Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de voortgang van de monitoring robuuste omgevingsdiensten (Kamerstuk 22343-421)
Handhaving milieuwetgeving
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D44280, datum: 2025-10-15, bijgewerkt: 2025-10-16 09:04, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (VVD)
- Mede ondertekenaar: G.B. Koerselman, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 22343 -433 Handhaving milieuwetgeving.
Onderdeel van zaak 2025Z18997:
- Indiener: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2025-10-16 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-12-03 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
Geachte voorzitter,
Met belangstelling heeft het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna IenW) kennisgenomen van de inbreng van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat voor het Schriftelijk Overleg VTH zoals ontvangen op 3 oktober 2025.
De fracties van PVV en GroenLinks-PvdA hebben in dit schriftelijk overleg vragen ingebracht. De beantwoording vindt per fractie plaats.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT - OPENBAAR VERVOER EN MILIEU,
A.A. (Thierry) Aartsen
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van de voortgangsbrief over de monitoring robuuste omgevingsdiensten of de vijftien omgevingsdiensten op 1 april 2026 robuust zullen zijn, zoals de staatssecretaris verwacht. Deze leden vragen waarom er tussentijds niet harder op is ingezet om deze datum te halen, mede gezien het feit dat men hier al sinds 2009 mee bezig is. Deze leden vragen aan de staatssecretaris welke acties hij gaat ondernemen ten aanzien van die omgevingsdiensten die ondanks de lange periode van voorbereiding (2009) op 1 april 2026 niet robuust zijn. Deze leden vragen of het niet voldoen aan de criteria voor de omgevingsdiensten te maken kan hebben met bestuurlijke bemoeienis. Zij vragen of financiën hier ook een rol in spelen.
Sinds in het Interbestuurlijk programma Versterking VTH-stelsel in 2023 is afgesproken dat omgevingsdiensten aan robuustheidscriteria moeten voldoen, is door de omgevingsdiensten hard gewerkt om robuust te worden. De omgevingsdiensten worden gemonitord op hun voortgang. In de Kamerbrief van 23 september jl.1 is de laatste stand van zaken over dit traject weergegeven. Op basis van de door omgevingsdiensten aangeleverde rapportages, is het de verwachting dat 15 omgevingsdiensten die nu niet robuust zijn, dit wel op 1 april 2026 zijn. In de betreffende Kamerbrief wordt ook ingegaan op de mogelijke acties die ondernomen kunnen worden als omgevingsdiensten niet op 1 april 2026 robuust zijn. Na ontvangst van de eindrapportages eind april 2026, en de beoordeling hiervan, zal de Kamer schriftelijk geïnformeerd worden over het eindoordeel. Hierin zal ook in meer detail context worden gedeeld waarom sommige omgevingsdiensten niet voldoen aan de robuustheidscriteria.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de visie is op het bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) ingediende gewijzigde voorstel waarin genoemde periode van 13,5 jaar is opgenomen betreffende de voorgestelde derogatieperiode (voor afdichtingstoepassingen, fluorpolymeren, in de maritieme sector) en of de staatssecretaris deze lijn steunt. Deze leden vragen de staatssecretaris om de derogatieperiode van 13,5 jaar minimaal te handhaven en zij vragen hem of het kabinet deze lijn steunt. Zij vragen de staatssecretaris of hij bereid is tot het invoeren (al dan niet in EU-verband) van een tweetal evaluatiemomenten vijf en tien jaar na de invoeringsdatum.
In augustus dit jaar heeft ECHA het aangevulde achtergronddossier van de brede PFAS-restrictie gepubliceerd. In dit document zijn de ruim 5600 inspraakreacties verwerkt die waren ingediend op het oorspronkelijke voorstel. Ook in dat oorspronkelijke voorstel waren verschillende overgangstermijnen opgenomen, afhankelijk van belang toepassing en aanwezigheid van of zicht op alternatieven. De wetenschappelijke comités van ECHA gaan nu hun opinies afronden over het restrictievoorstel waarna er nog een tweede openbare raadpleging volgt van 60 dagen op de sociaaleconomische opinie. Daarna legt de Europese Commissie een voorstel ter discussie en besluitvorming voor aan de lidstaten. Op dit moment is dus niet helder hoe het voorstel eruitziet. Wanneer het inhoudelijke voorstel van de Europese Commissie bekend is, ga ik meteen in gesprek met de belanghebbenden om hierna binnen het kabinet te komen tot een Nederlands standpunt.
De leden van de PVV-fractie vragen of clubjes zoals het IPO en de VNG bijvoorbeeld wat minder zouden kunnen zeuren en de grijsgedraaide plaat waar steeds gebedeld wordt om meer geld kan stoppen. Zij vragen hoe de staatssecretaris tegen dit soort clubjes aankijkt.
Gemeenten en provincies zijn essentiële partners in het bestuur van Nederland. Zo ook bij het versterken van het VTH-stelsel milieu. Dat partnerschap wordt onder andere onderhouden via gesprekken op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau, het afleggen van werkbezoeken, het beschikbaar stellen van financiering, het opstellen van gezamenlijke samenwerkingsafspraken en de uitvoering van met elkaar overeengekomen (wettelijke) taken. VNG en IPO behartigen de belangen van respectievelijk gemeenten en provincies. Het is aan deze organisaties om te bepalen op welke wijze zij invulling wensen te geven aan die rol en bijbehorende verantwoordelijkheid.
Vragen en opmerkingen van de Groen Links-PvdA fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben meerdere vragen over het VTH-stelsel. Zij vinden het zorgelijk dat veel omgevingsdiensten nog niet robuust zijn, terwijl dat per 1 april 2026 het geval zou moeten zijn. Uit de voortgangsbrief blijkt dat slechts 3 van de 27 omgevingsdiensten aan de robuustheidscriteria voldoen. Van 12 omgevingsdiensten is de verwachting dat zij per 1 april 2026 nog niet robuust zullen zijn. Waar komt dit door? Zijn er bepaalde criteria waar omgevingsdiensten in het bijzonder moeilijk aan kunnen voldoen? In hoeverre heeft de vertraging te maken met een gebrek aan financiële middelen?
Bij de eerdergenoemde Kamerbrief van 23 september jl. is een managementsamenvatting toegevoegd. In deze managementsamenvatting kunt u de duiding per omgevingsdienst lezen, inclusief een toelichting van de beoordeling waarom een omgevingsdienst (nog) niet voldoet.
Na ontvangst van de eindrapportages eind april 2026, en de beoordeling hiervan, zal de Kamer met meer detail geïnformeerd worden over de waarom sommige omgevingsdiensten niet voldoen aan de robuustheidscriteria. Hierbij zullen ook achterliggende oorzaken aan bod komen. De robuustheidscriteria zijn interbestuurlijk vastgesteld. Het is aan bevoegd gezag om voldoende middelen vrij te maken om hieraan te voldoen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben al jaren grote zorgen over de beperkte financiering die er beschikbaar is voor omgevingsdiensten, terwijl die zo’n belangrijke taak vervullen. Provincies en gemeenten dragen nu 640 miljoen per jaar bij aan de omgevingsdiensten. Dat was vier jaar terug nog 570 miljoen euro. Decentrale overheden moeten dus flink investeren in de diensten. Dat is hoognodig, maar zij krijgen daar vanuit het Rijk maar beperkte financiering voor. Met de aanvulling vanuit het Rijk van 19,4 miljoen redden de decentrale overheden het simpelweg niet om deze grote opgave te financieren. Heeft de staatssecretaris contact met de VNG en het IPO over de zorgen die er zijn over de beperkte financiering?
De zorgen die leven bij IPO en VNG over beschikbare financiële middelen zijn bekend bij het ministerie van IenW en daar is ook contact over. De middelen voor de taken worden via het Gemeente- en Provinciefonds ter beschikking gesteld en jaarlijks geïndexeerd. In aanvulling op de middelen die gemeenten en provincies als bevoegd gezag vanuit de fondsen vrijmaken voor de financiering van de VTH-milieutaken, draag ik vanuit het Rijk bij met financiering voor zaken die het stelsel als geheel versterken. Samen met onder andere IPO en VNG bezie ik op welke manier de beschikbare Rijksmiddelen voor de versterking van het VTH-stelsel milieu het meest effectief kunnen worden ingezet. Onderdelen hiervan zijn bijvoorbeeld het inzetten van financiële middelen voor het robuust worden van omgevingsdiensten, een financiële bijdrage voor omgevingsdiensten die fuseren en inzet op de versterking van de kennisinfrastructuur in het VTH-stelsel milieu.
Daarnaast willen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie weten hoe de staatssecretaris de kosten die met de extra taken die bij gemeenten, provincies en omgevingsdiensten zijn neergelegd zonder (voldoende) compensatie voor de uitvoeringslasten, gaat compenseren.
De inzet die de afgelopen jaren is gepleegd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel heeft niet geleid tot het beleggen van extra taken bij gemeenten, provincies of omgevingsdiensten. Ook met het Wetsvoorstel versterking VTH-stelsel milieu, dat nu in internetconsultatie is, worden geen nieuwe taken belegd bij decentrale overheden. Dat eisen die worden gesteld aan de minimale kwaliteit van de uitvoering op een aantal plekken leiden tot financiële investeringen door de bevoegde gezagen, kan niet worden gezien als extra taak. Naast de internetconsultatie wordt een aantal toetsen uitgevoerd, waaronder de uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO). Dat proces biedt decentrale overheden de mogelijkheid om aan te geven hoe zij de uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregelen inschatten en, op het moment dat een maatregel als niet uitvoerbaar wordt beschouwd, wat er nodig is om een maatregel wel uitvoerbaar te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen graag op de eerder aangenomen motie-Gabriëls c.s. (Kamerstuk 28089, nr. 287) om te onderzoeken of een gezondheidseffectrapportage eenzelfde plek als een milieueffectrapportage kan krijgen in de besluitvorming over omgevingsvergunningen voor industriële bedrijven. Hoe staat het met de voortgang van deze motie? Het instrument is nu uitgewerkt voor de casus Tata Steel. Wanneer wordt er verkend of het ook daadwerkelijk een vergelijkbare plek kan krijgen als een milieueffectrapportage?
De Kamer wordt naar verwachting eind dit jaar geïnformeerd over de voortgang van de motie Gabriëls inzake de gezondheidseffectrapportage met de voortgangsbrief Actieagenda Industrie en Omwonenden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd naar de rol van de GGD in de versterking van het VTH-stelsel. Wordt de GGD betrokken bij de versterking van het stelsel om op die manier gezondheid een volwaardige plaats te geven? Op welke momenten wordt er wel of niet een advies van de GGD gevraagd bij vergunningverlening? Welke status hebben deze adviezen? Zou de beoordeling van gezondheidseffecten onderdeel gemaakt kunnen worden van het landelijk basistakenpakket van GGD’en?
Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt gewerkt aan de bescherming van de gezondheid van omwonenden van de industrie. In het kader van de Actieagenda is onderzoek gedaan naar de adviesrol van de GGD rondom gezondheid en industriële bedrijven. Over de uitkomsten van dit onderzoek en de mogelijke maatregelen die op grond daarvan genomen kunnen worden, wordt de Kamer eind dit jaar geïnformeerd met de voortgangsbrief over de Actieagenda Industrie en Omwonenden.
Kamerstukken 22343, nr. 431↩︎