[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

36782 Nota naar aanleiding van het verslag inzake Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU L 2023/2226) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2025D43556, datum: 2025-10-06, bijgewerkt: 2025-10-06 13:43, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z18744:

Preview document (🔗 origineel)


36 782 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU L 2023/2226) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva)

Nota naar aanleiding van het verslag

I. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van

de leden van de fracties van NSC en de VVD.

Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van

het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars

verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

II. Vragen en opmerkingen namens de fracties

In de beantwoording van de vragen wordt naar de Richtlijn (EU) 2023/2226 van de Raad van 17 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU verwezen met: DAC8 of DAC8-richtlijn.

  1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD lezen dat het voor belastingdiensten minder zichtbaar is of belastingplichtigen die zich op de cryptoactivamarkt begeven belastingwetgeving naleven en vragen hoe de regering de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel voor de Belastingdienst beoordeelt, gelet op eerdere signalen over capaciteitsproblemen.

DAC8 betreft een wijziging van een Europese richtlijn die Nederland verplicht is te implementeren in nationale wetgeving. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt DAC8 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent dat Nederland en dus de Belastingdienst verplicht is deze wet uit te voeren ongeacht de impact op de uitvoering. Dat is ook de reden waarom het Ministerie van Financiën de Belastingdienst al tijdens de onderhandelingsfase bij het proces betrekt, om in een zo vroeg mogelijk stadium de uitvoeringsconsequenties te signaleren en de Belastingdienst oproept om rekening te houden met de uitvoeringsgevolgen vóórdat (Europese) regelgeving wordt aangenomen. In de uitvoeringstoets heeft de Belastingdienst geconcludeerd dat DAC8 uitvoerbaar is maar dat de impact op processen, systemen en capaciteit groot is (naast andere gevolgen zoals beschreven in de uitvoeringstoets). Daarbij is aangegeven dat DAC8 voor een structurele extra inzet van personeel van 126,1 fte zorgt. Deze medewerkers (vooral cryptoanalisten) zijn lastig te vinden. Daarbij is aangetekend dat de uitvoeringslast afhankelijk is van een aantal onzekerheden, namelijk onzekerheden over de omvang van het cryptobezit per cryptogebruiker, het daarmee gemoeide fiscale belang en het niveau van compliance bij de verantwoording van het cryptobezit. Gelet op deze onzekerheden is besloten de uitvoeringstoets eind 2026 te herijken.

Deze leden van de fractie van de VVD lezen ook dat EU-lidstaten verplicht zijn gegevens automatisch uit te wisselen om belastingontwijking en -ontduiking te voorkomen en vragen welke risico’s bestaan dat Nederland door trage of onvolledige implementatie aantrekkelijk wordt voor belastingontwijking via cryptoactiva.

De Belastingdienst is met een multidisciplinair directieoverstijgend projectteam aan de hand van een projectplan bezig met de implementatie en het inrichten van processen voor het verkrijgen en uitwisselen van gegevens en inlichtingen die onder de werking van DAC8 vallen, het inrichten van processen om de gegevens en inlichtingen beschikbaar te maken voor het toezicht, het inrichten van het toezicht op rapportages en due diligence door rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten en de communicatie en voorlichting met casu quo aan deze aanbieders en belastingplichtigen. De uitvoering van het projectplan verloopt volgens planning. Er bestaat dan ook geen reden te verwachten dat Nederland het risico loopt om per de beoogde datum niet met andere EU-lidstaten uit te kunnen wisselen.

De leden van de fractie van NSC vragen of de DAC8-richtlijn vergelijkbaar is met de Spaarrichtlijn van 2005, die de lidstaten verplichtte om gegevens over spaartegoeden uit te wisselen.

De Spaarrenterichtlijn1 strekte ertoe dat instanties – ten behoeve van een effectieve belastingheffing over inkomsten uit spaargelden - die rentebetalingen over spaartegoeden verrichtten gegevens over rentebetalingen moesten verzamelen die zij vervolgens moesten doen toekomen aan hun nationale bevoegde autoriteit (in Nederland was dat de Belastingdienst) die deze vervolgens automatisch diende te verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken woonplaatsstaten. De systematiek van de DAC8-richtlijn is vergelijkbaar. De DAC8-richtlijn regelt dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die voor hun klanten transacties met cryptoactiva verzorgen gegevens en inlichtingen over die transacties aan de bevoegde autoriteit moeten verstrekken (in Nederland is dat de Belastingdienst) die deze gegevens en inlichtingen vervolgens automatisch aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken woonstaten dient te verstrekken. De betrokken woonstaten kunnen deze gegevens vervolgens gebruiken ten behoeve van een juiste belastingheffing over inkomsten die door transacties met cryptoactiva zijn behaald.

Een verschil is dat onder de werking van de Spaarrenterichtlijn saldi werden gerapporteerd. Onder DAC8 worden transacties met cryptoactiva gerapporteerd.

1.1. Crypto-Asset Reporting Framework (CARF) van de OESO

De leden van de fractie van de VVD lezen dat het vanwege de samenloop belangrijk is om dubbele rapportage te voorkomen en de administratieve lasten voor aanbieders te minimaliseren en vragen of nader kan worden toegelicht hoe dubbele rapportage tussen het OESO-raamwerk (CARF) en de EU-richtlijn concreet wordt voorkomen.

De DAC8-richtlijn regelt dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten gegevens en inlichtingen moeten rapporteren aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij aan rapportageverplichtingen zijn onderworpen. De aanbieder van cryptoactivadiensten die een vergunning heeft als bedoeld in de MiCA-verordening moet onder DAC8 rapporteren in de lidstaat die aan hem de vergunning heeft verleend. Rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die exploitanten van cryptoactiva zijn moeten rapporteren in de EU-lidstaat waarmee zij de sterkste band (‘nexus’) hebben. Die lidstaat wisselt de gerapporteerde gegevens en inlichtingen automatisch uit met de lidstaten die de fiscale woonstaten zijn van de betreffende klanten. Met de DAC8-richtlijn is het CARF voor de Europese Unie (EU) overgenomen. Het door de OESO ontwikkelde CARF kent gelijkluidende due diligence- en rapportageverplichtingen voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten en kent gelijksoortige uitwisselingsverplichtingen voor bevoegde autoriteiten. Er komt slechts een uitwisselingsrelatie met betrekking tot de CARF tot stand als twee staten aan het coördinerende secretariaat van de OESO hebben laten weten op wederkerige basis gegevens en inlichtingen met elkaar uit te willen wisselen. Uitwisseling van deze informatie wordt geoperationaliseerd door een internationaal wettelijk kader in de vorm van de ‘Multilateral Competent Authority Agreement on Automatic Exchange of Information pursuant to the Crypto-Asset Reporting Framework’ (de CARF MCAA). Deze CARF MCAA is een onderdeel van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag).

Het wetsvoorstel regelt het volgende, te illustreren aan de hand van een voorbeeld. Nederland is met niet-Unierechtsgebied A overeengekomen om op gelijkwaardige basis gegevens en inlichtingen over transacties met cryptoactiva, uitgevoerd door elkaars ingezetenen uit te wisselen. Een rapporterende aanbieder uit niet-Unierechtsgebied A biedt ook diensten aan in de EU en op grond van de nexus-regels van DAC8 zou hij in Nederland moeten rapporteren. Gelet op de van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen Nederland en niet-Unierechtsgebied A hoeft de rapporterende aanbieder in Nederland niet over Nederlandse ingezetenen te rapporteren, maar doet hij dat in niet-Unierechtsgebied A. Niet-Unierechtsgebied A wisselt de gerapporteerde gegevens en inlichtingen met Nederland uit.

De leden van de fractie van de VVD lezen ook dat rapporterende aanbieders worden uitgesloten van de plicht als zij al gelijkwaardige inlichtingen rapporteren. Zij vragen welke lastenreductie voor Nederlandse bedrijven hiermee wordt verwacht.

Een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een entiteit is en als Nederlands bedrijf kwalificeert en die een rapportageplicht in Nederland heeft kan in Nederland ook de gegevens en inlichtingen rapporteren over transacties met cryptoactiva door ingezetenen van een niet-Unierechtsgebied waarmee Nederland is overeengekomen om op gelijkwaardige basis gegevens en inlichtingen uit te wisselen. Dat voorkomt dat een aanbieder in twee staten zou moeten rapporteren en biedt als zodanig een lastenreductie. Voor buitenlandse partijen geldt bovendien dat, onder in de richtlijn genoemde voorwaarden, niet in alle lidstaten afzonderlijk maar in slechts één lidstaat gerapporteerd hoeft te worden of zelfs kan worden volstaan met rapportage in het gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied.

Ook lezen de leden van de fractie van de VVD dat alleen landen met wederkerige overeenkomsten gegevens uitwisselen. Zij vragen hoe Nederland waarborgt dat niet-meewerkende derde landen effectief onder druk worden gezet om ook aan gegevensuitwisseling deel te nemen.

Landen kunnen (in OESO-verband) een beroep doen op andere landen om ook aan de gegevensuitwisseling onder het CARF deel te nemen. Zo heeft Nederland met 50 andere landen in november 2023 verklaard dat zij gegevens zullen gaan uitwisselen over transacties met cryptoactiva en in die verklaring hebben zij andere landen opgeroepen zich daaraan ook te committeren.2 Nederland kan derde landen dus oproepen om deel te nemen aan deze gegevensuitwisseling. Indien dat in gezamenlijkheid met andere landen wordt gedaan dan zal die boodschap uiteraard sterker klinken.

Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes zet zich in voor een zo breed mogelijke implementatie van het CARF en heeft daartoe onder meer een lijst opgesteld van relevante landen, bijvoorbeeld omdat er aanbieders van cryptoactivadiensten gevestigd zijn in de betreffende landen.

De leden van de fractie van NSC vragen op dit onderdeel of het klopt dat 60 landen zich in OESO-verband politiek hebben gecommitteerd aan het CARF en in hoeverre al deze landen ook juridisch zijn gecommitteerd.

Het CARF is ondertekend door 51 landen.3 De OESO heeft op 2 september 2025 een update op zijn website gepubliceerd met landen die zich hebben gecommitteerd om het CARF op tijd juridisch te implementeren om per 2027 of per 2028 gegevens over transacties met cryptoactiva te gaan uitwisselen. Daaruit blijkt dat 53 landen zich hebben gecommitteerd om dat per 2027 te doen en 17 per 2028.4

Ook vragen de leden van de fractie van NSC of gegevensuitwisseling met niet-EU-landen juridisch afdwingbaar is en hoe dit in zijn werk gaat.

Bij niet-EU-landen kan niet juridisch worden afgedwongen om gegevens uit te wisselen. Op deze landen kan wel een beroep worden gedaan om zich daaraan te verbinden, zoals Nederland met andere landen eerder heeft gedaan in de eerdergenoemde verklaring in november 2023.5

Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes ziet toe op de implementatie van het CARF door deelnemende landen. Als in OESO-verband twee landen zijn overeengekomen om op gelijkwaardige wijze gegevens over transacties met cryptoactiva uit te wisselen door middel van de CARF MCAA dan ontstaat er tussen deze landen een uitwisselingsrelatie. Daarbij geldt dat Nederland deze uitwisseling met een land kan opschorten indien het betreffende land de afspraken niet nakomt. Daarnaast bepaalt het WABB-verdrag dat indien zich moeilijkheden of twijfels voordoen tussen twee of meer partijen aangaande de tenuitvoerlegging van het verdrag, bevoegde autoriteiten van die partijen de aangelegenheid in onderling overleg trachten op te lossen.6

De leden van de fractie van NSC vragen wat de belangrijkste verschillen zijn tussen DAC7 en DAC8.

De systematiek van DAC7 en DAC8 is hetzelfde. Rapporterende platformexploitanten en rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten dienen bij hun klanten door middel van het opvragen van een eigen verklaring (onder andere identificerende) gegevens op te vragen. Deze gegevens moeten de rapporterende platformexploitanten en de rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten tezamen met gegevens over transacties door hun klanten rapporteren aan de Belastingdienst. De Belastingdienst wisselt ontvangen gegevens uit met andere EU-lidstaten of derde landen waarmee in het kader van de OESO onder de werking van het WABB-verdrag op gelijkwaardige wijze gegevens worden uitgewisseld. Op de volgende punten is er een verschil tussen DAC7 en DAC8:

  • DAC7 richt zich tot exploitanten (ondernemingen) van online platforms waarop verkopers, verhuurders of dienstverleners goederen of diensten verkopen of verhuren. Deze platformexploitanten moeten als zij aan bepaalde criteria voldoen gegevens van verkopers, verhuurders of dienstverleners verzamelen, verifiëren en rapporteren aan de Belastingdienst. DAC8 richt zich daarentegen tot aanbieders van cryptoactiva (dit kunnen ondernemingen en natuurlijke personen zijn) die voor gebruikers van cryptoactiva transacties met cryptoactiva verzorgen. Zij krijgen als zij aan bepaalde criteria voldoen ingevolge het onderhavige wetsvoorstel de plicht om gegevens over gebruikers van cryptoactiva te verzamelen, te verifiëren en te rapporteren aan de Belastingdienst.

  • De nexus-criteria in DAC7 hebben geen hiërarchie met als gevolg dat rapporterende platformexploitanten een grotere keuze hebben in welke staat zij aan hun rapportageverplichtingen willen voldoen.

  • De Belastingdienst dient de door platformexploitanten gerapporteerde gegevens en inlichtingen jaarlijks uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode uit te wisselen. Dit betekent uiterlijk op de laatste dag van februari. De door aanbieders van cryptoactivadiensten gerapporteerde gegevens en inlichtingen dienen door de Belastingdienst jaarlijks binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben te worden uitgewisseld. Dit betekent uiterlijk op 30 september.

Deze leden vragen in hoeverre een boetemaximum van 1.030.000 euro wel of niet effectief is.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet naar hetgeen in paragraaf 2.5 over sancties op vragen van de leden van de fracties van NSC en VVD is geantwoord.

De leden van de fractie van NSC vragen hoeveel winst de aanbieders van cryptoactivadiensten gemiddeld maken.

Het kabinet beschikt niet over cijfers om te kunnen berekenen wat de gemiddelde winst van aanbieders van cryptoactivadiensten is die onder het bereik van het onderhavige implementatiewetsvoorstel vallen en in Nederland zullen moeten rapporteren. Deze aanbieders zijn in twee groepen te verdelen, namelijk aanbieders met een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of exploitanten van cryptoactiva. Met name van de laatste groep is nog niet precies bekend hoeveel exploitanten in Nederland een rapportageplicht zullen hebben, omdat zij zich pas in de periode 1 januari 2026 – 31 januari 2027 bij de Belastingdienst moeten en kunnen registreren. Van de totale groep van aanbieders van cryptoactivadiensten die in Nederland zullen moeten rapporteren is de gemiddelde winst daarom niet vast te stellen.

Ter verduidelijking merkt het kabinet op dat de DAC8-richtlijn niet als doel heeft om inzicht te krijgen in de winst van aanbieders van cryptoactivadiensten. Het doel van deze richtlijn is om op grond van de rapportages van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten inzicht te krijgen in de inkomsten uit transacties met cryptoactiva door gebruikers van cryptoactiva.

De leden van de fractie van NSC vragen ook of een boete van 1 miljoen euro in voldoende mate een afschrikwekkende werking hebben.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet naar hetgeen in paragraaf 2.5 over sancties op vragen van de leden van de fracties van NSC en VVD fracties is geantwoord.

De leden van de fractie van NSC vragen in hoeverre andere landen ook werken met rulings, zoals bedoeld in DAC3.

In bijna alle Europese landen worden rulings afgegeven. Dat is ook te zien aan de internationale uitwisseling over rulings. Die uitwisseling vindt met meer landen plaats dan alleen binnen Europa. Tussen de landen die lid zijn van het inclusive framework7 van de OESO zijn er tot nu toe zo’n 58.000 rulings uitgewisseld.8

Deze leden vragen hoeveel van deze rulings Nederland jaarlijks ontvangt.

Dit aantal verschilt per jaar. De Belastingdienst heeft in 2024 bijna 700 rulings ontvangen van buitenlandse belastingdiensten die een connectie kunnen hebben met een Nederlandse belastingplichtige.

1.2. Overige wijzigingen van Richtlijn 2011/16/EU

De leden van de fractie van de VVD lezen dat er bepaalde nieuwe financiële producten zoals elektronisch geld en digitale centralebankmunten onder de reikwijdte van CRS worden gebracht en voorts dat de wijzigingen verband houden met de rapportageplicht inzake cryptoactivadiensten. Zij vragen welke extra verplichtingen volgen uit deze overige wijzigingen, naast de crypto-rapportage.

Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in de volgende overige wijzigingen in de WIB:

  1. Wijzigingen in de bepalingen inzake de verplichte rapportage van gegevens en inlichtingen door financiële instellingen en de verplichte automatische uitwisseling door Nederland van die gerapporteerde inlichtingen door de Belastingdienst (DAC2/CRS). Bepaalde nieuwe financiële producten zoals elektronisch geld en digitale centralebankmunten, die inmiddels een gangbaar en betrouwbaar alternatief vormen voor de meer traditionele financiële activa, zullen door financiële instellingen moeten worden gerapporteerd.

Voorts zullen financiële instellingen die zich bezig houden met cryptoactivadiensten dezelfde rapportageplicht krijgen als rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten. Daarmee wordt een gelijk speelveld bereikt tussen dergelijke financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten, hetgeen de marktwerking op het gebied van cryptoactivadiensten bevordert.

  1. Een uitbreiding op het gebied van uitwisseling ter zake van rulings. Zo moeten bepaalde aan natuurlijke personen afgegeven rulings ook worden uitgewisseld.

  2. Er wordt expliciet gemaakt dat de door de EU-lidstaten uitgewisselde inlichtingen ook mogen worden gebruikt voor de vaststelling en handhaving van douanerechten en de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering.

  3. Een aanpassing als gevolg van een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) met betrekking tot de meldingsplicht bij grensoverschrijdende constructies (DAC6).9 Deze aanpassing komt erop neer dat intermediairs die een wettelijk verschoningsrecht hebben niet verplicht zijn om aan anderen dan hun cliënt te melden dat sprake is van een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie en dat op de cliënt een meldplicht rust.

Deze leden vragen hoe vergunninghouders hierover tijdig worden geïnformeerd.

De wijzigingen in de bepalingen inzake de verplichte rapportage van gegevens en inlichtingen door financiële instellingen via CRS zijn door het Ministerie van Financiën in augustus 2024 in een ‘stakeholdersoverleg’ besproken met marktpartijen die te maken krijgen met de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) was daarbij ook aanwezig. Voorts zijn de wijzigingen met betrekking tot de CRS opgenomen in de ‘Handleiding CRS 2026’ die gepubliceerd is op het portaal ‘Ondersteuning Digitaal Berichtenverkeer’ (ODB) waarop via de website van de Belastingdienst door gegevensleveranciers kan worden ingelogd. Deze handleiding is ook besproken in het ‘Technisch Overleg Renseignering’, dit is een periodiek marktoverleg met rapporterende financiële instellingen.

2. Europese regelgeving inzake administratieve samenwerking

2.1. Richtlijn 2011/16/EU

De leden van de fractie van de VVD lezen dat Richtlijn 2011/16/EU sinds haar inwerkingtreding zeven keer gewijzigd is. Zij vragen welke lessen de regering trekt uit eerdere implementatie van DAC-richtlijnen voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende voorstel.

DAC8 is de zevende wijziging van de Directive on Administrative Cooperation. Er wordt voor de implementatie van DAC8 gebruik gemaakt van ervaringen uit eerdere DAC-implementatieprocessen omtrent het in kaart brengen van de (potentiële) doelgroep, communicatie, de wijze van aanleveren, de inrichting van het toezicht op de rapportage en due diligence verplichtingen en de inrichting van het fiscale handhavingsproces.

Aangezien de wijzigingen van de DAC’s telkens een andere doelgroep betreffen zijn er niet altijd kant en klare oplossingen en blijft implementatie binnen de Belastingdienst maatwerk.

2.2. Richtlijn (EU) 2023/2226

De leden van de fractie van de VVD lezen dat om te anticiperen op nieuwe uitdagingen met Richtlijn 2023/2226 regels worden gesteld inzake de rapportage door aanbieders van cryptoactivadiensten en uitwisselingen van gegevens en inlichtingen tussen lidstaten die betrekking hebben op cryptoactiva en hun gebruikers. Zij vragen een overzicht te geven van de verschillen tussen bestaande verplichtingen onder DAC7 en de nieuwe verplichtingen onder DAC8.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van NSC in paragraaf 1.1.

2.3. Rapportageverplichting aanbieders van cryptoactivadiensten

2.3.1. Aanbieders die rapportageplicht krijgen

De leden van de fractie van de VVD lezen dat de rapportageplicht geldt voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten en dat hieronder twee groepen aanbieders worden begrepen. Zij vragen hoeveel aanbieders in Nederland naar verwachting onder de nieuwe rapportageplicht zullen vallen. Ook vragen zij hoeveel aanbieders in Nederland onder de MiCA-verordening vallen en hoeveel onder de exploitanten van cryptoactiva.

Volgens een schatting van de Belastingdienst op basis van openbare bronnen zal het totaal aantal aanbieders van cryptoactivadiensten dat in Nederland zal moeten rapporteren tussen de 50 en 60 zijn. Dat aantal bestaat uit de groep aanbieders met een vergunning van de AFM op grond van de Europese verordening cryptoactiva (MiCA) en een groep exploitanten van cryptoactiva. Het aantal aanbieders van cryptoactivadiensten met een vergunning van de AFM die in Nederland zullen moeten rapporteren is op dit moment blijkens het openbare register van de AFM 14.10

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe wordt bepaald met welk land een exploitant van cryptoactiva de nauwste band heeft.

Van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten die exploitanten van cryptoactiva zijn wordt aan de hand van de volgende criteria bepaald of zij de nauwste band met Nederland hebben:

1. het is een entiteit of een natuurlijk persoon die een fiscaal ingezetene van Nederland is;

2. het is een entiteit die:

i. is opgericht of georganiseerd naar Nederlands recht; en

ii. rechtspersoonlijkheid heeft, in Nederland belastingplichtig is met betrekking tot de inkomsten van de entiteit of in Nederland een informatieplicht heeft jegens de belastinginspecteur met betrekking tot de inkomsten van de entiteit;

3. het is een entiteit die vanuit Nederland wordt beheerd; of

4. het is een entiteit of natuurlijke persoon met een reguliere bedrijfszetel in Nederland.11

Deze criteria staan in hiërarchische volgorde. Dit betekent dat wanneer bijvoorbeeld een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten die een exploitant van cryptoactiva is in Duitsland voldoet aan de voorwaarde onder 3 en in Nederland voldoet aan de voorwaarde onder 1, hij in Nederland een rapportageplicht heeft. Indien in beide landen aan een zelfde hiërarchisch criterium wordt voldaan, in dit voorbeeld in zowel Duitsland als Nederland, kan de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kiezen in welk land hij wil rapporteren en in welk land hij zich in verband daarmee laat registreren.12

2.3.2. Registratieplicht exploitanten

De leden van de fractie van de VVD lezen dat de lidstaten streven naar gecoördineerde handhaving en dat zij in het uiterste geval kunnen verhinderen dat een exploitant van cryptoactiva binnen de Europese Unie kan opereren. Zij vragen hoe wordt voorkomen dat buitenlandse exploitanten zich aan registratie onttrekken maar toch diensten aanbieden aan Nederlandse gebruikers.

Een exploitant van cryptoactiva van buiten de EU die in de EU cryptoactivadiensten aanbiedt zal zich moeten laten registreren in de EU-lidstaat waarmee hij de nauwste band (‘nexus’) heeft. In die EU-lidstaat zal hij moeten rapporteren. De DAC8-richtlijn schrijft voor dat indien een exploitant van cryptoactiva niet voldoet aan de registratieplicht de lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende maatregelen nemen om de naleving in hun rechtsgebied te handhaven.13 Met het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om te regelen dat indien aan de registratieplicht in Nederland niet voldaan wordt, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de Minister van Financiën een bestuurlijke boete van ten hoogste 1.030.000 euro kan opleggen.14

Om cryptoactivadiensten onder de MiCA te mogen aanbieden aan Nederlandse consumenten, moet een instelling een vergunning hebben. Wanneer een instelling van buiten de EU cryptoactivadiensten in Nederland aanbiedt zonder vergunning, is de instelling in overtreding. De AFM kan hier bestuursrechtelijk op handhaven. Daarnaast kan er ook strafrechtelijke handhaving plaatsvinden. Echter is de effectuering van het toezicht op illegale aanbieders vaak uitdagend.

Onder het MiCA-regime kunnen cryptoactivadienstverleners tevens gebruikmaken van het recht tot paspoort. Dit betekent dat zij op basis van een vergunning uit een andere Europese lidstaat diensten mogen aanbieden in Nederland. De AFM ziet ook in deze gevallen toe op de naleving van de regels uit MiCA. Wanneer een dergelijke partij zich in Nederland niet aan de regels houdt, zal de AFM dit in elk geval melden bij de zogenaamde home-toezichthouder.

De AFM houdt geen toezicht op de naleving van DAC8.

De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer er sprake is van passende waarborgen die nodig zijn voor een nieuwe registratie.

In het wetsvoorstel is conform de DAC8-richtlijn de bepaling opgenomen dat een exploitant van cryptoactiva die een rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten is van wie de registratie is ingetrokken, zich alleen opnieuw kan registreren, indien hij aan de Minister van Financiën passende waarborgen verstrekt inzake zijn verbintenis om te voldoen aan de rapportageverplichtingen, inclusief de rapportageverplichtingen die hij alsnog moet nakomen. Bij passende waarborgen kan gedacht worden aan een extra toets voorafgaand aan de tweede registratie. De vorm van deze toets is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Gedacht kan worden aan een gesprek waarin aan de betreffende exploitant uiteengezet wordt welke verplichtingen op hem rusten en waarbij hem wordt gevraagd te bevestigen dat zijn intentie is om die verplichtingen na te komen en als voorwaarde worden gesteld dat de gemiste rapportages alsnog aangeleverd worden.

2.3.3. Uitzonderingen

De leden van de fractie van de VVD lezen dat dubbele rapportage en daarmee overbodige administratieve lasten voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten moeten worden voorkomen en vragen op welke wijze door de regering wordt voorkomen dat uitzonderingen op de rapportageplicht leiden tot oneerlijke concurrentie.

In het onderhavige wetsvoorstel is conform de DAC8-richtlijn een regeling opgenomen om dubbele rapportage te voorkomen.15 Het wetsvoorstel regelt dat geen rapportageplicht in Nederland bestaat, als de betreffende aanbieder van cryptoactivadiensten in een andere EU-lidstaat of gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied een nauwere band heeft. In dat geval moet in die andere EU-lidstaat casu quo dat andere gekwalificeerde niet-Unierechtsgebied worden gerapporteerd. Er bestaat ook een uitzondering op de rapportageplicht als de betreffende aanbieder van cryptoactivadiensten de rapportageplicht vervult in een niet-Unierechtsgebied dat een van kracht zijnde adequate overeenkomst met Nederland heeft die voorziet in de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen tussen Nederland en die staat. Een in het wetsvoorstel opgenomen uitzondering op de rapportageplicht is daarom alleen aan de orde als in een andere staat een rapportageplicht bestaat en indien de gerapporteerde gegevens tussen Nederland en de andere staat uitgewisseld worden op grond van een overeenkomst daartoe tussen beide staten.

Deze leden vragen wat wordt verstaan onder een adequate overeenkomst op basis waarvan gegevens en inlichtingen worden verstrekt.

‘Een van kracht zijnde adequate overeenkomst’ betreft een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en een niet-Unierechtsgebied, op grond waarvan automatische uitwisseling plaatsvindt van inlichtingen die gelijkwaardig zijn aan die welke in Richtlijn 2011/16/EU (de DAC-richtlijn)16 zijn gespecificeerd en waarvan de Europese Commissie (EC) op verzoek van een EU-lidstaat of op eigen initiatief heeft bepaald dat de inlichtingen die op grond van genoemde overeenkomst automatisch moeten worden uitgewisseld overeenstemmen met de inlichtingen gespecificeerd in de DAC-richtlijn.17

2.3.4. Due diligence en te rapporteren gegevens

De leden van de fractie van de VVD lezen dat de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten bij het aangaan van een relatie met een gebruiker van cryptoactiva aan die gebruiker een eigen verklaring moet vragen en dat op basis van deze eigen verklaring de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten de fiscale woonplaats van de gebruiker bepaalt. Deze leden vragen hoe wordt geborgd dat aanbieders tijdig en juist de fiscale woonplaats van gebruikers vaststellen, en hoe fraude hierbij wordt voorkomen.

In het wetsvoorstel is geregeld dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten de fiscale woonplaats van te rapporteren gebruikers jaarlijks uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben aan de Belastingdienst moeten rapporteren. De Belastingdienst houdt toezicht op de tijdigheid en juistheid van rapportages. Bij niet naleving van deze verplichting door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.18 Op grond van het wetsvoorstel zal bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld dat een aanbieder van cryptoactivadiensten van een te rapporteren gebruiker van cryptoactiva een eigen verklaring moet verkrijgen. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten moet een eigen verklaring opvragen bij het aangaan van de klantrelatie of indien zich op enig moment, gedurende de klantrelatie, een verandering voordoet in de omstandigheden van de gebruiker, waardoor de aanbieder van cryptoactivadiensten weet of redenen heeft om te weten dat de oorspronkelijke eigen verklaring onjuist of onbetrouwbaar is. De rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten moet de verkregen eigen verklaring verifiëren. Indien de aanbieder op enig moment weet of redenen heeft om te weten dat de eigen verklaring niet (langer) juist of betrouwbaar is, zal hij nadere verificatie moeten verrichten. Van alle stappen die een aanbieder van cryptoactivadiensten heeft ondernomen in het (nadere) verificatieproces moet hij een administratie bijhouden. Het voldoen aan deze due diligence-verplichtingen valt ook onder de toezichtsbevoegdheid van de Belastingdienst en bij het niet naleven daarvan kan een bestuurlijke boete worden opgelegd.19 Hiermee wordt fraude zoveel mogelijk voorkomen.

2.3.5. Informeren van gebruikers

De leden van de fractie van de VVD lezen dat rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten gehouden zijn om de te rapporterende gebruikers te informeren over het feit dat die gegevens en inlichtingen die hen betreffen zullen worden gerapporteerd. Deze leden vragen hoe wordt gecontroleerd dat aanbieders gebruikers correct en volledig informeren over rapportage van hun gegevens.

Deel van de implementatie van DAC8 is dat de Belastingdienst een handhavingsplan opstelt waarin ook zal worden uitgewerkt hoe de Belastingdienst controleert of de aanbieders aan de informatieverplichting ten aanzien van de gebruikers van cryptoactiva voldoen.

2.4. Andere wijzigingen

De leden van de fractie van de VVD lezen dat bepaalde aan vermogende natuurlijke personen afgegeven rulings ook worden uitgewisseld en dat expliciet wordt gemaakt dat de uitgewisselde inlichtingen ook mogen worden gebruikt voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Deze leden vragen welke gevolgen de uitbreiding van gegevensuitwisseling naar rulings heeft voor Nederlandse belastingplichtigen.

De wederzijdse uitwisseling van rulings aangaande natuurlijke personen betekent dat beter toezicht kan worden gehouden op de juistheid van belastingaangiften door deze vermogende personen.

Wanneer er geen inlichtingen over rulings met betrekking tot natuurlijke personen worden uitgewisseld, betekent dat dat de belastingdiensten van de betrokken lidstaten mogelijk niet op de hoogte zijn van dergelijke rulings. Daarom - en om de administratieve lasten te verminderen - is de verplichting tot automatische uitwisseling van voorafgaande grensoverschrijdende rulings uitgebreid tot rulings waarvan het bedrag van de transactie of reeks transacties waarnaar in die ruling wordt verwezen de drempel van € 1.500.000 overschrijdt. Bovendien moeten rulings die bepalen of een persoon al dan niet fiscaal ingezetene is van de lidstaat die de ruling afgeeft automatisch uitgewisseld worden.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe wordt voorkomen dat gegevens die worden uitgewisseld voor douane- of witwasdoeleinden disproportioneel worden ingezet. Ook vragen zij wat dit betekent voor de uitvoering en voor belastingplichtigen.

Gegevens en inlichtingen worden onder DAC8 uitgewisseld voor fiscale doeleinden. De naleving van douanewet- en regelgeving en de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zijn geen fiscale taken waarvoor de Belastingdienst staat opgesteld. Gegevens en inlichtingen die de Belastingdienst onder DAC8 ontvangt uit het buitenland worden slechts aan derden, zoals bijvoorbeeld Douane, verstrekt indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Die grondslag kan, bijvoorbeeld, vereisen dat om gegevens verzocht moet worden. De verwerking van de gegevens zal overigens in alle gevallen moeten gebeuren in overeenstemming met de beginselen van de AVG, waaronder de eis van proportionaliteit.

2.5. Sancties

De leden van de fractie van de VVD lezen dat het opzettelijk of grofschuldig niet-nakomen wordt bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie. Zij vragen waarom is gekozen voor een maximumboete in de zesde categorie. Ook de leden van de fractie van NSC stellen deze vraag en ook of deze maximumboete wel of niet voldoende effectief is en een voldoende afschrikwekkende werking heeft. De leden van de fractie van de VVD lezen ook dat dit maximum alle ruimte biedt om evenredige boete op te leggen en dat wat een evenredige boete is, afhangt van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval. Zij vragen of de omvang van de onderneming van een aanbieder nog een rol speelt.

De DAC8-richtlijn vereist dat de lidstaten in hun nationale wetgeving een sanctiebepaling opnemen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend is. In lijn met de eerder bij amendement aangebrachte verhoging van het bestuurlijk geldboetemaximum van de vierde naar de zesde categorie bij de regels aangaande de landenrapportage (DAC4)20 en de wijziging van de WIB ter implementatie van de DAC7-richtlijn ten aanzien van rapporterende platformexploitanten is met het voorliggende wetsvoorstel gekozen voor bestraffing met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag van de zesde categorie, op te leggen aan aanbieders van cryptoactivadiensten die hun verplichting(en) opzettelijk of grofschuldig niet nakomen. Het kabinet vindt dat een bestuurlijke boete van de zesde categorie zorgt voor een effectieve en afschrikwekkende werking jegens rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten. Met name het grensoverschrijdende karakter van de transacties waarover aanbieders moeten rapporteren maakt deze sanctie noodzakelijk, omdat een schending van de verplichting(en) uiteindelijk (internationaal) gevolgen kan hebben voor het tegengaan van belastingontwijking- en ontduiking. Met het oog op een gelijke behandeling voorziet het onderhavige wetsvoorstel ook in een verhoging van het thans geldende boetemaximum van de vierde categorie dat geldt voor rapporterende financiële instellingen naar de zesde categorie. Belangrijkste reden daarvoor is dat rapporterende financiële instellingen en rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten als gevolg van technische ontwikkelingen steeds meer vergelijkbare of dezelfde diensten aanbieden.

Zoals de leden van de fractie van de VVD aangeven, kunnen alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete geval meewegen in het opleggen van een evenredige boete. Voor de gedraging zelf maakt de omvang van een aanbieder niet uit, het nakomen van de verplichting(en) is immers voor iedere aanbieder op eenzelfde manier van toepassing. De omvang van de aanbieder kan een rol spelen in de verwijtbaarheid en toerekenbaarheid van de gedraging, maar dit is tegelijkertijd ook weer afhankelijk van de schuldgradatie (opzet of grove schuld).

2.6. AWR en binnenlandse transacties

De leden van de fractie van de VVD lezen dat omdat de WIB ziet op het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, het niet past een verplichting tot het rapporteren van binnenlandse transacties op te nemen in die wet. Zij vragen waarom ervoor is gekozen rapportage over binnenlandse transacties onder te brengen in de AWR, en niet de WIB. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot dubbele rapportageverplichtingen binnen Nederland.

In de WIB zijn bepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn om uitvoering te kunnen geven aan internationale verplichtingen en mogelijkheden die Nederland heeft op gebied van de wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen.21 In de WIB zijn derhalve de DAC-richtlijn, maar ook verplichtingen inzake administratieve samenwerking voortvloeiend uit andere internationale overeenkomsten opgenomen. Deze wet beperkt zich daarmee tot bepalingen die zien op internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen. Daarom is besloten om voor niet-grensoverschrijdende transacties de rapportageverlichting op te nemen in de AWR. Dit leidt dus niet tot een dubbele rapportageverplichting binnen Nederland. De verplichting is hetzelfde, maar deze volgt voor grensoverschrijdende gevallen uit de WIB en voor niet-grensoverschrijdende gevallen uit de AWR.

3. Gegevensbescherming

3.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie lezen dat het EDPS een zestal aanbevelingen heeft gedaan voor bijvoorbeeld de volledige naleving van het juridisch kader dat zich richt op gegevensbescherming waarvan er drie zijn overgenomen. Zij vragen welke verschillen hierdoor ontstaan en of er een vergelijking kan worden gemaakt met andere EU-landen.

Het voorstel van de EC dat ten grondslag heeft gelegen aan de DAC8-richtlijn is beoordeeld door de Europese Toezichthouder (de ‘European Data Protection Supervisor’ (EDPS).22 Van de zes aanbevelingen die de EDPS heeft gedaan zijn er drie overgenomen in de DAC8-richtlijn, die door alle EU-lidstaten op gelijke wijze in wetgeving moet worden geïmplementeerd. Tussen EU-lidstaten ontstaan dus geen verschillen.

3.2 Recht op respect voor het privéleven

De leden van de fractie van de VVD lezen dat de vraag wordt opgeroepen in hoeverre de met de verwerking van persoonsgegevens gepaard gaande inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is ten opzichte van het doel dat ermee wordt nagestreefd. Zij vragen hoe de proportionaliteit wordt gewaarborgd van het verzamelen van persoonsgegevens van alle crypto-gebruikers.

In paragraaf 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel23 is uiteengezet waarom het kabinet vindt dat de uit de implementatie van de DAC8-richtlijn voortvloeiende inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is gelet op het doel dat daarmee wordt gediend.

Proportionaliteit houdt in dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. De uit de DAC8-richtlijn voortvloeiende verplichtingen en de verplichtingen ingevolge het CARF zoals deze in het wetsvoorstel zijn vastgelegd gaan niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen daarvan te verwezenlijken. De inmenging in de persoonlijke levenssfeer vindt plaats met het doel om, kort samengevat, meer (gestroomlijnde) transparantie te verkrijgen inzake de cryptoactivadiensten die door aanbieders daarvan digitaal worden verricht en de inkomsten die via deze transacties worden vergaard. Gezien de moeilijkheden om belastbare feiten te detecteren in verband met dergelijke digitale transacties, en tevens rekening houdend met de extra administratieve last voor de belastingdiensten in dergelijke gevallen, is het noodzakelijk een rapportageverplichting in te stellen voor aanbieders van cryptoactivadiensten. Zij zijn van alle mogelijk betrokken partijen het best in staat om de noodzakelijke inlichtingen te verzamelen en te verifiëren met betrekking tot alle gebruikers van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden die van hun diensten gebruik maken.24 Tot de verstrekking van inlichtingen dient alleen te worden overgegaan ten aanzien van een gebruiker van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden die aan bepaalde voorwaarden voldoet.25 Zonder de betreffende persoonsgegevens die moeten worden meegeleverd, is het voor belastingautoriteiten niet mogelijk om te achterhalen op welke te rapporteren gebruikers van cryptoactiva en uiteindelijk belanghebbenden de inlichtingen betrekking hebben. Deze proportionaliteit wordt geborgd doordat in het wetsvoorstel zoveel mogelijk is gespecificeerd welke persoonsgegevens moeten worden verwerkt.

3.3 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

De leden van de fractie van de VVD lezen dat op de verwerking van persoonsgegevens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. Zij vragen welke rol de Autoriteit Persoonsgegevens (AP speelt bij toezicht op verwerking en uitwisseling van deze gegevens.

Naast dat de AP over het wetsvoorstel advies heeft kunnen uitbrengen heeft de AP ten aanzien van de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens door de Belastingdienst de toezichtsbevoegdheden die in de AVG zijn neergelegd. Deze zijn met name vastgelegd in de artikelen 58 en 83 van de AVG. Zo kan de AP waarschuwen dat met voorgenomen verwerkingen waarschijnlijk inbreuk op bepalingen van de AVG wordt gemaakt, een berisping geven als met verwerkingen inbreuk op bepalingen van de AVG is gemaakt, gelasten verwerkingen in overeenstemming te brengen met de bepalingen van de AVG, een verwerkingsverbod opleggen, de opschorting van gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land of naar een internationale organisatie gelasten of een geldboete opleggen.

3.4 Conclusies en aanbevelingen van de AP en de EDPS

De leden van de fractie van de VVD lezen dat in overweging 46 van de Richtlijn 2023/2226 uitdrukkelijk vermeld is dat de richtlijn de grondrechten en beginselen eerbiedigt en dat de richtlijn met name volledige inachtneming van het in artikel 8 van het Handvest vastgelegde recht op bescherming van persoonsgegevens waarborgt. Zij vragen hoe misbruik of datalekken van gevoelige gegevens, zeker gezien het internationale karakter, voorkomen wordt.

Door naleving van de AVG, Verordening (EU) 182/2011, de nationale fiscale geheimhoudingsplichten alsook de geheimhoudingsplicht uit het WABB-verdrag moeten misbruik en datalekken van gevoelige gegevens worden voorkomen.

De Belastingdienst moet bij de verwerking van gegevens de AVG naleven. Zo zullen de betreffende gegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij zijn verwerkt.26 Voor het bewaren en het vernietigen van gegevens hanteert de Belastingdienst de termijnen die overeenkomstig de bepalingen in de Archiefwet bekend worden gemaakt.27 De bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst zullen onverkort worden toegepast op de onderhavige verwerking van persoonsgegevens.28 Voorts geldt dat de persoonsgegevens door het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen op een dusdanige manier moeten worden verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is.29 Nadat de gegevens en inlichtingen door de rapporterende aanbieder van cryptoactivadiensten aan de Belastingdienst zijn verstrekt, zal de Belastingdienst de gegevens en inlichtingen die ter uitvoering van de DAC8-richtlijn zijn gerapporteerd uploaden in een centraal gegevensbestand dat door de Commissie in het leven is geroepen. Zo kunnen middelen efficiënter worden ingezet, wordt inlichtingenuitwisseling vergemakkelijkt en wordt voorkomen dat elke lidstaat soortgelijke veranderingen moet doorvoeren in zijn systemen om de inlichtingen op te slaan. Dit centrale gegevensbestand wordt opgezet voor het verstrekken van inlichtingen over cryptoactiva dat toegankelijk is voor alle lidstaten en - alleen voor statistische doeleinden - voor de Commissie. De lidstaten mogen alleen toegang krijgen tot gegevens in dat centrale gegevensbestand die betrekking hebben op hun eigen ingezetenen. Alle toegang tot en beperkingen van de toegang tot het centrale gegevensbestand moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van de AVG. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor de vaststelling van de praktische regelingen die nodig zijn voor het inrichten van een dergelijk centraal gegevensbestand. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) 182/2011.30 Zodra de informatie zich in het centraal register bevindt, kan de Commissie worden aangemerkt als de verwerkingsverantwoordelijke, waarbij geldt dat ook de Europese instituties gehouden zijn de bescherming van persoonsgegevens te eerbiedigen.31 Onderdeel van die bescherming is het nemen van passende technische of organisatorische maatregelen, zodat een passende beveiliging van persoonsgegevens tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, onopzettelijke vernietiging of onopzettelijke beschadiging is gewaarborgd.32

Verder wordt in dit verband nog opgemerkt dat ten aanzien van iedere gegevensuitwisseling tussen de lidstaten onder de DAC8-richtlijn en tussen de staten onder de werking van het CARF geldt dat de gegevens en inlichtingen onder de geheimhoudingsplicht vallen en de bescherming genieten waarin het nationale recht van de ontvangende lidstaat met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.33 In de AWR is de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst geregeld.34 In de WIB is deze geheimhoudingsplicht van overeenkomstige toepassing verklaard op inlichtingen die in het kader van wederzijdse bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat35 zijn verkregen, alsmede op de inlichtingen die in dat kader zijn verkregen van rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten.36

De doorgifte van persoonsgegevens aan niet-Unierechtsgebieden waarmee Nederland een van kracht zijnde adequate overeenkomst heeft die voorziet in de wederkerige uitwisseling van gelijkwaardige gegevens vindt plaats op grond van het door beide staten getekende CARF MCAA, dat valt onder het WABB-verdrag. Het WABB-verdrag en de CARF MCAA bevatten waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens. Artikel 22 van het WABB-verdrag schrijft voor dat geheimhouding rust op informatie die op grond van het verdrag wordt gedeeld en dat persoonsgegevens worden beschermd naar de maatstaven die een staat die de informatie verstrekt specificeert op grond van haar nationale recht. Sectie 5 van de CARF MCAA bepaalt onder meer dat een nadere specificatie van gegevensbeschermingswaarborgen plaatsvindt in een aanvullende notificatie, waarmee Nederland aan het coördinerende secretariaat van de OESO laat weten onder welke voorwaarden op wederkerige basis gegevens en inlichtingen met een andere staat uit te willen wisselen. Nederland zal deze specificatie baseren op de waarborgen die op grond van de AVG in acht moeten worden genomen. De ontvangende staat zal deze waarborgen moeten respecteren.

De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer het wetsvoorstel waarin de bewaartermijn van twaalf jaar expliciet in de WIB wordt opgenomen naar de Kamer wordt gestuurd.

In de selectielijst van de Belastingdienst is opgenomen dat gegevens en inlichtingen die zijn verkregen op grond van de WIB voor twaalf jaar bewaard worden. Deze selectielijst is op grond van de Archiefwet 1995 tot stand gekomen, waarmee in een wettelijke grondslag is voorzien.

De DAC8-richtlijn bepaalt dat uiterlijk op 31 december 2027 in de nationale wet een bewaartermijn moet zijn opgenomen die mimimaal vijf jaar is.37 Met een volgend wetsvoorstel zal hieraan door wijziging van de WIB gevolg worden gegeven. Mogelijk gaat het daarbij om het wetsvoorstel waarmee artikel 27 quater, derde en vierde lid, DAC8-richtlijn worden geïmplementeerd. Op dit moment is nog niet te zeggen wanneer dat wetsvoorstel naar uw Kamer wordt gestuurd.

4. Rechtsbescherming

De leden van de fractie van de VVD lezen dat voor zover bepalingen verplichtingen inhouden voor belastingplichtigen of voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten, daartegen de gewone rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Zij vragen welke rechtsmiddelen gebruikers van cryptoactivadiensten ter beschikking staan als zij menen dat hun gegevens ten onrechte zijn gerapporteerd.

De DAC8-richtlijn, en dus het onderhavige wetsvoorstel, bevat niet een apart rechtsmiddel dat een gebruiker zou kunnen aanwenden. Dit is ook in lijn met de andere uit te wisselen gegevens en inlichtingen op basis van de WIB. De WIB is geen belastingwet in de zin van de AWR. Dat betekent dat de WIB onder het open stelsel van rechtsbescherming van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Het open stelsel van rechtsbescherming houdt in dat indien een handeling van het bestuursorgaan - in het kader van de WIB is dat de Minister van Financiën - als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt, voor de betreffende belanghebbende bezwaar en beroep tegen dit besluit openstaat tenzij enige wet hierop uitdrukkelijk een uitzondering maakt.38 Het in het leven roepen van wettelijke verplichtingen zijn geen handelingen van bestuursorganen maar van de wetgever in formele zin en zijn daarom als zodanig niet voor bezwaar en beroep vatbaar.39

De rechtmatigheid van de rapportageplicht, uitwisseling en een informatieverzoek door een (bestuurs)rechter kan alleen worden getoetst in een procedure tegen de belastingaanslag die aan de gebruiker van cryptoactivadiensten wordt opgelegd als die aanslag (mede) gegrond is op de betreffende inlichtingen. Wel zal dat dan zijn in het land dat van die inlichtingen gebruik heeft gemaakt. De WIB werpt bovendien een drempel op tegen lichtzinnige inlichtingenverzoeken doordat een belanghebbende kan verzoeken om een kostenvergoeding ingeval het verzoek onrechtmatig is.40 Tegen de beslissing op dat verzoek staat bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open. Dit bevordert de rechtsbescherming.

Als inlichtingen zijn uitgewisseld en dit achteraf onrechtmatig blijkt te zijn, kan ook bij de civiele rechter wegens onrechtmatige overheidsdaad een schadevergoeding worden gevorderd. De civiele rechter wordt geacht voldoende te zijn toegerust om ook in dit type zaak te beslissen op een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen of te beslissen of sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad. Hij biedt aldus effectieve rechtsbescherming zodat er geen reden is om de gang naar de bestuursrechter voor de beschreven situaties open te stellen.41

Ook lezen deze leden van de fractie van de VVD dat in voorkomende geval een prejudiciële vraag kan worden gesteld aan het Hof van Justitie en de Europese Unie. Zij vragen hoe de regering waarborgt dat procedures snel en toegankelijk zijn, gelet op de vaak internationale context van cryptoactiva.

De mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie is een mogelijkheid waar een nationale rechter gebruik van kan maken, of in voorkomende gevallen gebruik van moet maken, als er onduidelijkheid bestaat over de juiste uitleg of de geldigheid van een bepaling van het Europese recht.

Het oordeel of een nationale rechter het noodzakelijk vindt om gebruik te maken van deze mogelijkheid ligt bij de rechterlijke macht, en niet bij het kabinet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalt vervolgens zelf hoe snel het prejudiciële vragen beantwoordt. Daar kan Nederland als lidstaat geen invloed op uitoefenen.

5. Administratieve lasten, doenvermogen, uitvoeringskosten en budgettaire effecten

5.1. Administratieve lasten

De leden van de fractie van de VVD lezen dat het voorliggende wetsvoorstel een nieuwe verplichting betreft die cryptoactivadiensten in hun bedrijfsprocessen moeten inbedden en dit administratieve lasten met zich meebrengt. Zij vragen hoe groot de administratieve lasten voor kleine en middelgrote aanbieders zijn en hoe deze worden beperkt.

Vooropgesteld wordt dat de kern van dit wetsvoorstel het bijhouden en rapporteren van gegevens door aanbieders van cryptoactivadiensten is. Een toename in administratieve last is niet te voorkomen.

Op Europees en internationaal niveau is ernaar gestreefd om de administratieve lasten voor aanbieders te beperken door bijvoorbeeld het voorkomen van dubbele rapportages en de mogelijkheid tot hergebruiken van reeds op basis van andere relevante wet- en regelgeving verzamelde (due dilligence-) informatie.

Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen grote, middelgrote en kleine aanbieders van cryptoactivadiensten.

Ook lezen de leden van de fractie van de VVD dat het onderhavige wetsvoorstel ook administratieve lasten voor te rapporteren gebruikers bevat wat doorgaans beperkt is tot het invullen van een formulier. Zij vragen hoe gebruikers adequaat worden geïnformeerd over hun verplichtingen en de gevolgen bij niet-naleving.

Gebruikers van cryptoactiva zullen geïnformeerd worden over hun verplichtingen doordat zij, zodra zij klant van een aanbieder van cryptoactivadiensten worden, verplicht worden een eigen verklaring in te vullen. Gebruikers van cryptoactiva die op 1 januari 2026 al klant zijn van een aanbieder van cryptoactivadiensten zullen vóór 1 januari 2027 een verzoek krijgen van de aanbieder van cryptoactivadiensten om een eigen verklaring aan te leveren.

Wanneer een gebruiker niet meewerkt aan het klantidentificatieproces (due diligence) en bijvoorbeeld geen eigen verklaring verstrekt, dient de rapporterende cryptoaanbieder twee verplichte aanmaningen aan de gebruiker te versturen. De gevolgen van niet-naleving door de te rapporteren gebruikers zal zijn dat de cryptoactivadienst de gebruiker blokkeert en deze geen transacties kan verrichten. Dat kan een aanbieder van cryptoactivadiensten pas doen na twee aanmaningen na het initiële verzoek en hier dient ten minste 60 dagen voor gegeven worden. Dit wordt geregeld in een algemene maatregel van bestuur waarvoor het onderhavige wetsvoorstel een grondslag biedt.42

De leden van de fractie van de VVD lezen ook dat de Belastingdienst onderzocht langs welke digitale weg de gegevens en inlichtingen op de meest laagdrempelige manier aan de Belastingdienst kunnen worden verstrekt. Zij vragen wat dit betekent voor de belastingplichtige, of de Belastingdienst hiervoor een nieuw pakket moet aanschaffen, of er al een markt gevonden is en of dit in bestaande ICT-systemen van de Belastingdienst worden ingepast.

Ten behoeve van de digitale aanlevering van gegevens en inlichtingen door rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten aan de Belastingdienst heeft de OESO een xml-format ter beschikking gesteld. Dit betreft een ‘system to system’ systeem dat aansluit op de systemen van CRS. Of er daarnaast een andere methode zal worden ontwikkeld wordt nog onderzocht. Op het moment dat duidelijk is op welke wijze rapportages moeten worden aangeleverd, kan gekeken worden naar de inpasbaarheid in de ICT-systemen en de uitvoering.

5.3. Uitvoeringskosten

De leden van de fractie van de VVD lezen dat de Belastingdienst systemen zal moeten aanpassen om de gerapporteerde gegevens te ontvangen, verwerken en uit te wisselen en dat dit wordt geraamd op enkele miljoenen euro’s per jaar. Zij vragen welke extra middelen concreet beschikbaar zijn gesteld voor de Belastingdienst om deze wet uit te voeren en hoe de tijdige implementatie wordt gegarandeerd.

Voor DAC8 heeft de Belastingdienst in 2025 € 1,9 miljoen ontvangen en in 2026 € 1,9 miljoen. Voor latere jaren worden de middelen beschikbaar gesteld na de in de uitvoeringtoets vermelde herijking, die herijking is voorzien voor eind 2026. De benodigde middelen voor automatisering betreffen IV-dagen, die zijn ingepast in het IV-portfolio. Ten behoeve van een tijdige implementatie is een projectstructuur ingericht. Een multidisciplinair directieoverstijgend projectteam werkt op basis van een projectplan aan de implementatie van DAC8 binnen de Belastingdienst. De uitvoering van het projectplan loopt op schema.

Deze leden lezen ook dat de rapportageplicht nog moet worden uitgebreid, om deze meer op de heffing van een vooraf ingevulde aangifte te laten aansluiten. Zij vragen wat dit betekent voor belastingplichtigen en ketenpartners en hoe dit zich verhoudt met de grote opgave om te komen tot een tijdige implementatie van de Wet werkelijk rendement box 3.

De Belastingdienst heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat met DAC8 de handhaving op het bezit van cryptoactiva slechts beperkt wordt verbeterd, omdat de regelgeving onvoldoende aansluit op de nationale situatie, waardoor de verkregen transactiegegevens zonder verdere aanpassingen in de nationale regelgeving niet kunnen worden gebruikt voor de vooringevulde aangifte. Om die reden is in de uitvoeringstoets opgemerkt dat de bruikbaarheid van de gegevens beperkt is.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is vermeld dat het kabinet naar aanleiding van de opmerking in de uitvoeringstoets zal bezien in hoeverre de rapportageplicht te zijner tijd zou moeten worden uitgebreid, om deze meer op de heffing via een vooraf ingevulde aangifte te laten aansluiten om zo de handhaving te verbeteren. Deze uitbreiding wordt niet geregeld met het onderhavige wetsvoorstel, dus van eventuele gevolgen daarvan voor belastingplichtigen en ketenpartners en samenloop met de implementatie van de Wet werkelijk rendement box 3 is - nu - geen sprake.

Overigens zij opgemerkt dat financiële instellingen die bewaardiensten aanbieden aan Nederlandse gebruikers van cryptoactiva saldigegevens daarvan op grond van artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 aan de Belastingdienst zullen moeten rapporteren. Deze saldigegevens zullen waar mogelijk - afhankelijk van de kwaliteit van die gegevens – wel vooraf in de aangifte kunnen worden ingevuld.

De leden van de fractie van NSC vragen hoeveel extra belastingopbrengsten deze richtlijn naar verwachting oplevert.

Dit wetsvoorstel regelt de verplichting van aanbieders van cryptoactivadiensten om gegevens en inlichtingen te verstrekken, en vervolgens de verspreiding van die gegevens en inlichtingen tussen belastingautoriteiten in de EU. De richtlijn heeft tot doel dat de Belastingdienst over meer gegevens en inlichtingen beschikt aan de hand waarvan de inspecteur op grond van het huidige nationale belastingrecht effectiever belasting kan heffen ter zake van cryptoactiva. De richtlijn brengt dus geen verandering aan in de fiscale verplichtingen die op de gebruikers - de belastingplichtigen - rusten. Zo zouden belastingplichtigen ook zonder de richtlijn hun cryptobezit in box 3 (of de kosten en opbrengsten daaruit in box 1) moeten aangeven in hun aangifte inkomstenbelasting.

In de memorie van toelichting is aangegeven dat op basis van de Impact Assessment van de EC voor alle lidstaten tezamen een additionele belastingopbrengst van jaarlijks circa € 2,4 miljard zou kunnen worden verwacht.43 Die assessment dateert evenwel van 8 december 2022. Zij is mede gebaseerd op een schatting van het toenmalige volume van cryptoactivatransacties. Dat volume is inmiddels fors toegenomen en neemt nog steeds toe. Dat betekent dat mag worden verwacht dat de te verwachten meeropbrengst aan belastingen thans een aanzienlijk hoger bedrag dan € 2,4 miljard bedraagt.

Deze leden vragen ook in hoeverre de belastingdiensten een compleet beeld hebben van de cryptogoederen van de EU-belastingplichtigen en of dat complete beeld er ook is voor cryptotegoeden die aangehouden worden buiten de Europese Unie.

Vooropgesteld dient te worden dat cryptotegoeden zich kenmerken door het zeer beperkte inzicht in bezit daarvan. Een cryptotransactie is als zodanig publiek weliswaar te raadplegen maar niet wie die transactie heeft gemaakt. Om die reden is het op dit moment niet mogelijk om een beeld te krijgen van hoeveel cryptotegoeden EU-belastingplichtigen samen bezitten, zeker als het gaat om tegoeden die worden aangehouden buiten de Europese Unie.

De DAC8-richtlijn beoogt in ieder geval een beter beeld te krijgen door van aanbieders van cryptoactivadiensten te eisen dat zij inzicht geven in transacties met cryptoactiva van gebruikers.

De leden van de fractie van de NSC vragen waarom de eerste inlichtingen pas na 30 september 2027 worden uitgewisseld en niet al eerder in 2026 en 2027.

Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet naar het antwoord op vragen hierna van de leden van de fractie van NSC.

Deze leden lezen in de beslisnota dat wordt gesproken over een infractieprocedure, veroordeling door het EU-Hof en de oplegging van boetes en dwangsommen als het voorliggende wetsvoorstel niet uiterlijk op 1 januari 2026 in werking treedt. Zij vragen hoe vaak Nederland in de praktijk een dergelijke boete opgelegd heeft gekregen in de afgelopen 30 jaar.

De minister van Buitenlandse Zaken informeert uw Kamer elk kwartaal door middel van een overzicht van de ingebrekestellingsprocedures tegen Nederland en de stand van de Nederlandse implementatie van EU-regelgeving. Het laatste overzicht dateert van 25 april 2025.44 Recent is Nederland veroordeeld door het HvJ EU tot betaling van een dwangsom vanwege niet nakoming (zaak C‑213/23).45

In 2005 werd Nederland ook door het HvJ EU (zaak C-308/05) veroordeeld tot een boete omdat het de richtlijn niet tijdig had omgezet, maar dit was niet een dwangsom.

Het gebruik van artikel 260 VwEU wordt pas sinds enkele jaren door de EC toegepast. Een dergelijke procedure waarbij EC aan het HvJ EU vraagt een lidstaat een dwangsom op te leggen wegens niet nakoming neemt enkele jaren in beslag. De EC hanteert bij het toezicht hierop een (automatisch) systeem dat direct een ingebrekestelling stuurt op het moment dat een bepaalde implementatietermijn overschreden is. Daarbij wordt in eerste instantie nog een administratieve fase doorlopen, maar kan daarna een rechterlijke fase volgen voor het HvJ EU, dat eventueel sancties kan opleggen. Voor een goede werking van de Unie, waar het kabinet aan hecht, is het van belang dat alle lidstaten deze regels tijdig implementeren, ook om eventuele mismatches tussen lidstaten te voorkomen.

De leden van de fractie van de NSC vragen waarom de eerste inlichtingen pas na 30 september 2027 worden uitgewisseld en niet al eerder in 2026 en 2027. Ook vragen zij of het klopt dat aanbieders van cryptoactivadiensten hun gegevens voor 31 januari 2026 moeten aanleveren bij de Belastingdienst of dat dat 31 januari 2027 is en of dat betekent dat de eerste peildatum voor Box 3 dus 1 januari 2027 is of dat dat dat 1 januari 2028 is.

Het wetsvoorstel regelt dat aanbieders van cryptoactivadiensten jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan hun rapportageplicht moeten voldoen en dat dit voor het eerst op uiterlijk 31 januari 2027 moet gebeuren. De gegevens en inlichtingen die uiterlijk op 31 januari 2027 moeten zijn gerapporteerd hebben betrekking op het kalenderjaar 2026. Conform de DAC8-richtlijn regelt het wetsvoorstel dat de Belastingdienst de gerapporteerde gegevens elk jaar binnen negen maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de gegevens en inlichtingen betrekking hebben, dient uit te wisselen met andere landen. Voor het eerst gebeurt dat in 2027. Eerdere uitwisseling met andere landen is niet nodig volgens de DAC8-richtlijn en ook niet mogelijk omdat de Belastingdienst vóór 31 januari 2027 nog niet over gegevens over transacties met cryptoactiva beschikt en na die datum nog de nodige tijd nodig heeft voor verwerking van de gegevens alvorens uitwisseling mogelijk is.

Het tijdstip dat ketenpartners gegevens aanleveren heeft geen invloed op de peildatum in box 3. De peildatum voor box 3 voor belastingjaar 2026 is 1 januari 2026 en het indienen van aangifte over dat belastingjaar kan per 1 maart 2027. De gegevens en inlichtingen worden voor kalenderjaar 2026 uiterlijk 31 januari 2027 ontvangen; dat betekent dat de gegevens vóór het indienen van de aangifte 2026 door de Belastingdienst moeten zijn ontvangen. De gegevens kunnen worden gebruikt voor de controle van aangiftes, omdat ze contra-informatie opleveren op basis waarvan de Belastingdienst gericht vragen kan stellen aan de burger. De belastingplichtige is gehouden de cryptovaluta in de aangifte te vermelden mits op 1 januari van het kalenderjaar de totale waarde van de bezittingen (waar cryptoactiva een onderdeel van is) boven de vermogensgrens voor de huurtoeslag ligt. Ook in de systematiek van box 3 zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 zal de belastingplichtige gegevens over cryptovaluta moeten invullen bij het doen van aangifte, indien zijn vermogen hoger is dan de vermogensgrens voor de huurtoeslag of indien zijn box 3-inkomen hoger is dan het heffingsvrije resultaat.46

6. Consultatie

De leden van de fractie van de VVD lezen dat het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd waarbij verschillende partijen hebben gereageerd. Zij vragen welke reacties uit de consultatie door de regering zijn overgenomen en welke niet.

Reacties die zouden leiden tot aanpassingen van het wetsvoorstel in strijd met de DAC8-richtlijn konden niet worden overgenomen.

De DAC8-richtlijn schrijft niet voor wat de uiterste datum is waarop door aanbieders van cryptoactivadiensten kan worden gerapporteerd. In het wetsvoorstel is de uiterste datum bepaald op 31 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de gegevens en inlichtingen die worden gerapporteerd betrekking hebben. Verschillende partijen hebben bij de internetconsultatie ingebracht om de rapportageperiode te verlengen. Daaraan is geen gevolg gegeven. De Belastingdienst dient namelijk op 31 januari over de gegevens en inlichtingen te beschikken om deze op tijd te kunnen bewerken zodat zij gebruikt kunnen worden voor het toezicht op ingediende aangiften.

Voor het overige hebben enkele reacties geleid tot aanvullingen en aanpassingen van de memorie van toelichting en herstel van redactionele onvolkomenheden in de wettekst en de memorie van toelichting. De toelichting op de uiterste rapportagedatum, sancties, gegevensbescherming, rechtsbescherming en administratieve lasten voor rapporterende aanbieders van cryptoactivadiensten zijn aangevuld, en in de toelichting wordt in het nu voorliggende wetsvoorstel ook ingegaan op navordering en de inkeerregeling.

De Staatssecretaris van Financiën,

Eugène Heijnen


  1. Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, nr. 2003/48/EG, L 157. Deze richtlijn gold tot en met 31 december 2015.↩︎

  2. De verklaring is te vinden via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2023/11/10/nederland-ondertekent-crypto-asset-reporting-framework↩︎

  3. Dit is te vinden op: https://www.oecd.org/content/dam/oecd/en/topics/policy-issues/tax-transparency-and-international-co-operation/carf-mcaa-signatories.pdf↩︎

  4. https://www.oecd.org/content/dam/oecd/en/networks/global-forum-tax-transparency/commitments-carf.pdf↩︎

  5. De verklaring is te vinden via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2023/11/10/nederland-ondertekent-crypto-asset-reporting-framework↩︎

  6. Zie artikel 24, vijfde lid, van het WABB-verdrag.↩︎

  7. https://www.oecd.org/content/dam/oecd/en/topics/policy-issues/beps/inclusive-framework-on-beps-composition.pdf↩︎

  8. https://www.oecd.org/en/about/news/announcements/2025/09/oecd-releases-revised-beps-action-5-transparency-framework-and-exchange-on-tax-rulings-xml-schema.html↩︎

  9. HvJ EU 8 december 2022, Orde van Vlaamse Balies e.a., C-694/20, ECLI:EU:C:2022:963.↩︎

  10. https://www.afm.nl/nl-nl/sector/registers/vergunningenregisters/cryptopartijen↩︎

  11. Zie het voorgestelde artikel 10ob, eerste lid, onder b, WIB.↩︎

  12. Zie het voorgestelde artikel 10od WIB.↩︎

  13. Zie Richtlijn 2011/16/EU bijlage VI, deel V, onderdeel F.↩︎

  14. Zie de voorgestelde wijziging van artikel 11 WIB.↩︎

  15. Zie het voorgestelde artikel 10oc WIB.↩︎

  16. Meer specifiek zijn dat de inlichtingen die zijn gespecificeerd in deel II, onderdeel B, van bijlage VI van richtlijn 2011/16/EU.↩︎

  17. Meer specifiek zijn dat de inlichtingen die zijn gespecificeerd in deel II, onderdeel B, van bijlage VI van richtlijn 2011/16/EU.↩︎

  18. Zie de voorgestelde wijziging van artikel 11 WIB.↩︎

  19. Zie de voorgestelde wijziging van artikel 11 WIB.↩︎

  20. Kamerstukken II 2026/2017, 34651, nr. 13.↩︎

  21. Artikel 1, eerste lid, WIB.↩︎

  22. Opinion 9/2023 on the Proposal for a Council Directive amending Directive 2011/16/EU on administrative

    cooperation in the field of taxation van de EDPS is te raadplegen op de site van de EDPS: https://www.edps.europa.eu/data-protection/our-work/publications/opinions/2023-04-03-edps-opinion-council-directive-amending-directive-201116eu-administrative-cooperation-field-taxation↩︎

  23. Zie Kamerstukken II, 2024/2025 36 782, nr. 3.↩︎

  24. Zie overweging 12 van de preambule bij Richtlijn (EU) 2023/2226.↩︎

  25. Zie de voorwaarden zoals genoemd in bijlage VI, deel IV, onder D, van Richtlijn 2011/16/EU.↩︎

  26. Zie artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de AVG.↩︎

  27. Te raadplegen op de website van het Nationaal Archief: www.nationaalarchief.nl/archiveren/, zoekterm: selectielijst Belastingdienst. Gegevens die worden verwerkt voor het verlenen of vragen van bijstand aan buitenlandse autoriteiten met betrekking tot de belastingheffing en invordering moeten 12 jaar na afhandeling worden vernietigd.↩︎

  28. Ten aanzien van de bestaande beveiligingsregels binnen de Belastingdienst geldt de de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), Stcrt. 2020, 7857.↩︎

  29. Zie artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de AVG.↩︎

  30. Zie overweging 38 van de preambule bij Richtlijn (EU) 2023/2226.↩︎

  31. Zie Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PbEU 2018, L 295/39).↩︎

  32. Zie artikelen 4 en 33 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PbEU 2018, L 295/39).↩︎

  33. Zie artikel 16, eerste lid, van Richtlijn 2011/16/EU, respectievelijk deel 5 van de CARF MCAA.↩︎

  34. Zie artikel 67 AWR.↩︎

  35. Zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, WIB.↩︎

  36. Zie de voorgestelde wijziging van 28 WIB ingevolge artikel I, onderdeel Z van het onderhavige wetsvoorstel.↩︎

  37. Artikel 1, elfde lid, en artikel 2, tweede lid, DAC8-richtlijn.↩︎

  38. Artikel 1:3, eerste lid, Awb bevat het besluitbegrip. Artikel 8, zesde lid, WIB bepaalt dat geen beroep - en gelet op artikel 7:1, eerste lid, Awb dus ook geen bezwaar - openstaat tegen de aankondiging van een onderzoek als bedoeld artikel 8, eerste lid, WIB en het onderzoek zelf.↩︎

  39. Artikel 1:1, tweede lid, Awb.↩︎

  40. Artikel 8, derde lid, WIB in verbinding met artikel 53, vijfde lid, AWR.↩︎

  41. Kamerstukken II, 2022/23, 25087, nr. 318, p. 8. In HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505 oordeelde de HR dat de omstandigheid dat ter zake van de intrekking van een btw-identificatienummer alleen de gang naar de civiele rechter openstaat geen strijd met het EU-Handvest oplevert. Hieruit kan worden afgeleid dat ook de HR de gang naar civiele rechter als effectieve rechtsbescherming beschouwt.↩︎

  42. Zie het voorgestelde artikel 10oa.↩︎

  43. Kamerstukken II 36782, 2024/2025, nr. 3, p. 32 (voetnoot 123).↩︎

  44. Zie voor de laatste kwartaalrapportage: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21109-270.html↩︎

  45. https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=300609&pageIndex=0&doclang=nl&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=6066168↩︎

  46. Kamerstukken II 2024/25, 36 748, nr. 3.↩︎