Initiatiefnota
Initiatiefnota van het lid Dral over terugdringen van jeugdcriminaliteit
Initiatiefnota
Nummer: 2025D46160, datum: 2025-11-11, bijgewerkt: 2025-11-14 13:03, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36854-2).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.M. Dral, Tweede Kamerlid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36854 -2 Initiatiefnota van het lid Dral over terugdringen van jeugdcriminaliteit.
Onderdeel van zaak 2025Z19661:
- Indiener: R.M. Dral, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-11-12 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-11-27 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
| Vergaderjaar 2025-2026 |
36 854 Initiatiefnota van het lid Dral over terugdringen van jeugdcriminaliteit
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
1. Inleiding
In de afgelopen periode stapelen de incidenten met jeugdigen zich op. Het gaat van steekincidenten, het bewusteloos slaan van oudere vrouwen, het uithalen van containers, het plaatsen van explosieven tot het uitvoeren van andere geweldstaken.1
Hulpverleners in de grote steden zeggen dat ze zorgwekkende ontwikkelingen zien. Het gaat dan ook om heel jonge kinderen. Ook Europol luidt de noodklok dat heel Europa gebukt gaat onder misdaadorganisaties die criminele diensten aanbieden en ze laten uitvoeren door geronselde jeugd. Dat waart als een bosbrand door Europa. Jongeren worden daarbij via een bewuste tactiek door ervaren criminelen geronseld en vervolgens opgeofferd. Dit gebeurt via chatgroepen op onlineplatforms.2 Het is inmiddels zelfs zover dat jeugdigen zich zelf aanbieden voor criminele handelingen. De algemene cijfers van jeugdcriminaliteit, die een zekere afvlakking laten zien, kunnen daarbij moeilijk gerijmd worden met de ervaringen in de praktijk.3 Al onze gesprekken met het werkveld leiden tot de conclusie dat het probleem veel groter is dan de cijfers laten zien. Het probleem moet dan ook zeker niet worden onderschat. Wat nodig is zijn gerichte en ook op lange termijn effectieve oplossingen.
Afgezien van de even geschetste ontwikkelingen moet jeugdcriminaliteit hoe dan ook in onze samenleving tegen elke prijs zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor de jeugdigen zelf en hun slachtoffers en vanwege de grote impact die dit soort criminaliteit heeft op de samenleving in zijn geheel. De rellen op Scheveningen werden gedomineerd door jeugdigen. Die trend moet worden doorbroken. Daarvoor is het nodig dat alle partijen die daarbij een rol kunnen spelen hun positie pakken en daarmee een signaal geven dat dit soort gedrag in onze samenleving niet wordt geaccepteerd.
In deze initiatiefnota wordt met een aantal maatregelen geschetst hoe aan het terugdringen van jeugdcriminaliteit een belangrijke bijdrage kan worden geleverd. Deze maatregelen zijn als het ware communicerende vaten. Met andere woorden: het is een pakket aan maatregelen, die in onderling verband moeten worden gezien en ingezet om te bereiken dat jeugdcriminaliteit daadwerkelijk wordt teruggedrongen. Een of maar enkele van deze maatregelen inzetten geeft dus niet het gewenste effect.
De eerste maatregelen draaien om er voor te zorgen dat kinderen niet afglijden naar criminaliteit en gaan om preventie. Dit begint bij de rol van de ouders. Zij zijn als eerste verantwoordelijk voor het opvoeden van hun kinderen. Al bij kleinere incidenten, die in potentie kunnen uitgroeien tot criminaliteit, moeten ouders snel ter verantwoording worden geroepen. Zo nodig met effectieve sancties en door hen vaker medeaansprakelijk te stellen voor schade die is aangericht door hun kinderen. Ook moet publieksvoorlichting krachtig worden ingezet. Op het niveau van scholen, ouders en de samenleving in zijn geheel. Ook de rol en inzet van de Jeugd BOA’s (buitengewoon opsporingsambtenaren) is van cruciaal belang. Maar vooral ouders moeten worden doordrongen van de risico’s die hun kinderen lopen en veroorzaken. Het is belangrijk dat W álle ouders beseffen dat zij een zekere verantwoordelijkheid dragen voor strafbaar gedrag van hun kinderen. Ouders die wel kunnen, maar geen verantwoordelijkheid hiervoor willen dragen, moeten hiervan consequenties ondervinden. Deze nota geeft hiertoe aanzetten.
De online omgeving vormt steeds meer een broedplaats voor jonge criminelen. Kinderen moeten daarnaast weerbaar worden gemaakt om de gevaren van de online omgeving te onderkennen en te ontwijken. Ook ouders moeten goed in positie worden gebracht om hun kinderen daarin te begeleiden en te beschermen. Daarom is het van groot belang dat social media platforms schadelijke content verwijderen (zie ook mijn aangenomen motie Kamerstukken II 2024/25, 26 643, nr. 1297). Zie hiervoor ook de samen met het lid Koekkoek op 11 november 2025 ingediende initiatiefnota «Veilig Online».
De overige maatregelen gaan om het terugdringen van recidive. Recidive bij jeugdigen is op dit moment veel te hoog en zelfs hoger dan bij volwassenen. Een belangrijke oorzaak hiervan is het gebrek aan perspectief voor veel jeugdigen na (jeugd-)detentie. Vaak keren ze noodgedwongen terug in een omgeving en situatie die de oorzaak of aanzet was voor hun criminele gedrag in the first place. Veel jeugdige delinquenten hebben al weinig aansluiting met de (zich snel ontwikkelende) samenleving. Om dan na detentie zichzelf uit de criminaliteit te houden blijkt vaak moeilijker dan bijvoorbeeld het kiezen voor het snelle geld en criminele vrienden of kennissen. Daarnaast wisselt regelmatig begeleiding tijdens detentie en begeleiding na detentie. Soms zijn de vaste begeleiders tijdens detentie, gecombineerd met structuur in een (jeugd)inrichting, het enige en weinige houvast dat jeugdigen (vaak voor het eerst) binnen detentie hebben opgebouwd. Als dit wegvalt, is terugval in oude patronen bijna niet te voorkomen. Er valt dus veel te winnen om jeugdigen tijdens en na hun detentie zo te begeleiden dat zij een houvast ontwikkelen om zichzelf staande te houden. Initiatiefnemer is voor zwaardere straffen, ook voor de groep jeugdigen die zware misdrijven plegen. Maar wel straffen die bereiken dat de jongere niet in recidive vervalt. De wetenschap en de praktijk bieden hiervoor inmiddels hoopvolle handvatten, die in deze nota verder worden uitgewerkt.
Criminaliteit schokt ons als mensen. En zeker als de dader een jeugdige is. De slachtoffers en de samenleving zien jeugdcriminaliteit over het algemeen nog steeds niet aankomen. Het betekent dat in Nederland ook nog steeds de verwachting prevaleert dat jeugdigen uitgroeien tot evenwichtige en liefst gelukkige volwassenen. Dat moeten we als samenleving waarmaken. In het belang van ons allemaal en de toekomst van Nederland. Vooral daarover gaat deze nota.
2. Voorkomen dat jeugdigen afglijden naar jeugdcriminaliteit
2.1 Hoe staat hem jeugdcriminaliteit in Nederland; in cijfers, ervaringen en wetenschap
Het justitiële en veiligheidsbeleid is wat betreft jeugdcriminaliteit grotendeels gebaseerd op cijfers. Die laten een daling zien, die vanaf 2020 een stuiterend beeld geeft. Als algemene trend daarbinnen geldt dat lichte vergrijpen dalen en zware vergrijpen stijgen.4 Een aanzienlijk deel van de delicten blijft echter buiten beeld (Dark Figure).5 Zelfrapportage en mediaberichten geven ook een ander beeld. Professionals in de veiligheidsketen (o.a. jongerenwerkers, politie, boa’s, jeugdreclassering) geven eveneens een andere observatie: daders worden jonger, verharding van de hedendaagse jeugdcriminaliteit en de groep jeugdigen waarmee ze te maken krijgen wordt complexer wat betreft problematiek.
2.2 Oorzaken van jeugdcriminaliteit
Jeugdcriminaliteit komt vaak voort uit een combinatie van sociale, neurobiologische, psychologische en structurele factoren. De laatste jaren neemt het aantal kinderen uit niet-achterstandswijk-gezinnen toe. Opvoedproblematiek is een belangrijke factor. Veel jongeren in detentie komen uit gezinnen waar sprake is van verwaarlozing, mishandeling of afwezigheid van toezicht. Onderzoek naar jongvolwassenen met multiproblematiek laat zien dat ze tenminste 2 keer zoveel ernstige jeugdgebeurtenissen hebben meegemaakt als jongvolwassenen zonder multiproblematiek. Armoede en sociale ongelijkheid en dus een gebrek aan middelen leidt tot uitsluiting, frustratie en criminaliteit als overlevingsstrategie. Jongeren die geen aansluiting vinden in het onderwijs vallen daar uit en raken sneller in aanraking met criminele jongeren of groepen. Daarnaast hebben ze minder perspectief op een reguliere baan. Onderzoek naar jongvolwassenen met multiproblematiek laat zien dat 81% in de jongvolwassenheid geen startkwalificatie bezit (MBO2 niveau of hoger). Ook groepsdruk en criminele subculturen spelen een rol: in bepaalde families, wijken of vriendengroepen is criminaliteit genormaliseerd. Veel jongeren dragen onverwerkte trauma’s met zich mee die leiden tot impulsief of agressief gedrag. Multiproblematiek kan tenminste als volgt worden onderscheiden naar:
1. geen huisvesting/geen inkomen/schulden/geen dagbesteding/verslaving/slecht sociaal netwerk/psychische problematiek
2. politie- of justitiecontact
3. lichtverstandelijke beperking
2.3 Wat kunnen we doen om jeugdcriminaliteit terug te dringen en wie spelen daarbij een rol?
De eerste maatregelen draaien om het terugdringen van jeugdcriminaliteit. Dat richt zich allereerst op het aanspreken van ouders. Ouders zijn als eerste verantwoordelijk voor het opvoeden van hun kinderen. Als ze die taken verzaken, dan moeten ouders daarop kunnen worden aangesproken, desnoods met effectieve sancties. De huidige (bestuursrechtelijke) dwangmaatregelen zijn daartoe ontoereikend. Er moet dan ook een maatregel komen die wel werkt. Waar aan gedacht kan worden is de burgemeester bevoegdheden toe te kennen en daarin een rol te laten spelen, met name in het kader van het vroegtijdig signaleren van zorgwekkend gedrag. Dit punt is ook gemaakt in de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van lid Verkuijlen6, waar ook wordt verwezen naar in een eerdere kabinetsperiode onderzochte maatregelen, bijvoorbeeld sancties in de vorm van een last onder dwangsom, een uitgebreidere risicoaansprakelijkheid van ouders en uitbreiding van de civiele aansprakelijkheid van ouders. De initiatiefnemer constateert dat hierop onvoldoende is doorgepakt en dringt er op aan dit nu voortvarend te doen en ook te bezien of de genoemde mogelijkheden nog kunnen worden uitgebreid.
Het is in dit verband wel van belang onderscheid te maken in typen van ouders7:
| A Goedwillend en meewerkend | Zoekt hulp, werkt mee met instanties | Wordt gestigmatiseerd en trekt zich mogelijk terug |
| B Passief of onverschillig | Ziet het probleem niet, reageert traag of ontwijkt contact | Risico op verslechtering thuissituatie zonder directe wil tot sabotage |
| C Structureel weigerend/saboterend | Ontkent het probleem, werkt tegen of moedigt het kind aan | Versterkt criminele ontwikkeling, belemmert interventies |
Ouders categorie A zijn in dit verband niet het probleem en die kunnen en moeten worden ondersteund met de juiste hulp. Dit geldt ook voor categorie B, zij het dat daar meer bewustzijn moet worden meegegeven. Categorie C zijn de ouders die het grootste risico teweegbrengen, zeker als ze crimineel gedrag faciliteren. Deze groep moet verplicht worden tot medewerking, ook als kinderen al in detentie hebben verbleven. Kortom: straffen waar nodig en ondersteunen waar mogelijk. Verder is het belangrijk ouders zo vroeg mogelijk te betrekken.
Op school moet voorlichting komen over de risico’s van criminaliteit. Het is belangrijk met deze maatregelen reeds in groep 7 en 8 te beginnen, want in die groepen vindt al schooluitval plaats. De initiatiefnemer begrijpt dat dit scholen weer extra belast. Bovendien steunen leerkrachten volgens het onderwijsveld op didactische vaardigheden en veel minder op pedagogische vaardigheden8. Het aanbrengen van bewustzijn op dreigende criminaliteit bij kinderen kan de school ook uitbesteden aan goede initiatieven die werken met gedragswetenschappelijk bewezen interventies, zoals bijvoorbeeld de Risk Factory. Daarnaast is het belangrijk dat jeugdwerkers, jongerenwerkers en wijkteams veel meer integreren met de school, zodat vroeg signalering tot stand komt. Meer inzet op sport, cultuur en talentontwikkeling kan de samenleving veel geld besparen. Geef jongeren alternatieven die hen verbinden en eigen waarde geven en maak die alternatieven zoveel mogelijk beschikbaar wanneer een ouder hierin niet financieel kan voorzien.
Jeugdboa’s
Jeugdboa’s zijn de oren en de ogen van de wijk. Zij spelen een belangrijke rol in de vroeg signalering. Zij onderschrijven de hiervoor aangegeven oorzaken voor jeugdcriminaliteit en noemen daarnaast groepsdruk en de invloed van sociale media. Ook observeren zij dat kinderen steeds jonger en hun handelingen steeds ernstiger worden.9 Deze professionals fungeren als schakel tussen jongeren, scholen, ouders en andere instanties. Hun verantwoordelijkheden omvatten het handhaven van de leefbaarheid, het voorkomen van overlast en het bestrijden van jeugdcriminaliteit, waarbij het voorkomen van jonge aanwas een belangrijk onderwerp is. Daarnaast geven jeugdboa’s voorlichting en advies en proberen ze problemen vroegtijdig te signaleren om escalatie te voorkomen. Door hun aanwezigheid en betrokkenheid dragen ze bij aan een positieve en veilige omgeving voor jongeren, wat uiteindelijk de samenleving ten goede komt. Jeugdboa’s vallen onder het gemeentebestuur. Dit zorgt ervoor dat er lokaal maatwerk kan worden geleverd. Daarmee zijn inmiddels positieve ervaringen opgedaan. De initiatiefnemer bepleit als maatregel verder te investeren in jeugdboa’s.
12-minners
Kinderen in de criminaliteit worden steeds jonger. Uit landelijk onderzoek van de politie blijkt dat hoe jonger iemand is wanneer hij zijn eerste delict begaat, hoe groter het risico dat hij in de toekomst meer misdrijven pleegt en een lange criminele carrière tegemoet gaat.10 Het is belangrijk daarop in te springen, omdat 12-minners een kwetsbare groep zijn en makkelijk beïnvloedbaar en daarom eenvoudig ten prooi vallen van ronselaars. Dit geldt temeer omdat het jeugdstrafrecht pas geldt vanaf 12 jaar. Dit is voor ronselaars aantrekkelijk. Het is van belang deze kwetsbare groep extra aandacht te geven. Te denken valt aan de eerdergenoemde voorlichting aan groepen 7 en 8. De initiatiefnemer pleit voortbordurend op de motie van de leden Verkuijlen en Ellian, no. 36 261, nr. 8, voor onderzoek welke maatregelen er bij deze groep kunnen worden genomen, om verdere criminalisering tegen te gaan. Ook de wetenschap geeft aan dat, zodra een kind steun heeft, de kans voor het kind op een normaal bestaan vergroot.11
Overgang van 18 naar 18+
De overgang van 18- naar 18+ is voor veel jongeren een spannende en moeilijke fase. Er moet een goede samenwerking komen tussen gemeenten, scholen en ouders om te bezien in hoeverre lopende hulpverlening gecontinueerd dient te worden. Een dergelijke samenwerking geldt ook bij de aanpak van multiproblematiek, bijvoorbeeld een multimodaal dagprogramma (zie ook De Nieuwe Kans12, Rotterdam). Multiproblematiek kan ook worden aangepakt d.m.v. een diagnostische fase zoals het S.T.A.R.T. (Steun Tijd Aandacht Richting Toekomst) programma in Rotterdam, waarbij jongvolwassenen met multiproblematiek in 4 weken tijd worden geobserveerd en ritme en ritme en structuur krijgen aangeboden.
Handhaven leerplicht
Kinderen vallen regelmatig uit op school. Dan verdwijnen ze ook voor de school onder de radar en is de kans groter dat ze ten prooi worden van criminaliteit. Schooluitval gebeurt tegenwoordig al in groep 7 en 8. Het handhaven van de leerplicht moet serieuzer ter hand worden genomen, want kinderen zitten te lang thuis.
2.4 Welke randvoorwaarden zijn vereist?
Sinds 2022 wordt landelijk in de meest kwetsbare wijken gewerkt met de aanpak Preventie met Gezag. Dit werpt vruchten af en voor deze aanpak zijn voor 27 gemeenten structureel middelen gereserveerd en voor 20 gemeenten sinds 2024 tot en met 2027 incidentele middelen. In lijn met wetenschappelijke inzichten moeten de interventies binnen Preventie met Gezag «evidence based zijn» en uitsluitend hun herkomst hebben in de databank Nederlands Jeugdinstituut (NJI), omdat daarvan bewezen is dat ze effect hebben.13 Niet-effectieve interventies brengen schade toe en hiermee worden de beschikbare middelen verspild. Ook van de bewezen effectieve interventies vindt de initiatiefnemer het belangrijk om de effecten te blijven monitoren. Verder is het belangrijk om ook AVG-technisch de wettelijke ruimte beschikbaar te hebben voor een integrale aanpak van zorg, onderwijs, veiligheid. Te vaak wordt onder het mom van de AVG informatie onterecht niet gedeeld. Professionals hebben regelmatig te weinig kennis van wat er wel en niet gedeeld mag worden en met wie en dit kan zeer ernstige gevolgen hebben voor het kind of gezin. In dit verband heeft o.a. de initiatiefnemer de motie 36 264, nr. 14 ingediend. Handelingsverlegenheid wordt vaak veroorzaakt doordat sectorale wettelijke grondslagen onvoldoende zijn toegesneden op de mogelijkheden die de AVG biedt. De motie roept ertoe op om rijk breed te inventariseren welke grondslagen moeten worden aangepast en te monitoren dat dit ook daadwerkelijk wordt gedaan. Het structureel door middel van wetenschappelijk en onafhankelijk onderzoek monitoren van de effectiviteit van de bij preventie betrokken partijen is eveneens een belangrijke randvoorwaarde, zodat tijdig kan worden bijgestuurd en bijgeleerd. In lijn hiermee is juiste dossiervorming van belang, zodat de kennisdeling tussen domeinen kan worden bevorderd, wat op dit moment onvoldoende gebeurt. Tenslotte valt en staat preventie met de beschikbaarheid van voldoende en adequaat opgeleide professionals.
3. Terugdringen recidive bij jeugdigen
3.1 Waarom recidiveren jeugdigen; in cijfers en ervaringen (hoeveelheid)
Recidive is zorgwekkend hoog en de kans op recidive het hoogst in het eerste jaar na vrijlating. De overgang van detentie naar de samenleving is te moeilijk voor de meeste jongeren. Ze hebben vaak geen perspectief en komen terug in hun oude milieu. Als ze al een vertrouwensband hebben opgebouwd in de forensische zorg valt dat weg. Voor zover begeleiding wordt overgenomen betekent dat weer een nieuw persoon in hun leven die ze moeten vertrouwen. En vertrouwen is vaak lastig voor jeugdige delinquenten. De belangrijkste oorzaken van recidive zijn gebrek aan nazorg. Jongeren komen buiten zonder geld, huis, werk of steunend netwerk en perspectief ontbreekt. Ze keren terug naar een negatieve sociale omgeving bij hun oude foute vrienden en straatcultuur. Vaak hebben ze schulden. Dat geeft stress want ze hebben geen uitzicht op financiële verbetering of voldoende financiën. Dat leidt vervolgens sneller tot terugval in delinquent gedrag. Zoals eerder aangegeven zijn ze tijdens detentie onvoldoende voorbereid op terugkeer in de samenleving. Door de gebrekkige en vertraagde behandeling tijdens detentie kampen ze ook na detentie met onbehandelde verslaving, psychische klachten of multiproblematiek. Bovendien blijkt uit onderzoek dat het starten van een criminele carrière op jonge leeftijd tot gevolg heeft dat een jeugdige des te eerder zijn eerste delict pleegt en dat de kans op recidive des te groter is.
3.2 Zijn de huidige strafmaatregelen bij jeugdigen effectief bij het voorkomen van recidive?
Men kan het volgende onderscheid maken in groepen jeugddelinquenten: first offenders: jongeren die voor het eerst in aanraking komen met het strafrecht; recidivisten: jongeren die vaak kampen met gedragsstoornissen en zware problematiek; jongeren met LVB (licht verstandelijke beperking) of psychische stoornissen; jeugd uit criminele milieus (familie/netwerk): vaak getraind in loyaliteit aan de groep, wantrouwen tegenover autoriteit; jongeren met multiproblematiek waar tenminste 3 typen problematiek aanwezig zijn en/of een lichtverstandelijke beperking; jongeren die weigeren mee te werken aan hun Pij-maatregel.14
3.3 Welke soort straf werkt bij welke groep het beste?
Jeugddelinquenten laten verschillend gedrag zien. In grote lijnen zien we de meewerkende, de twijfelaar, de wel willen/niet kunnende en de weigeraar. Volgens de wetenschap is het belangrijk dat er per jeugdige een individueel behandelplan wordt opgesteld in plaats van een kind in groepsbehandeling te zetten. Het rapport Pedagogisch uitgangspunt onder druk15 toont dat de behandeling om effectief te zijn en ook om op die manier recidive te voorkomen, snel moet worden ingezet. Helaas lukt dit op dit moment onvoldoende. Er moet goed bekeken welke straf effectief is. Er zijn voorbeelden van kinderen die liever zitten, omdat de omstandigheden thuis nog slechter zijn. Dan werkt gevangenisstraf averechts. Per kind kijken kan betekenen dat sommige daders zware straffen nodig hebben, terwijl anderen baat hebben bij een anders ingevulde straf. LVB-kinderen bijvoorbeeld maken een groot deel van jeugddelinquenten uit (40%). Deze kinderen komen detentie vaker slechter uit dan dat ze er in gingen. Ze zijn snel beïnvloedbaar en in de gemengde populatie binnen de jeugdinrichting werkt dat negatief voor hen uit. Volgens de ervaring en wetenschap werkt bij first offenders een pedagogische leerstraf of voorwaardelijke straffen met begeleiding vaak beter dan detentie. Bij recidivisten blijken gedrag beïnvloedende maatregelen (GBM), lange en intensieve begeleidingstrajecten goed te werken. Een enkelband en urinecontrole als kader en meer betrokkenheid vanuit de reclassering zijn goede randvoorwaarden. Bij LVB/psychische problematiek zijn zorg- en/of behandeltrajecten vanuit justitiële kaders nodig en deze groep moet voorrang krijgen bij aanwezigheid van een wachtlijst. Jeugd uit het criminele milieu heeft baat bij verblijf op een Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd in een andere omgeving met een hoge mate van structuur en gespecialiseerde begeleiding. Jongeren/jongvolwassen met multiproblematiek vergen multimodale dagbehandeling en een professionele begeleiding die inzet op alle leefgebieden.
3.4 Welke soort begeleiding werkt bij welke groep het beste?
Uit de vele werkbezoeken en gesprekken met wetenschappers, personeel van JJI’s, jeugddelinquenten in Teylingereind en andere mensen uit het werkveld komt, als het gaat om meer optimale begeleiding tijdens detentie, het volgende naar voren. Belangrijk is dat begeleiders trauma- en cultuursensitief kunnen werken. Jeugddelinquenten hebben verder behoefte aan vaste gezichten, structuur en (fysieke en emotionele) veiligheid. Dit geldt temeer tijdens de overgang van detentie terug naar de samenleving. Hier zit een grote leemte. Tijdens detentie wisselen begeleiders te vaak. Jeugdigen geven aan dat ze op den duur het beetje vertrouwen dat ze met een begeleider kunnen opbouwen, verliezen. Mocht er toch een begeleider zijn die niet wisselt, dan weten jeugddelinquenten dat dat contact stopt bij het einde van de detentie. En dat is het moment waarop hun kwetsbaarheid groot is. Ze worden in detentie onvoldoende voorbereid op een leven na detentie, waar ze vaak al weinig perspectief hebben. Ze kunnen vervolgens geen aansluiting meer vinden. Dat maakt de kans op terugval in criminaliteit groot.
Rolmodel
In de visie van initiatiefnemer kan deze problematiek worden teruggedrongen door kinderen gedurende detentie en geruime tijd daarna te voorzien van een rolmodel van buitenaf die als vertrouwenspersoon het hele proces bij het kind betrokken blijft. Dat geeft de gewenste continuïteit voor de jeugdigen. Dit idee wordt ondersteund door de wetenschap, mensen vanuit het werkveld en de jongeren zelf. Het moet dan gaan om een evenwichtig iemand die zelf goed functioneert in de samenleving en die als een buddy fungeert, waaraan de jeugdige zich positief kan optrekken. De vertrouwenspersoon mengt zich niet in de begeleiding of de behandeling, maar helpt kinderen als een soort vader of moederfiguur bij de vragen over alledaagse zaken en als ze twijfels hebben over welke keuzes ze kunnen maken in het leven. En helpt hen bij basale zaken bij terugkeer in de samenleving (inschrijven voor een huurwoning, een baan zoeken, etc.). Dan zijn er ook re-integratie officieren, maar die komen pas in beeld na detentie en dat is te laat. De inzet van een vertrouwenspersoon is des te meer gewenst omdat een zo groot deel van de jeugdigen LVB is. Bovendien blijkt het eerste jaar na detentie de kans het grootst om tot recidive over te gaan. De initiatiefnemer stelt voor om een pilot te doen met een rolmodel als eerder beschreven en deze pilot ook te evalueren.
Snel en passend onderwijsaanbod
Vooral in het kortdurend verblijf is het ingewikkeld om een goed onderwijsaanbod te organiseren. Jeugdinrichtingen moeten verplicht worden om op de eerste dag van detentie contact te leggen met de laatste school van de jeugdige. Die school kan dan passend leermateriaal aanbieden omdat ze de leerling en zijn behoeften en niveau kennen. Dit idee komt vanuit de onderwijswereld16 In het algemeen moet het verblijf in detentie, ook bij langdurig verblijf, op de voorbereiding van het weer naar buiten gaan gericht zijn. Er moet stelselmatig gewerkt worden aan het perspectief voor de jeugdige na detentie. Dat kan via een sterker onderwijsaanbod en de inzet van het eerder beschreven rolmodel. Wat verder blijkt te werken is kleinschaligheid en rust d.w.z. werken in kleine groepen met een vaste dagstructuur
Rol van de ouders
Ook moet de specialistische maatwerkbehandeling als gezegd snel starten en als vast onderdeel goed zijn ingebed in het weekprogramma. Ook het werken in multidisciplinaire teams bij de behandeling van het kind geeft een goed effect. Voor een goede terugkeer in de samenleving is waar nodig (het herstel van) het contact met ouders/verzorgers een belangrijk aandachtspunt. Ook moeten ouders/verzorgers betrokken worden bij en samen werken aan het herstel van het contact voordat de jongeren terugkeert. Ouders die dit weigeren (zie ook 2.3) moeten volgens de initiatiefnemer daartoe worden verplicht.
Kinderen met LVB
Veel kinderen in detentie hebben naast LVB-kenmerken een Adverse Childhood Experience (ACE)-achtergrond. Dit brengt trauma, verslavings- en psychische problematiek met zich mee. Dit vraagt veel van begeleiders. Scholing van personeel in de-escalatie, traumasensitief en cultuursensitief werken, lichtverstandelijke beperking, psychische en verslavingsproblematiek en hechtingsproblematiek is een noodzaak. De initiatiefnemer vindt dat daarin geïnvesteerd moet worden. Die investering is te rechtvaardigen en te verantwoorden. Dit voorkomt in belangrijke mate recidive (met alle financiële gevolgen van dien) en het geeft het kind een veel beter toekomstperspectief en de samenleving wordt er veiliger van.
Succesvolle terugkeer in de samenleving
Een goede voorbereiding op een succesvolle integratie in de samenleving moet structureel onderdeel zijn van detentie. Re-integratie moet starten tijdens detentie, niet pas na vrijlating. M.a.w.: werk van binnen naar buiten. Iedere jongere dient een nazorgplan en een begeleider te hebben vóór vrijlating. Het moet dan gaan om nazorgtrajecten met meerjarige begeleiding in plaats van korte interventies. De reclassering, gemeenten, jeugdhulp, wijkagenten en jeugdboa’s moeten als netwerkorganisatie integraal gaan samenwerken bij terugkeer met één iemand met eindverantwoordelijkheid als regisseur op de casus. Een samenwerking met onderwijsinstellingen, leerwerkbedrijven en zorgpartners kan een goede basis leggen voor een baanperspectief. Ook het eerder geïntroduceerde rolmodel moet als vast gezicht en vertrouwenspersoon worden ingezet als brug tussen systeem en straat. Ook is het belangrijk jongeren te laten kennismaken met positieve leeftijdsgenoten. Veel jongeren die hun foute vrienden achter zich willen laten, hebben te maken met eenzaamheid en weten onvoldoende hoe ze pro sociale contacten op kunnen doen. Hierin kunnen scholen, buurtwerk en het rolmodel een aandeel nemen. Aan het begeleidingstraject naar buiten moet schuldhulpverlening en huisvesting worden gekoppeld, zodat de jeugdigen een perspectief en goede startpositie hebben. Toegang tot opleidingstrajecten zonder uitsluiting en uitzicht op werk is van cruciaal belang. Jeugdigen geven aan graag te willen werken, ook omdat ze in veel dingen moeten investeren bij terugkeer. Voorkomen moet worden dat ze opnieuw schulden oplopen. Dat vergroot de kans op recidive. Zoals eerder betoogd: contacten leggen met werkgevers om begeleid met werk te kunnen starten is een mogelijkheid die moet worden uitgewerkt. De jongere zélf moet ook investeren, maar het is dan ook belangrijk dat er iemand is die blijvend investeert in de relatie met de jongeren (rolmodel). Als er in de sociale omgeving van de jeugdigen geen verantwoorde mogelijkheid is tot terugkeer is het belangrijk dat er voldoende betaalbare woonruimte of gekwalificeerde begeleid wonen organisaties beschikbaar zijn (zie echter ook 3.6). Ook het verlof zou zo veel mogelijk moeten worden benut als werkervaring. Dat vereist wel dat er ook werk voor hen beschikbaar is. In samenwerking met het moeten er toch leerwerkplekken tijdens verlof beschikbaar kunnen komen. In dit verband: ook jeugdigen in detentie zelf benoemen deze behoefte. In hun woorden: liever werken dan chillen tijdens het verlof.17
3.5 Welke verbeteringen zijn nodig voor begeleiding binnen jeugdgevangenissen?
In jeugdgevangenissen is er sprake van contrabande, zoals drugs en mobiele telefoons. Vanuit detentie worden criminele activiteiten soms voortgezet, waarbij jongeren een ogenschijnlijk «alibi» hebben, omdat zij officieel vastzitten. Er is dringend behoefte aan meer intensieve en regelmatige controles binnen de instellingen. Het bezit van contrabande moet structureel worden aangepakt met duidelijke consequenties. Naast bestraffing kunnen ook goed doordachte pedagogische maatregelen worden ingezet. Het huidige klimaat is te vrijblijvend. Jongeren komen te makkelijk weg met overtredingen. Personeel blijkt hierin ook een rol te spelen en dit dient beter aangepakt te worden.
1) Jongeren met een verlofstatus die bij terugkeer betrapt worden op het bezit van drugs of andere verboden middelen, moeten strenger worden aangepakt. Er moet duidelijk beleid zijn op handhaving en terugplaatsing met behandeling indien nodig.
2) Voor jongeren die deelnemen aan een verloftraject is betere begeleiding en observatie noodzakelijk. Kwetsbare jongeren worden soms door meer geharde groepsgenoten onder druk gezet om tijdens verlof verboden goederen mee terug te nemen. Dit gebeurt vaak buiten het zicht van personeel. Daarom is het cruciaal dat goed opgeleid en alert personeel deze jongeren begeleidt, signalen serieus neemt en actief durft te handelen wanneer sprake is van vermoedens van misbruik of manipulatie.
3) Personeel blijkt soms grensoverschrijdend gedrag te vertonen. Dit dient erkend te worden door Justitiële Jeugdinstellingen en hierop dienen maatregelen genomen te worden. Het vierogen principe dient veel meer toegepast te worden op de werkvloer. Staf dient vaker op de leefgroepen aanwezig te zijn en zowel met de jongeren als het personeel in gesprek te gaan, zodat het leefklimaat in orde blijft en de veiligheid gewaarborgd voor jongeren en personeel.
Aangifteplicht instelling bij geweld tegen personeel
Medewerkers die slachtoffer worden van mishandeling of agressie door een jongere op de afdeling moeten beter worden ondersteund, zowel direct na het incident als in het vervolgtraject. Dit betekent begeleiding op de werkvloer, psychologische nazorg én duidelijke juridische ondersteuning, indien er aangifte wordt overwogen. In de praktijk zien we dat personeel vaak afziet van aangifte, omdat zij zich onvoldoende gesteund voelen of omdat zij dit op persoonlijke titel moeten doen. Veel medewerkers vinden het onveilig om hun persoonsgegevens te laten opnemen in een proces-verbaal. Niet iedere instelling neemt hierin verantwoordelijkheid, wat leidt tot terughoudendheid en onzekerheid bij medewerkers. Dit is een van de redenen voor verloop binnen jeugdinrichtingen, terwijl er al een capaciteitsprobleem is en voldoende goed opgeleid personeel (dat ook blijft) een heel belangrijke factor is bij het terugdringen van recidive. De initiatiefnemer pleit daarom voor een helder, instelling breed beleid: bij iedere vorm van fysieke agressie of mishandeling tegen personeel wordt standaard namens de organisatie aangifte gedaan. Dit voorkomt twijfel en toont een krachtig signaal richting zowel medewerkers als jongeren: agressie wordt niet getolereerd en heeft duidelijke consequenties. Een consequent en ondersteunend beleid draagt bij aan meer veiligheid op de werkvloer en een professioneel pedagogisch klimaat waarin medewerkers zich serieus genomen en beschermd voelen. De ervaring leert dat gevangenispersoneel dat zich voldoende gesteund voelt, ook voldoende de-escalerend durft te handelen. Dat is een belangrijke voorwaarde voor een effectief verblijf van jeugdigen in detentie.
Uitzendkrachten
Op dit moment leveren te veel uitzendbureaus en detacheringsbureaus personeel aan jeugdgevangenissen en instellingen zonder dat deze medewerkers over de juiste kwalificaties beschikken. Voor de veiligheid, rust en orde binnen deze instellingen is het essentieel dat invallers niet alleen basiskennis hebben, maar ook specifiek zijn opgeleid om met deze kwetsbare doelgroep te werken. Werken in een gesloten setting vraagt om kennis van gedragsproblematiek, pedagogisch handelen en het kunnen de-escaleren van spanningen. Het is onverantwoord om ongeschoold of onvoldoende voorbereid personeel op deze jongeren in te zetten. Er moeten strengere kwaliteitseisen en selectiecriteria komen voor uitzendkrachten die in deze setting worden ingezet.
Goed opgeleid personeel
Er is verder een groeiend tekort aan goed opgeleid personeel binnen de zorg- en jeugdhulpverlening. Om dit probleem structureel aan te pakken, is het cruciaal dat onderwijsinstellingen nauwer gaan samenwerken met de praktijk. Er moet meer aandacht komen voor praktijkgericht opleiden, zodat studenten niet alleen theoretische kennis opdoen, maar ook de vaardigheden ontwikkelen die nodig zijn om met complexe doelgroepen te werken. Dit geldt met name voor pedagogische en sociaal-agogische opleidingen. Voor de komende jaren is het essentieel dat we investeren in een nieuwe generatie professionals. Alleen door gerichte samenwerking tussen onderwijs en praktijk kunnen we voorkomen dat het personeelstekort in de zorg- en jeugdhulpsector verder oploopt.
First offenders
First offenders jongeren die voor het eerst met justitie in aanraking komen, dienen niet geplaatst te worden op afdelingen of in jeugdgevangenissen waar ook jongeren verblijven die al veroordeeld zijn of onder een PIJ-maatregel vallen. Door deze groepen te mengen, ontstaat het risico op negatieve beïnvloeding, escalatie van gedrag en verder afglijden. Het is van belang om first offenders een kans te bieden op herstel en gedragsverandering zonder verdere negatieve invloeden. Dit verkleint de kans op recidive.
Aparte afdeling
Binnen de jeugdgevangenis is er een groeiende groep jongeren met een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) die structureel weigeren mee te werken aan hun behandeltraject. Deze jongeren blokkeren trajecten, saboteren groepsdynamiek of weigeren begeleiding. Ze vormen een risico voor de voortgang van hun eigen ontwikkeling én die van anderen. Ze passen daarom niet binnen FORCA (observatie afdeling), VIC (voor zeer intensieve zorggevallen) of ITA (individueel traject bij ernstige verstoring of dreiging). Toch blijven ze langdurig in de inrichting zonder perspectief op uitstroom of gedragsverandering. Er is geen passende setting voor deze groep. Daarom is er een aparte afdeling voor nodig, die ingericht is als een bed, brood en bad afdeling. Dit, om de veiligheid en behandelbaarheid van andere jongeren te waarborgen. Jongeren die wél willen werken aan hun toekomst worden belemmerd door afbrekende groepsdynamiek. Het is dan wel van belang om duidelijkheid en structuur te bieden aan jongeren die weigeren. Veel weigeraars hebben een sterk afweermechanisme, maar juist die jongeren hebben een omgeving nodig waar gedrag wordt gespiegeld en langzaam omgebogen. Het werkt ook mee om de behandelcapaciteit doelgerichter in te zetten. Niet iedereen is meteen behandelbaar. Tijdelijk afzonderen in een gestructureerde, prikkelarme setting kan escalatie voorkomen en alsnog leiden tot instroom in een regulier behandeltraject. Belangrijke voorwaarde voor zo’n afdeling is goed opgeleide, stressbestendige medewerkers met ervaring in gesloten jeugdgroepen. En het ontwikkelen van de juiste methodiek voor deze PIJ-jongeren. In ieder geval is het van belang om heldere kaders te stellen, die gericht zijn op een herstelgericht klimaat. Dus wel een mogelijkheid bieden tot individuele benadering en de inzet van motiverende gespreksvoering. Om de jongeren op termijn opnieuw richting een traject te begeleiden is samenwerking met behandelcoördinatoren noodzakelijk. Deze maatregel is ook van belang voor de samenleving als geheel. Als deze groep blijft «zweven» tussen afdelingen zonder perspectief blijft de detentie duur, ineffectief en frustrerend voor personeel. En er komen nog meer jongeren onbehandeld uit hun PIJ-maatregel en daarmee wordt de veiligheid van andere jongeren buiten in gevaar gebracht. Dat vergroot de kans op recidive en afglijden na detentie. Een aparte afdeling betekent overigens niet die jongeren opgeven, maar erkennen dat sommige jongeren eerst veiligheid, structuur en hersteltijd nodig hebben vóór zij behandelbaar zijn.
3.6 Uitstroom van jongeren vanuit jeugdgevangenissen tijdens STP-trajecten: een zorgelijke ontwikkeling
Jongeren die momenteel uitstromen vanuit jeugdgevangenissen tijdens hun Scholings- en Trainingsprogramma (STP), worden verspreid over diverse woonvormen in Nederland geplaatst, omdat zij zelf uit diverse gemeenten afkomstig zijn. Wat hierbij opvalt, is dat er onvoldoende regie en overzicht lijkt te zijn vanuit de justitiële jeugdinstellingen of een toezichthoudend orgaan over welke organisaties of woongroepen deze jongeren daadwerkelijk opnemen. Het komt voor dat een jongere die vrijkomt uit de jeugdgevangenis na een PIJ-maatregel van een aantal jaar op een woongroep terecht komt met een jongere vanuit Jeugdzorg-plus die niet thuis kan wonen, maar toch naar een woonvoorziening moet door de afbouw van plaatsingen in een gesloten setting. De kans bestaat dus dat deze kwetsbare jongere op een woonvorm verblijft met een geharde jongere die jarenlang in het systeem heeft gezeten van justitie en ook nu nog niet wil veranderen. Een jongere die na een PIJ-maatregel vrijkomt, heeft een groter risico op terugval in delinquent gedrag en dient meer te leren om zich weer staande te houden in de maatschappij. Vaak zijn ze gehospitaliseerd door de jarenlange detentie (detentieschade). In de praktijk ontstaan er steeds vaker nieuwe woongroepen die zich specifiek richten op deze, vaak al geharde, jongeren. Regelmatig gebeurt dit, omdat reguliere, gekwalificeerde zorgaanbieders het niet aandurven of niet in staat zijn om die groep op te nemen vanwege een tekort aan deskundig personeel of de zwaarte van de problematiek. Hierdoor ontstaat een onwenselijke situatie waarbij de meest kwetsbare jongeren worden opgevangen in settings waarvan de kwaliteit en deskundigheid niet altijd gewaarborgd zijn. De initiatiefnemer constateert dat er dringend behoefte is aan meer centrale sturing, toezicht en samenwerking tussen justitiële jeugdinstellingen, gemeenten en gecertificeerde (woon)zorgaanbieders. Alleen zo kunnen we garanderen dat deze jongeren niet opnieuw tussen wal en schip vallen na detentie, maar op een veilige en deskundige manier worden begeleid naar zelfstandigheid en terugkeer in de samenleving en worden kwetsbare jongeren niet nieuwe first offenders. De initiatiefnemer doet de volgende aanbevelingen voor verbetering van de uitstroom vanuit STP-trajecten en plaatsing in woongroepen18:
Verplichte kwaliteitskeurmerken en deskundig personeel
Woongroepen dienen te beschikken over erkende kwaliteitskeurmerken en te werken met gekwalificeerd personeel dat aantoonbare ervaring heeft met de doelgroep. Een bovenregionaal expertiseteam kan toezicht houden, onaangekondigde bezoeken afleggen en gesprekken voeren met de jongeren om na te gaan of zij daadwerkelijk in de woongroep verblijven (audit systeem). Het komt voor dat jongeren op papier staan ingeschreven op het adres van de woongroep, maar feitelijk elders verblijven (familie, vrienden) dan wel dat de jongere opnieuw in detentie zit of is gevlucht, terwijl gemeenten dagelijks tot € 1.000 à € 2.000 betalen voor zorg die niet geleverd wordt.
Uniform dagtarief voor STP-trajecten
Een aantal woongroepen maken misbruik van «nood breekt wet» bij deze doelgroep. Onderzoek de mogelijkheid om één vast dagtarief per jongere te hanteren tijdens de uitstroom vanuit detentie. Dit voorkomt dat gemeenten onder druk worden gezet door woongroepen die onrealistische eisen en tarieven hanteren, wat in sommige gevallen leidt tot misbruik van publieke middelen, omdat de urgentie hoog is om een jongere uit te laten stromen.
Betere betrokkenheid en kennis bij gemeenten
Gemeenten worden betrokken bij STP-trajecten, maar verwijzers hebben vaak onvoldoende kennis van deze doelgroep. Door hen inhoudelijk te scholen over indicatiestelling en het verantwoord op- en afschalen van begeleiding, kunnen kosten worden bespaard en wordt zorg effectiever ingezet. Er is een duidelijke lacune in expertise bij veel gemeenten als het gaat om jongeren die uit detentie komen. Voor kleinere gemeenten kan contact met het Bovenregionale Expertise Team hierbij uitkomst bieden.
Rolmodel (signalerende) functie bij plaatsing in woongroepen
Zie de hiervoor beschreven inzet van een rolmodel (zie 3.4). Het rolmodel kan ook bij plaatsing in een woongroep als permanent vast contact bij wantoestanden een signalerende functie hebben.
Directe maatregelen tegen wildgroei van woongroepen
De snelle toename van woongroepen vraagt om strengere kwaliteitseisen en screening van eigenaren. Er moet transparantie zijn over de financiering: wie betaalt de woongroep en wie zijn de investeerders? Daarnaast dient gecontroleerd te worden of oprichters beschikken over de juiste diploma’s, ervaring en achtergrond om met deze kwetsbare jongeren te mogen werken.
Betere inzet van Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd en proeftuinen
Los van woongroepen: in Nederland bestaan al diverse proeftuinen en kleinschalige woonvoorzieningen voor jongeren, maar deze worden nog onvoldoende benut. Er is behoefte aan nauwere samenwerking tussen deze initiatieven, gemeenten, verwijzers en reclassering. In de praktijk zien we dat jongeren soms niet worden gedetineerd, maar onder voorwaarden worden geschorst en naar huis terugkeren. Dit leidt regelmatig tot herhaald gedrag en terugval, doordat thuis de benodigde structuur en begeleiding ontbreekt. Initiatiefnemer pleit ervoor om in zulke gevallen sneller te kiezen voor plaatsing in een kleinschalige woonvoorziening, waar intensieve begeleiding en toezicht mogelijk is. Hoewel deze voorzieningen bestaan, is hun meerwaarde nog onvoldoende bekend bij verwijzende partijen. Het is van belang om het gebruik hiervan actief te stimuleren en hun effect blijvend te evalueren.
4. Financiële consequenties
De financiële gevolgen van de voorstellen zijn afhankelijk van de wijze waarop de voorstellen worden overgenomen en ingevuld. De kosten van sommige voorstellen zijn om die reden nog niet bekend.
5. Beslispunten
Overeenkomstig artikel 10.9, tweede lid, van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, voorziet de initiatiefnemer deze initiatiefnota van concrete beslispunten. In dat kader wordt de Kamer gevraagd in te stemmen met het verzoeken van de regering tot het ondernemen van actie op de volgende beslispunten:
a) Maatregelen om te voorkomen dat jeugdigen afglijden naar jeugdcriminaliteit
Verplichte ouderparticipatie: De mogelijkheden tot (bestuursrechtelijke) dwangmaatregelen en civiele aansprakelijkheid van ouders uitbreiden ten behoeve van verzakende ouders, voor/tijdens/na detentie. Voor een goede terugkeer in de samenleving is (herstel van) het contact met ouders/verzorgers een belangrijk aandachtspunt voordat de jongeren terugkeren. Ouders die dit weigeren moeten daartoe worden verplicht.
Vroegsignalering: Jeugdwerkers, jongerenwerkers en wijkteams moeten meer geïntegreerd gaan werken met de school. Dit werkt vroegsignalering in de hand.
Jeugdboa’s: Verdere uitbreiding van het aantal jeugdboa’s, ook als oren en ogen van de wijk.
12 minners: 12-minners zijn een kwetsbare groep en makkelijk beïnvloedbaar. Die groep valt daarom eenvoudig ten prooi aan ronselaars. De initiatiefnemer pleit voor onderzoek welke maatregelen er bij deze groep kunnen worden genomen, om verdere criminalisering tegen te gaan.
b) Maatregelen terugdringen recidive bij jeugdigen
Uitsluitend «evidence based» behandelingen toestaan: Het is belangrijk om alleen met bewezen effectieve interventies te werken bij de behandeling van jeugddelinquenten (NJI) en deze te blijven monitoren.
Pilot rolmodel: Organiseer een pilot over de inzet van rolmodel in lijn met deze initiatiefnota en evalueer deze pilot.
Snel passend onderwijs: Jeugdinrichtingen moeten verplicht worden om op de eerste dag van detentie contact te leggen met de laatste school van de jeugdige. Die school kan dan passend leermateriaal aanbieden omdat ze de leerling en zijn behoeften en niveau kennen.
Kinderen met LVB: Veel kinderen in detentie hebben naast LVB-kenmerken een Adverse Childhood Experience (ACE)-achtergrond. Dit brengt trauma, verslavings- en psychische problematiek met zich mee. Scholing van personeel in de-escalatie, traumasensitief en cultuursensitief werken, lichtverstandelijke beperking, psychische en verslavingsproblematiek en hechtingsproblematiek is een noodzaak, waarin geïnvesteerd moet worden. Ter voorkoming van recidive en voor een veiliger samenleving. Bovendien biedt dit het kind perspectief.
Werken tijdens verlof: Een goede voorbereiding op een succesvolle integratie in de samenleving moet structureel onderdeel zijn van detentie. Contacten leggen met werkgevers om structureel begeleid met werk te kunnen starten is een mogelijkheid die moet worden uitgewerkt.
Aangifteplicht instelling bij geweld tegen personeel: Medewerkers die slachtoffer worden van mishandeling of agressie door een jongere op de afdeling moeten beter worden ondersteund, zowel direct na het incident als in het vervolgtraject. Een aangifteplicht bij geweld tegen personeel door de instelling helpt hierbij en voorkomt verloop.
Uitzendkrachten: Op dit moment leveren te veel uitzendbureaus en detacheringsbureaus personeel aan jeugdgevangenissen en instellingen zonder dat deze medewerkers over de juiste kwalificaties beschikken. Dit geeft grote risico’s. Er moeten strengere kwaliteitseisen en selectiecriteria komen voor uitzendkrachten die in deze setting worden ingezet.
Goed opgeleid personeel: Er is een groeiend tekort aan goed opgeleid personeel binnen de zorg- en jeugdhulpverlening. Voor de komende jaren is het essentieel dat er in lijn met deze initiatiefnota wordt geïnvesteerd in een nieuwe generatie professionals.
First offenders: First offenders jongeren die voor het eerst met justitie in aanraking komen, dienen niet geplaatst te worden op afdelingen of in jeugdgevangenissen waar ook jongeren verblijven die al veroordeeld zijn of onder een PIJ-maatregel vallen. Door deze groepen te mengen, ontstaat het risico op negatieve beïnvloeding, escalatie van gedrag en verder afglijden. Het is van belang om first offenders een kans te bieden op herstel en gedragsverandering zonder verdere negatieve invloeden. Dit verkleint de kans op recidive.
Aparte afdeling weigerachtige bij behandeling PIJ-maatregel: Er is een groeiende groep jongeren met een PIJ-maatregel die structureel weigeren mee te werken aan hun behandeltraject. Deze jongeren blokkeren trajecten, saboteren groepsdynamiek of weigeren begeleiding. Ze vormen een risico voor de voortgang van hun eigen ontwikkeling én die van anderen. Er is geen passende setting voor deze groep. Daarom is er in lijn met deze initiatiefnota een aparte afdeling voor nodig, die ingericht is als een bed, brood en bad afdeling. Dit, om de veiligheid en behandelbaarheid van andere jongeren te waarborgen. Jongeren die wél willen werken aan hun toekomst zo niet worden belemmerd door afbrekende groepsdynamiek.
Toezicht op woongroepen: Er is dringend behoefte aan meer centrale sturing, toezicht en samenwerking tussen justitiële jeugdinstellingen, gemeenten en gecertificeerde (woon)zorgaanbieders ter verbetering van de uitstroom vanuit STP-trajecten en de plaatsing in woongroepen volgens de volgende aanbevelingen:
Verplichte kwaliteitskeurmerken en deskundig personeel
Woongroepen dienen te beschikken over erkende kwaliteitskeurmerken en te werken met gekwalificeerd personeel dat aantoonbare ervaring heeft met de doelgroep. Een bovenregionaal expertiseteam kan toezicht houden, onaangekondigde bezoeken afleggen en gesprekken voeren met de jongeren om na te gaan of zij daadwerkelijk in de woongroep verblijven (audit systeem). Het komt voor dat jongeren op papier staan ingeschreven op het adres van de woongroep, maar feitelijk elders verblijven (familie, vrienden) dan wel dat de jongere opnieuw in detentie zit of is gevlucht, terwijl gemeenten dagelijks tot € 1.000 à € 2.000 betalen voor zorg die niet geleverd wordt.
Uniform dagtarief voor STP-trajecten
Een aantal woongroepen maken misbruik van «nood breekt wet» bij deze doelgroep. Onderzoek de mogelijkheid om één vast dagtarief per jongere te hanteren tijdens de uitstroom vanuit detentie. Dit voorkomt dat gemeenten onder druk worden gezet door woongroepen die onrealistische eisen en tarieven hanteren, wat in sommige gevallen leidt tot misbruik van publieke middelen, omdat de urgentie hoog is om een jongere uit te laten stromen.
Betere betrokkenheid en kennis bij gemeenten
Gemeenten worden betrokken bij STP-trajecten, maar verwijzers hebben vaak onvoldoende kennis van deze doelgroep. Door hen inhoudelijk te scholen over indicatiestelling en het verantwoord op- en afschalen van begeleiding, kunnen kosten worden bespaard en wordt zorg effectiever ingezet. Er is een duidelijke lacune in expertise bij veel gemeenten als het gaat om jongeren die uit detentie komen. Voor kleinere gemeenten kan contact met het Bovenregionale Expertise Team hierbij uitkomst bieden.
Rolmodel (signalerende) functie bij plaatsing in woongroepen
Zie de hiervoor beschreven inzet van een rolmodel (zie 3.4). Het rolmodel kan ook bij plaatsing in een woongroep als permanent vast contact bij wantoestanden een signalerende functie hebben.
Directe maatregelen tegen wildgroei van woongroepen
De snelle toename van woongroepen vraagt om strengere kwaliteitseisen en screening van eigenaren. Er moet transparantie zijn over de financiering: wie betaalt de woongroep en wie zijn de investeerders? Daarnaast dient gecontroleerd te worden of oprichters beschikken over de juiste diploma’s, ervaring en achtergrond om met deze kwetsbare jongeren te mogen werken.
Dral
Telegraaf, J. van den Heuvel, 14 november 2024; Telegraaf, 4 maart 2025; Nu.nl, M. Hettfleisch von Ehrenheim, K. van Zuijdam; 12 maart 2025.↩︎
Telegraaf, J. van den Heuvel, 29 april 2025.↩︎
4 maart 2025; Nu.nl, M. Hettfleisch von Ehrenheim, K. van Zuijdam; 12 maart 2025.↩︎
Prof.dr. J.J. Asscher. juni 2025↩︎
Prof.dr. A.M. van der Laan, Universiteit Leiden, december 2024.↩︎
Initiatiefnota «Opvoeden die handel», lid Verkuijlen.↩︎
De Moeder is de Sleutel, D. Sardjoe, 2025.↩︎
Quinas, samenwerkende schoolbesturen in Het Gooi.↩︎
R. Derks, Jeugdboa, 2024.↩︎
Ik zit vast, J. von Graevenitz, 2024.↩︎
Prof.dr. L.M. Hoogsteder, Universiteit van Amsterdam, 2025.↩︎
Youtube filmpje Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans over H.E.T. onderzoek onder 700 jongvolwassenen met multiproblematiek: https://youtu.be/-LfXlZBkgc?si=bukl88CfXUEU07YS↩︎
Prof.dr. G.J.J. Stams, Universiteit van As.↩︎
Buddycoach/Dr. L. van Duin, 2025.↩︎
Inspectie Justitie en Veiligheid, 2024.↩︎
Quinas, samenwerkende schoolbesturen in Het Gooi.↩︎
N.a.v. gesprekken met jeugdigen op de langverblijfafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind, 10 april en 24 juni 2025.↩︎
Buddycoach/Dr. L. van Duin, 2025.↩︎