[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2025D43876, datum: 2025-10-09, bijgewerkt: 2025-10-23 09:49, versie: 4 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36817-5).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36817 -5 Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024).

Onderdeel van zaak 2025Z16939:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2025-2026

36 817 Tweede wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met de in december 2023, juni 2024 en januari 2025 internationaal overeengekomen administratieve richtsnoeren en een aantal overige technische wijzigingen (Tweede wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 9 oktober 2025

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Nijhof-Leeuw

Adjunct-griffier van de commissie,
Lips

INLEIDING

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot verdere aanpassing van de Wet minimumbelasting 2024 (WMB 2024). Deze leden onderschrijven het belang van een zorgvuldige implementatie van de OESO-richtlijnen voor een mondiale minimumbelasting, maar hechten er sterk aan dat dit gebeurt op een uitvoerbare, voorspelbare en juridisch zekere wijze. De VVD-fractie deelt de zorg van diverse deskundigen, waaronder de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), dat het voorliggende wetsvoorstel op enkele onderdelen onduidelijkheden, uitvoeringsproblemen en risico’s voor rechtszekerheid bevat. In dat licht hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen en opmerkingen.

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat voor de berekening van het effectieve belastingtarief wordt uitgegaan van de financiële verslaggevingsperiode die eindigt in de loop van het verslagjaar van de uiteindelijkemoederentiteit. Deze leden vragen de regering of bedrijven mogelijkheden hebben om de uitkomst via deze regel te manipuleren.

Deze leden vragen de regering ook om toe te lichten wat de gevolgen voor belastingplichtige bedrijven zijn van de voorgestelde terugwerkende kracht van het wetsvoorstel. Ook vragen deze leden welke maatregelen precies met terugwerkende kracht werken, gezien de lijst met maatregelen die expliciet genoemd worden als uitzondering.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat in het onderhavige wetsvoorstel een aantal administratieve richtsnoeren van de OESO wordt geïmplementeerd in de Wet minimumbelasting 2024. Deze leden vragen echter wat de toekomst is van de Wet minimumbelasting 2024, nu onder andere de Verenigde Staten en China niet meedoen. Kan de regering aangeven wat de huidige stand van zaken is op G7-, G20-, EU- en OESO-niveau voor wat betreft het Side-by-Side system? Leidt dat Side-by-Side system tot een gelijk speelveld of zet dat Nederland en de Europese Unie op achterstand ten opzichte van bijvoorbeeld de Verenigde Staten? Waarom kiezen Nederland en de Europese Unie er niet voor om de pauzeknop in te drukken voor wat betreft het Pijler Twee-project totdat er een gelijk speelveld kan worden gecreëerd? Wat is de deadline om op internationaal niveau overeenstemming te bereiken over dit Side-by-Side system? Wat zijn de ontwikkelingen op het gebied van substance-based non-refundable tax credits? Is de toekomst van Pijler Twee onderdeel van de G7 en G20 in oktober 2025?

De leden van de VVD-fractie vragen of het voorliggende wetsvoorstel alle resterende administratieve richtsnoeren van de OESO zoals deze tot op heden zijn gepubliceerd beoogd te implementeren? Zo ja, werken alle andere administratieve richtsnoeren, waarvoor geen wettelijke implementatie is voorgesteld met terugwerkende kracht door naar de Wet minimumbelasting 2024? Geldt dit ook voor optionele administratieve richtsnoeren, bijvoorbeeld die rondom securitisation vehicles?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel in bepaalde onderdelen voorziet in terugwerkende kracht. De NOB heeft terecht opgemerkt dat dit spanning kan opleveren met het rechtszekerheidsbeginsel. Kan de regering inzichtelijk maken in welke specifieke bepalingen sprake is van terugwerkende kracht en welke rechtvaardiging daarvoor geldt? Is de regering bereid om, waar mogelijk, overgangsrecht of een hardheidsclausule te introduceren om te voorkomen dat belastingplichtigen onevenredig worden benadeeld? Kan dan met een beroep op de hardheidsclausule de Wet minimumbelasting 2024 op dat punt worden toegepast zoals dat luidde in het desbetreffende jaar? Zo niet, hoe verhoudt dit zich dan tot de aan de beperking van de terugwerkende kracht ten grondslag liggende gedachte? De leden van de VVD-fractie benadrukken dat terugwerkende kracht in fiscale wetgeving slechts verdedigbaar is wanneer de gevolgen voor betrokken belastingplichtigen beperkt en goed voorzienbaar zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen verduidelijking over de voorgestelde wijziging van de definitie van «doorkijkentiteit» in artikel 1.2 van de WMB 2024 en de implementatie van de zogenoemde reference entity approach uit de administratieve OESO-richtsnoeren. Kan de regering aangeven welke onderdelen van de richtsnoeren van juni 2024 (hoofdstuk 5) juridisch worden overgenomen in de nationale wet en welke optioneel blijven? Kan een overzicht worden verstrekt waarin de relevante passages uit de OESO-richtsnoeren zijn gekoppeld aan de Nederlandse wetsartikelen, zodat duidelijk is welke elementen juridisch bindend zijn? Deze leden zijn van mening dat definities en berekeningsregels in de wet zelf moeten worden vastgelegd om transparantie en voorspelbaarheid voor belastingplichtigen te waarborgen. Op welk onderdeel van de administratieve richtsnoeren is het voorgestelde artikel 1.2, achtste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 gebaseerd? Welke onderdelen van hoofdstuk 5 van de administratieve richtsnoeren van juni 2024 hebben een plek in de Wet minimumbelasting 2024 gekregen? Kan de regering nader toelichten wat de toegevoegde waarde is van het expliciet opnemen van de OESO- en IF-richtsnoeren in Nederlandse wetgeving als deze regels tevens al moeten worden gebruikt als bron van uitleg?

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de signalering van de NOB dat de invoering van bepalingen omtrent belastinglatenties (artikelen 6.6a en 7.3 van de WMB 2024) zonder terugwerkende kracht kan leiden tot asymmetrische resultaten tussen ondernemingen. Kan de regering toelichten hoe groot deze asymmetrie in de praktijk kan uitvallen, bijvoorbeeld met rekenvoorbeelden of scenario’s?

Hoe wordt geborgd dat ondernemingen die reeds hebben gehandeld in lijn met de eerdere interpretatie, niet onevenredig worden geraakt door deze wijziging? De leden van de VVD-fractie achten het van belang dat aanpassingen op dit punt niet leiden tot plotselinge of onvoorziene fiscale lasten, met name voor bedrijven die reeds compliant zijn met de bestaande regels.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de NOB waarschuwt voor mogelijke gevolgen van de wijziging van artikel 14.1, tweede lid, van de WMB 2024, in relatie tot de switch-off rule en de status van de Nederlandse binnenlandse bijheffing als veilige haven. Kan de regering bevestigen dat Nederland tijdig en volledig voldoet aan de implementatievereisten uit de administratieve richtsnoeren, zodat de switch-off rule niet wordt geactiveerd? Onder welke omstandigheden zou deze regel kunnen worden toegepast en wat zijn dan de gevolgen voor de belastingheffing van in Nederland gevestigde ondernemingen?

Deze leden achten het van groot belang dat Nederland zijn positie als betrouwbare en stabiele vestigingslocatie behoudt en dat het fiscale stelsel niet onbedoeld aan geloofwaardigheid inboet door gebrekkige aansluiting op internationale afspraken.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om in het volgende voorbeeld in te gaan op de bijheffing van NL JV Co en NL JV Sub Co. Moet NL JV Co belastingaangifte doen als er onderbelasting in Nederland is? Wie dient de bijheffing-informatieaangifte in?

Deze leden illustreren deze vraag aan de hand van de volgende twee voorbeelden.

Voorbeeld 1:

A Co, gevestigd in Staat A, en B Co, gevestigd in staat B, zijn 50–50 joint venture-belanghouder in NL JV Co, gevestigd in Nederland. A Co en B Co zijn onderdeel van afzonderlijke multinationale groepen. NL JV Co houdt een belang van 100% in NL JV Sub Co.

Kan in het voorbeeld worden ingegaan op de bijheffing van NL JV Co? Wie moet belastingaangifte doen? Wie dient de bijheffing-informatieaangifte in? Kan NL A Co aansprakelijk zijn voor een belastingschuld van NL JV Co? Kan NL JV Co aansprakelijk zijn voor een belastingschuld van NL A Co indien NL A Co een laagbelaste groepsentiteit is?

Voorbeeld 2:

A Co, gevestigd in Staat A, en B Co, gevestigd in staat B, zijn 50–50 joint venture-belanghouder in NL JV Co, gevestigd in Nederland. A Co en B Co zijn onderdeel van afzonderlijke multinationale groepen. A Co heeft verder een belang van 100% in NL A Co.

2. Gevolgen voor burgers en het bedrijfsleven

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel meerdere momenten van inwerkingtreding kent, hetgeen de uitvoerbaarheid en rechtszekerheid niet ten goede komt. De NOB wijst erop dat dit kan leiden tot onnodige complexiteit en extra administratieve lasten, vooral bij ondernemingen die onder meerdere jurisdicties opereren. Kan de regering aangeven of het mogelijk is om de inwerkingtredingsdata te uniformeren of te voorzien in een praktisch overgangsregime, zodat belastingplichtigen niet geconfronteerd worden met overlappende verplichtingen? Deze leden hechten eraan dat fiscale regelgeving duidelijk, uitvoerbaar en consistent is. Versnippering in tijd bemoeilijkt toezicht, bezwaarprocedures en rechtsbescherming.