Antwoord op vragen van het lid Pierik over de PwC speelveldtoets die de afval- en recyclingsector heeft laten uitvoeren op het invoeren van €567 miljoen extra heffingen op afval
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D45234, datum: 2025-10-31, bijgewerkt: 2025-10-31 15:37, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.H.J. Heijnen, staatssecretaris van Financiën ()
Onderdeel van zaak 2025Z18847:
- Gericht aan: A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Indiener: C.R. Pierik, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van het lid Pierik (BBB) over de PwC speelveldtoets die de afval- en recyclingsector heeft laten uitvoeren op het invoeren van €567 miljoen extra heffingen op afval, ontvangen op 9 oktober 2025 (kenmerk 2025Z18847).
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT - OPENBAAR VERVOER EN MILIEU,
A.A. (Thierry) Aartsen
DE STAATSSECRETARIS VAN FISCALITEIT, BELASTINGDIENST EN DOUANE,
Eugène Heijnen
DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI,
Sophie Hermans
2025Z18847 (ingezonden 9 oktober 2025)
Vragen van het lid Pierik (BBB) aan de staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat over de PwC speelveldtoets die de afval- en
recyclingsector heeft laten uitvoeren op het invoeren van €567 miljoen
extra heffingen op afval.
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC)
getiteld “Gevolgen van fiscale maatregelen voor concurrentiepositie
afvalverwerkingssector”?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de analyse dat de bij de Voorjaarsnota aangekondigde fiscale
maatregelen in de afvalsector, ter waarde van €567 miljoen, leiden tot
een verslechtering van de concurrentiepositie van de recycle- en
sorteerbedrijven? Erkent u dat deze verslechtering van de
concurrentiepositie haaks staat op de noodzaak om de recyclecapaciteit
in Nederland optimaal te benutten?
Antwoord 2
Het kabinet onderkent dat de aangekondigde fiscale maatregelen
gevolgen kunnen hebben voor de concurrentiepositie van recycle- en
sorteerbedrijven. Dit blijkt ook uit de beschikbare impactanalyses die
onderzoeksbureau Trinomics in opdracht van het kabinet heeft uitgevoerd
en die PwC in opdracht van de afvalsector heeft uitgevoerd. Deze
impactanalyses laten zien dat de hogere kosten voor het verbranden van
afval de prikkel om te recyclen weliswaar vergroten, maar dat dit effect
naar verwachting niet volledig opweegt tegen de kostprijsverhoging voor
recyclers en de verminderde import van recyclebaar materiaal. Volgens de
speelveldtoetsen leidt dit tot een verhoogd risico op het verplaatsen
van Nederlandse recyclingbedrijven naar het buitenland. Juist daarom is
het kabinet, samen met de sector in de Werkgroep Afvalsector, bezig met
het verkennen van alternatieve invullingen die de circulaire economie
beter ondersteunen. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de
mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van de belastinggrondslag
van de afvalstoffenbelasting.
Vraag 3
Hoe schat u het risico in dat recycle- en sorteeractiviteiten in
Nederland afnemen als gevolg van deze maatregelen? Wat betekent dit voor
de nationale ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn?
Antwoord 3
Het kabinet erkent dat de huidige maatvoering van het
maatregelenpakket voor de afvalsector verhoogde kosten voor recyclers
kan veroorzaken. Dit komt door de verhoogde kosten voor het verbranden
van een eventueel overgebleven recyclingresidu. De impact is alleen
kwalitatief beschreven door de onderzoeksbureaus, een exacte schatting
is hierbij lastig te maken. Nederland streeft naar een circulaire
economie in 2050. Daarom kijkt het kabinet samen met de sector via de
Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke alternatieve invulling met als
doel om de circulaire economie meer te bevorderen. Onderdeel daarvan is
een verkenning van de mogelijkheid om recyclingresidu uit te sluiten van
de belastinggrondslag van de afvalstoffenbelasting en de effecten
daarvan.
Vraag 4
Hoe weegt u de constatering van het Planbureau voor de
Leefomgeving (PBL) tijdens de technische briefing over de Integrale
Circulaire Economie Rapportage (ICER) dat de 2050 doelen onhaalbaar
zijn? Hoe gaat u werkbare handvatten bieden middels het herziene
Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)?
Antwoord 4
Op 14 oktober is de actualisatie van het Nationaal Programma
Circulaire Economie aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2025-2026,
32852, nr. 392). Hierin (en in de achterliggende documenten) wordt een
compleet overzicht gegeven van de beleidsmaatregelen. In de
aanbiedingsbrief bij de actualisatie is aangegeven dat er extra stappen
nodig zijn om de 2050 doelen te realiseren. Dat onderstreept juist het
belang van het NPCE: het programma biedt aanvullende nieuwe werkbare
handvatten om de komende jaren meer tempo te maken, samen met bedrijven,
kennisinstellingen en medeoverheden.
Vraag 5
Hoe voorkomt u dat Nederland zichzelf buitenspel zet in de
mondiale concurrentie om circulaire grondstoffen, nu de voorgestelde
heffing recyclingactiviteiten uit ons land dreigt weg te drukken en
daarmee de toegang tot strategische secundaire materialen voor de
Nederlandse industrie ondermijnt?
Antwoord 5
Vooralsnog geldt een groot deel van het door het kabinet
voorgestelde beprijzingspakket als technische dekking. Aan de Werkgroep
Afvalsector, waaraan vertegenwoordigers van bedrijven met
afvalverbrandingsinstallaties en vertegenwoordigers van recycling-,
inzameling- en sorteerbedrijven deelnemen, is gevraagd te komen tot een
lijst met alternatieve beprijzende maatregelen. Beoogd is hierover een
definitief besluit te nemen bij voorjaarsbesluitvorming 2026.
Vraag 6
PwC stelt dat de heffing leidt tot een winstimpact van -133%
voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) in 2035, waardoor
kostendekkende exploitatie onmogelijk wordt. Erkent u dat
afvalverbranding een noodzakelijke schakel vormt binnen de circulaire
keten, en hoe verhoudt deze negatieve impact zich tot die rol?
Antwoord 6
De winstimpact op afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zal
afhangen van de mate waarin zij de kosten kunnen doorberekenen in hun
poorttarieven. Voor de verhoging in de afvalstoffenbelasting geldt dat
de export van afval dat in buitenlandse AVI’s wordt verbrand ook onder
de grondslag valt. Deze maatregel geeft hiermee geen prikkel om afval
naar het buitenland te exporteren. Voor de verhoogde kosten van de
CO2-heffing geldt dat export niet belast wordt. De hoogte van
de heffing en de impact op de poorttarieven ten opzichte van het
buitenland hangt ervan af hoeveel CO2 een AVI nog uitstoot
als de aanscherping gaat gelden. PwC gaat bij de berekening van de
winstimpact uit van een doorgifte van 10% van de kosten in de
poorttarieven voor Nederlands afval op basis van het scenario van de
huidig verstrekte SDE++-beschikkingen bij vier AVI’s (AVR, Attero, AEB
en EEW). Bij het toepassen van meer CCS kunnen echter meer kosten
vermeden worden, waardoor de kostenstijging beperkt zal blijven ten
opzichte van het buitenland. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt
in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 meer CO2-reductie
door CCS als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor
AVI’s. CCS-projecten kennen echter onzekerheden door onder andere de
mogelijke ontoereikendheid van de SDE++-subsidies om de onrendabele top
te dekken, wat van invloed kan zijn op de winstgevendheid. Daarnaast
geldt dat de importstroom van afval zal wegvallen door het
maatregelenpakket, met negatieve bedrijfseconomische consequenties voor
AVI’s.
Het kabinet onderschrijft dat afvalverbranding een essentiële rol inneemt in de afvalverwerkingsketen voor het veilig en nuttig verwerken van niet-recyclebare afvalstromen. Tegelijkertijd is het ook noodzakelijk dat de totale hoeveelheid afval afneemt, dat er minder afval wordt verbrand en dat er meer recycling plaatsvindt. Aan de Werkgroep Afvalsector is daarom gevraagd te komen tot een lijst met alternatieve beprijzende maatregelen met als doel de circulaire economie meer te bevorderen.
Vraag 7
Op basis van speelveldtoetsen op het heffen van de €567 miljoen
plasticheffing op polymeren of verpakkingen is besloten deze heffing
voorlopig te verplaatsen naar de recycling- en afvalsector. Hoe
verhouden de effecten tussen het heffen van de €567 miljoen op
polymeren, verpakkingen of recycling & afval zich tot elkaar en hoe
beoordeelt u deze?
Antwoord 7
Onderzoeksbureau Trinomics heeft in opdracht van het kabinet de
beleidseffecten van de plastic-heffing in kaart gebracht richting het
voorjaar van 2025. Het kabinet heeft besloten geen polymerenheffing in
te voeren vanwege: de weglekeffecten die het rapport van Trinomics laat
zien als gevolg van de invoering van een polymerenheffing; de beperkte
milieu-impact die een lage heffing op verwerking en productie van
polymeren met zich mee brengt; en vanwege zorgen vanuit de sector over
de lastenverzwaring en de bijbehorende productieverliezen. De
verwachting is geweest dat afvalverbrandingsinstallaties makkelijker dan
de overige industriële installaties hun kosten kunnen afwentelen via de
poorttarieven. De afvalmarkt is een voornamelijk regionale en deels
Europese markt, ten opzichte van veel overige industriële installaties
die op mondiale markten opereren. Export van afval voor verbranding naar
andere Europese landen is mogelijk, maar wel aan regels onderhevig van
de Europese Verordening voor Overbrenging van Afvalstoffen. Dit laat
onverlet dat er evenwel sprake is van weglekrisico bij AVI’s, wat ook
wordt bevestigd in de rapporten van PwC en Trinomics. Het kabinet stelt
daarom subsidies ter beschikking om verduurzamingskosten te beperken en
het exportrisico te verkleinen. Op het moment van besluitvorming had het
kabinet geen uitvoerbare variant voor een verpakkingenbelasting in
beeld. Het kabinet heeft besloten om een beprijzingspakket van €567
miljoen, grotendeels als technische dekking, in het afvaldomein te
beleggen. Juist daarom zijn we als kabinet, samen met de sector in de
Werkgroep Afvalsector, actief bezig met het verkennen van alternatieve
invullingen.
Vraag 8
Waar verwacht u dat het afval naartoe zal gaan als AVI’s hun
werkzaamheden in Nederland moeten staken vanwege de negatieve
winstimpact van -133% zoals PwC schetst?
Antwoord 8
Als er in Nederland niet voldoende capaciteit beschikbaar is
voor de verwerking van een afvalstof, kan dit afval voor verwerking naar
het buitenland worden overgebracht. Of inderdaad gekozen zal worden voor
verwerking buiten Nederland zal onder andere afhangen van toekomstige
beleidsontwikkelingen in andere landen die invloed hebben op de
buitenlandse poorttarieven (gaan AVI’s bijvoorbeeld onder ETS1 vallen
per 2028 of niet). Het Landelijk Afvalbeheerplan schrijft voor dat
overbrenging van afval alleen is toegestaan wanneer het afval in het
buitenland voldoende hoogwaardig wordt verwerkt. In praktijk betekent
dit dat Nederlands brandbaar afval in ieder geval niet mag worden
overgebracht om in het buitenland te worden gestort. Verder verbiedt de
Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen met ingang van 21 mei
2026 de uitvoer uit de EU naar OESO-landen van gemengd stedelijk afval,
ook indien dat afval is verwerkt tot refuse-derived fuel.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u het risico dat afvalexport toeneemt als gevolg
van de heffing, terwijl buitenlandse verwerkers vaak lagere
milieustandaarden hanteren en minder CO₂-efficiënt zijn? Acht u het
wenselijk dat Nederland hierdoor de regie verliest over de verduurzaming
van haar afvalverwerking en afhankelijk wordt van de bereidwilligheid
van andere landen om Nederlands afval te verwerken?
Antwoord 9
Het kabinet erkent dat de maatvoering van de maatregelen
negatieve neveneffecten kan hebben, waaronder de mogelijke risico’s op
verplaatsing van Nederlands afval naar het buitenland. Zoals ook met
Prinsjesdag gecommuniceerd, is het merendeel van het maatregelenpakket
voor de afvalsector (de aanscherping van de CO₂-heffing en de
afvalstoffenbelasting) onderdeel van een technische invulling. Samen met
de sector wordt via de Werkgroep Afvalsector naar een mogelijke
alternatieve invulling gekeken om de beoogde opbrengsten te realiseren
waarbij de circulaire economie meer wordt bevorderd en bijdraagt aan
CO2-reductie.
Vraag 10
Tegen de achtergrond dat het kabinet in de Voorjaarsnota het
strategische belang van het Carbon Capture and Storage-project
(CCS-project) Aramis heeft benadrukt 1), waarbij is aangegeven dat de
businesscase van Aramis in grote mate afhankelijk is van CO₂-afvang door
AVI’s 2) en dat het PwC-rapport laat zien dat de heffing in de
afvalsector leidt tot onzekerheid over CO₂-leveringen aan projecten als
Aramis, deelt u de zorg dat deze onzekerheid de kans van slagen van
Aramis ernstig kan belemmeren?
Antwoord 10
Aramis is van strategisch belang voor het behalen van de
klimaatdoelstellingen en het versterken van de duurzame
industrie-infrastructuur in Nederland. In de Voorjaarsnota is daarom
expliciet aangegeven dat het kabinet fors in Aramis investeert. Het
klopt dat de businesscase van Aramis in belangrijke mate afhankelijk is
van voldoende en voorspelbare aanvoer van afgevangen CO₂, waarbij AVI’s
een potentiële rol kunnen vervullen als leveranciers.
De aanpassingen aan de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties verstevigen de prijsprikkel om CCS (CO2-afvang) toe te passen. Het Planbureau voor de Leefomgeving raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2025 een extra CO2-reductie als gevolg van de aangescherpte CO2-heffing voor AVI’s. Tegelijkertijd wijst Trinomics1 erop dat het toepassen van CCS weliswaar rendabeler wordt, maar dat het onzeker is of AVI’s in de praktijk ook daadwerkelijk gaan investeren in CCS. Het totale beprijzingspakket (inclusief verhoging afvalstoffenbelasting) leidt namelijk tot minder afvalverbranding, door andere vormen van afvalverwerking, minder import van afval en het risico op meer export van Nederlands afval, wat de business case voor AVI’s verslechtert en meer investeringsonzekerheid geeft.
Het kabinet erkent het belang van investeringszekerheid voor zowel CO₂-leveranciers als afnemers binnen het Aramis-project. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang dat het beleid gericht blijft op het stimuleren van afvalpreventie en recycling in het kader van de circulaire economie. Hierbij wordt gezocht naar een gebalanceerde aanpak waarin zowel de klimaatdoelen als de circulaire ambities kunnen worden gerealiseerd. De oproep van de sector is duidelijk gehoord om te werken aan investeringszekerheid voor AVI’s. De Werkgroep Afvalsector is daarom verzocht om te komen tot een afsprakenpakket dat investeringszekerheid biedt voor verduurzaming van afvalverbranding.
Vraag 11
Hoe beoordeelt u het risico dat de export van Nederlands afval
brandbaar restafval in andere Europese landen verdringt richting
stortplaatsen (met methaanemissies tot gevolg) gezien het feit dat er in
Europa jaarlijks nog ruim 50 Mton huishoudelijk restafval wordt
gestort?
Antwoord 11
Er wordt in Europa nog altijd een aanzienlijk deel van het
stedelijk afval gestort. De export van Nederlands afval naar
buitenlandse verwerkingsinstallaties kan daar de verwerking van ander
afval verdringen. Waar dit vrijgekomen afval vervolgens verwerkt wordt,
ligt aan factoren als marktwerking en aan de wet- en regelgeving in deze
lidstaten. Afhankelijk van deze factoren kan het vrijgekomen afval in
het land van herkomst gestort worden, bij een gebrek aan alternatieve
verbrandingscapaciteit.
Vraag 12
Bent u bereid om bij de verdere uitwerking van de heffing van
€567 miljoen expliciet te waarborgen dat deze buiten het afvaldomein
wordt geheven, bijvoorbeeld middels uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid (UPV) of buiten de circulaire keten,
zodat recycling en verwerking niet disproportioneel worden belast en de
vervuiler daadwerkelijk betaalt?
Antwoord 12
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 is aan de
afvalsector gevraagd om in de Werkgroep Afvalsector te komen tot een
lijst met alternatieve maatregelen voor het door het kabinet
voorgestelde beprijzingspakket. Op dit moment worden een aantal van de
daar aangedragen en op het eerste gezicht kansrijke alternatieven verder
verkend. Beoogd is bij voorjaarsbesluitvorming 2026 een definitief
besluit te nemen.
Vraag 13
Bent u bereid om de nationale CO₂-heffing voor de afvalsector
in lijn te brengen met die van andere industrietakken, zodat
afvalverwerkers niet worden geconfronteerd met een onevenredige fiscale
last die investeringen in verduurzaming en CCS ondermijnt? Verandert uw
beoordeling als de Europese Commissie uiterlijk 31 juli 2026 beslist of
afvalverbrandingsinstallaties vanaf 2028 onder het European Union
Emissions Trading System (EU-ETS) komen te vallen?
Antwoord 13
Het kabinet acht de differentiatie in de CO2-heffing
tussen ETS1- en lachgasinstallaties enerzijds en AVI’s anderzijds
verdedigbaar. Het kabinet wil toewerken naar een circulaire economie met
minder afvalverbranding, waarbij de afvalverbranding die nog plaatsvindt
op een CO2-neutrale manier gebeurt. Omdat AVI’s op dit moment
niet onder het ETS vallen, bestaat er op dit moment voor AVI’s geen
CO2-reductieprikkel vanuit het ETS1. Bovendien is ongeveer
tweederde van de broeikasgasemissies van afvalverbrandingsinstallaties
van biogene oorsprong, waar de CO2-heffing niet op van
toepassing is. Hierdoor is de verduurzamingsprikkel vanuit de
CO2-heffing voor AVI’s, bijvoorbeeld om CO2 af te
vangen, slechts een derde van de prijsprikkel die ETS1- en
lachgasinstallaties ervaren. Dit rechtvaardigt in de ogen van het
kabinet een hoger heffingstarief voor de AVI’s. Op het moment dat AVI’s
onder het EU-ETS komen te vallen, zal de belastingdruk vanuit de heffing
afnemen, omdat de nationale CO2-heffing fungeert als een
minimumprijs waarbij wordt gecorrigeerd voor de ETS-prijs indien
bedrijven onder het ETS vallen. Het kabinet acht het wenselijk dat AVI’s
zo snel mogelijk onder het ETS worden gebracht en zet zich hiervoor in
binnen Europa. De beoordeling van het kabinet dat een hoger tarief voor
AVI’s gerechtvaardigd en noodzakelijk is, verandert echter niet op het
moment dat AVI’s onder het EU-ETS komen, omdat een sterke prijsprikkel
nodig blijft.
1) Kamerstuk 33 043, nr. 114 (Groene economische groei in Nederland (Green Deal) | Tweede Kamer der Staten-Generaal).
2) Kamerstuk 33 043, nr. 115 (Groene economische groei in Nederland (Green Deal) | Tweede Kamer der Staten-Generaal).
Bijlage van Kamerstukken II 2025/26, 36812, nr. 2↩︎