Verslag van een rondetafelgesprek, gehouden op 1 oktober 2025, over online fraude
Bestrijding georganiseerde criminaliteit
Verslag van een hoorzitting / rondetafelgesprek
Nummer: 2025D44667, datum: 2025-11-07, bijgewerkt: 2025-11-07 13:24, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (PVV)
- Mede ondertekenaar: A.M. Brood, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 29911 -489 Bestrijding georganiseerde criminaliteit.
Onderdeel van zaak 2025Z19546:
- Indiener: J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: A.M. Brood, griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-10-01 14:00: Online fraude (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN RONDETAFELGESPREK
Concept
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 1 oktober 2025 gesprekken gevoerd over onlinefraude.
Van deze gesprekken brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid,
Pool
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Brood
Voorzitter: Van Nispen
Griffier: Van Tilburg
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Michon-Derkzen, Mutluer, Van Nispen, Six Dijkstra en Wijen-Nass,
alsmede mevrouw Bongers, mevrouw Buisman, mevrouw Galič, mevrouw Van ’t Hoff, mevrouw Junger, mevrouw Van der Laan, mevrouw Mieremet, mevrouw Molenaar, de heer Nijhof, de heer Oosterheert, mevrouw Sander en de heer Wolfsen.
Aanvang 14.07 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik open dit rondetafelgesprek van de vaste Kamercommissie
voor Justitie en Veiligheid over het thema onlinefraude. Dat thema stond
op onze kennisagenda, waarvoor we als rapporteurs mevrouw Michon-Derkzen
en de heer Six Dijkstra hadden. Waarvoor dank, en zeker ook aan de
ondersteuning die ons daarbij geholpen heeft.
Blok 1: Wetenschap/experts
Gesprek met:
Marianne Junger, professor of Cyber Security and Business Continuity, Universiteit Twente, schrijver wetenschappelijke factsheet
Sanne Buisman, associate professor, Vrije Universiteit, schrijver wetenschappelijke factsheet
Maša Galič, assistant professor, Vrije Universiteit, schrijver wetenschappelijke factsheet
Susanne van 't Hoff-de Goede, associate lector Cybercrime & Cybersecurity, Haagse Hogeschool
De voorzitter:
In dat kader zijn ook twee factsheets opgesteld. Ik ga meteen onze
gasten in het eerste blok van harte welkom heten. Er is onder andere een
factsheet opgesteld door mevrouw Marianne Junger, professor of Cyber
Security and Business Continuity aan de Universiteit Twente. Mevrouw
Buisman en mevrouw Galič hebben ook een factsheet opgesteld. Mevrouw
Buisman is associate professor aan de Vrije Universiteit en mevrouw
Galič is assistant professor, ook aan de Vrije Universiteit. Daarnaast
hebben we mevrouw Van 't Hoff-de Goede te gast, associate lector
Cybercrime & Cybersecurity bij de Haagse Hogeschool. Goed dat u er
allemaal bent en dat u ons wilt bijspijkeren op dit belangrijke thema.
Excuses dat we te laat starten. Dat heeft alles te maken met de
hoofdelijke stemming in de plenaire zaal, maar daar was u over
geïnformeerd. We gaan snel van start. Ik geef het woord aan mevrouw
Junger om als eerste een toelichting te geven.
Mevrouw Junger:
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de uitnodiging. Een derde van alle
incidenten in de politiegegevens betreft onlinefraude. Fraude is het
best te omschrijven als een crimescript, een stapsgewijs plan dat
ontstaat op 1.001 plekken. Eén fraude-incident komt langs bij meerdere
organisaties. Het kan starten op social media en naar de onlinemarkten
gaan. Het maakt gebruik van telecombedrijven, gaat naar verschillende
banken en het geld wordt razendsnel doorgesluisd. Kennis over fraude
raakt versnipperd, niemand heeft het totaaloverzicht en de overheid
dreigt grip te verliezen op het fenomeen. Het goede nieuws is dat
preventie helpt. In relatie tot preventie wordt vaak verwezen naar het
zogenaamde waterbedeffect. Hoewel dit zeker soms voorkomt, is het zeker
niet absoluut. Online-interventies en preventieve maatregelen kunnen
effectief zijn en arrestaties zijn uiteraard ook nuttig.
Ik geef enkele voorbeelden uit het buitenland. Ten eerste. De
Australische regering heeft in een alomvattend plan alle betrokkenen
meer verantwoordelijkheid gegeven. Banken moeten aanvullende controles
implementeren. Telecombedrijven moeten frauduleuze oproepen en berichten
beter detecteren en verstoren. Socialmediabedrijven zullen frauduleuze
advertenties moeten verwijderen en moeten zorgen voor een betere
apparaatauthenticatie. Ook is er een antifraude-informatiesysteem
ontwikkeld, waarmee banken, telecomnetwerken, internetproviders en
socialmediabedrijven informatie delen om fraude gezamenlijk te
bestrijden. In één jaar daalde het aantal incidenten met 18% en daalden
de verliezen met 26%. Het is belangrijk om gegevens te delen onder de
juiste voorwaarden, maar ik denk dat snelle en efficiënte
beroepsprocedures voor degenen die onterecht als fraudeur zijn
bestempeld vooral belangrijk zijn.
Het tweede voorbeeld: het VK. Daar vergoeden de banken nu alle verliezen
als gevolg van fraude. Deze compensatie wordt fiftyfifty verdeeld tussen
de verzendende en de ontvangende bank. Dit leidde tot een daling van het
aantal claims met een derde in de eerste vier maanden na ingang van het
beleid. Cifas, het platform voor gegevensdeling in het VK, heeft in 2019
naar schatting gezorgd voor het voorkomen van 1,5 miljard pond aan
fraude.
In de factsheet benadruk ik ook het belang van opsporing en proactieve
educatie van gebruikers. Mevrouw Van 't Hoff zegt hier straks geloof ik
ook iets over.
Dan de opsporing. Veel problemen zijn nieuw. Experimenteerruimte voor
nieuw beleid is belangrijk, om uit te zoeken wat effectief is en wat
niet. Dit geldt voor de politie en waarschijnlijk ook voor andere
organisaties. De laatste cijfers voor het VK laten zien dat fraude
afneemt, volgens de financiële sector. Een geïntegreerde aanpak,
samenwerking en het delen van gegevens leiden tot effectiever en
efficiënter beleid. Daartoe lijkt het nuttig een centrale organisatie
verantwoordelijk te maken. U zou een nationaal fraudebestrijdingscentrum
kunnen oprichten, naar Australisch voorbeeld. U zou de Fraudehelpdesk
daarvoor als startpunt kunnen gebruiken. U zou ook een minister voor
Fraudebestrijding kunnen aanstellen, naar het voorbeeld van het
VK.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw toelichting. Dan geef ik het woord aan mevrouw
Galič.
Mevrouw Galic:
Geachte voorzitter. Dank voor deze mogelijkheid om onze factsheet inzake
de opsporing en vervolging van onlinefraude onder het huidige en nieuwe
Wetboek van Strafvordering nader toe te lichten. Onlinefraude is een
containerbegrip voor allerlei vormen van bedrog gericht op financieel
gewin die zonder ICT niet mogelijk zouden zijn geweest. Daarbij kan
worden gedacht aan verkoopfraude, bankhelpdeskfraude,
betaalverzoekfraude, bankphising enzovoort. Onder het Wetboek van
Strafrecht worden diverse strafbepalingen gebruikt om onlinefraude te
vervolgen, zoals computervredebreuk, oplichting, witwassen en valsheid
in geschrifte. Deze strafbaarstellingen maken het mogelijk om meer
ingrijpende opsporingsbevoegdheden in te zetten om verdachten van deze
strafbare feiten op te sporen. De huidige capaciteit binnen de
strafrechtketen is echter beperkt tot een kleine 7.000 zaken per jaar op
het terrein van gedigitaliseerde criminaliteit, terwijl de omvang van
onlinefraude vele malen groter is. Het gaat om 1,4 miljoen slachtoffers
in 2024.
Strafrechtelijk ingrijpen is bovendien slechts een reactie. Het wordt
pas ingezet als er al een strafbaar feit is gepleegd. Het is om die
reden dat bij de bestrijding van onlinefraude wordt ingezet op een
integrale aanpak. Met deze aanpak wordt onder meer ingezet op preventie
en samenwerking met publieke en private partners om onlinefraude te
bestrijden. Daarbij kan uit verschillende interventies binnen de
verschillende deelterreinen worden geput. Denk aan het privaatrecht, het
bestuursrecht en het tuchtrecht, maar ook aan campagnes en
hulpverlening. Een dergelijke samenwerking is alleen mogelijk als er
wordt geïnvesteerd in de samenwerking tussen politie en justitie en de
publieke en private partners, alsook in de gegevensuitwisseling tussen
deze partijen. De beperkte capaciteit en het reactieve karakter van het
strafrecht nopen er ook toe dat er keuzes worden gemaakt ten aanzien van
het type zaken dat via het strafrecht wordt afgedaan.
In dat kader zou, mede in het licht van het ultimumremediumkarakter van
het strafrecht, de inzet van het strafrecht moeten worden beperkt tot de
meest ernstige gevallen van onlinefraude, zoals gevallen met een groot
aantal slachtoffers, een hoog schadebedrag, een georganiseerd verband of
complexe casussen. Wanneer een zaak de inzet van het strafrecht
rechtvaardigt, biedt het huidige Wetboek van Strafvordering een groot
aantal bevoegdheden waarvan gebruik kan worden gemaakt bij de opsporing
van onlinefraude. Vanwege het digitale karakter van deze vorm van
criminaliteit betreft het in de meeste gevallen dan ook digitale
opsporingsbevoegdheden.
De belangrijkste bevoegdheden zijn: het vorderen van identificerende en
verkeersgegevens, doorzoeking van geautomatiseerde werken,
netwerkzoeking tijdens het doorzoeken van plaatsen en aftappen van
communicatie. Daarnaast zijn bevoegdheden inzake het ontoegankelijk
maken van gegevens van belang bij de bestrijding van onlinefraude. Onder
het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt de regeling voor digitale
opsporing volledig geherstructureerd, waarbij het onderzoeken van
gegevens een centrale positie krijgt. De inzet van deze bevoegdheid
wordt genormeerd aan de hand van het stelselmatigheidscriterium. Hoe
ingrijpender de inbreuk op het privéleven van een persoon, hoe preciezer
de bevoegdheid moet zijn geformuleerd en hoe hoger de functionaris is
die de toepassing van bevoegdheden moet goedkeuren.
Onder het nieuwe Wetboek van Strafvordering worden ook een aantal nieuwe
opsporingsbevoegdheden geïntroduceerd die relevant kunnen zijn voor de
opsporing van onlinefraude. Het gaat daarbij om het kennisnemen van
gegevens na inbeslagname en netwerkzoeking na inbeslagname, waarmee
reeds ervaring is opgedaan onder de Innovatiewet Strafvordering en
waarvan de evaluaties grotendeels positief zijn. Tevens kunnen het bevel
tot data-analyse door een derde en stelselmatige locatiebepaling van
belang zijn in de opsporing van onlinefraude. Daarmee lijken er afdoende
mogelijkheden te bestaan om ernstige gevallen van onlinefraude op te
sporen en vervolging daarvan zeker te stellen. Een kanttekening is wel
dat de aanwezigheid van een grensoverschrijdend aspect de opsporing kan
bemoeilijken, omdat in die gevallen justitiële samenwerking met het
buitenland noodzakelijk is. Dit probleem wordt wel gedeeltelijk
aangepakt met de komende e-evidenceverordening en -richtlijn.
Tot slot. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, is in het kader van de
integrale aanpak van onlinefraude de uitwisseling van persoonsgegevens
van groot belang. Dit was niet het onderwerp van onze factsheet, maar
verdient onzes inziens niettemin enige aandacht, omdat
gegevensbeschermingsrecht, waaronder de AVG, soms wordt gezien als een
obstakel in de bestrijding van onlinefraude. Dat is volgens ons echter
een misvatting. De AVG staat het uitwisselen van persoonsgegevens voor
de bestrijding van onlinefraude toe, mits deze verwerking van
persoonsgegevens op een rechtmatige en legitieme manier gebeurt. De
verwerking van persoonsgegevens in een mogelijk strafrechtelijke context
kan immers aanzienlijke gevolgen hebben voor alle betrokken personen. In
het volgende panel wordt dit onderwerp ook verder besproken.
Dank voor uw aandacht. We kijken uit naar de verdere
gedachtewisseling.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Galič. Dat was meteen namens u, nietwaar, mevrouw
Buisman? Als er straks vragen zijn, kunt u zelf kijken wie van u beiden
ze beantwoordt als ze aan uw adres zijn. Dan geef ik het woord aan
mevrouw Van 't Hoff-de Goede.
Mevrouw Van ’t Hoff:
Geachte voorzitter, geachte leden van de commissie, hartelijk dank voor
de uitnodiging om hier aanwezig te zijn. Mij is gevraagd niet een
factsheet maar een gespreksnotitie op te stellen, waarin ik ervaringen
en vooral aanbevelingen die ik zou willen doen, uiteenzet, gebaseerd op
zeven jaar onderzoek naar slachtofferschap van
onlinecriminaliteit.
Ik start met de kleine uiteenzetting dat in 2024 1,4 miljoen
Nederlanders online werden opgelicht. Wij zien in wetenschappelijk
onderzoek dat de impact daarvan niet alleen groot is, maar ook dat de
gerapporteerde mentale gevolgen geregeld groter zijn dan de financiële.
Fraudeurs gaan zo gewiekst te werk dat iedereen — ik wil graag een
streep zetten onder "iedereen", inclusief mezelf — slachtoffer van
onlinefraude kan worden. Dat beeld is niet nieuw en komt al jaren naar
voren in onderzoek. Toch worden er nog veel te weinig stappen gezet om
onlinefraude terug te dringen en burgers te beschermen. Wetenschappelijk
onderzoek wijst op diverse mogelijke stappen, waarvan ik er zo veel
mogelijk in twee bladzijden heb geprobeerd uiteen te zetten, gegroepeerd
in drie thema's.
Het eerste thema is preventie. Die zou ik dan het liefst gericht willen
zien op vier subgroepen. De eerste is gericht op slachtoffers. Een van
de grootste risicofactoren voor slachtofferschap die wij in
wetenschappelijk onderzoek namelijk zien, is slachtofferschap, oftewel
herhaald slachtofferschap. Slachtoffers van onlinefraude lopen meer of
veel meer risico dan anderen om opnieuw slachtoffer te worden, zowel van
hetzelfde als van een ander delict. Hoewel er veel meer onderzoek nodig
is om te verklaren welke achtergrondfactoren dit verband veroorzaken,
zou er reeds ingezet moeten worden op de ontwikkeling van
wetenschappelijk onderbouwde preventieve interventies gericht op
herhaald slachtofferschap. Deze slachtoffers melden zich ergens en dat
is een uitgelezen moment om hierop in te stappen.
De tweede groep is gericht op potentiële slachtoffers. Fraudeurs lichten
mensen op door middel van social engineering. In vele vormen van fraude
worden dezelfde manipulatietechnieken gebruikt. We kunnen daarmee fraude
voorkomen door mensen weerbaar te maken. Daarbij vallen we ook niet in
de kuil dat we mensen weerbaar maken voor een delict dat er een jaar
later heel anders uitziet, als we focussen op de achterliggende sociale,
psychologische mechanismen. Daarbij is het van groot belang dat
interventies en campagnes die zich richten op gedragsverandering, verder
gaan dan het vergroten van awareness. Meer kennis leidt niet automatisch
tot veiliger gedrag. Wij zien in wetenschappelijk onderzoek zelfs dat
mensen met meer kennis van onlineveiligheid zich online eerder
ónveiliger gedragen. We moeten dus veel verder gaan dan awareness en
kennis als we op preventie willen inzetten. We moeten daarbij ook
inzetten op digitale geletterdheid. Eigenlijk vanaf de leeftijd dat we
gaan lopen en praten, zou dat onderdeel moeten zijn van preventie.
Verder moeten we inzetten op weerbaarheid in het onderwijs en
daarbuiten.
De derde groep is gericht op systemen en het betaalverkeer. Ondanks dat
mijn vak zich richt op de menselijke factor in cybercriminaliteit, durf
ik ook te stellen dat interventies gericht op het gedrag van potentiële
slachtoffers en slachtoffers nooit afdoende zullen zijn. Er moet worden
ingezet op technische maatregelen tegen onlinefraude. We moeten mensen
in bescherming nemen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van security by
design, door het beveiligen van systemen, of door waar mogelijk
bijvoorbeeld anoniem betaalverkeer tegen te gaan.
De vierde groep is gericht op daders en criminele netwerken. Hoewel dit
niet mijn corebusiness is, gebeurt er op dit thema belangrijk werk,
onder andere in onze onderzoeksgroep. Ook door de inzet op preventie van
daderschap en het ezelen van geld kunnen we slachtofferschap
voorkomen.
Deze interventies moeten bovendien wetenschappelijk worden onderbouwd en
geëvalueerd. Dat wil ik ook graag nog even benadrukken. Daarbij zou het
goed zijn als er meer gebruik wordt gemaakt van de kennis die er al is,
want er is al veel meer bekend dan de kennis waar nu gebruik van wordt
gemaakt. Zet onderzoekers bovendien in bij het evalueren en zet in op
een evidencebased doorontwikkeling.
Mijn tweede thema, na preventie, is de zorg voor slachtoffers. Elke
Nederlander moet weten wat te doen in geval van fraude. Gegeven dat elk
jaar 16% slachtoffer is, lopen we allemaal een groot risico. Veel
Nederlanders kennen de eerste belangrijke stap nog helemaal niet,
namelijk het bellen van je bank. Vaak is ook het noodnummer dat ook
buiten kantooruren bereikbaar is voor hen onbekend. Zo sprak ik
bijvoorbeeld een slachtoffer dat zei: ik werd op vrijdagavond opgelicht,
dus ik moest tot maandag 09.00 uur wachten voordat ik hulp kon vragen.
Pas als het algemeen bekend is en slachtoffers zich daadwerkelijk hier
melden, kunnen betaaldienstverleners waar mogelijk ingrijpen en
slachtoffers vervolgens doorverwijzen naar hulporganisaties voor
hulpverlening, aangifte en/of registratie.
Er is een breed scala aan organisaties die klaarstaan voor slachtoffers.
Laat ik benadrukken dat dit heel mooi is, maar dat heeft tevens het
ongewenste neveneffect dat slachtoffers niet altijd weten waar ze het
beste terechtkunnen. Oftewel, ze zien als ze hulp zoeken bij
onlinefraude door de bomen het bos niet. De keten van partijen moet niet
alleen samenwerken, maar ook samen optreden richting slachtoffers. Dat
zou bovendien behoeftegestuurd moeten worden aangeboden. Behoeften van
slachtoffers lopen namelijk sterk uiteen.
Een mogelijke route voor genoegdoening van slachtoffers van onlinefraude
loopt via het civiel recht, buiten het strafrecht. Daarbij vorderen
slachtoffers het verloren geld terug van de ontvanger van het geld.
Momenteel wordt door mijzelf en collega Merel van Leuken een
grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de werking en gevolgen van deze
aanpak van onlinefraude. Diverse deelrapporten zijn openbaar. De
eindpublicatie volgt in 2026.
Tot slot wil ik binnen dit thema zeggen: overweeg vergoeding voor
slachtoffers vanuit een fonds of betaal dienstverleners. Leer daarbij
van buitenlandse voorbeelden, zoals Marianne Junger ook al zei. Een
voorbeeld is de vergoeding die banken in het VK vorig jaar hebben
ingevoerd.
Mijn laatste thema heeft te maken met zicht op fraude. Voor de aanpak
van onlinefraude is eerst inzicht nodig. Hiervoor moet de
meldingsbereidheid van slachtoffers worden vergroot en de niet-melders
moeten ook worden bereikt en indien gewenst doorverwezen. Een van de
redenen dat slachtoffers zich niet melden of geen hulp zoeken, is victim
blaming. Een recent onderzoek wijst uit dat blaming en self-blaming in
hogere mate bij onlinecriminaliteit plaats zou kunnen vinden dan bij
traditionele criminaliteit. Bekenden geven slachtoffers de schuld: "Hoe
heb je dat nou kunnen doen?" Dit horen ze niet alleen van bekenden, maar
zelfs van professionals waar ze naartoe gaan voor hulp: de politie en
andere organisaties. Bovendien geven slachtoffers zichzelf ten onrechte
de schuld van wat hun is overkomen. Dat vergroot niet alleen de impact,
maar verkleint ook de bereidheid om zich te melden en hulp te
zoeken.
Ik wil eindigen door te zeggen dat er veel meer onderzoek nodig is naar
dit thema, naar slachtofferschap en weerbaarheid van onlinefraude. Er is
ook mooi nieuws: wij zijn deze zomer gestart met een vierjarig
onderzoeksprogramma, genaamd Weerbaar tegen online criminaliteit.
Daarbij gaan we ons met de Haagse Hogeschool en Hogeschool Saxion in
opdracht van Fonds Slachtofferhulp en het ministerie van Justitie en
Veiligheid richten op enkele van deze thema's.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank aan u allen voor deze wijze woorden waar we ons
voordeel mee kunnen gaan doen. Maar er zijn ongetwijfeld vragen. Ik stel
voor om even te beginnen met één vraag per persoon. Dan kunnen we vast
meerdere rondjes doen. Ik wil de vragen graag eerst eventjes verzamelen.
Dat zullen er vier of vijf worden. Zeg er vooral bij aan wie u de vraag
richt. Allereerst geef ik het woord aan de heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Veel dank voor uw komst, veel dank voor uw
toelichting en voor het schrijven van uw factsheets. Het is een zeer
relevant onderwerp. Het heeft grote maatschappelijke urgentie om hier
wat aan te doen, dus het is fijn om het hier met elkaar over te kunnen
hebben. Mijn eerste vraag kan ik het beste richten aan mevrouw Galič
en/of mevrouw Buisman. Die gaat over het principe van
massaslachtofferschap. Het gaat vaak om criminaliteit die soms hele
grote groepen slachtoffers kan hebben. Dat sluit niet altijd natuurlijk
aan bij de manier waarop wij ons strafproces hebben ingericht. Ik ben
benieuwd of u uw visie kunt geven op de vraag hoe beleid of wetgeving
eventueel nog aangepast zou moeten worden om misschien meer te
faciliteren dat strafzaken met heel veel slachtoffers, zoals
onlinefraude, ook beter voor de rechter gebracht zouden kunnen
worden.
De voorzitter:
Dank u wel. De vraag van mevrouw Michon-Derkzen.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter. Ook namens mij hartelijk dank. Het is heel waardevol dat we
het hier vanmiddag over hebben. Ik zou graag een vraag willen stellen
over het daderschap en het aanpakken van de daders. Ik kijk naar de
dames Buisman en Galič. Ik hoop dat ik bij u aan het goede adres ben. Ik
hoorde u ook zeggen dat het vaak over landsgrenzen heen gaat. Dan
bekruipt me het gevoel dat we nog met ouderwetse maatregelen vanuit
Strafvordering een heel nieuw fenomeen proberen aan te pakken. Hoe zou
je volgens u de daders hierop beter aan kunnen pakken en hoe zou je
effectiever in internationaal verband kunnen optreden?
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik moest naar aanleiding van de woorden van mevrouw Van 't Hoff-de Goede
dat het iedereen kan overkomen, denken aan het appje dat ik twee dagen
terug van mijn zogenaamde "zoon" kreeg. Die was zijn telefoon kwijt en
vroeg aan diens vader, die ik niet ben, of hij geld kon overmaken. Dat
was niet de eerste keer, want volgens mij liggen onze telefoonnummers
ook ergens bij criminelen die daar misbruik van maken. Mijn vraag — ik
kijk gelijk naar mevrouw Van 't Hoff-de Goede — gaat over
slachtofferschap. Ik heb eerder een voorstel ingediend om de
PNBF-regeling, de procedure begunstigde naw-gegevens bij niet-bancaire
fraude, waarvan de naam natuurlijk veranderd moet worden, veel meer
onder de aandacht te brengen. Daarmee kunnen namelijk onder andere de
naw-gegevens aan de slachtoffers worden verstrekt. Die kunnen daarmee
dan vervolgens onder andere naar een deurwaarder gaan. Dat is een soort
interbancaire regeling. De overheid doet daar niets mee, maar ik hoor
jullie toch allemaal, overigens ook mevrouw Junger, zeggen dat je een
veel integralere aanpak nodig hebt. Dus hoe kijken jullie naar de
ineffectiviteit en de leemtes van de regelingen die we nu hebben?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ook dank namens mij voor jullie
aanwezigheid vandaag en de toelichting. Het ging er ook over dat er nu
zo'n 7.000 zaken zijn, terwijl er iets van 1,4 miljoen slachtoffers
waren in 2024. Uit de bijdragen leek ik te begrijpen dat we juridisch op
zich wel voldoende zijn toegerust om de daders te kunnen aanpakken. Ik
vroeg me nu af: zit het 'm er vooral in dat er toch minimaal aangiftes
worden gedaan, of zit het 'm in de capaciteit? Of zit het 'm erin dat we
toch te maken hebben met criminelen die makkelijk de grens overgaan? Ik
was dus een beetje aan het zoeken naar de vraag hoe we meer van die
daders gaan pakken.
De voorzitter:
Had u al gezegd aan wie u uw vraag richtte?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Nee, aan wie het wil.
De voorzitter:
U moet altijd oppassen dat het dan niet drie vragen zijn, maar we zitten
volgens mij goed in de tijd.
Ik zou daar zelf nog één vraag aan toe willen voegen. Ik stel die aan
mevrouw Junger. In een van uw eerste zinnen waarschuwde u voor het
risico dat kennis over fraude versnipperd raakt. Ik vroeg me toen af of
dat dan onvermijdelijk is. U sloot eigenlijk af door te zeggen dat je
naar een nationaal fraudebestrijdingscentrum toe zou moeten,
bijvoorbeeld naar Australisch voorbeeld, maar u noemde ook het Verenigd
Koninkrijk. Ik zou u toch willen uitdagen om dat nog nader toe te
lichten, want dat is een idee dat niet voor het eerst is opgekomen. Dat
idee is hier in de Tweede Kamer ook al weleens eerder geopperd, maar
kunt u nader onderbouwen waarom dat volgens u nu zo noodzakelijk
is?
Heeft u de vragen genoteerd? De smokkelvraag van mevrouw Wijen-Nass die
aan u allemaal is gesteld, mag u daarbij betrekken. Ik ga, denk ik,
gewoon weer het rijtje af. Ik begin bij mevrouw Junger.
Mevrouw Junger:
Dan gaat het eerst over de naw-gegevens, geloof ik? Ik heb begrepen dat
dat een experiment is dat op dit moment bij de politie loopt. Dat is een
experiment om te bekijken hoe het allemaal loopt als de gegevens aan de
slachtoffers worden verschaft. Veel van deze problemen zijn relatief
nieuw. We moeten nog leren hoe we ermee omgaan. Het is een interessant
experiment om die gegevens te verschaffen en dan te kijken of je op die
manier met een soort van snellere procedure je geld terug kunt krijgen.
Wat volgens mij verstandig is, is het volgende. Je hebt een goed idee.
Je gaat het uitproberen. Je doet dat in de praktijk. Je probeert dat
goed te evalueren. Je gaat het invoeren als het werkt. Eventueel pas je
het aan. Dat is het dan. U had wat anders in gedachte?
Dan zeg ik nog iets over dat nationale fraudecentrum. Op dit moment
hebben de banken een beleid en heeft de politie een beleid. Wellicht
heeft het Openbaar Ministerie nog eigen aandachtspunten. Fraude is ook
overal. De onlinewinkels hebben ook iets van informatie. Die zullen hun
eigen zwarte lijsten hebben van mensen die niet betalen. Je zou die
coördinatie willen en de richting van wat je dan gaat doen om dat beleid
te coördineren. Blijkbaar heeft dat in Australië goed gewerkt, want daar
hadden ze een afname van 18% van het aantal zaken en een afname van 26%
van de schade. Op dit moment werkt het toch niet helemaal goed genoeg.
Zo zou je het kunnen zeggen. Het interessante is dat door de preventieve
maatregelen die bedrijven van 2016 tot 2024 hebben genomen, het
slachtofferschap bij die bedrijven echt is afgenomen. Bij individuen die
kwetsbaarder zijn en minder maatregelen nemen, is sprake van de
omgekeerde beweging: steeds meer slachtofferschap. Als we daar iets aan
willen doen, moeten we toch iets aan dat beleid doen. Aan de laatste
cijfers van UK Finance zie je dat het in Engeland, waar ze er nog veel
meer last van hebben dan wij, echt aan het afnemen is. Ik vind dat een
sterk verhaal. Dat is het algemene idee.
De voorzitter:
Dan kijk ik naar mevrouw Buisman.
Mevrouw Buisman:
Ik neem de vraag over het massaslachtofferschap voor mijn rekening. Het
is volgens mij ergens in 2018 geweest toen voor het eerst de bepaling
voor onlinehandelsfraude werd ingevoerd. Er was veel discussie over de
vraag wanneer je die inzet. Onder andere in de parlementaire discussie
werd daarover aangegeven dat daar een selectie van zaken in moet komen,
omdat er heel veel gevallen van Marktplaatsoplichting zijn en we die
niet allemaal kunnen vervolgen of überhaupt opsporen. Toen was er een
soort van indicatie, nattevingerwerk, dat we bij 180 aangiftes eens
zouden gaan kijken of het een zaak zou zijn waarvoor opsporing en
vervolging in beeld zouden moeten komen. Als je zelf het Openbaar
Ministerie over hun ervaringen met vervolging van internetoplichting
hoort, dan geven ze aan dat die zaken juist vanwege het
massaslachtofferschap heel lastig zijn om bij de strafrechter aan te
brengen. Dat is juist omdat de zaak zelf inhoudelijk niet heel
ingewikkeld is, maar het strafproces ook de mogelijkheid biedt om je te
voegen als benadeelde partij en daarbij binnen die strafprocedure je
schade vergoed te krijgen. Dat is voor slachtoffers een hele mooie
gelegenheid om hun schade op een eenvoudige wijze vergoed te krijgen.
Maar je ziet dus dat dat zeer belastend is voor het strafproces, omdat
de inhoudelijke behandeling dan maar heel beperkt is, maar er heel veel
tijd moet worden uitgetrokken voor dat laatste gedeelte. Ik denk dat dat
ook een reden is waarom we eigenlijk heel weinig zaken zien terugkomen
waarin er echt is vervolgd voor online handelsfraude als we kijken op
rechtspraak.nl, maar dat durf ik niet met zekerheid te zeggen.
Wat zou je er nou aan kunnen doen om het strafproces er beter op in te
richten? Allereerst zou er kunnen worden geleerd van de ervaringen die
zijn opgedaan in het MH17-proces. Daarin was ook sprake van een groot
aantal slachtoffers die zich hadden gevoegd als benadeelde partij. Een
van de keuzes die daarbij is gemaakt, is om met vaste bedragen te
werken. Daardoor is het eenvoudiger om vast te stellen of er schade is
geleden door het strafbare feit. Zo ja, dan is dit het vaste bedrag dat
in dit geval dan wordt toegekend. Op die manier kan makkelijker door een
groot aantal vorderingen heen worden gewerkt en komt er tegelijkertijd
een vorm van genoegdoening. Je ziet dat die schadevergoeding en die
strafprocedure vooral belangrijk is voor slachtoffers omdat het een
zekere mate van genoegdoening aan die slachtoffers geeft; de dader moet
hun die schade dus vergoeden. Op die manier wordt dat tijdens de
strafprocedure vereenvoudigd.
Een van de andere dingen die in het kader van de modernisering van de
strafvordering nog steeds op de plank ligt en waar nog steeds over
nagedacht wordt, is het ontwikkelen van een afzonderlijke procedure
waarin het schadevergoedingsproces in de strafprocedure, dus de
vordering benadeelde partij, losgekoppeld kan worden van de strafzaak.
Zo kan er meer tijd worden vrijgemaakt voor de behandeling van de
vorderingen, kan er in de strafprocedure echt alleen worden gefocust op
de inhoud van de zaak en kan er vervolgens daarnaast nog tijd worden
gemaakt voor de civiele claims. Dat is nog in ontwikkeling, want zoals u
weet, is het wetgevingsproces daarvoor nog niet afgelopen en komt dat
mogelijk nog in een van de aanvullingswetten terug.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Galič.
Mevrouw Galic:
Ik ga de tweede vraag voor ons beantwoorden over, zoals u zei,
ouderwetse vormen van strafrecht die worden gebruikt om een nieuw
fenomeen te bestrijden. Dat fenomeen heeft ook een grensoverschrijdend
karakter. Ik ben vrij positief over de bevoegdheden die kunnen worden
gebruikt volgens het nieuwe Wetboek van Strafvordering, die eigenlijk
ook digitale opsporingsbevoegdheden zijn. Die hebben ook complexe namen,
zoals een "netwerkzoeking", maar de politie heeft heel veel kennis en
ook vrij veel bevoegdheden om gedigitaliseerd de criminaliteit in
bredere zin, dus niet alleen de onlinefraude, op te sporen. Heel veel
mogelijkheden bestaan dus al. Ook op het terrein van het
grensoverschrijdende karakter van strafbare feiten bestaan er veel
mogelijkheden in Europees verband.
Ik zal er twee benoemen. Allereerst het Europees onderzoeksbevel. Dat is
een richtlijn op Europees niveau op basis waarvan Europese landen samen
kunnen werken om een strafbaar feit te vervolgen, eigenlijk. Daarnaast
komt nog het al benoemde e-evidencepakket. Dat bestaat uit een richtlijn
en een verordening op basis waarvan bijvoorbeeld de Nederlandse politie
of justitie internetproviders en andere bedrijven in andere Europese
landen kan vragen om gegevens te verstrekken, dus zonder enige inzet van
de justitie in dat andere land, en met heel korte deadlines voor de
verstrekking van deze persoonsgegevens. Dat is zeker belangrijk en
nuttig als het gaat om onlinefraude. Ik denk dus dat de
e-evidenceverordening en ook de richtlijn hiervoor van groot belang
zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van 't Hoff-de Goede.
Mevrouw Van ’t Hoff:
Hartelijk dank. Ik wil eerst even kort ingaan op de laatste vraag, dus
waarom de aanpak van daderschap achterblijft bij het grote aantal
slachtoffers. De literatuur laat zien dat de meldingsbereidheid onder
slachtoffers sowieso ontzettend laag is. Die is nog veel lager dan bij
traditionele criminaliteit. Vervolgens is de doorstroom zeer beperkt
voor onlinecriminaliteit. Er is in het afgelopen jaar een rapport
uitgekomen dat de doorstroom door de strafrechtketen laat zien van een
heel groot aantal traditionele zaken versus online criminaliteitszaken.
Daarbij zie je dus eigenlijk dat echt een minimaal percentage die keten
doorstroomt. Tot slot is de capaciteit van de politie simpelweg niet
toereikend voor het enorm toegenomen aantal slachtoffers, zeker als je
kijkt naar onlinefraude.
Daarbij zou je kunnen overwegen om er fundamenteel anders naar te gaan
kijken. Is het wel nodig dat al deze slachtoffers aangifte doen als we
ze vervolgens allemaal zes weken later een brief gaan sturen waarin
staat dat hun zaak helaas niet opgepakt gaat worden? Welk doel heeft dat
dan precies? Dan zou je dus ook naar een fundamenteel andere aanpak
kunnen gaan kijken, waarbij je bijvoorbeeld één meldpunt integreert,
waarbij er zeker wel automatisch een aangifte uit rolt, maar waarbij er
ook, veel belangrijker, breder melding wordt gedaan, zodat we meer zicht
hebben. Daarbij kan ook hulp aan slachtoffers worden verleend. Stel dat
je belt en zegt: "Ik heb vijf minuten geleden op een betaallink gedrukt.
Ik had dat niet moeten doen. Ik had het niet door, maar zodra ik had
betaald wel." Ik spreek dat soort slachtoffers. Als je dan vijf minuten
later jouw bank aan de telefoon hebt, dan kan die mogelijk nog wat. Als
je dat soort hulp integreert, dan hebben we uiteindelijk veel meer
effect op de zorg voor slachtoffers dan wanneer we alleen de
aangiftebereidheid proberen te verhogen.
Dan wilde ik graag nog op uw vraag ingaan over de PNBF. De Procedure
niet-bancaire fraude verdient inderdaad een andere naam; daar ben ik het
helemaal mee eens. Ik doe daar al twee jaar onderzoek naar, dus ik kan
daar best wel wat over zeggen. Ik probeer dat heel kort te houden. In
het kort hebben we het hier over een afdoening van onlinefraude buiten
het strafrecht, waarbij slachtoffers de ontvanger van het geld
aansprakelijk kunnen houden. Dat komt eigenlijk heel primair voort uit
het feit dat als je zo'n overschrijving doet nadat je een appje hebt
gekregen van "hoi, mam", of als je een overschrijving doet in een andere
vorm van criminaliteit, we die overschrijving als bewijs hebben. Daarmee
kun je dus aantonen wie de ontvanger van het geld is. Volgens het civiel
recht in Nederland heb je er gewoon recht op als je zegt: dat had ik
niet willen doen; ik wil het graag terug. Dat heeft niks te maken met
daders en slachtoffers. In het civiel recht is het een hele andere
verhouding tussen de twee partijen. Nu moet je wel weten wie dat is,
want je hebt in beginsel alleen een rekeningnummer en een achternaam. De
Procedure niet-bancaire fraude ziet erop toe dat slachtoffers de
naw-gegevens van die ontvanger kunnen opvragen bij hun
betaaldienstverlener. Als je die naw-gegevens hebt, kun je bijvoorbeeld
naar een deurwaarder. Die gaat dat geld dan voor jou proberen terug te
vorderen.
Daar is heel veel over te zeggen; we hebben er inmiddels al heel veel
pagina's vol over op papier gezet. Uw vraag is: moeten we niet direct
aan alle Nederlanders verkondigen dat dit de manier van werken is? Daar
zit zeker iets moois aan, want hoe mooi zou het zijn als elk slachtoffer
direct een vordering kan instellen en zijn geld terug kan krijgen? Ik
wil echter wijzen op de keerzijde van het hele verhaal, namelijk dat
veel van deze begunstigde rekeninghouders geen daders en geen hardcore
criminelen zijn. Dit gaat bijvoorbeeld voor een deel om geldezels, die
in sommige gevallen gedwongen zijn om mee te werken aan dit delict en in
andere gevallen heel kwetsbaar zijn. Dan kun je denken aan lvb, dakloos
et cetera. Deze mensen worden zelf via social engineering eigenlijk
zover gekregen om hun bankpas af te staan. Vervolgens moeten zij
civielrechtelijk het geld terugbetalen en zijn er ook uitspraken van de
rechter die zegt: het is hierbij niet relevant dat jij het geld
vervolgens hebt afgestaan aan de daadwerkelijke fraudeur; je bent
civielrechtelijk aansprakelijk en moet dat terugbetalen. Die keerzijde
zijn wij op dit moment aan het optekenen. We hebben daar heel veel
onderzoek naar gedaan. In 2026 wil ik heel graag aanbevelingen doen
waarbij we beide kanten van de medaille tegelijkertijd kunnen benoemen
en niet alleen de voordelen voor potentiële slachtoffers.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog ruimte voor één vraag per persoon als u het kort
houdt, en anders niet. Allereerst de heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank, voorzitter. Ik heb een vraag aan mevrouw Van 't Hoff-de Goede. Die
gaat eigenlijk over uw eerste punt, preventie. Het is best inzichtelijk
wat u vertelde, dat ook herhaald slachtofferschap echt een groot risico
is. Heeft u aanbevelingen of suggesties voor hoe je mensen het best
weerbaar kan maken tegen dit soort praktijken? Het gaat natuurlijk om
een heel grote groep potentiële slachtoffers. Hoe bereik je die, hoe
weet je die te vinden en wat zijn bijvoorbeeld goede interventies?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik zou eigenijk aan u allen iets willen vragen. Ik weet dat de
voorzitter dat niet leuk vindt. We hebben hier als Kamer gezegd dat er
een integrale aanpak van onlinefraude moet komen, want je hoort hier al
zo veel verschillende dingen en ontwikkelingen. Ik zou willen vragen of
u samenwerkt met het ministerie, met een ministerie. Waar vindt u zelf
waar het zwaartepunt ligt in de aanpak van onlinefraude, van dit
fenomeen? Bent u daar tevreden over? Wat kan volgens u nog worden
verbeterd?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat ik de keerzijde die mevrouw Van 't Hoff-de Goede net
uitlichtte heel goed snap. Toen ik zelf met deurwaarders meeliep, kwam
het voorbeeld van die geldezels ook aan bod. Ik heb ze helaas ook mogen
spreken. Ze kunnen geen bankrekening meer openen, hebben onwijs veel
schulden. We hebben in een eerder commissiedebat gepleit voor een
inkeerregeling. Ik ben benieuwd hoe zij, ook gelet op de aanbevelingen
die in 2026 gaan volgen, kijkt naar een inkeerregeling in relatie tot
daders die eigenlijk ook slachtoffers zijn, de geldezels.
De voorzitter:
We houden het even bij deze drie vragen. Laat ik nu beginnen bij mevrouw
Van 't Hoff-de Goede.
Mevrouw Van ’t Hoff:
Ik begin even met reageren op de vraag hoe we herhaald slachtofferschap
kunnen voorkomen. Als ik daar het antwoord op had, was ik daar absoluut
mee begonnen. Dat is niet kritisch bedoeld. Het is wel waar we eigenlijk
heen willen, dus we hebben echt veel meer onderzoek nodig naar dit
thema. Hoe we mensen weerbaar maken tegen onlinecriminaliteit is de
hamvraag van ons onderzoeksprogramma. We zijn deze zomer gestart. Ik heb
het antwoord dus nog niet. Wat ik wel graag zou willen aanmoedigen, is
dat interventies altijd starten met wetenschappers aan boord. Ik ben een
praktijkgericht onderzoeker. Ik doe dat niet voor niets aan een
hogeschool. Dat heeft ermee te maken dat interventies heel waardevol
worden als je start met de kennis die er al is, als je vervolgens
onderzoekers laat meedenken over design, zodat het allemaal ook meetbaar
wordt, en als je vervolgens gaat evalueren, zodat je echt kunt spreken
van een evidencebased interventie. Dat gebeurt gelukkig meer en
meer.
Dat haakt ook een beetje aan op de tweede vraag. Zeker als we kijken
naar het thema onlinefraude, zien we dat er al integraal wordt
samengewerkt door heel veel partijen, onder andere in de werkgroep
Integrale aanpak online fraude. Het is dus niet alsof we van nul moeten
komen, maar er is veel meer capaciteit en verantwoordelijkheid nodig en
veel meer kennis over dit thema voordat we daadwerkelijk stappen kunnen
ondernemen. Waar kunnen we dan wel beginnen? Laten we gewoon eens in
gesprek gaan met slachtoffers en kijken waardoor ze slachtoffer zijn
geworden, waar ze behoefte aan hebben en hoe we ze kunnen helpen, als ze
dat willen, om zichzelf beter te beschermen in de toekomst.
En, ten tweede, laten we werken aan social engineering, weerbaarheid
tegen social engineering. Want wanneer mensen zich ervan bewust worden
dat als ze een appje, een mailtje of wat het ook is krijgen en ze onder
druk worden gezet, er ineens heel veel haast bij is en er allemaal
dingen van ze worden gevraagd waarvan ze denken "wat is dit eigenlijk",
zou je willen dat ze een soort noodknop in hun brein hebben ontwikkeld.
Dat is moeilijker gedaan dan gezegd, maar daar moeten we wel met z'n
allen naartoe: neem even een stap terug, denk even na, laat het even
liggen, want er is niks wat binnen één minuut gedaan moet worden. Zo
kunnen we bijvoorbeeld werken richting weerbaarheid.
Over de integrale aanpak heb ik al even gezegd dat daar dus veel meer
capaciteit op het thema en integrale verantwoordelijkheid voor nodig is.
Er wordt gewerkt aan een soort stappenplan: waar moet je je als
slachtoffer als eerste melden en waar ga je dan daarna naartoe? Het
eerste punt — daar zijn die partijen voor zover ik weet samen mee
akkoord — moet de betaaldienstverlener zijn, oftewel je bank. Want die
kan eerst kijken of er direct kan worden ingegrepen. Als je zo'n
betaling tegenhoudt, bevriest of terugstort, dan heb je eigenlijk al
heel veel ellende voorkomen die daarna had kunnen komen. Daarna moeten
er partijen klaarstaan die dat goed samen oppakken. Dat is ook weer
afhankelijk van de voorkeur van slachtoffers, want de een wil wel
aangifte doen en de ander niet. Er is dus al het een en ander gebeurd.
Er zijn goede stappen gezet, maar er kan nog veel meer. Er zijn hele
enthousiaste mensen op dit thema bezig en als zij meer middelen en
verantwoordelijkheden krijgen, dan is er denk ik heel veel mogelijk op
dit thema.
Dan de laatste vraag. Sorry, ik heb 'm opgeschreven. Die gaat over de
inkeerregeling. Ik wil daar niet te lang over uitweiden, want hier
begeven we ons op een territorium buiten mijn eigen expertise. Ik vind
het wel van cruciaal belang dat geldezels niet als criminelen worden
bekeken, maar als slachtoffer/daders. Dat is een complexe groep. We zien
dat er heus wel daders tussen zitten, die echt wel weten waar ze aan
beginnen, die voor €50 denken "ik loop toch nul risico" tot ze een brief
krijgen of ze even €4.000 willen terugbetalen die via hun rekening is
weggesluisd. Die groep kan je ook anders aanpakken dan de andere groep,
die echt risico loopt. Die moeten we helpen om niet verder in de
problemen te raken. Dan heb ik het niet alleen over verder in de
criminele problemen. Ook als we denken aan schuldenproblematiek, is dat
een belangrijk thema om deze vaak jonge kwetsbare groep voor te
behoeden.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Galič.
Mevrouw Galic:
Ik ga me aansluiten bij mevrouw Van 't Hoff-de Goede. Er is heel veel
capaciteit nodig voor een integrale aanpak. Waar ligt het zwaartepunt
van het probleem volgens mij? Ten eerste is het strafrecht niet de
oplossing als het gaat om onlinefraude. Zoals wij al hebben geschreven
in ons factsheet, is er een groot belang in de uitwisseling van
persoonsgegevens. Dat betekent dus dat heel veel kennis van
gegevensbeschermingsrecht nodig is. Deze persoonsgegevens moeten worden
uitgewisseld in heel veel gevallen, maar dat moet worden gedaan volgens
het gegevensbeschermingsrecht. Dat vind ik belangrijk om te
vertellen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Buisman.
Mevrouw Buisman:
Even kijken. Ten aanzien van die integrale aanpak van de onlinefraude.
Ik heb geen ervaring met samenwerking met verschillende instanties. Wel
ben ik op dit moment betrokken bij een groot WODC-onderzoek naar
interventies op het terrein van financieel-economische criminaliteit.
Dat is een effectstudie daarvan, planevaluatie en procesevaluatie. Wat
je daarin terug ziet komen, is dat kennis van elkaars mogelijkheden om
in te grijpen, dus kennis van de verschillende interventies die bestaan
bij politie en justitie, maar ook bij de ketenpartners, van groot belang
is. Ik wees in het kader van onze gespreksnotitie ook al op JUSTIA, dat
onder andere door het Openbaar Ministerie en het CCV is ontwikkeld.
Daarin zijn al die verschillende interventies opgenomen en het is
doorzoekbaar als je bepaalde dingen wil doen bij een bepaald geval. Ze
hebben daar allerlei functies in zitten om op die manier op zoek te
kunnen gaan naar de beste oplossing. Dat soort manieren om elkaar te
informeren over wat er mogelijk is buiten het strafrecht om of om te
bepalen of een zaak nou wel of niet via het strafrecht moet worden
afgedaan zijn daarin heel belangrijk.
Ik zou graag nog twee punten willen opmerken in het kader van wat
mevrouw Van 't Hoff net zei over het voorstel om geen aangifte van
slachtoffers te verlangen. Het is belangrijk om je te realiseren dat
alleen in het geval van klachtdelicten een aangifte van een slachtoffer
wordt vereist om als politie tot opsporing over te gaan. In deze
gevallen — ik heb net even gekeken — zie ik niet genoteerd staan dat een
klacht vereist is. Dan zou een aantal meldingen voldoende kunnen zijn om
te zeggen: we gaan over tot nader onderzoek. Dat zou eventueel ook bij
een andere instantie kunnen worden belegd. Daarbij rijst denk ik wel de
vraag wat er dan gebeurt met die slachtofferbelangen, want op het op het
Openbaar Ministerie rust bijvoorbeeld een plicht om die
slachtofferbelangen te waarborgen binnen de strafprocedure. Dat betekent
niet alleen het belang bij een mogelijke schadevergoeding, maar
bijvoorbeeld ook het recht op informatie en het recht om te spreken. Dus
in zoverre kan er dus een vraag rijzen hoe je dan zorgt dat de
slachtofferbelangen voldoende worden gewaarborgd. Het kan ook een
conclusie zijn dat dit dan in deze gevallen misschien minder
noodzakelijk is.
Ten aanzien van de inkeerregeling voor de geldezels is het misschien
vruchtbaar om te kijken hoe met slachtoffers van mensenhandel wordt
omgegaan. Er zijn namelijk, denk ik, enige gelijkenissen te ontwaren
tussen de geldezels en slachtoffers die zowel eerst zijn geronseld als
daarna zelf andere slachtoffers ronselen. Daarvoor geldt ook een
speciale inkeerregeling.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot mevrouw Junger.
Mevrouw Junger:
Heel even over het meervoudige slachtofferschap. Wij doen op de
Universiteit Twente in ieder geval al heel erg lang onderzoek naar de
vraag hoe je mensen beter kunt informeren. Onze conclusie is dat
kennisoverdracht cruciaal is. Dat kan ook zijn hoe je een foute URL in
een e-mailadres herkent. Hoe kan je een e-mail begrijpen? Dat kan door
te proberen de achtergrond van die e-mail te herkennen. Wij zien ook het
volgende. Van de mensen die bijvoorbeeld via e-mail benaderd zijn, zijn
degenen die er niet in trappen, in tegenstelling tot degenen die er wel
in trappen, degenen die kennis hebben. Zij zeggen bijvoorbeeld "de bank
stuurt niet zo'n e-mail" of "ik zag dat dat adres helemaal fout is". Ik
denk dus dat kennis heel belangrijk is. Nou is er online, op de website
van de bank enzovoort, al heel veel kennis. Het punt is natuurlijk dat
mensen die in die e-mail trappen, denken dat het oké is, dus zij gaan
niet op zoek naar die kennis. Het is dus belangrijk om die kennis
proactief aan ze aan te bieden. Dan is het een beetje lastig dat als je
"be aware" tegen ze zegt, ze nog niet meteen weten waar ze op moeten
letten. Dan moeten mensen toch het een en ander een beetje gaan
bijhouden, bijvoorbeeld dat een bepaalde e-mail de laatste e-mail van de
bank is die frauduleus is, of welke technieken de fraudeurs nu
toepassen. Dan zul je toch stap voor stap al die opties die er voor
fraudeurs bestaan, moeten "adverteren" en mensen ervoor moeten
waarschuwen. Ons ideaal was om een onlinecursus aan te bieden om mensen
te leren hoe je een foute URL herkent. Dat kan door mensen voorbeelden
te laten zien en door ze te laten trainen. Dat is niet een one-shot die
gaat helpen. Dat moet je blijven doen. Voor ons was het een probleem dat
het niet makkelijk is om geld te vinden om die preventieve interventies
te gaan ontwikkelen, wat eigenlijk jammer is. Maar op basis van
overzichten van de literatuur en wat we zelf aan onderzoek hebben
gedaan, is dit, denk ik, op dit moment de situatie.
De vraag bij welk ministerie we dit allemaal moeten gaan onderbrengen,
is een leuke vraag. Het dilemma is natuurlijk dat preventie toch het
beste is. Wij gaan ervan uit dat er een onuitputtelijke bron van
potentiële daders is. Als je op de ene plek een poort afsluit, dan opent
zich er weer één op een andere plek. Dan is er ergens weer een beetje
activiteit en dan moet je dáár weer ingrijpen. Dat is niet anders.
Preventie heeft heel goed geholpen voor de traditionele criminaliteit.
Die is tegen de verwachting in op een gegeven moment gestabiliseerd en
sinds 2000 afgenomen. Dat was toch voor het belangrijkste deel het
resultaat van preventie. Dat zullen we voor onlinefraude ook moeten
doen. Dat is voor een deel lastiger. We weten nog niet precies hoe dat
moet. We hebben natuurlijk niet alleen daders in Europa, maar ook in
Thailand en Cambodja enzovoort. Dan is preventie het slimste. Het
lastige is dat als je kijkt wie wat moet doen, dan moeten de banken,
bedrijven, de onlinewinkels en de marktplaatsen iets doen en moeten de
socialmediaconcerns worden aangepakt. Dat wil je dan een beetje
integreren en wie gaat dat dan doen? Een nationaal fraudecentrum. Dat
wil je dan ergens onderbrengen. Ik durf het ook niet precies te
zeggen.
De voorzitter:
Heel hartelijk dank. Nog een hele korte aanvulling van mevrouw Van 't
Hoff-de Goede. Dan gaan we daarna verder.
Mevrouw Van ’t Hoff:
Ik wilde daar inderdaad graag iets aan toevoegen, want ik ben het er
helemaal met professor Junger over eens dat als je geen kennis hebt over
hoe je je hoort te gedragen, dat gedrag natuurlijk al helemaal niet gaat
gebeuren. Maar, zoals ik al zei, we hebben wel meer dan awareness nodig.
Maar ik wilde hem ook nog even omdraaien. We leggen hier de
verantwoordelijkheid voor eigen veiligheid bij burgers. Het gaat niet
alleen om e-mails, want je moet ook je wachtwoord sterk houden, je mag
nergens op klikken en je moet al je software updaten. Oftewel, we vragen
een breed scala aan gedragingen van burgers en leggen daarvan de
verantwoordelijkheid bij de eindgebruiker neer. Met campagnes komen we
dan nooit op het punt dat iedereen begrijpt hoe hij zich volledig veilig
moet gedragen en dat ook nog eens gaat doen. Moeten we die
verantwoordelijkheid dus wel bij de eindgebruiker leggen of moet dat
fundamenteel anders worden aangewezen? Dan kun je bijvoorbeeld nadenken
over een Outlook dat zich bewust is van de frauduleuze e-mails die
verstuurd worden. Met scraping kunnen wij heel makkelijk signaleren dat
die e-mails nog steeds worden gekopieerd en naar duizenden en duizenden
mensen worden gestuurd. Waarom kan daar niet een geautomatiseerd bericht
bij? Zo hoeven mensen niet een nieuwsbrief te lezen over de nieuwste
phishingberichten, maar krijgen ze gewoon live, op het moment dat ze hem
krijgen, een pop-up: let op, deze is gevlagd als "frauduleus". Dat wilde
ik nog even toevoegen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil u alle vier heel hartelijk bedanken. Het is zeer
waardevol om van experts te horen wat hun inzichten zijn. Dank u wel.
Dan schors ik voor enkele ogenblikken en vraag ik de volgende gasten om
plaats te nemen aan tafel.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Blok 2: Publiek/Publiek-private samenwerking
Gesprek met:
Henriëtte Bongers, directeur-bestuurder Fraudehelpdesk
Caroline Sander, vertegenwoordiger Electronic Crimes Task Force (ECTF), werkzaam bij de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies van de politie
Aleid Wolfsen, voorzitter Autoriteit Persoonsgegevens
Esther Mieremet, projectadviseur bij ECP, Platform voor de InformatieSamenleving
Anne Jan Oosterheert, landelijk portefeuillehouder gedigitaliseerde criminaliteit bij de politie
De voorzitter:
Welkom terug. We gaan verder met het tweede blok. Dat hebben wij
"publiek-private samenwerking" genoemd. Allereerst welkom aan mevrouw
Bongers, directeur-bestuurder van de Fraudehelpdesk, mevrouw Sander,
vertegenwoordiger van de Electronic Crimes Task Force bij de politie, de
heer Wolfsen, voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens, mevrouw
Mieremet, projectadviseur bij ECP, en de heer Oosterheert, landelijk
portefeuillehouder gedigitaliseerde criminaliteit bij de politie. Heel
goed dat u er allemaal bent. We hebben u gevraagd om een soort pitch of
inleiding van een minuut of twee voor te bereiden. Ik weet dat dat
lastig is. We zijn niet superstreng, maar we hebben wel kort de tijd. Ik
ga u dus vragen om het beknopt te houden, want dan kunnen wij nog met u
het gesprek voeren.
Mevrouw Bongers, aan u als eerste het woord.
Mevrouw Bongers:
Voorzitter, Kamerleden, dank voor de uitnodiging. Fijn om hier te mogen
zijn. Het is ook goed dat het onderwerp onlinefraude op de politieke
agenda staat. In de strijd tegen onlinefraude staat de Fraudehelpdesk
dagelijks aan de frontlinie als uniek landelijk meldpunt en
laagdrempelige vraagbaak waar burgers en ondernemers terecht kunnen met
hun vragen, hun zorgen en hun meldingen. Wij bieden persoonlijke hulp,
geven mensen handelingsperspectief, wijzen ze de juiste weg en stellen
gedupeerden gerust. Zo voorkomen we schade door vroegtijdige signalering
en advies. Die meldingen zijn ook goud waard. Ze laten zien wat er in de
samenleving gebeurt, vaak nog voordat andere instanties het in beeld
hebben.
Onlinefraude is geen randverschijnsel meer. Het is uitgegroeid tot het
meest voorkomende delict in Nederland. Eén op de vijf Nederlanders is
slachtoffer. Dat zijn ongeveer 3 miljoen mensen. Daarnaast krijgt een
veel grotere groep te maken met pogingen tot oplichting. De
maatschappelijke schade, financieel en emotioneel, is enorm. Wanhoop,
schaamte en verlies van vertrouwen in de maatschappij zijn een
dagelijkse realiteit voor miljoenen burgers. De urgentie is groot. Dit
jaar hebben wij al meer meldingen ontvangen dan in het hele voorgaande
jaar. Die trend zet alleen maar door. Vorig jaar ontvingen we 65.000
meldingen en 650.000 valse mails. Op dit moment hebben we al 80.000
meldingen ontvangen. Als deze lijn doorzet, verwachten we binnen vijf
jaar 200.000 meldingen. Als ik daar de valse mails bij optel, gaat het
om een miljoen mensen die op enig moment in het jaar contact met ons
zoeken. Daarbij gaat het niet alleen om phishingmails en telefoonscams,
maar ook om complexe vormen van fraude met AI en deepfakes. Fraude treft
niet alleen kwetsbare groepen, maar ook digitaal vaardige mensen en
ondernemers. Vaak denkt men "het gebeurt mij niet", maar het kan ieder
van ons overkomen.
Onze melders willen vooral geholpen worden. Ze willen dat er iets met
hun melding gebeurt. Ze voelen zich vaak geen traditioneel slachtoffer,
maar willen wel dat daders worden aangepakt. Wij vervullen een unieke
loketfunctie in het bouwen aan maatschappelijke weerbaarheid en dragen
bij aan de herkenning van signalen, zodat deze effectiever hun weg weten
te vinden naar onder andere de politie. Meldingen worden gestructureerd
verzameld, trends worden herkend en informatie wordt geanonimiseerd
doorgeleid. Dankzij intensievere samenwerking met de politie en onze
andere partners lukt dat steeds beter. Laat ik een voorbeeld geven. We
hebben de afgelopen maanden een pilot gedraaid met de politie, waarbij
een politiemedewerker is gestationeerd bij de Fraudehelpdesk. Dat leidde
tot 40% meer aangiften en veel snellere opvolging. Dat is synergie in de
praktijk, en dat is precies wat er nodig is.
Maar we lopen ook tegen grenzen aan. Met een klein team en beperkte
middelen verwerken we deze grote aantallen. We hebben al veel bereikt,
ook dankzij de politieke steun die we van u hebben gekregen. Denk aan de
uitbreiding van onze dienstverlening, de vergroting van onze
naamsbekendheid, samenwerking en zichtbaarheid in de media. Wij willen
hét nationale loket zijn voor onlinefraude, voor zowel burgers als
bedrijven. We willen een plek zijn waar mensen met hun vragen
terechtkunnen, waar slachtoffers weten dat ze serieus worden genomen,
waar data direct bijdragen aan preventie en opsporing en waar
samenwerking in de keten vanzelfsprekend is. Kortom, we zijn er voor de
samenleving, dag in, dag uit.
Onze oproep aan u als politiek is: veranker de Fraudehelpdesk
structureel als nationaal loket in de aanpak van onlinefraude en
ondersteun de duurzame samenwerking met publieke en private partners. Zo
laat u zien dat slachtoffers er niet alleen voor staan en dat Nederland
klaar is voor een toekomstbestendige aanpak van deze vorm van
high-impact crime. Onlinefraude raakt iedereen. De aanpak moet dat ook
doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Sander.
Mevrouw Sander:
Dank u wel. Hartelijk dank dat ik hier vandaag aanwezig mag zijn. Mijn
naam is Caroline Sander en ik zit hier namens de Electronic Crimes Task
Force als onderdeel van de Eenheid Landelijke Opsporing, waar dat team
onder valt. Ik kom u vandaag vertellen wat de ECTF doet, waar we tegen
aanlopen en waar u ons hopelijk bij kan helpen.
De ECTF is een bewezen samenwerking tussen publieke en private partijen,
tussen banken, politie en Openbaar Ministerie, die al sinds 2011
digitale bancaire criminaliteit tegengaat, waaronder onlinefraude. Die
vereende krachten zijn heel hard nodig in een speelveld dat razendsnel
verandert op basis van technologieën die steeds meer vooruitgang boeken.
De impact wordt ook steeds groter. Daarom vind ik het ook heel erg
belangrijk om hier te zijn vandaag, want de cijfers liegen er niet om.
Het is al een paar keer genoemd, maar bijna de helft van het aantal
slachtoffers van criminaliteit in 2023 is slachtoffer geworden van een
online vorm van criminaliteit, waaronder bankhelpdeskfraude,
vriend-in-noodfraude en phishing — thema's waar de ECTF aan werkt. Dat
is niet zo gek, want geen enkele criminaliteitsvorm is zo schaalbaar en
zo toegankelijk als deze vormen van criminaliteit. Om u een voorbeeld te
geven: phishingpakketten zijn te koop voor €150. Daarvoor krijgt u een
complete valse bankwebsite en een beheerpanel. De komst van AI en het
toenemende aantal datadiefstallen maken dit probleem alleen maar
nijpender. Criminelen kunnen steeds gerichter hun werk doen en het
aantal criminaliteitsvormen neemt alleen maar toe.
De ECTF is de afgelopen jaren succesvol geweest, maar we moeten niet
stilstaan en we moeten ook vooruitkijken. Dat vraagt om anticiperen en
slim kunnen opsporen. We hebben vandaag hele mooie voorbeelden gezien.
Ik heb ook positionpapers gelezen waarin preventie centraal staat. Het
voorkomen van onlinefraude is enorm belangrijk, want iedere stap die wij
kunnen zetten om criminelen te frustreren, is er een richting een
veilige samenleving. Maar een stevig sluitstuk is echt net zo
belangrijk. Dat vraagt om effectieve opsporing, want alleen zo hebben we
echt een impact op het ecosysteem van onlinefraude. Het gaat over de
fraudeurs en de criminele netwerken die hierachter zitten. Dat vraagt om
samenwerking, brede bestrijding, een offensieve aanpak en
meerschaligheid. We hebben het al vaker gehad over het doen van
aangifte, maar dat voelt een beetje als dweilen met de kraan open, want
één dader maakt niet één slachtoffer, maar wel honderden of soms
duizenden slachtoffers. Wij moeten dus onderzoeken draaien die de hele
keten aanpakken. Dan gaat het om onderzoek naar money mules, de
zogeheten geldezels, maar ook naar de bouwers van dat soort
phishingpanels en naar de facilitators, die hele infrastructuren
faciliteren om dit soort phisingpanels te beheren.
In die opgave, die de ECTF ook heeft, stuiten wij op belemmeringen,
namelijk in het delen van data. Signalen komen te laat bij elkaar,
waardoor netwerken niet effectief aangepakt kunnen worden, criminelen
onder de radar kunnen blijven en er nieuwe slachtoffers blijven vallen.
Vandaag vragen wij dan ook eigenlijk aan u om samen met ons en de AP —
we hebben ook de positionpaper van Aleid gelezen — te verkennen of wij
informatiedeling sneller en effectiever kunnen oppakken. Wellicht kan
dat als de ECTF onder de WGS komt te hangen, zodat wij burgers kunnen
blijven beschermen en criminelen kunnen oppakken. Uiteraard is het
daarbij belangrijk dat de wet- en regelgeving proportioneel is ten
aanzien van de privacy, die ook de burger raakt. Daarover zijn wij het
volledig met elkaar eens, denk ik. Met een wettelijke verankering hopen
wij eigenlijk minder juridische beperkingen te ervaren, waardoor wij
effectief kunnen opsporen en echt impact kunnen maken op een vorm van
criminaliteit die alleen maar schaalbaarder, sneller en slimmer te werk
gaat.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U noemde hem al, maar nou is het woord aan de heer Wolfsen.
Gaat uw gang.
De heer Wolfsen:
Dank u wel, meneer de voorzitter en geachte leden. Bedankt voor de
uitnodiging om hier met u in gesprek te gaan over onlinefraude. Ik ga
mevrouw Sander aan het eind van bijdrage ook wat bedienen, een klein
beetje, dus blijft u opletten.
Ook de AP ziet dat het voor mensen in Nederland belangrijk is dat
onlinefraude effectiever wordt aangepakt. Ik denk dat we het daar
allemaal over eens zijn. In onze gespreksnotitie zijn we ingegaan op hoe
dit veilig en met respect voor grondrechten van mensen kan en moet
gebeuren. Graag licht ik die punten in deze bijeenkomst nog even
toe.
Iedereen in Nederland kan te maken krijgen met onlinefraude, zeker als
je ziet hoe gedigitaliseerd onze wereld tegenwoordig is. Mensen hebben
vaak geen andere keuze dan zaken online te regelen en dat kan grote en
ook serieuze risico's met zich meebrengen. De vorige sprekers, de beide
buurvrouwen en ook die in het vorige panel, hebben kraakhelder gemaakt
hoeveel slachtoffers er worden gemaakt online. In het Actieplan
Integrale aanpak online fraude presenteert het kabinet daarom plannen om
onlinefraude beter aan te pakken. De AP juicht dit toe, maar bepleit ook
dat het zorgvuldig gebeurt en met kraakheldere definities. Dat is
essentieel om duidelijk te krijgen wat onlinefraude precies behelst en
welke maatregelen daartegen proportioneel, doeltreffend en rechtmatig
zijn. Met de uitkomsten van het onderzoek van het ministerie van
Justitie en Veiligheid — dat laten ze nu uitvoeren door TNO — kunnen
fraudevormen mogelijk beter worden opgemerkt en dat kan zorgen voor een
gerichtere aanpak van onlinefraude, eventueel met nieuwe wetgeving als
mocht blijken uit het onderzoek dat dat nodig is.
De AP stelt dan ook voor dat gekeken wordt naar de mogelijkheden binnen
het huidige wettelijke kader, sowieso al, want bestaande wetgeving kan
misschien al uitkomst bieden en vaker mogelijkheden bieden dan nu wordt
verondersteld. Dat kan ook de aanpak verbeteren. Mocht nieuwe wetgeving
nodig zijn om zaken goed of beter te regelen, dan zal de noodzaak
daarvan natuurlijk goed moeten worden aangetoond. Dan zal de AP altijd
toetsen of dat in verhouding staat tot de inbreuk op de privacyrechten
van mensen. Dat is belangrijk voor slachtoffers, maar het is natuurlijk
ook belangrijk voor de mensen die verdacht worden of kunnen worden van
fraude.
Verder leest de AP in de inbreng van de overige deelnemers meerdere
keren dat bij de aanpak van fraude de AVG als een belemmering voor
gegevensdeling wordt gezien. Ik benadruk graag dat er juist binnen de
AVG veel mogelijkheden zijn om het wel te doen. Vooropstaat dat
gegevensdeling natuurlijk altijd rechtmatig moet zijn en gebaseerd moet
zijn op een heldere en goede grondslag. Met andere woorden: het delen
van informatie kan altijd alleen op basis van — kort samengevat — door u
vastgesteld recht. De AP nodigt organisaties en bedrijven die moeite
ervaren met de AVG — ook dat komt helaas nog veel voor — graag uit om
hierover met ons in gesprek te gaan. De AVG is namelijk niet ingevoerd
om het delen van persoonsgegevens te verbieden. Integendeel, zou ik
denken. Het moet juist mogelijk zijn om onlinefraude tegen te gaan. Het
gaat er wel om dat grondrechten van mensen ook bij het opsporen van
fraude worden gerespecteerd, van slachtoffers, maar ook van daders of
potentiële verdachten. Als die afweging in de wetgeving en/of de
praktijk lastig te maken is — dat kunnen we ons heel goed voorstellen,
mevrouw Sander — dan weet u ons te vinden en zullen we helpen waar dat
nodig is en kunnen we aanvullend meedenken, of over de juiste uitleg van
de wet of over of we moeten bepleiten dat aanvullende wetgeving nodig
is.
Tot slot doet de AP ook een beroep op u als leden van de Tweede Kamer.
Als wetgever en als controleur kunt u ervoor zorgen dat bij de
bestrijding van onlinefraude geen onevenredige inbreuken worden gemaakt
op grondrechten. Daarmee kunnen risico's soms zeer vergaand worden
afgewend. Zo kunnen we dan voorkomen dat mensen onbedoeld en onterecht
worden gediscrimineerd — dat wil zeggen op een discriminatoire wijze
worden geselecteerd voor onderzoek; ook dat moeten we samen indringend
tegengaan — of dat mensen die nergens van verdacht worden toch intensief
worden gevolgd met betrekking tot hun financiële doen en laten. Ook dat
moeten we met z'n allen niet willen.
Nogmaals, de AP is graag bereid om daarover in gesprek met iedereen die
dat wenst en om iedereen te adviseren die dat wenst. We zien uit naar uw
vragen hierover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Mieremet.
Mevrouw Mieremet:
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de uitnodiging. Het is misschien goed
om de achtergrond van waarom ik hier zit te duiden. Ik werk bij ECP,
Platform voor de InformatieSamenleving. Wij organiseren samenwerkingen,
samenwerkingen op het gebied van onder andere waar we hier voor zitten,
maar ook op dat van digitalisering in het algemeen. Wij zijn geen expert
in de keten, waar u hier wel allerlei experts hoort die een onderdeel
daarvan zijn, maar wij zijn ontzettende fan — dat wil ik hier ook graag
even melden — van zo'n integrale aanpak. Met elkaar, met private en
publieke partijen, samenwerken is de enige manier om dit te doen.
Het doel van dit overleg — ik heb het nog even teruggezocht — is inzicht
krijgen in de mogelijke bestrijding van onlinefraude en de mogelijke
inzet van publiek-private samenwerking. Op dat laatste ben ik al kort
ingegaan. Wij zijn een pleitbezorger van publiek-private samenwerkingen.
Veranker deze samenwerkingen dan ook. Dit project loopt en we merken dat
we als het gaat om geld de eindjes weer bij elkaar moeten krijgen om te
zorgen dat we straks verder komen. Dit is belangrijk. We zien ook dat de
regie en de scope van belang zijn, dus hoe zo'n samenwerking tot stand
komt, welke partijen betrokken zijn en hoe ze hun commitment kunnen
geven. Straks in de volgende ronde hier zullen partijen daar denk ik ook
dingen over vertellen.
Het andere deel is preventie. Daar hebben we hier ook al wat over
gehoord. Wat wij zien, is dat er veel fragmentatie ontstaat. Er zijn
veel heel goede ideeën en heel veel partijen die samenwerken. Wij zouden
in de integrale aanpak graag zien dat daar samenwerking is en dingen
beter met elkaar gedeeld worden. Mevrouw Junger sprak bijvoorbeeld net
over lesmateriaal. Nou, er is echt heel veel lesmateriaal. We moeten
alleen zorgen dat we dat van elkaar kunnen vinden en op de juiste manier
kunnen inzetten. Dat vergt dus regie.
Ik denk dat dat even mijn inbreng is tot nu toe. Dank u wel.
De voorzitter:
Veel dank. Dan geef ik het woord aan de heer Oosterheert.
De heer Oosterheert:
Dank, voorzitter. Dank, commissie. Fijn dat wij uitgenodigd zijn om ons
perspectief te geven vanuit de politie. Ik wil u kort mee terug nemen
naar de coronatijd. In de coronatijd gebeurde er wat bijzonders. De
woninginbraken daalden tot ongeveer nul — dat is ook niet verwonderlijk,
want iedereen zat thuis — maar ondertussen zagen wij een enorme stijging
in digitale criminaliteit en die stijging is sindsdien niet meer
weggegaan. Digitale criminaliteit is sinds dat moment de nummer één
criminaliteit van Nederland. We hebben de afgelopen periode veel
demonstraties gezien die over diverse onderwerpen gingen, maar er is
geen demonstratie voor het aanpakken van onlinecriminaliteit geweest.
Dat is best bijzonder, want ontzettend veel Nederlanders zijn hier
slachtoffer van en onze aanpak, als de bv Nederland, is nog onvoldoende
om hier een antwoord op te vinden. Waar wij in geloven als politie is
samenwerking in publiek-private samenwerkingen, zoals met de
Fraudehelpdesk en met de ECTF, omdat wij als politie niet het enige
antwoord kunnen zijn op deze vormen van criminaliteit. We zullen dus
meer barrières moeten opwerpen en daar hebben we dingen in te
ontdekken.
Wat hebben we de afgelopen periode wel gedaan? We hebben in de afgelopen
tijd gewerkt met de Operatie Centurion. Dat is een operatie vanuit de
politie waarin we hebben gekeken of wij veel dichter op deze vormen van
criminaliteit kunnen zitten om snel interventies te kunnen doen in het
criminele milieu. Dat is relatief succesvol geweest, maar we zijn ook
tegen een aantal barrières aangelopen. Eén barrière is bijvoorbeeld de
grensoverschrijdendheid. Er is al vaker gesproken, net ook door de
wetenschap, over hoe je daarmee omgaat. Ons stelsel is decentraal, ook
bij de politie. Dus het lokale gezag bepaalt grotendeels waar onze
opsporingscapaciteit aan besteed wordt. U begrijpt dat dat soms
ingewikkeld is als het slachtofferschap zich over heel Nederland bevindt
en het daderschap ook verspreid is over heel Nederland. Waar doe je dan
die zaak naartoe en hoe maak je die keuzes? Het selectiviteitskader
speelt daar natuurlijk ook in mee. Bloed aan de muur krijgt altijd meer
prioriteit dan onlineslachtofferschap.
Een tweede punt waar we tegenaan liepen is het snel uitwisselen van
data. Het uitwisselen van data gaat meestal traag, dat gaat met
vorderingen. Daardoor kunnen we niet realtime op deze vormen van
criminaliteit zitten. Criminelen zetten soms na een, twee of drie
belletjes een telefoon uit, gooien hun simkaart weg en gaan over naar de
volgende. Als wij er niet korter op zitten en samen met de telecomsector
barrières gaan opwerpen, zal dit de komende jaren doorgaan zoals het nu
gaat en dat betekent dus dat het de nummer één criminaliteit van
Nederland zal blijven.
We hebben ook de Digitale Meldkamer geïntroduceerd. Aangejaagd door de
wetenschap zeggen we: we moeten slachtofferschap veel meer centraal
stellen. Als iemand te maken krijgt met digitale criminaliteit, dan
komen we inmiddels met een auto ter plaatse, niet om meteen een dader te
pakken, maar wel om het slachtofferschap veel centraler te stellen en om
sporen snel veilig te kunnen stellen zodat we kunnen doorpakken. Dat kan
ook omdat de traditionele criminaliteit al jaren aan het dalen is.
Doen we al voldoende? Ik denk het niet. Jullie weten, als Kamer, dat de
politie financieel onder druk staat. Deze vorm van criminaliteit vraagt
om een investering. De investering die nu gedaan wordt, is vrij beperkt.
We krijgen er omgerekend ongeveer 4 fte per eenheid bij om deze vormen
van criminaliteit aan te pakken. Dat is bijzonder weinig als je kijkt
naar de omvang van deze vormen van criminaliteit. Dus is er werk aan de
winkel? Ja. Hoe? We doen dit samen met onze ketenpartners door middel
van het bestendigen van de Fraudehelpdesk en de samenwerking met de
ECTF. Aleid, dat doen we uiteraard in goede samenwerking met de
Autoriteit Persoonsgegevens, want we willen staatsrechtelijk blijven
handelen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we over tot de vragen. Hiervoor geldt hetzelfde
recept. Ik wil eerst de vragen verzamelen. Stelt u vooral korte vragen.
Ik ga jullie ook vragen om korte antwoorden te geven, zodat we meerdere
vragen kunnen stellen. De heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank voor uw komst en toelichting. Ik heb eerst een vraag aan mevrouw
Sander. Toen ik een tijdje geleden bij de politie was, hadden we het
over slachtofferschap bij onlinefraude. Toen werd geopperd dat er een
framework voor slachtofferpreventie moest komen. Er zijn nog best wat
moeilijkheden om personen die potentieel slachtoffer worden of die in
veel databases voorkomen, proactief te verwittigen om herhaald
slachtofferschap te voorkomen. Zou u kunnen toelichten wat de hobbels op
dit moment zijn en wat wel en niet mogelijk is?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
We hebben het de hele tijd over de aanpak. Ik hoor u allemaal goede
dingen zeggen. Het is ook goed dat we het daarover hebben, maar ik hoop
dat u elkaar ook ziet zonder dat wij elkaar hier vanmiddag treffen. Ik
wil het in dat kader even specifiek hebben over de Fraudehelpdesk, want
ik herinner me dat daar een onderzoek naar is geweest. Dat is al even
geleden. De politie zegt: we werken samen met de Fraudehelpdesk. Mevrouw
Mieremet zegt: het is goed dat er één punt is. Hoe staat het nu met de
reactie op dat onderzoek? Misschien is het raar om dit aan u te vragen,
maar is de Fraudehelpdesk nu ook hét meldpunt? Want we vinden met z'n
allen dat er een meldpunt moet zijn. Of is dat nog steeds een van de
openstaande punten bij onlinefraude?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Daar wil ik even op voortborduren. Door de voorgaande sprekers is
genoemd dat er een nationaal fraudecentrum moet komen, waar de
Fraudehelpdesk eventueel onder kan vallen. Mevrouw Bongers gaf in haar
bijdrage aan dat de onlinefraude in een ongekend tempo toeneemt. Mijn
vraag is: kunnen jullie dat überhaupt aan, qua mensen, geld, capaciteit
en kennis? Want ik weet niet welke taken jullie op dit moment allemaal
al uitvoeren. Die zijn volgens mij heel breed. Als we kijken naar het
hier en nu van de Fraudehelpdesk, kunnen jullie het dan aan? Kunnen
jullie straks doorgroeien naar een nationaal fraudecentrum en wat is
daarvoor nodig?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dat was precies ook mijn vraag, maar dat maakt niet uit. Ik stel hier
meteen een vervolgvraag over aan mevrouw Bongers. Zij gaf aan dat er ook
een rol is weggelegd voor de politiek. Ik vraag mij af: wat verwachten
jullie op dit moment exact van de politiek?
De voorzitter:
Ik zal hier zelf één vraag aan toevoegen voor de heer Wolfsen. Er is
door u en de andere sprekers veel gesproken over gegevensdeling. U zei
daarover: ga maar in gesprek met ons; dan kunnen we het erover hebben.
Dat klinkt heel verstandig, maar mijn vraag is: kunnen jullie dat
waarmaken? Ik heb het dan zowel over de rol — want jullie zijn
tegelijkertijd ook de toezichthouder mocht er wat fout gaan — als over
de capaciteit. U begrijpt mijn vraag, dus ik hoop dat u die kunt
beantwoorden. Misschien kunt u in ieder geval ingaan op de vraag in
hoeverre de AP dat ook echt waar kan maken.
Goed. We gaan beginnen met mevrouw Bongers. Volgens mij zijn er drie
vragen aan u gesteld.
Mevrouw Bongers:
Ik ben nog niet zo ervaren in de Kamer. Ik vergeet de microfoon elke
keer.
Dank voor de vragen. Er is in 2023 een rapport uitgebracht door het
WODC. Daarin is aangegeven dat de Fraudehelpdesk een unieke organisatie
is. De taken los van elkaar zijn niet uniek, maar de combinatie wel. Op
dit moment is daar nog geen beleidsreactie op verschenen.
Dan de vraag van mevrouw Mutluer over een nationaal fraudecentrum. Wij
zijn op dit moment een hele kleine organisatie. We werken met vijftien
mensen. Als je kijkt naar wat we allemaal doen, dan zie je dat dat
eigenlijk niet in verhouding staat tot de omvang van onze organisatie en
de financiering daarvan. We behandelen alle mails en telefoontjes die we
binnenkrijgen. Ik gaf net de aantallen aan. Dat geldt ook voor valse
e-mails. We zorgen daarnaast voor alerts. We hebben vandaag nog een
alert uitgedaan over de grote clubactie waarbij kinderen langs de deur
komen en je een QR-code moet scannen. Vervolgens blijkt dat je ineens
vastzit aan een abonnement. We proberen mensen te waarschuwen met onze
alerts. We werken nauw samen met een heel aantal partijen — de politie
is net al genoemd — om ervoor te zorgen dat we aan de voorkant
informatie verzamelen, zodat de politie en de strafrechtketen verdere
stappen kunnen zetten. Er vinden inmiddels ook verkennende gesprekken
plaats met de banken.
Maar het vraagt wel heel veel creativiteit van ons om de Fraudehelpdesk
in de basis te laten doen waar we voor zijn, namelijk advies geven en
helpen. Denk ook aan doorontwikkeling en aan het zo snel mogelijk afdoen
van de zorgen van mensen die zich bij ons melden. We willen er ook voor
zorgen dat we het makkelijker maken voor mensen om een melding te doen.
We zijn bijvoorbeeld bezig met de ontwikkeling van een app. Mensen
hebben altijd hun telefoon bij zich, dus dan kunnen ze ook veel
makkelijker iets melden. We hebben ook een signaleringsfunctie en we
maken trendanalyses. Dat vraagt veel van ons. Eigenlijk is het huidige
kader te weinig. Vandaar ook mijn oproep om het te verstevigen. Ik zie
ons echt als een soort huisarts. We krijgen heel veel mensen aan de
telefoon die nog geen slachtoffer zijn, maar die wel het vertrouwen in
de maatschappij verliezen. Ze krijgen bijvoorbeeld een mailtje van de
Belastingdienst of van het CJIB en denken: "Is dit nou echt? Waar moet
ik op letten? Is dit echt? Help me, Fraudehelpdesk." We proberen altijd
te kijken wat er aan de hand is en we proberen mensen gerust te stellen
door te zeggen: nee, u bent niet gehackt. En als mensen wel benadeeld
zijn, dan vertellen we wat het handelingsperspectief is.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Sander.
Mevrouw Sander:
Als het gaat over slachtofferschap, dan is de ECTF een prachtig
voorbeeld. Binnen de ECTF kunnen we modi operandi met elkaar delen. Wat
gebeurt er nu? Wat zien banken voorbijkomen als het gaat over de
werkwijze van criminelen? Door die informatie met elkaar te delen,
kunnen andere banken ook weer maatregelen treffen om hun beveiliging
beter op orde te brengen en hun weerbaarheid te vergroten, waardoor we
slachtofferschap voorkomen.
Een ander prachtig voorbeeld dat ik mooi vind om te benoemen als het
gaat over slachtofferschap, is dat wij onlangs onderzoek hebben gedaan
naar wat het met mensen doet als ze slachtoffer zijn van een
onlinedelict. Dat is al een paar keer naar voren gekomen. Wat kunnen we
met elkaar doen om dat te voorkomen? Die informatie en opbrengsten
worden gedeeld binnen de ECTF. Er wordt samen met de banken gekeken hoe
we die informatie kunnen terugleggen bij de bankmedewerkers die mensen
spreken die potentieel slachtoffer zijn of al slachtoffer zijn geweest.
Dat vertaalt zich naar handelingsperspectieven voor bankmedewerkers. Het
werd eerder al genoemd: op het moment dat er sprake is van mogelijk
slachtofferschap, dan belt een klant als eerste de bank. Wij treffen dat
soort maatregelen om hierop te acteren. De ECTF is daar een mooi
voorbeeld van.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Wolfsen.
De heer Wolfsen:
Dank voor de vragen, meneer de voorzitter. Er is inderdaad heel veel
gezegd over gegevensdeling. Dat is cruciaal. Als je fraude goed wilt
bestrijden, dan moet je persoonsgegevens delen. Daar is ook helemaal
niks mis mee, want dat gebeurt voor een uitstekend doel, namelijk het
tegengaan van slachtofferschap en criminaliteit. Laat daar geen
misverstand over bestaan. Alleen, zoals de heer Oosterheert zo mooi zei:
dat moet wel gebeuren binnen de grenzen van de rechtsstaat. Je wilt
mensen niet ten onrechte als verdachte aanmerken of ten onrechte
controleren. Je wilt data op een nette en rechtmatige manier
verzamelen.
Mevrouw Michon-Derkzen vroeg: zien jullie elkaar ook buiten deze zaal?
Dat klopt. Een tijdje geleden zaten de heer Oosterheert en mevrouw
Bongers in hetzelfde panel als ik bij een door de burgemeester van
Apeldoorn georganiseerde bijeenkomst over dit soort problematiek.
Daaruit bleek eigenlijk ook dat er een soort — het woord is nog niet
gevallen, maar ik noem het maar even — handelingsverlegenheid ontstond,
bij politie, private instellingen, banken en onderwijs: wat mag ik delen
en wat mag ik niet delen? Toen heb ik ook gezegd dat wij daar veel meer
tijd en energie in willen, moeten en kunnen investeren. Voor de
ingewikkelde vraagstukken zou het best goed zijn als de Fraudehelpdesk
een publiekrechtelijke taak zou krijgen, zeg ik even als pleidooi voor
u. Nu is het natuurlijk een private stichting, maar als die een
publiekrechtelijke taak zou krijgen, dan kan die veel meer. Als je puur
een private instelling bent, dan is dat veel ingewikkelder. Daar wordt
enorm veel over getobd. Kunnen we dat waarmaken? Publieke instellingen
staan namelijk onder druk; we hebben net de politie in het nieuws gezien
en voor ons geldt hetzelfde. We zijn natuurlijk nog steeds best een
kleine, kwetsbare organisatie; wel wat groter dan in het verleden, dus
we doen wel veel meer op dat vlak.
Ik aarzel even om het te zeggen, maar ik zeg het toch maar, want het is
publieke informatie: bij de Belastingdienst is de afgelopen jaren heel
veel misgegaan, bijvoorbeeld. Daar was heel veel discussie en heel veel
handelingsverlegenheid. Daar werd fraude tegengegaan bij de
belastingaangifte; dat wilden ze goed controleren. Wij draaien nu een
project met de Belastingdienst, met een klein extra budget, dat op de
grote Belastingdienstbegroting een afrondingsverschilletje is. De
Belastingdienst is er zeer tevreden over, de staatssecretaris is er zeer
tevreden over en de dg van de Belastingdienst is er zeer tevreden over.
Daar helpen we met een dedicated team met vragen als: wat kan er binnen
de grenzen van de wet en wat kan er binnen de grenzen van het recht? Dat
is zeer behulpzaam voor belastingambtenaren.
Het zou hier eigenlijk ook heel mooi zijn — van tevoren hadden we het er
al even over — om een soort dedicated team te hebben dat helpt bij
vragen als: wanneer mag het wel, waar is het onduidelijk en waar kunnen
wij normuitleg geven? We kunnen dan ook aan u verantwoording afleggen
over hoe we dat besteden. Soms lopen we er ook wel tegen aan dat
wetgeving dat in de weg staat. We moeten niet meehelpen met het maken
van beleid, maar wij kunnen wel zeggen: dit kan niet, maar hier kan de
wet vrij simpel worden aangepast. Of we kunnen zeggen wanneer de
wetgever aan zet is om de wet aan te passen — tenzij u zegt: dat wil ik
niet. Dan is dat ook duidelijk. Maar ik zou daar echt bij kunnen helpen.
Als we met zo'n team een aantal jaren werken op gegevensuitdeling binnen
de politie, met een klein extra toegespitst budget daarvoor, dan zouden
we echt grote stappen vooruit kunnen maken.
De voorzitter:
Op persoonlijke titel zeg ik dat er hier aan tafel mooie ideeën
ontstaan. Er waren niet direct vragen gesteld aan mevrouw Mieremet en de
heer Oosterheert, maar het kan zijn dat u toch ergens op wil reageren,
op een vraag of iets wat door de voorgaande sprekers is gezegd. Maar
voelt u zich niet verplicht, want we kunnen ook gewoon kijken wat voor
nadere vragen er komen. Dat laatste gaan we doen, hoor ik. Ik weet niet
of we nog toekomen aan een hele ronde. Het zou wel kunnen; dan zult u
een beetje tempo moeten maken, maar dat kunt u. Meneer Six
Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik zal snel praten, voorzitter. Ik heb nog een vraag aan mevrouw Sander.
Die gaat eigenlijk over wat u zei over de opsporing. Wat wij vaker horen
aan deze kant, is dat er bijvoorbeeld bij online fraude vaker wordt
ingezet op het verstoren dan op het daadwerkelijk opsporen en vervolgen
van daders, omdat dat effect mogelijk groter kan zijn. Kunt u ons een
beetje meenemen in hoe de afweging daarin wordt gemaakt, of dat
effectief is en of dat een middel is dat vaker ingezet zou kunnen
worden, om de schade te beperken?
De voorzitter:
Mag ik toch mijn eigen voorstel corrigeren en kijken of we toch meteen
even kunnen antwoorden? Dan kijken we gewoon hoever we komen. Dat is
denk ik slimmer. Kunt u hier meteen op reageren, mevrouw Sander?
Mevrouw Sander:
Ja, zeker. Ik denk dat we op allebei moeten inzetten. Als het gaat over
het bestrijden van online fraude: daarin zit een component die voor een
heel groot deel over preventie gaat. Vanuit de politie noemen wij dat
ook wel "het tegenhouden" of "het breed bestrijden". Dat gaat dus over
andere interventies dan het daadwerkelijk opsporen en vervolgen. Het is
allebei belangrijk, want zonder preventie redden we het niet met
opsporen, maar zonder opsporen hebben we niets aan preventie. Ik denk
dus dat het belangrijk is om op beide in te zetten. Als het gaat om
opsporen, is die meerschaligheid heel erg belangrijk, denk ik. Ik noemde
het eerder al. We moeten dus investeren in het aanpakken van de
geldezels en de ronselaars, maar we moeten ook zeker kijken naar de
grote netwerken die daarachter zitten, die vaak internationaal opereren,
en ook naar de facilitators die ervoor zorgen dat dit soort grote
phishingcampagnes mogelijk zijn. Het is een combinatie van verschillende
manieren van opsporen en bestrijden.
Mijn collega Anne Jan gaf al aan dat we daarbij als politie natuurlijk
wel wat te organiseren hebben. Er komt nu 4 fte bij voor de
verschillende regio's, maar wat je eigenlijk als politie wil, is dat de
aanpak van online criminaliteit daar veel meer in het DNA van het
dagelijkse werk komt te zitten. Je zou daar dan met elkaar bijvoorbeeld
de onderzoeken rondom de geldezels of de ronselaars kunnen draaien. Dan
zou de Eenheid Landelijke Opsporing, waar ik zelf werk, veel meer kunnen
zitten op die zware, internationaal georganiseerde netwerken, die hier
ook achter zitten, of op die facilitators. Ik denk dus dat die
meerschaligheid enorm belangrijk is, samen met de preventieve
maatregelen die ook heel hard nodig zijn.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik wil eigenlijk doorgaan op dat laatste en ik wilde een vraag stellen
aan … Volgens mij de heer Oosterheert? Ik heb slechte ogen. Ik ken de
politieorganisatie al een tijdje, maar niet zo goed als u. Ik denk dus
dat mevrouw Sander en de Landelijke Eenheid bezig zijn om de grote
criminele netwerken en de grote jongens te pakken en interventies te
doen op de rest. U heeft het over 4 fte extra per regio. Jullie zullen
allemaal zeggen dat 4 fte weinig is, maar wat gebeurt er nou überhaupt
in die regio? Is het zo dat die regio vanuit een basisteam ook verticaal
omhoog kan tot en met de club van mevrouw Sander en kan vragen: wat moet
ik nou doen? Je komt allerlei dingen tegen, er is altijd wat nieuws en
als je het snapt, dan is het de volgende dag weer anders, want die
criminelen gaan ook allemaal maar weer door. Is het dus zo georganiseerd
dat je vanuit basisteams effectiever kan zijn — dat hoop ik dan heel erg
— doordat de club van mevrouw Sander daar behulpzaam bij kan zijn? Werkt
dat zo? En hoe zou dat kunnen werken?
De heer Oosterheert:
Zo werkt het een beetje, maar nog niet in de volle omvang. Met Operatie
Centurion hebben we eigenlijk alle data van de aangiftes die binnenkomen
op één hoop gegooid, zodat we veel beter in staat zijn om te detecteren
welke criminele netwerken hierachter zitten. Even simpel gezegd: we
maken daar pakketjes van en die kunnen naar eenheden toe. Die kunnen in
de eenheden en ook in het basisteam opgepakt worden, daar waar een van
de daders woont. We zijn aan het experimenteren met dat mechanisme, maar
dat is verrekte lastig, want deze vorm van criminaliteit moet altijd
concurreren met "het bloed aan de muur", de klap-op-de-bek-zaak of de
woninginbraak. Die selectie van wat we wel doen en wat niet, en hoe we
ons moeten verhouden tot deze vormen van criminaliteit, bespreken we
zeker met het OM en met onze regioburgemeester. In theorie zou het
moeten werken; in de praktijk staan we, in alle eerlijkheid, nog maar
aan het begin van deze aanpak en hebben we nog een hele weg te
gaan.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Mijn vervolgvraag is dan: hoe kunnen we het versnellen? Waarom stel ik
die vraag? Volgens mij hebben we eerder gezegd dat online criminaliteit
een high-impact crime is. U zei net dat het de nummer één criminaliteit
is in Nederland. Dan is het best gek dat we er nog niet voldoende toe in
staat zijn om die te voorkomen of te bestrijden. Ik zou niet willen dat
het per eenheid verschilt. Dat is eigenlijk mijn vraag. Als je het wil
versnellen, dan wil je een aanpak hebben waarbij je gegevens met elkaar
uit kunt wisselen, waarbij je met de banken werkt en waarbij je met de
gemeente en de wijkteams werkt, om de jongeren aan te spreken. Als het
een high-impact crime is, dan moet die eenduidige wijze van werken al
gereed zijn of jullie team moet daarover nadenken. Doen jullie dat? Hoe
gaan we dit in godsnaam versnellen?
De heer Oosterheert:
Ik denk dat de structuur om te kunnen gaan versnellen op dit moment
gebouwd wordt. Ik kom toch op mijn andere opmerking: het is ook een
gezagskwestie. Ons gezag moet dus ook de keuzes maken om hier op in te
zetten in de opsporing. Dat is best ingewikkeld. Die meerschaligheid,
waar Caroline het net over had, zien wij ontzettend, maar hoe wij het
gezag daarop in moeten richten is een zeer complex vraagstuk dat we niet
vandaag of morgen hebben opgelost. Ik ben de portefeuillehouder, dus ik
zou heel graag een versnelling willen en ik denk ook dat Nederland dat
verdient. Maar we hebben echt een aantal taaie vraagstukken te
doorbreken. En in alle eerlijkheid: we zijn jarenlang gewend geweest aan
fysieke criminaliteit en nu zijn we aan het omturnen naar andere vormen
van criminaliteit. Het is ook gewoon een grote mammoettanker, waarbij we
stap voor stap moeten ontwikkelen en dingen moeten uitproberen, zoals
mevrouw Junger net ook al zei. Als het effectief is, moeten we opschalen
en ook zorgen dat het voor de hele politie toepasbaar is. Ik ken de wens
dus, en die ondersteun ik ook. Er wordt aan gewerkt, maar ik verwacht
niet dat deze morgen af is.
Mevrouw Sander:
Ik heb daar een aanvulling op. Dit vraagt om meerdere dingen. Ik heb net
in mijn pleidooi al aangegeven dat het een enorm schaalbare vorm van
criminaliteit is. Dit is zo schaalbaar dat we daar als politie mee
moeten leren omgaan. Dat vraagt dus ook — dat gaf meneer Oosterheert net
ook al aan — om het hebben van een soort realtime inzicht in wat hier nu
gebeurt. Het gaat hier vooral over vluchtige gegevens, zoals
IP-adressen, camerabeelden en de manier waarop die criminelen hun geld
van rekening naar rekening naar rekening hoppen. Als wij echt de zaken
willen draaien die impact maken — dat is wat je moet als er zo veel
slachtoffers zijn — dan moet je dat wel kunnen doen vanuit een goed
inzicht in en een scherp beeld van waar we hier mee te maken hebben en
wat precies de criminele netwerken zijn die erachter zitten. Laat ik het
vergelijken. Bij een woninginbraak ga je naar plaats delict in een
woning. Daar vind je allerlei daders en slachtoffers. Dan ga je aan de
slag. We hebben hier, bij de ECTF, te maken met heel veel verschillende
soorten pd's; dat werd net ook even genoemd. Je hebt een slachtoffer.
Bij de banken ligt informatie. Bij de telecombedrijven ligt informatie.
Er zijn wellicht ook nog andere partijen bij betrokken. Al die pd's zijn
dus noodzakelijk om inzichtelijk te maken waar we hier mee te maken
hebben. Die informatie moet wél bij elkaar komen. Daar hebben we echt
wat met elkaar op te organiseren.
De voorzitter:
Dan stel ik voor het hierbij te laten. Dank u wel, allemaal. Dank u wel,
mevrouw Bongers, mevrouw Sander, de heer Wolfsen, mevrouw Mieremet en de
heer Oosterheert, voor uw waardevolle inzichten. Wordt vervolgd.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Blok 3: Privaat
Gesprek met:
Paul Nijhof, ad-interimdirecteur Thuiswinkel.org
Sandra Molenaar, CEO Consumentenbond
Medy van der Laan, voorzitter Nederlandse Vereniging van Banken
De voorzitter:
Welkom terug. Wij gaan weer verder. Hartelijk welkom meneer Nijhof,
ad-interimdirecteur van Thuiswinkel.org, mevrouw Molenaar, CEO van de
Consumentenbond, en mevrouw Van der Laan, voorzitter van de Nederlandse
Vereniging van Banken. Heel goed dat u hier bent. Ik denk dat u net al
iets heeft kunnen horen. In ieder geval heeft u ook een positionpaper
kunnen inleveren. Er is u gevraagd om ons in twee minuten een inleidend
statement mee te geven. Mag ik daarvoor bij u beginnen, meneer
Nijhof?
De heer Nijhof:
Jazeker. Dank u wel, voorzitter. Dank uiteraard aan uw commissie dat wij
hier vandaag mogen zijn om te spreken over onlinefraude. Er is zeker al
heel veel over de tafel gegaan en daar zitten ook heel veel goede ideeën
en suggesties bij voor verdere samenwerking.
Zoals gezegd, mijn naam is Paul Nijhof en ik ben interim-directeur van
Thuiswinkel.org. Wij zijn de brancheorganisatie van de Nederlandse
e-commerce. We hebben bijna 2.000 leden en vertegenwoordigen daarmee
zo'n 75% van de online retailmarkt en dienstverlening. Dat is een
totaalbedrag van 36 miljard euro op jaarbasis qua omzet. U kent ons
wellicht van het Thuiswinkel Waarborg, ons keurmerk dat consumenten
zekerheid en vertrouwen biedt bij online-aankopen. Juist dat vertrouwen
staat onder druk.
Onlinefraude is de snelst groeiende vorm van criminaliteit. Dat is al
eerder aan de orde geweest. In 2024 werden volgens de cijfers die wij
hebben kunnen nagaan bij het CBS 2,4 miljoen Nederlanders slachtoffer,
met miljarden euro's aan schade. In 80% van de gevallen zien
slachtoffers hun geld nooit terug. Voor onze sector is vooral aan- en
verkoopfraude de grootste zorg. Bij aankoopfraude is de consument de
gedupeerde. Dan kunt u bijvoorbeeld denken aan complete websites die
worden nagemaakt met behulp van artificial intelligence, die haast niet
meer van echt te onderscheiden zijn. Helaas hebben ook ondernemers last
van fraude, waarbij fraudeurs bijvoorbeeld in plaats van een telefoon
een steen in retourpakketjes doen of beweren het pakketje nooit te
hebben ontvangen. Zowel ondernemers als consumenten zijn dus in groten
getale slachtoffer van steeds slimmer wordende criminelen.
Voorzitter. We zijn blij met de Integrale aanpak online fraude, waar wij
ook onderdeel van zijn. Deze heeft partijen dichter bij elkaar gebracht,
pilots opgeleverd en kwetsbaarheden zichtbaar gemaakt. Tegelijkertijd
staat de aanpak nog wel in de kinderschoenen. Het is nu tijd voor een
volwassen aanpak. Het is nu vaak nog te projectmatig en te afhankelijk
van vrijwillige inzet. Bestuurlijke regie, structurele financiering en
doorzettingsmacht ontbreken. Wat ons betreft kan dat niet meer. De
economische en maatschappelijke gevolgen van onlinecriminaliteit vragen
om een permanente plek in de criminaliteitsaanpak van het ministerie en
de politiek.
Daarbij komt één oplossing telkens terug als het meest kansrijk — daar
is al verscheidene malen over gesproken vandaag — en dat is
gegevensdeling. We lopen in Nederland echter aan tegen een strenge
Autoriteit Persoonsgegevens. In andere landen is er op dat vlak meer
mogelijk. Of het wordt als zodanig gepercipieerd, meneer Wolfsen. Dat
zou ook kunnen. U had het zelfs over handelingsverlegenheid en dat is
ook echt wat wij merken bij marktpartijen. Daarom vragen wij concreet om
twee dingen. Eén, een structurele verankering van de Integrale aanpak
online fraude en regie bij het ministerie van Justitie en Veiligheid met
meerjarige financiering en doorzettingsmacht, bijvoorbeeld in de vorm
van een taskforce. En twee, juridische en politieke bevestiging dat
gegevensdeling binnen de AVG kan, zodat partijen sneller kunnen
ingrijpen.
Voorzitter. De basis is gelegd. Nu is het moment om door te pakken met
de regie, juridische helderheid en samenwerking. Daarbij hebben we
allemaal een rol te spelen. De Tweede Kamer door politiek urgentie te
geven aan dit escalerende probleem. Ook wij hebben een taak om fraude
aan te pakken. Zo helpen we onze leden met de juiste interventies en
starten wij als Thuiswinkel.org dit jaar een grote consumentencampagne
gericht op veilig online shoppen.
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt. Dan geef ik het woord aan mevrouw Molenaar.
Mevrouw Molenaar:
Hartelijk dank, voorzitter. Hartelijk dank, commissie. Fijn dat wij
vanuit de Consumentenbond een bijdrage mogen leveren vandaag. Ik ben
Sandra Molenaar. Als algemeen directeur van de Consumentenbond wil ik
natuurlijk allereerst aandacht vragen voor consumenten of burgers die
met onlinefraude te maken krijgen. Het is al een paar keer aan de orde
geweest. Wie zijn de mensen, vraagt u zich misschien af. Dat zijn wij,
dat bent u, dat ben ik. In 2024 — ook dat getal is al een paar keer aan
de orde geweest — werd ruim 9% van de bevolking van 15 jaar of ouder
slachtoffer van online-oplichting. Het gaat om 1,4 miljoen mensen. In de
afgelopen twaalf maanden had bijna drie vierde van de Nederlanders te
maken met een poging tot onlinefraude. Ik hoorde u al even een voorbeeld
geven van een appje dat u had ontvangen. Dat is volgens mij een heel
bekend voorbeeld, maar er zijn inmiddels elke keer weer nieuwe, andere
tactieken.
Bewustwording is natuurlijk van belang. Ik heb ook gehoord dat te veel
bewustwording niet altijd helpt. Vanuit de wetenschap is dat net
aangegeven. Daar zijn natuurlijk campagnes voor nodig. Wat ook heel
belangrijk is, is aandacht voor het taboe rond onlinefraude.
Slachtoffers van onlinefraude zijn geneigd om zichzelf de schuld te
geven en de omgeving geeft die mensen ook de schuld. Heel veel mensen
denken: het overkomt mij niet en andere mensen hebben gewoon niet op
zitten letten. Mensen die slachtoffer zijn, zijn slachtoffer van goed
voorbereide zware criminaliteit. Jong of oud, hoog- of laagopgeleid,
iedereen kan het overkomen. Het gaat om heel gewiekste social
engineering, zeker met alle technologische ontwikkelingen die er nu
zijn. Het wordt steeds lastiger om echt van onecht te onderscheiden en
om je daar als burger of als consument tegen te weren. De schaamte moet
eraf. Wat wij ook merken als wij praten met de slachtoffers van fraude,
is dat mensen ook een beetje terughoudend worden om zich online te
bewegen en het kan toch echt niet de bedoeling zijn dat mensen bijna
bang worden om online te bankieren.
Wat wij willen benadrukken is dat wij de motie van u en mevrouw
Michon-Derkzen onderschrijven. Wij zouden graag zien dat de integrale
aanpak verder wordt opgeschaald en geprofessionaliseerd. Wij zien graag
dat de integrale aanpak echt in een centrale instantie met een eigen
bestuur en middelen wordt ondergebracht. Kennis verzamelen is
belangrijk, net als kennis delen en snelle interventies coördineren en
aansturen. Wat ook nodig is — dat is al een paar keer aan de orde
geweest — is één duidelijk centraal meldpunt dat kan zorgen voor de
benodigde ondersteuning. Stel daar dan ook voldoende mensen en middelen
voor ter beschikking. Ook hierin onderschrijven wij uw motie.
Onze ervaringen met de Integrale aanpak online fraude zijn echt heel
goed, maar we zien wel heel graag dat partijen die nu niet aangesloten
zijn zich wel aansluiten. Dan denken wij — ook die partijen zijn al een
paar keer aan de orde geweest aan deze tafel — aan de
socialmediapartijen en aan de onlinemarkten. Het moet allemaal veel
minder vrijblijvend worden.
Tot slot een appel op u. Ik heb begrepen dat morgen de laatste dag is
dat de Kamer bijeenkomt voor de verkiezingen. Ik heb hier heel veel
eenduidigheid gehoord, dus het zou echt heel mooi zijn als we met al die
eensluidende opmerkingen en gelijkluidende wensen toch morgen in de
Kamer ook al iets zouden kunnen doen om hier een vervolg aan te geven.
Dat is mijn appel aan u.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van der Laan.
Mevrouw Van der Laan:
Dank u wel, voorzitter. Bedankt voor de uitnodiging. Heel fijn om hier
te zijn, want wij voelen een grote verantwoordelijkheid om te helpen met
het tegengaan van onlinefraude. Dat werd ook in het vorige blok al
gezegd. Ik sluit me overigens meteen aan bij wat hier is gezegd. Ik het
gevoel dat we inderdaad in alle blokken een vrij eensgezind en eenduidig
beeld neerzetten en ik sluit me daarbij aan, maar ik leg even een aantal
accenten vanuit ons perspectief.
De verschuiving naar onlinecriminaliteit is immens. Daar hebben wij
natuurlijk de afgelopen jaren een steeds toenemende taak in gehad en we
zijn er ook in toenemende mate slimmer mee omgegaan als bancaire sector.
Wij weten steeds beter onze barrières neer te zetten. Wij worden zelf
echt ook steeds slimmer in het tegengaan van onlinefraude. De
fraudevormen nemen enorm toe, de variatie neemt toe. De
bankhelpdeskfraude is een van de bekendere vormen van fraude waar wij
ons in het bijzonder mee bezighouden. We hebben — dat is ook belangrijk
om even te melden — de afgelopen jaren ongelofelijk geïnvesteerd in het
tegengaan van bankhelpdeskfraude. We investeren enorm in
bewustwordingscampagnes. Er komt binnenkort weer een nieuwe aan. We
zitten in cycli van verschillende bewustwordingscampagnes. Steeds op een
andere manier, zodat mensen steeds weer op een ander manier die
awareness kunnen inzetten.
We hebben natuurlijk het vieruurstijdslot ingevoerd. Er zijn — dat
realiseren mensen zich niet — teams van honderden mensen per bank bezig
om verdachte transacties te stoppen, tijdelijk te reserveren, en contact
op te nemen met een klant van wie ze denken dat er op dat moment een
gesprek mee plaatsvindt. Daarmee houden ze — dat is de schatting van
onze banken — op dit moment 80% van de succeskans tegen. Er is dus een
belletje en iemand is er bijna, zal ik maar zeggen, en wij houden het
dan net, doordat onze banken, onze leden, dan gaan bellen met de klant
die aan de lijn zit, tegen. Die criminelen worden steeds slimmer. Die
proberen door die vier uur heen te kletsen tegenwoordig. Wij doen er wel
wat tegen, maar er zijn mensen die echt zes, zeven uur aan de lijn
zitten met een crimineel. We hebben dus ook voor elkaar gekregen dat
deze vorm van fraude gehalveerd is. Maar nog steeds voelen we mee, zoals
mevrouw Molenaar ook zei: elke fraude is er een te veel. We zijn met
name bezorgd over de enorme trauma's die bij mensen ontstaan. Ze slapen
er echt maanden niet van. Dat vinden wij heel verschrikkelijk.
Dat betekent ook het volgende. Het is ook in het vorige blok al gezegd.
Hoe werken die criminelen? Ze doen het in een veel eerder stadium. Als
wij een bankhelpdeskfraude gaan vergoeden via ons coulancekader, is het
eigenlijk al te laat, want dan heeft het trauma al plaatsgevonden. Ons
pleidooi vandaag is dus om heel erg te kijken naar de stappen daarvóór.
Wij doen onze uiterste best. We weten langzamerhand ook niet meer wat we
nog meer moeten doen, behalve dat we steeds vaker en steeds sneller
weten hoe we die crimineel in zijn volgende stap voor kunnen zijn. Maar
het gaat om die stappen daarvóór. Het begint via social media, e-mail en
telefoon. Ze proberen alles van je te weten. Ze plaatsen valse
advertenties, de hele santenkraam. Onze oproep is dus als volgt. Naast
het feit dat we fantastisch samenwerken met alles en iedereen, zeker ook
met telecompartijen, zien we aan de socialmediakant toch dat Nederland
voor de grote internationale socialmediaspelers toch slechts een plekje
op de wereld is. Het zou echt fijn zijn als ze ook in Nederland
interesse zouden tonen, om hier hun taak te vervullen. Het is, denk ik,
aan uw Kamer om met ons mee te denken over hoe je dat eventueel een plek
zou kunnen geven. Maar er moet ook gedacht worden over hoe je een vorm
kan vinden waarin we ze meer verleiden of dwingen — het is maar net hoe
je het noemen wil — om aan deze tafel te verschijnen en die rol wat
actiever op te pakken. Denk daarbij aan online advertenties beter
controleren. In een aantal gevallen zou je kunnen denken aan
ID-controles. Er zijn voorbeelden in het buitenland waarbij de
ID-controle bij specifieke fraudes leidt tot 85% reductie. Het gaat dan
dus om dat type fraude; je kunt er niet alles mee oplossen.
Het is al gezegd: wij steunen de oproep van de politie om de capaciteit
goed te houden van harte. We denken echt dat de samenwerking die we nu
hebben, ongelofelijk belangrijk is. Alom bekend en door u gesteund,
waarvoor dank, is het Line Busy-initiatief. De minister heeft het
overgenomen. Ongelofelijk veel dank daarvoor. Maar eigenlijk is de kern
van ons verhaal dat de integrale aanpak superbelangrijk is. Zorg dat
justitie het geldt daarvoor blijft houden. Het geld is nu steeds een
jaartje vooruit. Het gaat niet over dat wij daar geld van krijgen.
Integendeel, het is gewoon het justitiegeld. Wij nemen alle kosten voor
eigen rekening. Zorg dus dat het geld om dit aan te pakken, daar blijft
stromen. Aan onze samenwerking hoeft u niet zo veel aan te doen: wij
werken wel samen.
Het laatste. Dit is in het vorige blok ook al een aantal keer aan de
orde geweest. Wat de gegevensdeling betreft steunen wij van harte dat
dat op een goeie, zorgvuldige en natuurlijk grondwettelijke manier
plaatsvindt. We werken dan graag samen met de AP, maar ook met onze
partners, verder uit wat dan precies welke gegevensdeling is.
Over die gegevensdeling gesproken. Dan sluit ik echt af. We hebben het
in onze positionpaper het "nationale anti-scamcentrum" genoemd. Je kunt
het ook het "nationale fraudecentrum" noemen. Maar de kern is dat wij
daar heel graag aan willen bijdragen. We roepen ertoe op om dat te gaan
oprichten. Dat zal een publieke instantie worden, dus wij kunnen het
niet oprichten. Je hebt namelijk een publieke instantie nodig om
bepaalde bevoegdheden te organiseren. Maar ook wij willen er heel graag
aan meewerken om dat verder uit te denken. Er wordt nu al aan gewerkt,
maar het zou heel fijn zijn als uw Kamer dat initiatief of dat
gedachtegoed zou kunnen steunen. Daarmee kun je namelijk alvast
praktischere gegevensuitdeling starten en op termijn ook een
ongelofelijk sterke samenwerking doorontwikkelen.
Dank je wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we weer over tot het stellen van de vragen. Laten
we gewoon weer beginnen met één vraag per persoon. De genodigden mogen
goed opletten aan wie de vraag wordt gericht, want de leden zeggen dat
er duidelijk bij.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank voor uw komst. Ik zal niet smokkelen en maar één vraag stellen aan
de heer Nijhof. U eindigde uw betoog met het benadrukken van het belang
van gegevensdeling. U zei daarbij hobbels te ervaren, ook vanuit het AP.
Nou, de heer Wolfsen was hier natuurlijk net. Hij gaf juist aan dat er
onder de AVG best veel ruimte is. Hij zei bereid te zijn in gesprek te
gaan, om te kijken wat er allemaal mogelijk is. Ik heb dus het idee dat
het vooral gaat om juridische onduidelijkheid. Ik ben wel benieuwd of u
iets kunt concretiseren. Wat zijn nou dingen waarvan u nu zegt te denken
ze op dit moment niet te kunnen, maar die u qua gegevensdeling wel nodig
heeft om dit effectief aan te kunnen pakken?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank aan de sprekers. Ik herken de analyse van mevrouw Molenaar over de
schaamte en het grote risico totaal, los van wat er gebeurt met het
vertrouwen in jezelf en daarmee in het digitale systeem, waar je ook
niet aan kan ontkomen. Ik ben zo benieuwd naar de integrale aanpak. Ik
blijf daar maar op doorkauwen. We hebben het namelijk uitgesproken en we
vragen ernaar. We krijgen ook elk jaar een brief met de
voortgangsrapportage. Ik vraag het omdat u van de private kant komt: met
wie heeft u dan contact? Zijn dat Financiën en EZ, de klassieke
partners, of is dat ook JenV? Het is vanmiddag een paar keer over zo'n
expertisecentrum gegaan. Wat zou u zeggen, is zo'n expertisecentrum van
belang voor het uitwisselen van best practices? Of is het van belang om,
heel concreet, casuïstiek verder te brengen en meer informatie te kunnen
delen met elkaar? Dat hoor ik mevrouw Van der Laan zeggen. Dat is
eigenlijk weer een andere vorm van samenwerken. Die vraag zou ik graag
aan alle drie de gasten willen stellen.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
In het licht van verwachtingsmanagement, wil ik graag het volgende
zeggen. We gaan morgen tot een uur of drie in de ochtend in de Kamer
blijven, in verband met stemmingen en allerlei tweeminutendebatten. Daar
komt dit onderwerp niet in terug. Dat zeg ik meer in het kader van
verwachtingsmanagement. Morgen kunnen we dus niks doen, ook niet om drie
uur 's nachts! Maar ik zeg u toe dat we dit niet loslaten. Alles wat u
heeft gezegd zal, mogelijk na de verkiezingen, door ons verder worden
opgepakt. Dat is één.
Dan mijn vraag. Onder andere meneer Nijhof gaf aan dat de integrale
aanpak onlinefraude een taskforce moet worden, onder JenV-regie. Er is
op dit moment alleen onvoldoende coördinatie en doorzettingsmacht. Iets
houdt dit tegen; het lukt maar niet. Dat kan politieke wil zijn of geld;
ik heb geen idee. Ik moest het ook heel erg vergelijken met het
Nationaal Platform Criminaliteitsbestrijding, waar bedrijven in zitten.
Daar lukt het volgens mij iets beter. Wat moet er gebeuren? Wat is nou
de belemmering? We gaan er natuurlijk iets aan doen, maar wat kunnen we
nog extra en aanvullend doen om dit voor elkaar te krijgen?
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Deze keer geen smokkelvraag van mij. Ik heb een vraag voor mevrouw Van
der Laan over het volgende. Ik ben eigenlijk benieuwd hoe het werkt in
de praktijk. Heel vaak is het met onlinefraude namelijk zo dat iemand
vrijwillig een geldbedrag overmaakt. Is het dan mogelijk om dat
geldbedrag nog te laten blokkeren door de bank? Zo ja, binnen welk
tijdsbestek? Wat wordt daar door banken nu aan gedaan qua
preventie?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb zelf slechts een aanvulling op wat mevrouw Mutluer al
heeft gezegd. Morgen komt het thema inderdaad niet zomaar terug, omdat
er geen debat is dat hieraan relateert. Maar nog los van de inhoudelijke
betrokkenheid die leden hier uitspreken, blijft dit onderwerp ook gewoon
op de kennisagenda staan. Een aantal leden keert naar alle
waarschijnlijkheid terug. Nou, niks is zeker! Al zijn er ook leden die
zeker niet gaan terugkeren. Maar het onderwerp blijft ook op de
kennisagenda. De staf is hierin altijd de continue factor, kan ik hier
wel verklappen.
Dat gezegd hebbende gaan we over tot het beantwoorden van de vier
vragen. Allereerst is het woord aan de heer Nijhof.
De heer Nijhof:
Dank u wel. Dan begin ik eerst met de vraag ten aanzien van
gegevensdeling en de juridische onduidelijkheid daarover. Wij merken in
het gesprek met marktpartijen dat ze heel benauwd zijn om hun vingers te
branden. Zoals wij het zelf zien, zijn er wel degelijk mogelijkheden
binnen die wet, maar is er veel onduidelijkheid over wat de
consequenties zijn op het moment dat je daarmee aan de gang gaat. Een
concreet voorbeeld is dat we binnen de integrale aanpak onlinefraude de
intentie hebben slash hadden om proeftuinen op te zetten om te kijken
hoe gegevensdeling mogelijk kan worden gemaakt. Uiteindelijk is dat tot
nu toe niet voldoende van de grond gekomen, omdat partijen dat niet
aandurven. Dat is een initiatief in samenwerking met TNO, maar we
krijgen het eigenlijk niet aan het rollen. Is uw vraag daarmee voldoende
beantwoord? Ik denk dat het verstandig is — de heer Wolfsen heeft die
handreiking ook gedaan — om als sector met de AP in gesprek te gaan. Zo
kunnen we kijken wat er wél mogelijk is binnen deze wet- en
regelgeving.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Molenaar.
Mevrouw Molenaar:
Ik reageer dan op de vraag van mevrouw Michon-Derkzen. Zij vroeg wat de
ideeën zijn over een meer structurele entiteit die zich bezig gaat
houden met de integrale aanpak van onlinefraude. Wij hebben dat
natuurlijk niet helemaal uitgewerkt, maar het komt neer op het volgende.
Zoals eerder al is gezegd is er nu een programma waarvan het elke keer
onzeker is of er opnieuw geld voor is. Ook de aanwezigheid of
medewerking is redelijk vrijblijvend. Dat moet er echt af. We hebben in
eerdere sessies gehoord dat het een heel goed idee zou kunnen zijn om de
Fraudehelpdesk onderdeel te maken van zo'n nieuw instituut. Daar geloven
wij zelf ook in. Wij denken ook dat de Fraudehelpdesk meer kan. Het idee
van heel veel loketten komt terug bij meer onderwerpen over hulp aan
burgers. Het helpt niet als je mensen heel veel loketten biedt. Het
helpt als je één punt biedt waar mensen terechtkunnen om te weten hoe ze
de boel moeten blokkeren en waar ze handelingsperspectief krijgen om de
schade te beperken.
Ik vond de opmerking van mevrouw Van 't Hoff interessant. Dat herken ik
uit mijn privésituatie. Als je aangifte doet en je zes weken later een
brief krijgt waarin staat dat er uiteindelijk niks mee wordt gedaan, dan
helpt dat mensen niet om aangifte te doen en om het vertrouwen te
krijgen dat het wordt opgelost. Dat zijn allemaal onderwerpen die
thuishoren bij zo'n nieuw instituut, of hoe je het ook gaat
noemen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van der Laan.
Mevrouw Van der Laan:
Dank u wel. Ik kom eerst op de vraag van mevrouw Michon-Derkzen. In
aansluiting op wat mevrouw Molenaar aangeeft: we gaan het verder
uitwerken, maar de kern van de gedachte is dat als je mensen met een set
van bevoegdheden bij elkaar zet, je de effectiviteit enorm kunt
vergroten. Met die vorm creëer je ook structureel een publieke plek waar
kennis wordt verzameld over deze vorm van fraude, waar die kennis wordt
doorontwikkeld en waar alle partijen naartoe kunnen. Ik heb het
eigenlijk over een kenniscentrumfunctie. Op termijn willen we ook dat je
elkaar ter plekke realtime kunt helpen, maar we moeten nog verder
uitwerken hoe je dat zou kunnen doen en welke grondslagen voor
gegevensdeling je daarvoor nodig hebt. Dan praat je echt over
data-uitwisseling ter plekke.
Ik ga meteen door op de vraag van mevrouw Wijen-Nass. Hoe werkt het in
de praktijk? Een klant zit vier à vijf uur aan de lijn. Tegenwoordig is
het meestal minimaal vier uur. Er wordt een overboeking gedaan naar een
rekening, waarvan de bank een alert krijgt. Daar zitten honderden mensen
voor. Er komt een alert binnen. Wat doet de medewerker dan? Die drukt op
een knop — bij wijze van spreken, want waarschijnlijk klikt hij of zij
iets aan op het scherm — en zegt: deze betaling houden we even vast. Dan
wordt de betaling vastgehouden. De medewerker van de bank belt met de
klant. De criminelen die die mensen aan de lijn hebben, zijn getraind op
dit proces. Die zeggen van tevoren, in de eerste vier uur, tegen de
klant: "Opletten, want het kan zijn dat u gebeld wordt en dan moet u dit
zeggen." Serieus. Ze worden helemaal getraind op dat telefoontje. Dat
telefoontje zou onterecht of verkeerd zijn, niet met de goede
bedoelingen en noem het allemaal maar op. Ze zeggen: u wordt gebeld en
dan moet u dit zeggen.
Ik heb, met een geheimhoudingsverklaring, mogen meeluisteren naar
opgeslagen bandjes. Mensen beginnen tijdens die opname te twijfelen. Het
betreft gesprekken die met bankmedewerkers plaatsvinden. Andere
gesprekken krijg ik niet te horen. Je hoort dat ze zelf al beginnen te
twijfelen. Gelukkig gaan ze onze bankmedewerker geloven. Dan ontstaat er
een enorme opluchting. Dat is gelukkig op dit moment bij 80% het geval.
Maar in 20% van de gevallen komt het voor dat onze bankmedewerker niet
wordt geloofd. De crimineel heeft gevraagd om een heel geloofwaardig
verhaal neer te zetten, waardoor onze bankmedewerker die mevrouw of
meneer begint te geloven. Het komt ook weleens voor dat je belt en het
onterecht is, omdat het oprecht een goede overboeking is. Het is voor
een bankmedewerker best moeilijk om dat in te schatten, maar zij zijn
daar wel zeer, zeer, zeer getraind in. Dan wordt het geblokkeerd, is
iedereen opgelucht en is de betaling niet gedaan. Dat is de
situatie.
Daarnaast hebben we de preventiekant. Wat betreft de preventie zetten we
vol in op campagnes, op de vieruurssituatie. De meeste leden van ons,
misschien wel allemaal, hebben waarschuwingen op de startpagina's van
hun apps, websites en de hele santenkraam. We zetten vol in op
preventie. De awareness kwam nog even aan de orde in het
wetenschapsrondje aan het eind. Ik heb het over de kennis en alertheid.
Ik heb mijn moeder van 82 ook al op het hart gedrukt hoe ze dit moet
aanpakken. Zo doe je dat. Vertel het vooral door. Preventie is voor ons
ook echt een hele belangrijke actielijn. Je ziet ook dat dat werkt. Wij
testen de campagnes en checken of het doorkomt. Je ziet echt een
groeiend bewustzijn, maar je ziet die criminelen daar ook weer meteen op
reageren. Dat weet de politie nog veel beter dan wij. Zij verzinnen dan
weer wat anders. Het is dus een beetje een race tegen de
crimineel.
Wij houden samen met de politie de criminele ontwikkelingen ontzettend
goed in de gaten. Hoe ziet die samenwerking eruit? Wij werken samen met
de politie en eigenlijk met iedereen. Met wie vindt die samenwerking het
minst plaats? De grote internationale socialmediapartijen zijn het
moeilijkst om aan tafel te krijgen en om stappen te laten zetten, omdat
ze een wereldwijde speler zijn. Het is moeilijk om daar op nationaal
niveau tractie op te krijgen. Maar goed, daar pleiten we wel heel erg
voor. Dat zou je kunnen organiseren met verplichtingen of andere
oplossingen. Je kunt ze ook bij dat centrum betrekken, al is het maar
één persoon. Dan zou ik al heel gelukkig zijn. Dat is een beetje het
idee. Is dat een voldoende antwoord op de vraag?
De voorzitter:
Dat zullen we zo gaan horen. Ik kijk even of er nog vragen zijn. Mevrouw
Michon-Derkzen, gaat uw gang.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank. Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik. Ik kijk even naar de
heer Nijhof. We hebben het altijd over wat de rol van de organisatie
zelf is. De politie moet de criminelen natuurlijk opsporen, maar kun je
ook de barrières verhogen? Elke verhoging van een barrière weegt weer op
tegen het commerciële belang dat u heeft. Kunt u iets zeggen over hoe de
leden van uw organisatie dat afwegen? Een criticaster zou zeggen: er kan
misschien nog wel wat meer, maar dat kost geld. Hoe ziet de
kosten-batenanalyse eruit als het gaat om wat je preventief kunt doen?
Ik doel op het ophogen van de barrières versus het strijden voor het
commerciële belang.
De heer Nijhof:
Ik begrijp uw vraag. Het is uiteraard een balancing act. Het begint
ermee dat onze leden bestaan bij de gratie van de consument. Wij hebben
als sector heel veel belang bij een goede reputatie als het gaat om
betrouwbaarheid en veiligheid. Onze leden worden gecertificeerd en op
allerlei vlakken langs de meetlat gelegd, waaronder de veiligheid bij
onlineaankopen. Wij organiseren, net als hier, rondetafels met onze
leden, waarin de grotere en meer geavanceerde leden hun kennis kunnen
delen met de kleinere leden. De groten helpen de kleinen. We nodigen ook
heel vaak experts uit van buiten onze groep om hun kennis met ons te
delen. Maar uiteindelijk is het natuurlijk wel een afweging van de
bedrijven zelf hoeveel ze daarin investeren. Maar het commerciële belang
om grote problemen te voorkomen is natuurlijk groot.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Is dit ooit gekwantificeerd? Heeft u een idee van de schade van
onlinefraude voor uw sector?
De heer Nijhof:
Dat is ongetwijfeld in kaart gebracht, maar ik heb dat eerlijk gezegd nu
niet paraat. Ik hoop dat u mij dat niet kwalijk neemt, maar het is
natuurlijk wel een kostenpost voor onze leden.
Ik heb uw vraag volgens mij ook nog niet beantwoord. Ik realiseer me dat
ik die nog niet beantwoord heb. U zei: wat is er extra nodig om het
beter van de grond te krijgen? Dat hangt samen met de vrijblijvendheid
op dit moment. Het is afhankelijk van het initiatief van de partijen
zelf. Wij denken echt dat een structurele verankering van die aanpak in
een publiek-private taskforce gaat helpen, onder de regie van Justitie
en Veiligheid. Wij zien daarin ook een goede link met het Nationaal
Platform Criminaliteitsbeheersing, met een juridische borging via de
WGS. Als we het veel meer kunnen formaliseren en het een juiste positie
kunnen geven in de beeldvorming, dan denken wij dat we echt grote
stappen kunnen zetten.
De voorzitter:
We waren ook bij u aangekomen voor een volgende vraag, mevrouw
Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank aan de heer Nijhof voor het feit dat hij daarop is
teruggekomen.
Ik heb nog een vraag aan mevrouw Van der Laan naar aanleiding van de
eerdere vragen die ik stelde over de PNBF-regeling, de regeling
waaronder slachtoffers gegevens mogen opvragen. Dat is een interbancaire
regeling. Het is geen overheidsregeling. Een van onze verzoeken aan de
minister was: breng dat via een publiekscampagne breed onder de aandacht
van velen. Daar is een beetje van afgezien omdat het niet van ons maar
van de banken zou zijn. Hoe kijkt u daarnaar? Zou het helpen als daar
iets meer aandacht voor zou komen van overheidswege?
Mevrouw Van der Laan:
Officieel is dit een verantwoordelijkheid van de Betaalvereniging. Ik
kan niet helemaal namens hen spreken. Op zich is dit inderdaad een
regeling die bestaat en die ook effectief is in zichzelf, dus als er
gebeld wordt of een aanvraag wordt gedaan om naw-gegevens te krijgen.
Dan moet die klant uiteindelijk zelf natuurlijk wel op pad met die
naw-gegevens om privaatrechtelijk z'n verhaal te halen, dus niet
publiek. In die zin begrijpen wij dus wel dat de overheid wat
terughoudend is om hier een rol in te vervullen. De vraag zou dus
eigenlijk doorgezet moeten worden naar de Betaalvereniging in hoeverre
zij in staat zijn of het wenselijk vinden om hier campagne-achtige
dingen in te doen. Het is inderdaad een eigen regeling van de
Betaalvereniging. Althans, zij zijn het portaal waarlangs het allemaal
gaat. Als er meer aandacht aan moet worden besteed, zou ik echt naar hen
gaan. Ik wil de vraag met alle liefde doorgeleiden met het verzoek om uw
Kamer erover te informeren of iets anders.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Nee, ik heb zelf contact met ze. Ik was even benieuwd naar uw mening.
Want als wij dit een nummer één vorm van criminaliteit vinden …
Mevrouw Van der Laan:
Nou, om het op hele grote schaal te krijgen? Natuurlijk heeft de fraude
dan al plaatsgevonden. Het is ook nogal wat. Je geeft wel even de
naw-gegevens weg aan iemand en daar wordt wel iets mee gedaan. Om nou te
zeggen "iedereen moet dit weten en go, go, go", dat dat de boodschap
wordt aan het volk "go, go, go en ga er zelf achteraan"? Want dat is
toch eigenlijk waar de voorziening over gaat. Nou ja, ik ga daar geen
oordeel over geven, maar als je me vraagt of het de bedoeling is dat we
allemaal massaal zelfstandig privaatrechtelijk ons verhaal gaan halen:
ja, dat kan. Maar het is eigenlijk meer een vraag voor uw Kamer, hoe
belangrijk u het vindt dat mensen daar zelf alsnog extra achteraangaan
aan de hand van naw-gegevens. Maar ja, mijn antwoord is: het is aan de
Betaalvereniging en, ten tweede, het is best wel iets wat je laat
gebeuren. Dus zo.
De voorzitter:
Dank. Ik kijk nog één keer naar de kant van de leden. Zijn er nog
vragen? Als dat niet het geval is, kijk ik naar uw kant. Zijn er van uw
kant nog opmerkingen, nabranders? Dus vragen die niet gesteld zijn, maar
die wel een antwoord zouden verdienen? Dat is ook niet het geval.
Dan ga ik ook u heel hartelijk bedanken voor uw bijdrage aan dit
rondetafelgesprek. Alle mensen op de publieke tribune ook veel dank voor
uw belangstelling. Natuurlijk ook dank aan onze bode, de medewerkers van
de Dienst Verslag en Redactie en aan onze griffier. Dank jullie wel
allemaal. Zoals gezegd, wordt het thema zeker vervolgd. Het blijft op de
kennisagenda staan, maar het is wel aan de Kamer in nieuwe
samenstelling.
Ik dank u wel en ik sluit dit rondetafelgesprek.
Sluiting 16.21 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
|---|