[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op verzoek commissie over de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op de uitbetaling van een gespaarde pensioenaanvulling

Belastingdienst

Brief regering

Nummer: 2025D44889, datum: 2025-10-27, bijgewerkt: 2025-10-31 13:57, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-1515).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -1515 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2025Z19244:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2025-2026

31 066 Belastingdienst

32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 1515 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2025

Op 17 september jl. heeft de vaste commissie voor Financiën mij gevraagd te reageren op de vervolgbrief van T.M. van 10 juli 2025 over de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op de uitbetaling van een gespaarde pensioenaanvulling. Hieronder treft u mijn reactie aan.

In de brief geeft T.M. aan dat de uitkeringen uit de pensioenaanvulling geen inkomen zijn maar uitbetaling van gespaard vermogen. In de brief stelt T.M. de vraag waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen in de ogen van de briefschrijver gelijke vormen van spaargeld. In de eerdere brief van 29 oktober 2024 heeft T.M. aangegeven dat het gaat om een pensioenaanvulling die fiscaalvriendelijk is opgebouwd vanuit privémiddelen. Het precieze product waarin T.M. heeft gespaard is mij niet bekend. Ik ga er in de beantwoording vanuit dat het om een fiscaal gefacilieerd lijfrenteproduct gaat.

«Regulier» spaargeld op een spaarrekening verschilt van opgebouwd vermogen in een lijfrente in die zin dat aan spaargeld geen fiscaal kader is verbonden en aan een lijfrente wel. Spaargeld valt als bezitting onder box 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Voor de opbouw en aanwending van spaargeld gelden geen fiscale regels. Het is vrijelijk op te bouwen en te besteden. Voor een lijfrente ligt dat anders. Als basis geldt dat inleg op een fiscale gefacilieerde lijfrente aftrekbaar is en dat de te zijner tijd te ontvangen uitkeringen belast zijn. Daarvoor geldt een fiscaal kader dat vrijheid biedt, maar ook waarborgen die ervoor zorgen dat zowel de aftrek van de inleg als het belasten van de uitkeringen op de juiste wijze plaatsvindt. Dit alles, zowel de aftrek van de inleg als het belasten van de uitkeringen, vindt plaats in box 1 van de Wet IB 2001 (afdelingen 3.5, 3.7 en 3.8).

Op het terrein van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw vindt in de situatie van T.M. geen dubbele heffing plaats. In deze situatie gaat het enerzijds om een heffing bij de werkgever en anderzijds om een heffing over de uitkeringen uit de lijfrente bij T.M. Dit licht ik hieronder nader toe.

De werkgever van T.M. heeft over het loon van T.M. de inkomensafhankelijke werkgeversheffing betaald. Deze heffing kon de werkgever niet verhalen op T.M door die bijvoorbeeld in mindering te brengen op het aan T.M. uit te betalen loon.1Het loon dat onder de werkgeversheffing viel, behoorde niet het tot het bijdrage-inkomen van T.M waarover T.M. zelf de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd was.2 Kortom, over zijn ontvangen loon heeft de briefschrijver zelf geen inkomensafhankelijke bijdrage afgedragen.

De termijnen of uitkeringen van de lijfrente van T.M. zijn belast als periodieke uitkeringen en verstrekkingen in box 1 van de Wet IB 2001.3 Daarnaast behoren dergelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Zorgverzekeringswet tot het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.4

De inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet door de uitkeringsinstantie van de lijfrente is, anders dan de eerdergenoemde werkgeversheffing, wel een door T.M. zelf verschuldigde bijdrage. De uitkeringsinstantie heeft de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet dan ook terecht in mindering gebracht op de aan T.M. uit te betalen uitkering. De werkgeversheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw zijn twee verschillende heffingen van verschillende personen.

Ik realiseer mij dat bovenstaande voor T.M. mogelijk niet tegemoet komt aan diens persoonlijke gevoel. Echter, het bovenstaande laat zien dat er in de situatie van T.M. geen sprake is van een dubbeling van deze heffingen uit de Zorgverzekeringswet. Daarnaast wijs ik erop dat deze uitkomst ook is geaccepteerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 4 februari 2022.5

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Financiën,
E.H.J. Heijnen


  1. Artikel 42, zevende lid, van de Zorgverzekeringswet.↩︎

  2. Artikel 43, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van de Zorgverzekeringswet.↩︎

  3. Artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001.↩︎

  4. Artikel 43, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.↩︎

  5. ECLI:NL:HR:2022:43.↩︎