleen in wijken aanwezig moet zijn als er incidenten zijn, maar juist ook op andere momenten en dat de rijksoverheid losgezongen is van wat er echt gebeurt in de wijken?
De burgemeester van Beverwijk deed deze uitspraak in september nadat de spanningen tussen rivaliserende jeugdgroepen leidden tot geweldsincidenten. Dit leidde tot onrust, tijdelijke sluiting van scholen en extra veiligheidsmaatregelen. Naast de gemeenten met een stedelijk focusgebied wordt op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten bij het bevorderen van kansengelijkheid, leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare wijken en gebieden. Iedere gemeente in Nederland die een integrale aanpak wil inzetten op een concentratie van maatschappelijke problemen binnen een specifiek gebied, kan gebruik maken van de producten en diensten die vanuit het programma worden ontwikkeld en via het kennis- en leernetwerk van WijkWijzer beschikbaar komen. In samenspraak tussen adviseurs van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de gemeente wordt (zoveel mogelijk samen met andere relevante lokale partijen) een passend arrangement georganiseerd, waarbij de vraag vanuit de gemeente centraal staat. De basis van waaruit activiteiten plaatsvinden is WijkWijzer, het platform voor kennisuitwisseling tussen beleidsmakers, wijkprofessionals en actieve bewoners.2
Ik vind het belangrijk daadkracht en uitvoeringskracht centraal staat in de NPLV-aanpak. Naast dat het vraag om inzet vanuit het Rijk, vraagt de aanpak ook veel van de gemeente en andere betrokken lokale partners.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de capaciteit bij de politie. Graag ontvangen deze leden een reactie op deze zorgen en vernemen zij graag van de minister welke gevolgen deze afschaling van de operationele inzet heeft voor de inzet van de politie in de wijken waar voldoende wijkagenten juist van cruciaal belang zijn.
De minister van Justitie en Veiligheid heeft de Tweede Kamer op 12 juni jl. in het halfjaarbericht politie geïnformeerd over het bestaan van een financiële opgave bij de politie. Voor de politiebegroting en de financiële knelpunten is een knip gemaakt tussen 2026 en de meerjarenbegroting vanaf 2027. De korpschef zal de operationele slagkracht ontzien bij het oplossen van de financiële opgave voor 2026. Zo zullen de basisteams (gebiedsgebonden politie (hier zijn de wijkagenten onderdeel van) en opsporing) in 2026 buiten beschouwing worden gehouden. Ook wordt in 2026 niet getornd aan de instroom. Vanwege zijn demissionaire status past het de minister van Justitie en Veiligheid niet om verstrekkende meerjarige besluiten te nemen. De meerjarige keuzes van het op orde brengen van de politiebegroting zullen in het licht van de bestaande financiële kaders in een zorgvuldig proces gewogen moeten worden. Hiervoor is door de korpschef een voorbereidend proces in gang gezet. Er wordt over mogelijke keuzes overlegd met de gezagen (regioburgemeesters, OM).
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het samenvoegen verloopt van diverse regelingen die worden ingezet voor de NPLV-aanpak? Ziet de minister al synergie-voordelen waardoor meer van de middelen uit de regelingen worden gebruikt voor de wijk?
Met de Regeling kansrijke wijk 2023-2025 is een eerste stap gezet met het bundelen van diverse beleidsdoelen en middelen van verschillende departementen in één specifieke uitkering ten behoeve van de 20 NPLV-gebieden. Deze regeling stelt lokale allianties in staat om integraal te werken met minder administratieve lasten en zo synergievoordelen te realiseren. Dit wordt bijvoorbeeld gestimuleerd door gebieden de ruimte te geven een deel van de middelen integraal te besteden aan activiteiten die zich niet beperken tot één beleidsterrein en in te zetten voor thema’s uit de regeling die voor het gebied het meest van belang zijn. Als gevolg van evaluatie en consultatie bij de NPLV-gebieden en betrokken departementen is de regeling in een aantal opzichten verder vereenvoudigd en verruimd voor de periode 2026-2028. In de nieuwe Regeling kansrijke wijk die per 1 juli jl. in werking is getreden zijn de thema’s meer op doelstellingen geformuleerd, waarmee de bestedingsmogelijkheden zijn verruimd. Ook kan worden vermeld dat de middelen voor het thema ’re-integratie en preventiegeldzorgen’ voortkomen uit de bundeling van middelen uit twee verschillende SZW-begrotingsartikelen (voor re-integratie en voor armoede & schulden), wat eveneens zorgt voor een verruiming van de bestedingsmogelijkheden en vereenvoudiging van de aanvraag. Daarnaast is het aanvraagformulier vereenvoudigd waarmee de uitkering kan worden aangevraagd, waarbij meer is gefocust op ambities en resultaten en activiteiten meer op hoofdlijnen kunnen worden beschreven. Het is de bedoeling om voor de tweede periode per 1 oktober a.s. nog een tweetal thema’s toe te voegen. Het betreft de thema’s ‘maatschappelijke samenhang’ (voorheen ‘veerkracht en weerbaarheid’) en ‘financiële educatie’. Die toevoeging is nog onder voorbehoud van besluitvorming in de Kamer over de ontwerpbegroting 2026.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast de minister aan te geven in welke NPLV-gebieden de aanpak van de Rotterdamwet positief uitpakt en wat daar de voornaamste reden van is? Welke verbeteringen zijn zichtbaar?
Kwantitatieve effecten van de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) zijn lastig aan te tonen voor de leefbaarheid in de aangewezen straat, buurt of wijk. Enerzijds komt dit doordat het slechts één maatregel is die ingezet kan worden binnen een brede integrale aanpak met allerlei andere maatregelen in (onder andere) de NPLV-gebieden om de leefbaarheid en veiligheid te verbeteren. Anderzijds doordat het doel dat gemeenten voor ogen hebben een kwestie is van lange adem.
Wel blijkt uit lokale evaluaties naar de effecten van de toepassing van de Wbmgp en uit gesprekken met professionals en bewoners, dat het volgens hen bijdraagt aan een verbetering van leefbaarheid en veiligheid en daarmee voorziet in een behoefte. Ook ervaart een woningcorporatie in Schiedam het verhuren met voorrang (artikel 9) als een positieve maatregel en als een verbetering van hun complexen. Naast deze positieve ervaringen, blijkt uit een lokale evaluatie van Schiedam ook dat de effecten van selectieve woningtoewijzing ter voorkoming van woonoverlast en criminaliteit (artikel 10) een significante verbetering van veiligheidscijfers laten zien ten opzichte van de rest van de stad waar de Wbmgp niet wordt toegepast. Ook bevindingen uit een lokale evaluatie van Zaanstad, waar artikel 9 en 10 van de Wbmgp sinds 2018 in de wijk Poelenburg en de buurt Peldersveld wordt toegepast, laten zien dat de regulering van de instroom van bewoners goed werkt.
Verder vragen de leden van de VVD-fractie de minister aan te geven op welke manier en met welke arrangementen er moet worden gestuurd op nieuw woningaanbod, waaronder inbreiding en vernieuwing, in NPLV wijken om de leefbaarheid drastisch te verbeteren.
De afspraken die zijn gemaakt tijdens de Woontop op 11 december 2024 bevatten specifieke onderdelen voor de NPLV-gebieden. Er is afgesproken dat van 2025 tot en met 2029 in de NPLV-gebieden 40.000 woningen versneld en 10.000 woningen extra worden gebouwd om de wijken leefbaarder te maken. De gebieden worden hierbij ondersteund door de introductie van de Realisatiestimulans. Deze regeling wordt in het 4e kwartaal van dit jaar gepubliceerd en financiert alle gemeenten in Nederland met €7000,- per woning waarmee wordt gestart met bouwen in de periode 2025-2029.
De Realisatiestimulans is hiermee het grootste en nieuwste instrument ter ondersteuning van de woningbouw. Het budget (circa €2,5 miljard) omvat de helft van de €5 miljard die beschikbaar is gesteld door dit kabinet. Specifiek voor de NPLV-gebieden is bovenop de Realisatiestimulans aanvullend budget beschikbaar gesteld voor bovenplanse investeringen in de openbare ruimte en maatschappelijke voorziening, en voor uitvoeringscapaciteit gericht op de woningbouwopgave. Het betreft voor de NPLV-gebieden respectievelijk €180 mln. en €50 mln.. Met de NPLV-gebieden zijn door de minister van VRO op 24 juni jl. per gebied bestuurlijke afspraken ondertekend die de beschikbare financiële ondersteuning concreet koppelen aan de geplande woningbouw in het gebied en de bijbehorende bovenplanse investeringen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de
NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van
het schriftelijk overleg Leefbaarheid en Veiligheid. Zij vragen hoe de
minister de effectiviteit van het NPLV tot nu toe beoordeelt. In welke
mate krijgen mensen daadwerkelijk de juiste hulp, op de juiste plaats en
het juiste moment?
Het NPLV is nu drie jaar onderweg en de eerste contouren van de aanpak worden zichtbaar. Structurele veranderingen hebben tijd nodig en vragen om een lange adem. Om de effectiviteit van het programma te beoordelen wordt de voortgang jaarlijks gemonitord. Over de voortgang van het programma rapporteer ik jaarlijks aan uw Kamer via de voortgangsrapportage. Deze komt tot stand op basis van de jaarlijkse monitor, onderzoeken, een enquête en gesprekken met betrokkenen uit de NPLV-gebieden. Afgelopen jaar is samen met departementen en NPLV-gebieden gewerkt aan een monitoringskader met een vaste set indicatoren. Hierbij gaat het om contextindicatoren die inzicht geven in de objectieve en subjectieve karakteristieken van de gebieden, gebiedsrealisatie-indicatoren die de lokale inzet en voortgang met betrekking tot de Rijksregelingen meten en gebiedseffectindicatoren die de veranderende situatie in de gebieden op (middel)lange termijn, gekoppeld aan de NPLV-doelen, meten.
De leden van de NSC-fractie hebben een aantal vragen over de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Herkent de minister de signalen van professionals dat jongeren die dreigen af te glijden (bijvoorbeeld door schoolverzuim, rondhangen op straat of aansluiting bij risicogroepen) vaak al vroeg in beeld zijn, maar dat gegevensdeling tussen instanties stokt? Deelt de minister de analyse dat de toepassing van de AVG in het sociaal en veiligheidsdomein soms belemmerend werkt voor effectieve samenwerking tussen gemeenten en hulpverleners? Zo ja, op welke wijze kan dit worden aangepakt? Is de minister bereid om te onderzoeken hoe gemeenten en hulpverleners jongeren daadwerkelijk kunnen ondersteunen zonder in strijd te handelen met de AVG? Ziet de minister daarnaast mogelijkheden om te komen tot een landelijk werkende norm of kader voor gegevensdeling in het sociaal en veiligheidsdomein, zodat professionals duidelijkheid hebben en niet uit angst voor sancties (zoals verlies van SKJ-registratie) samenwerking nalaten? Kan de minister tot slot toezeggen dat zij de Kamer vóór het einde van dit jaar informeert over de uitkomsten van dit onderzoek en eventuele voorstellen voor een landelijk kader?
We herkennen dat het belangrijk is om signalen tijdig te signaleren en op tijd te handelen om afglijden te voorkomen. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat jongeren en hun ouders ten onrechte als ‘probleemgeval’ worden gezien.
De sleutel naar een verantwoorde manier van vroegsignalering ligt in een uiterst zorgvuldige aanpak, waarbij voldoende waarborgen zijn ingebouwd om stigmatisering en het risico van ten onrechte als probleemgeval ‘gelabeld’ te worden, wordt voorkomen. Dat vraagt om een doordachte organisatie en afspraken. Dit begint bij een goede analyse van het doel van de gegevensdeling en het vaststellen welke minimale gegevensdeling nodig is om dit doel te bereiken.
Dit blijkt ook uit de praktijk. Zo hebben in een breder kader het NPLV en het Instituut voor Publieke Waarden in Den Haag geholpen met een casus vroegsignalering van schulden. De privacy officers van de gemeente en de corporaties adviseerden negatief over gezamenlijke huisbezoeken om gezinnen met snel toenemende schulden te helpen, omdat dit juridisch niet toegestaan was. Juridisch en praktisch onderzoek van het IPW wees uit dat met beperking van de gegevensdeling bezoeken alsnog konden worden afgelegd, waardoor mensen snel geholpen konden worden bij oplopende schulden. Dit is van belang omdat snellere ondersteuning voorkomt dat de problemen in gezinnen en daarmee ook voor de kinderen escaleren.
Daarnaast is inmiddels een aantal pilots voor vroegsignalering in ontwikkeling in enkele gemeenten, waarin die noodzakelijke zorgvuldigheid is ingebouwd. Op basis daarvan wordt in opdracht van de minister van JenV gewerkt aan een handreiking om gemeenten meer houvast te geven bij het organiseren van vroegsignalering die rechtmatig, zorgvuldig en met oog voor de rechten van jongeren en hun ouders wordt uitgevoerd. De verwachting is dat deze voor het eind van dit jaar gereed zal zijn en beschikbaar komt voor alle gemeenten. De Taskforce Gegevensdeling van het ministerie van Justitie en Veiligheid zal een aantal gemeenten, waaronder één of meerdere NPLV gemeenten, begeleiden bij de verdere organisatie van vroegsignalering en nadere PmG opgaven. De geleerde lessen worden vanzelfsprekend ook breder beschikbaar gesteld.
Voor jongeren en hun ouders is het primair van belang dat de betrokken partijen op basis van een goede grondslag informatie over hen kunnen delen. Gemeenten en hulpverleners hebben al veel mogelijkheden om jongeren goed te ondersteunen, zonder in strijd te handelen met de AVG op grond van de Jeugdwet, Wmo en andere sociaal domein wetten. Dat laat onverlet dat het kabinet al het mogelijke doet om te waarborgen dat snel hulp geboden kan worden aan mensen die dit nodig hebben. Zo beoogt het wetsvoorstel Wet aanpak meervoudige problematiek in het sociaal domein (Wams) een wettelijke taak te regelen voor gemeenten voor een gecoördineerde aanpak van meervoudige problematiek, waaronder de juridische grondslagen voor de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens en waarborgen tegen onnodige verspreiding of verzameling van persoonsgegevens.
Daarnaast biedt de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) nu al een grondslag voor casussen waarin sprake is van crimineel gedrag of veiligheidsproblematiek om ook de straf- en bestuursrechtketen te betrekken in de Zorg- en Veiligheidshuizen. Verder zijn er vanuit of ondersteund door het ministerie van Justitie en Veiligheid diverse handreikingen in ontwikkeling voor o.a. de aanpak van problematische jeugdgroepen en vroegsignalering3. Kern van al deze handreikingen is dat gemeenten en relevante organisaties de aanpak goed organiseren en afspraken maken over een zorgvuldige omgang met gegevens om te voorkomen dat jongeren en hun ouders ten onrechte te boek komen te staan als probleemgeval.
Zoals bovenstaand uitgelegd is er niet één landelijke kader denkbaar dat alle ervaren knelpunten kan oplossen. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek.
De leden van de NSC-fractie stellen een aantal vragen over afgepakt crimineel vermogen. Zo vragen zij of de minister de visie deelt dat crimineel vermogen dat door de overheid is afgepakt, in de eerste plaats zou moeten terugvloeien naar de wijken waar dit vermogen is buitgemaakt? Ook vragen zij of de minister het eens is dat het inzetten van afgepakt crimineel vermogen in de lokale samenleving een krachtig signaal kan zijn tegen criminele praktijken en tegelijkertijd kan bijdragen aan herstel en preventie? Verder vragen zij of de minister de signalen herkent vanuit verschillende gemeenten dat het verkrijgen van middelen uit afgepakt vermogen nu moeizaam verloopt? Kan zij aangeven wat de oorzaken hiervan zijn?
Ja. Het is een wens van het kabinet om afgepakt vermogen (zichtbaar) terug te geven aan de samenleving, in het bijzonder aan burgers en wijken die te lijden hebben onder criminaliteit.
Ja. Maatschappelijk herbestemmen dient het publieke belang, vergroot de maatschappelijke betrokkenheid en verbinding tussen overheid en burgers, en maakt de opbrengsten van de aanpak van de georganiseerde criminaliteit zichtbaar. Maatschappelijk herbestemmen is daarmee een belangrijk sluitstuk van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
De afgelopen jaren coördineerde het ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning naar de (on)mogelijkheden van maatschappelijk herbestemmen van afgepakt vermogen. Binnen de verkenning zijn pilotprojecten (o.a. in Schiedam, Rotterdam-Zuid en Nieuwegein) opgestart om ervaring op te doen met verschillende vormen van maatschappelijk herbestemmen. In het bijzonder projecten met afgepakt vastgoed bleken ingewikkeld. Dit lag onder andere aan ontbrekend beleid, de staat van het vastgoed, kostbare en tijdrovende renovaties en bestuurlijke processen, zowel nationaal als lokaal.
De leden van de NSC-fractie vragen de minister ook om uiteen te zetten op welke wijze gemeenten momenteel gebruik kunnen maken van afgepakt vermogen, en of zij deze middelen structureel en gericht kunnen inzetten voor maatschappelijke doelen zoals jongerenwerk, schuldenaanpak of veilige ontmoetingsplekken? Ook vragen zij of de minister bereid is, samen met de minister van Justitie en Veiligheid, te verkennen welke juridische grondslag nodig is om gemeenten directer toegang te geven tot afgepakt crimineel vermogen? Kan de minister tot slot toezeggen dat zij op korte termijn met een voorstel naar de Kamer komt waarin duidelijk wordt gemaakt hoe afgepakt vermogen voortaan ten goede kan komen aan de lokale samenleving?
De inzichten uit de verkenning naar maatschappelijk herbestemmen worden op dit moment verwerkt in concrete plannen om te komen tot landelijk beleid, zodat maatschappelijk herbestemmen voor alle partijen - inclusief gemeenten - eenvoudiger en sneller kan worden georganiseerd. Het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) - waarin de strafrechtketen, de betrokken departementen en het lokaal bestuur zijn vertegenwoordigd - heeft maatschappelijk herbestemmen als thema aangewezen waarop zij versnelling wil organiseren. Dit moet in 2025 en 2026 resulteren in concrete handvatten voor gemeenten en de initiatie van nieuwe projecten met onroerend goed.
Samen met de deelnemers van het Strategisch Beraad Ondermijning werkt het ministerie van Justitie en Veiligheid aan nieuw beleid voor het maatschappelijk herbestemmen van afgepakt vermogen. Het lokaal bestuur is hierin vertegenwoordigd.
De minister van Justitie en Veiligheid rapporteert in de halfjaarlijkse voortgangsbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit over de ontwikkelingen ten aanzien van maatschappelijk herbestemmen. In de voortgangsbrief die dit najaar verschijnt wordt nader ingegaan op de inzichten uit de verkenning en de wijze waarop hieraan vervolg wordt gegeven.
De leden van de NSC-fractie vragen of de minister herkent dat bij de uitbreiding van wijken vaak zo gebouwd wordt dat kwetsbare wijken kwetsbaar blijven, terwijl rijke wijken buiten schot blijven? Ook vragen zij of de minister de mening deelt dat dit leidt tot een versterking van ongelijkheid op de woningmarkt, en dat juist gemengde wijken kunnen bijdragen aan meer sociale cohesie en bestaanszekerheid? Zij vragen of de minister inzichtelijk kan welke in welke mate sociale woningbouw nu geconcentreerd wordt in kwetsbare wijken, en hoeveel er gerealiseerd wordt in duurdere wijken? Verder vragen zij of de minister herkent dat gemeenten terughoudend zijn om sociale woningbouw te realiseren op dure locaties vanwege hoge grondprijzen en de zogenoemde onrendabele top? Zij vragen welke mogelijkheden de minister ziet om deze terughoudendheid te doorbreken en gemeenten te stimuleren om ook op duurdere locaties sociale en betaalbare woningen te bouwen? Ook vragen zij of de minister bereid is impulsgelden en rijksbijdragen gericht in te zetten als financiële hefboom, zodat gemeenten gestimuleerd worden sociale woningbouw ook in rijke wijken te realiseren? Zij vragen welke aanvullende instrumenten of maatregelen de minister wil inzetten om gemengde wijken te bevorderen en te voorkomen dat sociale woningbouw zich blijft concentreren in kwetsbare gebieden? Verder vragen zij of de minister kan toezeggen dat bij het bestrijden van de wooncrisis niet alleen wordt ingezet op snelheid, maar ook op rechtvaardige verdeling en betaalbaarheid in álle wijken?
Er is de eerste helft van 2025 gewerkt aan de uitwerking van de Woontopafspraken voor 19 NPLV-gebieden. Daarin zijn afspraken gemaakt voor de bouw van 50.000 nieuwbouwwoningen in de sociale huur- en koop en middenhuur sectoren. Daarbij gaat het niet om een straatje erbij, maar substantiële nieuwbouwcomplexen die ervoor gaan zorgen dat er een gemengder woningaanbod ontstaat in de wijken met huizen waarin het fijn wonen is.
Met het aanbod van gemengder woningen wordt beoogd dat er ook een gemengdere samenstelling van de wijk ontstaat. Mensen die willen en kunnen doorgroeien naar een duurder segment, kunnen in de wijk blijven wonen, wat belangrijk is voor de sociale structuren. Tegelijkertijd kunnen mensen uit andere wijken er een woning naar hun budget (middenhuur) en kwaliteit vinden, waardoor een gemengdere samenstelling ontstaat.
Er zijn geen cijfers beschikbaar die in beeld brengen in welke mate er sociale huurwoningen in kwetsbare wijken worden gerealiseerd en hoeveel er gerealiseerd worden in duurdere wijken. Voor de NPLV-gebieden is de afspraak gemaakt om de komende 4 jaar 50.000 betaalbare woningen te realiseren. Dat kunnen woningen zijn tot de sociale huurgrens maar ook middenhuurwoningen en betaalbare koopwoningen.
Hoge grondprijzen en dure locaties kunnen een obstakel zijn voor gebiedsontwikkelingen. Wanneer er in een gebiedsontwikkeling meer kosten dan opbrengsten zijn, en er geen dekking is voor het tekort, moet er aan knoppen worden gedraaid om de kosten en opbrengsten met elkaar in evenwicht te brengen. Het aanpassen van het woonprogramma is dan een belangrijke knop. De hoeveelheid woningen en de hoeveelheid betaalbare woningen staan dan samen met andere beoogde voorzieningen onder druk.
De kosten van gebiedsontwikkelingen zijn vaak hoger dan de opbrengsten, mede door de prijs van grond. Met verschillende maatregelen zorgt dit kabinet daarom dat de prijs van grond beter aansluit bij het gewenste programma en rekening houdt met de te maken (publieke) kosten voor de gebiedsontwikkeling. Dit doen we door gemeente te ondersteunen om het huidige instrumentarium voor grondbeleid beter te benutten en door meer duidelijkheid te geven over de publieke kosten die moeten worden gemaakt om grond te kunnen ontwikkelen. Tevens beoogt dit kabinet de taxatie van grond beter aan te laten sluiten bij de te verwachte kosten en opbrengsten. Ook moet de waardeverandering van grond beter benut worden voor de dekking van publieke kosten. Bovenstaande neemt niet weg dat er op veel plekken de komende jaren nog sprake zal zijn van tekorten bij gebiedsontwikkelingen. Ik ondersteun gemeenten hierbij met een financiële bijdrage via de realisatiestimulans en de woningbouwimpuls.
De bouw van sociale huurwoningen op dure locaties vergt onder meer een sluitende exploitatie, zodat het project financieel uitvoerbaar is. De realisatiestimulans draagt daaraan bij doordat gemeenten een rijksbijdrage ontvangen per startbouw van een betaalbare woning die ook voor deze sluitende exploitatie ingezet kan worden. Via het wetsvoorstel regie voorzie ik er in dat álle gemeenten moeten bijdragen aan de bouw van 30% sociale huurwoningen, waarbij centrumgemeenten extra focus moeten leggen op de bouw van woningen voor middeninkomens. Deze verplichting geldt niet op het niveau van een project of wijk, zodat ook hierdoor er voor meer gemeenten meer ruimte ontstaat om te voorzien in een meer evenwichtige samenstelling van wijken.
Gemeenten worden met verschillende financiële regelingen actief gestimuleerd om betaalbare woningbouw (sociale huur, middenhuur en betaalbare koop) te realiseren. Zo ontvangt een gemeente met de nieuwe Realisatiestimulans vanaf 2026 voor elke betaalbare woning die gerealiseerd wordt een bijdrage van € 7000. Daarnaast kunnen gemeenten een bijdrage krijgen voor dekking van publieke onrendabele toppen uit de Woningbouwimpuls. Om hiervoor in aanmerking te komen is er o.a. opgenomen dat minimaal 50% van de woningen in het betaalbare segment (sociale huur, middenhuur en betaalbare koop) gebouwd moeten worden. Ook met andere regelingen zoals de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen en de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen ondersteun ik de bouw van betaalbare woningbouw op locaties en wijzen waar dit niet uit kan. Op deze manier ondersteun ik met rijksbijdragen de bouw van betaalbare (incl. sociale woningbouw) in heel Nederland, dus ook op locaties waar dit vanwege hogere grondprijzen niet uit kan.
Naast een financiële stimulans om betaalbare woningen te bouwen is in de wet versterking regie op de Volkshuisvesting opgenomen dat van de woningbouw tweederde in het betaalbare segment moet vallen, en dat 30% van de totale woningbouw sociaal moet zijn.
Mijn beleid is niet alleen gericht op versnelling van de bouw van 100.000 woningen per jaar, maar ook op het realiseren van twee derde betaalbare woningen, waarvan 30% sociale huurwoningen. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting voorziet in wettelijke sturing dat alle gemeenten daaraan bijdragen én dat alle gemeenten moeten bijdragen aan de huisvesting van urgent woningzoekenden. Dit draagt bij aan de mogelijkheden voor gemeenten om te sturen op leefbare wijken met een meer evenwichtige samenstelling.
De leden van de NSC-fractie hebben een aantal vragen over het toenemende aantal aanslagpogingen door middel van explosieven in relatie tot de leefbaarheid en veiligheid in de Nederlandse wijken. Hoe kijkt de minister aan tegen het toenemende aantal aanslagpogingen en heeft de minister zicht op waar in Nederland deze aanslagen doorgaans plaats vinden? Ziet de minister een relatie tussen de NPLV-wijken of vinden de aanslagen doorgaans ook plaats buiten deze wijken? Heeft de minister een goed beeld van de gevolgen die deze aanslagen hebben op de leefbaarheid van wijken die toch al onder druk staan? Kan de minister delen in welke mate, met het oog op de recente ontwikkelingen omtrent aanslagen met explosies, het wijs zou zijn om het aantal wijken dat extra aandacht krijgt in het NPLV uit te breiden en haar antwoord ook toelichten?
De leden van de NSC-fractie vragen zich daarnaast af hoe de minister de rol van woningcorporaties ziet als het gaat om de aanpak van aanslagen met explosieven. Is de minister van mening dat woningcorporaties meer ruimte moeten krijgen om strafrechtelijke gegevens te ontvangen ten behoeve van de aanpak van aanslagen met explosieven? Wanneer verwacht de minister dat het wetsvoorstel Wijziging Woningwet i.v.m. bijzondere gegevensuitwisseling in werking treedt? Welke mogelijkheden ziet de minister om landelijke afspraken te maken met woningcorporaties aangaande de aanpak van aanslagen met explosieven en ondermijning? Daarnaast vragen deze leden of de minister bereid is om, afhankelijk van de uitkomsten van het project van het Financieel Expertise Centrum (FEC), met de minister van Justitie en Veiligheid, instanties betrokken bij het FEC-project, en de politie tot een landelijke aanpak tegen hypotheekfraude te komen?
De toename van het aantal (pogingen tot) aanslagen vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het eerder geuite verzoek vanuit gemeenten, politie en Openbaar Ministerie om landelijke ondersteuning in de aanpak van aanslagen met explosieven is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid met voorrang opgepakt. Om in deze landelijke ondersteuning te voorzien is in december 2024 het Offensief tegen Explosies opgericht onder voorzitterschap van burgemeester Carola Schouten. Het Offensief is een samenwerkingsverband tussen publieke en private partijen om te komen tot een integrale aanpak van de problematiek4. Gezien de zorgwekkende stijging in de afgelopen jaren is het een stevige opgave om het tij te keren. Het Offensief zet in op (door)ontwikkeling van verschillende (innovatieve) maatregelen en interventies die moeten leiden tot een duurzame afname van het aantal (pogingen tot) persoonsgerichte aanslagen met gebruik van explosieven op woningen, bedrijfspanden en voertuigen. Want elke aanslag is er één te veel. De impact op slachtoffers, hun directe omgeving en de maatschappij is enorm.
Aanslagen met explosieven worden door het hele land gepleegd5 en de beschikbare politie regiocijfers zijn niet te relateren aan NPLV-wijken. De aanvallen beperken zich niet tot de wijken waar de leefbaarheid onder druk staat. Niet in alle gevallen is de bewoner van het huis het doelwit vanwege connecties met het criminele milieu. In een aanzienlijk deel van deze gevallen is sprake van een aanslag vanwege een conflict in de relationele of zakelijke sfeer, met als doel om de betrokkene onder druk te zetten of te verwonden. In sommige gevallen is er sprake van een “vergisaanslag”.
Elke aanslag is er één te veel. Een aanslag met explosieven kan veel impact hebben op slachtoffers en omwonenden, waardoor de veiligheidsbeleving onder druk komt te staan en er maatschappelijke onrust kan ontstaan. Op basis van best practices van lokale veiligheidspartners wordt een landelijk handelingskader opgesteld voor gemeenten met handvatten voor een effectieve lokale aanpak, waaronder de nazorg voor slachtoffers en de betreffende wijk. Het kader wordt op dit moment samen met gemeenten, VNG, CCV, politie, OM en woningcorporaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld. Het landelijk handelingskader gemeenten, wordt op 6 november 2025 door de VNG gepubliceerd. Het is van belang om gemeenten waar aanslagen met explosieven plaatsvinden, heel gericht te ondersteunen met een handelingsperspectief.
Een deel van de explosies vindt plaats bij sociale huurwoningen, waardoor woningcorporaties een belangrijke rol hebben in de aanpak van aanslagen met explosieven. De woningcorporaties zijn daarom vertegenwoordigd in het Offensief tegen Explosies door Aedes. Met woningcorporaties wordt verkend op welke wijze zij kunnen bijdragen aan het verminderen van aanslagen met explosieven. De voornaamste rol van corporaties is het signaleren van verdachte situaties in de wijk en het voorkomen dat panden worden gebruikt voor criminele doeleinden, door kwetsbare huurders te herkennen en te ondersteunen en door een rol te spelen in de nazorg na een aanslag. Ze zijn ook een belangrijke samenwerkingspartner met gemeenten en politie in de integrale aanpak van ondermijning.
Er zijn al mogelijkheden om op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de Wet politiegegevens strafrechtelijke gegevens met woningcorporaties te delen, indien zij direct belanghebbende zijn. Daarnaast wordt binnen het door de minister van JenV opgerichte Offensief tegen Explosies gekeken naar mogelijkheden om informatiedeling tussen partijen als woningcorporaties, gemeenten, politie en OM te optimaliseren en te bevorderen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid spant zich in om – samen met gemeenten en de politie – de knelpunten in deze gegevensuitwisseling op te lossen, aan de hand van concrete casuïstiek.
Over de signalerende taak van woningcorporaties waar het gaat om verdachte situatie, is in het kader van het wetsvoorstel ‘Wijziging Woningwet ivm expliciete grondslagen voor gegevensdeling en gegevensverwerking voor woningcorporaties’ veel gesproken met de woningcorporatiesector en met Aedes. Ik zie vooralsnog onvoldoende concrete aanknopingspunten om te regelen dat corporaties meer ruimte krijgen om gegevens van zeer gevoelige aard, zoals strafrechtelijke gegevens, te ontvangen.
Ik heb het wetsvoorstel wijziging Woningwet i.v.m. bijzondere gegevensuitwisseling van 12 november 2024 tot en met 6 januari 2025 in openbare consultatie gegeven. Hierop heb ik 28 openbare reacties ontvangen waarin verschillen argumenten voor en tegen het wetsvoorstel tot uiting komen. Verder heb ik op 5 augustus 2025 een advies van de Autoriteit Persoonsgegevens ontvangen. In dit advies uit de AP fundamentele bezwaren. Momenteel bestudeer ik de consultatiereacties en dit advies van de AP en bezie ik of het wetsvoorstel aanpassingen behoeft. Ik hoop in de tweede helft van 2025 een volgende stap kunnen zetten in het wetgevingsproces.
Verder heeft het Rijk met Aedes en de VNG in het kader van de Nationale prestatieafspraken 2025 – 2035 (NPA) afspraken gemaakt over veiligheid en ondermijning. In de NPA is het belang onderstreept om lokaal afspraken te maken, omdat er grote regionale verschillen zijn. In de NPA is opgenomen dat het terugdringen van (gevoelens van) onveiligheid van bewoners én medewerkers van woningcorporatie van groot belang is. De NPA-deelafspraak op dit punt luidt:
…”Dit wordt periodiek uitgevraagd voor gebruik in wijkbarometers en wijkwijzers. Hieruit kan een gezamenlijke inzet volgen met programma’s zoals Preventie met gezag, maar ook door het versterken van de jeugdstrafrechtketen en het zoveel mogelijk een publieke bestemming geven van afgepakt crimineel geld in met name wijken die lijden onder criminaliteit. Met het dashboard ‘Zicht op Ondermijning’ worden risicofactoren voor ondermijnende criminaliteit in een gebied inzichtelijk gemaakt.”
De leden van de NSC-fractie vragen of de minister een verband ziet tussen de leefbaarheid van wijken en wijken met energielabels E, F, en G? Deelt de minister de mening dat wijken met veel woningen met bovengenoemde energielabels vaak mensen aantrekken met een kleine portemonnee, kan zij haar antwoord onderbouwen? Deelt de minister de opvatting dat koeling, zonwering en schaduwrijke buitenruimte geen luxe zijn, maar basisvoorwaarden voor gezonde en leefbare wijken? Welke stappen onderneemt het kabinet om ervoor te zorgen dat deze voorzieningen standaard onderdeel worden van nieuwbouwprojecten? Hoe kan worden voorkomen dat gemeenten en ontwikkelaars worden geconfronteerd met extra bureaucratie of vertraging bij het realiseren van hittestressreductie? Is het kabinet bereid om hittestressmaatregelen te koppelen aan bestaande rijksbijdragen (zoals de Woningbouwimpuls of de Startbouwimpuls) zodat er geen extra procedures nodig zijn? Kan de minister toelichten hoe generieke data uit bijvoorbeeld het Deltaprogramma ingezet kan worden, zodat nieuwe onderzoeken naar hittestress per project niet nodig zijn? Hoe wordt geborgd dat deze data actueel en bruikbaar blijft voor gemeenten en ontwikkelaars? Hoe ziet het kabinet de rol van publieke middelen in het waarborgen dat woningbouwprojecten toekomstbestendig zijn en bijdragen aan leefbare, gezonde wijken? Is de minister bereid te onderzoeken hoe publieke bijdragen structureel kunnen worden gekoppeld aan klimaat adaptieve maatregelen, met name hittestressreductie? Hoe borgt het kabinet dat nieuwbouwwoningen niet alleen voldoen aan de huidige eisen, maar ook bestand zijn tegen het klimaat van de komende vijftig jaar, met name op het gebied van hittebestendigheid? Ziet de minister, naast de klimaat- en energiedoelen, ook een directe relatie tussen woningen met een E, F of G-label en de leefbaarheid en veiligheid in wijken? Welke inzichten heeft het kabinet over de impact van slecht geïsoleerde woningen (EFG-labels) op bijvoorbeeld gezondheid, sociale cohesie en veiligheid in deze wijken? Is de minister bereid gemeenten op te roepen om wijken met veel EFG-labelwoningen als prioriteit te benoemen in hun lokale woon- of wijkprogramma’s, juist vanwege de samenhang met leefbaarheid en veiligheid? Op welke wijze kunnen bestaande instrumenten, zoals het NPLV of de Woningbouwimpuls, worden ingezet om de verduurzaming van EFG-labelwoningen te koppelen aan bredere wijkverbetering? En erkent de minister dat het versneld verbeteren van EFG-labelwoningen niet alleen een bijdrage levert aan het behalen van de klimaatdoelen, maar ook een publieke waarde vertegenwoordigt door de leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare wijken te versterken?
Er bestaan geen wijken met een EFG-label, elke woning heeft een eigen energielabel. Een wijk met een groot aandeel van woningen met een laag energielabel past in de cumulatie van problemen in kwetsbare gebieden, zoals de NPLV-gebieden. De aard van de fysieke woonomgeving hangt vaak samen met de sociale problemen in wijken. In een aantal gebieden is de afgelopen jaren slechts beperkt fysiek geïnvesteerd. Het stedelijk vernieuwingsbeleid is afgebouwd en corporaties richtten zich vooral op hun eigen bezit en minder dan voorheen op de leefbaarheid in de wijk. Tegelijkertijd manifesteren zich in de particuliere woningvoorraad onderhoudsproblemen, zijn er verduurzamingsopgaven bij particuliere woningeigenaren met een laag inkomen en is er sprake van malafide verhuur.. In de twintig NPLV-gebieden is vaak een concentratie van woningen met een laag energielabel. Het gemiddelde aandeel woningen met EFG-labels in de NPLV-gebieden is sinds 2018 gedaald en ligt inmiddels op het niveau van het landelijke gemiddelde. Ondanks deze gunstige ontwikkeling zijn er gebieden waar de verbetering van energielabels achterblijft. Het gaat hier om uitschieters waar meer dan 20 procent van de woningen energielabel EFG heeft. De aantrekkingskracht op bijvoorbeeld middenklasse huishoudens, of zogenoemde sociale stijgers binnen de wijk, staat daardoor onder druk. Weliswaar is de stad in trek bij woningzoekenden en is de woningmarkt in veel steden oververhit, maar de keerzijde van dit proces is verdringing; kwetsbare en kansarme bewoners zijn aangewezen op deze minder gewilde buurten, met als gevolg dat de sociaal-ruimtelijke ongelijkheid binnen steden verder toeneemt.
Dit zal relatief vaker voorkomen, maar het is niet zo dat woningen met lage energielabels alleen mensen met een kleine portemonnee trekt. Het is zo dat de hoogte van het energielabel van een woning invloed heeft op de woningwaarde. Een woning met een laag energielabel is in de aanschaf gemiddeld goedkoper dan een woning met een hoog energielabel. Hierdoor zullen in beginsel lage inkomens vaker aangewezen zijn op woningen met lage energielabels. De daadwerkelijke prijs van een woning zal echter wel per stad of regio verschillen. De ligging van een woning blijft namelijk ook een belangrijke factor in de prijs.
Dat het energielabel invloed heeft op de woningwaarde blijkt onder andere uit onderzoek van Brainbay. Zo is de woningwaarde van een woning met energielabel C gemiddeld 10,2% hoger dan een woning met energielabel G. En een woning met energielabel A+ of beter is gemiddeld 8,8% duurder dan een woning met energielabel C. Overigens blijft de ligging van een woning een belangrijke factor in de prijs.
Om te verduurzamen zijn er verschillende subsidies en instrumenten beschikbaar. Met de leennormen die per 1 januari 2024 zijn gewijzigd krijgen huishoudens meer leenruimte voor het verduurzamen. In combinatie met de landelijke subsidies en daarbovenop subsidies uit de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma voor woningen met een lage WOZ-waarde zijn er flinke bijdragen en financieringsmogelijkheden beschikbaar om maatregelen te nemen na aankoop. Bij het Nationaal Warmtefonds is bovendien een lening tegen 0% rente mogelijk voor inkomens tot 60.000 euro om in de resterende financieringsvraag te voorzien en zijn er verantwoorde financieringsmogelijkheden voor verduurzaming voor mensen zonder leenruimte. Het nemen van maatregelen is verstandig: het verbetert het energielabel en de energierekening wordt verlaagd. Recent onderzoek van Brainbay laat ook zien dat elke euro die een huiseigenaar in het verduurzamen steekt direct leidt tot een waardevermeerdering. Bij isolatie is dit gemiddeld een vermeerdering van 196% ten opzichte van het geïnvesteerde bedrag.
Koeling, zonwering en een schaduwrijke buitenruimte kunnen bijdragen aan het beperken van de gevolgen van hitte. Daarom kan het verstandig zijn dat bewoners en eigenaren investeren in maatregelen om hitte in de woning tegen te gaan. Als Rijk ondersteunen we hierin met een aantal activiteiten zoals aangekondigd in de in juni gelanceerde Hitte aanpak 2025.
Voor nieuwe gebouwen worden er al eisen gesteld in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting in woningen te beperken (TOjuli indicator). Voor een koele buitenruimte biedt de Landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving een vrijwillig kader aan de bouwsector en de medeoverheden om te komen tot een klimaatbestendige inrichting van de nieuwbouwopgave. De maatlat bestaat uit doelen en richtlijnen voor onder andere het thema hitte.
De eis in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting te beperken is een bestaande eis. Daarmee is er geen sprake van extra bureaucratie. Op gebiedsniveau worden geen harde eisen gesteld. Hiermee is het een lokale en projectspecifieke afweging hoe de buitenruimte op een slimme manier wordt ingericht.
Het oproepen van gemeenten om wijken met veel EFG-labelwoningen als prioriteit te noemen gebeurt via de lokale isolatieaanpakken die gemeenten in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma inzetten. In de lokale aanpak helpen gemeenten eigenaar-bewoners en verenigingen van eigenaars met lage energielabels hun woning te isoleren. Het gaat hierbij om woningen met een label D, E, F of G, of een vergelijkbare energetische staat, waarbij wijk-voor-wijk en straat-voor-straat aanpakken worden gestimuleerd. De regie hiervoor ligt bij de gemeente, omdat gemeenten het beste weten wat in welke wijk speelt en welke ondersteuning nodig is. Voor de lokale isolatieaanpakken is 1,6 miljard euro aan gemeenten beschikt voor het isoleren van 750.000 woningen tot en met 2030. De beschikbare middelen zijn in te zetten bovenop de landelijk beschikbare subsidies.
Daarnaast zijn woningcorporaties goed bezig met het verbeteren van woningen op basis van de nationale prestatieafspraken, waarbij het doel is dat er geen woningen meer zijn met een energielabel E, F of G uiterlijk in 2028. Tussen 2022 en 2024 is het aantal EFG-labels volgens de Aedes benchmark gedaald van ongeveer 247.000 naar 143.000 woningen. Per 2029 dienen alle E, F en G energielabels bij huurwoningen (dus ook private huur) te zijn verbeterd vanwege minimale energieprestatie-eisen die vanaf dan gaan gelden. Hierbij is ondersteuning in de vorm van subsidies en informatievoorziening beschikbaar.
Nog voor het einde van dit jaar stuur ik de tweede Voortgangsrapportage van het NPLV naar uw Kamer. Hierin zal ik rapporteren hoe het NPLV en de Wbi zijn ingezet bij de verduurzaming van woningen in de NPLV-gebieden.
Tot slot, ja, het verduurzamen en isoleren van woningen draagt bij aan een prettig woonklimaat voor bewoners en een lagere energierekening en dat is juist voor de inwoners van kwetsbare wijken extra waardevol. Daarom zet elk NPLV-gebied op zijn eigen manier in op verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Zo lukt het in Zaandam-Oost om kwetsbare bewoners goed te bereiken als het gaat om energiebesparing. Daar gaan energiefixers actief de wijk in en langs de huizen om in gesprek te gaan over de mogelijkheden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen naar de derde tranche van het Volkshuisvestingsfonds (VHF) in relatie tot Heerlen-Noord. Zij vragen of de minister kan toelichten wat de volledige omvang van de aanvraag van Heerlen in de derde tranche van het VHF was? Ook vragen zij of de minister kan toelichten welke projecten in Heerlen-Noord door de gedeeltelijke toewijzing nu niet kunnen worden gerealiseerd? Verder vragen zij of de minister kan toelichten op welke wijze ervoor gezorgd wordt dat de noodzakelijke woningverbetering en woningbouw in deze wijken alsnog doorgang kan vinden?
De volledige omvang van de aanvraag van Heerlen-Noord in de derde tranche van het VHF bedroeg 1122 te herstructureren woningen. Er is een rijksbijdrage toegekend voor de herstructurering van 645 woningen, hetgeen 477 woningen scheelt ten opzichte van de aanvraag. Het onderscheid naar projecten is aan de gemeente overgelaten.
Voldoende beschikbare woningen die aansluiten bij de vraag is een belangrijk onderdeel van de NPLV-aanpak. De afspraken die zijn gemaakt tijdens de Woontop op 11 december 2024 bevatten daarom ook specifieke onderdelen voor de NPLV-gebieden, waaronder Heerlen-Noord.
Specifiek voor de NPLV-gebieden is bovenop de Realisatiestimulans aanvullend budget beschikbaar gesteld voor bovenplanse investeringen in de openbare ruimte en maatschappelijke voorziening, en voor uitvoeringscapaciteit gericht op de woningbouwopgave. Het betreft voor de NPLV-gebieden respectievelijk €180.000.000,- en €50.000.000,- Met de NPLV-gebieden zijn door de minister van VRO op 24 juni jl. per gebied bestuurlijke afspraken ondertekend die de beschikbare financiële ondersteuning concreet koppelen aan de geplande woningbouw in het gebied en de bijbehorende bovenplanse investeringen.
Voor Heerlen Noord is overeengekomen dat in de periode 2025-2029 zal worden gestart met de bouw van 2.352 woningen, waarvan 1.775 in het betaalbare segment. Daarnaast is €10.000.000 vrijgemaakt voor bovenplanse investeringen in openbare ruimte en maatschappelijke voorzieningen in Heerlen-Noord en €4.300.000,- voor investeringen in uitvoerende capaciteit in deze periode.
De leden van de BBB-fractie vragen of de minister kan toelichten of Heerlen-Noord onderdeel is van een Regio-deal, of dat er plannen zijn om dit gebied op te nemen in de zesde en laatste tranche? Zo nee, waarom niet? En hoe wordt in dat geval voorzien in de langjarige financiële zekerheid die noodzakelijk is om duurzaam verschil te maken in Heerlen-Noord?
De wijk Heerlen-Noord is onderdeel van een gebied waar zowel
Regio Deal middelen uit de tweede als vierde tranche zijn geland (Regio
Deal Parkstad Limburg I en II). En ook in het kader van de zesde tranche
Regio Deal zijn middelen voor deze regio gereserveerd. De deal richt
zich op het versterken van de economie, op het landelijk gebied en op
kwetsbare wijken. De selectie van projecten ligt bij de regio. In het
verleden zijn gelden van de Regio Deal toegekend aan projecten in
Heerlen-Noord. Naar verwachting zal dat ook in de 6e tranche
Regio Deal het geval zijn.
Verder vragen de leden van de BBB-fractie welke mogelijkheden de minister ziet om de kracht van middelgrote gemeenten – het leren van en met elkaar en het bundelen van regionale functies – actief te benutten in de doorontwikkeling van het NPLV?
Naast de gemeenten met een stedelijk focusgebied wordt op basis van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid ook ondersteuning geboden aan andere gemeenten bij het bevorderen van kansengelijkheid, leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare wijken en gebieden. Iedere gemeente in Nederland die een integrale aanpak wil inzetten op een concentratie van maatschappelijke problemen binnen een specifiek gebied, kan gebruik maken van de producten en diensten die vanuit het programma worden ontwikkeld en via het kennis- en leernetwerk van WijkWijzer beschikbaar komen. In samenspraak tussen adviseurs van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de gemeente wordt (zoveel mogelijk samen met andere relevante lokale partijen) een passend arrangement georganiseerd, waarbij de vraag vanuit de gemeente centraal staat. De basis van waaruit activiteiten plaatsvinden is de WijkWijzer, het platform voor kennisuitwisseling tussen beleidsmakers, wijkprofessionals en actieve bewoners.6
Ik vind het belangrijk daadkracht en uitvoeringskracht centraal staat in de NPLV-aanpak. Naast dat het vraag om inzet vanuit het Rijk, vraagt de aanpak ook veel van de gemeente en andere betrokken lokale partners. Daarnaast kunnen ook andere gebiedsgericht aanpakken passend(er) zijn voor de lokale uitdagingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Nationaal Programma Vitale Regio’s, NOVEX of Agenda Stad met bijvoorbeeld citydeals of townsdeals.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie naar de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp). Zij vragen hoe de minister de brede inzet van de Wbmgp rijmt met de beperkte effectiviteit van onderdelen van deze wet? Ook vragen zij hoe de minister, naast sociale en fysieke verbeteringen, gaat zorgen voor een daadwerkelijke impuls van de lokale wijkeconomie in Heerlen-Noord?
De zo breed mogelijke inzet van de Wbmgp die de gemeenteraad van Heerlen voorstaat betreft alle mogelijkheden die de wet in hoofdstuk 3 biedt om selectieve woningtoewijzing te kunnen toepassen in aangewezen gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid flink onder druk staan. Selectieve woningtoewijzing draagt bij aan meer gemengde wijken en buurten, en het verbeteren van het perspectief van huidige bewoners. De door Heerlen, op basis van een met grote meerderheid door de raad aangenomen motie van de SP-fractie, voorgenomen ‘zo verregaande mogelijke toepassing’ is gericht op een drietal maatregelen in de wet: het beïnvloeden van de instroom van woningzoekenden met een bijstandsuitkering om een sterke segregatie van inkomens tegen te gaan (artikel 8), het voorrang verlenen op basis van sociaaleconomische kenmerken zoals veerkracht versterkende beroepsgroepen (artikel 9), en het beperken van woningzoekenden met overlastgevend en crimineel gedrag (artikel 10).
Het laten vervallen van hoofdstuk 2 van de Wbmgp (verlaging OZB-belasting in kwetsbare wijken om lokale ondernemers te behouden, dan wel aan te trekken) doet niets af aan het belang dat ik hecht aan het stimuleren van werkgelegenheid en ondernemerschap in kwetsbare gebieden, niet alleen in Heerlen-Noord. Als voor versterking van de lokale wijkeconomie ruimte in regelgeving nodig is of verbreding van de Wbmgp, dan zie ik die suggesties graag tegemoet. Op grond van een verkenning die naar alternatieven voor hoofdstuk 2 is uitgevoerd, leg ik vooralsnog de nadruk op het delen van kennis- en ervaringen tussen gemeenten. Doel is de inzet van bestaande instrumenten en effectieve interventies te vergroten die de lokale wijkeconomie versterken en het perspectief van bewoners verbeteren. Mijn ministerie heeft daartoe het initiatief genomen voor het organiseren van een aantal kennisbijeenkomsten op locatie. Ook Heerlen neemt daaraan deel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van CDA-fractie vragen de minister of de huidige uitwerking van het NPLV voldoende recht doet aan de drie hoofddoelen: betere woningen en gemengde wijken, meer participatie, en het terugdringen van criminaliteit. Zij vragen waar de minister risico’s ziet dat doelen niet worden gehaald en hoe wordt daarop bijgestuurd?
Het NPLV is nu drie jaar onderweg en de eerste contouren worden zichtbaar. Structurele veranderingen hebben echter tijd nodig en vragen om een lange adem. De meeste effecten van de interventies zijn naar verwachting na een paar jaar zichtbaar. Het is daarom belangrijk dat zowel het Rijk als de betrokken gemeenten zich gecommitteerd hebben aan het NPLV.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er afspraken zijn gemaakt over de bouw van 50.000 betaalbare woningen in de NPLV-gebieden, gecombineerd met investeringen in de openbare ruimte en voorzieningen. Zij vragen hoe realistisch de minister deze aantallen acht gezien de complexe opgaven en met het oog op hoe gemeenten worden ondersteund bij de uitvoeringskracht.
Tijdens de Woontop op 11 december 2024 is afgesproken dat van 2025 tot en met 2029 in de NPLV-gebieden 40.000 woningen versneld en 10.000 woningen extra worden gebouwd om de wijken leefbaarder te maken. De gebieden worden hierbij ondersteund door de introductie van de Realisatiestimulans. Specifiek voor de NPLV-gebieden is bovendien aanvullend budget beschikbaar gesteld voor bovenplanse investeringen in de openbare ruimte en maatschappelijke voorziening, en voor extra uitvoeringscapaciteit gericht op de woningbouwopgave (respectievelijk 180 mln. euro en 50 mln. euro).
Met de NPLV-gebieden zijn door de minister van VRO op 24 juni jl. per gebied bestuurlijke afspraken ondertekend die deze beschikbare financiële ondersteuning concreet koppelen aan de geplande woningbouw in de gebieden. In de totstandkoming van deze afspraken is met de verschillende gebieden per project de planstatus besproken om te bezien of realistisch verwacht kan worden dat de start van de woningbouw zal aanvangen in de periode 2025-2029. Projecten waarvan dit niet de verwachting was op basis van de planstatus en de voortgang van het traject, zijn niet in de bestuurlijke afspraken opgenomen.
Ondersteuning van de benodigde uitvoeringskracht bij de gemeenten om de beoogde versnelling en extra woningbouw te realiseren vindt plaats door middel van de genoemde 50 mln. euro die op basis van de geïnventariseerde behoefte van de NPLV-gebieden onder de gemeenten is verdeeld. Met dit budget kunnen de gemeenten in de periode 2025-2029 extra uitvoeringscapaciteit ten behoeve van de realisatie van de geplande woningbouw organiseren en aantrekken.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de financiering na 2025. Deze leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat lokale programmabureaus en integrale aanpakken niet stilvallen door gebrek aan structurele middelen. Wordt gewerkt aan een langjarige financiële basis die zekerheid biedt aan regio’s?
De burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied en het Rijk hebben zich gecommitteerd aan een langjarige inzet voor 15-20 jaar om de doelstellingen van het NPLV te realiseren. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar om deze langjarige financiële zekerheid te bieden.7 Het is aan een volgend Kabinet om het financiële arrangement van het NPLV na 2028 in te vullen.
De leden van de CDA-fractie nemen kennis van de herziening van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Zij vragen hoe wordt gewaarborgd dat gemeenten instrumenten als selectieve woningtoewijzing en voorkeursrecht proportioneel inzetten en dat bewoners voldoende rechtsbescherming behouden?
Op grond van artikel 6 van de Wbmgp moet de gemeenteraad bij een gebiedsaanvraag voor het toepassen van selectieve woningtoewijzing ‘voldoende aannemelijk’ maken dat deze gebiedsaanwijzing noodzakelijk en geschikt is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. In een aanvraag voor een gebiedsaanwijzing moet tevens voldoende aannemelijk worden gemaakt dat woningzoekenden, aan wie als gevolg van die aanwijzing geen huisvestingsvergunning kan worden verleend voor het in gebruik nemen van woonruimte in de aangewezen complexen, straten of gebieden, voldoende mogelijkheden worden houden om binnen de regio passende huisvesting te vinden. Ook kan voor woningzoekenden de hardheidsclausule worden toegepast in schrijnende situaties. Bij mijn besluit op een aanvraag van een gebiedsaanwijzing betrek ik ook het advies van de desbetreffende provincie.
In het nog uit te werken wetsvoorstel over het vestigen van voorkeursrecht in gebieden waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat, zal ik aandacht besteden aan de proportionele toepassing hiervan en de nodige procedurele waarborgen. Het vestigen van een voorkeursrecht kan een inbreuk op het eigendomsrecht betekenen. De overheid mag dit echter doen in bepaalde omstandigheden. Waar het in de kern om gaat is of de inbreuk in het algemeen belang plaatsvindt en proportioneel is. Het verbeteren van de leefbaarheid in wijken is zo’n algemeen belang. Om te waarborgen dat dit instrument door gemeenten proportioneel wordt ingezet moet voor elk voorkeursrecht worden onderbouwd dat het middel geschikt is om de leefbaarheid te verbeteren, en niet verder gaat. Het is in dit kader ook belangrijk te vermelden dat bij een voorkeursrecht de verkopende partij de marktwaarde ontvangt.
De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van de Regio Deals. Deze leden vragen hoe wordt gezorgd dat de lessen en investeringen vanuit de Regio Deals en het NPLV elkaar versterken en niet langs elkaar heen lopen. Wordt gewerkt aan structurele inbedding van Regio Deals in de brede regionale investeringsagenda’s?
Afgelopen jaren zijn er meer dan 80 Regio Deals gesloten in ongeveer 50 regio’s in heel Nederland. Een groot aantal van deze Regio Deals zijn of één op één gekoppeld aan een NPLV gebied of omvatten een groter gebied waarbinnen een NPLV-gebied ligt. In deze Regio Deals zie je, dat de middelen ingezet worden voor voorstellen die passen bij de lange termijn aanpak en plannen die zijn op gesteld in het kader van de NPLV-aanpak. De governance van de Regio Deal is in die gebieden ook al zoveel mogelijk gekoppeld aan de governance van het stedelijk focus-gebied. Dit om te zorgen dat de geleerde lessen vanuit de Regio Deal worden ingebed in de lange termijn NPLV-aanpak.
De meerwaarde van het programma Regio Deals behouden we voor de toekomst met een blijvende inzet op samenwerking in en met de regio’s. In andere regio’s dan NPLV wordt de inzet van de Regio Deal middelen gekoppeld aan andere gebiedsgerichte programma’s, zoals de aanpak in de 11 regio’s uit het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR), de aanpak van de sociale agenda in het kader van Nij Begun in Groningen en Noord-Drenthe of de aanpak in de NOVEX-gebieden. Door de koppeling van de Regio Deals aan lange termijn aanpakken in een gebied ontstaat een structurele inbedding van de resultaten van de Regio Deal.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de voortgang van de programma’s systematisch wordt gemeten. Wordt daarbij niet alleen naar fysieke verbeteringen gekeken, maar ook naar sociale en economische indicatoren die het brede perspectief op leefbaarheid en veiligheid weerspiegelen?
De voortgang van het programma wordt jaarlijks gemonitord en hierover rapporteer ik aan uw Kamer via de voortgangsrapportage. Afgelopen jaar is samen met departementen en NPLV-gebieden gewerkt aan een monitoringskader met een vaste set indicatoren. De indicatoren meten de voortgang op alle drie de actielijnen: fysiek, meedoen en veiligheid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van contextindicatoren die inzicht geven in de objectieve en subjectieve karakteristieken van de gebieden, gebiedsrealisatie-indicatoren die de lokale inzet en voortgang met betrekking tot de Rijksregelingen meten en gebiedseffectindicatoren die de veranderende situatie in de gebieden op (middel)lange termijn, gekoppeld aan de NPLV-doelen, meten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het noodzakelijk dat het programma structureel doorgezet wordt. Zij vragen de minister of zij deze mening deelt en voorstellen wil voorbereiden om het NPLV na 2028 voort te zetten.
Zoals ook aangegeven in de reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied en het Rijk zich gecommitteerd aan een langjarige inzet voor 15-20 jaar om de doelstellingen van het NPLV te realiseren. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar om deze langjarige financiële zekerheid te bieden.8 Het is aan een volgend Kabinet om het financiële arrangement van het NPLV na 2028 in te vullen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de minister de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de uitkomsten van de verschillende financiële regelingen die belangrijke elementen in de NPLV-aanpak vormen.
Op 30 juni heeft het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw kamer geïnformeerd over de regeling School en Omgeving 2025-20289.
De Kamer wordt door de minister van Justitie en Veiligheid middels de halfjaarbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit in december geïnformeerd over de uitkomsten van de meest recente aanvraagronde Preventie met Gezag van de deelnemende gemeenten, waaronder de NPLV-gebieden.
Tot slot zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van de aanvraagronde voor de SPUK Kansrijke Wijk, tweede tranche.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken tegelijkertijd op dat de verschillende financiële regelingen tot een hoge administratieve druk kunnen leiden. Deze leden vragen daarom hoe de minister de integraliteit in de NPLV-aanpak bevordert?
Met de Regeling kansrijke Wijk 2023-2025 is een eerste stap gezet met het bundelen van diverse beleidsdoelen en middelen van verschillende departementen in één specifieke uitkering ten behoeve van de 20 NPLV-gebieden. Deze bundeling van beleidsdoelen en middelen loopt door in de Regeling kansrijke wijk 2026-2028, waar in afstemming met de NPLV-gebieden, een verdere verruiming van de bestedingsmogelijkheden en verlichting van administratieve druk mogelijk is gemaakt. Om de integraliteit in de NPLV-aanpak te bevorderen speelt de lokale alliantie in het gebied, een samenwerkingsverband van publieke en private organisaties, een belangrijke rol. Primair is de lokale alliantie namelijk verantwoordelijk voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van de SPUK-middelen ter ondersteuning voor de uitvoering van het meerjarige integrale gebiedsplan.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat gezondheid en preventie meer prioriteit in het NPLV zou kunnen krijgen. Deze leden vragen hoe de minister ook vanuit het Volksgezondheidbelang betrokken kan blijven bij de aanpak. Zij vragen ook hoe zorgverzekeraars actiever bij het NPLV betrokken kunnen worden, hun betrokkenheid is vooralsnog zeer beperkt binnen het NPLV omdat ze in veel gebieden niet participeren. Zij vragen de minister of en hoe zij de zorgverzekeraars als partner in het NPLV gaat betrekken.
In de periode 2023-2025 stelde het ministerie van VWS middelen beschikbaar voor de NPLV gebieden om plannen te maken om de fysieke leefomgeving in deze gebieden gezonder te maken. In de komende periode kunnen de gebieden gebruik blijven maken van de kennis en instrumenten die het Programma Gezonde Leefomgeving in dezelfde periode heeft uitgewerkt om de gezondheid van de leefomgeving te verbeteren.
In het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord zijn afspraken gemaakt over de aanpak multiproblematiek specifiek binnen de NPLV-gebieden. Deze aanpak is gericht zijn op het tegengaan van gezondheidsachterstanden in deze gebieden. Voor deze aanpak zijn vanaf 2027 voor 3 jaar middelen beschikbaar. In 2026 zal de aanpak met de gebieden, de gemeenten en zorgverzekeraars worden uitgewerkt. Met de beschikbare middelen zal de aanpak worden geïmplementeerd en worden onderzocht op de impact van de aanpak op het voorkomen van (zwaardere) zorg en ondersteuning.
In het Aanvullend Zorg en Welzijn Akkoord zijn ook met zorgverzekeraars en gemeenten afspraken gemaakt over basisfunctionaliteiten en aanpakken op een ontwikkelagenda die potentie hebben om een basisfunctionaliteit te worden. Basisfunctionaliteiten vragen een wederkerige inzet vanuit zowel gemeenten als de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben zich hier met het Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord aan gecommitteerd. De aanpak multiproblematiek staat op de ontwikkelagenda en er zal de komende jaren gewerkt worden aan de doorontwikkeling hiervan tot basisfunctionaliteit. Expliciet de rol van de zorgpartijen zal dan ook onderdeel zijn van de aanpak multiproblematiek met de NPLV-gebieden. De zorgverzekeraars zijn onderdeel van de uitwerking en implementatie van de aanpak in de NPLV-gebieden.
Kamerstukken II, vergaderjaar 2023–2024, 30 995, nr. 103↩︎
Kamerstukken II, vergaderjaar 2021–2022, 30 995, nr. 100↩︎
Bijvoorbeeld over de mogelijkheden voor vroegsignalering en samenwerking daarbij (‘Zo krijg je samen zicht op jongeren’, CCV), of over de aanbevolen werkwijze en aanpak van problematische jeugdgroepen, waarbij met name gemeente, politie en jongerenwerk samen optrekken.↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 28 684, nr. 779↩︎
Fenomeenbeeld geweld 2024: minder liquidaties, meer aanslagen↩︎
Kamerstukken II, vergaderjaar 2021–2022, 30 995, nr. 100↩︎
Kamerstukken II, vergaderjaar 2023–2024, 30 995, nr. 103↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 30 995, nr. 103↩︎
PM Voetnoot Kamerbrief↩︎